Masereelfonds Cultuurpact Guy Redig

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 12

Het Cultuurpact

Afgewogen vrede

Samenvatting

Het Cultuurpact kan niet worden geduid zonder een ampele beschrijving van de context waarin het
ontstond en evolueerde. De maatschappelijke en politieke turbulenties na WO II legden de basis: de
verzuiling, de verschillen tussen Franstalig en Nederlandstalig België, de steile opgang (golden
sixties) en langzame ontmanteling (keten van crises) van de welvaarsstaat. Koppel daaraan de
verrassend snelle staatshervormingen, de emancipatie van burgers en de (h)erkenning van steeds
meer diversiteit. Dit alles beïnvloedde de toepassing en relevantie van het nog steeds volop geldende
Cultuurpact.
Een kritische diagnose dringt zich al vele jaren op. Ook een remedie die erin slaagt om de positieve
elementen van een heel complexe diversiteit te vertalen in een geactualiseerd verdrag, een codex
die respect, nieuwsgierigheid koppelt aan open, actieve democratie.

De context van na den oorlog

Een wervelende welvaart


Elke wet kadert in een tijdssegment. Dit geldt bij uitstek voor het Cultuurpact (wet uit 1973, decreet
uit 19741). Vanaf 1945 krabbelde België niet zonder smarten, uit het dal van de verschrikking. De
heropbouw, letterlijk en figuurlijk – en dat wordt wel eens vergeten – vroeg veel energie. Naarmate
de jaren vijftig voorbij gingen, ontwikkelde zich een genereuze verzorgingsstaat gedragen door een
pijlsnelle toename van de welvaart. Een gecorrigeerde vrije markt stimuleerde ongebreideld
consumentisme. De Belgen genoten met volle teugen en vergaten de ellende van de wereldoorlogen.
Optimisme klonk en blonk, met auto’s, kleuren TV, stadsvlucht en razendsnelle vermiddenklassing.

De politieke evenwichten in het land lagen toen duidelijker dan we ons nu nog kunnen inbeelden. In
het Nederlandstalige deel overheerste de CVP, soms met een absolute meerderheid, zeker in de
gemeenten. Het begrip “CVP-staat” betekende echt wel een zware éénzijdige suprematie van een
nog strak katholiek en conservatief regime. Het Franstalige landsgedeelte kleurde, behalve in de
Brusselse agglomeratie, donkerrood. De Parti Ouvrier Belge, unitair in de Belgische Werklieden Partij
(BSP) vigeerde virulent. De liberalen, bij uitstek goddeloos en vertegenwoordigers van de rijke
bevolking, koesterden zich als derde, meestal kleinere maar soms nodige bruidegom voor een
meerderheid.

De Vlaamse kwestie bleef even ondergronds, na de lelijke besmetting ervan met een rabiaat
collaborerend fascisme. De eisen voor meer respect en rechten voor het Nederlands herwonnen
sympathie, simultaan met de stijgende welvaart. “Leuven Vlaams” groeide medio jaren zestig naar
een dubbel politiek symbool. Ten eerste de nadrukkelijke wens van steeds meer mensen om het
unitaire België uit te rafelen naar minstens de taalgemeenschappen. Ten tweede een balorige roep
van jonge mensen naar minder autoriteit en meer creativiteit. De eerste post-oorlog generatie en
surfend op een golf van emancipatiedrift. Progressief noemde men dat. Deze even rebellerende
generatie versplinterde in tal van subculturen en keek mistroostig, bedenkelijk en kritisch naar een

1
De Nederlandstalige Cultuurraad, ontstaan uit de eerste staatshervorming in 1970 en voorloper van de latere Vlaamse
Gemeenschap, bekrachtigde de Cultuurpactwet met een decreet, omdat het handelde over de culturele materies (zie
verder). Het mag opvallend worden genoemd dat het hele traject van steeds verdergaande staatshervorming nooit via bv.
volksraadpleging, referendum werd beslist. Het zijn creaties van zuiver politieke krachten. Dit geldt ook voor de wijziging
van Nederlandstalig naar Vlaams… wetende dat de meerderheid van wat nu Vlaanderen heet, historisch nooit bij
Vlaanderen behoorde en ook geen Vlaamse taalvariant spreekt (wel varianten van het Brabants en Limburgs)
land dat zich organiseerde op “oude” breuklijnen, zoals geloof en stand. Toen het Cultuurpact
eindelijk zijn beslag vond, kiemde de oppositie daartegen al duidelijk (zie verder).
Het schoolpact als inspirator
Het begrip “pact” verdient ook wel wat uitleg, letterlijk te vertalen als vredesverdrag. De natiestaat
België kende al eerder zware ideologische clashes. De eerste schoolstrijd (1878-1884) reveleerde een
pijnlijke ideologische tegenstelling. De katholieken, vaak nog ultramontaans (de arbeidersbeweging
lag nog in de luiers), eisten het alleenrecht op de ziel van het kind. De vrijzinnigen, verzameld in
loges, adopteerden vanzelfsprekend (tot op vandaag) de Franse laïcité: religie herleid tot het
privécocon; onderwijs is publiek en dus alleen georganiseerd door de staat (of lokale besturen).
Vanaf 1950 volgde een tweede schoolstrijd. Ondertussen had de socialistische partij zich in deze
oorlog bij de liberalen aangesloten, vereend tegen het katholisme. Hard tegen hard, vanop de
kansels tot in de straten en diep emotioneel. Toch groeide een compromis, een vredesverdrag… het
schoolpact (20/11/1958). Daarin vond België een oplossing 2 die ook in andere geledingen opgang
maakte: onderhandelen met de ruziënde betrokkenen, de overheid als referee. De ideologische
tegenstelling tussen Nederlandstalige katholieke en Franstalige socialistische (en wat liberale
kanttekeningen) zorgde voor een bijna vanzelfsprekend wafelijzer. Ze compenseerden elkaar. Deze
tactiek werd snel een Belgische eigenschap, toegepast voor zowat alle overheidsbeleid: een metro in
Antwerpen dus ook in Luik, gelijk aantal kilometers autostrade aan weerszijden van de taalgrens
(1963). Het bewaren van de lieve vrede overheerste een beleid op basis van reële noden.
Onmiskenbaar vormde het schoolpact een stimulus om ook voor het containerbegrip “cultuur” een
pacificatieproces te starten.

Verzuiling, autisme van het grote gelijk

Regelen van ideologische verhoudingen


De organisatie van het onderwijs werd rond 1900 steeds meer een onderdeel van een gevarieerde
ideologische verzuiling. De in oorsprong tweeledige tegenstelling tussen katholiek en liberaal 3,
waaierde uit in nieuwe politieke varianten. Het liberalisme verwerd steeds meer tot een verdediging
van een ongebreidelde vrije markt, met een randje laïcité. De linkerflank verwierf toenemend
electoraal gewicht, met zowel sociaaldemocraten die geloofden in een gestaag socialere
maatschappij als communisten (met nog wat splinters) die een drastische revolutie predikten en de
democratie als inert en burgerlijk verguisden. Deze nog lang niet gestabiliseerde democratie, amper
enkele decennia oud, toonde zich vaak inert en teleurstellend. Ze zou niet lang bestand blijken tegen
een systematische erosie van links en rechts, het essentiële kenmerk van het interbellum.

Na WO I, met plots een gigantische communistische natie aan de rand van Europa en het
faillissement van het internationale socialisme, woekerde snel een uiterst rechtse en fascistische
ideologie. De ideologische spreiding radicaliseerde ongeacht zijn positie aan de linker of rechter kant.

2
De pacificatiestrategie werkt ook m.b.t. de sociale zekerheid en de arbeidsregelingen, door een geregelde rol voor de
sociale partner, vakbonden en werkgevers, die eerst de kans krijgen om onderling afspraken te maken. Het is wel opvallend
dat er nooit zoiets als een welzijnspact kwam, hoewel gezondheid en zorg bij uitstek sterk verzuilde sectoren waren, zijn en
wellicht nog even blijven
3
Het begrip “liberaal” is niet altijd eenduidig te gebruiken. In de historische context van België (grotendeels 19 de eeuw) gaat
over een ideologische strekking die sterk voortbouwde op de Franse revolutie, de creatie van een civiele samenleving die
ook burgerrechtelijk wordt georganiseerd: kiesrecht (hoewel drastisch beperkt), scheiding machten, vrijheid van overtuiging
en vereniging enz. Deze strekking stond lijnrecht tegen de ultramontaanse katholieken, die maar liefst terug naar het
ancien regime wilden. De liberalen waren op dat moment een “linkse” kracht, zij het met de klemtoon op individuele
rechten. Naarmate het collectivisme, via sociale democratie en communisme én ook de christelijke arbeidersbeweging
ontwikkelden, werd het liberalisme steeds meer een verdediger van de ongebreidelde vrije markt en de beschermer van
ondernemers en middenstanders. Sociaaleconomisch werden de liberalen duidelijk meer rechts en geen tot koele minnaars
van de verzorgingsstaat. Ethisch (bv. abortus, euthanasie…) bleven ze echter eerder progressief, tegenstanders van de
oekazes van de katholieke machten. Dat geldt ook nog vandaag
Het werden warme ideologieën, ze poogden allemaal om mensen te fascineren 4, met een
bombardement van krijgshaftige symbolen: vlaggen, slogans, uniformen, strijdliederen en virulente
media. Het ideaal leek wel verschillend (natie, volk, god, arbeider, vrijheid, …), de methodes waren
elkaars kopieën. Charismatische leiders straalden alom. Met opgefokte retoriek werd het eigen gelijk
bewierookt. Al wat afweek werd vijand: wij tegen zij. Zij mogen dood.

Het ostentatief gewelddadige van het interbellum temperde na WOII 5. Het fascisme ging voor enkele
decennia ondergronds, het woekerde en dook in stijgende mate terug op. Ook dogmatisch
antidemocratisch links verloor door een beangstigend ijzeren gordijn veel van z’n aantrekkingskracht.

Zoals in andere West-Europese landen 6 ontwikkelde de Belgische welvaartsstaat zich als een verzuild
systeem. Snel groeiden er twee grote zuilen, de christelijke 7 (katholieke) en de socialistische. In
mindere mate dienden zich ook liberale en Vlaams-nationale 8 zuilen aan. Ook de vrijzinnigheid 9
organiseerde zich in eerst in het Humanistische Verbond (1951) en later in de Vrijzinnige Koepel
(1983). De zuilen waren indrukwekkende clusters van uiteenlopende maar complementaire actoren,
met een politieke partij, een ziekenfonds, vakbond, onderwijsnet, media en allerlei zorginstellingen.
Zelfs werkgevers en middenstanders verzamelden zich in een of andere zuil. Daarbij hoorde een sterk
lokaal uitgewaaierd aantal sociaal-culturele spelers, vooral verenigingen voor jeugd, sport,
amateurkunsten en vormingswerk (de fondsen10). Op het Belgische niveau organiseerden zich
“landelijke” secretariaten die, meestal strak gestuurd door de zuilen, hun lokale adepten coachten.

De verzuiling wortelde in quasi alle maatschappelijke segmenten. De christelijke zuil was in


Vlaanderen veruit de grootste speler, op zowat alle fronten. In Wallonië voerden de Franstalige
socialisten deze hegemonie even overwegend. De balans van deze twee verschillende
overheersingen zou rechtstreeks naar het cultuurpact leiden.
Cultuur, in het hart van zuilen en eerste fase van de staatshervorming
De hitte van de schoolstrijd en diepgewortelde verzuiling verwarmden alles wat rond taal en cultuur
evolueerde. En dat was wel wat… Bibliotheken 11 mochten zich al medio 19de eeuw in
overheidsinteresse verheugen. Dit had alles te maken met de nood aan alfabetisering en het
opkrikken van het intellectuele niveau van burgers. Zoal steeds mag de inspiratie daarvoor dubbel
4
Fascineren (boeien) is etymologisch verwant met het fascisme (de geboeide pijlen van de Romeinse magistraten): het
bewust aan elkaar smeden van mensen tot één geheel
5
Toch waren er tal van echt gewelddadige momenten, o.a. tijdens de tweede schoolstrijd, tegen de Eenheidswet (1960) en
bij de sluiting van de mijnen (1970)
6
In Nederland, Duitsland en Oostenrijk ontwikkelde zich eveneens een verzuiling, heel gelijkaardig aan deze in België. De
Nederlanders claimden er sneller komaf mee te hebben gemaakt, o.a. een eenheidsvakbond. Maar ook daar – zoals in
België – zijn er nog koppige residuen
7
Het is een beetje gek dat men steeds spreekt van de christelijke zuil i.p.v. de katholieke, zeker met de vaststelling dat de
weinige protestanten in Vlaanderen overwegend socialistisch stemden
8
De Volksunie en Vlaams-nationalisten waren in principe tegenstanders van de verzuiling, vooral omdat ze zich vijandig
opstelden tegenover zowel de CVP als de BSP. Toch waren er ook initiatiefnemers die bouwden aan een echte Vlaams-
nationale zuil, die echter beperkt in omvang ontwikkelde
9
De vrijzinnigheid in België is lang een door Franstalige gedomineerde kracht geweest, sterk verbonden aan de loges. Na
WOII ontwikkelt zich een aparte Vlaamse variant die zich verenigde in het Humanistisch Verbond (1951). Deze strekking
verhield zich steeds tot wat zich zowel aan de linker (socialistische) als aan de politiek-liberale zijde ontwikkelde. Kon zich
wel als een aparte tendens positioneren, maar kreeg nooit de impact van de grote zuilen, ook niet toen het in 1983 een
Vrijzinnige Koepel oprichtte
10
Het ging o.a. over het Willemsfonds (1851, liberaal-vrijzinnig), Vermeylenfonds (1945, socialistisch) en het Davidsfonds
(1875, katholiek). Meer recent ontstonden ook het Masereelfonds (1971, oorspronkelijk communistisch) en het
Rodenbachfonds (1984, Vlaams-nationaal)
11
Reeds begin 19de eeuw ondersteunden sommige stadsbesturen bibliotheken. In 1862 stimuleerde toenmalig minister van
Binnenlandse zaken Vandenpeereboom de gemeenten om naar analogie van de gemeentescholen ook bibliotheken op te
richten. De eerste bibliotheekwet kwam er in 1921 maar het werd wachten tot 1978 op het Bibliotheekdecreet dat alle
gemeenten verplichtte om een Plaatselijke Open Bibliotheek op te richten. Deze verplichting verdween in 2016 met de
afschaffing van het decreet lokaal cultuurbeleid
worden ingeschat. Zeker en vast waren er bevlogen pedagogen, volksopvoeders, die wat later het
sociaal-cultureel werk als emancipatie-instrument vleugels zouden geven. Tegelijkertijd speelden ook
gewone economische belangen, want de industrie en het (zeker toen nog rauwe) kapitalisme
noodden beter opgeleide werkmieren.

Maar eerst in de golden sixties deed het begrip cultuurpolitiek (beleid bestond blijkbaar nog niet) zijn
intrede. Het kreeg in de context van de toenemende vrijetijd steeds meer aandacht. De verzuiling
draaide op een hoogtepunt. Het schoolpact inspireerde de Belgische politici om deze pacificatie ook
voor cultuur aan te wenden. Want eerst schoorvoetend, doch steeds sneller ontstond een traditie
van subsidies. Zowel centraal als decentraal, Belgisch en gemeentelijk. En deze eiste een billijke
verdeling.

Tegelijkertijd kraakte het unitaire België, nog steeds een 19 deeeuwse centralistische natiestaat, onder
een toenemende druk van Nederlandstaligen voor een decentralisering. Het masterplan lag bij
sommigen12 al klaar, een zo kort mogelijke treinrit naar een Vlaamse staat. In het eerste station
wachtte cultuur, beschouwd als een verzamelbegrip voor o.a. bibliotheek, luister van de taal, jeugd-
en sport, toerisme, media, naschoolse initiatieven, kunsten en sociaal-cultureel werk. Ze zouden als
geheel de term “culturele materies” krijgen. Om de hegemonie van respectievelijk CVP en PS te
disciplineren moesten er waarborgen komen om de toenemende middelen voor cultuurbeleid 13 van
overheden ook voor andere “overtuigingen” toegankelijk te maken. Dit zou heel concreet moeten
gelden bij het verdelen van subsidies, het samenstellen van adviesraden en beheerssystemen voor
cultuur/sportcentra, bibliotheken en niet in het minst het bestuur van de openbare omroep.

Maar de tijdsgeest leverde nog een andere inspiratie. De naoorlogse generatie, beter opgeleid en
geïnspireerd door een overvloedig kritisch (links) gedachtegoed 14, eiste emancipatie en het afbreken
van heilige huisjes. Deze generaties herkenden zich steeds minder in de ideologische korsetten van
de leidende krachten. De toenemende mondigheid van burgers spoorde niet helemaal met de
verzuiling. Toch zou het cultuurbeleid ook aandacht besteden aan de belangen en inbreng van de
doelgroepen ervan: de gebruikers.

12
Zowat in alle politieke families waren er flaminganten, zeker bij de CVP en de SP. De Volksunie speelde de rol van
wegbereider, met een vergaande staatshervorming – voor sommigen zelfs separatisme – als steekvlam. Eens de
staatshervorming zich ontplooide, spatte de VU uit elkaar in een linkse en rechtse vleugel. De rechterkant vond een warm
onderkomen in Vlaams Blok en N-VA. De N-VA koos daarbij voor een radicaal liberale koers: een uitgesproken rechts
nationalisme, separatistisch en zich verzettend tegen een teveel sociale correctie
13
Cultuurpolitiek werd cultuurbeleid. Beleid verwekte weinig weerstand, leek neutraler en klonk zelfs slim: nadenken
alvorens te handelen (cf. prudentia)
14
De generatie van zestigers werd sterk beïnvloed door de kritische, linkse filosofen van de Frankfurter Schule en
verwanten: Horkheimer, Marcuse, Adorno, Benjamin, Habermas en ook Fromm, Illich, Freire. Vaak neomarxistisch (niet
allemaal) en bewolkt met de gruwelen van het fascisme/nazisme, analyseerden ze de stijgende welvaart als een
kapitalistisch offensief om de kracht van het volk te sussen. Afgeleiden daarvan kozen soms een anarchistische weg, deels
pacifistische en sterk pedagogisch, soms gewelddadig. In de slipstream ontwikkelde zich o.a. oppositie tegen een rauw
consumentisme met milieugevolgen, de reproductie van uitsluiting en achterstelling en de nood aan vorming van mensen
om dit kritisch te analyseren en zich daartegen te verzetten. Dit aspect is nadrukkelijk aanwezig in het sociaal-cultureel werk
(emancipatorisch vormingswerk e.a.)
Het cultuurpact

Herleid tot twee essenties


Het Cultuurpact werd wet in 197315 en decreet in 197416. Het bevat verplichtingen die gelden voor
het cultuurbeleid van alle overheden binnen België. Cultuurbeleid spreidt zich uit over alle culturele
materies17.
Het Cultuurpact kan tot twee essentie worden herleid 18, helemaal geënt op de tijdsgeest:
1. Bescherming van ideologische en filosofische minderheden. Concreet betekent dat o.a.
 Bij de verdeling van subsidies, diensten, gebruik maken van overheidsinfrastructuur enz.
moet elke gelijke vraag op een vergelijkbare wijze worden beantwoord, ongeacht de
strekking van de aanvrager. Dus geen favoritisme of afwijzing op ideologische/filosofische
basis;
 Bij de samenstelling van bv. adviesraden en beheercommissies (bv. infrastructuur) mag één
strekking nooit de meerderheid hebben;
 Bij deze samenstellingen moeten alle strekkingen relatief aan bod komen, als een
weerspiegeling van hun aanwezigheid in die overheid (bv. in de gemeenteraad of parlement);
 Ook voor ambtenaren die deze materies beoordelen 19, mocht er geen overheersing of
uitsluiting.
2. Bij het inhoud en vormgeven van het cultuurbeleid moet de overheid de gebruikers betrekken:
ze hebben het recht op een advies (niet verplichtend) en moeten daarop ook een antwoord
ontvangen.

De toepassing daarvan zou worden bewaakt door de installatie van een Vaste Nationale Cultuurpact-
commissie20. Opgesplitst in drie taalgroepen, onderzoekt deze alle klachten 21 en poogt bij klachten te
bemiddelen bij de betrokken overheden.
De verwording tot kleurboek
Naarmate de tijd vorderde werd het cultuurpact quasi enkel herleid tot het aspect van de
ideologische en filosofische bescherming en verdween het tweede aspect (betrokkenheid van
gebruikers) naar de achtergrond. Zo kreeg de toepassing van het CP bijna meteen het imago van
verschrikkelijk enerverende berekeningen bij samenstelling van allerlei structuren. De neuzen
werden geteld, soms moest men kunstgrepen toepassen om wettelijk in orde te zijn. Daarbij doken in
stijgende mate moeilijke vragen op.
Steeds meer mensen, zeker jongeren, keerden zich af van de verplichting om zich ideologisch tot een
strekking te bekennen. De breuklijnen gelovig-vrijzinnig, links-rechts enz. werden steeds minder

15
Wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt. Het
decreet van 28 januari 1974 van de Nederlandstalig cultuurraad voor de Nederlandstalige cultuurgemeenschap
16
In 1970 komt de eerste staatshervorming, met de oprichting van “cultuurgemeenschappen”, waaronder de
Nederlandstalige. Deze hervorming heeft enkel betrekking op de “culturele materies”. Er zijn nog geen democratische
organen. Die komen er in 1980, de tweede staatshervorming, waarbij de Vlaamse Gemeenschap wordt opgericht met een
uitbreiding naar o.a. gezondheid en sociale bijstand. Tegelijkertijd worden de drie gewesten geïnstalleerd. Er komt een
“Vlaamse Executieve” als regering en een “Vlaamse Raad” als parlement. Daarin zetelen alle Vlaamse federale
parlementsleden, met het “dubbelmandaat”
17
De culturele materies vinden hun wettelijk basis in de Bijzondere Wet tot hervorming van de instellingen van 1980. Deze
wet regelde de bevoegdheden die vanaf dat moment aan de gemeenschappen en gewesten werden toegekend
18
Het Cultuurpact regelt ook heel wat met het cultuurbeleid verbonden aspecten zoals subsidies (de verplichting om deze
te reglementeren of nominatim te maken), het beheer van cultuur- enz. infrastructuur en geeft ook drie beheerformules
aan (1) overheid met adviesraad, (2) rechtspersoon en (3) zuivere gebruikersvereniging (komt bijna niet voor). Het CP gaat
dan over de samenstelling van de bestuursorganen
19
Tot diep in de jaren negentig werd bij de aanwerving van ministeriële inspecteurs voor de culturele materies heel
rigoureus naar deze evenwichten getracht, soms tegen de scores van examens in
20
Meer informatie: https://www.cultuurpact.be/sites/default/files/paragraphs/jaarverslag_2015.pdf
21
In de periode 1975-2015 behandelde de vaste commissie 1 450 klachten, waarvan 1 170 over gemeenten. Van dit totaal
waren er 927 uit de Vlaamse Gemeenschap – zie bijlage
erkend. Zo ontstonden alsmaar meer initiatieven die zich bewust buiten de zuilen plaatsten 22. Ze
kregen dan een aparte telling, maar pasten uiteraard niet in het cultuurpact dat helemaal op de
verzuiling was geconstrueerd.
Daarnaast dook het Vlaams Blok op, steeds sterker vertegenwoordigd in de geïnstitutionaliseerde
politiek, dus met wettelijke rechten op een relatieve plaats binnen het cultuurbeleid. In eerste
instantie gebruikte men trucjes zoals een verplichte ondertekening van de mensen/kinderrechten.
Maar onmiskenbaar vond deze strekking z’n weg en bezette (vervuilde eerder dan verzuilde) de
toegekende zetels.
Krimpen en kramp van de verzuiling
De verzuiling, in z’n oorspronkelijke betekenis van enkele geclusterde ideologieën, bleek niet meer
verankerd bij een grote meerderheid van de bevolking. Er waren nog grijze oud-strijders van de
schoolstrijd die met koppigheid gekleurde neuzen bleven tellen. Ook de regelmatig
verontwaardigden, zeker van uiterst rechts, beriepen zich graag op het CP.
De sociologische evaporatie van de verzuiling kreeg eindelijk ook een politiek gevolg. B. Anciaux,
minister van cultuur, jeugd en sport (1999 – 2009 23) schafte de gekleurde “bovenbouw” voor zowat
alle culturele materies af. De “koepels”, zijnde levensbeschouwelijke instellingen op Vlaams niveau,
werden vervangen door “neutrale” steunpunten. De belangenverdediging kreeg een plaats in
respectievelijke adviesraden, die via een eigen decreet 24 vooral sectoraal werden ingevuld.

De context van deze bijdrage biedt te weinig plaats om de effecten daarvan genuanceerd te
analyseren. Toch mag hier – met spijt maar geen nostalgie – de teleurgang van de normatieve
discussies worden vastgesteld. De schijnneutraliteit van zowel de steunpunten als de
belangenverdedigers, smoorde een echt bezinning over vele normatieve (goed en slecht) aspecten
van cultuurbeleid. Het lijkt soms of de agenda van deze spelers werd herleid tot het organiseren van
hun belangen en los van wat maatschappelijke context beroert. Daarnaast vertonen nogal wat van
deze steunpunten het beeld van saaie en zelfs bureaucratische spelers, zonder dash, amper
prikkelend en met een ontstellend gebrek aan zelfkritiek. De belangen van de instelling overwonnen
hier duidelijk de doelstelling. Strategisch denken staat blijkbaar gelijk aan inertie… en angst om de
politici tegen zich in het harnas te jagen. Wanneer spreekt de SARC zich uit over bv. toenemend
racisme en armoede? Het opmars van het individuele schuldmodel? De sluipende ontmanteling van
een open, gespecialiseerde administratie (in ruil voor een verzameling flexibele maar niet zo
betrokken ambtenaren)? De kritiek klinkt soms terecht, maar oh zo vriendelijk, gesust en berustend.
Tegelijkertijd ontwikkelde zich een Mexicaans leger aan steunpunten die als spaghetti door elkaar
krioelen, bezig met eeuwig knutselwerk aan ontiegelijk niet op elkaar geënte decreten. Waar bleef
het gehuil bij de castratie van de decreten lokaal cultuur-, sport- en jeugdbeleid. Daarbij werd
substantiële stukken begroting werden weggesnoeid. Daardoor verdween de zo noodzakelijke link
met de lokale besturen. Overhaast dropte de Vlaamse overheid onvoldragen decreten “bovenlokaal”,
met restjes van wat de provincies deden (niet altijd totaal onzinnig). Soortgelijke lamlendigheid bleek
pijnlijk bij het vermorzelen van de cultuuradministratie, die op korte termijn deskundig naar de
haaien ging. Geslachtofferd op het altaar van vervreemd management en niet echt gecontesteerd,
door politiek25 noch door belangenverdedigers. De gevolgen daarvan laten zich nu virulent voelen:

22
De niet-verzuilde initiatieven groepeerden zich in eigen koepels, per sub-sector binnen cultuur, sport en jeugd. De niet
verzuilden verzamelden vaak het grootste aantal leden. Binnen het jeugdwerk groeide zelfs de “super onafhankelijken”,
verzamelplaats van organisaties die elke vorm van collaboratie met de verzuiling afwezen en het spel van verdeling van
zetels en mandaten totaal afwezen (o.a. NDO, Uit de Marge, Spelewei, VVJ e.a., ondertussen allemaal met een andere
naam
23
Met een korte onderbreking toen minister Van Grembergen (+2016) z’n titels overnam in 2002/2004
24
De SARC, Strategische Adviesraad Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Bestaande uit een overkoepelende raad en vier
sectorraden. De jeugdraad kreeg een eigen plaats, als “categoriale” adviesraad, met vertegenwoordiging in de SARC
25
Er werden kritische vragen gesteld in de Commissie Cultuur enz. van het Vlaams Parlement en ook toenmalig minister S.
Gatz reageerde bevreemd… maar zonder enige impact
een amechtige administratie oogst dito beleid. De bovenbouw26 laat gebeuren, likt zichzelf en
vermeit zich in irrelevantie.

Ook in de gemeentelijke realiteit leek de dwang van het Cultuurpact grotendeels verdwenen. Steeds
meer generaties hadden nog nauwelijks besef van wat dit betekende. Bij de samenstelling van allerlei
raden werd de kleurenboek nauwelijks gebruikt, behalve als een verongelijkte zich daarop beriep.
Gemeentelijke jeugdraden stelden zich al in de jaren negentig open voor iedereen, ongeacht welke
aanhorigheid ook. Tegelijkertijd deden andere vormen van ondervertegenwoordiging zich gelden.
Niet zozeer de klassiek ideologische etiketten bleven plakken, wel andere categorieën zoals gender,
laaggeschoolden en mensen met etnisch-cultureel en sociaal-cultureel diverse achtergrond (zie
verder).

Toch zou het naïef zijn om het einde van de verzuiling af te kondigen. Wel veranderde de natuur
ervan. De verzuilde instellingen – en die zijn er nog in grote mate – emaneren niet zozeer een
ideologische of filosofisch overtuiging. Ze verwerden tot clusters van macht in een spel van machten.
Waar de cultuursector (in brede zin) grotendeels ontzuilde, blijven ander en meer krachtige sectoren
nog grotendeels gebouwd op de klassieke politieke, ideologische families, zoals in het onderwijs, zorg
en gezondheid, vakbonden en ziekenfondsen. Ze dragen vaak expliciet een verzuild etiket, terwijl hun
leden zich nauwelijks nog ideologisch vertegenwoordigd voelen, of wensen. Die werden klanten,
kiezend voor de beste dienstverlening, meestal niet gestoord door ideologische overwegingen.
Opmars van de privat profit
Deze nog verzuilde instellingen verhouden zich bitsig… terwijl ze tegelijkertijd een gezamenlijke
vijand ontwaren. Want ongeacht hun belangenoorlog behoren ze samen tot het “middenveld”, de
social profit27. Allemaal worden ze geconfronteerd met de onbedwingbare opmars van het
bedrijfsleven. Gedragen door het ultraliberalisme 28 koloniseren deze privat profit actoren zonder
enige consideratie de klassieke verzuilde machtsblokken. Ook op het cultuurlandschap ziet men de
snelle opgang van cultuurondernemers, met bekende fenomenen zoals Studio 100 en tal van
bedrijven29 die vakanties, vorming, opvang en meer en meer ook musea en tentoonstellingen
aanbieden. In deze context hoort ook een kritische analyse van de protesten en acties n.a.v. de
coronacrisis. Als de cultuursector zich publiekelijk toont, dan gaat het vaak over professionele
kunstenaars die zich als bedrijf kwetsbaar voelen maar moeilijk passen in dezelfde ruimte dan de
gesubsidieerde spelers… ook de allerkleinste die zich in verenigingen richten op cultuur en actieve
kunstbeoefening. Het is niet sympathiek om de gehele “kunstenwereld” in kampen te verdelen –
men vreest divida et impera. Terecht. Maar voor de zindelijkheid moet hier wel met twee maten en
gewichten worden gewogen.

26
Bovenbouw is de verzamelnaam van steunpunt(achtigen) en belangenverdedigers op Vlaams niveau binnen de sectoren
cultuur, jeugd en sport
27
Het onderscheid tussen (1) public of common profit, het overheidshandelen dat zowel regelt als deelneemt, (2) social
profit: aanbieders zonder winstoogmerk, zonder aandeelhouders en (3) privat profit, zijnde ondernemingen, bedrijven die
werken voor aandeelhouders. Deze drie actoren werken elk met een eigen logica op de markt van burgers en gezinnen. Er
zijn ook nogal wat hybride vormen tussen de drie. Het kan niet worden ontkend dat zeker de public profit de voorbije
decennia heel veel van haar aanbod “privatiseerde”, dit in lijn met een overwegend ultra liberale overheersing gestimuleerd
door de EU en zwichtend voor een Angelsaksisch (USA en GB) geïnspireerd vrijemarktmodel
28
In deze context moet zeker voormalig ultra-liberale Europees Commissaris F. Bolkestein (1999-2004) worden vermeld.
Met zijn dienstenregelingen ijverde hij voor de totale gelijkschakeling van social en privat profit en wou hij de bijzondere
relaties tussen social profit en overheden ongedaan maken om zo alle mogelijke sociale, pedagogische, culturele e.a.
dienstverleningen in een totale concurrentie te kunnen verdelen
29
Volop illustraties in het aanbod van bv. kampen en vakantieopvang voor kinderen, dansscholen buiten het
Kunstonderwijs en de amateurkunsten, de reeks van grootschalige musicals en de plannen van ondernemer Huts om de
Boerentoren in een museum te veranderen. Recent ook de succesvolle tentoonstellingen “Kunstuur” in Mechelen… en vele
andere
Tenslotte stelt ook de introductie van tax shelter en soortgelijke initiatieven een bijzondere vraag.
Het zijn weerom de bedrijven die het meest profiteren van belastingvoordeel door te investeren in
(bij voorbaat als winstgevend beoordeelde) kunstprojecten, bij uitstek films. Daardoor derven de
sociale zekerheid en fiscus inkomsten die wel als goed gewikte subsidies 30 kunnen worden ingezet. En
in deze heeft het Cultuurpact geen impact.

Het Cultuurpact: wat nu?

Als een fossiel


Het Cultuurpact leidde ongetwijfeld tot perfide tellen van gekleurde neuzen, waarbij de klassieke
zuilen mathematisch hun maatschappelijk aandeel trachtten te verzilveren. Zich te verzekeren in een
billijke (?) verdeling van overheidsmiddelen voor het breder cultuurveld. De zuilen als vorm van
kwantitatieve vertegenwoordiging van burgers zijn verdampt; ze bleven wel machtsblokken en
bezige baasjes bij het organiseren van de markt van welzijn en geluk.

Maar het is moeilijk om de twee basisprincipes, nl. bescherming van minderheden – dus respect voor
variatie én de inspraak31 (participatie) van gebruikers verplicht te organiseren, zomaar te verguizen.
Maar het Cultuurpact slaagde er niet in om deze basaal zeer respectabele verplichtingen op een
beklijvende, succesvolle manier32 te concretiseren.

Het lijkt nu, een halve eeuw later, de hoogste tijd om beide pijlers te actualiseren en daardoor te
revitaliseren.
Diversiteit als dynamisch gegeven
Ideologische en politieke meningen zijn maar één van heel veel aspecten van diversiteit. Het lijkt niet
alleen voorbij maar zelfs gevaarlijk om de verscheidenheid in de samenleving te herleiden tot de
verzuilde krachten die ontstonden in het interbellum en hoogtij vierden tot in de jaren zestig.
Ondertussen ervaren we permanent de grote, complexe gelaagdheid van dit begrip. Natuurlijk en dat
mag niet worden miskend, zijn er oude breuklijnen die nog erg valabel en krachtig blijven. De
georganiseerde vrijzinnigheid vertoont zich virulent in de verdediging van de laïcité, geeft een heel
andere invulling aan het begrip pluralisme 33 en verbant elke vorm van religie uit het publieke domein.
Tegelijkertijd zijn er, o.a. door een stijgend aantal moslims, vele mensen die hun religieuze beleving
graag tonen zonder daardoor de democratische waarden van openheid en vrijheid te verguizen.

Een geactualiseerd cultuurpact, nog beter een pact dat sector-overschrijdend zou zijn (als een
algemene codex), moet actief de stemmen van diverse spelers in de samenleving accentueren. Dit
betekent een microfoon bieden aan allen die menen iets te moeten zeggen… een megafoon aan
diegenen die meestal niets te zeggen hebben, mensen in uitsluiting en achterstelling.
De actualiteit biedt een boeiend overzicht aan diverse diversiteiten, zoals gender, etnisch-culturele
identiteiten, geloofsovertuigingen, territoriale en categoriale eigenheden en zoveel meer.
30
Het is bijzonder triest dat de saga El Kaouakibi het instrument subsidies zo ontluisterde, koren op de molen van de sterke
stemmen die af willen van een ondersteunend en corrigerend overheidsbeleid
31
Er is een belangrijk onderscheid tussen inspraak dat staat voor de kans om een mening te uiten en participatie waar het
gaat over een mate van deelnemen en ook deelhebben (mede-eigenaarschap)
32
De meeste klachten gingen over de samenstelling van bestuursorganen enz. De klachten gingen ofwel over strekkingen
die zich uitgesloten voelden (vaak vrijzinnigen en ook wel Vlaams Blok), ofwel over voor velen totaal onbegrijpelijke
berekenen van vertegenwoordigingen. Vaak werden mensen met onheuse etiketten beplakt, om een juiste
vertegenwoordiging mogelijk te maken. Voor velen een totaal irrelevante en ergerlijke bezigheid
33
De laïcité (Frankrijk) moet als passief pluralisme worden geïnterpreteerd, met een grote vrijheid voor religie zolang deze
beperkt blijft tot de pure privésfeer – de openbaarheid moet een neutraliteit ten toon spreiden. Anderzijds is er het actief
pluralisme (een Angelsaksische variant) dat juist ijvert voor het accentueren van verschillen, streeft naar een open dialoog
en wederzijdse nieuwsgierig, zonder terughoudendheid om de religieuze identiteit ook in het publieke domein te tonen. Dit
heeft ook alles te maken met de invulling van neutraliteit, een begrip dat ook wetenschappelijk niet standhoudt, zelfs niet
in de klassiek empirische benadering. Intersubjectiviteit lijkt hier veel beter te passen
Een diversiteitspact is dus geen statische evenwichtsoefening maar juist het permanent gebruiken
van heel verschillende gewichten. Dit lijkt op versplintering… maar de integratie ervan gebeurt door
een coachen van deze processen, ze te ordenen, soms even stil te zetten en te vertalen in adviezen of
beleidswerk.

Deze nieuwe aanpak streeft dus niet naar een toestand waarin zowat elke vorm van diversiteit een
gemeten of gewogen plaats krijgt. Dat is onmogelijk, onbeheersbaar en zou de hele bedoeling
ridiculiseren (en dat doen de tegenstanders ook graag). Het gaat over een voortdurend, duurzaam
maar vooral spannend proces van toetsing, zoeken en exploreren van meningen, duiden en opnieuw
het veld op.
Met deze fundamenteel andere aanpak moet men erin slagen om zoveel diverse meningen,
overtuigingen, angsten en hoop te vangen… en te vertalen. Om daarna terug los te laten en de
processen nieuwe adem te geven.

Zoals eerder gesteld is de regie, de sturing, de coaching hier van doorslaggevend belang… zelfs
voorwaardelijk. De overheid is hier aansprakelijk en moet zo’n duurzaam proces faciliteren. Niet door
het aantrekken van consultants en blits verpakte systeempjes. Wel door een ambtelijke
aanwezigheid die, zowel Vlaams als gemeentelijk, voor de uitvoering van dit diversiteitspact
verantwoordelijk wordt. Een perpetuum mobile, in een daartoe aangepaste setting, o.a. vrij van
politieke en ambtelijke betutteling. Een beetje zoals de Kinderrechtencommissaris zich nu kan
profileren, zonder dit systeem als enige oplossing naar voor te schuiven. Ook het secretariaat van bv.
de SARC zou daartoe veel beter moeten worden uitgerust en geïnstrueerd.
Actieve democratie, een deliberatieve beleidsvorming
De tweede basis van het Cultuurpact zat in de verplichting om gebruikers (lees: doelgroepen) van het
cultuurbeleid te betrekken bij de beleidsvorming. De meest in het oog springende resultaten zijn
zeker de vele adviesraden34 en beheersstructuren.
Het zou unfair zijn om het vele werk van deze adviesstructuren zomaar als overbodig of irrelevant
weg te zetten. Vlaanderen kan vele honderden verhalen vertellen van adviesraden die met
creativiteit, enthousiasme en vooral ook impact hun werk vervulden. Dit geldt ook voor lokale politici
die zich soms erg open en empathisch opstelden. Vooral dan de intelligente onder hen, want een
goede relatie met een adviesraad heeft simultaan twee sterke effecten: het beleid wint aan
draagkracht en wordt ook beter. De slimme politicus ook.

Toch klinkt het tussenverdict eerder negatief. Zelfs de introductie van bv. de gemeentelijke
beleidsplannen voor cultuur, jeugd en sport 35, toch vooral een praktijkoefening in participatie, zorgde
niet voor een echt slagkrachtige actieve democratie. Ook al blaast de Vlaamse overheid graag de
loftrompet over democratie, in de feiten krijgt een interactieve democratie amper echte kansen. Het
cynisme hieromtrent, zeker vanuit de leidende politici en ambtenaren, is soms stuitend. Enkele
decennia geleden zag men optimistisch een hybride democratie ontstaan, met daarin respect voor
procedures en verkozen beslissers, maar helemaal verrijkt met elementen uit de directe democratie.
Deze keuze speelde helemaal in op de tweede pijler van het cultuurpact, zou er een echte revival aan
geven. Het mocht niet zijn. Eerder in tegendeel. De aandacht voor dialoog en communicatie met
bewoners en betrokkenen werd herleid tot fleurige en hippe communicatie, ook nieuwe media. De
ambtenaren die hier bij uitstek een coachende rol zouden spelen, zijn ingeruild voor flexibele bestuur
34
Het gaat hier vooral over de jeugd-, sport- en cultuurraden, zowel lokaal als (tot voor kort) provinciaal en Vlaams,
aangevuld met bv. advies/beheersstructuren van bibliotheken, sport/jeugd/cultuurcentra enz.
35
In 1993 werd het decreet op gemeentelijke jeugdbeleid van kracht, gevolgd door gelijkaardige decreten voor cultuur en
sport. Daarin stond actieve democratie centraal, gekoppeld aan planmatig handelen. Al deze decreten werden in 2016
afgeschaft. De middelen gingen direct naar het gemeentefonds, maar de beleidslink lokaal – centraal verdween, alsook de
expliciete politieke aandacht in bv. gemeenteraden en via participatietrajecten. De gemeenten werken nu met één integraal
beleidsplan (BBC: Beleids- en Beheercyclus), helemaal verworden tot een bureaucratische beheersing en zonder enig
enthousiasme of betrokkenheid van burgers. De aandacht voor culturele materies verdampte
experts, super loyaal aan hun politieke en hiërarchische bazen en onthecht aan hun rol als civil
servant. De burger hoogstens als klant… maar niet als mede-eigenaar van zijn formele gemeenschap.
Ook op Vlaams niveau speelt dit proces. De adviesstructuren kregen en krijgen nog schaalvergroting.
Communicatie daarmee wordt eerder gezien als tijdsverlies, een rem op bestuurlijke efficiëntie en
gezaag van usual suspects. Die trouwens – volgens de nu leidende krachten – vooral met hun eigen
belang en wat sociologisch gelardeerd gezwam bezig zijn.

Moraal van het verhaal

Het Cultuurpact is een wettelijk kind van z’n tijd, toen nog sterk optimistisch, drijvend op groeiende
welstand en soms echt gemeende interesse in cultuur (stel je voor). Het koos voor een vreedzame
co-existentie van de toen overheersende ideologieën, een stabiele verzuiling. Iedereen kende zijn
gewogen plaatsje. Minderheden (anders bij Frans- dan Nederlandstaligen) kregen waarborgen om
qua cultuurbeleid allemaal mee te snoepen van een nog genereuze vetpot. Het CP verplichtte
overheden om in hun cultuurbeleid de beoogde gebruikers een stem te geven… voorwaar een
verankering van eenvoudige participatie.

Het ging niet lang goed. De verzuiling verloor maatschappelijk en zeker binnen cultuur zijn
legitimiteit. De oude ideologische families krompen en maakten plaats voor een alsmaar uitdijende
diversiteit… in vele maten en gewichten. Het tellen van gekleurde neuzen verloor relevantie. Nieuwe
vormen van diversiteit zoals gender, etnisch-culturele en sociaaleconomische aard, sociaal-culturele
verschillen en vele andere, noden een andere, veel meer dynamische aanpak. Waar het proces van
zoeken naar meningen en voorstellen belangrijker wordt dan het stabiliseren daarvan in structuren.
En laat dit nu prima aansluiten bij die tweede CP-pijler, gericht op meer actieve democratie.

Het Cultuurpact moet dringend op de werkbank. Niet voor schaven en vijlen. Wel voor een nieuw
concept, actief pluralistisch en dus weg van de beknepen defensie van oude demonen. Tegelijkertijd
ook duurzaam procesmatig…

Hopen moet, handelen ook. Fac et spera.

Guy Redig
Met dank aan Walter Nijs voor zijn reflecties
Bibliografie

Achterhuis, H., Politiek van goede bedoelingen. Amsterdam, Boom, 1999


Caron, B., Redig, G. Vanop de Frontlijn. Reflecties bij het Vlaamse cultuurbeleid. Antwerpen –
Vrijdag, 2019
CEPESS, Het Cultuurpact. Brussel, CEPESS, 1971
Cultuurpactcommissie, alle info https://www.cultuurpact.be/nl/de-commissie
De Blende, H. Cultuurpact, ver- en ontzuiling. In Canon Sociaal-cultureel Werk Vlaanderen
https://www.canonsociaalwerk.eu/be_scw/details.php?cps=16&canon_id=328
De Clercq, B.J., Macht en Principe. Over rechtvaardiging van de politieke macht. Tielt: Lannoo,
1994
de Haan, I. (2012) De democratie als werk in uitvoering. Pierre Rosanvallon over democratie,
representatie en gelijkheid. In Pierre Rosanvallon. Democratie en tegen-democratie. Amsterdam:
Boom/Internationale Spinozalens
Houten, H.J. van, en von Meijenfeldt, F.D. Integraal participatiemanagement. Een strategische
herdefinitie van democratie en burgerschap. ’s-Gravenhage, Vuga. 1992
Huyse, L. De Politiek Voorbij. Een blik op de jaren negentig. Leuven: Kritak, 1994
Leirman, W., Redig, G., Verzelen, W. Vos, L. (2013), Scan van het sociaal-cultureel werk. In Canon
Sociaal-cultureel werk Vlaanderen
https://www.canonsociaalwerk.eu/be_scw/details.php?cps=16&canon_id=328
Redig, G., Anciaux, B., Subsidiologie. Mechelen, Kluwer, 2013
Redig, G., De kracht, niet de klacht. Visies op jeugd, jeugdbeleid en jeugdwerk.
Antwerpen/Apeldoorn – Garant, 2020
Redig, G., Gemeentelijk cultuur-, jeugd- en sportbeleid in cijfers. Mechelen, Kluwer Praktijkgids
management lokale besturen, november 2009
Reynebeau, M., Het Klauwen van de Leeuw. De Vlaamse identiteit van de 12 de tot de 21ste eeuw.
Riemen, R. De Eeuwige Terugkeer van het Fascisme. Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2010
Sandel, M.J., Politiek en moraal. Filosofie voor het publieke debat. Utrecht, Ten Have, 2016
Scheelings, F. (red), Op zoek… De evolutie van het vrijzinnig humanisme in Vlaanderen sinds de
Tweede Wereldoorlog. Centrum voor Vrijzinnig Humanistische Erfgoed en Centrum voor
Academische en Vrijzinnige Archieven; Brussel, ASP/VUBPRESS, 2017
Vanheeswijck, G., Tolerantie en actief pluralisme: De afgewezen erfenis van More, Erasmus en
Gillis. Kapellen: Pelckmans, 2008
Wildemeersch, D., Grensverleggers. Over kwesties die ons verdelen. Antwerpen - Apeldoorn, 2018
Laermans, R., Het cultureel regiem. Cultuur en beleid in Vlaanderen. Tielt, Lannoo, 2002

Klachten behandeld door de Vaste Cultuurpactcommissie

Gegevens uit: https://www.cultuurpact.be/sites/default/files/paragraphs/jaarverslag_2018.pdf

Aantal klachten behandeld door de Vaste Cultuurpactcommissie 1978-2018


Gemeenschap Provincies Gemeenten Totaal
Nederlandstali
g 179 15% 36 4% 773 81% 927 63%
Franstalig 56 11% 43 8% 422 81% 516 36%
Duitstalig 3 0 4 7 1%
Totaal 208 14% 79 5% 1199 81% 1486 100%

You might also like