Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 48

Hoofdstuk 1

Recht bestaat uit 5 rechtsgebieden: 1. Bestuursrecht


Beschrijft hoe de overheid haar bestuurstaak moet
uitoefenen en welke regels daaraan gebonden zijn.
2. Burgerlijk recht
Regelt de rechtsrelaties tussen (rechts)personen
3. Strafrecht
Beschrijft de gedragingen die strafbaar zijn en geeft
regels voor politie en justitie die gelden bij opsporing en
berechting van verdachten van strafbare feiten
4. Staatsrecht
Beschrijft hoe wetten tot stand komen, wanneer er
verkiezingen worden gehouden en wat bijv. De rol is van
de ministers en van de 1e en 2e kamer. En ook de
rechten van de burgers.
5. Internationaal recht
Regelt de verhouding met andere landen en de positie
van ons land in internationale organisaties zoals de VN
en EU.

Het recht kan worden verdeeld in:


• Privaatrecht (burgerlijk recht)
Regelt de juridische relaties tussen personen, dat wil zeggen tussen burgers onderling en
tussen burgers en bedrijven of instellingen. Bijv. Een koopovereenkomst of een
huurovereenkomst.
• Publiekrecht
Geeft regels voor de juridische verhouding tussen burgers/bedrijven/instellingen
enerzijds en anderzijds de overheid.
Hoofdstuk 2
Openbaar bestuur is actief op verschillende overheidsniveaus;
• Gemeentebestuur (college B&W)
• Provinciaal bestuur (gedeputeerde staten)
• Landsbestuur (regering

Inhoud van de bestuurstaak


Het bestuur behartigt het algemeen belang dat wil zeggen het belang dat we als burgers
van dit land gezamenlijk hebben. Wat wel en niet tot het algemeen behoort en hoe zwaar
de overheid in elke bestuurstaak moet investeren, mag het bestuur niet zomaar zelf
uitmaken. Dat bepaalt de politiek en dat gebeurt in de wetten zoals de Wet milieubeheer,
de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet en de wetgeving over de Studiefinanciering. Het
bestuur is gebonden aan deze wetten.

Wat het bestuur nu eigenlijk doet:


• Feitelijke handelingen
Handelingen die voor iedereen zichtbaar zijn zoals het blussen van brand, het aanleggen
van wegen en het versterken van dijken.
• Besluiten
Bestaat het grootste deel van de activiteiten van een bestuursorgaan uit.
Bestuursorganen nemen bijvoorbeeld besluiten over een streekplan of een
bestemmingsplan, maar ook over een uitkering of over studiefinancering.

Nederland was een nachtwakersstaat, dat houd in dat de openbare orde altijd al
gehandhaafd werd, De overheid moest als een nachtwaker over de veiligheid van de burger
waken en had vooral taken op het terrein van de openbare orde, veiligheid en defensie.
Sinds de jaren 80 is de overheid geen nachtwaker meer. Nederland word nu een
verzorgingsstaat genoemd. Dat wil zeggen dat de overheid de taak heeft om de burger op
verschillende terreinen een bestaansminimum te bieden als hij daar zelf niet voor kan
zorgen.

Terugtredende overheid; de laatste 30 jaar hebben verschillende kabinetten geprobeerd de


overheid enigszins terug te laten treden. Bijvoorbeeld door taken die vanouds door
overheidsdiensten werden uitgevoerd in handen van particuliere ondernemingen te geven.
(NS wrd geprivatiseerd en de werknemersverzekeringen werden verzelfstandigd)

Participatiesamenleving; de overheid spreekt sinds 2013 liever van een


participatiesamenleving, dat houd in dat zij van de burger verwachten dat zij zoveel mogelijk
zelf doen voordat hij een beroep doet op de overheid.

Bestuursrecht

Algemeen bestuursrecht Bijzonder bestuursrecht

Geldt voor alle bestuurstaken Geldt voor specifieke bestuurstaken


(onderwijs, sociale zekerheid etc.) (milieurecht, belastingrecht, vreemder. Etc.)
Bronnen van het bestuursrecht:
1. Internationale verdragen en Europees recht
2. Grondwet
3. Algemene wet bestuursrecht en bijzondere wetten
4. Provinciale en gemeentelijke verorderingen
5. Jurisprudentie
6. Gewoonte
Hoofdstuk 3
Hoofdrolspelers in het bestuursrecht zijn de belanghebbende en het bestuursorgaan.

Bestuursorgaan
= Voert een deel van de taken van de overheid uit. Zo beslissen bestuursorganen over de
afgifte van vergunningen, over belastingaanslagen en over het toekennen van een uitkering.
Art. 1:1 Awb geeft 2 omschrijvingen van een bestuursorgaan:
1. een orgaan van een rechtspersoon dat krachtens publiekrecht is ingesteld
Een rechtspersoon is een instelling of onderneming die een eigen leven leidt in het recht. Er
zijn 2 soorten rechtspersonen: privaatrechtelijke rechtspersonen en publiekrechtelijke
rechtsperonen. Privaatrechtelijke rechtspersonen worden opgericht door mensen of
organisaties en publiekrechtelijke rechtspersonen niet, die worden namelijk in het leven
geroepen door de wet om een deel van de overheidstaak uit te voeren (vb: gemeente,
provincie en het rijk ook wel ´Openbaar lichaam´ genoemd)
Openbaar lichaam bestaat uit bestuursorganen, dat zijn onderdelen van het openbaar
lichaam. Hiermee bedoelen we de personen of instanties die namens de rechtspersoon
handelen.
Organen:
• Gemeente = burgemeester, het college van B&W en de gemeenteraad.
• Provincie = commissaris van de koning, gedeputeerde staten en provinciale staten
• Rijk = minister en regering
2. een andere persoon of ander college met enig openbaar gezag bekleed
Hierbij gaat het om instellingen of bedrijven die een overheidstaak verrichten en daarvoor
ook wettelijke bevoegdheden hebben. (garage die een apk-keuring doet, CBR etc.) Organen
van publiekrechtelijke rechtspersonen noemen we a-organen en colleges met openbaar
gezag b-organen. Bij a-organen valt alles wat ze doen onder de Awb en voor B-organen geldt
de Awb alleen als e met hun overheidstaak bezig zijn. (bijv. Garagehouder alleen gebonden
aan het bestuursrecht bij een apk-keuring en niet bij het verkopen van de auto)

Zelfstandige bestuursorganen (ZBO´s)


UWV, KVK, Rijksuniversiteit Maastricht en het Commissariaat voor de Media, deze
instellingen zijn publiekrechtelijke rechtspersonen. Daarmee zijn de organen van deze
publiekrechtelijke rechtspersonen bestuursorganen. Deze bestuursorganen noemen we
zelfstandige bestuursorganen. Een ZBO staat niet onder het gezag van een minister. De
taken en de bevoegdheden van een ZBO staan in een wet of in een algemene maatregel van
bestuur. De kamer kan de minister alleen aanspreken voor zover hij ook bevoegdheden
heeft om toezicht te houden op en in te grijpen bij het ZBO, kan hij dat niet dan is hij ook
niet politiek verantwoorderlijk. Er is een kaderwet die voor ZBO´s gekomen, daarin wordt
aangegeven in welke gevallen en onder welke voorwaarden het oprichten van een nieuwe
ZBO is toegestaan. Ook regelt deze wet de toezicht-en controlebevoegdheden van de
ministers op de ZBO´s.
Belanghebbende art. 1:1 Awb
= Degen wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit van een bestuursorgaan.
Voorwaarden voor het zijn van een belanghebbende:
• Specifiek eigenbelang
Belanghebbende moet een eigen belang hebben dat door het besluit word geraakt, dat
wil zeggen een belang dat hem zelf raakt en anders is dan dat van burgers of bedrijven in
het algemeen.
• Rechtstreeks
Zijn belang moet rechtstreek zijn betrokken bij het besluit. Dit betekent dat er tussen het
besluit en het belang van de belanghebbende een direct verband moet zijn. (bijv.
Afwijzing studiefinancering)
• Rechtspersonen als belanghebbenden art. 1:2 lid 3 Awb
Zij kunnen als belanghebbende worden geraakt in hun eigenbelang. (bijv. Minder
subsidie of geen milieu/bouw-vergunning krijgen voor hun nieuwe kantoorpand)
• Belang genoemd in de statuten
De eerste voorwaarde die aan de rechtspersoon wordt gesteld is dat het bijzondere
belang wordt genoemd in de statuten van de rechtspersoon.
• Belang blijkt uit feitelijke werkzaamheden
Uit de rechtspraak blijkt dat dat deze feitelijke werkzaamheden niet alleen mogen
bestaan uit het voeren van juridische procedures en het indienen van bezwaarschriften.
Een rechtspersoon die de bescherming van het milieu alleen behartigt door procedures
kan zich niet als belanghebbende melden bij een concreet besluit over het milieu. Dat kan
een rechtspersoon wel als er bijv. Ook actie wordt gevoerd en voorlichtingsactiviteiten
worden ondernomen.
• Positie belanghebbende
Awb kent aan belanghebbende bepaalde rechten toe, en het is daarom belangrijk om te
weten of iemand belanghebbende is. Zo moet een bestuursorgaan de belanghebbenden
vaak naar hun mening vragen voordat het een besluit neemt. Belanghebbende heeft het
recht om bezwaar te maken en zo nodig beroep in te dienen bij de rechter op het besluit.

Bevoegdheden van de overheid worden beperkt door 2 belangrijke beginselen:


Door beide beginselen is het bestuur gebonden aan de wet. Deze gebondenheid aan de
wet is een fundament van onze democratische rechtsstaat. Het legaliteitsbeginsel en
specialiteitsbeginsel zorgen ervoor dat bestuursorganen geen onbeperkte
bevoegdheden hebben en dat burgers het optreden van de bestuursorganen kunnen
laten beoordelen door de rechter.
1. Het legaliteitsbeginsel
De regel dat bestuursorganen alleen bevoegdheden mogen uitoefenen als deze
bevoegdheden terug zijn te vinden in de wet. (bijv. Een deel van het inkomen van een
burger inhouden als de belastingwet het toelaat)
2. Het specialiteitsbeginsel
Houdt in dat het bestuur een bevoegdheid alleen mag gebruiken voor het doel waarvoor
de wet deze bevoegdheid geeft. (bijv. Als de wet een bevoegdheid geeft om het milieu te
beschermen, dan mag het bestuur deze bevoegdheid alleen daarvoor gebruiken en
bijvoorbeeld niet om het verkeer te regelen)

Het legaliteitsbeginsel betekent voor bestuursorganen dat de bevoegdheden die zij


uitoefenen op de wet moeten rusten. Deze bevoegdheid ontstaat door attributie of
delegatie.
1. Attributie
In geval van attributie wordt er een nieuwe bevoegdheid toegekend aan een
bestuursorgaan. Dat gebeurt in een wet, de wet schept bij attributie zelf een
bevoegdheid en kent deze bevoegdheid toe aan een bepaald bestuursorgaan. (bijv. Art.
2:4 Wabo bepaalt dat het college van B&W beslist over de aanvrager van een
bouwvergunning) Attributie is ook mogelijk in een lagere regeling. Zo kan in een
gemeentelijke verordening het college van het B&W de bevoegdheid krijgen om
horecavergunningen af te geven.
2. Delegatie
In geval van delegatie draagt een bestuursorgaan een bestaande bestuursbevoegdheid
over aan een ander bestuursorgaan. Dit laatste bestuursorgaan oefent zijn
bestuursbevoegdheid na de delegatie zelfstandig uit. (art. 10:13 Awb)
Delegetaris= het bestuursorgaan dat de bevoegdheid door delegatie heeft gekregen.
Delegans= Het bestuursorgaan dat zijn bestuursbevoegdheid geeft.
Delegans is zijn bestuursbevoegdheid kwijt nadat hij het heeft gegeven aan de
Delegetaris, hij is dan niet meer bestuursbevoegd, en hij is ook niet verantwoordelijk
meer voor de manier waarop de bevoegdheid word uitgeoefend. (art. 10:17 Awb). De
delegans mag ook geen aanwijzingen geven over hoe de delegataris in concrete gevallen
zijn bevoegdheid moet uitoefenen, hij mag wel algemene aanwijzingen geven over de
manier waarop de bevoegdheid moet worden uitgeoefend. Dit gebeurt in de
beleidsregels; art. 10:16 Awb. De delegans kan zijn delegatie weer intrekken en dan is hij
zelf weer bevoegd art. 10:18 Awb. De delegans kan niet meer bevoegdheden delegeren
dan hij zelf bezit.
• Wettelijke basis
Art. 10:15 Awb bepaalt dat voor delegatie steeds een wettelijke basis is vereist. Anders
gezegd een bestuursorgaan mag zijn bevoegdheid alleen delegeren als de wet dit
mogelijk maakt.
• Geen delegatie aan ondergeschikten art. 10:14 Awb
Mandaat art. 10:1 Awb
Het is vaak onmogelijk voor een bestuursorgaan dat door attributie of delegatie
bestuursbevoegdheid heeft gekregen, om alle besluiten zelf te nemen en zelf te
ondertekenen. Daarom worden in de praktijk veel besluiten door anderen genomen,
meestal door ambtenaren en dat gebeurt op basis van een mandaat. Mandaat is de
bevoegdheid om in naam van het bestuursorgaan besluiten te nemen. Degene die de
mandaat verleent word mandaatverlener of mandans genoemd. De persoon die het
mandaat ontvangt word gemandateerde of mandataris genoemd. Na de
mandaatverlening behoud de verlener zelf zijn bevoegdheid, hij kan deze gewoon blijven
uitoefenen. Een algemeen mandaat moet schriftelijk worden gegeven, maar een
mandaat in een concreet geval mag ook mondeling worden gegeven. Art. 10:5 Awb

Geen wettelijke basis omdat bij mandaat geen bevoegdheid wordt overgedragen is er
daarom geen wettelijke grondslag vereist. Sommige gevallen zijn verboden, zo mag de
bevoegdheid om algemeen verbindende voorschriften te maken niet worden
gemandateerd (art. 10: 3 lid 2 Awb).
Hoofdstuk 4
Bestuurshandelingen

Feitelijke handelingen Rechtshandelingen

Rechtshandelingen
Ze zijn bedoeld een rechtsgevolg te hebben. Dat wil zeggen dat een rechtshandeling tot
doel heeft om nieuwe rechten en plichten te scheppen. Dit is bijvoorbeeld een
koopovereenkomst

Feitelijke handelingen
Ze zijn niet gericht op rechtsgevolg of het scheppen van rechten en plichten. Ze worden
uitgevoerd omdat er een klus moet worden geklaard. Dit is bijvoorbeeld een speeltuin
aanleggen, huisvuil ophalen, gemeentelijk zwembad schoonmaken etc.

Onbedoelde rechtsgevolgen
Feitelijke handelingen hebben niet de bedoeling om rechten en plichten te scheppen,
maar soms doen ze dat onbedoeld wel. Bijvoorbeeld de gemeenteambtenaar die bij het
ouderhoud van het park plotseling met een machine uitzwenkt en daardoor een fietser
raakt, ontstaat er bij het gemeentebestuur de wettelijke plicht om de schade van deze
fietser te vergoeden (art. 6:162 BW)

Rechtshandelingen

Privaatrechtelijke Publiekrechtelijke
Rechtshandelingen Rechtshandelingen
(besluit)

Privaatrechtelijke rechtshandelingen
Speelt zich af in het burgerlijk recht. Zijn gericht op het scheppen van rechten en
plichten in het burgerlijk recht. Bijvoorbeeld koopovereenkomst, huurovereenkomst.

Publiekrechtelijke rechtshandelingen
Deze rechtshandeling kan alleen door bestuursorganen worden verricht. Bedoeling
ervan is dat er rechten en plichten ontstaan in het bestuursrecht. Bijvoorbeeld een
vergunning afgeven, belastingaanslag opleggen en een bestemmingsplan vaststellen. Als
deze rechtshandeling op papier staat is het een besluit.
Het besluit is volgens art. 1:3 AWB een:
• Schriftelijke beslissing
Het moet op papier staan, want het schept rechten en plichten. De inhoud daarvan
moet op papier staan, zodat de burger weet waar hij aan toe is en welke rechten en
plichten hij heeft. Regels van het digitaal verkeer staan in art. 2:13 tm 17 Awb.
• Afkomstig van een bestuursorgaan
Want alleen bestuursorganen hebben de bevoegdheid om een besluit te nemen.
• Publiekrechtelijke rechtshandeling
De inhoud van een besluit bestaat hieruit. Dit wil zeggen uit een handeling van een
bestuursorgaan die is bedoeld om binnen het bestuursrecht rechten en plichten te
scheppen.

Besluiten

Besluiten met een algemene strekking Beschikkingen


- Algemeen verbindende voorschriften
- Beleidsregels
- Plannen

Besluiten met een algemene strekking


= Ze hebben een algemene werking en er zijn 3 soorten:
1) Algemeen verbindende voorschriften
Gaat om wetten/regels die algemeen geldend zijn.
2) Beleidsregels
Beleidsregels kom je onder verschillende namen tegen zoals, circulaire of richtlijnen.
Beleidsregels zijn openbaar, dus zo kan de burger controleren of het bestuursorgaan
zich in zijn geval wel aan de beleidsregels heeft gehouden. Als dat niet het geval is
kan hij in bezwaar gaan en zo nodig ook beroep. Een bestuursorgaan is verplicht zich
aan de beleidsregels te houden art. 4:84 Awb, bezwaar en beroep tegen
beleidsregels zijn niet mogelijk art. 8:2 Awb Bestuursorgaan is verplicht zich aan de
regels te houden, maar deze bepaling kent de zogeheten tenzij-clausule. Dat houd in
dat het bestuursorgaan zich niet aan de beleidsregels hoeft te houden als dat
vanwege bijzondere omstandigheden, voor een belanghebbende onevenredige
gevolgen zou hebben. Hij moet wel in het besluit aangeven waarom hij ervan heeft
afgewijkt.
3) Plannen
Een plan is een verzameling van met elkaar samenhangende besluiten. In een plan
brengt het bestuursorgaan een aantal besluiten over eenzelfde onderwerp met
elkaar in verband, zodat ze samen een logisch geheel vormen. Het is alleen een plan
als het rechten en plichten schept. Onmogelijk om bezwaar/beroep tegen een plan
in te stellen.
Beschikkingen:
• Een besluit
• Van een bestuursorgaan
• Dat is gericht op een individuele persoon of op een concrete zaak
- Gericht op een of meer personen
Meeste beschikkingen zijn gericht op een of meer individuele personen. Zo richt de
bouwvergunning zich op de aanvrager ervan.
- Gericht op een groep personen
Het aantal is niet van belang, als er maar duidelijk is op welke aanwijsbare personen de
beschikking is gericht. Deze aanwijzende personen moeten een gesloten kring vormen:
de beschikking richt zich alleen op de personen die op het moment dat de beschikking
wordt gegeven tot de kring behoren.
- Gericht op een rechtspersoon
Bijvoorbeeld gemeentebestuur die subsidie toekent aan een muziekvereniging of een
bouwvergunning aan een besloten vennootschap.
- Gericht op een zaak
Te denken valt aan een beschikking waarin een woning onbewoonbaar wordt verklaard
of waarin een bepaald gebied wordt aangewezen als natuurmonument.
Hoofdstuk 5
Karakter van een beschikking
= Besluit van een bestuursorgaan. Een besluit is een beschikking als het gericht is op een
individuele persoon of betrekking heeft op een concrete zaak. Kenmerkend voor een
beschikking is dat deze afkomstig is van een bestuursorgaan en een recht of een plicht
schept. In de beschikking past het bestuursorgaan de algemene regels van de wet toe op de
situatie. Bijvoorbeeld een beschikking waarin een bijstandsuitkering wordt toekend een
recht op bijstand.

Onderscheid inhoud van de beschikking


• Vergunning
In het bestuurswet is er een algemeen verbod opgenomen om een bepaalde
activiteit te verrichten zonder vergunning. Dit algemeen verbod is niet bedoeld om
een bepaalde activiteit te verbieden, maar om het bestuursorgaan de gelegenheid te
geven de activiteit goed in de gaten te houden en te regelen.
• Ontheffing/vrijstelling
Lijkt op een vergunning omdat het ook een verbod opheft. Maar bij een ontheffing is
de activiteit echt verboden en kan het verbod alleen bij wijze van uitzondering
worden opgeheven. Bijvoorbeeld een parkeerverbod maar niet geldend voor de
bewoners van het gebied.
• Concessie
Toestemming verlenen voor een bepaalde activiteit die zonder concessie verboden
is. Alleen hier is de concessiehouder verplicht om de activiteit te gaan verrichten.
Vaak verleend onder het ‘Openbaar nut’. Bijvoorbeeld buslijnen of een gemeentelijk
zwembad.
• Aanslag
Financiële beslissing, zoals belastingaanslag.
• Verstrekking
Het spiegelbeeld van de aanslag is de beschikking waarin iemand aanspraak krijgt op
een verstrekking, bijvoorbeeld een bijstandsuitkering of aanspraak op zorg.
• Subsidieverlening
Word gegeven voor het verrichten van een bepaalde activiteit. Word gegeven voor
het openbaar belang zoals sport/welzijn/muziekonderwijs.
• Statusverlening
Een persoon of een zaak een bepaalde status verlenen. Bijvoorbeeld de erkenning
van een vreemdeling als vluchteling of de aanstelling van iemand tot ambtenaar.
• Schadevergoeding
• Handhaving
Een bestuursorgaan die tegen overtredingen optreedt, zoals een huis bouwen
zonder omgevingsvergunning.
Andere indelingen van beschikkingen
• Op aanvraag of ambtshalve
Sommige beschikkingen komen er alleen als de burger of het bedrijf daarom vraagt,
zoals een vergunning. Er zijn ook beschikkingen die het bestuursorgaan op
ambtshalve verstrekt, dat wil zeggen op eigen initiatief dus zonder dat daarom is
gevraagd. Denk hierbij aan een belastingaanslag of aan een beschikking waarin een
horecavergunning wordt ingetrokken omdat de eigenaar zich niet aan de afspraken
houdt.
• Persoonsgebonden of zaaksgebonden
Een beschikking is persoonsgebonden als zij te maken heeft met de kwaliteiten van
een persoon, bijvoorbeeld een rijbewijs of een diploma. Een zaaksgebonden
beschikking heeft te maken met de kwaliteiten/kenmerken van een zaak zoals een
bouwvergunning. Zaaksgebonden beschikkingen kunnen worden overgedragen en
persoonsgebonden beschikkingen niet.
• Vrij of gebonden
Vrije beschikking is wanneer een bestuursorgaan veel eigen beslisruimte heeft,
binnen dit kader mag het bestuursorgaan zijn eigen afwegingen maken (subsidie).
Als de wet weinig beleidsruimte biedt, noemen we de beschikking gebonden
(kinderbijslag).
▫ Kan-bepaling
Vrije beschikkingen zijn hier vaak aan te herkennen. De wet geeft dan aan dat
het bestuursorgaan een vergunning kan verlenen of subsidie kan toekennen.
Het woord ‘kan’ wijst erop dat het bestuursorgaan een eigen afweging mag
maken.
▫ Beleidsregels
De regels die het bestuursorgaan zichzelf oplegt, voor de wijze waarop de
wet wordt toegepast. Zorgt ervoor dat het bestuursorgaan de burgers in
gelijke gevallen gelijk behandelt.
• Begunstigend of belastend
Begunstigen is als een burger door de beschikking ergens recht op krijgt zoals een
subsidiebeschikking en een bouwvergunning. Belastend is als de burger tot iets
wordt verplicht, bijvoorbeeld een belastingaanslag.
• Aflopend of duurzaam
Aflopende beschikkingen zijn gericht op eenmalige gebeurtenissen, zo kan een
bouwvergunning of een vergunning voor het houden van een demonstratie maar
eenmaal worden gebruikt. Duurzame beschikkingen richten zich op een permanente
toestand, bijvoorbeeld een milieuvergunning voor een bedrijf of een
horecavergunning voor een restaurant.
Opbouw van een beschikking
• Informatie over belanghebbende en bestuursorgaan
• Aanleiding voor de beschikking
• Wetsartikelen waarop het besluit is gebasseerd
• Feiten die voor het besluit van belang zijn
• Weging van wetgeving en feiten (hoe het tot de beslissing is gekomen)
• Beslissing
• Handtekening
• Bezwaarblok

De aanvraag van een beschikking titel 4.1 Awb


• Aanvraag art. 4.5 Awb
Bestuursorgaan mag onvolledige aanvraag niet zomaar naast zich leggen, als de
aanvraag niet volledig is moet hij de aanvrager erop wijzen en hem een termijn
geven waarbij hij alsnog de aanvraag kan vervullen. Als bestuursorgaan toch besluit
om het niet te behandelen moet hij dat binnen 4 weken na het indienen/termijn
aanvullen van de aanvraag schriftelijk laten weten aan de aanvrager.
• Eenzelfde aanvraag die opnieuw wordt ingediend art. 4:6 Awb
Bestuursorgaan hoeft deze aanvraag alleen te behandelen als de aanvrager duidelijk
maakt dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn.

Voorbereiding en hoorplicht
• Hoorplicht geldt als het bestuursorgaan van plan is de aanvraag af te wijzen en zijn
afwijzend besluit mede baseer op gegevens die niet door de aanvrager zelf zijn
aangeleverd art. 4:7 en 4:8 Awb
*directe belanghebbende= op wie het besluit zich richt, derde-belanghebbende= op wie het
besluit zich niet richt.
• Een bestuursorgaan moet een direct belanghebbende horen als het bij het nemen
van een belastende beschikking uitgaat van gegevens die de directe belanghebbende
niet zelf heeft aangeleverd.
• Zijn er derden-belanghebbenden die naar verwachting bedenkingen zullen hebben
tegen het besluit, dan moet het bestuursorgaan ook hen horen als het zijn besluit
baseert op gegevens die niet door de derden-belanghebbenden zelf zijn aangeleverd
art. 4:8 Awb.
• Uitzonderingen hoorplicht in art. 4:11 Awb
• Bij het opleggen van een financiële plicht hoeft een bestuursorgaan de
belanghebbende niet te horen art. 4:12 Awb. (geen hoorplicht voor de
belastingdienst)

Beslistermijn (staat in de bijzondere bestuurswet)


=Termijn waarbinnen een bestuursorgaan moet beslissen over een aanvraag.
• Beslistermijn bouwvergunning art. 3.9 Wabo
• Geen beslistermijn in bijzondere wet? -> art. 4:13 Awb
• Binnen redelijke termijn, in ieder geval binnen 8 weken. (verlenging: art. 4:14 Awb)
Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen
• Dwangsom
Belanghebbende heeft er recht op als bestuursorgaan niets van zich laat horen
binnen de wettelijke termijn art. 4:16 e.v. Awb. Als termijn word verschreden kan
belanghebbende de bestuursorgaan ‘in gebreke stellen’ en een dwangsom vragen.
Bestuursorgaan heeft dan nog 2 weken de tijd om alsnog een besluit te nemen, als
dat niet gebeurt dan heeft belanghebbende recht op een dwangsom van 42 euro per
dag, tot maximaal 1260 euro. Recht op dwangsom begint automatisch te lopen vanaf
de 15e dag nadat de belanghebbende in zijn om een dwangsom heeft gevraagd
vanwege het niet tijdig beslissen.
• Beroep
Vanwege de niet tijdige bestelling een brief schrijven waarin hij het bestuursorgaan
‘in gebreke stelt’. Blijft het besluit daarna nog 14 dagen uit, dan kan de
belanghebbende meteen naar de rechtbank om beroep in te stellen. Als de
rechtbank het beroep toewijst, moet het bestuursorgaan binnen 14 dagen na de
toewijzing een beslissing nemen art. 7:1 en 7:17a Awb. Geldt alleen als
bestuursorgaan niks van zich heeft laten horen.
Hoofdstuk 6
In Awb staan welke regels er gelden voor het indienen van een aanvraag, voor de hoorplicht
van een bestuursorgaan of voor de opbouw van een beschikking moet je in de Awb zoeken.
De Awb geeft algemene regels die van toepassing zijn op de verschillende onderdelen van
het bestuursrecht. De bijzondere wetten regelen de inhoud van de bestuurstaak.

Verhouding Awb en bijzondere wetten


• De Awb geeft algemene regelingen voor het gehele bestuursrecht, terwijl bijzondere
wetten vooral ingaan op de inhoud van een onderdeel van de bestuurstaak. Alleen
als er een goede reden is om af te wijken van de algemene regels van de Awb, geeft
de bijzondere wet eigen procedureregels.
• Awb en bijzondere wetten zijn gelijkwaardig
• De regeling in een bijzondere wet gaat wel voor
• Regels van de Awb zijn op alle bijzondere wetten van toepassing, tenzij de bijzondere
wet zelf een andere regeling geeft.

Opbouw en gelaagde structuur


= De Awb is opgebouwd rond het begrip besluit.
• Gelaagde structuur
De Awb geeft eerst algemene regels over een bepaald onderwerp en daarna
bijzondere regels.
• Schakelbepaling
Ze verklaren een deel van de Awb ook van toepassing op andere onderdelen van de
Awb of van het recht.

Indeling Awb
H1= Inleidende bepalingen
H2= Verkeer tussen burgers en bestuursorganen
H3= algemene regels over besluiten.
H4= regels over bijzondere besluiten.
H5= Handhaving
H6= Algemene regels over bezwaar en beroep
H7= Bijzondere regels over bezwaar en administratief beroep
H8= Bijzondere bepalingen over beroep bij de rechtbank
H9= Klachtbehandeling
H10= Bepalingen over bestuursorganen
H11= Overgangs- en slotbepalingen
Wet openbaarheid van bestuur
• De WOB regelt de openbaarmaking van bepaalde documenten door de overheid.
• Vooral journalisten gebruiken regelmatig de WOB om informatie boven tafel te
krijgen. Ze dienen dan een WOB-verzoek in.
• Een WOB-verzoek kan alleen worden gericht aan een bestuursorgaan.
• Bovendien geldt als eis in de WOB dat alleen informatie kan worden opgevraagd die
ergens is vastgesteld, bijvoorbeeld elektronisch of papier. Je kunt geen WOB-
verzoek indienen voor wat er tijdens een overleg gezegd is, maar je kunt wel via een
WOB-verzoek vragen om bekendmaking van het verslag van dit overleg.
• Voorwaarde voor het inwilligen van een WOB-verzoek is dat de informatie gaat over
een bestuurlijke aangelegenheid. WOB noemt wel een aantal redenen voor een
bestuursorgaan om de gevraagde informatie te weigeren: Dat mag als de veiligheid
van de staat in het geding is, of vanwege het belang van betrekkingen met het
buitenland of het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, of als
de gevraagde informatie te veel de privacy van een of meer personen schendt.
• Bestuursorgaan moet binnen 4 weken reageren op het WOB-verzoek, deze termijn
kan met eenmaal 4 weken worden verlengd, maar het bestuursorgaan moet dit wel
schriftelijk aan de aanvrager laten weten.
• Tegen weigering is bezwaar en beroep mogelijk.
Hoofdstuk 7
Bekendmaking
= Een besluit treedt niet in werking voordat het bekend is gemaakt art. 3:40 Awb.
Bekendmaking wordt gedaan door het toezenden/overhandigen van het besluit, als dat niet
mogelijk is door het grote aantal belanghebbenden; dan kan het ook evt. in de krant art.
3:41 Awb. Gelijk met de bekendmaking of meteen daarna, moet het besluit worden
meegedeeld aan alle burgers/instanties die bij de voorbereiding van het besluit hun mening
hebben gegeven art. 3:43 Awb.

Uniforme openbare voorbereidingsprocedure


= Voor de besluiten waarbij de belangen van velen zijn betrokken. Deze procedure is
openbaar, en iedereen kan dus meekijken. Bij bekendmaking geeft de bestuursorgaan aan:
• Waar en wanneer de stukken ter inzage liggen
• Wie er in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijze te geven. Dat zullen in
ieder geval alle belanghebbenden zijn, maar het bestuursorgaan kan bepalen dat ook
anderen de gelegenheid wordt geboden om hun mening te geven.
• Op welke wijze en wanneer dat kan gebeuren.
De beslistermijn voor deze besluiten is geregeld in art. 3:18 Awb.
De bestuursorgaan is verplicht deze openbare voorbereidingsprocedure te volgen als de
bijzondere wet dit aangeeft. Daarnaast kan het bestuursorgaan ook bij andere besluiten die
veel mensen raken besluiten om deze procedure te volgen art. 3:10 Awb.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb)
= Regelen een zorgvuldige en eerlijke omgang met de burger
• Fair play art. 2:4 Awb
Open en onpartijdige houding.
• Formele zorgvuldigheid art. 3:2 Awb
Bestuursorgaan verzamelt alle relevante feiten, zodat het tot een goede
belangenafweging kan komen en tot een goed besluit. Vormvoorschriften voor een
zorgvuldige voorbereiding.
• Advies art. 3:9 Awb
Bestuursorgaan mag soms beslissing nemen na advies van extern deskundige. Awb
geeft in afdeling 3.3 regels voor advisering, van belang is dat bestuursorgaan
opdraagt om zelf te beoordelen of het advies zorgvuldig tot stand is gekomen.
• Verbod van detournement de pouvoir
Een bevoegdheid alleen gebruiken waarvoor het is gegeven
• Materiele zorgvuldigheid
= inhoudelijk een zorgvuldig besluit nemen, vooral van belang bij vrije beschikkingen.
Het beginsel van de materiele zorgvuldigheid omvat in feite 3 abbb:
1) Belangenafweging art. 3:4 Awb
Bestuursorgaan moet alle belangen die direct bij het besluit betrokken zijn, tegen
elkaar afwegen.
2) Evenredigheid art. 3:4 lid 2 Awb
Nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zwaar zijn in
verhouding tot het doel waarvoor het besluit is genomen.
3) Verbod van willekeur art. 3:4 lid 2 Awb
Het verbod van willekeur werkt als noodrem. Als er echt sprake is van zeer
onredelijk beleid kan een burger de rechter inschakelen en hem vragen of het
bestuursorgaan het verbod van willekeur heeft overtreden.
• Motiveringsbeginsel art. 3:46 en 3:47 Awb
Bestuursorgaan moet duidelijk maken waarom hij een bepaald besluit heeft
genomen. De uitleg moet duidelijk zijn en steekhoudende argumenten bevatten. Het
geldt niet als er vernomen kan worden dat het onnodig is zoals bij het toekennen
van een vergunning art. 3:48 Awb. Een deugdelijke motivering moet voldoen aan het
▫ Kenbaarheid
Houd in dat het bestuursorgaan laat zien hoe het tot het besluit is gekomen,
zodat de gedachtegang van het bestuursorgaan duidelijk wordt.
▫ Draagkracht
De motivering moet inhoudelijk juist zijn (incl. wetten). Als het besluit is
genomen op basis van een advies, mag bij wijze van motivering naar dit
advies worden verwezen art. 3:49 Awb. Als de bestuursorgaan afwijkt van het
advies, moet hij uitleggen waarom dat gebeurt art. 3:50 Awb.
• Gelijkheidsbeginsel
Wil zeggen dat de overheid (bestuursorgaan, rechter en wetgever) haar burgers in
gelijke gevallen gelijk moet behandelen.
• Vertrouwensbeginsel
Bestuursorganen moeten doen wat ze hebben toegezegd. Voorwaarden op beroep
vertrouwensbeginsel:
▫ Gerechtvaardigd vertrouwen
Dat wil zeggen dat de burger redelijkerwijs af mocht gaan op de mededeling
van het bestuursorgaan. Burger mag alleen af gaan op toezegging van het
bevoegde bestuursorgaan zelf. Vertrouwen dat is gebasseerd op schriftelijke
toezeggingen is eerder gerechtvaardigd dan op basis van mondelinge
toezeggingen.
▫ Belangen van derden komen in de knel
▫ Schade die is geleden door het opgewekte vertrouwen
Ook wel dispositie-eis genoemd. Dit is geen absolute voorwaarde voor een
succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel. Maar als er feitelijk schade
isgeleden door de toezegging, maakt dat de kans op een succesvol beroep op
het vertrouwensbeginsel veel groter.
• Rechtszekerheid
Is gericht op de periode na het besluit. Betekent dat een bestuursorgaan niet zomaar
op zijn eerder genomen besluiten kan terugkomen.
- Overgangsregelingen
In het rechtszekerheidsbeginsel. Oude gevallen gaan er nauwelijks op
achteruit maar geleidelijk aan groeit hun positie steeds meer naar de nieuwe
regeling toe.

Intrekken en veranderen van beschikkingen


• Gebonden beschikkingen: Mogen alleen worden gewijzigd of ingetrokken als de
bijzondere wet daarover geen regels geeft.
• Vrije beschikkingen: Mogen alleen worden gewijzigd of ingetrokken als de
bijzondere wet daarover geen regels geeft.
• Awb geeft geen regels over het intrekken of veranderen van een beschikking, wel
moet er rekening worden gehouden met de abbb.
o Belastend of begunstigend
Het is nogal een verschil of de intrekking of de wijziging begunstigend of belastend is.
Pas als het belastend wordt is het lastig. Bij het opzeggen van een belastende
beschikking wordt verschil gemaakt tussen:
- Terugnemen
Heeft terugwerkende kracht: de beschikking wordt geacht nooit te hebben
bestaan. Kan alleen als de burger er medeverantwoordelijk voor is dat er een
onjuiste beschikking is afgegeven. Bestuursorgaan moet wel zeer goede
gronden hebben hiervoor.
- Intrekken
Heeft alleen gevolgen voor de toekomst.
Subsidiebesluiten
• Speciale regels voor beschikkingen over subsidies vanaf art. 4:21 Awb
• Subsidieverlening verloopt in 3 fasen:
1. Fase 1: Aanvraag
Belanghebbende dient een aanvraag in bij het bestuursorgaan.
2. Fase 2: Verleningsbesluit
Besluit tot verlening van de subsidie, het geeft de belanghebbende duidelijkheid
over het bedrag dat hij zal ontvangen.
3. Fase 3: Subsidievaststelling
Het bestuursorgaan stelt hierin het definitieve subsidiebedrag vast waarop de
belanghebbende recht heeft.
• Wijzigingen en intrekken van subsidie
Eenmaal vastgestelde subsidiebedragen kunnen alleen worden ingetrokken of
veranderd als zich iets zeer bijzonders voordoet. Art. 4:48 e.v. Awb.
Hoofdstuk 9
Handhaving wil zeggen dat een bestuursorgaan optreedt tegen burgers en bedrijven die zich
niet aan de bestuursrechtelijke regels houden. De Awb biedt het bestuursorgaan 4
handhavingsinstrument. Deze instrumenten worden sancties genoemd, de 4 sancties zijn:
1) Last onder bestuursdwang art. 5:21 Awb
Bestuursdwang wil zeggen dat het bestuursorgaan de illegale situatie die door de
overtreding is ontstaan, feitelijk ongedaan maakt. Door het toepassen van
bestuursdwang wordt een onrechtmatige situatie weer rechtmatig gemaakt. Daarom
noemen we dit wel een herstelsanctie.
▫ Bevoegdheid tot bestuursdwang
Ook voor de sancties in het bestuursrecht geldt het legaliteitsbeginsel. Dat
wil zeggen dat bestuursorganen alleen een sanctie mogen toepassen als deze
sanctie in de wet staat en de wet het bestuursorgaan de bevoegdheid geeft
om de sanctie toe te passen. De Awb wijst geen organen aan die bevoegd zijn
om bestuursdwang toe te passen. Dat gebeurt in de bijzondere wet. Het
toepassen van de bestuursdwang bestaat uit 2 fasen: eerst geeft het
bestuursorgaan de burger of het bedrijf een ‘last’ (een aanwijzing) om de
overtreding te herstellen, daarna volgt zo nodig de feitelijke behandeling.

Fase 1: De last
De beslissing om bestuursdwang toe te passen moet op schrift worden
gesteld, zo bepaalt art. 5:24 Awb. Deze beslissing is een beschikking.
Daarnaast geeft art. 5:24 Awb extra voorschriften voor de beschikking over
bestuursdwang. Zo moet het bestuursorgaan aangeven welk wettelijk
voorschrift is overtreden, en het moet precies beschrijven wat de
belanghebbende moet doen om toepassing van bestuursdwang te
voorkomen. Daarbij moet een termijn worden gesteld waarbinnen de
belanghebbende nog de kans krijgt om de overtreding zelf ongedaan te
maken.

*Soms moet een bestuursorgaan onmiddellijk optreden en kan het niet


dagen wachten met de toepassing van bestuursdwang. Daarom bepaalt de
Awb dat het bestuursorgaan in spoedeisende gevallen het horen van de
belanghebbende mag overslaan.

Fase 2: Feitelijke toepassing


Volgt na de last. Dit wil zeggen dat er daadwerkelijk een einde wordt
gemaakt aan de illegale situatie zo.

▫ Kosten van bestuursdwang art. 5:25 Awb


Komt voor de rekening van de overtreder, kosten kunnen zo nodig worden
ingevorderd bij dwangbevel art. 5:26 Awb.
▫ Abbb van toepassing
2) Last onder dwangsom
Art. 5:32 Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder
bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan ook een last onder dwangsom kan
opleggen. Een dwangsom betekent dat de overtreder bij elke overtreding een
bepaald bedrag aan het bestuursorgaan moet betalen. Een last onder dwangsom is
vooral geschikt voor overtredingen die regelmatig terugkomen.
De last onder dwangsom begint met een dwangsombeschikking, waarin precies
wordt beschreven welk gedrag van de belanghebbende wordt gevraagd (de last) en
welk bedrag hij moet betalen als hij de last overtreedt (dwangsom). Ook moet het
bestuursorgaan in de beschikking een maximumbedrag noemen dat in totaal aan
dwangsommen zal worden geheven art. 5:32 lid 4 Awb. Net als in de beschikking
over bestuursdwang krijgt de overtreder in de beschikking over de dwangsom nog
een termijn om de overtreding ongedaan te maken.
▫ Bevoegdheid in de Awb; art. 5:32 Awb
Een bestuursorgaan dat bevoegd is om bestuursdwang toe te passen, heeft
dus automatisch ook de bevoegdheid om te kiezen voor het opleggen van
een last onder dwangsom
▫ Alleen voor de overtreder
Geldt als voorwaarde dat de overtreder het in zijn macht moet hebben om de
onrechtmatige situatie te beëindigen.
▫ Geen combinatie bestuursdwang en dwangsom
Er mag geen last onder dwangsom worden opgelegd als er al een beschikking
tot bestuursdwang is, of bestuursdwang toepassen als er al een dwangsom is
opgelegd art. 5:31 en 5:36 Awb.
3) Bestuurlijke boete
= Bestuursorgaan legt aan de overtreder de plicht op om een bepaald bedrag te
betalen. Een bestuursorgaan ontleent de bevoegdheid om een bestuurlijke boete op
te leggen aan een bijzondere wet. Daarin staat ook het maximumbedrag van de
desbetreffende boete. De procedure voor het opleggen van de boete staat
beschreven in de Awb en wel vanaf art. 5:40 Awb, de boete word opgelegd in de
vorm van een beschikking.
▫ Verkeersboetes
▫ Herstelsancties en strafsanctie
Bestuursdwang en dwangsom hebben tot doel om de illegale situatie op te
heffen, deze 2 sancties zijn gericht op herstel van de situatie zodat deze weer
rechtmatig word. Daarom heten ze herstelsancties. De bestuurlijke boete
heeft de bedoeling om de overtreder te straffen vanwege zijn overtreding,
deze sanctie heet een strafsanctie.
▫ Waarborgen voor een eerlijke procedure
Nu geldt er voor het opleggen van straffen in het strafrecht een aantal
voorschriften die de positie van de verdachte beschermen zoals de
zwijgrecht, en niet hoeven meewerken aan eigen veroordeling. En een
onafhankelijke rechter moet de straf opleggen en de verdwacht wordt geacht
onschuldig te zijn totdat de rechter na de rechtszaak zijn schuld bewezen
acht. De basisrechten van de verdachte in het strafrecht gelden ook voor de
overtreder die een bestuurlijke geldboete krijgt. Alleen bij het bestuursrecht
legt ipv de onafhankelijke rechter, de bestuursorgaan een boete op. Dit kan
alleen op voorwaarde dat de burger het recht heeft om in beroep te gaan bij
een onafhankelijke rechter.
▫ Geen combinatie van strafrecht en bestuurlijke boete

4) Intrekken van een begunstigende beschikking


In sommige gevallen kan het wijzigen of intrekken van een beschikking als sanctie
worden ingezet bij een bestuursrechtelijke overtreding. Als andere sancties niet
helpen, kan een bestuursorgaan besluiten om de vergunning (tijdelijk) in te trekken.
Of intrekken als sanctie mogelijk is, hangt af van het type beschikking. Een gebonden
beschikking mag alleen worden ingetrokken als de bijzondere wet dit uitdrukkelijk
toestaat. Bij vrije beschikkingen heeft het bestuursorgaan veel meer eigen
beleidsruimte om te beslissen of intrekking als sanctie zal worden ingezet. Dit is ook
gebonden aan de Abbb. De Awb geeft geen algemene regels voor het intrekken van
begunstigende beschikkingen, maar voor het intrekken van subsidiebeschikkingen
worden wel regels gegeven art. 4:48 e.v. Awb.
Toezicht
= dat wil zeggen het controleren of bestuursrechtelijk voorschriften worden nageleefd. Bij
handhaving hoort controle, want controle maakt duidelijk of de regels worden nageleefd. In
het bestuursrecht wordt voor controle het woord toezicht gebruikt
▫ Toezichtsbevoegdheden afdeling 5.2 van de Awb
= bevat de toezichtsbevoegdheden, deze bevoegdheden kun je zien als het
juridisch gereedschap waarmee de toezichthouders hun toezicht uitoefenen.
Bij het uitoefenen van toezicht mogen de toezichthouders:
- Plaatsen betreden art. 5:15 Awb
- Inlichtingen vorderen art. 5:16 Awb
- Zakelijke gegevens en stukken inzien art. 5:17 Awb
- Zaken onderzoeken en monsters nemen art. 5:18 Awb
- Vervoermiddelen en hun lading doorzoeken art. 5:19 Awb

• Gebruik van de toezichtbevoegdheden


Een toezichthouder kan met zijn bevoegdheden inbreuk maken op (grond)rechten
van burgers. Art. 5:13 Awb bepaalt dat de toezichthouder alleen van zijn
bevoegdheden gebruik mag maken voor zover dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor
zijn toezichthoudende zaak.
• Burger moet meewerken
De opsomming van de toezichtbevoegdheden wordt afgesloten met een verplichting
voor de burgers die het toezicht ontgaat. Hij is verplicht om de toezichthouder alle
medewerking te verlenen art. 5:20 lid 1 Awb
• Aanwijzing toezichthouder
De wet wijst de toezichthouders aan. Dat gebeurt niet in de Awb maar in de
bijzondere wetten. De bijzondere wetten wijzen hun eigen toezichthouders aan. Elke
bijzondere wet geeft op deze wijze aan elke ambtenaren toezicht oefenen.
• Toezicht en opsporing
Ze liggen soms dicht bij elkaar, vooral als het toezicht een strafbaar feit oplevert.
Vanaf het moment dat dit feit wordt geconstateerd, houdt het toezicht op en begint
de opsporing naar het strafbare feit. Het is belangrijk om het moment van
omschakeling van toezicht naar opsporing duidelijk vast te stellen, want als er
eenmaal sprake is van opsporing mag de opsporingsambtenaar zijn
opsporingsbevoegdheden gebruiken, die veel verder gaan dan de
toezichtbevoegdheden. De burger wordt als de opsporing begint, verdachte.
Daarmee krijgt hij een aantal rechten:
▫ Hoeft niet mee te werken aan het onderzoek
▫ Heeft het recht om te zwijgen als hem vragen worden gesteld over zijn
betrokkenheid bij een strafbaar feit
▫ Heeft recht op bijstand van een advocaat
• In veel bijzondere wetten worden namelijk dezelfde ambtenaren aangewezen voor
het houden van toezicht en voor het opsporen van strafbare feiten. Een persoon
heeft dan 2 verschillende functies:
1. Functie toezichthouder: mag zijn toezichtbevoegdheden uitoefenen
2. Functie opsporingsambtenaar: heeft de beschikking over
opsporingsbevoegdheden die hem in staat stellen de waarheid over een
strafbaar feit te achterhalen.
*Regels over handhaving staan in hoofdstuk 5 van Awb

Strafrechtelijke handhaving
= Als een bestuursrechtelijke overtreding ook een strafbaar feit is, staat het bestuursorgaan
voor de keus. Het kan de zaak zelf afdoen door een bestuurlijke sanctie op te leggen, of
aangifte doen van een strafbaar feit. In dat geval geeft het bestuursorgaan de zaak uit
handen. Want het bestuursorgaan mag zelf geen strafbare feiten vervolgen of straffen
opleggen. Als het bestuursorgaan aangifte doet van een strafbaar feit, komt de officier van
justitie in beeld.
• Wet op de economische delicten
Deze wet kent een aantal eigen straffen en maatregelen, zoals het stilleggen of het
onder bewind stellen van een bedrijf. In art. 1 en 1a WED worden veel strafbare
feiten uit de verschillende bijzondere wetten aangewezen als economisch delict. Wie
een strafbaar feit pleegt, wordt gezien als economisch delict en bericht op grond van
WED.

Privaatrechtelijke handhaving
= Privaatrechtelijke handhaving van bestuursrechtelijke geboden is meestal niet mogelijk,
zeker niet als een bestuursorgaan een bestuurlijke bevoegdheid heeft die tot hetzelfde
resultaat kan leiden.
Gedogen
= Betekent dat een bestuursorgaan er bewust voor kiest om niet op te treden tegen een
bestuurlijke overtreding. Je moet bij deze bijzondere omstandigheden vooral denken aan
overmachtssituaties en overgangssituaties.
• Overmacht
Hierbij moet je denken aan situaties waarin de overtreder er niets aan kan doen dat
hij de overtreding pleegt
• Overgang
Omdat de vergunning eraan komt, zal het bestuursorgaan kunnen besluiten om het
bedrijf zonder vergunning tijdelijk te gedogen. Is alleen toegestaan bij wijze van
uitzondering en voor een beperkte periode.
• Vormen van gedogen
Een illegale situatie kan stilzwijgend worden gedoogd. Als een bestuursorgaan een
illegale toestand uitdrukkelijk gedoogt, wil dit zeggen dat het echt een besluit neemt
dat de situatie voorlopig wordt toegestaan. Het bestuursorgaan kan dit besluit
mondeling mededelen of bekendmaken in een schriftelijke gedoogverklaring. Deze
gedoogverklaring is een beschikking, dit betekent dat het bestuursorgaan alle
belangen moet afwegen en zijn gedoogbesluit goed moet motiveren.
Belanghebbende kunnen bezwaar maken en zo nodig beroep tegen de
gedoogbeschikking.
Hoofdstuk 10
Een van de kenmerken van de rechtsstaat is dat de onafhankelijke rechter het handelen van
de overheid beoordeelt. Voor het bestuursrecht betekent dit dat een belanghebbende die
het niet eens is met de beschikking, in beroep kan gaan bij de rechter. De mogelijkheden
voor burgers om zich tegen een besluit van een bestuursorgaan te verzetten wordt
rechtsbescherming genoemd. De Awb geeft in hoofdstukken 6, 7 en 8 een uitgebreide
regeling voor de rechtsbescherming tegen besluiten. Voordat een belanghebbende bij de
rechtbank in beroep kan gaan, moet hij een voorprocedure doorlopen. In de meeste
gevallen is de voorprocedure het bezwaarschriftprocedure. Dat wil zeggen dat de
belanghebbende eerst een bezwaarschrift schrijft aan het bestuursorgaan dat het besluit
genomen heeft.

Een stelsel voor bezwaar en beroep


Afdeling voor bestuursgeschillen heet de sector bestuursrecht.

Bezwaar bij bestuursorgaan


I
Beroep bij de rechtbank
I
Hoger beroep
I
Centrale raad van Afdeling bestuursrechtspraak
Beroep Raad van State
(sociale zekerheid en (overige zaken)
Ambtenarenzaken)

Belanghebbende en besluit
= 2 voorwaarden die gelden voor bezwaar en beroep
Bezwaar en beroep zijn alleen mogelijk tegen besluiten van bestuursorganen.
• Belanghebbende
Art. 1:2 Awb zegt het kort en bondig: belanghebbende is degene wiens belang
rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
• Beschikkingen art. 1:3 lid 2 Awb
Dit zijn besluiten die zich richten op een individuele persoon of een concrete zaak.
Art. 6:13 Awb bepaalt dat de schriftelijke weigering om een besluit te nemen gelijk
wordt gesteld met een beschikking. Er is ook nog een fictieve beschikking. Dit is de
denkbeeldige beschikking voor het geval een bestuursorgaan binnen de gestelde
termijn niet reageert op een aanvraag. Tegen deze beschikkingen staan bezwaar en
beroep OPEN.
▫ Plannen
Een ander type besluit. Alleen plannen die rechten en plichten scheppen,
zoals het bestemmingsplan, zijn besluiten. Tegen deze plannen staan
bezwaar en beroep OPEN.
▫ Algemeen verbindende voorschriften
Dit zijn ook besluiten, art. 8:2 Awb bepaalt dat tegen algemeen verbindende
voorschriften en beleidsregels GEEN bezwaar en beroep mogelijk zijn.
*In art 8:2 t/m 8:6 Awb beschrijft de Awb tegen welke besluiten geen bezwaar en beroep
kunnen worden ingesteld.

Bezwaarprocedure art. 7:1 Awb


• De bezwaarprocedure is gratis, het bestuursorgaan mag geen geld voor deze
procedure vragen art. 7:15 Awb. Bestuursorgaan is in sommige gevallen verplicht om
evt gemaakte kosten aan de bezwaarmaker te vergoeden art. 7:15 lid 2 Awb.
• Als de belanghebbende het bezwaarschrift aan het verkeerde bestuursorgaan heeft
gezonden, dan moet dit bestuursorgaan het bezwaarschrift zo spoedig mogelijk aan
het bestuursorgaan zenden dat wel bevoegd is om het bezwaarschrift te
behandelen. Eenzelfde regel geldt voor het geval er in plaats van een bezwaarschrift
een beroepschrift is ingediend of andersom art. 6:15 Awb
• Bezwaarprocedure overslaan
Niet voor alle besluiten geldt de regel dat er eerst een bezwaarprocedure moet
worden gevolgd. Art. 7:1 Awb bepaalt dat de bezwaarprocedure kan worden
overgeslagen in een aantal gevallen.
Stappen:
1. Indienen bezwaarschrift
De belanghebbende moet zijn bezwaren tegen het besluit schriftelijk kenbaar maken
in een bezwaarschrift art. 6:4 Awb. De bezwaarmaker richt zijn bezwaarschrift aan
het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. De termijn voor het indienen van
een bezwaarschrift bedraagt 6 weken, te rekenen vanaf de dag na de verzendig van
het besluit art. 6:8 Awb. Het bezwaarschrift moet binnen de bezwaartermijn in bezit
zijn van het bestuursorgaan. De belanghebbende mag het bezwaarschrift zelf
opmaken en indienen. Art. 6:5 Awb beschrijft wat er in ieder geval in een
bezwaarshcirft moet staan:
▫ Naam en ander van de indiener en de datum waarop hij het bezwaarschrift
schrijft.
▫ Een omschrijving van het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt
▫ De redenen waarom de indiener het niet eens is met dit besluit
▫ De handtekening van de indiener
2. Schriftelijke bevestiging van ontvangst
Als het bezwaarschrift is binnengekomen moet het bestuursorgaan een schriftelijke
bevestiging van ontvang aan de belanghebbende sturen.
3. Horen van de belanghebbende art. 7:2 Awb
De belanghebbende in gelegenheid stellen te worden gehoord. Dit is tijdens een
hoorzitting, hij krijgt de gelegenheid zijn verhaal te doen en zijn bezwaren nog eens
uit te leggen
• Heroverweging, beslissing op het bezwaarschrift en bekendmaking
Doel van de bezwaarprocedure is dat het bestuursorgaan zijn eerder genomen
besluit heroverweegt. Art. 7:11 Awb. Deze heroverweging leidt tot een nieuwe
beschikking: de beschikking op bezwaar. Deze kan 2 kanten op; ongegrond of
gegrond.
▫ Bezwaar is ongegrond
Bestuursorgaan blijft bij zijn eerder genomen besluit.
▫ Bezwaar is gegrond
Bestuursorgaan vindt dat de bezwaarmaker gelijk heeft. Er wordt dan een
nieuw besluit genomen dat tegemoetkomt aan de bezwaren van de
bezwaarmaker.

Het bestuursorgaan kan een bezwaar ook gedeeltelijk gegrond verklaren. In


dat geval komt het in zijn beschikking op bezwaar gedeeltelijk tegemoet aan
de bezwaren van de belanghebbende.
• Beslistermijn
Bestuursorgaan moet de beschikking op bezwaar binnen 6 weken vanaf de dag aan
het eind van het bezwaartermijn nemen. In er een onafhankelijke bezwaarcommissie
zoals in art. 7:13 Awb. Dan geldt een termijn van 12 weken, beide termijnen kunnen
met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Art. 7:10 Awb.

Horen van de belanghebbende


• Uitzondering op de hoorplicht, art. 7:3 Awb 4 gevallen:
1. Het bezwaar is kennelijk niet-ontvankelijk
Dit is het geval als het bezwaar bijvoorbeeld veel te laat is ingediend, of als het
onvolledig is en de belanghebbende de termijn voor aanvulling niet heeft
gebruikt.
2. Het bezwaar is kennelijk ongegrond
Als het bezwaar inhoudelijk geen schijn van kans heeft.
3. De belanghebbende heeft verklaard dat hij niet wenst gehoord te worden
4. Het bestuursorgaan komt volledig tegemoet aan het bezwaar en andere
belanghebbenden worden daardoor niet in hun belangen geschaad.
Als de bezwaarmaker in het gelijk wordt gesteld.
• Regels voor het horen van de belanghebbende:
1. Stukken ter inzage
Het bestuursorgaan is verplicht het bezwaarschrift met alle stukken die van
belang zijn, minstens een week voor de zitting ter inzage te leggen. De
belanghebbende kan zich dan goed voorbereiden op de hoorzitting art. 7:4 Awb.
2. Schriftelijke uitnodiging
De belanghebbende moet schriftelijk worden opgeroepen voor de hoorzitting. In
deze oproep moet worden aangegeven waar en wanneer de stukkeen ter inzage
liggen. Bestuursorgaan moet ook de belanghebbende erop wijzen dat zij zelf, tot
tien dagen voor de hoorzitting stukken kan aanleveren die zijn bezwaar
onderbouwen.
3. Horen door bestuursorgaan, ambtenaren of adviescommissie art. 7:5 Awb
4. Schriftelijk verslag van de hoorzitting art. 7:7 Awb
Rechtstreeks beroep (andere naam prorogatie)
Art. 7:1 Awb maakt het mogelijk om de bezwaarprocedure over te slaan als het
bestuursorgaan en de belanghebbende dat beide willen. Het initiatief ligt bij de
bezwaarmaker. Hij moet in zijn bezwaarschrift uitdrukkelijk vragen om het overslaan van de
bezwaarprocedure. Gaat het bestuursorgaan akkoord, dan stuurt hij het bezwaarschrift
door naar de rechtbank, waar het meteen als beroepschrift wordt behandeld. Het laatste
woord is aan de rechter, is hij er niet mee eens dat het bezwaarprocedure wordt
overgeslagen, dan stuurt hij het bezwaarschrift terug naar het bestuursorgaan, zodat het
daar als bezwaar wordt behandeld.

Administratief beroep
Kenmerk daarvan is dat de bezwaarmaker met zijn bezwaren naar een ander
bestuursorgaan gaat. Als een bijzondere wet bepaalt dat tegen een besluit van het college
van B&W bijvoorbeeld beroep openstaat bij de gemeente raar of bij gedeputeerde staten, is
er sprake van administratief beroep. Deze procedure lijkt op de bezwaarschriftprocedure en
is geregeld in afdeling 7.3 van de Awb. Hierbij gelden er andere beslistermijnen, en ook de
regels van het horen van belanghebbende wijken enigszins af.
• Bezwaar of administratief beroep
Om te weten welke voorprocedure er moet worden gevold, moet er worden
gekeken in de bijzondere wet. Als de bijzondere wet administratief beroep
voorschrijft, volgt de belanghebbende die weg. Daarna kan hij in beroep bij de
rechtbank. Geeft de bijzondere wet geen regels over de voorprocedure, dan moet de
belanghebbende bezwaarprocedure uit de AWB volgen voordat hij beroep kan
instellen bij de rechtbank.
• Administratief beroep is uitzondering
Deze weg wordt alleen gekozen als er echt een goede reden is om een ander
bestuursorgaan te betrekken bij de bezwaren tegen het besluit.
• Vol beroep
In de bezwaarprocedure en in administratief beroep wordt het besluit volledig
beoordeeld, we spreken in dit geval van ‘vol beroep’. Dat wil zeggen dat het
bestuursorgaan niet alleen kijkt naar de rechtmatigheid van het besluit, maar ook
naar de doelmatigheid daarvan.
Hoofdstuk 11
Regeling van beroep in de Awb
De beroepsprocedure is geregeld in hoofdstuk 8 van het Awb. Bepalingen uit ander
hoofdstukken zijn ook van belang, bijvoorbeeld de algemene bepalingen over bezwaar en
beroep uit hoofdstuk 6.

Beroepstermijn -> art. 6:7 Awb


Beroep kan worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit en tegen de
schriftelijke weigering om een besluit te nemen -> art. 6:2 Awb

Beroep bij de rechtbank


Als een belanghebbende in beroep wil gaan, moet hij eerst weten bij welke college hij moet
zijn. We hebben het dan over de absolute competentie van het rechterlijk college art. 8:1
Awb.
• Relatieve competentie
Als de absolute competentie is beantwoord, komt de vraag naar de relatieve
competentie. De regels van de relatieve competentie geven aan welke van de
negentien rechtbanken in ons land de zaak behandelt art. 8:7 Awb.
▫ Besluiten van lokale bestuursorganen zoals gemeenten, provincies en
waterschappen, geldt de vestigingsplaats van het bestuursorgaan
▫ Voor besluiten van andere bestuursorganen zoals een ministerie, de DUO,
het UWV of de SVB, is de woonplaats van de belanghebbende bepalend.
*Beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan wordt behandeld door de rechtbank.

Beroepsprocedure:
1. Indienen beroepschrift
In dit beroepschrift legt de belanghebbende uit waarom hij het niet eens is met de
beschikking op bezwaar. De beroepstermijn bedraagt 6 weken, te rekenen vanaf de
dag na de datering van de beschikking op bezwaar art. 6:7 en 6:8 Awb. De inhoud
van een beroepschrift -> art. 6:5 Awb; belanghebbende vraagt om vernietiging en
niet om heroverweging.
2. Bevestiging van ontvangst art. 6:14 Awb.
Dit stuurt de rechtbank, zodat de belanghebbende weet dat het is ontvangen.
3. Vooronderzoek
De rechtbank vraagt wederpartij om een schriftelijke reactie op het beroepschrift.
Het vooronderzoek is bedoeld om alle feiten die van belang zijn voor de zitting,
boven water te krijgen.
4. Behandeling ter zitting
Alle betrokkenen krijgen ter zitting de gelegenheid om hun mening over het besluit
en over het beroepschrift tegen dit besluit te geven.
5. Uitspraak
• Kosten beroepsprocedure
Als de rechtbank een beroepschrift ontvangt, krijg de indiener meteen een
acceptgiro waarmee hij de griffierechten kan betalen. Dit zijn de administratiekosten
die de rechtbank in rekening brengt voor de behandeling van het beroep. In
bestuurszaken zijn voor ‘natuurlijke personen’ de basisbedragen voor de
griffierechten 45 euro voor zaken over huurtoeslag en sociale zekerheid, en 167euro
voor de overige zaken. Burgers mogen zelf procederen in het bestuursrecht maar ze
kunnen ook een advocaat inschakelen.

Rechterlijke uitspraken in hoger beroep art. 8:70 Awb


• Rechtbank onbevoegd, of beroep niet ontvankelijk
Bij rechtbank onbevoegd is er juridisch technisch iets mis. Als de rechtbank zichzelf
onbevoegd verklaart, betekent dit dat de zaak bij een rechtbank is aangebracht die
het beroep niet mag behandelen. Dat zal niet zo vaak voorkomen want
bestuursorganen en rechtbanken hebben immers een doorzendplicht art. 6:15 Awb.
De rechter verklaart het beroep niet-ontvankelijk wanneer het beroep een gebrek
aantoont, en daarom hij het niet mag behandelen. Bijvoorbeeld te laat ingediend of
niet ondertekend
• Beroep is ongegrond
Verklaart de rechter het beroep ongegrond, dan wijst hij het beroep af in dat geval
laat hij het besluit van het bestuursorgaan overeind. Art. 6:22 Awb; het is niet
verplicht om een beroep gegrond te verklaren en een besluit te vernietigen omdat er
een juridische fout in zit. Is door die juridische fout niemand benadeeld, dan kan de
rechter dit ‘gebrek passeren’ en het besluit overeind laten. Art. 6:22 Awb geldt ook
voor het bestuursorgaan in de bezwaarprocedure.
• Beroep is gegrond
Betekent dat de rechtbank vindt dat de indiener van het beroep gelijk heeft en dat
het bestreden besluit wordt vernietigd. Bestuursorgaan krijgt een termijn van de
rechtbank om een nieuw besluit te nemen, waarbij er rekening moet worden
gehouden met de rechterlijke uitspraak. Soms neemt de rechtbank zelf een nieuw
besluit op grond van art. 8:72 lid 4 Awb. Art. 8:41a Awb geeft de rechter de opdracht
om in zijn uitspraak zoveel mogelijk meteen een echte en definitieve oplossing voor
het geschil te geven

Vereenvoudigde behandeling
Als de uitkomst van de beroepszaak meteen na het lezen van het beroepschrift al duidelijk
is, kan het vooronderzoek snel worden afgesloten en is een zitting niet nodig. De rechtbank
komt dan meteen met zijn uitspraak. Deze vereenvoudigde behandeling is mogelijk volgens
art. 8:54 Awb als:
• De rechter duidelijk onbevoegd is
• Het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is
• Het beroep kennelijk gegrond of kennelijk ongegrond is
Is een belanghebbende het of een bestuursorgaan het niet eens met deze vereenvoudigde
behandeling, dan kan hij ‘verzet doen’ bij de rechtbank art. 8:55 Awb. Als de rechtbank het
verzet gegrond verklaart, wordt het beroep daarna volledig behandeld. Bepaalt de
rechtbank dat het verzet ongegrond is dan blijft de uitspraak na de vereenvoudigde
behandeling overeind.
Bestuurlijke lus art. 8:80a Awb
Als er een vormfout kleeft aan de uitspraak van een bestuursorgaan, moet de rechtbank
formeel het besluit vernietigen. Het bestuursorgaan kan dan na de uitspraak een nieuw
besluit nemen waarin de fout wordt hersteld. De rechter kan bij een vormfout in een besluit
de rechtszaak tijdelijk stopzetten en in een tussenuitspraak het bestuursorgaan in de
gelegenheid te stellen de vormfout te herstellen. Maakt het bestuursorgaan gebruik van die
gelegenheid, dan gaat de procedure weer door als het aangevulde besluit er ligt. De
bestuurlijke lus is bedoeld om onnodig en of langdurig te procederen te voorkomen.

Relativiteitsvereiste art. 8:69a awb


Deze bepaling gaat over een besluit dat in strijd is met het geschreven of het ongeschreven
recht. Een belanghebbende die een besluit wil aanvechten, kan daarbij alleen een beroep
doen op de rechtsregels die bedoeld zijn om zijn belangen te beschermen.

Verschil tussen bezwaar en beroep


• Nieuw besluit/vernietiging van besluit
Bezwaar is gericht op heroverweging door het bestuursorgaan en op een nieuw
besluit. In beroep wordt gevraagd om vernietiging van het besluit.
• Volledig/marginaal
Dan is er in de bezwaarprocedure sprake van een volledige toetsing aan
rechtmatigheid en doelmatigheid. In beroep toetst de rechter alleen de
rechtmatigheid van het besluit, dit betekent dat de rechter alleen kijkt of het besluit
niet in strijd is met de wet of met de abbb.
• Wel en niet rekening houden met gewijzigde omstandigheden
De rechter mag geen rekening houden met na het besluit gewijzigde feiten of
omstandigheden; het bestuursorgaan mag dat in de bezwaarprocedure wel.
• Veroordelen in de proceskosten
Als de indiener van het beroep zijn zaak wint, kan de rechtbank het bestuursorgaan
in de proceskosten veroordelen art. 8:75 Awb.
• Beschikking op bezwaar of rechterlijke beschikking
Een laatste verschil is dat de heroverweging van het bestuursorgaan leidt tot een
beschikking op bezwaar. Dit is een nieuw besluit van het bestuursorgaan in reactie
op het bezwaarschrift. De beroepsprocedure bij de rechtbank leidt tot een
rechterlijke uitspraak die beschikking wordt genoemd.

Hoger beroep
I I I
Centrale Raad van College van Beroep Afdeling Bestuursrechtspraak van
Beroep: voor het bedrijfsleven: de Raad van state:
Uitkeringen en sociaal-economische overige beroepszaken
Ambtenaren zaken besluiten
Voorlopige voorziening
Een belanghebbende die een snelle uitspraak nodig heeft, kan om een voorlopige
voorziening vragen aan de voorzieningenrechter van de rechtbank. Hij vraagt de
voorzieningenrechter dan om een tijdelijke uitspraak over de zaak, voor de duur van de
procedure. De tijdelijke uitspraak ofwel voorlopige voorziening vervalt op het moment dat
er een definitief besluit ligt. Een voorlopige voorziening kan alleen worden gevraagd als er
een bezwaar/beroepsprocedure in gang is gezet. Want er moet samenhang zijn tussen de
bodemprocedure en de voorlopige voorziening.
• Procedure afdeling 8.3 van de Awb
Het gaat hetzelfde als bij een beroepsprocedure alleen is het sneller en is er geen
vooronderzoek. Verzoekschrift van belanghebbende om een voorlopige voorziening,
hierin moet duidelijk zijn dat hij spoedeisend belang heeft, dat er tegen hetzelfde
besluit al een beroep/bezwaar zaak bezig is, en om welke maatregel hij verzoekt.
• Competentie
De voorzieningenrechter van het rechterlijk college dat bevoegd is om de zaak in
beroep te behandelen, is ook bevoegd in de procedure voor een voorlopige
voorziening.
*Geen termijn verbonden aan het verzoek van voorlopige voorziening, kan gedurende het
hele proces.
• Kortsluitingsprocedure
Art. 8:86 Awb; als de voorzieningenrechter meent dat hij meteen een beslissing kan
geven in de hoofdzaak omdat er geen vooronderzoek nodig is, mag hij onmiddellijk
uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter geeft in dat geval geen
voorlopige voorziening maar doet uitspraak in de bodemprocedure. Is speciaal
bedoeld voor eenvoudige beroepszaken.

Bijzondere rechtsgangen
Hiermee bedoelen we een andere rechter dan de bestuursrechter van de rechtbank,
bevoegd is om beroep tegen een besluit te behandelen. Het staat in de bijzondere wet.
• Het ABRvS al rechter in eerste aanleg en enige aanleg
Dat wil zeggen dat beroep tegen een besluit meteen bij de ABRvS moet worden
ingesteld en dat er daarna geen hoger beroep meer mogelijk is.
• De CRvB als rechter in eerste en enige aanleg
• Het CBb voor het bedrijfsleven

Afdeling van kanton van de rechtbank:


Wie het niet eens is met een boetebeschikking na een verkeersovertreding kan bezwaar
maken bij de OvJ en vervolgens in beroep gaan bij de kantonrechter van de rechtbank. Deze
procedure staat in de WAHV
Burgerlijke rechter als restrechter
Als de burger bij geen enkele bestuursrechter terecht kan met zijn bezwaren tegen
overheidshandeling, kan hij zich tot de burgerlijke rechter wenden. Zo een vorderin bij de
burgerlijke rechter is bijna altijd gebasseerd op de onrechtmatige daad art. 6:162 BW. De
burgerlijke rechter wordt vooral ingezet als feitelijke handelingen van de overheid schade
hebben veroorzaakt. Omdat er daartegen geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld.
Ook burgers die menen dat een algemeen verbinden voorschrift of een beleidsregel
onrechtmatig is, moeten zich tot de burgerlijke rechter wenden. Want voor deze besluiten,
is de weg van bezwaar en beroep gesloten.

Klachtbehandeling
In dit geval protesteert een burger of een bedrijf tegen een gedraging van een
bestuursorgaan. Dit is aan de orde als de burger of het bedrijf vindt dat de overheid hem
niet zorgvuldig behandelt.
• Interne klachtprocedure
Art. 9:12 Awb bepaalt dat eenieder het recht heeft om bij een bestuursorgaan een
klacht in te dienen over de wijze waarop dit bestuursorgaan ten opzichte van hem
heeft gedragen. Het indienen van een klacht gebeurt via een klaagschrift, dit is een
brief aan het bestuursorgaan waarin de klager zijn klacht beschrijft. De klacht moet
vervolgens worden behandeld door een persoon die zelf niets te maken heeft met
de gedraging waarover geklaagd wordt. Dan volgt er een hoorzitting, en dan een
uitspraak van het bestuursorgaan. De bestuursorgaan beoordeeld dan of de klacht
gegrond of ongegrond is. Daarnaast kan het bestuursorgaan in zijn uitspraak
conclusies aan de klacht verbinden. Deze conclusies bestaan meestal uit
maatregelen die moeten voorkomen dat eenzelfde klacht opnieuw zal ontstaan
• Klachtencommissie
Als de bijzondere wet dit verplicht stelt, of als het bestuursorgaan dit zelf zo bepaalt,
kan het bestuursorgaan een speciale klachtencommissie benomen voor de
afhandeling van de klachten art. 9:13 e.v. Awb. De klachtencommissie houdt de hele
procedure aan, maar uiteindelijk is het aan de bestuursorgaan zelf om een definitief
oordeel te geven over de klacht. Als dit oordeel teveel afwijkt van het advies, dan is
het bestuursorgaan verplicht om het advies van de klachtencommissie bij zijn
oordeel toe te voegen.
• Externe klachtbehandeling
Als de klager niet tevreden is over de interne behandeling door het bestuursorgaan,
dan kan hij vervolgens een klacht indienen bij de ombudsmand. Maar art. 9:17 Awb
bepaalt dat externe klachtbehandeling ook mogelijk is door een ombudsman die in
het leven is geroepen door de Provinciewet, de Gemeentewet, de Wet
gemeenschappelijke regelingen of de Waterschapswet. Voorwaarde voor
klachtbehandeling voor de nationale ombudsman is dat de klager de interne
klachtprocedure heeft doorlopen art. 9:20 Awb.
▫ Procedure: Start met een schriftelijk verzoek aan de ombudsman om een
bepaalde gedraging van een bestuursorgaan te onderzoeken. De ombudsman
geeft, na een onderzoek, in zijn oordeel aan of het bestuursorgaan zich
behoorlijk of niet behoorlijk heeft gedragen. De ombudsman kan alleen een
oordeel geven over de ingediende klacht.
▫ Oordeel: Hij gaat in zijn onderzoek onder na of de gedraging;
= In overeenstemming is met het geschreven recht
= redelijk is
= voldoet aan het beginsel van rechtszekerheid
= niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel
= gemotiveerd is
= zorgvuldig is
Na afsluiting van het onderzoek komt de ombudsman met een rapport waarin hij zijn
conclusies gemotiveerd vastlegt. Dit rapport gaat naar het bestuursorgaan waarover
geklaagd is, en naar de klager. Dit rapport is Openbaar. 1x per jaar zend hij een
jaarverslag naar de 1e en 2e kamer. De ombudsman wordt benoemt door de 2e
kamer uit een voordracht van 3 personen. Deze voordracht wordt gedaan door de
vicevoorzitter van de Raad van State en de voorzitters van de Rekenkamer en de
Hoge raad.
• Zaken die ombudsman niet behandelt -> art. 9:22 Awb
Er kan alleen worden geklaagd over gedragingen waartegen geen beroep en bezwaar
mogelijk zijn. En de klacht mag niet gaan over de inhoud van wettelijke regels of over
de inhoud van rechterlijke uitspraken.
Schema rechtsbescherming
1. Bepaal om welk type bestuurshandeling het gaat.
Betreft het een gedraging van een bestuursorgaan, dan kan daarover een klacht
worden ingediend bij het desbetreffende bestuursorgaan/ombudsman. Gaat het
om een feitelijke handeling, dan is bijna altijd de burgerlijke rechter bevoegd om
van de zaak kennis te nemen. Is er sprake van een privaatrechtelijke
rechtshandeling, dan moet de zaak eveneens worden voorgesteld aan de
burgerlijke rechter. Betreft het een publiekrechtelijke rechtshandeling, dan is er
sprake van een besluit.
2. Ga na op welke bijzondere wet of op welke verordening het besluit is
gebaseerd.
Als de bijzondere geen eigen regels geeft over het bezwaar en beroep, dan zijn
de algemene regels van het Awb van toepassing.
3. Stel vast of tegen het besluit bezwaar en beroep mogelijk is.
Dit kan worden vastgesteld aan de hand van art. 1:3, 6:1, en 8:1 t/m 8:6 Awb.
Bezwaar en beroep is mogelijk tegen; beschikkingen, de schriftelijke weigering
om een besluit te nemen, fictieve beschikkingen, plannen voor zover zij aan te
merken als een besluit.
4. Dien een bezwaarschrift in tegen het bestuursorgaan dat het besluit genomen
heeft.

5. Biedt de beschikking na de voorprocedure (bezwaar/administratief beroep)


niet het gewenste resultaat, dien dan een beroepschrift in bij de
bestuurskamer van de rechtbank.

6. Wordt het beroep afgewezen, stel dan vast bij welk college hoger beroep moet
worden ingesteld.
Art. 37 Wet op de Raad van State en art. 18 Beroepswet kan worden vastgesteld
welk van deze twee colleges het hoger beroep behandelt.
7. Kan een beslissing in bezwaar of beroep niet worden afgewacht, dien dan ook
een verzoek in om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van
de rechtbank.
De procedure voor een voorlopige voorziening staat in hoofdstuk 8 van de Awb
vanaf art. 8:81 Awb.
Hoofdstuk 12
Wat is ruimtelijke ordening?
Dit is wanneer de overheid zich bemoeit het met verdelen van de ruimte voor verschillende
doeleinden. De manieren waarop de overheid zich bemoeit met het verdelen van de ruimte
en de bevoegdheden die de overheid daarbij heeft, zijn vastgesteld in de Wet Ruimtelijke
ordening (Wro). Belangrijke aspecten voor de ruimtelijke ordening zijn:
1) Groei van de bevolking
2) Samenstelling van de bevolking (in leeftijdsgroepen bijvoorbeeld)
3) Toename van de welvaart, die onder meer onze keuzes voor wonen bepaalt
4) Ontwikkelingen op het gebied van volkshuisvesting (aantal en soort van woningen)
5) Meer aandacht voor milieu en gezondheid
6) Toename van vrije tijd (meer behoefte aan natuurgebieden, recreatie)
7) Toename van de mobiliteit (meer wegen, fietspaden)
8) Aandacht voor de economische situatie (werkgelegenheid, concurrentiekracht)
9) Modern waterbeheer (gevolgen stijging zeespiegel, klimaatverandering)

De wet ruimtelijke ordening


Belangrijk in de Wro zijn de zogenaamde instrumenten van ruimtelijk beleid. Daarmee
bedoelen we de mogelijkheden van het Rijk, de provincies en de gemeenten om invloed uit
te oefenen op de omgeving door middel van plannen. Met die instrumenten kunnen de
gemeenten, het rijk, en de provincies een bepaalde ontwikkeling bevorderen of juist
tegengaan. De wet geeft verder nog regels over de exploiratie van grond, en de wet kent
ook regels over vergoeding van de schade die kan optreden bij de burgers. De Wro is de wet
die alle ingrepen in de grond regelt. De Wro is de centrale wet op het gebied van ruimtelijke
ordening.

De verhouding tussen Rijk, provincie en gemeenten


In Nederland houden het rijk, de provincies, en de gemeenten zich bezig met het maken van
regels over de ruimte. Het beleid van het Rijk wordt vastgesteld in nota’s die structuurvisie
worden genoemd. Daarin beschrijft het Rijk welke belangrijke projecten het wil realiseren
en welke doelen het nastreeft. Een belangrijke nota is de structuurvisie infrastructuur en
ruimte. Daarin schets het Rijk hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. De doelen zijn:
1) De concurrentiekracht van Nederland vergroten
2) De bereikbaarheid verbeteren en ruimte vrij maken voor uitbreiding van wegen,
spoorwegen en vaarwegen.
3) Zorgen voor een leefbare omgeving, waarin ruimte is voor natuur, cultuur en veilig
wonen.
Het Rijk zet de lijnen uit op nationaal niveau. Het is de bedoeling dat de provincies die lijnen
verder doortrekken in de provinciale plannen, dit kan door een omgevingsvisie. In de
omgevingsvisie is in grote lijnen bepaald hoe bijvoorbeeld de dijkversterking eruit moet
zien. De gemeenten regelen daarna gedetailleerd tot op de vierkante meter hoe de
dijkversterking uiteindelijk voor de bevolking uitpakt. Hoe de gemeenten dat doet, mag ze
zelf weten. Dat noemen we autonomie. Maar de gemeente is wel gebonden aan de
richtlijnen van de provincie en het Rijk en ook aan de wet, waarin de procedures zijn
vastgesteld. In de Wro is het zo geregeld dat de gemeente de belangrijkste regels op het
gebied van de ruimtelijke ordening maakt. Die regels worden vastgesteld in een plan
namelijk het bestemmingsplan. Gemeenten mogen zelf bepalen hoe ze de plannen maken,
maar er moet wel samenhang zijn tussen die bestemmingsplannen. Om die samenhang
mogelijk te maken moet de gemeente een structuurvisie vaststellen.

De gemeentelijke structuurvisie
Art. 2:1 Wro. Elke gemeente is verplicht om een structuurvisie vast te stellen. Binnen de
gemeente is de gemeenteraad bevoegd omdat te doen. Er is eigenlijk geen procedure
voorgeschreven ter vaststelling van de structuurvisie. Gemeenten mogen dat ook weer zelf
bepalen. Uiteraard is het goed de bevolking te betrekken bij de vaststelling van een
structuurvisie. Vaak bestaat er ook de gelegenheid schriftelijk of mondeling te vertellen wat
je ervan vindt. Daarna wordt de structuurvisie in de gemeenteraad behandeld en
vastgesteld. Tegen de beslissing tot vaststelling van de structuurvisie kunnen burgers en
bedrijven niet opkomen bij de rechter. Dat komt omdat de structuurvisie nog te globaal is
en geen bindende regels voor de burger en bedrijven bevat. Dat is anders dan bij het
bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan
Art. 3:1 Wro. Net als bij de structuurvisie zie je ook hier de verplichting voor de gemeente
om een bestemmingsplan vast te stellen. En net als bij de structuurvisie is ook hier de
gemeenteraad het bestuursorgaan van de gemeente dat moet overgaan tot vaststelling van
het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen:
1) Plankaart
Wordt ook wel ‘de verbeelding’ genoemd. Op de plankaart wordt het gebied
weergegeven, meestal op een schaal van 1:1000.
2) Regels
In deze regels is precies opgegeven wat de bestemming inhoudt. Dat wil zeggen dat
er staat waarvoor het perceel gebruikt mag worden en of en op welke manier er op
het perceel gebouwd mag worden voor het doel waarvoor het perceel bestemd is.
3) Toelichting
De gemeenteraad, die het bestemmingsplan vaststelt, geeft daarin weer waarom
een bepaalde bestemming gelegd is. De toelichting is juridisch niet bindend maar
helpt wel bij de uitleg van de plankaart en de planregels
Als er op een perceel niks staat, en iemand wilt er alsnog een woning op bouwen. Dan heeft
die persoon een omgevingsvergunning nodig. In de wet algemene bepalingen
omgevinsgrecht (de Wabo) staat namelijk dat je niet mag bouwen zonder
omgevingsvergunning. De eigenaar van het perceel moet dus een omgevingsvergunning bij
het college van B&W van de gemeente aanvragen. Het college kijkt dan of de bouw van de
woning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Als aan de voorwaarde van het
bestemmingsplan is voldaan, verleent het college van B&W de omgevingsvergunning en
mag de aanvrager van de vergunning gaan bouwen. Stel dat woning gebouwd is en de
eigenaar besluit de woning te gaan gebruiken als kantoor, dan is dit in strijd met de
bestemming. Het perceel en dus de woning mocht alleen gebruikt worden voor
woondoeleinden. De eigenaar overtreedt de regels. Het college van B&W kan daar dan
handhavend tegen optreden en een einde maken aan het illegale gebruik. De Wabo
verbiedt namelijk het gebruiken van een perceel in strijd met de bestemming.

De verschillende soorten bestemmingsplan


Een bestemmingsplan kan globaal of gedetailleerd zijn.
• Gedetailleerde bestemmingsplan
Hierin is exact vastgesteld welke bestemmingen er zijn. Dat heeft een groot
voordeel: het is namelijk voor iedereen duidelijk wat wel en niet mogelijk is.
• Globaal bestemmingsplan
Hierin is aangegeven wat de bestemming is. Het is voor de burger minder zeker,
want die weet niet precies hoe de uitwerking plaatsvindt. Voordeel voor de
gemeente is dat het hoeft uitgewerkt te worden wanneer de tijd dit nodig maakt.
Het college van B&W moet de uitwerking van het plan doen. De gemeenteraad geeft wel
aanwijzingen, en die lees je in de planvoorschriften. College van B&W moet er rekening
mee houden dat:
• Het aantal woningen niet meer dan 69 bedraagt.
• Er vrijstaande, twee aaneen gebouwde woningen en aaneen gebouwde woningen
(tot maximaal vier aaneen) mogen worden gebouwd
• Op belangrijke hoeken (kruising van wegen) en beeldbepalende locaties uitsluitend
vrijstaande woningen zijn toegestaan, waarvoor een vaste goothoogte van 6m geldt
en een maximale bouwhoogte van 10m.
• Voor de overige woningen een maximale goothoogte geldt van 6m en een maximale
bouwhoogte van 10m.
De voorschriften van een bestemmingsplan
Zij bepalen wat er binnen de bestemming mogelijk is, er zijn verschillende soorten
voorschriften maar dit zijn de belangrijkste:
• Doeleindomschrijving
In dit soort voorschriften is bepaald voor welke doelen een perceel met een
bepaalde bestemming mag worden gebruikt.
• Bebouwingsvoorschriften
In deze voorschriften is bepaald welke bouwmogelijkheden een bepaalde
bestemming biedt.
• Verbod tot het uitvoeren van werken of werkzaamheden
In een bestemmingsplan kan worden bepaald dat voor de uitvoering van een
bepaalde werken of werkzaamheden een vergunning nodig is.
• Verbod tot het slopen van gebouwen
Met een sloopverbod kan worden voorkomen dat waardevolle bebouwing onnodig
uit een beschermd stadsgezicht verdwijnt.
• Flexibiliteitsregels
In een bestemmingsplan kunnen verder regels worden opgenomen die het college
van B&W verplichten een bepaalde globale bestemming uit te werken. Of regels die
het college van B&W de mogelijkheid geven om via een omgevingsvergunning van
bepaalde regels af te wijken. Ook kunnen er regels worden opgenomen die het
college van B&W de bevoegdheid geven nadere eisen te stellen in een bepaald geval.
Omdat in deze regels de mogelijkheid wordt gegeven om wat flexibel met de
voorschriften om te gaan, worden deze bepalingen flexibiliteitsregels genoemd.
De procedure van een bestemmingsplan
De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb moet worden
gevolgd:
1. Publicatie van het voornemen om een bestemmingsplan op te stellen
2. Als een conceptbestemmingsplan is gemaakt, overleg met verschillende diensten
van het Rijk, de provincie, waterschappen en aangrenzende gemeenten. Dit is het
vooroverleg.
3. Eventueel kan het gemeentebestuur het conceptbestemmingsplan openstellen voor
inspraak. Dan mogen alle burgers er hun zegje over doen. Wettelijk verplicht is dit
niet. Het college van B&W mag zelf bepalen of het inspraak toestaat of niet.
4. Naar aanleiding van het vooroverleg (en eventuele inspraakreacties) stelt het college
van B&W een ontwerpbestemmingsplan op.
5. Publicatie van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
6. Vanaf de terinzagelegging heeft iedereen gedurende 6 weken de mogelijkheid een
zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad.
7. Binnen 12 weken na de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het
bestemmingsplan al dan niet in overeenstemming met het
ontwerpbestemmingsplan vast.
8. Publicatie van de vaststelling van het bestemmingsplan.
9. Belanghebbenden kunnen binnen 6 weken na publicatie tegen de vaststelling in
beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
10. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet binnen 12 maanden na
de beroepstermijn uitspraak, als er tenminste een beroep is ingesteld. Als er geen
beroep is ingesteld, treedt het bestemmingsplan direct na de beroepstermijn in
werken.

Invloed van het Rijk en provincie op het gemeentelijk beleid


Ze oefenen invloed uit door:
1. Structuurvisies
In art. 2.2 Wro is vastgesteld dat de provincie ten behoeve van een goede ruimtelijke
ordening voor het gehele grondgebied van de provincie één of meer structuuvisies
vastlegt. In art. 2:3 wro is dat op dezelfde wijze vastgesteld voor het Rijk. Dat doet de
minister voor Infrastructuur en Milieu en die doet uiteraard voor het hele land. Het
is de bedoeling dat de gemeente bij de opstelling van het bestemmingsplan rekening
houdt met de structuurvisie van de provincie waarin de gemeente gelegen is en met
die van het Rijk. In het vooroverleg kan daarover met provincie en rijk gesproken
worden.
2. Algemene regels
In art. 4:1 Wro is vastgesteld dat de provincie algemene regels kan stellen als
provinciale, ruimtelijke belangen dat nodig maken. Deze algemene regels worden
meestal provinciale omgevingsverordeningen genoemd. De algemene regels kunnen
voord het gehele gebied van de provincie gelden, maar ook voor een deel daarvan.
De rijk kan ook regels geven, en die zijn gelijk aan die van de provincie art. 4.3 Wro.
3. Aanwijzingen
De wet maakt het ook mogelijk dat gedeputeerde staten van de provincie of een
minister een aanwijzing geven aan de gemeenteraad om een bestemmingsplan op
een bepaalde wijze vast te stellen. Art. 4.2 en 4.4 van de Wro regelen dat. De
minister kan daarnaast ook de provincie bepaalde aanwijzingen geven. Uiteraard
mag er alleen een aanwijzing worden gegeven als het provinciale belang of het rijks
belang dat nodig maakt.
4. Inpassingsplannen
Ook los van de medewerking van de gemeente, kan de provincie of het rijk ingrijpen
in de ruimtelijke ordening van een specifieke gemeente. In art. 3.26 en 3.28 Wro is
aan provinciale staten respectievelijk de minister de bevoegdheid gegeven om zelf
een bestemmingsplan vast te stellen in plaats van dat de gemeenteraad dit doet.
Grondexploitatie
Een bestemmingsplan geeft een bestemming aan de grond. De eigenaar van de grond is niet
verplicht de bestemming te realiseren. Als een perceel de bestemming ‘Agrarisch’ heeft, is
de eigenaar niet verplicht de grond ook voor agrarische doeleinden te gebruiken. Hij kan het
perceel ook niet gebruiken. Een mogelijkheid is dan dat de gemeente probeert de grond
waarop de woonwijk moet worden gebouwd, aan te kopen. Als de gemeente zelf zorgt voor
de uitbreiding van de stad, zeggen we dat de gemeente een actief grondbeleid voert.
Daarbij wordt de gemeente door de wetgever geholpen. Als het de gemeente namelijk niet
lukt de grond aan te kopen, kan zij gebruikmaken van de mogelijkheden die de
Onteigeningswet biedt. Deze wet bepaalt dat de eigenaar van de grond deze moet verkopen
aan de gemeente. Dat gebeurt door een uiteindelijk door de rechter vastgestelde koopsom.
Onteigening is niet in alle gevallen mogelijk. Afdeling 6.4 van de Wro maakt het dan mogelijk
dat de projectontwikkelaar de woningen realiseert en dat de gemeente de kosten voor het
bouwrijp maken in rekening kan brengen bij de projectontwikkelaar. Bovendien kan via deze
afdeling geregeld worden dat de eigendom van de grond, waarop de wegen en openbare
voorzieningen zijn gerealiseerd, naar de gemeente gaat. De gemeenteraad stelt voor dat
soort gevallen een grondexploitatieplan vast. Het college van B&W en de
projectontwikkelaar onderhandelen daarna over het aangaan van een
exploitatieovereenkomst die tot voorstaand resultaat moet leiden.

Schadevergoeding ‘planschade’
Het is wettelijk verplicht dat de gemeente bestemmingsplannen maakt. De gemeente
handelt in het algemeen belang. Maar de vaststelling van een bestemmingsplan kan ook tot
gevolg hebben dat iemand schade lijdt. Op grond van art. 6.1 Wro kent het college van B&W
een tegemoetkoming toe aan iemand die in de vorm van een inkomensderving of
vermindering van de waard van een onroerende zaak schade lijdt. Dat hoeft alleen maar als
de schade een gevolgd is van de vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan
of een provinciale verordening, of in een aantal andere, in de wet genoemde gevallen.
Hoofdstuk 13
De waardering van de omgeving gaat verder dan alleen de ruimtelijke ordening. Het recht
daarvoor is geschreven, noemen we het omgevingsrecht. Opsomming van de belangrijkste
wetten die tot het omgevingsrecht worden gerekend
• Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Deze wet regelt welke vergunningen nodig zijn. De wet geeft ook regels voor de
handhaving van de verleende vergunningen.
• Wet ruimtelijke ordening (Wro)
In deze wet worden regels gegeven over plannen die de overheid maakt op het
gebied van de ruimtelijke ordening.
• Woningwet (wonW)
Geeft regels over de staat van bestaande bouwwerken, over het gebruik daarvan en
over de welstand.
• Onteigeningswet (Ow)
De overheid zal altijd proberen of ze die grond kan aankopen. Als dat niet lukt, kan
de overheid de grond onteigenen. De eigenaar is dan verplicht de grond tegen een
door de rechter vast te stellen prijs te verkopen aan de overheid.
• Wet milieubeheer (WMB)
Deze wet kent bepalingen over algemene onderwerpen op het gebied van de
milieuhygiëne. In deze wet kun je ook bepalingen over afval aantreffen.
• Waterwet
Gaat over het beheer en het gebruik van watersystemen.
• Monumentenwet (Monw)
Geeft bepalingen over bescherming van door het Rijk aangewezen monumenten.
• Tracéwet
Gaat over de planning van onze belangrijkste verbindingen voor autoverkeer,
sportverkeer en verkeer over water.

De omgevingsvergunning
Art. 2.1 Wabo bepaalt dat het verboden is een project uit te voeren zonder
omgevingsvergunning. Een project kan geheel of gedeeltelijk bestaan uit:
• Het bouwen van een bouwwerk
• Het uitvoeren van een werk of werkzaamheid als daar volgens het bestemmingsplan
een vergunning voor nodig is
• Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan
• Het in gebruik nemen van een bouwwerk als daarvoor brandveiligheidseisen gelden
• Het oprichten, veranderen van de werking of in werking hebben van een inrichting
• Het slopen, verplaatsen of wijzigen van een beschermd monument
• Het slopen van een bouwwerk als dat in het bestemmingsplan is bepaald
• Het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht
• Het verrichten van een andere, bij algemene maatregel van bestuur aangewezen,
activiteit.
Daarnaast kan het ook nog zijn dat de gemeente of de provincie voor bepaalde activiteiten
een omgevingsvergunning eist. Dat moet dan in een gemeentelijke verordening of
provinciale verordening zijn vastgesteld. Deze activiteiten zijn opgesomd in art. 2.2 Wabo:
• Het slopen, verplaatsen of wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument
• Het aanleggen van een uitweg
• Het kappen van bomen
• Het aanbrengen van handelsreclame op een gebouw

De aanvraag om een omgevingsvergunning


Moet worden ingediend door degene die belang heeft bij de uitvoering van een project. De
Wabo gaat ervan uit dat de vergunning voor het project in een keer wordt aangevraagd, dus
inclusief alle activiteiten waaruit het project bestaat. Art. 2.7 Wabo bepaalt dat. Daar zijn 2
uitzonderingen op. Je mag opknippen behalve als er sprake is van een onlosmakelijke
samenhang tussen de activiteiten. Opknippen betekend los een vergunning aanvragen. De
andere uitzondering is de gefaseerde omgevingsvergunning, die is geregeld in art. 2.5 Wabo.
De aanvrager van de vergunning vraagt om verlening van de vergunning in 2 fasen. De
eerste fase heeft betrekking op de door de aanvrager aan te geven activiteiten. En dan
neemt de bestuursorgaan een beslissing. Daarna volgt er opnieuw een aanvraag voor de
andere activiteiten. Het is aan de aanvrager zelf hoe hij de vergunningsaanvraag indient.

Wie beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning?


Het college van B&W van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden
uitgevoerd, beslist over een aanvraag om een omgevingsvergunning. Dat bepaalt art. 2.4
Wabo. Aantal uitzonderingen gelden hiervoor, zie voorbeelden:
• Gedeputeerde staten zijn bevoegd om een omgevingsvergunning te verlenen als het
bijvoorbeeld gaat om gesloten stortplaatsen en om bepaalde projecten van
provinciaal belang art. 3.3 lid 1 en 3.4 Bor
• De minister van infrastructuur en milieu is bevoegd om een omgevingsvergunning te
verlenen voor activiteiten waarvoor het rijk een inpassingsplan heeft vastgesteld,
voor projecten die plaatsvinden in bepaalde gebieden van de Noordzee en voor
bijvoorbeeld defensieterreinen
• De minister van Economische Zaken is bevoegd om een omgevingsvergunning te
verlenen voor bepaalde mijnbouwwerken.
Het bestuursorgaan dat bevoegd is te beslissen op de vergunningaanvraag, is ook bevoegd
om de vergunning te handhaven. College van B&W is het bevoegd bestuursorgaan.

De omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’


Art 2.10 t/m 2.21 Wabo gaan over de zaken waaraan het college de aanvraag moet toetsen.
Als je wel een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig hebt dan bepaalt art. 2.10
Wabo kort gezegd, dat deze vergunning wordt geweigerd als
• Het te bouwen bouwwerk niet voldoet aan de technische bouwvoorschriften
• Het te bouwen bouwwerken niet voldoet aan de gemeentelijke voorschriften
• Het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan
• Het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand
In art. 2.10 staat dus dat een vergunning moet worden geweigerd als een van de 4 gronden
zich voordoet.
• Bouwvoorschriften
In het zogenaamde bouwbesluit heeft de regering vastgesteld aan welke technische
eisen bouwwerken moeten voldoen.
• Bestemmingsplan
Dat betekent dus dat als een aanvraag om een vergunning in overeenstemming is
met het bestemmingsplan, het college de vergunning ook moet verlenen. Als een
bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan, maar het college van B&W wel een
vergunning wilt verlenen kan het ervoor zorgen dat het bestemmingsplan gewijzigd
wordt. Het college van B&W kan ook een omgevingsvergunning verlenen als bedoeld
in art. 2.1 lid 1 onder c Wabo: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd
met het bestemmingsplan. Op grond van art 2.12 Wabo kan de vergunning voor die
activiteit alleen verleend worden, als de activiteit niet in strijd is met de ruimtelijke
ordening. Het besluit moet goed worden uitgelegd in een zogenaamde ruimtelijke
onderbouwing.
• Welstand
Wanneer het bouwwerk niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Komt erop
neer dat het college van B&W vindt dat het bouwwerk niet mooi in de omgeving
past.

De omgevingsvergunning voor activiteit milieu


In art. 1.1 WMB staat de definitie van een inrichting. Bij inrichting gaat het om activiteiten
die:
• Steeds op dezelfde plek
• Gedurende meer dan een aantal maanden
• Bedrijfsmatig morden verricht
• Of hobbymatig maar dan zo groot dat het bedrijfsmatig lijkt.
Ander woord voor inrichting is bedrijf. Voor lang niet elk bedrijf is een vergunning vereist.
Integendeel, de meeste bedrijven hebben geen omgevingsvergunning nodig. Er zijn 3
mogelijkheden:
1. Er is sprake van een bedrijf met weinig of geen milieubelasting. In dat geval; is er
geen vergunning nodig. Het bedrijf moet wel voldoen aan de eisen van het
Activiteitenbesluit.
2. Er is sprake van een bedrijf met flinke milieubelasting. Het bedrijf valt in dat geval
onder de regels van het Activiteitenbesluit. De eigenaar van het bedrijf moet de
bedrijfsactiviteiten melden bij de gemeente. Bedrijven van dit type zijn onder andere
bedrijven uit de metaal-elektro, tandheelkundige laboratoria, zeefdrukkerijen.
3. Er is sprake van een bedrijf met belasting van het milieu op grote schaal, in dat geval
is een omgevingsvergunning milieu noodzakelijk.
Hiervoor is dus geen vergunning nodig, maar de activiteiten moeten wel gemeld worden.
Dat betekent dus dat degene die met het bedrijf wil beginnen, daar 4 weken voor die tijd
melding van moet maken bij het college van B&W. Dat staat in art. 1.10 van het
Activiteitenbesluit. Een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘milieu’ is dus alleen nodig
voor bedrijven die zware milieubelasting opleveren. Waaraan het college van B&W een
aanvraag om een omgevingsvergunning moet toetsen, staat in art. 2.14 Wabo. Het college
moet goed kijken naar de bestaande situatie. Dan moet het kijken welke gevolgen voor het
milieu het toestaan van de activiteiten zou hebben, ook in de toekomst. Nadelige gevolgen
voor het milieu moeten zo veel mogelijk worden voorkomen door het stellen van
voorschriften. Dan zijn er nog allerlei plannen waarmee rekening moet worden gehouden.
In die plannen kunnen bijvoorbeeld richtwaarden staan. Ten slotte moet het college ervoor
zorgen dat de ‘best beschikbare technieken’ worden toegepast. Dit zijn de meest
doeltreffende technieken om de nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van
bedrijfsmatige activiteiten te voorkomen. De Europese-commissie stelt dat namelijk vast in
zogenaamde BBT-conclusies. Een vergunning voor de activiteit ‘milieu’ kan alleen worden
geweigerd als dat in het belang van de bescherming van het milieu is.

De omgevingsvergunning op grond van lagere regelgeving


De gemeenten of provincie kunnen ook eisen dat voor bepaalde activiteiten een vergunning
noodzakelijk is. Dat kan in een verordening. Die verordening wordt vastgesteld door de
gemeenteraad of de provinciale staten. Art. 2.2 Wabo bepaalt nu dat een aantal met name
genoemde gemeentelijke of provinciale vergunningen wordt aangemerkt als
omgevingsvergunning. Daarvoor gelden dan dus de regels van de Wabo.

Andere besluiten op grond van de Wabo


De Wabo regelt niet alleen de omgevingsvergunning, maar ook nog een paar andere
besluiten. Zo bepaalt art. 2.29 WABO dat het college van B&W een vergunning nadat die is
verleend, kan wijzigen of intrekken. Als er bijvoorbeeld nieuwe beste beschikbare
technieken komen, kan er aanleiding zijn de vergunning te wijzigen. Intrekking van een
omgevingsvergunning is ook mogelijk. Als een vergunning wordt ingetrokken, is dat meestal
omdat er geen gebruik van wordt gemaakt. Wat nu als iemand zonder vergunning een
bouwwerk opricht? Dan geeft de Wabo in combinatie met de Awb het college van B&W de
mogelijkheid om daartegen handhavend op te treden. Dat kan via een zogenaamde last
onder dwangsom of bestuursdwang.
De procedures van de Wabo
Voor het behandelen van aanvragen om een omgevingsvergunning kent de Wabo 2
procedures: de zogenaamde reguliere voorbereidingsprocedure en de uitgebreide
voorbereidingsprocedure.
• Reguliere voorbereidingsprocedure
Het college van B&W moet publiceren dat een aanvraag is ingediend voor een
vergunning. Zodat de omgeving weet wat er komt. Het college moet binnen 8 weken
na de ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. Het college mag die termijn
eenmaal met 6 weken verlengen, de beslissing kan zijn dat het college de vergunning
verleent of weigert. Als het college niet binnen deze termijn een besluit neemt, dan
is de vergunning van rechtswege verleend. Het college van B&W kan dan niet meer
een besluit nemen om alsnog de vergunning te weigeren. Tenzij iemand bezwaar
maakt.
• Uitgebreide voorbereidingsprocedure afdeling 3.4 van de Awb
De procedure komt erop neer dat een aanvraag om een vergunning ter inzage wordt
gelegd voor iedereen. Vervolgens kan iedereen een zienswijze kenbaar maken, dat
wil zeggen een mening op de aanvraag kenbaar maken. Ook andere
overheidsinstellingen wordt de gelegenheid gegeven te reageren. Daarna neemt het
college van B&W een besluit. Het moet dat besluit binnen 6 maanden na ontvang
van de aanvraag nemen, die termijn kan het college met 6 maanden verlengen. Het
college moet altijd een beslissing nemen, als hij dat niet doet kan hij kans lopen op
een zogenaamde dwangsom vanwege niet op tijd een beslissing nemen, art. 4:17
Awb.
Om te weten welke procedure je moet volgen: art. 3.10 Wabo

De rechtsbescherming van de Wabo


Het bevoegd gezag, meestal het college van B&W, kan op grond van de Wabo een heleboel
besluiten nemen. Het kan een vergunning verlenen met bepaalde voorschriften. Het kan
zo’n vergunning weer intrekken of wijzigen, het kan een last onder bestuursdwang opleggen
als het bedrijf of de particulier zich niet aan de voorschriften houdt enzovoort. Als iemand
het niet eens is met een besluit, kan hij naar de rechter stappen. Dat moet dan wel
gebeuren binnen 6 weken nadat het besluit verzonden is of bekend is gemaakt. Wanneer je
beroep kunt instellen en bij welke rechter je terechtkomt, is allemaal geregeld in de Awb.

You might also like