FLIR B-Tseries-manual NL

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 272

Gebruikershandleiding

FLIR B series
FLIR T series

Publ. No. 1558806


Revision a460
Language Dutch (NL)
Issue date July 1, 2010
Gebruikershandleiding

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


Afstand van wettelijke aanspraken
Alle producten van FLIR Systems zijn voor een periode tot één (1) jaar na de oorspronkelijke verkoopdatum gegarandeerd tegen materiaal-
en productiefouten, mits de producten op normale wijze en in overeenstemming met de instructies van FLIR Systems zijn bewaard, gebruikt
en onderhouden.
Producten van andere producenten dan FLIR Systems die zijn opgenomen in systemen die door FLIR Systems zijn geleverd aan de oorspron-
kelijke koper vallen onder de garantie, indien van toepassing, van alleen de betreffende leverancier en FLIR Systems draagt geen enkele
verantwoordelijkheid voor dergelijke producten.
De garantie geldt alleen voor de oorspronkelijke koper en is niet overdraagbaar. Zij geldt niet voor producten die blootgesteld zijn geweest
aan verkeerd gebruik, verwaarlozing, ongelukken of abnormale gebruiksomstandigheden. Verbruiksartikelen vallen buiten de garantie.
Bij een defect in een product dat onder deze garantie valt, moet het product niet verder worden gebruikt om verdere schade te voorkomen.
De koper zal elk defect onmiddellijk melden aan FLIR Systems, anders is deze garantie niet van toepassing.
Als na onderzoek blijkt dat het product materiaal- of productiefouten bevat, zal FLIR Systems naar eigen inzicht het product gratis repareren
of vervangen, mits het product binnen de genoemde periode van één jaar is geretourneerd aan FLIR Systems.
FLIR Systems heeft geen andere verplichtingen of aansprakelijkheid bij defecten dan hierboven uiteengezet.
Er wordt geen andere garantie geuit of geïmpliceerd. FLIR Systems wijst specifiek de impliciete garanties van verkoopbaarheid en geschiktheid
voor een bepaald doel af.
FLIR Systems is niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte, speciale of bijkomende schade of verliezen of gevolgschade of -verliezen,
op basis van hetzij een contract, hetzij een onrechtmatige daad hetzij enige andere wettelijke theorie.
Op deze garantie is het Zweedse recht van toepassing.
Alle geschillen, onenigheden of vorderingen voortvloeiend uit dan wel verband houdend met deze garantie worden in laatste instantie beslecht
overeenkomstig de regels van het 'Arbitration Institute of the Stockholm Chamber of Commerce'. De plaats van arbitrage is Stockholm. Bij
de arbitrageprocedures dient het Engels als voertaal te worden gebruikt.

Copyright
© 2010, FLIR Systems. Alle rechten wereldwijd voorbehouden. Geen enkel deel van de software, inclusief de broncode, mag worden gepro-
duceerd, verzonden, overgezet of vertaald in enige taal of computertaal, in welke vorm dan ook of op welke manier dan ook (elektronisch,
magnetisch, optisch, handmatig of anderszins), zonder de voorafgaande toestemming van FLIR Systems.
Deze documentatie mag niet, geheel noch gedeeltelijk, worden gekopieerd, gefotokopieerd, gereproduceerd, vertaald of verzonden naar
enig elektronisch medium of enige door machines leesbare vorm zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van FLIR Systems.
Namen en merken die voorkomen op de producten in deze publicatie zijn gedeponeerde handelsmerken of handelsmerken van FLIR Systems
en/of zijn dochterondernemingen. Alle andere handelsmerken, handelsnamen of bedrijfsnamen waarnaar in deze publicatie wordt verwezen
worden uitsluitend gebruikt ter identificatie en zijn het eigendom van de respectieve eigenaars.

Kwaliteitsbewaking
Het systeem voor kwaliteitsbeheer waarbinnen deze producten zijn ontwikkeld en geproduceerd is gecertificeerd volgens de ISO 9001-norm.
FLIR Systems volgt een beleid van voortdurende ontwikkeling; daarom behouden wij ons het recht voor om zonder voorafgaande kennisgeving
wijzigingen en verbeteringen aan te brengen in elk van de producten die in deze handleiding zijn beschreven.

Patenten
Een of meerdere van de volgende patenten of modelrechten zijn van toepassing op de in deze handleiding omschreven producten en/of
kenmerken:
0002258-2; 000279476-0001; 000439161; 000499579-0001; 000653423; 000726344; 000859020; 000889290; 001106306-0001; 0101577-5;
0102150-0; 0200629-4; 0300911-5; 0302837-0; 1144833; 1182246; 1182620; 1188086; 1263438; 1285345; 1287138; 1299699; 1325808;
1336775; 1365299; 1678485; 1732314; 200530018812.0; 200830143636.7; 2106017; 235308; 3006596; 3006597; 466540; 483782; 484155;
518836; 60004227.8; 60122153.2; 602004011681.5-08; 6707044; 68657; 7034300; 7110035; 7154093; 7157705; 7237946; 7312822; 7332716;
7336823; 7544944; 75530; D540838; D549758; D579475; D584755; D599,392; DI6702302-9; DI6703574-4; DM/057692; DM/061609;
ZL00809178.1; ZL01823221.3; ZL01823226.4; ZL02331553.9; ZL02331554.7; ZL200530120994.2; ZL200630130114.4; ZL200730151141.4;
ZL200730339504.7; ZL200830128581.2;

EULA Terms

■ You have acquired a device (“INFRARED CAMERA”) that includes software licensed by FLIR Systems AB from Microsoft Licensing, GP
or its affiliates (“MS”). Those installed software products of MS origin, as well as associated media, printed materials, and “online” or
electronic documentation (“SOFTWARE”) are protected by international intellectual property laws and treaties. The SOFTWARE is licensed,
not sold. All rights reserved.

■ IF YOU DO NOT AGREE TO THIS END USER LICENSE AGREEMENT (“EULA”), DO NOT USE THE DEVICE OR COPY THE SOFTWARE.
INSTEAD, PROMPTLY CONTACT FLIR Systems AB FOR INSTRUCTIONS ON RETURN OF THE UNUSED DEVICE(S) FOR A REFUND.
ANY USE OF THE SOFTWARE, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO USE ON THE DEVICE, WILL CONSTITUTE YOUR AGREEMENT
TO THIS EULA (OR RATIFICATION OF ANY PREVIOUS CONSENT).

■ GRANT OF SOFTWARE LICENSE. This EULA grants you the following license:

■ You may use the SOFTWARE only on the DEVICE.

iv Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


■ NOT FAULT TOLERANT. THE SOFTWARE IS NOT FAULT TOLERANT. FLIR Systems AB HAS INDEPENDENTLY DETERMINED
HOW TO USE THE SOFTWARE IN THE DEVICE, AND MS HAS RELIED UPON FLIR Systems AB TO CONDUCT SUFFICIENT TESTING
TO DETERMINE THAT THE SOFTWARE IS SUITABLE FOR SUCH USE.

■ NO WARRANTIES FOR THE SOFTWARE. THE SOFTWARE is provided “AS IS” and with all faults. THE ENTIRE RISK AS TO SATIS-
FACTORY QUALITY, PERFORMANCE, ACCURACY, AND EFFORT (INCLUDING LACK OF NEGLIGENCE) IS WITH YOU. ALSO,
THERE IS NO WARRANTY AGAINST INTERFERENCE WITH YOUR ENJOYMENT OF THE SOFTWARE OR AGAINST INFRINGEMENT.
IF YOU HAVE RECEIVED ANY WARRANTIES REGARDING THE DEVICE OR THE SOFTWARE, THOSE WARRANTIES DO NOT
ORIGINATE FROM, AND ARE NOT BINDING ON, MS.

■ No Liability for Certain Damages. EXCEPT AS PROHIBITED BY LAW, MS SHALL HAVE NO LIABILITY FOR ANY INDIRECT,
SPECIAL, CONSEQUENTIAL OR INCIDENTAL DAMAGES ARISING FROM OR IN CONNECTION WITH THE USE OR PERFOR-
MANCE OF THE SOFTWARE. THIS LIMITATION SHALL APPLY EVEN IF ANY REMEDY FAILS OF ITS ESSENTIAL PURPOSE.
IN NO EVENT SHALL MS BE LIABLE FOR ANY AMOUNT IN EXCESS OF U.S. TWO HUNDRED FIFTY DOLLARS (U.S.$250.00).

■ Limitations on Reverse Engineering, Decompilation, and Disassembly. You may not reverse engineer, decompile, or disassemble
the SOFTWARE, except and only to the extent that such activity is expressly permitted by applicable law notwithstanding this limitation.

■ SOFTWARE TRANSFER ALLOWED BUT WITH RESTRICTIONS. You may permanently transfer rights under this EULA only as part
of a permanent sale or transfer of the Device, and only if the recipient agrees to this EULA. If the SOFTWARE is an upgrade, any
transfer must also include all prior versions of the SOFTWARE.

■ EXPORT RESTRICTIONS. You acknowledge that SOFTWARE is subject to U.S. export jurisdiction. You agree to comply with all
applicable international and national laws that apply to the SOFTWARE, including the U.S. Export Administration Regulations, as well
as end-user, end-use and destination restrictions issued by U.S. and other governments. For additional information see
http://www.microsoft.com/exporting/.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


vi Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
Inhoudsopgave
1 Waarschuwingen & Voorzichtig .................................................................................................... 1

2 Ter informatie voor de gebruiker .................................................................................................. 3

3 Klantenservice ................................................................................................................................ 4

4 Updates documentatie ................................................................................................................... 5

5 Belangrijke opmerking m.b.t. deze handleiding ......................................................................... 6

6 Snelstartgids ................................................................................................................................... 7

7 Onderdelenlijsten ........................................................................................................................... 8
7.1 Inhoud van de transportkoffer .............................................................................................. 8
7.2 Accessoirelijst ....................................................................................................................... 9

8 Ergonomische aspecten ................................................................................................................ 10

9 Onderdelen van de camera ........................................................................................................... 12


9.1 Weergave van achterkant ..................................................................................................... 12
9.2 Vooraanzicht ......................................................................................................................... 16
9.3 Onderaangezicht .................................................................................................................. 18
9.4 Indicator batterijtoestand ...................................................................................................... 19
9.5 Laserwijzer ............................................................................................................................ 20

10 Werkbalken en werkgebieden ....................................................................................................... 22


10.1 Werkgebieden ...................................................................................................................... 22
10.1.1 Bedieningsmodusgebied ..................................................................................... 22
10.1.2 Hoofdwerkgebied ................................................................................................. 24
10.1.3 Schetswerkgebied ................................................................................................ 25
10.1.4 Werkgebied tekstcommentaar en beeldbeschrijving ........................................... 27
10.2 Werkbalken ........................................................................................................................... 30
10.2.1 Meetwerkbalk ........................................................................................................ 30
10.2.2 Documentatiewerkbalk ......................................................................................... 32
10.2.3 Werkbalk beeldmarkering ..................................................................................... 34
10.2.4 Werkbalk spraakcommentaar ............................................................................... 35
10.2.5 Werkbalk video-opname ....................................................................................... 36
10.2.6 Werkbalk periodiek opslaan ................................................................................. 37
10.2.7 Werkbalk werkmap ............................................................................................... 38

11 Door het menusysteem navigeren ................................................................................................ 39

12 Externe apparatuur en opslagmedia ............................................................................................ 40


12.1 Externe apparaten aansluiten ............................................................................................... 41
12.2 SD-geheugenkaarten plaatsen ............................................................................................ 42

13 Koppelen van Bluetooth®-apparaten ........................................................................................... 43

14 Gegevens ophalen uit externe Extech®-meters ......................................................................... 44


14.1 Typische vochtmeting en documentatieprocedure ............................................................. 46

15 Omgaan met de camera ................................................................................................................. 47

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 vii
15.1 De batterij opladen ............................................................................................................... 47
15.1.1 Gebruikmaken van de gecombineerde netvoedingseenheid en batterijlader om
de batterij op te laden als deze zich in de camera bevindt ................................. 48
15.1.2 Gebruikmaken van de gecombineerde netvoedingseenheid en batterijlader om
de batterij op te laden als deze zich buiten de camera bevindt .......................... 49
15.1.3 Gebruik van de zelfstandige batterijlader om de batterij op te laden .................. 50
15.2 De batterij plaatsen ............................................................................................................... 51
15.3 De batterij verwijderen .......................................................................................................... 53
15.4 De camera inschakelen ........................................................................................................ 55
15.5 De camera uitschakelen ....................................................................................................... 55
15.6 Naar de stand-bymodus gaan ............................................................................................. 55
15.7 De stand-bymodus verlaten ................................................................................................. 55
15.8 De hoek van de lens aanpassen .......................................................................................... 56
15.9 Een extra infraroodlens monteren ........................................................................................ 57
15.10 Een extra infraroodlens verwijderen ..................................................................................... 59
15.11 De zonnebeschermkap bevestigen ..................................................................................... 61
15.12 De laserwijzer gebruiken ...................................................................................................... 63

16 Werken met afbeeldingen en mappen ......................................................................................... 64


16.1 Focus van de infraroodcamera bijstellen ............................................................................. 64
16.2 Voorbeeld van een afbeelding weergeven ........................................................................... 65
16.3 Een beeld opslaan ................................................................................................................ 66
16.4 Een afbeelding periodiek opslaan ....................................................................................... 67
16.5 Een beeld openen ................................................................................................................ 68
16.6 Gebruik de Panorama-functie .............................................................................................. 69
16.7 De afbeelding handmatig aanpassen .................................................................................. 71
16.8 Grafische overlay verbergen ................................................................................................ 74
16.9 Een afbeelding verwijderen .................................................................................................. 75
16.10 Alle afbeeldingen verwijderen .............................................................................................. 76
16.11 Werken met mappen ............................................................................................................ 77
16.12 Afbeeldingen kopiëren naar een USB-stick ......................................................................... 80
16.13 Aanmaken van een Adobe® PDF-rapportage ..................................................................... 81

17 Werken met fusie ............................................................................................................................ 82

18 Videofragmenten opnemen ........................................................................................................... 87

19 Werken met meethulpmiddelen en isotermen ............................................................................ 88


19.1 Meethulpmiddelen instellen ................................................................................................. 88
19.2 Meethulpmiddelen instellen (geavanceerde modus) .......................................................... 89
19.3 Een verschilberekening instellen ......................................................................................... 90
19.4 Isotermen instellen ............................................................................................................... 91
19.5 Verhoogde gezichtstemperaturen screenen ........................................................................ 93
19.6 Meethulpmiddelen verwijderen ............................................................................................ 95
19.7 Meethulpmiddelen verplaatsen ............................................................................................ 96
19.8 Afmetingen van gebieden wijzigen ...................................................................................... 97
19.9 Het wijzigen van objectparameters ...................................................................................... 98

20 Afbeeldingen van commentaar voorzien ..................................................................................... 100


20.1 Een digitale foto toevoegen ................................................................................................. 101
20.2 Een spraakcommentaar toevoegen ..................................................................................... 102
20.3 Een tekstcommentaar toevoegen ........................................................................................ 103
20.4 Het toevoegen van een afbeeldingbeschrijving .................................................................. 106
20.5 Een schets toevoegen .......................................................................................................... 107

viii Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
20.6 Een beeldmarkering toevoegen ........................................................................................... 108

21 Instellingen wijzigen ....................................................................................................................... 109


21.1 Beeldinstellingen wijzigen .................................................................................................... 109
21.2 Regionale instellingen wijzigen ............................................................................................ 110
21.3 De camera-instellingen wijzigen ........................................................................................... 111

22 De camera reinigen ........................................................................................................................ 112


22.1 Camerahuis, kabels en andere onderdelen ......................................................................... 112
22.2 Infraroodlens ......................................................................................................................... 113

23 Technische gegevens ..................................................................................................................... 114

24 Pinconfiguraties .............................................................................................................................. 115

25 Afmetingen ...................................................................................................................................... 120


25.1 Camera ................................................................................................................................. 120
25.1.1 Camera-afmetingen .............................................................................................. 120
25.1.2 Camera-afmetingen, vervolg ................................................................................ 121
25.1.3 Camera-afmetingen, vervolg ................................................................................ 122
25.1.4 Camera-afmetingen, vervolg (met 30 mm/15° lens) ............................................ 123
25.1.5 Camera-afmetingen, vervolg (met 10 mm/45° lens) ............................................ 124
25.2 Batterij ................................................................................................................................... 125
25.3 Zelfstandige batterijlader ...................................................................................................... 126
25.4 Zelfstandige batterijlader met de batterij ............................................................................. 127
25.5 Infraroodlens (30 mm/15°) .................................................................................................... 128
25.6 Infraroodlens (10 mm/45°) .................................................................................................... 129

26 Toepassingsvoorbeelden ............................................................................................................... 130


26.1 Vocht- en waterschade ......................................................................................................... 130
26.2 Slecht contact in contactdoos .............................................................................................. 131
26.3 Geoxideerde contactdoos .................................................................................................... 132
26.4 Isolatiefouten ........................................................................................................................ 133
26.5 Tocht ..................................................................................................................................... 134

27 Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen ................................................... 135


27.1 Belangrijke opmerking ......................................................................................................... 135
27.2 Typisch veldonderzoek ......................................................................................................... 135
27.2.1 Richtlijnen .............................................................................................................. 135
27.2.1.1 Algemene richtlijnen .......................................................................... 135
27.2.1.2 Richtlijnen voor vochtdetectie, schimmeldetectie en detectie van
waterschade ...................................................................................... 136
27.2.1.3 Richtlijnen voor detectie van luchtinfiltratie en isolatiefouten ........... 136
27.2.2 Over vochtdetectie ................................................................................................ 137
27.2.3 Vochtdetectie (1): Licht hellende bedrijfsdaken ................................................... 137
27.2.3.1 Algemene informatie ......................................................................... 137
27.2.3.2 Veiligheidsmaatregelen ..................................................................... 138
27.2.3.3 Constructies met toelichting ............................................................. 139
27.2.3.4 Infraroodafbeeldingen met toelichting .............................................. 140
27.2.4 Vochtdetectie (2): Gevels van bedrijfs- en woonpanden ..................................... 142
27.2.4.1 Algemene informatie ......................................................................... 142
27.2.4.2 Constructies met toelichting ............................................................. 142
27.2.4.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting .............................................. 144
27.2.5 Vochtdetectie (3): Gebruiksdaken en balkons ..................................................... 144

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 ix


27.2.5.1 Algemene informatie ......................................................................... 144
27.2.5.2 Constructies met toelichting ............................................................. 145
27.2.5.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting .............................................. 147
27.2.6 Vochtdetectie (4): Breuken en lekken in leidingen .............................................. 147
27.2.6.1 Algemene informatie ......................................................................... 147
27.2.6.2 Infraroodafbeeldingen met toelichting .............................................. 148
27.2.7 Luchtinfiltratie ........................................................................................................ 150
27.2.7.1 Algemene informatie ......................................................................... 150
27.2.7.2 Constructies met toelichting ............................................................. 150
27.2.7.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting .............................................. 152
27.2.8 Isolatiefouten ......................................................................................................... 153
27.2.8.1 Algemene informatie ......................................................................... 153
27.2.8.2 Constructies met toelichting ............................................................. 153
27.2.8.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting .............................................. 155
27.3 Bouwkundige theorie ........................................................................................................... 157
27.3.1 Algemene informatie ............................................................................................. 157
27.3.2 De effecten van tests en controles ....................................................................... 158
27.3.3 Storingsbronnen bij thermografie ......................................................................... 160
27.3.4 Oppervlaktetemperatuur en luchtlekken .............................................................. 161
27.3.4.1 Drukomstandigheden in een gebouw .............................................. 162
27.3.5 Meetomstandigheden en meetseizoen ................................................................ 167
27.3.6 Interpretatie van infraroodafbeeldingen ............................................................... 167
27.3.7 Vochtigheid en dauwpunt ..................................................................................... 169
27.3.7.1 Relatieve en absolute vochtigheid .................................................... 169
27.3.7.2 Definitie van dauwpunt ...................................................................... 170
27.3.8 Voorbeeld uit Technische Opmerkingen ‘Assessing thermal bridging and
insulation continuity’ (VK voorbeeld) .................................................................... 171
27.3.8.1 Credits ............................................................................................... 171
27.3.8.2 Inleiding ............................................................................................. 171
27.3.8.3 Achtergrondinformatie ...................................................................... 171
27.3.8.4 Kwantitatieve beoordeling van thermische afwijkingen ................... 172
27.3.8.5 Omstandigheden en apparatuur ...................................................... 176
27.3.8.6 Onderzoek en analyse ...................................................................... 177
27.3.8.7 Rapporteren ...................................................................................... 178
27.4 Disclaimer ............................................................................................................................. 180
27.4.1 Verklaring betreffende het auteursrecht ............................................................... 180
27.4.2 Opleiding en certificering ...................................................................................... 180
27.4.3 Nationale of regionale bouwverordeningen ......................................................... 180

28 Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties .................................. 181


28.1 Belangrijke opmerking ......................................................................................................... 181
28.2 Algemene informatie ............................................................................................................. 181
28.2.1 Inleiding ................................................................................................................. 181
28.2.2 Algemene apparatuurgegevens ........................................................................... 182
28.2.3 Inspectie ................................................................................................................ 183
28.2.4 Classificatie & rapportage ..................................................................................... 184
28.2.5 Prioriteit ................................................................................................................. 184
28.2.6 Reparatie ............................................................................................................... 184
28.2.7 Controle ................................................................................................................ 185
28.3 Meettechniek voor thermografische inspecties van elektrische installaties ........................ 187
28.3.1 Hoe de apparatuur correct instellen ..................................................................... 187
28.3.2 Temperatuurmeting ............................................................................................... 187
28.3.3 Vergelijkende meting ............................................................................................ 189

x Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


28.3.4 Normale bedrijfstemperatuur ................................................................................ 190
28.3.5 Classificatie van defecten ..................................................................................... 192
28.4 Rapporteren .......................................................................................................................... 193
28.5 Verschillende typen hotspots in elektrische installaties ....................................................... 195
28.5.1 Reflecties ............................................................................................................... 195
28.5.2 Opwarming door de zon ....................................................................................... 195
28.5.3 Inductieve verwarming .......................................................................................... 196
28.5.4 Belastingsvariaties ................................................................................................ 196
28.5.5 Variabele koelomstandigheden ............................................................................ 197
28.5.6 Weerstandsvariaties .............................................................................................. 198
28.5.7 Oververhitting in een onderdeel als gevolg van een defect van een ander ........ 199
28.6 Verstoringsfactoren bij thermografische inspecties van elektrische installaties ................. 200
28.6.1 Wind ...................................................................................................................... 200
28.6.2 Regen en sneeuw ................................................................................................. 200
28.6.3 Afstand tot het object ............................................................................................ 201
28.6.4 Objectgrootte ........................................................................................................ 202
28.7 Praktisch advies voor de thermograaf ................................................................................. 204
28.7.1 Van koud naar heet ............................................................................................... 204
28.7.2 Regenbuien ........................................................................................................... 204
28.7.3 Emissiegraad ........................................................................................................ 204
28.7.4 Gereflecteerde gevoelstemperatuur ..................................................................... 205
28.7.5 Object te ver weg .................................................................................................. 205

29 Over FLIR Systems ......................................................................................................................... 206


29.1 Meer dan zomaar een infraroodcamera ............................................................................... 207
29.2 Verspreiden van onze kennis ............................................................................................... 207
29.3 Het ondersteunen van onze klanten .................................................................................... 207
29.4 Een paar beelden uit onze fabriek ....................................................................................... 208

30 Verklarende woordenlijst ............................................................................................................... 210

31 Thermografische meettechnieken ................................................................................................ 214


31.1 Inleiding ................................................................................................................................ 214
31.2 Emissiegraad ........................................................................................................................ 214
31.2.1 De emissiegraad van een proef bepalen ............................................................. 215
31.2.1.1 Stap 1: Het bepalen van de gereflecteerde gevoelstemperatuur ..... 215
31.2.1.2 Stap 2: Het bepalen van de emissiegraad ....................................... 217
31.3 Gereflecteerde gevoelstemperatuur .................................................................................... 218
31.4 Afstand .................................................................................................................................. 218
31.5 Relatieve vochtigheid ........................................................................................................... 218
31.6 Overige parameters .............................................................................................................. 219

32 Geschiedenis van infraroodtechnologie ...................................................................................... 220

33 Theorie van de thermografie ......................................................................................................... 225


33.1 Inleiding ................................................................................................................................ 225
33.2 Het elektromagnetische spectrum ....................................................................................... 225
33.3 Straling van een blackbody .................................................................................................. 226
33.3.1 De wet van Planck ................................................................................................ 227
33.3.2 Verschuivingswet van Wien .................................................................................. 228
33.3.3 De wet van Stefan-Boltzmann .............................................................................. 230
33.3.4 Zenders die geen blackbody zijn ......................................................................... 231
33.4 Infrarood semi-transparante materialen ............................................................................... 233

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 xi


34 De meetformule .............................................................................................................................. 235

35 Tabellen voor emissiegraad .......................................................................................................... 241


35.1 Referenties ............................................................................................................................ 241
35.2 Belangrijke opmerking m.b.t. emissiegraadtabellen ........................................................... 241
35.3 Tabellen ................................................................................................................................. 242

xii Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
1 Waarschuwingen & Voorzichtig
WAARSCHUWING ■ Deze apparatuur genereert en gebruikt radiofrequentie-energie en kan deze uit-
stralen. Als deze apparatuur niet is geïnstalleerd en niet wordt gebruikt overeen-
komstig de instructies, kan er schadelijke interferentie van radio-ontvangst ont-
staan. De apparatuur is getest en valt binnen de grenzen voor een Klasse A-
computerapparaat volgens subparagraaf J van paragraaf 15 van de FCC Rules,
die zijn opgesteld om een redelijke bescherming te bieden tegen dergelijke inter-
ferentie wanneer dit apparaat wordt gebruikt in een bedrijfsomgeving. Gebruik
van deze apparatuur in een woonomgeving zal waarschijnlijk interferentie veroor-
zaken. In dit geval moet de gebruiker op eigen kosten de noodzakelijke maatre-
gelen treffen om deze interferentie op te heffen.
■ (Geldt alleen voor camera's met laserwijzer:) Kijk niet rechtstreeks in de laserstraal.
De laserstraal kan oogirritaties veroorzaken.
■ Geldt alleen voor camera's met batterij:
■ Haal de batterij niet uit elkaar en breng er geen wijzigingen in aan. De batterij
bevat beveiligingsvoorzieningen en als deze beschadigd worden, kan de bat-
terij oververhit raken, ontploffen of ontbranden.
■ Wanneer de batterij lekt en u batterijvloeistof in uw ogen krijgt, moet u niet in
uw ogen wrijven. Spoel de ogen goed uit met water en schakel onmiddellijk
medische hulp in. De batterijvloeistof kan oogletsel veroorzaken als u dit niet
doet.
■ Laat de batterij niet verder opladen wanneer deze niet binnen de opgegeven
oplaadtijd is opgeladen. Als u de batterij blijft opladen, kan deze oververhit
raken, ontploffen of ontbranden.
■ Gebruik alleen geschikte apparatuur om de batterij te ontladen. Als u niet de
juiste apparatuur gebruikt, kan dit ten koste gaan van de prestaties of de le-
vensduur van de batterij. Als u niet de juiste apparatuur gebruikt, kan er een
foutieve stroomrichting in de batterij optreden. Hierdoor kan de batterij overver-
hit raken, of ontploffen en personen verwonden.
■ Zorg ervoor dat u alle geldende veiligheidsinformatie (MSDS, Material Safety Data
Sheets) en waarschuwingen hebt gelezen voordat u een vloeistof gebruikt: de
vloeistoffen kunnen gevaarlijk zijn.

VOORZICHTIG ■ Richt de infraroodcamera (met of zonder lenskapje) niet op intensieve energie-


bronnen, zoals apparaten die laserstraling afgeven of de zon. Dit kan een onge-
wenst effect hebben op de nauwkeurigheid van de camera. Ook kan hierdoor de
detector in de camera beschadigd raken.
■ Gebruik de camera niet bij temperaturen boven +50 °C, tenzij in de gebruikersdo-
cumentatie iets anders wordt aangegeven. Hoge temperaturen kunnen schade
aan de camera veroorzaken.
■ (Geldt alleen voor camera's met laserwijzer:) Bescherm de laserwijzer met het
beschermkapje als u de laserwijzer niet gebruikt.
■ Geldt alleen voor camera's met batterij:
■ Sluit de batterijen niet rechtstreeks aan op de’ sigarettenaansteker van de auto,
tenzij er een speciale adapter voor het aansluiten van de batterijen op een si-
garettenaansteker is geleverd door FLIR Systems.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 1


1 – Waarschuwingen & Voorzichtig

■ Verbind de positieve pool niet via een metalen object (bijvoorbeeld een draad)
met de negatieve pool van de batterij.
■ Stel de batterij niet bloot aan water of zout water en laat de batterij niet nat
worden.
■ Maak geen gaten in de batterij. Sla nooit met een hamer op de batterij. Ga
nooit op de batterij staan en stel haar nooit bloot aan hevige stoten of schokken.
■ Leg de batterijen niet in of dichtbij open vuur of in direct zonlicht. Wanneer de
batterij heet wordt, wordt de ingebouwde veiligheidsvoorziening geactiveerd
die voorkomt dat de batterij verder wordt opgeladen. Wanneer de batterij heet
wordt, kan de veiligheidsvoorziening beschadigd raken wat tot verdere verhit-
ting, schade of ontbranden van de batterij kan leiden.
■ Leg de batterij niet in een vuur of verhoog de temperatuur van de batterij niet
met warmte.
■ Leg de batterij niet op of bij open vuur, kachels of ander locaties waar hoge
temperaturen worden gegenereerd.
■ Soldeer niet rechtstreeks op de batterij.
■ Stop onmiddellijk met het gebruik van de batterij wanneer de batterij tijdens
het gebruik, het opladen of de opslag raar ruikt, heet aanvoelt, van kleur of van
vorm verandert of in een ongebruikelijke staat is. Neem contact op met de le-
verancier wanneer u een of meer van deze problemen constateert.
■ Gebruik alleen een opgegeven batterijlader om de batterij op te laden.
■ Het temperatuurbereik waarbinnen u de batterij kunt opladen, loopt van ±0
°C tot +45 °C, tenzij in de gebruikersdocumentatie iets anders wordt aangege-
ven. Wanneer u de batterij oplaadt bij temperaturen die buiten dit bereik vallen,
kan de batterij heet worden of openbarsten. Ook kunnen hierdoor de prestaties
van de batterij verminderen of kan de levensduur worden verkort.
■ Het temperatuurbereik waarbinnen u de batterij kunt ontladen, loopt van −15
°C tot +50 °C, tenzij in de gebruikersdocumentatie iets anders wordt aangege-
ven. Het gebruik van de batterij bij temperaturen die buiten dit temperatuurbe-
reik vallen, kan de prestaties van de batterij verminderen of de verwachte le-
vensduur verkorten.
■ Wanneer de batterij op is, moet u de contactpunten met plakband of iets der-
gelijks isoleren voordat u de batterij wegdoet.
■ Verwijder eventueel water of vocht van de batterij voordat u deze plaatst.
■ Breng geen oplosmiddelen of gelijksoortige vloeistoffen aan op de camera, kabels
of andere onderdelen. Hierdoor kan schade ontstaan.
■ Wees voorzichtig bij het reinigen van de infraroodlens. De lens heeft een kwetsbare
antireflectiecoating.
■ Pas niet te veel kracht toe tijdens het reinigen van de infraroodlens. Hierdoor kan
de antireflectiecoating beschadigd raken.
■ In oventoepassingen en andere toepassingen met hoge temperaturen moet u
een hitteschild op de camera monteren. Bij gebruik van de camera in ovens en
andere toepassingen met hoge temperaturen zonder een hitteschild kan de ca-
mera beschadigd raken.

2 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


2 Ter informatie voor de gebruiker
Typografische In deze handleiding worden de volgende typografische conventies gebruikt:
conventies
■ Halfvet wordt gebruikt voor menunamen, menuopdrachten en labels en knoppen
in dialoogvensters.
■ Cursief wordt gebruikt voor belangrijke informatie.
■ Monospace wordt gebruikt voor codevoorbeelden.
■ HOOFDLETTERS worden gebruikt voor namen van toetsen en knoppen.

Gebruikersforums Wissel ideeën, problemen en infraroodoplossingen uit met medethermografen van


de hele wereld in onze gebruiker-tot-gebruiker forums. Bezoek onderstaande website
om bij deze forums te komen:
http://www.infraredtraining.com/community/boards/

Kalibratie (Deze opmerking is alleen van toepassing op camera's met meetmogelijkheden.)


Wij raden aan dat u de camera eenmaal per jaar opstuurt voor kalibratie. Neem
contact op met het lokale verkoopkantoor om erachter te komen waarheen u de ca-
mera kunt opsturen.

Nauwkeurigheid (Deze opmerking is alleen van toepassing op camera's met meetmogelijkheden.)


Voor zeer nauwkeurige resultaten raden wij aan dat u 5 minuten wacht na het opstar-
ten van de camera voordat u een temperatuur meet.
Voor camera's waarvan de detector door een mechanische koeler wordt gekoeld,
wordt de afkoeltijd van de detector niet meegerekend.

Afdanken van 10742803;a1

elektronisch afval

Net als de meeste andere elektronische producten moet deze apparatuur worden
afgedankt op een milieuvriendelijke wijze en conform de geldende regelgeving voor
elektronisch afval.
Neem voor nadere informatie contact op met uw FLIR Systems-vertegenwoordiger.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 3


3 Klantenservice
Algemeen Ga voor klantenservice naar:
http://flir.custhelp.com

Een vraag stellen Alleen geregistreerde gebruikers kunnen vragen stellen aan het klantenserviceteam.
De online-registratie kost u slechts een paar minuten. Als u alleen in de kennisdata-
bank wilt zoeken naar bestaande vragen en antwoorden, hoeft u zich niet te registre-
ren.
Wanneer u een vraag wilt stellen, zorg er dan voor dat u de volgende informatie bij
de hand hebt:
■ Het cameramodel
■ Het serienummer van de camera
■ Het communicatieprotocol, of de methode, tussen de camera en uw pc (bijvoor-
beeld HDMI, Ethernet, USB™, of FireWire™)
■ Besturingssysteem van uw pc
■ Microsoft® Office-versie
■ Volledige naam, publicatienummer en nummer van de herziene versie van deze
handleiding

Downloads Op de website van de helpdesk kunt u tevens het volgende downloaden:


■ Firmware-updates voor uw infraroodcamera
■ Programma-updates voor uw computersoftware
■ Gebruikersdocumentatie
■ Beschrijvingen van toepassingen
■ Technische publicaties

4 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


4 Updates documentatie
Algemeen Onze handleidingen worden meerdere keren per jaar bijgewerkt en we geven ook
regelmatig berichten over essentiële wijzigingen ten aanzien van het product uit.
Voor de nieuwste handleidingen en berichten gaat u naar de tab Download op:
http://flir.custhelp.com
Online registreren duurt slechts enkele minuten. In het downloadgebied vindt u ook
de nieuwste uitgaven van handleidingen voor onze overige producten en handleidin-
gen voor onze historische en verouderde producten.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 5


5 Belangrijke opmerking m.b.t.
deze handleiding
Algemeen FLIR Systems geeft algemene handleidingen uit voor diverse camera's binnen een
modellenlijn.
Dit houdt in dat deze handleiding wellicht beschrijvingen en uitleg bevat die niet van
toepassing zijn op uw cameramodel.

OPM. FLIR Systems behoudt zich te allen tijde het recht voor om zonder voorafgaande
kennisgeving bepaalde modellen, software, onderdelen of accessoires en andere
artikelen uit de handel te nemen of specificaties en/of functies te wijzigen.

6 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


6 Snelstartgids
Procedure Volg deze procedure om gelijk aan de slag te gaan:

1 Laad de batterij vier uur lang op.

2 Plaats de batterij in de camera.

3 Plaats een SD-geheugenkaart in de kaartsleuf aan de bovenkant van de


camera.

4 Druk op de Aan/Uit-knop om de camera in te schakelen.

5 Stel het juiste temperatuurbereik van het object in.

6 Richt de camera naar uw doelobject.

7 Gebruik de Focus-knop om de camera scherp te stellen.

8 Druk op de knop Voorbeeld/Opslaan en houd deze langer dan een seconde


vast om de afbeelding op te slaan.

9 Doe het volgende om een afbeelding naar een computer te verplaatsen:


■ Verwijder de SD-geheugenkaart en plaats deze in een kaartlezer die op
een computer is aangesloten.
■ Sluit de camera op een computer aan met behulp van een USB Mini-B-
kabel.

10 Verplaats de afbeelding van de kaart of camera door deze te slepen en


neer te zetten.

ZIE ■ Gedeelte 15.1 – De batterij opladen op pagina 47


■ Gedeelte 15.2 – De batterij plaatsen op pagina 51
■ Gedeelte 12.2 – SD-geheugenkaarten plaatsen op pagina 42
■ Gedeelte 15.4 – De camera inschakelen op pagina 55
■ Gedeelte 21.1 – Beeldinstellingen wijzigen op pagina 109
■ Gedeelte 19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen op pagina 88
■ Gedeelte 12.1 – Externe apparaten aansluiten op pagina 41

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 7


7 Onderdelenlijsten
7.1 Inhoud van de transportkoffer
Inhoud ■ Batterij
■ Batterijlader
■ Bluetooth® USB-microadapter
■ Kalibratiecertificaat
■ FLIR QuickReport™ CD-ROM pc-software
■ Headset
■ Infraroodcamera met lens
■ Netvoedingskabel
■ Geheugenkaart met adapter
■ Netvoeding
■ Afgedrukte gids Aan de slag
■ Zonnebeschermkap
■ USB-kabel
■ Gebruikersdocumentatie op de CD-ROM
■ Videokabel
■ Garantieverlengkaart of Registratiekaart

OPM. ■ FLIR Systems behoudt zich te allen tijde het recht voor om zonder voorafgaande
kennisgeving bepaalde modellen, onderdelen of accessoires en andere artikelen
uit de handel te nemen of specificaties te wijzigen.
■ De aanwezigheid van enkele artikelen is afhankelijk van het cameramodel.

8 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


7 – Onderdelenlijsten

7.2 Accessoirelijst
Algemeen In dit gedeelte vindt u een lijst met accessoires die u voor uw camera kunt kopen.

Accessoires ■ 1123970 Zonnescherm


■ 1124544 Nekband
■ 1124545 Tas
■ 1196398 Batterij
■ 1196497 Adapterkit sigarettenaansteker, 12 VDC, 1,2 m
■ 1196724 IR-lens f = 30 mm, 15°
■ 1196725 IR-lens f = 10 mm, 45°
■ 1196818 Lenskapje camera
■ 1196895 Harde transportkoffer voor ThermaCAM™ T-serie
■ 1196960 IR-lens f = 10 mm, 45° incl. koffer
■ 1196961 IR-lens f = 30 mm, 15° incl. koffer
■ 1910423 USB-kabel Std A <-> Mini-B, 2 m
■ 1910475 Adapter, SD-geheugenkaart naar USB
■ 1910489 Headset, 3,5 mm stekker
■ 1910496 SD-geheugenkaart, 1 GB
■ 1910582 Videokabel
■ EX845 STROOMTANG + IR-THERM TRMS 1000A AC/DC
■ MO297 VOCHTMETER, ZONDER PINNEN MET GEHEUGEN
■ T197209 FLIR Reporter Ver. 8.3 Professional (beveiligingsapparaat)
■ T197210 FLIR Reporter Ver. 8.3 Professional
■ T197211 FLIR Reporter Ver. 8.3 Standard (beveiligingsapparaat)
■ T197212 FLIR Reporter Ver. 8.3 Standard
■ T197214 Close-up 2× (50 µm) incl. koffer
■ T197215 Close-up 4× (100 µm) incl. koffer
■ T197408 Lens 76 mm (6°) met koffer en montagesteun voor T/B-200/400
■ T197412 Lens 4 mm (90°) met koffer en montagesteun voor T/B-200/400
■ T197453 FLIR ResearchIR
■ T197454 FLIR QuickPlot
■ T197613 FLIR BuildIR
■ T197650 Batterijlader met 2 posities, incl. netvoeding met multistekkers
■ T197667 Batterijpakket
■ T197716 FLIR Reporter Ver. 8.5 Standard
■ T197717 FLIR Reporter Ver. 8.5 Professional
■ T199800 Een jaar verlengde garantie voor T-serie
■ T910737 Geheugenkaart micro-SD met adapters
■ T910750 Netvoeding, incl. multistekkers

OPM. FLIR Systems behoudt zich te allen tijde het recht voor om zonder voorafgaande
kennisgeving bepaalde modellen, onderdelen of accessoires en andere artikelen uit
de handel te nemen of specificaties te wijzigen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 9


8 Ergonomische aspecten
Algemeen Het is belangrijk dat u de camera ergonomisch goed vasthoudt om overbelastings-
letsel te voorkomen. In dit gedeelte vindt u advies en voorbeelden over het vasthouden
van de camera.

OPM. Houd rekening met het volgende:


■ Stel altijd de hoek van de lens af op uw werkhouding.
■ Zorg er bij het vasthouden van de camera voor dat u ook met uw linkerhand de
camerabehuizing ondersteunt. Zo wordt uw rechterhand minder zwaar belast.
10758503;a1 10758603;a1
Figuur

10758803;a1 10758703;a1

10 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


8 – Ergonomische aspecten

ZIE OOK ■ Gedeelte 15.8 – De hoek van de lens aanpassen op pagina 56

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 11


9 Onderdelen van de camera
9.1 Weergave van achterkant
Figuur 10758903;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 LCD-aanraakscherm

2 Klepje voor SD-geheugenkaartsleuf

12 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


9 – Onderdelen van de camera

3 Zoom-knop
■ De zoom-knop heeft de volgende functies bij bewegende beelden:
■ Druk op deze knop om naar de zoomstand te gaan.
■ Gebruik de joystick om op een beeld in of uit te zoomen.
■ Druk nogmaals op de zoom-knop om op zoomfactor 1× te resetten.
■ Druk op de A/M-knop, de joystick of de Voorbeeld/Opslaan-knop om
de zoomfactor te bevestigen en verlaat de zoomstand.
■ De zoom-knop heeft de volgende functies bij stilstaande beelden:
■ Zoomen:
■ Druk op deze knop om naar de zoomstand te gaan.
■ Gebruik de joystick om op een beeld in of uit te zoomen.
■ Druk nogmaals op de zoom-knop om op zoomfactor 1× te reset-
ten.
■ Druk op de A/M-knop, de joystick of de Voorbeeld/Opslaan-knop
om de zoomfactor te bevestigen en verlaat de zoomstand.
■ Panoramisch filmen:
■ Druk op deze knop om naar de zoomstand te gaan.
■ Druk op de joystick om naar de panoramastand te gaan.
■ Gebruik de joystick om over een beeld te panorameren.
■ Druk op de joystick om de panoramapositie te bevestigen en de
panoramastand te verlaten.

4 Styluspen
Opmerking: druk de styluspen stevig in de houder wanneer u deze niet
gebruikt.

5 Camera-knop
De camera-knop beschikt over de volgende functies:
■ Bij bewegende beelden: schakel tussen de infraroodcamera en de digi-
tale camera (IR > DC).
■ Bij bewegende fusiebeelden: schakel tussen fusie- en infraroodbeelden.
Door te schakelen tussen fusie- en infraroodbeelden kunt u nauwkeurig
de focus stellen op de infraroodafbeelding (IR > DC > fusie).
U kunt het gedrag van deze knop onder Setup instellen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 13


9 – Onderdelen van de camera

6 Joystick
De joystick beschikt over de volgende functies:
■ In de handmatige modus voor bewegende infraroodbeelden en in de
modus voor stilstaande infraroodbeelden:
■ Beweeg de joystick omhoog/omlaag om het niveau aan te passen.
■ Beweeg de joystick naar links/rechts om het bereik aan te passen.
■ In menu's, dialoogvensters en in het beeldarchief:
■ Beweeg de joystick omhoog/omlaag of naar links/rechts om te navi-
geren.
■ Druk op de joystick om de keuzes te bevestigen.

7 A/M-knop
De A/M-knop beschikt over de volgende functies:
■ Druk op deze knop om te schakelen tussen de automatische en hand-
matige aanpassingsmodi.
■ Druk op de A/M-knop en houd deze meer dan één seconde ingedrukt
om een niet-uniforme correctie uit te voeren.
■ In de modus voor stilstaande infraroodbeelden: Schakelt gebruikersfocus
tussen de documentatiewerkbalk en de temperatuurschaal.
■ In de modus voor stilstaande infraroodbeelden en in de terughaalmodus:
houd de knop langer dan één seconde ingedrukt voor het corrigeren
van één beeld.

8 Meet-knop
De Meet-knop beschikt over de volgende functies:
■ In de modus voor bewegende infraroodbeelden: Druk op deze knop om
het meetmenu weer te geven/te verbergen.
■ In de modus voor stilstaande infraroodbeelden: Druk op deze knop om
de meetwerkbalk weer te geven/te verbergen.

9 Info-knop
De functie van de Info-knop is de verschillende informatieniveaus op het
scherm weer te geven.

10 Setup-knop
De functie van de knop Setup is het instelmenu weergeven/verbergen. U
kunt in de instelmodus de instellingen voor de afbeelding, camera en regi-
onale instellingen wijzigen.

11 Archief-knop
De Archief-knop beschikt over de volgende functies:
■ Druk op deze knop om het beeldarchief te openen.
■ Druk op deze knop om het beeldarchief te sluiten.

14 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


9 – Onderdelen van de camera

12 Modus-knop
De functie van de Modus-knop is de moduskiezer weer te geven/te verber-
gen.

13 Aan/Uit-knop.
De Aan/Uit-knop beschikt over de volgende functies:
■ Druk op de Aan/Uit-knop om de camera aan te zetten.
■ Om de camera uit te schakelen, houdt u de Aan/Uit-knop langer dan 2
seconden ingedrukt.
■ Om de camera in de stand-bymodus te zetten, houdt u de Aan/Uit-knop
ongeveer 0,2 seconde ingedrukt.
■ Om de stand-bymodus te verlaten, houdt u de Aan/Uit-knop ongeveer
0,2 seconde ingedrukt.
De Aan/Uit-knop is ook een indicator van de voeding wanneer de camera
is ingeschakeld.

14 Riempje

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 15


9 – Onderdelen van de camera

9.2 Vooraanzicht
Figuur 10759003;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Laserwijzer-knop
De laserwijzer-knop beschikt over de volgende functies:
■ Druk op de laserwijzer-knop om de laserwijzer in te schakelen.
■ Laat de laserwijzer-knop los om de laserwijzer uit te schakelen.

2 Knop Voorbeeld/Opslaan
De knop Voorbeeld/Opslaan heeft de volgende functies:
■ Druk op de knop Voorbeeld/Opslaan om een voorbeeld van een afbeel-
ding weer te geven. U kunt nu de afbeelding van commentaar voorzien
met een digitale foto, tekstcommentaar, spraakcommentaar, beeldmar-
keringen enz.
■ Houd de knop Voorbeeld/Opslaan langer dan een seconde ingedrukt
om een infraroodafbeelding op te slaan in de infraroodcameramodus
(zonder voorbeeldweergave).
■ Houd de knop Voorbeeld/Opslaan langer dan een seconde ingedrukt
om een digitale foto op te slaan in de digitale cameramodus (zonder
voorbeeldweergave).

16 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


9 – Onderdelen van de camera

3 Focus-knop
De Focus-knop beschikt over de volgende functies:
■ Beweeg de Focus-knop naar links voor focus veraf.
■ Beweeg de Focus-knop naar links voor focus dichtbij.
■ Druk kort op de Focus-knop voor autofocus.
Opmerking: het is belangrijk dat u de camera onbeweeglijk vasthoudt tij-
dens autofocus.

4 Beschermrand voor de focus-knop

5 Bevestigingspunt voor de nekband

6 Videolamp

7 Digitale cameralens

8 Ontgrendelingsknop voor extra infraroodlenzen

9 Laserwijzer

10 Infraroodlens

11 Lenskapje voor infraroodlens

OPM. De laserwijzer is wellicht niet op alle markten beschikbaar.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 17


9 – Onderdelen van de camera

9.3 Onderaangezicht
Figuur 10759103;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Bevestiging voor statief 1/4"-20

2 Ontgrendelingsknop voor het klepje van het connectordeel

3 Klepje voor het connectordeel

4 Ontgrendelingsknop voor klepje van batterijvak

5 Klepje voor batterijvak

18 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


9 – Onderdelen van de camera

9.4 Indicator batterijtoestand


Algemeen De batterij heeft een indicator voor de batterijtoestand.

Figuur 10715703;a3

Uitleg In deze tabel wordt de indicator van de batterijtoestand uitgelegd:

Type signaal Uitleg

Het groene lampje knippert. De netvoedingseenheid of de zelfstan-


dige batterijlader laadt de batterij op.

Het groene lampje brandt continu. De batterij is nu volledig opgeladen.

Het groene lampje is uit. De camera gebruikt de batterij (in plaats


van de netvoedingseenheid).

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 19


9 – Onderdelen van de camera

9.5 Laserwijzer
Algemeen De camera heeft een laserwijzer. Als de laserwijzer is ingeschakeld, ziet u ca. 40 mm
boven het doel een laserstip.

Figuur Deze afbeelding laat het verschil in positie zien tussen de laserwijzer en het optische
midden van de infraroodlens:
10759203;a1

20 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


9 – Onderdelen van de camera

WAARSCHUWING Kijk niet rechtstreeks in de laserstraal. De laserstraal kan oogirritaties veroorzaken.

VOORZICHTIG Bescherm de laserwijzer met de beschermkap als u de laserwijzer niet gebruikt.

OPM. ■ Het symbool van laserwaarschuwingen verschijnt op het scherm wanneer de la-
serwijzer is ingeschakeld.
■ De laserwijzer is wellicht niet op alle markten beschikbaar.

Laserwaarschu- Op de camera is een laserwaarschuwing aangebracht met de volgende informatie:


wing 10743603;a2

Regels en Golflengte: 635 nm. Max. uitgangsvermogen: 1 mW.


voorschriften voor
Dit product voldoet aan de normen 21 CFR 1040.10 en 1040.11, met uitzondering
laser
van afwijkingen volgens de laserkennisgeving Nr. 50 van 24 juni 2007.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 21


10 Werkbalken en werkgebieden
10.1 Werkgebieden
10.1.1 Bedieningsmodusgebied

OPM. ■ Het bedieningsmodusgebied wordt zichtbaar wanneer u op de Modus-knop drukt.


■ Gebruik de joystick of de styluspen om door dit gebied te navigeren.

Figuur 10765803;a3

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Cameramodus
Dit is de meest gebruikte bedieningsmodus van de camera.
U selecteert deze modus om een infraroodafbeelding op te slaan op de
SD-geheugenkaart.
Als u de knop Voorbeeld/Opslaan indrukt, wordt de documentatiewerkbalk
weergegeven.

22 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

2 Videomodus
Als u deze modus selecteert, kunt u videofragmenten met de camera opne-
men. Met een druk op de Voorbeeld/Opslaan-knop kunt u de opname
starten en stoppen.
Zie voor meer informatie hierover gedeelte 10.2.5 – Werkbalk video-opname
op pagina 36 en gedeelte 18 – Videofragmenten opnemen op pagina 87.

3 Gelijktijdige snapshotmodus
Als u deze modus selecteert en de knop Voorbeeld/Opslaan langer dan
een seconde ingedrukt houdt, slaat de camera tegelijkertijd automatisch
een digitale foto en de infraroodafbeelding op.
Let op: de gelijktijdige snapshotmodus werkt alleen wanneer u een infra-
roodafbeelding neemt. Als u een digitale foto neemt, wordt er geen infra-
roodafbeelding opgeslagen.

4 Programmeermodus
Indien u deze modus selecteert, kunt u periodiek afbeeldingen opslaan op
een bepaald interval.

5 Panoramamodus
Indien u deze modus selecteert, kunt u grotere afbeeldingen creëren door
normale afbeeldingen samen te voegen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 23


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.1.2 Hoofdwerkgebied

Figuur 10760703;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Tabel met meetresultaten (in ℃ of ℉, afhankelijk van de instellingen)

2 Meetmenu.
Druk op de Meet-knop om dit menu te openen en te sluiten.

3 Indicator voor de automatische aanpassingsmodus of de handmatige


aanpassingsmodus (A/M)

4 Spotmeter

5 Temperatuurschaal

6 Meetgebied

7 Limietindicator voor de temperatuurschaal

24 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.1.3 Schetswerkgebied

OPM. ■ Het schetswerkgebied wordt zichtbaar wanneer u een schets toevoegt aan een
infraroodafbeelding. Dit doet u vanaf de documentatiewerkbalk.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door dit gebied te navigeren.
■ Gebruik de styluspen om de schets te tekenen.

Figuur 10762203;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Doek
Teken met de styluspen de schets in dit gebied.

2 OK-knop
U selecteert deze knop om de schets te bevestigen en de schetsmodus te
verlaten.

3 Wissen-knop
U selecteert deze knop om het gehele doek te wissen.

4 Pen-knop
U selecteert deze knop om de pen in te schakelen.

5 Uitwisser-knop
U selecteert deze knop om de uitwisser in te schakelen.

6 Kleurpalet
U selecteert deze kleurstaal om tussen kleuren te kiezen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 25


10 – Werkbalken en werkgebieden

ZIE OOK Zie gedeelte 20.5 – Een schets toevoegen op pagina 107 voor informatie over het
toevoegen van een schets aan een infraroodafbeelding.

26 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.1.4 Werkgebied tekstcommentaar en beeldbeschrijving

OPM. ■ Het werkgebied voor tekstcommentaar en afbeeldingsbeschrijving wordt zichtbaar


wanneer u een tekstcommentaar of afbeeldingsbeschrijving toevoegt aan een
infraroodafbeelding. Dit doet u vanuit de documentatiewerkbalk. Druk op de knop
Opslaan/Voorbeeld om de documentatiewerkbalk weer te geven.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door dit gebied te navigeren.

Figuur In deze afbeelding ziet u het werkgebied voor tekstcommentaar:


10765603;a2

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 OK-knop
U selecteert deze knop om het tekstcommentaar te bevestigen en op te
slaan.

2 Tab voor het werkgebied voor tekstcommentaar (om vooraf ingestelde


strings te selecteren)

3 Tab voor het werkgebied voor beeldbeschrijving (om de freetext-modus te


openen met de styluspen)

4 Bestandsnaamindicator voor het tekstcommentaarbestand

5 Tekstcommentaarlabel

6 Tekstcommentaarwaarde

7 Submenu met extra tekstcommentaarwaarden

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 27


10 – Werkbalken en werkgebieden

8 Toetsenbord-knop
U selecteert deze knop om naar het toetsenbord te gaan en tekst in te
voeren met de styluspen.

9 Wissen-knop
U selecteert deze knop om alle invoergegevens van de geselecteerde tab
te wissen.

ZIE OOK Zie gedeelte 20.3 – Een tekstcommentaar toevoegen op pagina 103 voor informatie
over het toevoegen van een tekstcommentaar aan een infraroodafbeelding.

28 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

Figuur In deze afbeelding ziet u het werkgebied voor beeldbeschrijving:


10765703;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 OK-knop
U selecteert deze knop om het tekstcommentaar te bevestigen en op te
slaan.

2 Tab voor het werkgebied voor tekstcommentaar (om vooraf ingestelde


strings te selecteren)

3 Tab voor het werkgebied voor beeldbeschrijving (om de freetext-modus te


openen met de styluspen)

4 Voorbeeldvenster voor de beeldbeschrijving

5 Toetsenbord

6 Wissen-knop
U selecteert deze knop om alle invoergegevens van de geselecteerde tab
te wissen.

ZIE OOK Zie gedeelte 20.4 – Het toevoegen van een afbeeldingbeschrijving op pagina 106
voor informatie over het toevoegen van een beeldbeschrijving aan een infraroodaf-
beelding.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 29


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.2 Werkbalken
10.2.1 Meetwerkbalk

OPM. ■ De meetwerkbalk wordt zichtbaar wanneer u op de Meet-knop drukt en Geavan-


ceerd selecteert.
■ U gebruikt de meetwerkbalk om de meethulpmiddelen in de geavanceerde modus
in te stellen of wanneer u een opgeslagen afbeelding in de archiefmodus bewerkt.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door de werkbalk te navigeren.

Figuur 10760803;a3

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 U selecteert deze werkbalkknop om:


■ Meethulpmiddelen te verplaatsen
■ Meethulpmiddelen te verwijderen
■ Alarms in en uit te schakelen (uitsluitend voor spotmeters en gebieden).
■ Alarmniveaus in te stellen (uitsluitend voor spotmeters en gebieden).

2 Werkbalkknop isoterm
U selecteert deze werkbalkknop om verschillende types isotermen in te
stellen. De opdracht voor isoterm kleurt alle pixels met een temperatuur
boven, onder of tussen een of meer vooraf ingesteld temperatuurniveaus.

3 Werkbalkknop spotmeter
U selecteert deze werkbalkknop om een spotmeter te creëren.

4 Werkbalkknop gebied
U selecteert deze werkbalkknop om een meetgebied te creëren.

5 Werkbalkknop verschilberekening
U selecteert deze werkbalkknop om een verschilberekening in te stellen.

6 Werkbalkknop objectparameters
U selecteert deze werkbalkknop om objectparameters te wijzigen. Het is
belangrijk om de juiste objectparameters in te stellen als er nauwkeurige
meetresultaten zijn vereist.

30 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

7 Werkbalkknop OK
U kunt deze knop gebruiken als u vanaf de documentatiewerkbalk in deze
werkbalk komt. Wanneer u deze werkbalkknop selecteert nadat u de ge-
wenste parameter hebt gewijzigd, keert u terug naar de documentatiewerk-
balk.
Deze taakbalkknop wordt uitsluitend weergegeven als u vanuit de documen-
tatiewerkbalk naar deze taakwerkbalk gaat.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 31


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.2.2 Documentatiewerkbalk

OPM. ■ De documentatiewerkbalk wordt zichtbaar wanneer u een voorbeeld van de af-


beelding bekijkt of wanneer u een afbeelding uit het beeldarchief bewerkt.
■ Druk op de Opslaan-knop en houd deze vast gedurende meer dan één seconde
om een voorbeeld van een afbeelding weer te geven.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door de werkbalk te navigeren.

Figuur 10760903;a2

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Werkbalkknop afbeelding verwijderen


U selecteert deze werkbalkknop om de afbeelding waarvan u een voorbeeld
bekijkt weg te gooien.

2 Werkbalkknop markeringen toevoegen


U selecteert dit hulpmiddel om pijlmarkeringen toe te voegen aan belang-
rijke punten in een infraroodafbeelding. De pijlmarkering wordt opgeslagen
in de infraroodafbeelding.

3 Werkbalkknop meten
U selecteert dit hulpmiddel om naar de meetwerkbalk te gaan, waar u
meerdere parameters kunt wijzigen voordat u de afbeelding opslaat.

4 Werkbalkknop schets toevoegen


U selecteert deze werkbalkknop om een schets uit de losse pols toe te
voegen aan een infraroodafbeelding. De schets wordt gekoppeld aan de
infraroodafbeelding.

5 Werkbalkknop spraakcommentaar toevoegen


U selecteert deze werkbalkknop om een spraakcommentaar toe te voegen
aan een infraroodafbeelding. Het spraakcommentaar wordt opgeslagen in
de infraroodafbeelding.

6 Werkbalkknop tekstcommentaar toevoegen


U selecteert deze werkbalkknop om tekstcommentaren en/of beeldbeschrij-
vingen aan een infraroodafbeelding toe te voegen. Tekstcommentaar en
beeldbeschrijvingen worden opgeslagen in de infraroodafbeelding.

32 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

7 Werkbalkknop digitale foto toevoegen


U selecteert deze werkbalkknop om een digitale foto toe te voegen aan
een infraroodafbeelding. De digitale foto wordt gekoppeld aan de infrarood-
afbeelding.

8 Werkbalkknop Opslaan
U selecteert deze werkbalkknop om een infraroodafbeelding op te slaan,
nadat u een van de vijf hierboven genoemde commentaren hebt toege-
voegd. Als u een afbeelding uit het beeldarchief hebt geopend, geeft deze
werkbalkknop Sluiten aan in plaats van Opslaan.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 33


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.2.3 Werkbalk beeldmarkering

OPM. ■ De werkbalk voor beeldmarkering wordt zichtbaar wanneer u een beeldmarkering


toevoegt. Dit doet u vanaf de documentatiewerkbalk.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door de werkbalk te navigeren.

Figuur 10762303;a2

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 U selecteert deze werkbalkknop om de markeringen (opnieuw) te bewegen


die u eerder aan de afbeelding hebt toegevoegd.

2 Werkbalkknop markeringen
U selecteert deze werkbalkknop om een markering te creëren. Tik de
werkbalkknop aan met de styluspen en teken vervolgens een lijn op de af-
beelding.

3 Werkbalkknop OK
U selecteert deze werkbalkknop om een markering te bevestigen die u hebt
toegevoegd aan een afbeelding, alvorens deze werkmodus te verlaten.

34 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.2.4 Werkbalk spraakcommentaar

OPM. ■ De werkbalk voor spraakcommentaar wordt zichtbaar wanneer u een spraakcom-


mentaar opneemt of afluistert. Dit doet u vanaf de documentatiewerkbalk.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door de werkbalk te navigeren.
■ Sommige knoppen hebben meer dan een functie en de symbolen op de knoppen
veranderen naargelang de context.

Figuur 10763803;a2

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Werkbalkknop opname weggooien


U selecteert deze werkbalkknop om een spraakcommentaar dat u hebt
gemaakt te verwijderen.

2 Werkbalkknop volume afstellen


U selecteert deze werkbalkknop en beweegt de joystick omhoog/omlaag
om het volume af te stellen wanneer u spraakcommentaar afspeelt.

3 Werkbalkknop opname starten/stoppen


U selecteert deze werkbalkknop om de opname van een spraakcommentaar
te starten en te stoppen.

4 Werkbalkknop afspelen starten/stoppen


U selecteert deze werkbalkknop om de opname van een eerder opgenomen
spraakcommentaar te starten en te stoppen.

5 Werkbalkknop ga naar het begin


U selecteert deze werkbalkknop om terug te gaan naar het begin van de
opname.

6 Werkbalkknop OK
U selecteert deze werkbalkknop om een eerder opgenomen spraakcom-
mentaar te bevestigen en op te slaan.

7 Tijdindicator (X/Y seconden, waar X = verstreken opnametijd en Y = totale


opnametijd)

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 35


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.2.5 Werkbalk video-opname

OPM. ■ De werkbalk voor video-opname wordt zichtbaar wanneer u een videofragment


hebt opgenomen.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door de werkbalk te navigeren.
■ Sommige knoppen hebben meer dan een functie en de symbolen op de knoppen
veranderen naargelang de context.

Figuur T630231;a2

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Werkbalkknop opname weggooien


U selecteert deze werkbalkknop om de video-opname die u hebt gemaakt
te verwijderen.

2 Werkbalkknop afspelen starten/stoppen


U selecteert deze werkbalkknop om het afspelen van een video-opname
te starten en te stoppen.

3 Werkbalkknop ga naar het begin


U selecteert deze werkbalkknop om terug te gaan naar het begin van de
opname.

4 Werkbalkknop OK
U selecteert deze werkbalkknop om de video-opname die u hebt gemaakt
te bevestigen en op te slaan.

5 Tijdindicator (X/Y seconden, waar X = verstreken opnametijd en Y = totale


opnametijd)

ZIE OOK Zie voor meer informatie hierover gedeelte 10.1.1 – Bedieningsmodusgebied op
pagina 22 en gedeelte 18 – Videofragmenten opnemen op pagina 87.

36 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.2.6 Werkbalk periodiek opslaan

OPM. ■ De werkbalk periodiek opslaan wordt zichtbaar wanneer u naar de Programme-


ren-modus gaat.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door de werkbalk te navigeren.

Figuur T630370;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Werkbalkknop instellingen
U selecteert deze werkbalkknop om de camera voor periodiek opslaan in
te stellen.

2 Werkbalkknop start periodiek opslaan


U selecteert deze werkbalkknop om periodiek opslaan te starten.

ZIE OOK Zie gedeelte 16.4 – Een afbeelding periodiek opslaan op pagina 67 voor meer infor-
matie.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 37


10 – Werkbalken en werkgebieden

10.2.7 Werkbalk werkmap

OPM. ■ De werkbalk werkmap wordt zichtbaar wanneer u een werkmap selecteert in de


Instelmodus.
■ Gebruik de joystick of de styluspen om door de werkbalk te navigeren.

Figuur T630371;a1

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Werkbalkknop nieuwe map creëren

2 Werkbalkknop map verwijderen

3 Werkbalkknop sluiten

ZIE OOK Zie gedeelte 16.11 – Werken met mappen op pagina 77 voor meer informatie.

38 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


11 Door het menusysteem
navigeren
10763703;a1 10763603;a1
Figuur

Uitleg In de bovenstaande afbeelding ziet u twee manieren om door het menusysteem in


de camera te navigeren:
■ U kunt door het menusysteem navigeren met de styluspen (links).
■ U kunt door het menusysteem navigeren met de joystick (rechts).
U kunt ook beide gebruiken hiervoor.
In deze handleiding wordt ervan uitgegaan dat u de joystick gebruikt, maar de
meeste taken kunnen ook met de styluspen worden uitgevoerd.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 39


12 Externe apparatuur en
opslagmedia
Algemeen U kunt de onderstaande externe apparatuur en opslagmedia op de camera aansluiten:
■ Een netvoedingseenheid.
■ Een videomonitor.
■ Een computer die beelden en andere bestanden van en naar de camera beweegt.
■ Een extern USB-apparaat, zoals een USB-toetsenbord of een USB-stick.
■ Een Bluetooth® USB-microadapter om meetresultaten vast te leggen vanuit een
Extech® externe meter (zoals een stroomtang of een vochtmeter).
■ Een headset voor het opnemen en afluisteren van spraakcommentaar.
■ Een SD-geheugenkaart.

40 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


12 – Externe apparatuur en opslagmedia

12.1 Externe apparaten aansluiten


Figuur 10759303;a3

Uitleg In deze tabel wordt de bovenstaande afbeelding verklaard:

1 Gebruik een headset-kabel en -aansluiting om de headset op de camera


aan te sluiten voor het opnemen en afluisteren van spraakcommentaar.

2 Gebruik een CVBS-kabel (een composietvideokabel) en -aansluiting voor


het aansluiten van een videomonitor op de camera.

3 Gebruik een USB Mini-B-kabel en -aansluiting om een computer aan te


sluiten op de camera voor het bewegen van beelden en bestanden van en
naar de camera.

4 Een van de volgende artikelen:


■ Gebruik deze aansluiting om een Bluetooth® USB-microadapter op de
camera aan te sluiten om meetresultaten vast te leggen vanuit een Ex-
tech® externe meter (zoals een stroomtang of een vochtmeter).
■ Gebruik deze aansluiting voor het aansluiten van een extern USB-appa-
raat, zoals een USB-stick.

Ondersteunde ■ Extech® Moisture Meter MO297


Extech®-meters ■ Extech® Clamp Meter EX845

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 41


12 – Externe apparatuur en opslagmedia

12.2 SD-geheugenkaarten plaatsen


Figuur 10759503;a1

Procedure Volg de onderstaande procedure om een SD-geheugenkaart te plaatsen:

1 Open het rubber klepje dat de kaartsleuf beschermt.

2 Druk de SD-geheugenkaart stevig in de kaartsleuf, totdat u een klikgeluid


hoort.

42 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


13 Koppelen van
Bluetooth®-apparaten
Algemeen Voordat u een Bluetooth®-apparaat kunt gebruiken in combinatie met de camera,
moet u de apparaten koppelen.

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Plaats een Bluetooth® USB-microadapter in de USB-connector.

2 Schakel de camera in.

3 Druk op de Setup-knop.

4 Ga naar de tab Verbinden.

5 Om Apparaat toevoegen te selecteren, beweegt u de joystick omhoog/om-


laag.

6 Druk op de joystick.
Raadpleeg nu de documentatie voor uw Bluetooth®-apparaat.
Tijdens de koppelingsprocedure moet u wellicht het dialoogvenster vernieu-
wen door op Vernieuwen te klikken.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 43


14 Gegevens ophalen uit externe
Extech®-meters
Algemeen U kunt gegevens ophalen uit een externe Extech®-meter en deze opnemen in de
resultaattabel in de infraroodafbeelding.

Figuur T638370;a1

Ondersteunde ■ Extech® Moisture Meter MO297


Extech®-meters ■ Extech® Clamp Meter EX845

Technische support@extech.com
ondersteuning
Deze ondersteuning is uitsluitend voor Extech®-meters. Voor technische ondersteu-
voor
ning voor infraroodcamera's gaat u naar http://flir.custhelp.com.
Extech®-meters

OPM. ■ Bij deze procedure wordt ervan uitgegaan dat u de Bluetooth®-apparaten hebt
gekoppeld. Kijk voor instructies hiervoor in gedeelte 13 – Koppelen van Blue-
tooth®-apparaten op pagina 43
■ Kijk voor meer informatie over producten van Extech Instruments op
http://www.extech.com/instruments/

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Schakel de camera in.

44 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


14 – Gegevens ophalen uit externe Extech®-meters

2 Schakel de Extech®-meter in.

3 Schakel op de meter de Bluetooth®-modus in. Kijk in de gebruikersdocu-


mentatie voor de meter hoe u dit moet doen.

4 Selecteer op de meter de grootheid die u wilt gebruiken (spanning, stroom,


weerstand enz.). Kijk in de gebruikersdocumentatie voor de meter hoe u
dit moet doen.
Resultaten vanuit de meter worden nu automatisch weergegeven in de re-
sultaattabel in de hoek linksboven op het scherm van de infraroodcamera.

5 Om een voorbeeld van een afbeelding weer te geven, drukt u op de knop


Voorbeeld/Opslaan.
U kunt nu aanvullende waarden toevoegen. Verricht hiervoor een nieuwe
meting met de meter en klik op Toevoegen op het scherm van de infrarood-
camera.

6 Klik op Sluiten.

7 Klik op Opslaan.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 45


14 – Gegevens ophalen uit externe Extech®-meters

14.1 Typische vochtmeting en documentatieprocedure


Algemeen De volgende procedure kan de basis vormen voor andere procedures met behulp
van Extech®-meters en infraroodcamera's.

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Gebruik de infraroodcamera om potentiële vochtgebieden achter muren


en plafonds te identificeren.

2 Gebruik de vochtmeter om de vochtniveaus op diverse verdachte plaatsen


te meten.

3 Als een punt van belang wordt gelokaliseerd, slaat u de vochtwaarde in het
geheugen van de vochtmeter op en identificeert u het meetpunt met een
handafdruk of een andere thermische markering.

4 Haal de waarde uit het geheugen van de meter terug. De vochtmeter stuurt
deze waarde nu continu naar de infraroodcamera.

5 Gebruik de camera om een thermische afbeelding te maken van het gebied


met de markering. De opgeslagen gegevens uit de vochtmeter worden ook
op de afbeelding opgeslagen.

46 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 Omgaan met de camera
15.1 De batterij opladen
OPM. Laad de batterij vier uur lang op voordat u de camera voor de eerste keer gebruikt.

Algemeen U moet de batterij opladen wanneer er een waarschuwing op het scherm verschijnt
die aangeeft dat de batterij bijna leeg is.
Volg een van de volgende procedures om de batterij op te laden:
■ Gebruik de gecombineerde netvoedingseenheid en batterijlader om de batterij
op te laden als deze zich in de camera bevindt.
■ Gebruik de gecombineerde netvoedingseenheid en batterijlader om de batterij
op te laden als deze zich buiten de camera bevindt.
■ Gebruik de zelfstandige batterijlader om de batterij op te laden

ZIE Lees de volgende gedeelten voor informatie over het opladen van de batterij:
■ Gedeelte 15.1.1 – Gebruikmaken van de gecombineerde netvoedingseenheid en
batterijlader om de batterij op te laden als deze zich in de camera bevindt op pa-
gina 48
■ Gedeelte 15.1.2 – Gebruikmaken van de gecombineerde netvoedingseenheid en
batterijlader om de batterij op te laden als deze zich buiten de camera bevindt op
pagina 49
■ Gedeelte 15.1.3 – Gebruik van de zelfstandige batterijlader om de batterij op te
laden op pagina 50

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 47


15 – Omgaan met de camera

15.1.1 Gebruikmaken van de gecombineerde netvoedingseenheid en


batterijlader om de batterij op te laden als deze zich in de camera
bevindt

OPM. De ‘gecombineerde netvoedingseenheid en batterijlader’ wordt hieronder in het kort


met ‘netvoedingseenheid’ aangeduid.

Procedure Volg deze procedure om de batterij, als deze in de camera is geplaatst, met de net-
voedingseenheid op te laden:

1 Open het klepje van het batterijvak.

2 Sluit de netvoedingskabel aan op connector op de batterij.

3 Sluit de stekker van de netvoedingseenheid aan op het stopcontact.

4 Trek de stekker van de netvoedingskabel los als het groene lampje van de
indicator van de batterijtoestand continu brandt.

ZIE OOK Raadpleeg voor meer informatie over de indicator van de batterijtoestand gedeelte
9.4 – Indicator batterijtoestand op pagina 19.

48 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.1.2 Gebruikmaken van de gecombineerde netvoedingseenheid en


batterijlader om de batterij op te laden als deze zich buiten de
camera bevindt

OPM. De ‘gecombineerde netvoedingseenheid en batterijlader’ wordt hieronder in het kort


met ‘netvoedingseenheid’ aangeduid.

Procedure Volg deze procedure om de batterij, als deze niet in de camera is geplaatst, met de
netvoedingseenheid op te laden:

1 Leg de batterij op een vlakke ondergrond.

2 Sluit de netvoedingskabel aan op connector op de batterij.

3 Sluit de stekker van de netvoedingseenheid aan op het stopcontact.

4 Trek de stekker van de netvoedingskabel los als het groene lampje van de
indicator van de batterijtoestand continu brandt.

ZIE OOK Raadpleeg voor meer informatie over de indicator van de batterijtoestand gedeelte
9.4 – Indicator batterijtoestand op pagina 19.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 49


15 – Omgaan met de camera

15.1.3 Gebruik van de zelfstandige batterijlader om de batterij op te laden

Procedure Volg deze procedure om de batterij met de zelfstandige batterijlader op te laden:

1 Plaats de batterij in de zelfstandige batterijlader.

2 Sluit de netvoedingskabel aan op de connector van de zelfstandige batte-


rijlader.

3 Sluit de stekker van de netvoedingseenheid aan op het stopcontact.

4 Trek de stekker van de netvoedingskabel los als het groene lampje van de
indicator van de batterijtoestand continu brandt.

ZIE OOK Raadpleeg voor meer informatie over de indicator van de batterijtoestand gedeelte
9.4 – Indicator batterijtoestand op pagina 19.

50 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.2 De batterij plaatsen


OPM. Gebruik een schone, droge doek om water of vocht op de batterij te verwijderen,
voordat u deze plaatst.

Procedure Volg de onderstaande procedure om de batterij te plaatsen:

1 Druk op de ontgrendelingsknop op het klepje van het batterijvak om het


klepje te ontgrendelen.
10759603;a1

2 Open het klepje van het batterijvak.


10759703;a1

3 Druk op de batterij in het batterijvak, totdat het vergrendelingsmechanisme


van de batterij is ingeschakeld.
10759803;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 51


15 – Omgaan met de camera

4 Sluit het klepje van het batterijvak.


10759903;a1

52 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.3 De batterij verwijderen


Procedure Volg de onderstaande procedure om de batterij te verwijderen:

1 Druk op de ontgrendelingsknop op het klepje van het batterijvak om het


klepje te ontgrendelen.
10759603;a1

2 Open het klepje van het batterijvak.


10763903;a1

3 Druk de rode ontgrendelingsknop in de richting van de pijl om de batterij


te ontgrendelen.
10760003;a2

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 53


15 – Omgaan met de camera

4 Haal de batterij uit het batterijvak.


10760103;a1

54 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.4 De camera inschakelen


Procedure Om de camera aan te zetten, drukt u op de Aan/Uit-knop en laat u deze weer los.

15.5 De camera uitschakelen


Procedure Om de camera uit te schakelen, houdt u de Aan/Uit-knop langer dan 2 seconden
ingedrukt.

15.6 Naar de stand-bymodus gaan


Procedure Om de camera in de stand-bymodus te zetten, houdt u de Aan/Uit-knop ongeveer
0,2 seconde ingedrukt.

15.7 De stand-bymodus verlaten


Procedure Om de stand-bymodus te verlaten, houdt u de Aan/Uit-knop ongeveer 0,2 seconde
ingedrukt.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 55


15 – Omgaan met de camera

15.8 De hoek van de lens aanpassen


Algemeen U kunt de hoek van de lens aanpassen om uw werkpositie zo comfortabel mogelijk
te maken.

Figuur 10760203;a1

Procedure Kantel de lens omhoog of omlaag om de hoek aan te passen.

56 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.9 Een extra infraroodlens monteren


OPM. Raak het lensoppervlak niet aan wanneer u een infraroodlens monteert. Als u dit wel
doet, reinig de lens dan volgens de instructies in gedeelte 22.2 – Infraroodlens op
pagina 113.

Procedure Volg deze procedure om een extra infraroodlens te monteren:

1 Druk op de ontgrendelingsknop van de lens om de lenskap te ontgrendelen.


10764003;a1

2 Draai de lenskap 30° tegen de wijzers van de klok in (kijkend naar de


voorkant van de lens).
10764103;a1

3 Trek de lenskap voorzichtig uit de bajonetring.


10764203;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 57


15 – Omgaan met de camera

4 Plaats de lens op de juiste positie voor de bajonetring.


10764303;a1

5 Druk de lens voorzichtig op zijn plaats.


10764403;a1

6 Draai de lenskap 30° met de wijzers van de klok mee (kijkend naar de
voorkant van de lens).
10764503;a1

58 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.10 Een extra infraroodlens verwijderen


OPM. ■ Raak het oppervlak van de lens niet aan bij het verwijderen van een infraroodlens.
Als dit toch gebeurt, reinigt u de lens volgens de instructies in gedeelte 22.2 – In-
fraroodlens op pagina 113.
■ Wanneer u de lens hebt verwijderd, dient u de lenskapjes direct op de lens te
plaatsen om deze tegen stof en vingerafdrukken te beschermen.

Procedure Volg deze procedure om een extra infraroodlens te verwijderen:

1 Druk op de ontgrendelingsknop van de lens om de lens te ontgrendelen.


10764603;a1

2 Draai de lens 30° tegen de wijzers van de klok in (kijkend naar de voorkant
van de lens).
10764703;a1

3 Trek de lens voorzichtig uit de bajonetring.


10764803;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 59


15 – Omgaan met de camera

4 Plaats de lenskap op de juiste positie voor de bajonetring.


10764903;a1

5 Druk de lenskap voorzichtig op zijn plaats.


10765003;a1

6 Draai de lenskap 30° met de wijzers van de klok mee (kijkend naar de
voorkant van de lens).
10765103;a1

60 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.11 De zonnebeschermkap bevestigen


Algemeen U kunt de zonnebeschermkap op de camera plaatsen, zodat het LCD-scherm beter
zichtbaar is in zonlicht.

Procedure Volg deze procedure om de zonnebeschermkap op de camera te bevestigen:

1 Lijn de twee voorste lipjes van de zonnebeschermkap uit met de twee


overeenkomende gleuven aan de bovenkant van het scherm.
10765203;a1

2 Druk het voorste deel van de zonnebeschermkap op zijn plaats. Zorg ervoor
dat de twee lipjes in de overeenkomende gleuven passen.
10765303;a1

3 Houd voorzichtig de twee achterste vleugels van de zonnebeschermkap


samen vast.
10765403;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 61


15 – Omgaan met de camera

4 Druk het achterste deel van de zonnebeschermkap richting het scherm en


laat deze daarna los. Zorg ervoor dat de twee lipjes in de overeenkomende
gleuven passen.
10765503;a1

62 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


15 – Omgaan met de camera

15.12 De laserwijzer gebruiken


Figuur 10760303;a1

Procedure Volg deze procedure om de laserwijzer te gebruiken:

1 Druk op de laserwijzer-knop en houd deze ingedrukt om de laserwijzer te


draaien.

2 Laat de laserwijzer-knop los om de laserwijzer uit te schakelen.

OPM. De laserwijzer is wellicht niet op alle markten beschikbaar.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 63


16 Werken met afbeeldingen en
mappen
16.1 Focus van de infraroodcamera bijstellen
Procedure U kunt een van de volgende handelingen verrichten om de focus van de infraroodca-
mera aan te passen.
■ Duw de Focus-knop naar links voor focus veraf.
■ Duw de Focus-knop naar rechts voor focus dichtbij.
■ Duw de Focus-knop kort richting de camera-knop voor autofocus.

OPM. Het is belangrijk dat u de camera onbeweeglijk vasthoudt tijdens autofocus.

64 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.2 Voorbeeld van een afbeelding weergeven


Algemeen U kunt in de voorbeeldmodus verschillende typen commentaar toevoegen aan het
beeld, voordat u deze opslaat. Hiervoor gebruikt u de documentatiewerkbalk die
automatisch wordt weergegeven wanneer u een voorbeeld van een afbeelding bekijkt.
U kunt in de voorbeeldmodus ook controleren of de afbeelding de vereiste informatie
bevat, voordat u deze opslaat op de SD-geheugenkaart.

Procedure Om een voorbeeld van een afbeelding weer te geven, drukt u op de knop Voor-
beeld/Opslaan.

ZIE OOK ■ Zie gedeelte 10.2.2 – Documentatiewerkbalk op pagina 32 voor informatie over
de documentatiewerkbalk.
■ Zie gedeelte 20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien op pagina 100 voor
meer informatie over het toevoegen van commentaar.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 65


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.3 Een beeld opslaan


Algemeen U kunt een of meer afbeeldingen opslaan op de SD-geheugenkaart.

Geheugenkaarten Geheugenkaarten dienen voor de allerbeste prestaties te worden geformatteerd naar


formatteren het FAT (FAT16)-bestandssysteem. Het gebruik van FAT32-geformatteerde geheu-
genkaarten kan resulteren in minder goede prestaties. Volg de onderstaande proce-
dure voor het formatteren van een geheugenkaart in FAT (FAT16):

1 Plaats de geheugenkaart in een kaartlezer die is aangesloten op uw com-


puter.

2 Selecteer in Windows® Explorer Deze computer en klik met de rechtermuis-


knop op de geheugenkaart.

3 Selecteer Indeling.

4 Selecteer FAT onder Bestandssysteem.

5 Klik op Start.

Afbeeldingscapaci- In deze tabel vindt u informatie over het geschatte aantal beelden dat op de SD-ge-
teit heugenkaarten kan worden opgeslagen:

Kaartgrootte Geen spraakcommen- Incl. 30 seconden


taar spraakcommentaar

256 MB 500 250

512 MB 1000 500

1 GB 2000 1000

Procedure Druk op de knop Voorbeeld/Opslaan en houd deze langer dan een seconde ingedrukt
om een afbeelding op te slaan zonder een voorbeeld weer te geven.

66 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.4 Een afbeelding periodiek opslaan


Algemeen U kunt afbeeldingen periodiek opslaan op een vastgesteld interval.

Procedure Ga als volgt te werk om een afbeelding periodiek op te slaan:

1 Druk op de Modus-knop.

2 Selecteer met de joystick Programmeren.

3 Druk op de joystick.

4
Beweeg de joystick naar de werkbalkknop en druk vervolgens op de
joystick. Hierna wordt het instelmenu geopend.
5 Stel met de joystick de gewenste parameters in.

6
Beweeg de joystick naar de werkbalkknop en druk op de joystick om
het periodiek opslaan te starten. Het periodieke opslaan gaat nu van start
en de volgende werkbalk wordt weergegeven:
T630366;a1

7
Beweeg de joystick naar de werkbalkknop en druk op de joystick om
de opname te stoppen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 67


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.5 Een beeld openen


Algemeen Wanneer u een afbeelding opslaat, wordt deze op de SD-geheugenkaart opgeslagen.
Om de afbeelding opnieuw weer te geven, kunt u deze oproepen via de SD-geheu-
genkaart.

Procedure Ga als volgt te werk om een afbeelding te openen:

1 Druk op de Archief-knop om de meest recente opgeslagen afbeeldingen


te openen.

2 Als u een andere afbeelding wilt openen, kunt u een van de onderstaande
handelingen verrichten:
■ 1 Beweeg de joystick omhoog. Zo geeft u de afbeeldingen weer als
thumbnails.
2 Selecteer de afbeelding die u wilt openen met de joystick.
3 Druk op de Selecteer-knop om deze afbeelding te openen.
■ Beweeg de joystick naar links/rechts. Hiermee geeft u de vorige/volgende
afbeelding in de volledige afbeeldingsmodus weer.

OPM. Druk op de Archief-knop om de archiefmodus te verlaten.

68 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.6 Gebruik de Panorama-functie


Algemeen De camera heeft een Panorama-functie. Dit houdt in dat u grotere afbeeldingen kunt
creëren door normale afbeeldingen samen te voegen.
De afbeeldingen worden met een speciale modus in de camera opgeslagen. Het
daadwerkelijke samenvoegen vindt plaats in computersoftware voor nabewerkingen
van FLIR Systems, zoals FLIR Reporter of .

OPM. ■ Zodra u deze modus opent, worden alle afbeeldingen van het scherm verwijderd.
■ Wanneer u deze modus opent, worden alle meethulpmiddelen uitgeschakeld.
Wanneer u de modus verlaat, worden deze weer ingeschakeld.
■ In de miniatuurweergave worden de met deze functie gecreëerde afbeeldingen

met het pictogram weergegeven.

Procedure Volg de onderstaande procedure om een Panorama-afbeelding te creëren:

1 Druk op de Modus-knop.

2 Selecteer met de joystick Panorama.

3 Druk op de joystick. Hierna wordt het volgende scherm geopend:


T630364;a1

Het scherm is onderverdeeld in negen gebieden met vier richtlijnen.In het


venster met hulpmiddelen geeft een blauwe rechthoek aan welk deel van
het scherm wordt opgeslagen wanneer de afbeelding op dat moment wordt
opgeslagen.
Let op: de richtlijnen zijn uitsluitend bedoeld als hulpmiddel wanneer u de
camera beweegt naar het volgende gebied waarvoor u een afbeelding wilt
opslaan. De richtlijnen maken het u dus eenvoudig de afbeeldingen op el-
kaar te laten aansluiten.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 69


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

4 Om een afbeelding op te slaan, houdt u de knop Voorbeeld/Opslaan langer


dan een seconde ingedrukt.
De opgeslagen afbeelding wordt nu weergegeven in het bijbehorende deel
van het venster met hulpmiddelen. U kunt ook zien dat het linkergebied op
het scherm de afbeelding weergeeft die u net hebt opgeslagen (hier aan-
gegeven in rood):
T630365;a1

5 U kunt vervolgens met de joystick kiezen in welk gebied u de volgende af-


beelding wilt opslaan, waarna u de afbeelding kunt opslaan met een druk
op de knop Voorbeeld/Opslaan.
Herhaal deze procedure totdat u een volledige afbeelding hebt gecreëerd.

6 Druk op de Modus-knop om deze modus te beëindigen en te verlaten.

70 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.7 De afbeelding handmatig aanpassen


Algemeen Afbeeldingen kunnen automatisch of handmatig worden aangepast.
Deze twee modi worden in de rechterbovenhoek van het scherm weergegeven met
de letters A en M. Met de A/M-knop schakelt u tussen deze twee modi

Voorbeeld 1 Deze afbeelding toont twee infraroodafbeeldingen van kabelverbindingspunten. In


de linkerafbeelding is het moeilijk om van de omcirkelde kabel een goede analyse
te maken als u de afbeelding alleen automatisch aanpast. U kunt deze kabel gede-
tailleerder analyseren als u
■ het niveau van de temperatuurschaal wijzigt
■ het bereik van de temperatuurschaal wijzigt.
In de linkerafbeelding is de afbeelding automatisch aangepast. In de rechterafbeelding
zijn de maximum- en minimumtemperatuurniveaus gewijzigd in de temperatuurniveaus
in de buurt van het object. In de temperatuurschaal rechts van elke afbeelding ziet
u hoe de temperatuurniveaus zijn gewijzigd.
10577503;a2

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 71


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

Voorbeeld 2 Deze afbeelding toont twee infraroodafbeeldingen van een isolator in een hoogspan-
ningskabel.
In de linkerafbeelding zjn de koude lucht en de voedingskabelstructuur vastgelegd
bij een minimumtemperatuur van –26.0°C. In de rechterafbeelding zijn de maximum-
en minimumtemperatuurniveaus gewijzigd in de temperatuurniveaus in de buurt van
de isolator. Dit maakt het analyseren van de temperatuurvariaties in de isolator een-
voudiger.
10742503;a3

72 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

Het niveau van de Ga als volgt te werk om het niveau van de temperatuurschaal te wijzigen:
temperatuurschaal
wijzigen 1 Zorg ervoor dat de camera een bewegend infraroodbeeld weergeeft. Hier-
voor selecteert u de Cameramodus met de Modus-knop en de joystick.

2 Controleer of de camera in de handmatige aanpassingsmodus staat. Deze


modus wordt aangegeven met de letter M in de rechterbovenhoek van het
scherm. Zo niet, drukt u één keer op de A/M-knop.

3 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om het niveau van de temperatuur-


schaal te wijzigen. Let op: dit verandert zowel de minimum- als maximum-
temperatuur van het schaalniveau met hetzelfde getal.

Het schaalbereik Ga als volgt te werk om het bereik van de temperatuurschaal te wijzigen:
van de
temperatuur 1 Zorg ervoor dat de camera een bewegend infraroodbeeld weergeeft.
wijzigen
2 Controleer of de camera in de handmatige aanpassingsmodus staat. Deze
modus wordt aangegeven met de letter M in de rechterbovenhoek van het
scherm. Zo niet, drukt u één keer op de A/M-knop.

3 Beweeg de joystick naar links/rechts om het bereik van de temperatuur-


schaal te wijzigen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 73


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.8 Grafische overlay verbergen


Algemeen Grafische overlay verschaft informatie over een afbeelding. U kunt ervoor kiezen de
grafische overlay stapsgewijs te verbergen.

Procedure Druk op de Info-knop om de grafische overlay stapsgewijs te verbergen.

74 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.9 Een afbeelding verwijderen


Algemeen U kunt een of meer beelden verwijderen van de SD-geheugenkaart.

Procedure Ga als volgt te werk om een afbeelding te verwijderen:

1 Druk op de Archief-knop.

2 Verricht een van de volgende handelingen:


■ Beweeg de joystick naar links/rechts om de afbeelding te selecteren die
u wilt verwijderen en ga vervolgens naar Stap 5 hieronder.
■ Beweeg de joystick omhoog om de afbeeldingen als thumbnails weer
te geven en ga vervolgens naar Stap 3 hieronder.

3 Selecteer de afbeelding die u wilt verwijderen met de joystick.

4 Druk op de joystick om de afbeelding te openen.

5 Druk op de joystick om een menu weer te geven.

6 Selecteer in het menu Afbeelding verwijderen met de joystick.

7 Druk op de joystick om te bevestigen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 75


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.10 Alle afbeeldingen verwijderen


Algemeen U kunt alle afbeeldingen van de SD-geheugenkaart verwijderen.

Procedure Ga als volgt te werk om alle afbeeldingen te verwijderen:

1 Druk op de Archief-knop.

2 Druk op de joystick om een menu weer te geven.

3 Selecteer in het menu Alles verwijderen met de joystick.

4 Druk op de joystick om te bevestigen.

76 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.11 Werken met mappen


Algemeen U kunt de afbeeldingen in verschillende mappen ordenen en mappen verwijderen
die u niet gebruikt.

Procedure Ga als volgt te werk om een nieuwe map te creëren:

1 Druk op de Setup-knop.

2 Ga naar de tab Camera.

3 Selecteer Werkmap.

4 Druk op de joystick.

5
Beweeg de joystick naar de rechterkant om de werkbalkknop te se-
lecteren en druk vervolgens op de joystick om een nieuwe map te creëren.
U hebt nu een nieuwe map gecreëerd.
6 Druk op de Modus-knop om het dialoogvenster te verlaten.

OPM. Bij het gebruik van een Eye-Fi®-geheugenkaart wordt er automatisch een DCIM-map
aangemaakt en gevuld en kunt u de infraroodafbeeldingen en visuele foto's uploaden
naar Flickr, Facebook, Picasa, MobileMe, YouTube, FTP enz.
Kijk voor meer informatie op http://www.eye.fi

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 77


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

Procedure Ga als volgt te werk om een map te verwijderen:

1 Druk op de Setup-knop.

2 Ga naar de tab Camera.

3 Selecteer Werkmap.

4 Druk op de joystick.

5 Selecteer een map met de joystick om deze map te verwijderen.

6
Beweeg de joystick naar de rechterkant om de werkbalkknop te se-
lecteren en druk op de joystick. De map is nu verwijderd.
7 Druk op de Modus-knop om het dialoogvenster te verlaten.

OPM. Bij het gebruik van een Eye-Fi®-geheugenkaart wordt er automatisch een DCIM-map
aangemaakt en gevuld en kunt u de infraroodafbeeldingen en visuele foto's uploaden
naar Flickr, Facebook, Picasa, MobileMe, YouTube, FTP enz.
Kijk voor meer informatie op http://www.eye.fi

78 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

Procedure Volg deze procedure om een map als werkmap in te stellen:

1 Druk op de Setup-knop.

2 Ga naar de tab Camera.

3 Selecteer Werkmap.

4 Druk op de joystick.

5 (Voor deze stap wordt aangenomen dat u meer dan één werkmap hebt.)
Indien u een andere map als werkmap wilt instellen, selecteert u met de
joystick deze map en drukt u op de joystick. De nieuwe map is nu ingesteld
als werkmap.

6 Druk op de Modus-knop om het dialoogvenster te verlaten.

OPM. Bij het gebruik van een Eye-Fi®-geheugenkaart wordt er automatisch een DCIM-map
aangemaakt en gevuld en kunt u de infraroodafbeeldingen en visuele foto's uploaden
naar Flickr, Facebook, Picasa, MobileMe, YouTube, FTP enz.
Kijk voor meer informatie op http://www.eye.fi

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 79


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.12 Afbeeldingen kopiëren naar een USB-stick


Algemeen U kunt afbeeldingen kopiëren van de camera naar een USB-stick.

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Plaats een USB-stick in de USB-connector.

2 Druk op de Archief-knop.

3 Verricht een van de volgende handelingen:


■ Beweeg de joystick naar links/rechts om de afbeelding te selecteren die
u wilt verplaatsen en ga vervolgens naar Stap 6 hieronder.
■ Beweeg de joystick omhoog om de afbeeldingen als thumbnails weer
te geven en ga vervolgens naar Stap 4 hieronder.

4 Selecteer de afbeelding die u wilt verwijderen met de joystick.

5 Druk op de joystick om de afbeelding te openen.

6 Druk op de joystick om een menu weer te geven.

7 Verricht in het menu een van de volgende handelingen:


■ Selecteer met de joystick Naar USB-station kopiëren.
■ Selecteer met de joystick Map naar USB-station kopiëren.

80 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


16 – Werken met afbeeldingen en mappen

16.13 Aanmaken van een Adobe® PDF-rapportage


Algemeen U kunt een Adobe® PDF-rapportage aanmaken voor iedere afbeelding op de SD-
geheugenkaart. In de rapportage staat het volgende:
■ De infraroodafbeelding, inclusief eventueel gekoppelde visuele afbeelding.
■ Een lijst met tekstcommentaren.
■ Een lijst met meetresultaten.
■ Een lijst met objectparameters.
■ Een schets.
■ Een afbeeldingsbeschrijving.

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Plaats een USB-stick in de USB-connector.

2 Druk op de Archief-knop.

3 Verricht een van de volgende handelingen:


■ Beweeg de joystick naar links/rechts om de afbeelding te selecteren
waarvoor u een rapportage wilt aanmaken en ga vervolgens naar Stap
6 hieronder.
■ Beweeg de joystick omhoog om de afbeeldingen als thumbnails weer
te geven en ga vervolgens naar Stap 4 hieronder.

4 Selecteer de afbeelding waarvoor u een rapportage wilt aanmaken.

5 Druk op de joystick om de afbeelding te openen.

6 Druk op de joystick om een menu weer te geven.

7 Selecteer in het menu Rapportagepagina aanmaken met de joystick.

OPM. Om de rapportage op de pc te kunnen bekijken, hebt u Adobe® Reader nodig. Deze


software kunt u gratis downloaden op:
http://get.adobe.com/reader/

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 81


17 Werken met fusie
Wat is fusie? Fusie is een functie waarmee u een deel van een digitale foto als een infraroodafbeel-
ding kunt weergeven.
U kunt de camera bijvoorbeeld instellen zodat alle gebieden van een afbeelding, die
een bepaalde temperatuur hebben in infrarood, met alle andere gebieden als een
digitale foto worden weergegeven. U kunt de camera ook dusdanig instellen dat er
een frame van een infraroodafbeelding bovenop een digitale foto wordt weergegeven.
U kunt vervolgens het frame van de infraroodafbeelding bewegen of de grootte van
het frame veranderen.

Fusietypes Afhankelijk van het cameramodel zijn er vier verschillende fusietypes beschikbaar.
Dit zijn:
■ Boven: alle gebieden in de digitale foto met een temperatuur boven een vastge-
steld temperatuurniveau worden weergegeven in infrarood.
■ Onder: alle gebieden in de digitale foto met een temperatuur onder een vastgesteld
temperatuurniveau worden weergegeven in infrarood.
■ Interval: alle gebieden in de digitale foto met een temperatuur tussen twee vast-
gestelde temperatuurniveaus worden weergegeven in infrarood.
■ Beeld-in-beeld: een frame van een infraroodafbeelding wordt weergegeven bo-
venop de digitale foto.

82 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


17 – Werken met fusie

Voorbeelden van In deze tabel ziet u de vier verschillende fusietypes:


afbeeldingen
Fusietype Afbeelding

Boven

Onder

Interval

Beeld-in-beeld

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 83


17 – Werken met fusie

Algemeen Voordat u fusie kunt activeren, moet u het fusietype instellen.

Een fusietype Ga als volgt te werk om een fusietype in te stellen:


instellen
1 Druk op de Setup-knop.

2 Selecteer in het menu Fusion met de joystick.

3 Druk op de joystick.

4 In de Fusion werkset selecteert u één van de volgende opties:


■ Boven
■ Onder
■ Interval
■ Beeld-in-beeld

5 Druk op de joystick om uw keuze te bevestigen.

6 Druk op de Setup-knop.

84 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


17 – Werken met fusie

7 Verricht een of meer van de volgende handelingen:


■ Als u Boven of Onder hebt geselecteerd, beweeg dan de joystick om-
hoog of omlaag om het temperatuurniveau af te stellen. Het temperatuur-
niveau wordt weergegeven als een 'vlag' die langs de temperatuurschaal
schuift. Zie de onderstaande afbeelding.

■ Als u Interval hebt geselecteerd, dient u een of meerdere van de onder-


staande stappen uit te voeren:
■ Druk de joystick omhoog/omlaag om het interval omhoog/omlaag te
bewegen.
■ Druk de joystick naar links/rechts om het interval te vergroten/verklei-
nen.
■ Als u Beeld-in-beeld hebt geselecteerd, dient u een of meerdere van de
onderstaande stappen uit te voeren:
■ Druk de joystick eenmaal. Hierdoor wordt een blauwe indicator
weergegeven in het midden van het frame van de infraroodafbeelding.
U kunt vervolgens de joystick gebruiken om het frame van de afbeel-
ding te bewegen. Zie de onderstaande afbeelding.

■ Druk de joystick tweemaal. Hierdoor worden er vier blauwe indicatoren


weergegeven rondom het frame van de infraroodafbeelding. U kunt
vervolgens de joystick gebruiken om de grootte van het frame te
veranderen. Zie de onderstaande afbeelding.

8 Voor het deactiveren van Fusion, herhaalt u stap 4 (zie hierboven) en selec-
teert u Uit.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 85


17 – Werken met fusie

Algemeen Voordat u fusie kunt activeren, moet u een fusietype instellen. Zie de vorige pagina
voor informatie hierover.

Fusie activeren Voor het activeren van fusie, drukt u op de Camera-knop totdat het woord Fusion
op het scherm wordt weergegeven.

OPM. ■ Wanneer u fusie gebruikt, kunt u temperatuurniveaus en de grootte en de positie


van het frame van de infraroodafbeelding veranderen, nadat u de afbeelding hebt
opgeslagen. Dat kunt u ook doen in FLIR Reporter.
■ Wanneer u fusie activeert, worden alle paletten die op dat moment grijs gemarkeerd
zijn op een van de kleurpaletten ingesteld. Deze stap wordt uitgevoerd om het
contrast te vergroten.
■ Wanneer u fusie activeert, wordt de visuele camera ingesteld om zwart-witvideo's
weer te geven in plaats van kleurvideo's. Deze stap wordt uitgevoerd om het
contrast te vergroten.

86 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


18 Videofragmenten opnemen
Algemeen U kunt niet-radiometrische infrarode of visuele videofragmenten opnemen. In deze
stand kunt u de camera zien als een gewone digitale videocamera.
De videofragmenten kunnen worden afgespeeld in Windows® Media Player, maar
er kan geen radiometrische informatie uit de videofragmenten worden afgelezen.

Procedure Volg deze procedure om een videofragment op te nemen:

1 Druk op de Modus-knop.

2 Selecteer met de joystick Video.

3 Duw de joystick om een video-opname te starten. Er wordt een melding


weergegeven dat de opname is gestart.

4 Om de video-opname te stoppen, drukt u opnieuw op de joystick.


Wanneer u de video-opname stopt, kunt u de opname in de camera afspelen
met de hulpmiddelen van de werkbalk voor video-opname.
Zie gedeelte 10.2.5 – Werkbalk video-opname op pagina 36 voor meer in-
formatie.

OPM. ■ U kunt in deze modus alleen de meest recent opgenomen videofragmenten bekij-
ken. Om andere videofragmenten te bekijken, gaat u naar de archiefmodus.
■ U kunt de videofragmenten bijvoorbeeld afspelen in Windows® Media Player.
Hiervoor moet u echter wel de 3ivx D4 Decoder kopen, downloaden en installeren.
Dit is een MPEG-4-toolkit die ondersteuning biedt voor MPEG-4 Video, MPEG-4
Audio en het MP4-bestandsformaat. U kunt de 3ivx D4 Decoder downloaden op
http://www.3ivx.com/.
■ U kunt ook andere videospelers gebruiken, zoals ffdshow op http://sourcefor-
ge.net/projects/ffdshow.
■ Codecs zijn eventueel ook verkrijgbaar op http://www.free-codecs.com/.
■ FLIR Systems accepteert geen enkele verantwoordelijkheid voor de werking van
videospelers en codecs van derden.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 87


19 Werken met meethulpmiddelen
en isotermen
19.1 Meethulpmiddelen instellen
Algemeen Voor het meten van de temperatuur gebruikt u één of meerdere meethulpmiddelen.
In dit gedeelte wordt beschreven hoe u een spotmeter of een gebied instelt.

Procedure Volg deze procedure om een spotmeter in te stellen of een gebied te gebruiken:

1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer een van de volgende opdrachten in het menu met de joystick:


■ Meetpunt
■ Gebied meten.

3 Druk op de joystick om uw keuze te bevestigen. Voor het gebiedshulpmiddel


moet u ook instellen of u de minimum- en maximumtemperatuur wilt weer-
geven.

4 Druk op de Meet-knop om het menu te verlaten. De temperatuur van het


meethulpmiddel wordt weergegeven in de linkerbovenhoek van het scherm.

OPM. Het gebied in het midden van de spotmeter moet door het doelobject worden bedekt
om een juiste temperatuur weer te geven.
Voor nauwkeurige metingen dient u ook de objectparameters in te stellen. Zie gedeelte
19.9 – Het wijzigen van objectparameters op pagina 98.

ZIE OOK U kunt ook meethulpmiddelen instellen met de geavanceerde modus voor complexere
setups. Zie gedeelte 19.2 – Meethulpmiddelen instellen (geavanceerde modus) op
pagina 89 voor meer informatie.

88 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.2 Meethulpmiddelen instellen (geavanceerde modus)


Algemeen U kunt de geavanceerde modus gebruiken om de meethulpmiddelen in te stellen.
Met deze modus kunt u verschillende hulpmiddelen combineren en deze arbitrair
op het scherm plaatsen.

Procedure Volg deze procedure om een meethulpmiddel in te stellen met de geavanceerde


modus:

1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Geavanceerd in het menu.

3 Druk op de joystick. Hiermee wordt een meetwerkbalk weergegeven aan


de onderkant van het scherm.

4 Verricht een of meer van de volgende handelingen:

■ Selecteer de werkbalkknop voor het creëren van een isoterm. Hierna


wordt een menu weergegeven waarin u het type isoterm kunt selecteren
dat u wilt gebruiken.

■ Voor het creëren van een spotmeter selecteert u de werkbalkknop


en beweegt u de joystick.

■ Voor het creëren van een gebied selecteert u de werkbalkknop en


beweegt u de joystick.

ZIE OOK ■ Zie gedeelte 19.4 – Isotermen instellen op pagina 91 voor meer informatie over
isotermen.
■ Zie gedeelte 10.2.1 – Meetwerkbalk op pagina 30 voor meer informatie over de
meetwerkbalk.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 89


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.3 Een verschilberekening instellen


Algemeen U kunt de camera het temperatuurverschil laten berekenen tussen, bijvoorbeeld, een
spotmeter of een gebied en de referentietemperatuur.

Procedure Ga als volgt te werk om een verschilberekening in te stellen:

1 Druk op de Meetknop.

2 Stel een spotmeter of een gebied in volgens het voorgaande gedeelte.

3 Selecteer Geavanceerd in het menu.

4 Druk op de joystick. Hiermee wordt een meetwerkbalk weergegeven aan


de onderkant van het scherm.

5 Selecteer met de joystick de werkbalkknop voor verschilberekening (aan-


gegeven met het delta-symbool Δ).

6 Activeer met de joystick de verschilberekening door Aan te selecteren en


de joystick te drukken.
De camera berekent nu het verschil tussen het resultaat van de spotmeter
(of het gebied) en de referentietemperatuur. Het resultaat van de berekening
wordt op het scherm weergegeven.

90 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.4 Isotermen instellen


Algemeen U kunt de cameraweergave een isotermkleur geven wanneer er aan bepaalde
meetvoorwaarden wordt voldaan. De volgende isotermen kunnen worden ingesteld:
■ Een isotermkleur die wordt weergegeven wanneer een temperatuur stijgt boven
een vooraf ingestelde waarde.
■ Een isotermkleur die wordt weergegeven wanneer een temperatuur zakt onder
een vooraf ingestelde waarde.
■ Een isotermkleur die wordt weergegeven wanneer de camera een gebied opmerkt
waar wellicht een risico op vochtigheid in een structuur is.
■ Een isotermkleur die wordt weergegeven wanneer de camera iets opmerkt wat
een isolatiedefect in een muur kan zijn.

Een isoterm voor Volg deze procedure om een isotermkleur in te stellen die wordt weergegeven wan-
hoge temperaturen neer een temperatuur stijgt tot boven de vooraf ingestelde waarde:
instellen
1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Hoge temp. detecteren in het menu.

3 Druk drie keer op de joystick.

4 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om de temperatuur in te stellen


waarop u wilt dat de isothermkleur wordt weergegeven.

5 Druk op de joystick om te bevestigen.

6 Druk op de Meet-knop om het hoofdmenu te verlaten. Op het scherm wordt


nu de isotermkleur weergegeven die bij het overschrijden van het ingestelde
temperatuurniveau verschijnt.

Een isoterm voor Volg deze procedure om een isotermkleur in te stellen die wordt weergegeven wan-
lage temperaturen neer een temperatuur zakt tot onder de vooraf ingestelde waarde:
instellen
1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Lage temp. detecteren in het menu.

3 Druk drie keer op de joystick.

4 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om de temperatuur in te stellen


waarop u wilt dat de isothermkleur wordt weergegeven.

5 Druk op de joystick om te bevestigen.

6 Druk op de Meet-knop om het hoofdmenu te verlaten. Op het scherm wordt


nu de isotermkleur weergegeven die verschijnt wanneer de temperatuur
zakt tot onder het ingestelde niveau.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 91


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

Een vochtigheids- Volg deze procedure om een isotermkleur in te stellen die wordt weergegeven wan-
isoterm instellen neer de camera een gebied opmerkt waar wellicht een risico op vochtigheid in een
structuur is:

1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Vochtigheid detecteren in het menu.

3 Druk twee keer op de joystick.

4 Stel met de joystick de volgende parameters in:


■ Rel. vocht. limiet %: De kritieke limiet van relatieve vochtigheid die u in
een structuur wilt detecteren. Schimmel groeit bijvoorbeeld in gebieden
waar de relatieve vochtigheid minder dan 100% is en u wilt wellicht deze
gebieden vinden.
■ Rel. vochtigheid: De huidige relatieve vochtigheid op de plaats van de
inspectie.
■ Atm. temp.: De huidige atmosferische temperatuur op de plaats van de
inspectie.

5 Druk op de joystick om elke keuze te bevestigen.

6 Druk op de Meet-knop om het hoofdmenu te verlaten. Op het scherm wordt


nu de isotermkleur weergegeven die verschijnt wanneer de relatieve voch-
tigheid het ingestelde niveau overschrijdt.

Een isolatie-iso- Volg deze procedure om een isotermkleur in te stellen die wordt weergegeven wan-
term instellen neer de camera iets opmerkt wat een isolatiedefect in een muur kan zijn.

1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Isolatie detecteren in het menu.

3 Druk twee keer op de joystick.

4 Stel met de joystick de volgende parameters in:


■ Binnentemp.: De temperatuur in het gebouw dat u inspecteert.
■ Buitentemp.: De temperatuur buiten het gebouw dat u inspecteert.
■ Thermische index %: Het geaccepteerde energieverlies door de muur.
Verschillende bouwverordeningen bevelen verschillende waarden aan,
maar typische waarden zijn 60–80 voor nieuwe gebouwen. Raadpleeg
uw eigen nationale bouwverordening voor de aanbevelingen.

5 Druk op de joystick om elke keuze te bevestigen.

6 Druk op de Meet-knop om het hoofdmenu te verlaten. Op het scherm wordt


nu een isotermkleur weergegeven die verschijnt wanneer de camera een
gebied detecteert met een energieverlies dat hoger is dan de ingestelde
waarde.

92 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.5 Verhoogde gezichtstemperaturen screenen


Algemeen Met de screenfunctie kunt u de gezichtstemperatuur van een groot aantal personen
screenen, die boven een ingestelde referentietemperatuur ligt.
Wanneer er een verhoogde temperatuur wordt ontdekt, geeft de camera een zichtbaar
en hoorbaar alarm af. U kunt het hoorbare alarm uitschakelen.

OPM. De persoon van wie u de gezichtstemperatuur screent, dient zijn bril te verwijderen.

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Zet de camera aan en wacht minimaal 30 seconden voordat u een nieuwe


meting uitvoert.

2 Stel de emissiegraad in op 0,98.

3 Druk op de knop Meting om een menu weer te geven.

4 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om Screenen te selecteren. Druk


vervolgens op de joystick.

5 Stel het Alarmverschil in met de joystick. Deze waarde is het verschil tussen
de referentietemperatuur (later beschreven) en de temperatuur waarbij de
camera het alarm laat afgaan. Een gemiddelde waarde is 2 °C.

6 Gebruik de joystick om het hoorbare alarm in/uit te schakelen (Pieptoon).

7 Druk op de knop Meting en bekijk de informatie over het handhaven van


de nauwkeurigheid tijdens het screenen.

8 Richt de camera nu op een gezicht met een aangenomen normale tempe-


ratuur (portretoriëntatie, afstand niet meer dan dat het gezicht 75% van de
beeldbreedte in beslag neemt). Druk op de laserknop en sla een tempera-
tuurvoorbeeld op.
Herhaal deze procedure ten minste met 10 gezichten met een aangenomen
normale temperatuur. U hebt nu de referentietemperatuur ingesteld.
Opmerking: indien u een juiste referentietemperatuur hebt, kunt u de laser-
knop indrukken om gelijk een vaste referentietemperatuur in te stellen.

9 U kunt nu beginnen met screenen. Richt de camera op het gezicht van de


persoon van wie u de gezichtstemperatuur wilt screenen.
Indien de gezichtstemperatuur van een persoon ’meer dan 2 °C (of de
waarde die u bij stap 4 hebt ingesteld) boven de referentietemperatuur ligt,
gaat er een alarm af (rode achtergrond voor de verschilwaarde en u hoort
een ‘pieptoon’, indien ingeschakeld).

10 Werk de referentietemperatuur regelmatig bij (elke 10–15 minuten) door


de laserknop korter dan 2 seconden in te drukken wanneer u een gezicht
screent dat geen alarm veroorzaakt.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 93


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

OPM. ■ Om de temperatuurscreenmodus te verlaten, drukt u op de knop Meting en selec-


teert u een andere meetfunctie.
■ Als u de camera uitschakelt in de temperatuurscreenmodus en daarna de camera
weer inschakelt, wordt er een tilde (~) weergegeven achter de Gebied max.-
waarde. De Gebied max.-temperatuur wordt pas herberekend wanneer de tilde
verdwijnt.

94 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.6 Meethulpmiddelen verwijderen


OPM. De eenvoudigste manier om een meethulpmiddel te verwijderen is een andere me-
nuopdracht selecteren in het meetmenu. Indien u echter alle meethulpmiddelen wilt
verwijderen, dient u de procedures in dit gedeelte te volgen.

Spotmeters en Volg deze procedure om een spotmeter of gebied te verwijderen:


gebieden
verwijderen 1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Geavanceerd in het menu. Hierna wordt het meetmenu weerge-


geven.

3
Selecteer de werkbalkknop . Hiermee geeft u een menu weer met alle
huidige actieve meethulpmiddelen.
4 Selecteer het meethulpmiddel in het menu dat u wilt verwijderen. Hierna
verschijnt een submenu.

5 Selecteer in het submenu Verwijderen en druk op de joystick.

Isotermen Volg deze procedure om een isoterm te verwijderen:


verwijderen
1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Geavanceerd in het menu. Hierna wordt het meetmenu weerge-


geven.

3
Selecteer de werkbalkknop . Hiermee geeft u een menu weer met alle
huidige actieve isotermen.
4 Selecteer in het submenu Uit en druk op de joystick.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 95


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.7 Meethulpmiddelen verplaatsen


Procedure Volg deze procedure om een meethulpmiddel te verplaatsen:

1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Geavanceerd in het menu. Hierna wordt het meetmenu weerge-


geven.

3
Selecteer de werkbalkknop . Hiermee geeft u een menu weer met alle
huidige actieve meethulpmiddelen.
4 Selecteer het meethulpmiddel in het menu dat u wilt verplaatsen. Hierna
verschijnt een submenu.

5 Selecteer in het submenu Verplaatsen en druk op de joystick. Hiermee


maakt u het meethulpmiddel blauw. U kunt nu het meethulpmiddel verplaat-
sen met de joystick.

96 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.8 Afmetingen van gebieden wijzigen


Procedure Volg deze procedure om de afmetingen van een gebied te wijzigen:

1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Geavanceerd in het menu. Hierna wordt het meetmenu weerge-


geven.

3
Selecteer de werkbalkknop . Hiermee geeft u een menu weer met alle
huidige actieve meethulpmiddelen.
4 Selecteer het gebied in het menu. Hierna verschijnt een submenu.

5 Selecteer in het submenu Afmetingen wijzigen en druk op de joystick.


Hiermee creëert u handvaten voor het wijzigen van de afmetingen van het
gebied. U kunt nu de afmetingen van het gebied wijzigen met de joystick.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 97


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

19.9 Het wijzigen van objectparameters


Algemeen Voor nauwkeurige metingen dient u ook de objectparameters in te stellen. Deze
procedure beschrijft hoe u de parameters kunt wijzigen.

Parametertypes De camera kan gebruik maken van deze objectparameters:


■ Emissiegraad, wat bepaalt hoeveel van de straling van het object afkomt en er
niet door wordt gereflecteerd.
■ Gereflecteerde temperatuur, wat wordt gebruikt ter compensatie voor de straling
van de omgeving die door het object in de camera wordt gereflecteerd. Deze ei-
genschap van het object heet reflectievermogen.
■ Objectafstand, d.w.z. de afstand tussen de camera en het doelobject.
■ Atmosferische temperatuur, d.w.z. de temperatuur van de lucht tussen de camera
en het doelobject.
■ Relatieve vochtigheid, d.w.z. de relatieve vochtigheid van de lucht tussen de
camera en het doelobject.
■ Temperatuur externe optiek, d.w.z. de temperatuur van eventuele beschermings-
vensters enz. die tussen de camera en het betreffende object zijn opgesteld. Als
er geen beschermingsvenster of veiligheidsscherm wordt gebruikt, doet deze
waarde niet ter zake.
■ Externe optiektransmissie, dat wil zeggen de optische transmissie van bescher-
mingsvensters, enz., die tussen de camera en het relevante object zijn opgesteld.

Aanbevolen Indien u twijfels hebt over de waarden, worden de volgende waarden aanbevolen:
waarden
Atmosferische temperatuur +20°C

Emissiegraad 0.95

Gereflecteerde gevoelstemperatuur +20°C

Objectafstand 1,0 m

Relatieve vochtigheid 50%

98 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010


19 – Werken met meethulpmiddelen en isotermen

Procedure Ga als volgt te werk om de objectparameters globaal te wijzigen:

1 Druk op de Meetknop.

2 Selecteer Parameters in het menu.

3 Druk op de joystick.

4 Ga naar de parameter die u wilt wijzigen met de joystick.

5 Druk op de joystick.

6 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om de waarde te wijzigen.

7 Druk op de joystick om te bevestigen.

8 Druk op de Meet-knop om het menu te verlaten.

OPM. ■ Van de vijf bovenstaande parameters zijn emissiegraad en gereflecteerde gevoel-


stemperatuur de twee belangrijkste die juist in de camera moeten worden ingesteld.
■ U kunt de objectparameters ook vanaf het Meetmenu wijzigen.

ZIE OOK Zie gedeelte 31 – Thermografische meettechnieken op pagina 214 voor meer infor-
matie over parameters en hoe u de emissiegraad en gereflecteerde gevoelstempera-
tuur juist instelt.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 99


20 Afbeeldingen van commentaar
voorzien
Algemeen Dit gedeelte beschrijft hoe u aanvullende informatie kunt opslaan bij een infraroodaf-
beelding met behulp van commentaren.
Commentaar wordt gebruikt om opnames en nabewerkingen efficiënter te maken
door essentiële informatie over de afbeelding, zoals omstandigheden, foto's, schetsen,
plek van opname, etc.

ZIE ■ Gedeelte 20.1 – Een digitale foto toevoegen op pagina 101


■ Gedeelte 20.2 – Een spraakcommentaar toevoegen op pagina 102
■ Gedeelte 20.4 – Het toevoegen van een afbeeldingbeschrijving op pagina 106
■ Gedeelte 20.3 – Een tekstcommentaar toevoegen op pagina 103
■ Gedeelte 20.5 – Een schets toevoegen op pagina 107
■ Gedeelte 20.6 – Een beeldmarkering toevoegen op pagina 108

100 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

20.1 Een digitale foto toevoegen


Algemeen Wanneer u een infraroodafbeelding opslaat, kunt u ook een digitale foto van het
doelobject toevoegen. Deze digitale afbeelding wordt automatisch gekoppeld aan
de infraroodafbeelding, waarmee het nabewerken en opnemen in bijvoorbeeld FLIR
Reporter. wordt vereenvoudigd.

Procedure Ga als volgt te werk om een digitale foto te maken:

1 Druk op de knop Voorbeeld/Opslaan om een voorbeeld van een afbeelding


weer te geven. De documentatiewerkbalk wordt dan weergegeven.

2
Selecteer op de documentatiewerkbalk de werkbalkknop en druk op
de joystick.
3 Verricht een van de volgende handelingen:
■ Druk op de Voorbeeld/Opslaan-knop om de digitale foto te nemen.
■ Druk op de joystick om terug te gaan naar de infraroodmodus.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 101
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

20.2 Een spraakcommentaar toevoegen


Algemeen Een spraakcommentaar is een audio-opname die in een infraroodafbeelding is op-
geslagen.
Het spraakcommentaar wordt opgenomen met behulp van een headset met microfoon
die op de camera is aangesloten. De headset kan worden aangesloten met behulp
van een kabel of via Bluetooth® draadloze technologie. De opname kan worden af-
gespeeld op de camera en met software voor beeldanalyse en rapportage van FLIR
Systems.

Procedure Volg deze procedure om een spraakcommentaar toe te voegen:

1 Druk op de knop Voorbeeld/Opslaan om een voorbeeld van een afbeelding


weer te geven. De documentatiewerkbalk wordt dan weergegeven.

2
Selecteer op de documentatiewerkbalk de werkbalkknop voor
spraakcommentaar met de joystick.
3 Druk op de joystick. Hierna wordt de spraakcommentaarwerkbalk weerge-
geven.

4 Neem het spraakcommentaar op. Controleer of de headset met microfoon


is aangesloten op de camera.
Zie gedeelte 10.2.4 – Werkbalk spraakcommentaar op pagina 35 voor in-
formatie over de werkbalkknoppen op de spraakcommentaarwerkbalk.

5 Selecteer OK en druk op de joystick om het spraakcommentaar op te slaan


en de spraakcommentaarwerkbalk te sluiten.

6 Selecteer in de documentatiewerkbalk Opslaan en druk op de joystick.

102 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

20.3 Een tekstcommentaar toevoegen


Algemeen Een tekstcommentaar kan worden opgeslagen in een infraroodafbeelding. Met deze
functie kunt u afbeeldingen van een commentaar voorzien middels een bestand met
vooraf vastgestelde tekststrings.
Deze functie is erg efficiënt voor het opnemen van informatie wanneer u een groot
aantal gelijksoortige objecten inspecteert. Het achterliggende idee van tekstcommen-
taar is te vermijden dat formulieren of inspectieprotocollen handmatig moeten worden
ingevuld.

Definitie van label Het concept van tekstcommentaar is gebaseerd op twee belangrijke definities – label
en waarde en waarde. De volgende voorbeelden verklaren het verschil tussen de twee definities.

Label (voorbeelden) Waarde (voorbeelden)

Company Company A
Company B
Company C

Building Workshop 1
Workshop 2
Workshop 3

Section Room 1
Room 2
Room 3

Equipment Tool 1
Tool 1
Tool 3

Recommendation Aanbeveling 1
Aanbeveling 2
Aanbeveling 3

Verschillen tussen Tussen tekstcommentaren en afbeeldingsbeschrijvingen bestaat een aantal verschil-


een tekstcommen- len:
taar en een afbeel-
■ Een tekstcommentaar is een eigen commentaarindeling van FLIR Systems. De
dingsbeschrijving
informatie kan niet door software van andere verkopers worden opgehaald. Een
beeldbeschrijving gebruikt een standaardmarkering in JPG-bestandsindeling en
kan door andere software worden opgehaald.
■ De structuur van een tekstcommentaar is gebaseerd op informatieparen (label en
waarde), terwijl een afbeeldingsbeschrijving dat niet is. Een afbeeldingsbeschrij-
vingsbestand kan vrijwel elke informatiestructuur hebben.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 103
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

Geldig Het geldige bestandsformaat voor een tekstcommentaar is *.tcf. Een *.tcf-bestand
bestandsformaat is een tekstbestand met een van de volgende twee coderingen:
■ ANSI-codering (ondersteund door FLIR Reporter)
■ UTF-8-codering (niet ondersteund door FLIR Reporter). Deze codering moet voor
alle schrijfsystemen worden gebruikt behalve voor de ISO 8859-1 (Latin-1) code-
ring, zoals Japans of Cyrillisch.
Voor het creëren van een *.tcf-bestand schrijft u uw tekst met een teksteditor (bijv.
Notepad op de computer) en slaat u het bestand op met ANSI- of UTF-8-codering.
Het bestand moet het suffix *.tcf hebben: voeg de bestandsnaam indien nodig toe
of bewerk deze. U kunt ook de tekstcommentaareditor in FLIR Reporter gebruiken
voor het creëren van tekstcommentaar.

Maximaal aantal Het maximale aantal tekens in een *.tcf-bestand is 512 tekens per label en waarde.
karakters

Voorbeeld markup- Dit is een voorbeeldopmaakstructuur van een *.tcf-bestand. De woorden tussen
structuur haakjes zijn labels en de woorden zonder haakjes zijn waarden.
<Company>
Company A
Company B
Company C
<Building>
Workshop 1
Workshop 2
Workshop 3
<Section>
Room 1
Room 2
Room 3
<Equipment>
Tool 1
Tool 2
Tool 3
<Recommendation>
Recommendation 1
Recommendation 2
Recommendation 3

104 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

Procedure Volg deze procedure om een tekstcommentaar toe te voegen:

1 Druk op de knop Voorbeeld/Opslaan om een voorbeeld van een afbeelding


weer te geven. De documentatiewerkbalk wordt dan weergegeven.

2
Beweeg de joystick naar links om de werkbalkknop voor tekstcommen-
taar te selecteren.
3 Druk op de joystick om het werkgebied van tekstcommentaar en beeldbe-
schrijving weer te geven. Indien de SD-geheugenkaart een geldig *.tcf-be-
stand bevat, worden de tekstcommentaarlabels in een lijst weergegeven.
Zie gedeelte 10.1.4 – Werkgebied tekstcommentaar en beeldbeschrijving
op pagina 27 voor informatie over het werkgebied.

4 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om een tekstcommentaarlabel te se-


lecteren.

5 Druk op de joystick. Hiermee wordt een submenu weergegeven met alle


beschikbare tekstcommentaarwaarden voor dat label.

6 Beweeg de joystick in het submenu omhoog/omlaag om de gewenste


waarde te selecteren. U kunt de toetsenbord-knop onderaan het submenu
ook selecteren indien u een waarde van het begin af wilt creëren.

7 Druk op de joystick. Hiermee sluit het submenu en de door u geselecteerde


waarde wordt nu rechts van het tekstcommentaarlabel weergegeven.

8 Herhaal Stap 4 tot en met 7 voor andere tekstcommentaarlabels die u in


uw tekstcommentaar wilt toevoegen.

9 Selecteer de OK-knop onderaan het scherm en druk op de joystick.

10 Selecteer in de documentatiewerkbalk Opslaan en druk op de joystick. Het


tekstcommentaar wordt nu opgeslagen in een beeldbestand.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 105
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

20.4 Het toevoegen van een afbeeldingbeschrijving


Algemeen Een beeldbeschrijving is een korte tekstbeschrijving die is opgeslagen in een infra-
roodafbeelding.
De beeldbeschrijving kan met software van andere bedrijven van het beeldbestand
worden opgehaald.

Verschillen tussen Tussen afbeeldingsbeschrijvingen en tekstcommentaren bestaat een aantal verschil-


een tekstcommen- len:
taar en een afbeel-
■ Een tekstcommentaar is een eigen commentaarindeling van FLIR Systems. De
dingsbeschrijving
informatie kan niet door software van andere verkopers worden opgehaald. Een
beeldbeschrijving gebruikt een standaardmarkering in JPG-bestandsindeling en
kan door andere software worden opgehaald.
■ De structuur van een tekstcommentaar is gebaseerd op informatieparen (label en
waarde), terwijl een afbeeldingsbeschrijving dat niet is. Een afbeeldingsbeschrij-
vingsbestand kan vrijwel elke informatiestructuur hebben.

Procedure Volg deze procedure om een afbeeldingbeschrijving toe te voegen:

1 Druk op de knop Voorbeeld/Opslaan om een voorbeeld van een afbeelding


weer te geven. De documentatiewerkbalk wordt dan weergegeven.

2
Beweeg de joystick naar links om de werkbalkknop voor tekstcommen-
taar te selecteren.
3 Druk op de joystick om het werkgebied van tekstcommentaar en beeldbe-
schrijving weer te geven.
Zie gedeelte 10.1.4 – Werkgebied tekstcommentaar en beeldbeschrijving
op pagina 27 voor informatie over het werkgebied.

4 Selecteer de tab van beeldbeschrijving met de joystick. Hiermee wordt een


toetsenbord op het scherm weergegeven.

5 Typ uw beeldbeschrijving in door op de toetsen van het toestenbord te


tikken met een styluspen.

6 Selecteer de OK-knop onderaan het scherm en druk op de joystick. De


beeldbeschrijving wordt nu opgeslagen in een beeldbestand.

7 Selecteer in de documentatiewerkbalk Opslaan en druk op de joystick.

106 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

20.5 Een schets toevoegen


Algemeen Een schets is een tekening uit de losse pols die u in een schetswerkgebied creëert,
afzonderlijk van de infraroodafbeelding. U kunt de schetsfunctie gebruiken om een
eenvoudige tekening te maken en opmerkingen, afmetingen, enz., te noteren.

Procedure Volg deze procedure om een schets toe te voegen:

1 Om een voorbeeld van een infraroodafbeelding weer te geven, drukt u op


de knop Voorbeeld/Opslaan.

2
Selecteer op de documentatiewerkbalk de werkbalkknop met de sty-
luspen. Hierna verschijnt het schetswerkgebied.
Zie gedeelte 10.1.3 – Schetswerkgebied op pagina 25 voor informatie over
het werkgebied.

3 Teken met de styluspen een schets in het schetswerkgebied. U kunt van


penkleur veranderen en de schets met de uitwisser wissen.

4 Selecteer OK voor het bevestigen van uw schets en verlaat het schetswerk-


gebied.

5 Selecteer in de documentatiewerkbalk Opslaan en druk op de joystick.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 107
20 – Afbeeldingen van commentaar voorzien

20.6 Een beeldmarkering toevoegen


Algemeen Een beeldmarkering is een lijn met pijlhaakjes die naar een doelgebied wijst in een
infraroodafbeelding.

Procedure Volg deze procedure om een beeldmarkering toe te voegen:

1 Om een voorbeeld van een infraroodafbeelding weer te geven, drukt u op


de knop Voorbeeld/Opslaan.

2
Selecteer op de documentatiewerkbalk de werkbalkknop met de sty-
luspen.
3
Selecteer op de beeldmarkeringswerkbalk de werkbalkknop met de
styluspen.
Zie gedeelte 10.2.3 – Werkbalk beeldmarkering op pagina 34 voor informa-
tie over de beeldmarkeringswerkbalk.

4 Teken een lijn in het beeld om een beeldmarkering te creëren. De pijlhaakjes


worden aangemaakt aan het einde van de lijn die u tekent.

5 Selecteer OK om de beeldmarkering op te slaan.

6 Selecteer in de documentatiewerkbalk Opslaan en druk op de joystick.

108 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
21 Instellingen wijzigen
21.1 Beeldinstellingen wijzigen
Algemeen Op deze tab kunt u de volgende beeldinstellingen wijzigen:
■ Kleurpallet, d,w,z, welke kleuren de infraroodafbeelding krijgt. Een ander palet
maakt het wellicht eenvoudiger een afbeelding te analyseren.
■ Temperatuurbereik van het object, d.w.z. het temperatuurbereik voor het meten
van objecten. U dient het temperatuurbereik te wijzigen naar gelang de te verwach-
ten temperatuur van het object dat u inspecteert.

Procedure Vold deze procedure om een of meer van de bovengenoemde instellingen te wijzigen:

1 Druk op de Setup-knop.

2 Ga naar de tab Afbeelding.

3 Selecteer de instelling die u wilt wijzigen.

4 Druk op de joystick.

5 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om de nieuwe waarde te selecteren.

6 Druk op de Setup-knop om de wijziging te bevestigen en de setup-modus


te verlaten.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 109
21 – Instellingen wijzigen

21.2 Regionale instellingen wijzigen


Algemeen Op deze tab kunt u de volgende beeldinstellingen wijzigen:
■ Taal
■ Datumnotatie (JJ-MM-DD, MM/DD/JJ, DD/MM/JJ)
■ Tijdnotatie (24 u of AM/PM)
■ Datum en tijd instellen
■ Afstandseenheid (meters of feet)
■ Temperatuureenheid (℃ of ℉)
■ Video-indeling (PAL of NTSC).

Procedure Vold deze procedure om een of meer van de bovengenoemde instellingen te wijzigen:

1 Druk op de Setup-knop.

2 Ga naar de tab Regionaal.

3 Selecteer de instelling die u wilt wijzigen.

4 Druk op de joystick.

5 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om de nieuwe waarde te selecteren.

6 Druk op de Setup-knop om de wijziging te bevestigen en de setup-modus


te verlaten.

110 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
21 – Instellingen wijzigen

21.3 De camera-instellingen wijzigen


Algemeen Op deze tab kunt u de volgende instellingen wijzigen:
■ Cameralamp (Aan/Uit)
■ Intensiteit display (Hoog, Gemiddeld, Laag)
■ Klikgeluid (Aan/Uit)
■ Alarmgeluid (Aan/Uit)
■ Aut. uitschakelen (Uit/3 min./5 min./10 min./20 min.)
■ USB-modus (Netwerkschijf/Apparaat voor massaopslag)
■ Touchpad kalibreren
■ Standaardinstellingen herstellen.

Procedure Vold deze procedure om een of meer van de bovengenoemde instellingen te wijzigen:

1 Druk op de Setup-knop.

2 Ga naar de tab Camera.

3 Selecteer de instelling die u wilt wijzigen.

4 Druk op de joystick.

5 Beweeg de joystick omhoog/omlaag om de nieuwe waarde te selecteren.

6 Druk op de Setup-knop om de wijziging te bevestigen en de setup-modus


te verlaten.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 111
22 De camera reinigen
22.1 Camerahuis, kabels en andere onderdelen
Vloeistoffen Gebruik een van de volgende vloeistoffen:
■ Warm water
■ Een mild reinigingsmiddel

Apparatuur Een zachte doek

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Doop de doek in de vloeistof.

2 Wring de doek uit om de overtollige vloeistof te verwijderen.

3 Reinig het onderdeel met de doek.

VOORZICHTIG Breng geen oplosmiddelen of gelijksoortige vloeistoffen aan op de camera, kabels


of andere onderdelen. Hierdoor kan schade ontstaan.

112 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
22 – De camera reinigen

22.2 Infraroodlens
Vloeistoffen Gebruik een van de volgende vloeistoffen:
■ 96% isopropyl-alcohol.
■ Een commerciële lensreinigingsvloeistof met meer dan 30% isoprpoyl-alcohol.

Apparatuur Watje

Procedure Ga als volgt te werk:

1 Doop het watje in de vloeistof.

2 Knijp het watje uit om de overtollige vloeistof te verwijderen.

3 Reinig de lens maar één keer en gooi het watje weg.

WAARSCHUWING Zorg ervoor dat u alle geldende veiligheidsinformatie (MSDS, Material Safety Data
Sheets) en waarschuwingen hebt gelezen voordat u een vloeistof gebruikt: de
vloeistoffen kunnen gevaarlijk zijn.

VOORZICHTIG ■ Wees voorzichtig bij het reinigen van de infraroodlens. De lens heeft een kwetsbare
antireflectiecoating.
■ Pas niet te veel kracht toe tijdens het reinigen van de infraroodlens. Hierdoor kan
de antireflectiecoating beschadigd raken.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 113
23 Technische gegevens
Raadpleeg voor technische gegevens de gegevensbladen op de bij de camera gele-
verde CD-ROM met gebruikersdocumentatie.

114 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
24 Pinconfiguraties
Pinconfiguratie 10763203;a1

voor USB Mini-B-


connector

Pin Configuratie

1 +5 V (uit)

2 USB –

3 USB +

4 N/A

5 Aarde

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 115
24 – Pinconfiguraties

Pinconfiguratie 10763503;a1

voor connector
van headset met
microfoon

Pin Configuratie

1 Mic terug

2 Hoofdtelefoon +

3 Mic in

4 Hoofdtelefoon –

116 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
24 – Pinconfiguraties

Pinconfiguratrie 10763503;a1

voor videoconnec-
tor

Pin Configuratie

1 Audio rechts

2 Aarde

3 Video uit

4 Audio links

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 117
24 – Pinconfiguraties

Pinconfiguratie 10763303;a1

voor
USB-A-connector

Pin Configuratie

1 +5 V (in)

2 USB –

3 USB +

4 Aarde

118 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
24 – Pinconfiguraties

Pinconfiguratie 10763403;a1

voor netsnoeraan-
sluiting

Pin Configuratie

1 +12 V

2 GND

3 GND

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 119
25 Afmetingen
25.1 Camera
25.1.1 Camera-afmetingen

Figuur 10760403;a2

120 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
25 – Afmetingen

25.1.2 Camera-afmetingen, vervolg

Figuur 10760503;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 121
25 – Afmetingen

25.1.3 Camera-afmetingen, vervolg

Figuur 10760603;a1

122 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
25 – Afmetingen

25.1.4 Camera-afmetingen, vervolg (met 30 mm/15° lens)

Figuur 10762703;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 123
25 – Afmetingen

25.1.5 Camera-afmetingen, vervolg (met 10 mm/45° lens)

Figuur 10762603;a1

124 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
25 – Afmetingen

25.2 Batterij
Figuur 10602103;a2

OPM. Gebruik een schone, droge doek om water of vocht op de batterij te verwijderen,
voordat u deze installeert.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 125
25 – Afmetingen

25.3 Zelfstandige batterijlader


Figuur 10602203;a3

OPM. Gebruik een schone, droge doek om water of vocht op de batterij te verwijderen,
voordat u deze installeert.

126 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
25 – Afmetingen

25.4 Zelfstandige batterijlader met de batterij


Figuur 10602303;a3

OPM. Gebruik een schone, droge doek om water of vocht op de batterij te verwijderen,
voordat u deze installeert.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 127
25 – Afmetingen

25.5 Infraroodlens (30 mm/15°)


Figuur 10762503;a1

128 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
25 – Afmetingen

25.6 Infraroodlens (10 mm/45°)


Figuur 10762403;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 129
26 Toepassingsvoorbeelden
26.1 Vocht- en waterschade
Algemeen Vocht- en waterschade in een huis zijn vaak te detecteren met behulp van een infra-
roodcamera. Dit komt doordat het beschadigde gebied enerzijds andere warmtege-
leidende eigenschappen heeft dan het omringende materiaal en anderzijds een an-
dere thermische capaciteit voor de opslag van warmte.

OPM. Er zijn veel factoren die een rol spelen bij de manier waarop vocht- of waterschade
in een infraroodafbeelding wordt weergegeven.
De opwarming en afkoeling van deze delen vindt bijvoorbeeld met verschillende
snelheden plaats, afhankelijk van het materiaal en de tijd van de dag. Daarom is het
van belang om ook andere methodes te gebruiken om te controleren op vocht- of
waterschade.

Figuur In de onderstaande afbeelding ziet u aanzienlijke waterschade in een buitenmuur,


waarbij het water door een onjuist geplaatste lekdorpel bij een raam de buitenste
bekleding is binnengedrongen.
10739503;a1

130 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
26 – Toepassingsvoorbeelden

26.2 Slecht contact in contactdoos


Algemeen Afhankelijk van het type aansluiting van een contactdoos kan een onjuist aangesloten
draad tot een plaatselijke temperatuurstijging leiden. Deze temperatuurstijging wordt
veroorzaakt door het kleinere contactoppervlak tussen het aansluitpunt van de in-
gaande draad en de contactdoos en kan tot een elektrische brand leiden.

OPM. De constructie van contactdozen kan van fabrikant tot fabrikant aanzienlijk verschillen.
Hierdoor kunnen verschillende defecten in een contactdoos er op een infraroodaf-
beelding hetzelfde uitzien.
Lokale temperatuurstijgingen kunnen ook worden veroorzaakt door slecht contact
tussen draad en contactdoos of door verschillende belastingen.

Figuur Op de afbeelding ziet u een aansluiting van een kabel op een contactdoos waarbij
een slecht contact in de aansluiting heeft geleid tot een lokale temperatuurstijging.
10739603;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 131
26 – Toepassingsvoorbeelden

26.3 Geoxideerde contactdoos


Algemeen Afhankelijk van het type contactdoos en de omgeving waarin deze is geplaatst, kan
er oxidevorming plaatsvinden op de contactvlakken van de contactdoos. Deze oxiden
kunnen tot lokaal verhoogde weerstanden leiden als de contactdoos belast wordt.
Op een infraroodafbeelding is dit zichtbaar als een lokale temperatuurstijging.

OPM. De constructie van contactdozen kan van fabrikant tot fabrikant aanzienlijk verschillen.
Hierdoor kunnen verschillende defecten in een contactdoos er op een infraroodaf-
beelding hetzelfde uitzien.
Lokale temperatuurstijgingen kunnen ook worden veroorzaakt door slecht contact
tussen draad en contactdoos of door verschillende belastingen.

Figuur De afbeelding laat een reeks zekeringen zien waarbij één zekering een verhoogde
temperatuur heeft op de contactvlakken tegen de zekeringhouder. Vanwege het
blanke metaal van de zekeringhouder is de temperatuurstijging daar niet zichtbaar,
maar wel op het keramische materiaal van de zekering.
10739703;a1

132 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
26 – Toepassingsvoorbeelden

26.4 Isolatiefouten
Algemeen Isolatiefouten kunnen ertoe leiden dat isolatie in de loop van de tijd volume kwijtraakt
en daardoor de holle ruimte in een buitenmuur niet meer volledig vult.
Met een infraroodcamera kunt u deze isolatiefouten zien, doordat ze andere warmte-
geleidende eigenschappen hebben dan delen met correct aangebrachte isolatie
en/of het gebied laten zien waar er lucht binnendringt in het geraamte van het gebouw.

OPM. Bij inspectie van een gebouw moet het temperatuurverschil tussen de binnen- en de
buitenkant minimaal 10 °C zijn. Stijlen, waterleidingen, betonnen pilaren e.d. kunnen
er op een infraroodafbeelding hetzelfde uitzien als isolatiefouten. Van nature zijn ook
kleine verschillen mogelijk.

Figuur In de onderstaande afbeelding ontbreekt er isolatie in de dakconstructie. Door het


ontbreken van isolatie is er lucht in de dakconstructie binnengedrongen, die er op
de infraroodafbeelding zodoende anders uitziet.
10739803;a1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 133
26 – Toepassingsvoorbeelden

26.5 Tocht
Algemeen Tocht komt voor onder plinten, rond deur- en raamkozijnen en boven plafondlijsten.
Dit type tocht is vaak te zien met een infraroodcamera doordat een koelere lucht-
stroom het omringende oppervlak afkoelt.

OPM. Als u op zoek gaat naar tocht in een huis, moet de druk in het huis onder de atmos-
ferische druk liggen. Sluit alle deuren, ramen en ventilatiekanalen en laat de afzuigkap
een tijdje lopen voordat u de infraroodafbeeldingen maakt.
Een infraroodafbeelding van tocht laat vaak een typisch stromingspatroon zien. In
de onderstaande afbeelding is dit stromingspatroon duidelijk zichtbaar.
Onthoud ook dat tocht verborgen kan blijven door de warmte van vloerverwarming.

Figuur De afbeelding laat een plafondluik zien waar een onjuiste installatie tot een sterke
tochtstroom heeft geleid.
10739903;a1

134 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 Inleiding in het thermografisch
onderzoeken van gebouwen
27.1 Belangrijke opmerking
Uw specifieke cameraconfiguratie hoeft niet noodzakelijkerwijs alle camerafuncties
en specificaties te ondersteunen die in dit gedeelte worden beschreven.

27.2 Typisch veldonderzoek


27.2.1 Richtlijnen
Zoals zal worden vermeld bij de volgende gedeelten moet er bij het uitvoeren van
thermografische inspecties een aantal algemene richtlijnen in acht worden genomen.
Dit gedeelte geeft een samenvatting van deze richtlijnen.
27.2.1.1 Algemene richtlijnen
■ De emissiegraad van de meeste bouwmaterialen ligt tussen 0,85 en 0,95. Als uit-
gangspunt kan de waarde voor de emissiegraad in de camera worden ingesteld
op 0,90.
■ Verdere maatregelen mogen nooit uitsluitend worden gebaseerd op een infrarood-
inspectie. Controleer vermoedens en resultaten altijd met behulp van andere me-
thoden, zoals bouwtekeningen, vochtmeters, datalogs van vochtigheid en tempe-
ratuur, tracergastests enz.
■ Wijzig het niveau en het bereik om de infraroodafbeelding thermisch af te regelen
en meer details bloot te leggen. De onderstaande afbeelding laat het verschil zien
tussen een afbeelding die thermisch niet is afgeregeld en een afbeelding waarbij
dat wel gebeurd is.
10552103;a2

Figuur 27.1 LINKS: Infraroodafbeelding zonder thermische afregeling, RECHTS: Een thermisch afgeregelde
infraroodafbeelding na wijziging van niveau en bereik.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 135
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.1.2 Richtlijnen voor vochtdetectie, schimmeldetectie en detectie van


waterschade
■ Bouwgebreken met betrekking tot vocht en waterschade zijn soms alleen zichtbaar
als het oppervlak is opgewarmd, bijvoorbeeld door de zon.
■ De aanwezigheid van water verandert het thermische geleidingsvermogen en de
thermische massa van het bouwmateriaal. Het kan door verdampingsafkoeling
ook zorgen voor veranderingen in de oppervlaktetemperatuur van bouwmateriaal.
Het thermische geleidingsvermogen van een materiaal is het vermogen om
warmte te geleiden, terwijl de thermische massa duidt op het vermogen om
warmte op te slaan.
■ Bij infraroodinspectie wordt de aanwezigheid van schimmels niet rechtstreeks
vastgesteld. Het is beter geschikt om vocht te zoeken waardoor schimmel zou
kunnen ontstaan of al is ontstaan. Wat schimmels nodig hebben om te groeien zijn
temperaturen tussen +4–+38 °C, voedingsstoffen en vocht. Vochtigheidsgraden
boven 50% kunnen voor voldoende vocht zorgen om schimmels te laten groeien.
10556003;a1

Figuur 27.2 Microscopisch beeld van schimmelspoor

27.2.1.3 Richtlijnen voor detectie van luchtinfiltratie en isolatiefouten


■ Voor zeer nauwkeurige camerametingen meet u de temperatuur en voert u deze
waarde in de camera in.
■ Aanbevolen wordt om een drukverschil aan te houden tussen de buitenkant en de
binnenkant van de constructie. De infraroodafbeeldingen zijn dan makkelijker te
analyseren en er zijn fouten te zien die anders niet zichtbaar zouden zijn. Hoewel
een negatieve druk van 10-50 Pa wordt aanbevolen, kan het acceptabel zijn om

136 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

de inspectie onder een lagere negatieve druk uit te voeren. Sluit hiervoor alle ramen,
deuren en ventilatiekanalen en en laat de afzuigkap van de keuken een tijdje werken
om een negatieve druk van 5-10 Pa te realiseren (geldt alleen voor woonhuizen).
■ Aanbevolen wordt een temperatuurverschil tussen binnen en buiten aan te houden
van 10–15 °C. Het is mogelijk om inspecties uit te voeren bij een lager temperatuur-
verschil, maar de analyse van de infraroodafbeeldingen wordt dan wat lastiger.
■ Vermijd direct zonlicht op een deel van een constructie, bijv. een gevel, dat van
binnenuit moet worden geïnspecteerd. Het zonlicht zal de gevel verwarmen,
waardoor temperatuurverschillen aan de binnenkant worden vereffend en fouten
in de constructie worden gemaskeerd. Vooral de lente vormt met lage nachttempe-
raturen (±0 °C) en hoge dagtemperaturen (+14 °C) een risico.
27.2.2 Over vochtdetectie
Vocht in een constructie kan van diverse bronnen afkomstig zijn, bijv.:
■ Externe lekken, zoals overstromingen, lekkende brandkranen enz.
■ Interne lekken, zoals waterleiding, riool enz.
■ Condensatie, oftewel vocht uit de lucht dat als vloeibaar water neerslaat door
condensatie op koude oppervlakken.
■ Bouwvocht, dat wil zeggen vocht dat in het bouwmateriaal aanwezig is vóór het
bouwen van de constructie.
■ Water dat achterblijft na het blussen van een brand.
Als non-destructieve detectiemethode heeft het gebruik van een infraroodcamera ten
opzichte van andere methoden een aantal voordelen en een paar nadelen:
Voordeel Nadeel

■ De methode is snel. ■ De methode kan alleen verschillen in de opper-


■ Het is een niet-intrusieve onderzoeksmethode. vlaktetemperatuur waarnemen en niet door
■ Voor de methode hoeven de bewoners niet te muren heen kijken.
worden verplaatst. ■ De methode kan schade onder het oppervlak
■ Bij deze methode worden resultaten geïllu- niet waarnemen, d.w.z. schimmel of schade
streerd met een visuele weergave. aan de constructie.
■ De methode laat probleempunten en vochtmi-
gratietrajecten zien.

27.2.3 Vochtdetectie (1): Licht hellende bedrijfsdaken


27.2.3.1 Algemene informatie
Voor industriële gebouwen, zoals magazijnen, fabrieken en machinewerkplaatsen
e.d. worden vaak licht hellende bedrijfsdaken gebruikt. Het belangrijkste voordeel
ten opzichte van een schuin dak wordt gevormd door de lage materiaal- en bouwkos-
ten. Door het ontwerp vallen sneeuw en ijs er echter niet vanzelf af, zoals bij de
meeste schuine daken. Daarom moeten de daken stevig gebouwd zijn om het totale
gewicht van zowel de dakconstructie als sneeuw, ijs en regen te kunnen dragen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 137
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Hoewel enige basiskennis over de constructie van licht hellende bedrijfsdaken handig
is bij het uitvoeren van een thermografische dakinspectie is specialistische kennis
niet noodzakelijk. Voor licht hellende bedrijfsdaken zijn er een heleboel verschillende
ontwerpprincipes, zowel qua materiaal als qua ontwerp, en van de persoon die de
infraroodinspectie uitvoert kan niet worden verwacht dat hij ze allemaal kent. Indien
er aanvullende informatie nodig is over een bepaald dak, kan de architect of de aan-
nemer van het gebouw normaal gesproken de betreffende informatie verstrekken.
De onderstaande tabel geeft een overzicht van veel voorkomende oorzaken van
dakproblemen (uit SPIE Thermosense Proceedings Vol. 371 (1982), p.177).
Oorzaak %

Slechte uitvoering 47,6

Activiteiten op het dak 2,6

Slecht ontwerp 16,7

Ingesloten vocht 7,8

Materialen 8,0

Veroudering en verwering 8,4

Bij de potentiële lekkageplekken horen onder andere:


■ Voeglood
■ Afvoeren
■ Penetratie
■ Naden
■ Blaasvorming
27.2.3.2 Veiligheidsmaatregelen
■ Adviseer om met minimaal twee mensen op het dak aanwezig te zijn, liefst drie of
meer.
■ Inspecteer de onderkant van het dak op de integriteit van de constructie voordat
erop gelopen wordt.
■ Stap niet op de veel voorkomende blaren op dakbedekkingen met bitumen en
grind.
■ Zorg ervoor dat er een mobiele telefoon of een radio beschikbaar is voor noodge-
vallen.
■ Breng vóór het uitvoeren van nachtelijke dakinspecties de plaatselijke politie en
de beveiliging van de lokatie op de hoogte.

138 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.3.3 Constructies met toelichting


Dit gedeelte bevat enkele typische voorbeelden van vochtproblemen bij licht hellende
bedrijfsdaken.
Constructietekening Toelichting
10553603;a2
Onvoldoende afdichting van het dakmembraan bij
lucht- en ventilatiekanalen leidt tot plaatselijke
lekkage rond het kanaal.

10553703;a2
Dakmembraan onvoldoende afgedicht rond dak-
luik.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 139
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Constructietekening Toelichting
10553803;a2
Afvoerkanalen te hoog geplaatst met een te lage
helling. Na regen blijft er wat water in het afvoerka-
naal achter, wat rond het kanaal tot plaatselijke
lekkage kan leiden.

10553903;a2
Onvoldoende afdichting tussen dakmembraan en
dakafvoer leidt tot plaatselijke lekkage rond de
dakafvoer.

27.2.3.4 Infraroodafbeeldingen met toelichting


Hoe vindt u natte isolatie onder het dakoppervlak? Als het oppervlak zelf droog is,
ook eventueel grind of ballast, zal op een zonnige dag het gehele dak worden opge-
warmd. Vroeg in de avond, als de lucht helder is, zal het dak gaan afkoelen door
straling. Door zijn hogere thermische capaciteit zal de natte isolatie langer warm blijven
dan de droge en op de infraroodafbeeldingen zichtbaar zijn (zie de foto's hieronder).
Deze techniek is met name effectief bij daken met een absorberende isolatie—zoals
houtvezel, glasvezel en Perlite—. Daarbij komen de thermische patronen vrijwel perfect
overeen met het vocht.

140 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Bij infraroodinspecties van daken met niet-absorberende isolatie, vaak gebruikt in


eenlaagse systemen, is de diagnose lastiger door de meer diffuse patronen.
Dit gedeelte bevat enkele typische infraroodafbeeldingen van vochtproblemen bij
licht hellende bedrijfsdaken:
Infraroodafbeelding Toelichting
10554003;a1
Vochtdetectie op een dak, 's avonds vastgelegd.
Omdat het door vocht getroffen bouwmateriaal
een hogere thermische massa heeft, daalt de
temperatuur ervan sneller dan die van de omrin-
gende gebieden.

10554103;a1
Dakbedekkingsdelen en isolatie met waterschade,
waargenomen met een infraroodscan vanaf de
onderkant van de dakbedekking op een dak met
T-platen van constructiebeton.
De getroffen gebieden zijn kouder dan de omlig-
gende gezonde gebieden door het effect van ge-
leiding en/of thermische capaciteit.

10554203;a1
Inspectie overdag van dakbedekking bij licht hel-
lend bedrijfsdak.
De getroffen gebieden zijn kouder dan de omlig-
gende droge gebieden door het effect van gelei-
ding en/of thermische capaciteit.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 141
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.4 Vochtdetectie (2): Gevels van bedrijfs- en woonpanden


27.2.4.1 Algemene informatie
Thermografie is van onschatbare waarde gebleken voor de beoordeling van vochtin-
filtratie in gevels van bedrijfs- en woonpanden. Een fysieke grafische weergave van
de vochtmigratietrajecten vormt een beter bewijs dan het extrapoleren van sondeer-
locaties van vochtmeters en is goedkoper dan grootschalige intrusieve tests.
27.2.4.2 Constructies met toelichting
Dit gedeelte bevat enkele typische voorbeelden van vochtproblemen bij gevels van
bedrijfs- en woonpanden.
Constructietekening Toelichting
10554303;a2
Stromende regen dringt de gevel binnen door
slecht uitgevoerde lintvoegen. Er vindt vochtopho-
ping plaats in het metselwerk boven het raam.

10554403;a2
Stromende regen valt in een hoek tegen het raam.
De meeste regen loopt bij de rand van het raam
weg langs het voeglood, maar een deel ervan
dringt het metselwerk binnen op de plaats waar
het pleisterwerk en de onderkant van het voeglood
bij elkaar komen.

142 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Constructietekening Toelichting
10554503;a2
Regen valt in een hoek tegen de gevel en dringt
via barsten het pleisterwerk binnen. Het water loopt
vervolgens langs de binnenkant van het pleister-
werk en zorgt voor vorsterosie.

10554603;a2
Regen spat tegen de gevel en dringt door middel
van absorptie het pleister- en metselwerk binnen,
wat uiteindelijk tot vorsterosie leidt.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 143
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.4.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting


Dit gedeelte bevat enkele typische infraroodafbeeldingen van vochtproblemen bij
gevels van bedrijfs- en woonpanden.
Infraroodafbeelding Toelichting
10554703;a1
Onjuist afgewerkt en afgedichte steenbekleding
bij raamkozijn en ontbrekend voeglood hebben
geleid tot infiltratie van vocht in de spouw en de
woonruimte.

10554803;a1
Vochtmigratie in stapelmuur door capillaire werking
en in afwerkingsdelen aan de binnenkant door
onvoldoende vrije ruimte en hellingsgraad van vinyl
gevelbeplating op een appartementencomplex.

27.2.5 Vochtdetectie (3): Gebruiksdaken en balkons


27.2.5.1 Algemene informatie
Hoewel er verschillen zijn in ontwerp, materiaal en constructie, hebben gebruiksdaken
—zoals pleindaken, binnenplaatsen enz.— te kampen met dezelfde vocht- en lekka-
geproblemen als licht hellende bedrijfsdaken. Onjuist voeglood, onvoldoende afge-
dichte membranen en ontoereikende drainage kunnen leiden tot aanzienlijke schade
aan de onderliggende constructies.

144 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Balkons zijn weliswaar kleiner dan andere constructies, maar vereisen dezelfde
zorgvuldigheid op het gebied van ontwerp, materiaalkeuze en uitvoering. Omdat
balkons meestal slechts aan één kant ondersteund worden, kan vocht dat voor cor-
rosie zorgt van stutten en gewapend beton problemen geven en tot gevaarlijke situaties
leiden.
27.2.5.2 Constructies met toelichting
Dit gedeelte bevat enkele typische voorbeelden van vochtproblemen bij gebruiksdaken
en balkons.
Constructietekening Toelichting
10555203;a2
Onjuiste afdichting tussen bestrating/membraan
en dakafvoer leidt tot lekkage bij regen.

10555103;a2
Geen voeglood bij verbinding tussen dak en muur,
waardoor regen in het beton en de isolatie kan
dringen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 145
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Constructietekening Toelichting
10555003;a2
Er is water in het beton gedrongen door het onjuis-
te formaat van de druppelplaat, waardoor het beton
breekt en corrosie van de wapening optreedt.
GEVAAR VOOR DE VEILIGHEID!

10554903;a2
Er is water in het pleisterwerk en het onderliggende
metselwerk gedrongen bij het punt waar de leuning
aan de muur is bevestigd.
GEVAAR VOOR DE VEILIGHEID!

146 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.5.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting


Dit gedeelte bevat enkele typische infraroodafbeeldingen van vochtproblemen bij
gebruiksdaken en balkons.
Infraroodafbeelding Toelichting
10555303;a1
Door onjuist voeglood bij verbindingen tussen
balkon en muur en ontbrekende randafwatering
is er vocht in de houten draagconstructie gedron-
gen van de galerij van een galerijflat.

10555403;a1
Het ontbreken van een composiet afwateringsvlak
of -medium in de dakpleinconstructie van een on-
dergrondse parkeergarage heeft geleid tot stil-
staand water tussen het dak van constructiebeton
en het bovenliggende loopvlak.

27.2.6 Vochtdetectie (4): Breuken en lekken in leidingen


27.2.6.1 Algemene informatie
Water uit lekkende leidingen leidt vaak tot ernstige schade aan een constructie. Kleine
lekken zijn soms moeilijk te detecteren maar kunnen—in de loop der jaren—binnen-
dringen in draagmuren en funderingen, totdat de constructie op een gegeven moment
niet meer te repareren is.
Door gebouwen in een vroeg stadium thermografisch te onderzoeken bij een vermoe-
den van breuken en lekken in de leidingen kunnen aanzienlijke kosten voor materiaal
en arbeid worden vermeden.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 147
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.6.2 Infraroodafbeeldingen met toelichting


Dit gedeelte bevat enkele typische infraroodafbeeldingen van breuken en lekken in
leidingen.
Infraroodafbeelding Toelichting
10555503;a1
Vochtmigratie langs stalen balken in het plafond
van een eengezinswoning waar een leiding is ge-
scheurd.

10555603;a1
Het water uit een lekkende leiding bleek verder te
zijn gemigreerd dan oorspronkelijk door de aanne-
mer voorzien tijdens het toepassen van hersteltech-
nieken in de vorm van het wegsnijden van vloerbe-
dekking en het installeren van ontvochtigers.

148 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Infraroodafbeelding Toelichting
10555703;a1
De infraroodafbeelding van dit flatgebouw van 3
verdiepingen met vinyl gevelbeplating laat duidelijk
het traject zien van een ernstige lekkage uit een
wasmachine op de derde verdieping, volledig
verborgen in de muur.

10555803;a1
Waterlekkage door onjuiste afdichtingen tussen
vloersifon en tegels.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 149
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.7 Luchtinfiltratie
27.2.7.1 Algemene informatie
Door de winddruk op een gebouw, temperatuurverschillen tussen de binnenkant en
de buitenkant van het gebouw en door het feit dat de meeste gebouwen gebruik
maken van apparaten om gebruikte lucht uit het gebouw af te zuigen, ligt een nega-
tieve druk van 2–5 Pa in de lijn der verwachting. Als deze negatieve druk ertoe leidt
dat er koude lucht de constructie binnendringt door fouten in de isolatie en/of afdich-
ting van het gebouw, treedt de zogenaamde luchtinfiltratie op. Luchtinfiltratie is te
verwachten bij voegen en naden in de constructie.
Doordat luchtinfiltratie een stroom van koude lucht naar bijv. een kamer creëert, kan
het binnenmilieu er aanzienlijk door worden verslechterd. Kleine luchtstromen van
0,15 m/s (0,49 ft/s) worden meestal opgemerkt door bewoners, hoewel het lastig kan
zijn om deze luchtstromen te detecteren met reguliere meetinstrumenten.
Op een infraroodafbeelding is luchtinfiltratie te herkennen aan het typische straalpa-
troon vanuit het uitgangspunt in de constructie— bijv. van achter een plint. Bovendien
hebben luchtinfiltratiegebieden vaak een lagere waargenomen temperatuur dan ge-
bieden met alleen een isolatiefout. Dit wordt veroorzaakt door de verkillingsfactor van
de luchtstroom.
27.2.7.2 Constructies met toelichting
Dit gedeelte bevat enkele typische voorbeelden van constructies waar luchtinfiltratie
kan optreden.
Constructietekening Toelichting
10552503;a2
Isolatiefouten bij de onderste dakrand van een
bakstenen huis door de onjuist aangebrachte iso-
latiedekens van glaswol.
De luchtinfiltratie dringt van achter de kroonlijst de
kamer binnen.

150 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Constructietekening Toelichting
10552303;a2
Isolatiefouten in een tussenvloer door onjuist aan-
gebrachte isolatiedekens van glaswol.
De luchtinfiltratie dringt van achter de kroonlijst de
kamer binnen.

10552603;a2
Luchtinfiltratie in een betonnen vloer boven de
kruipruimte door barsten in de baksteengevel.
De luchtinfiltratie dringt achter de plint de kamer
binnen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 151
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.7.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting


Dit gedeelte bevat enkele typische infraroodafbeeldingen van onderdelen van con-
structies waar luchtinfiltratie heeft plaatsgevonden.
Infraroodafbeelding Toelichting
10552703;a1
Luchtinfiltratie van achter een plint. Let op het typi-
sche straalpatroon.

10552803;a1
Luchtinfiltratie van achter een plint. Let op het typi-
sche straalpatroon.
Het witte gebied links is een radiator.

10552903;a1
Luchtinfiltratie van achter een plint. Let op het typi-
sche straalpatroon.

152 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.8 Isolatiefouten
27.2.8.1 Algemene informatie
Isolatiefouten hoeven niet altijd tot luchtinfiltratie te leiden. Als isolatiedekens van
glaswol onjuist zijn aangebracht, zullen zich in de constructie luchtzakken vormen.
Aangezien deze luchtzakken een ander thermisch geleidingsvermogen hebben dan
gebieden waar de isolatiedekens correct zijn aangebracht, kunnen de luchtzakken
worden gedetecteerd met een thermografische inspectie van het gebouw.
Als vuistregel geldt dat gebieden met isolatiefouten normaal gesproken hogere tem-
peraturen hebben dan gebieden met alleen luchtinfiltratie.
Let bij het thermografisch inspecteren van gebouwen met het oog op isolatiefouten
op de volgende delen van een constructie, die er op de infraroodafbeelding uit kunnen
zien als isolatiefouten:
■ Houten dwarsbalken, stijlen, sparren, balken
■ Stalen steunbalken en stalen balken
■ Waterleidingen in muren, plafonds, vloeren
■ Elektrische installaties in muren, plafonds, vloeren —zoals kabelgoten, buizen enz.
■ Betonnen vakken in vakwerkmuren
■ Ventilatiekanalen en luchtkanalen
27.2.8.2 Constructies met toelichting
Dit gedeelte bevat enkele typische voorbeelden van onderdelen van constructies met
isolatiefouten:
Constructietekening Toelichting
10553203;a2
Isolatiefouten (en luchtinfiltratie) door onjuist aan-
gebrachte isolatiedekens rondom een elektrische
netvoeding.
Isolatiefouten van dit type zijn op een infraroodaf-
beelding zichtbaar als donkere gebieden.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 153
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Constructietekening Toelichting
10553103;a2
Isolatiefouten door onjuist aangebrachte isolatie-
dekens rondom een zolderbalk. Er dringt koude
lucht binnen in de constructie, waardoor de binnen-
kant van het plafond wordt afgekoeld.
Isolatiefouten van dit type zijn op een infraroodaf-
beelding zichtbaar als donkere gebieden.

10553003;a2
Isolatiefouten door onjuist aangebrachte isolatie-
dekens zorgen voor een luchtzak aan de buiten-
kant van een schuin plafond.
Isolatiefouten van dit type zijn op een infraroodaf-
beelding zichtbaar als donkere gebieden.

154 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.2.8.3 Infraroodafbeeldingen met toelichting


Dit gedeelte bevat enkele typische infraroodafbeeldingen van isolatiefouten.
Infraroodafbeelding Toelichting
10553303;a1
Isolatiefouten in een tussenvloerconstructie. De
fout kan zijn veroorzaakt door ontbrekende isola-
tiedekens of onjuist aangebrachte isolatiedekens
(luchtzakken).

10553403;a1
Onjuist aangebrachte glaswoldekens in een ver-
laagd plafond.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 155
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Infraroodafbeelding Toelichting
10553503;a1
Isolatiefouten in een tussenvloerconstructie. De
fout kan zijn veroorzaakt door ontbrekende isola-
tiedekens of onjuist aangebrachte isolatiedekens
(luchtzakken).

156 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.3 Bouwkundige theorie


27.3.1 Algemene informatie
De vraag naar energiezuinige constructies is de laatste tijd aanzienlijk toegenomen.
Ontwikkelingen op energiegebied hebben in combinatie met de vraag naar aangename
binnenmilieus geleid tot het steeds grotere belang dat moet worden gehecht aan
zowel de werking van de thermische isolatie en luchtdichtheid van een gebouw als
de efficiency van de verwarmings- en ventilatiesystemen.
Defecten in isolatie en dichtheid kunnen bij goed geïsoleerde en luchtdichte construc-
ties grote gevolgen hebben voor de energieverliezen. Defecten in de thermische
isolatie en de luchtdichtheid van een gebouw brengen niet alleen het risico van bui-
tensporige verwarmings- en onderhoudskosten met zich mee, maar creëren ook de
voorwaarden voor een slecht binnenklimaat.
De isolatiegraad van een gebouw wordt vaak weergegeven in de vorm van een ther-
mische weerstand of een coëfficiënt van de thermische transmissie (U-waarde) voor
de verschillende delen van het gebouw. De opgegeven waarden voor thermische
weerstand vormen echter zelden een maatstaf voor de daadwerkelijke energieverliezen
in een gebouw. Luchtlekkage uit voegen en verbindingen die niet luchtdicht zijn en
onvoldoende zijn gevuld met isolatie leiden vaak tot aanzienlijke afwijkingen van de
geplande en verwachte waarden.
De bevestiging dat afzonderlijke materialen en bouwelementen over de beloofde ei-
genschappen beschikken komt van laboratoriumtests. Voltooide gebouwen moeten
worden gecontroleerd en geïnspecteerd om er zeker van te zijn dat de isolatie- en
luchtdichtheidsfuncties ook daadwerkelijk volgens plan zijn gerealiseerd.
Bij bouwkundige toepassingen wordt thermografie gebruikt om temperatuurvariaties
aan de oppervlakken van een constructie te bestuderen. Variaties in de thermische
weerstand van de constructie kunnen onder bepaalde voorwaarden leiden tot tempe-
ratuurvariaties aan de oppervlakken ervan. Ook het lekken van koude (of warme)
lucht door de constructie heeft gevolgen voor de variatie van de oppervlaktetempera-
tuur. Dat betekent dat isolatiedefecten, thermische bruggen en luchtlekken in de
omsluitende bouwcomponenten van een gebouw kunnen worden gelokaliseerd en
geïnspecteerd.
Thermografie op zich laat niet rechtstreeks de thermische weerstand of luchtdichtheid
van de constructie zien. Als de thermische weerstand of luchtdichtheid moeten worden
gekwantificeerd, moeten er ook aanvullende metingen worden verricht. De thermo-
grafische analyse van gebouwen gaat uit van bepaalde vereisten als het gaat om de
verdeling van temperatuur en druk door de constructie.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 157
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Details, vormen en contrasten in de thermische afbeelding kunnen duidelijk variëren


door wijzigingen in één van deze parameters. De diepgaande analyse en interpretatie
van thermische afbeeldingen vereist een grondige kennis van aspecten als de eigen-
schappen van materialen en gebouwen, de effecten van het klimaat en de nieuwste
meettechnieken. Voor het beoordelen van meetresultaten gelden speciale eisen op
het gebied van de vaardigheden en de ervaring van de personen die de metingen
uitvoeren, bijvoorbeeld door middel van autorisatie door een nationale of regionale
standaardisatie-organisatie.
27.3.2 De effecten van tests en controles
Het kan lastig zijn om te voorspellen hoe goed de thermische isolatie en luchtdichtheid
van een voltooid gebouw zullen functioneren. Bij de montage van de verschillende
componenten en bouwelementen spelen bepaalde factoren een rol die aanzienlijke
gevolgen kunnen hebben voor het eindresultaat. De effecten van transport, verwerking
en opslag ter plekke en de manier waarop het werk wordt uitgevoerd, kunnen vooraf
niet worden berekend. Om er zeker van te zijn dat de geplande functie ook daadwer-
kelijk wordt gerealiseerd, moet het voltooide gebouw worden getest en gecontroleerd.
De moderne isolatietechnologie heeft gezorgd voor een reductie van de theoretisch
benodigde warmte. Dat betekent echter wel dat relatief kleine defecten op belangrijke
plekken, bijvoorbeeld lekkende voegen of onjuist aangebrachte isolatie, aanzienlijke
gevolgen kunnen hebben voor zowel de warmte als het comfort. Tests, bijvoorbeeld
door middel van thermografie, hebben hun waarde bewezen, zowel voor de ontwerper
en de aannemer als voor de ontwikkelaar, de beheerder van het pand en de gebruiker.
■ Voor de ontwerper is het belangrijk om de functionaliteit van diverse soorten con-
structies vast te stellen, zodat bij het ontwerpen ervan zowel de werkmethodes als
de functionele eisen kunnen worden meegenomen. De ontwerper moet ook weten
hoe verschillende materialen en combinaties van materialen in de praktijk functio-
neren. Effectieve tests en controles kunnen naast empirische feedback worden
gebruikt om de benodigde ontwikkelingen op dit gebied te realiseren.
■ De aannemer heeft baat bij meer tests en inspecties om ervoor te zorgen dat con-
structies voldoen aan een verwachte functie conform de eisen die zijn vastgelegd
in de regelgeving van de overheid en in contracten. De aannemer wil in een vroeg
stadium van de bouw op de hoogte zijn van eventueel benodigde wijzigingen om
systematische defecten te voorkomen. Tijdens de bouw moet daarom bij projecten
voor massaproductie een controle worden uitgevoerd van de eerste voltooide ap-
partementen. Naarmate de productie vordert, vinden er dan gelijksoortige controles
plaats. Zo kunnen systematische defecten worden voorkomen en kunnen overbo-
dige kosten en toekomstige problemen worden vermeden. Zowel producenten als
gebruikers hebben baat bij deze controle.

158 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

■ Voor de ontwikkelaar en de beheerder van het pand is het van essentieel belang
dat gebouwen zijn gecontroleerd met het oog op warmte-efficiency, onderhoud
(schade door vocht of vochtinfiltratie) en comfort voor de bewoners (bijv. gekoelde
oppervlakken en luchtbewegingen in bewoonde zones).
■ Voor de gebruiker gaat het erom dat het eindproduct voldoet aan de beloofde eisen
op het gebied van de thermische isolatie en de luchtdichtheid van het gebouw.
Het kopen van een huis brengt voor individuele personen aanzienlijke financiële
verplichtingen met zich mee. De koper wil daarom weten of eventuele defecten in
de constructie niet zullen leiden tot ernstige financiële gevolgen of hygiëneproble-
men.
De effecten van het testen en controleren van de isolatie en luchtdichtheid van een
gebouw zijn deels psychologisch en deels financieel.
De psychologische beleving van een binnenklimaat is bijzonder subjectief en is afhan-
kelijk van de warmtebalans van het betreffende menselijke lichaam en de manier
waarop individuele personen temperatuur beleven. De beleving van klimaat is afhan-
kelijk van zowel de temperatuur van de binnenlucht als die van de omringende opper-
vlakken. Ook de bewegingssnelheid en het vochtgehalte van binnenlucht zijn van
enig belang. In psychologische zin zorgt tocht voor een gevoel van plaatselijke afkoe-
ling van het lichaamsoppervlak, veroorzaakt door
■ buitensporige luchtbewegingen in de bewoonde zone bij normale luchttemperatuur;
■ normale luchtbewegingen in de bewoonde zone maar bij een te lage kamertempe-
ratuur;
■ aanzienlijke uitwisseling van stralingswarmte met een koud oppervlak.
Het is moeilijk om de kwantitatieve effecten van het testen en controleren van de
thermische isolatie van een gebouw in te schatten.
Uit onderzoek is gebleken dat defecten in de thermische isolatie en luchtdichtheid
van gebouwen warmteverliezen veroorzaken die zo'n 20–30 % hoger liggen dan
verwacht. Dit bleek ook uit metingen van het energieverbruik voor en na herstelmaat-
regelen in relatief grote complexen met kleine huizen en huizenblokken. De genoemde
cijfers zijn waarschijnlijk niet representatief voor gebouwen in het algemeen, omdat
de onderzoeksgegevens niet significant moeten worden geacht voor het volledige
woningbestand. Een voorzichtige schatting vertelt ons echter dat het effectief testen
en controleren van de thermische isolatie en luchtdichtheid van een gebouw kan leiden
tot een reductie van het energieverbruik met zo'n 10 %.
Onderzoek heeft ook aangetoond dat een toenemend energieverbruik in verband
met defecten vaak wordt veroorzaakt door bewoners die de binnentemperatuur één
of meer graden hoger instellen dan normaal om te compenseren voor de effecten
van hinderlijke thermische straling bij afgekoelde oppervlakken of een gevoel van
storende luchtbewegingen in een kamer.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 159
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.3.3 Storingsbronnen bij thermografie


Het risico om bij thermografische inspectie de temperatuurvariaties door isolatiede-
fecten te verwarren met de variaties door de natuurlijke variatie in de U-waarden langs
warme oppervlakken van een constructie wordt onder normale omstandigheden klein
geacht.
De temperatuurveranderingen gekoppeld aan variaties van de U-waarde verlopen
over het algemeen geleidelijk en zijn symmetrisch verdeeld over het oppervlak. Dit
type variaties treedt natuurlijk op bij de hoeken die worden gevormd door daken en
vloeren en in de hoeken van muren.
Temperatuurveranderingen die samenhangen met luchtlekken of isolatiedefecten zijn
meestal duidelijker waarneembaar met hun typerende vormen en scherpe contouren.
Het temperatuurpatroon is normaal gesproken asymmetrisch.
Tijdens het thermografische onderzoek en de interpretatie van een infraroodafbeelding
kunnen vergelijkende infraroodafbeeldingen waardevolle informatie voor de beoorde-
ling opleveren.
De storingsbronnen bij thermografie die in de praktijk het vaakst voorkomen zijn
■ de effecten van de zon op het onderzochte oppervlak (zonlicht dat door een raam
naar binnen valt);
■ hete radiatoren met leidingen;
■ lampen die zijn gericht op of in de buurt zijn geplaatst van het gemeten oppervlak;
■ luchtstromen (bijv. van luchtinlaten) in de richting van het oppervlak;
■ het effect van vochtafzetting op het oppervlak.
Oppervlakken waar de zon op schijnt moeten niet thermografisch onderzocht worden.
Als de effecten van zonlicht een risico vormen, moeten ramen worden afgedicht (ja-
loezieën sluiten). Vergeet echter niet dat bepaalde defecten of problemen in gebouwen
(met name vochtproblemen) alleen zichtbaar zijn als het oppervlak met warmte in
aanraking is geweest, bijv. door de zon.
Raadpleeg voor meer informatie over vochtdetectie gedeelte 27.2.2 – Over vochtde-
tectie op pagina 137.
Een hete radiator is als een fel licht oppervalk zichtbaar op een infraroodafbeelding.
De oppervlaktetemperatuur van een muur naast een radiator is verhoogd, waardoor
eventuele defecten verborgen kunnen blijven.
Om storende effecten door hete radiatoren zoveel mogelijk te voorkomen, kunnen
deze vóór het verrichten van de meting voor korte tijd worden uitgezet. Het is echter
mogelijk dat ze, afhankelijk van de constructie van het gebouw (lage of hoge massa),
meerdere uren vóór een thermografische inspectie moeten worden uitgeschakeld.
De luchttemperatuur in de kamer mag niet zo sterk dalen dat de verdeling van de

160 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

oppervlaktetemperatuur over de oppervlakken van de constructie erdoor wordt beïn-


vloed. Bij elektrische radiatoren is er weinig vertraging, d.w.z. dat ze relatief snel af-
koelen als ze eenmaal zijn uitgeschakeld (20–30 minuten).
Lampen die tegen muren zijn geplaatst, moeten zijn uitgeschakeld bij het maken van
de infraroodafbeelding.
Tijdens een thermografische inspectie mag er geen sprake zijn van storende lucht-
stromen (bijv. open ramen, open kleppen, ventilatoren die in de richting van het ge-
meten oppervlak blazen) die gevolgen kunnen hebben voor de gemeten oppervlakken.
Eventuele natte oppervlakken, bijv. door oppervlaktecondensatie, hebben een duidelijk
effect op de warmteoverdracht bij het oppervlak en de oppervlaktetemperatuur. Als
er vocht op het oppervlak aanwezig is, treedt er meestal wat verdamping op, waardoor
warmte wordt opgenomen en de temperatuur van het oppervlak met meerdere graden
kan dalen. Bij grote thermische bruggen en isolatiedefecten bestaat het risico van
oppervlaktecondensatie.
Significante storingen van het hier beschreven type kunnen normaal gesproken
voorafgaand aan het meten worden gedetecteerd en verholpen.
Als het tijdens thermografisch onderzoek niet mogelijk is om gemeten oppervlakken
af te schermen tegen storende factoren, moet hiermee rekening worden gehouden
bij de interpretatie en evaluatie van de resultaten. De omstandigheden waarin het
thermografisch onderzoek is uitgevoerd, moeten gedetailleerd worden geregistreerd
bij het verrichten van iedere meting.
27.3.4 Oppervlaktetemperatuur en luchtlekken
Defecten in de luchtdichtheid van gebouwen door kleine openingen in de constructie
kunnen worden gedetecteerd door de oppervlaktetemperatuur te meten. Als er in het
onderzochte gebouw een negatieve druk heerst, stroomt er door lekken in het gebouw
lucht de ruimte binnen. Koude lucht die door kleine openingen in een muur naar
binnen stroomt, verlaagt meestal de temperatuur in aangrenzende delen van de muur.
Het resultaat is dat er zich op het interne oppervlak van de muur een afgekoeld gebied
met een typerende vorm ontwikkelt. Thermografie kan worden gebruikt om afgekoelde
gebieden op het oppervlak te detecteren. Luchtbewegingen bij het muuroppervlak
kunnen worden gemeten met een luchtsnelheidsmeter. Als er in het onderzochte
gebouw een positieve druk heerst, zal er warme kamerlucht naar buiten lekken door
openingen in de muur. Dit levert plaatselijk warme oppervlakken op rond de plaatsen
waar de lekken optreden.
De lekkagehoeveelheid hangt deels af van de openingen en deels van het drukverschil
over de constructie.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 161
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.3.4.1 Drukomstandigheden in een gebouw


De belangrijkste oorzaken voor drukverschillen over een constructie-element in een
gebouw zijn
■ windomstandigheden rond het gebouw;
■ de effecten van het ventilatiesysteem;
■ temperatuurverschillen tussen binnen- en buitenlucht (thermische drukverschillen).
De feitelijke drukomstandigheden in een gebouw worden meestal gevormd door een
combinatie van deze factoren.
De daaruit voortvloeiende drukgradiënt over de verschillende constructie-elementen
kan worden weergegeven door de afbeelding op pagina 163. Door de onregelmatige
effecten van wind op een gebouw kunnen de drukomstandigheden in de praktijk re-
latief variabel en ingewikkeld zijn.
Bij een regelmatige windstroom geldt de Wet van Bernoulli:

waarbij:
ρ Luchtdichtheid in kg/m3

v Windsnelheid in m/s

p Statische druk in Pa

en waarbij:

de dynamische druk aangeeft en p de statische druk. De som van deze drukken levert
de totale druk op.
De windbelasting tegen een oppervlak maakt van de dynamische druk een statische
druk tegen het oppervlak. De grootte van deze statische druk wordt onder andere
bepaald door de vorm van het oppervlak en de hoek ervan ten opzichte van de
windrichting.
Het deel van de dynamische druk dat een statische druk op het oppervlak wordt
(pstat), wordt bepaald door wat we een spanningsconcentratiefactor noemen:

162 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Als ρ gelijk is aan 1,23 kg/m3 (dichtheid van lucht bij +15 °C), levert dat de volgende
lokale drukken op in de windstroom:

10551803;a1

Figuur 27.3 Verdeling van resulterende drukken op de omsluitende oppervlakken van een gebouw,
afhankelijk van windeffecten, ventilatie en verschil in binnen-/buitentemperatuur. 1: Windrichting;
Tu: Thermodynamische luchttemperatuur buiten in K; Ti: Thermodynamische luchttemperatuur binnen
in K.

Als de dynamische druk in zijn geheel statische druk wordt, dan geldt C = 1. Voor-
beelden van verdelingen van spanningsconcentratiefactoren voor een gebouw met
diverse windrichtingen worden gegeven in de afbeelding op pagina 164.
De wind veroorzaakt dus een interne negatieve druk aan de naar de wind gekeerde
zijde en een interne positieve druk aan de lijzijde. De luchtdruk binnen is afhankelijk
van de windomstandigheden, lekken in het gebouw en de verdeling daarvan in ver-
houding tot de windrichting. Als de lekken in het gebouw gelijkmatig verdeeld zijn,

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 163
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

kan de interne druk variëren met ±0.2 pstat. Als de meeste lekken zich aan de naar
de wind gekeerde zijde bevinden, neemt de interne druk wat toe. In het tegenoverge-
stelde geval geldt: als de meeste lekken aan lijzijde zitten, daalt de interne druk.
10551903;a1

Figuur 27.4 Verdelingen van spanningsconcentratiefactor (C) voor diverse windsnelheden (v) ten opzichte
van een gebouw.

Windomstandigheden kunnen in de loop van de tijd en tussen relatief nabijgelegen


lokaties aanzienlijk variëren. Bij thermografie kunnen dergelijke omstandigheden een
duidelijk effect hebben op de meetresultaten.
Met experimenten is aangetoond dat het drukverschil op een gevel die wordt bloot-
gesteld aan een gemiddelde windkracht van zo'n 5 m/s (16,3 ft/s) zo'n 10 Pa zal be-
dragen.
Mechanische ventilatie leidt tot een constante negatieve of positieve interne druk
(afhankelijk van de ventilatierichting). Uit onderzoek is gebleken dat de negatieve
druk die wordt veroorzaakt door mechanische afzuiging (afzuigkappen) in kleine
huizen meestal tussen de 5 en 10 Pa ligt. Bij mechanische afzuiging van ventilatielucht,
bijv. in huizenblokken, is de negatieve druk iets groter, 10–50 Pa. Bij een zogenaamde

164 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

gebalanceerde ventilatie (mechanische regeling van toevoer en afzuiging van lucht)


wordt deze normaal gesproken zo afgesteld dat hij een kleine onderdruk binnen op-
levert (3–5 Pa).
Het drukverschil dat wordt veroorzaakt door temperatuurverschillen, het zogenaamde
schoorsteeneffect (luchtdichtheidsverschillen van lucht bij verschillende temperaturen),
houdt in dat er een negatieve druk in het onderste deel van het gebouw is en een
positieve druk in het bovenste deel. Op een bepaalde hoogte bevindt zich een neu-
trale zone, waar de druk binnen gelijk is aan de druk buiten, zie de afbeelding op
pagina 166. Het drukverschil kan worden beschreven door de verhouding:

Δp Luchtdrukverschil binnen de constructie in Pa

g 9,81 m/s2

ρu Luchtdichtheid in kg/m3

Tu Thermodynamische luchttemperatuur buiten in K

Ti Thermodynamische luchttemperatuur binnen in K

h Afstand tot de neutrale zone in meters

Als ρu = 1,29 kg/m3 (dichtheid van lucht bij een temperatuur van 273 K en ≈100
kPa), geeft dit:

Bij een verschil van +25 °C tussen de interne en externe omgevingstemperaturen,


is het resultaat een drukverschil binnen de constructie van ongeveer 1 Pa/m verschil
in hoogte (= 3,28 Pa/ft).

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 165
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen
10552003;a1

Figuur 27.5 Verdeling van drukken in een gebouw met twee openingen waarbij de externe temperatuur
lager is dan de interne temperatuur. 1: Neutrale zone; 2: Positieve druk; 3: Negatieve druk; h: Afstand tot
de neutrale zone in meters.

De positie van de neutrale zone kan variëren en is afhankelijk van eventuele lekken
in het gebouw. Als de lekken verticaal gezien gelijkmatig zijn verdeeld, zal deze zone
zich ongeveer halverwege de hoogte van het gebouw bevinden. Als het merendeel
van de lekken in het onderste deel van het gebouw zit, schuift de neutrale zone om-
laag. Als het merendeel van de lekken in het bovenste deel zit, schuift de zone om-
hoog. Een schoorsteenopening boven het dak heeft een aanzienlijk effect op de po-
sitie van de neutrale zone. Het resultaat kan zijn dat er in het gehele gebouw een
negatieve druk heerst. Deze situatie treedt vooral op in kleine gebouwen.
Bij grotere gebouwen, zoals grote bedrijfsgebouwen, met lekken bij deuren en
eventuele ramen in het onderste deel van het gebouw, bevindt de neutrale zone zich
ongeveer op een derde van de hoogte van het gebouw.

166 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.3.5 Meetomstandigheden en meetseizoen


Het voorgaande kunnen we als volgt samenvatten als het gaat om de eisen met be-
trekking tot meetomstandigheden voor het thermografisch in beeld brengen van ge-
bouwen.
Bij thermografie wordt de storende invloed van externe klimaatfactoren zo klein mo-
gelijk gehouden. De procedure wordt daarom binnen uitgevoerd, d.w.z. dat bij ver-
warmde gebouwen de warme oppervlakken van de constructie worden onderzocht.
Thermografie wordt alleen buiten uitgevoerd voor referentiemetingen van grotere
geveloppervlakken. In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij zeer slechte thermische
isolatie of bij een positieve interne druk, kunnen buitenmetingen nuttig zijn. Ook bij
het onderzoeken van de effecten van installaties binnen de klimaatgrenzen van het
gebouw kan er reden zijn om thermografie uit te voeren van buiten het gebouw.
De volgende omstandigheden worden aanbevolen:
■ Het luchttemperatuurverschil binnen het relevante deel van het gebouw moet ge-
durende enkele uren vóór de thermografie en tijdens de gehele duur van de proce-
dure minimaal +10 °C bedragen. In diezelfde periode mag het verschil in omge-
vingstemperatuurverschil niet variëren met meer dan ±30% van het verschil bij het
starten van de thermografie. Tijdens de thermografie mag de omgevingstemperatuur
binnen niet met meer dan ±2 °C veranderen.
■ Gedurende een aantal uren vóór de thermografie en tijdens de gehele duur ervan
mag er geen zonlicht op het betreffende deel van het gebouw vallen dat van enige
invloed kan zijn.
■ Negatieve druk binnen de constructie ≈ 10–50 Pa.
■ Bij thermografisch onderzoek dat uitsluitend bedoeld is voor het lokaliseren van
luchtlekken in de omsluitende delen van het gebouw kunnen lagere eisen worden
gesteld op het gebied van meetomstandigheden. Een verschil van 5 °C tussen de
omgevingstemperaturen binnen en buiten moet voldoende zijn om dergelijke de-
fecten te kunnen detecteren. Om luchtlekken te kunnen detecteren, moeten er
echter bepaalde eisen worden gesteld aan de verschildruk. Ongeveer 10 Pa moet
voldoende zijn.
27.3.6 Interpretatie van infraroodafbeeldingen
Het voornaamste doel van thermografie is het lokaliseren van fouten en defecten in
de thermische isolatie in buitenmuren en vloerconstructies en de bepaling van hun
aard en omvang. De meettaak kan ook zo worden geformuleerd dat het doel van de
thermografie is om na te gaan of de onderzochte muur al dan niet over de beloofde
isolatie- en luchtdichtheidseigenschappen beschikt. De ‘beloofde thermische isolatie-

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 167
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

eigenschappen’ voor de muur volgens het ontwerp kunnen worden omgezet naar
een verwachte verdeling van de oppervlaktetemperatuur voor het onderzochte opper-
vlak als de meetomstandigheden op het tijdstip van de meting bekend zijn.
In de praktijk maken de volgende zaken deel uit van de methode:
Laboratorium- of veldtests worden gebruikt om een verwachte temperatuurverdeling
te maken in de vorm van typische of vergelijkende infraroodafbeeldingen voor veel-
gebruikte muurconstructies, met inbegrip van zowel constructies zonder defecten
als constructies met ingebouwde defecten.
Voorbeelden van typische infraroodafbeeldingen ziet u in gedeelte 27.2 – Typisch
veldonderzoek op pagina 135.
Indien tijdens veldmetingen gemaakte infraroodafbeeldingen van constructiedelen
bedoeld zijn voor gebruik als vergelijkingsafbeeldingen, moeten de opzet en de
bouwwijze van de constructie alsmede de meetomstandigheden bij het maken van
de infraroodafbeelding tot in detail bekend zijn en gedocumenteerd.
Om tijdens de thermografie iets te kunnen zeggen over de oorzaken van afwijkingen
van de verwachte resultaten, moeten de fysische, metrologische en bouwkundige
voorwaarden bekend zijn.
De interpretatie van tijdens veldmetingen gemaakte infraroodafbeeldingen kan als
volgt kort worden beschreven:
Een vergelijkingsafbeelding (infrarood) voor een constructie zonder defecten wordt
geselecteerd op basis van de te onderzoeken muurconstructie en de omstandigheden
tijdens het verrichten van de veldmeting. Vervolgens wordt een infraroodafbeelding
van het te onderzoeken bouwelement vergeleken met de geselecteerde infraroodaf-
beelding. Alle afwijkingen die niet kunnen worden verklaard op basis van de constructie
of de meetomstandigheden worden genoteerd als vermoedelijk isolatiedefect. De
aard en omvang van het defect worden normaal gesproken bepaald door vergelijking
met infraroodafbeeldingen van diverse defecten.
Als er geen geschikte infraroodafbeelding voor vergelijking beschikbaar is, kunnen
de evaluatie en beoordeling op ervaringsfeiten worden gebaseerd. Hiervoor moet
tijdens de analyse nauwkeuriger worden geredeneerd.
Let bij het beoordelen van een infraroodafbeelding op het volgende:
■ Uniforme helderheid op infraroodafbeeldingen van oppervlakken zonder thermische
bruggen
■ Regelmatigheid en aanwezigheid van afgekoelde oppervlakken, bijv. bij houtwerk
en hoeken
■ Contouren en typerende vormen in het afgekoelde oppervlak

168 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

■ Gemeten temperatuurverschillen tussen de normale oppervlaktetemperatuur van


de constructie en het geselecteerde, afgekoelde oppervlak
■ Continuïteit en gelijkvormigheid van de isotermcurve op het oppervlak van de
constructie. In de camerasoftware wordt de isotermfunctie, afhankelijk van het ca-
meramodel, aangeduid als Isoterm of Kleuralarm.
Afwijkingen en onregelmatigheden in de infraroodafbeeldingen duiden vaak op isola-
tiedefecten. Het moge duidelijk zijn dat er grote variaties mogelijk zijn in de infrarood-
afbeeldingen van constructies met isolatiedefecten. Bepaalde soorten isolatiedefecten
hebben een typerende vorm op de infraroodafbeeldingen.
In gedeelte 27.2 – Typisch veldonderzoek op pagina 135 worden voorbeelden gegeven
van interpretaties van infraroodafbeeldingen.
Bij het maken van infraroodafbeeldingen van hetzelfde gebouw moeten de infrarood-
afbeeldingen van verschillende gebieden worden gemaakt met dezelfde instellingen
voor de infraroodcamera. Hierdoor wordt het vergelijken van de verschillende opper-
vlakken makkelijker.
27.3.7 Vochtigheid en dauwpunt
27.3.7.1 Relatieve en absolute vochtigheid
Vochtigheid kan op twee manieren worden uitgedrukt— namelijk als relatieve voch-
tigheid of als absolute vochtigheid. Relatieve vochtigheid wordt uitgedrukt in procenten
van de hoeveelheid water die een bepaald volume lucht bij een bepaalde temperatuur
kan vasthouden, terwijl de absolute vochtigheid wordt uitgedrukt als het massaper-
centage water. De tweede methode om vochtigheid uit te drukken wordt algemeen
gebruikt bij het meten van de vochtigheid van hout en andere bouwmaterialen.
Hoe hoger de luchttemperatuur, hoe groter de hoeveelheid water die een bepaald
volume lucht kan vasthouden. De volgende tabel laat de maximale hoeveelheden
water in lucht zien bij verschillende temperaturen.
Figuur 27.6 A: Temperatuur in graden Celsius; B: Maximale hoeveelheid water, uitgedrukt in g/m3 (op
zeeniveau)
A B A B A B A B

30,0 30,44 20,0 17,33 10,0 9,42 0,0 4,86

29,0 28,83 19,0 16,34 9,0 8,84 -1,0 4,49

28,0 27,29 18,0 15,40 8,0 8,29 -2,0 4,15

27,0 25,83 17,0 14,51 7,0 7,77 -3,0 3,83

26,0 24,43 16,0 13,66 6,0 7,28 -4,0 3,53

25,0 23,10 15,0 12,86 5,0 6,81 -5,0 3,26

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 169
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

A B A B A B A B

24,0 21,83 14,0 12,09 4,0 6,38 -6,0 3,00

23,0 20,62 13,0 11,37 3,0 5,96 -7,0 2,76

22,0 19,47 12,0 10,69 2,0 5,57 -8,0 2,54

21,0 18,38 11,0 10,04 1,0 5,21 -9,0 2,34

Figuur 27.7 A:Temperatuur in graden Fahrenheit; B: Maximale hoeveelheid water, uitgedrukt in gr/ft3 (op
zeeniveau)
A B A B A B A B

86,0 13,30 68,0 7,58 50,0 4,12 32,0 2,12

84,2 12,60 66,2 7,14 48,2 3,86 30,2 1,96

82,4 11,93 64,4 6,73 46,4 3,62 28,4 1,81

80,6 11,29 62,6 6,34 44,6 3,40 26,6 1,67

78,8 10,68 60,8 5,97 42,8 3,18 24,8 1,54

77,0 10,10 59,0 5,62 41,0 2,98 23,0 1,42

75,2 9,54 57,2 5,29 39,2 2,79 21,2 1,31

73,4 9,01 55,4 4,97 37,4 2,61 19,4 1,21

71,6 8,51 53,6 4,67 35,6 2,44 17,6 1,11

69,8 8,03 51,8 4,39 33,8 2,28 15,8 1,02

Voorbeeld:
De relatieve vochtigheid van een bepaald volume lucht bij een temperatuur van +30 °C
is 40 % RH. Hoeveelheid water in 1 m3 lucht bij 30 °C = 30,44 × Rel. vochtigheid =
30,44 × 0,40 = 12,18 g.
27.3.7.2 Definitie van dauwpunt
Het dauwpunt is de temperatuur waarbij het vocht in een bepaalde volume lucht zal
condenseren tot vloeibaar water.
Voorbeeld:
De relatieve vochtigheid van een bepaald volume lucht bij een temperatuur van +30 °C
is 40 % RH. Hoeveelheid water in 1 m3 lucht bij 30 °C = 30,44 × Rel. vochtigheid =
30,44 × 0,40 = 12,18 g. Zoek in de bovenstaande tabel de temperatuur op waarbij
de hoeveelheid water in de lucht het dichtst bij 12,18 g ligt. Dat is +14,0 °C, wat bij
benadering het dauwpunt is.

170 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.3.8 Voorbeeld uit Technische Opmerkingen ‘Assessing thermal


bridging and insulation continuity’ (VK voorbeeld)
27.3.8.1 Credits
Deze Technische nota is samengesteld door een werkgroep met daarin thermografi-
sche experts en onderzoeksadviseurs. Door het inwinnen van aanvullend advies bij
andere personen en organisaties wordt dit document branchebreed en -overschrijdend
gedragen.
De inhoud van deze Technische nota wordt vermenigvuldigd met toestemming van
en onder auteursrecht van de United Kingdom Thermography Association (UKTA).
UK Thermography Association
c/o British Institute of Nondestructive Testing
1 Spencer Parade
Northampton NN1 5AA
United Kingdom
Tel: +44 (0)1604 630124
Fax: +44 (0)1604 231489
27.3.8.2 Inleiding
De laatste jaren hebben de apparatuur, de toepassingen, de software en de kennis
op het gebied van thermografie zich in razend tempo ontwikkeld. Naarmate de tech-
nologie geleidelijk zijn weg vond naar de conventionele beroepsuitoefening, ontstond
er ook een behoefte aan toepassingsrichtlijnen, normen en opleidingen op het gebied
van thermografie.
Met deze technische nota wil de UKTA een consistente aanpak vastleggen voor de
kwantificering van de resultaten van onderzoeken naar de ‘continuïteit van thermische
isolatie’. De bedoeling is dat er bij het opstellen van specificaties verwezen kan worden
naar dit document als richtlijn voor de naleving van de eisen in de bouwvoorschriften
en zo de erkende thermograaf in staat te stellen om zijn goed- dan wel afkeuring uit
te spreken.
27.3.8.3 Achtergrondinformatie
Met thermografie kunnen variaties in de oppervlaktetemperatuur worden gedetecteerd
vanaf slechts 0,1 K en kunnen grafische afbeeldingen worden gemaakt die de tem-
peratuurverdeling aan de buitenkant van gebouwen zichtbaar maken.
Variaties in de thermische eigenschappen van constructies, zoals bijvoorbeeld slecht
aangebrachte of ontbrekende stukken isolatie, veroorzaken variaties in de oppervlak-
tetemperatuur aan beide kanten van de constructie en worden zodoende zichtbaar

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 171
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

voor de thermograaf. Variaties in de oppervlaktetemperatuur kunnen echter ook


worden veroorzaakt door een hele reeks andere factoren, zoals lokale warmtebronnen,
reflecties en luchtlekkage.
Om onderscheid te kunnen maken tussen echte gebreken en andere oorzaken van
temperatuurvariaties, is normaal gesproken een professionele beoordeling door een
thermograaf vereist. Van thermografen wordt in toenemende mate verlangd dat zij
hun beoordeling van constructies onderbouwen en doordat er geen goede richtlijnen
bestaan, kan het lastig zijn om de grenzen te bepalen tussen aanvaardbare en onaan-
vaardbare temperatuurvariaties.
De huidige norm voor de thermische beeldvorming van bouwconstructies in Groot-
Brittannië is BS EN 13187:1999 (BS EN 13187:1999, Thermal Performance of Buil-
dings—Qualitative detection of thermal properties in building envelopes—Infrared
method (ISO 6781:1983 aangepast). Hierin wordt de interpretatie van de thermische
afbeelding echter overgelaten aan de professionele expertise van de thermograaf en
wordt nauwelijks houvast gegeven voor het onderscheid tussen aanvaardbare en
onaanvaardbare variaties. Voor hulp met betrekking tot het uiterlijk van een reeks
thermische afwijkingen verwijzen wij naar BINDT Guides to thermal imaging (Infrared
Thermography Handbook; Volume 1, Principles and Practise, Norman Walker, ISBN
0903132338, Volume 2, Applications, A. N. Nowicki, ISBN 090313232X, BINDT, 2005).
27.3.8.3.1 Eisen
Een thermografisch onderzoek naar de continuïteit van isolatie, gebieden met thermi-
sche bruggen en de naleving van bouwvoorschriften dient het volgende te behelzen:
■ Thermische afwijkingen.
■ Maak onderscheid tussen echte thermische afwijkingen, waarbij temperatuurver-
schillen worden veroorzaakt door gebreken in de thermische isolatie, en afwijkingen
die het gevolg zijn van storende factoren, zoals gelokaliseerde verschillen in de
luchtbeweging, reflectie en emissiegraad.
■ Kwantificeer de getroffen gebieden ten opzichte van de volledig geïsoleerde gebie-
den.
■ Geef aan of de afwijkingen en de thermische isolatie van het gebouw als geheel
aanvaardbaar zijn.
27.3.8.4 Kwantitatieve beoordeling van thermische afwijkingen
Een thermografisch onderzoek toont de verschillen in de gevoelstemperatuur van
gebieden die zich binnen het gezichtsveld bevinden. Om hier iets mee te kunnen,
moet het onderzoek een aantal dingen doen: het moet systematisch alle schijnbare
defecten detecteren, het moet deze beoordelen aan de hand van een reeks vooraf

172 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

bepaalde criteria, het moet op betrouwbare wijze de afwijkingen buiten beschouwing


laten die geen echte defecten vormen en het moet de resultaten rapporteren aan de
klant.
27.3.8.4.1 Selectie van parameter kritische temperatuur
De BRE information Paper IP17/01 (Information Paper IP17/01, Assessing the Effects
of Thermal Bridging at Junctions and Around Openings. Tim Ward, BRE, 2001) bevat
nuttige informatie over minimaal aanvaardbare interne oppervlaktetemperaturen en
geschikte waarden voor de kritische oppervlaktetemperatuurfactor, fCRsi. Door het
gebruik van een oppervlaktetemperatuurfactor kunnen bij onderzoeken onder alle
thermische omstandigheden gebieden worden aangegeven waar gevaar bestaat
voor condensatie of schimmelvorming onder ontwerpomstandigheden.
De daadwerkelijke oppervlaktetemperatuur zal in hoge mate afhankelijk zijn van de
binnen- en buitentemperaturen ten tijde van het onderzoek, maar er is een ‘oppervlak-
tetemperatuurfactor’ (fRsi) ontwikkeld die onafhankelijk is van de absolute omstandig-
heden. Het is een getal dat de verhouding aangeeft tussen de temperatuurdaling
over de bouwconstructie en de totale temperatuurdaling van binnen- naar buitenlucht.
Voor interne onderzoeken: fRsi = (Tsi – Te)/(Ti – Te)
Tsi = interne oppervlaktetemperatuur
Ti = interne luchttemperatuur
Te = externe luchttemperatuur
Voor de fCRsi wordt een waarde van 0,75 geschikt geacht bij nieuwe constructies,
aangezien bij testen op ‘continuïteit van isolatie’ of ‘thermische bruggen’ geen rekening
wordt gehouden met het gebruik in het bovenste segment. Bij gerenoveerde of uitge-
breide gebouwen, bijvoorbeeld zwembaden, moet echter bij interne onderzoeken
wellicht wel rekening worden gehouden met ongebruikelijke omstandigheden.
27.3.8.4.2 Alternatieve methode, alleen gebruik makend van
oppervlaktetemperaturen
Er is veel voor te zeggen om thermografische onderzoeken alleen te baseren op de
oppervlaktetemperaturen, zonder de luchttemperatuur te moeten meten.
■ Door de gelaagdheid binnen in het gebouw is het erg lastig om te refereren aan
interne luchttemperaturen. Hebben we het dan over de gemiddelde luchttempera-
tuur, het lage niveau, het hoge niveau of de temperatuur ter hoogte van de afwijking,
en hoe ver van de muur moeten we dan meten?
■ Het gebruik van de externe luchttemperatuur wordt zeer bemoeilijkt door stralings-
effecten, zoals nachtelijke uitstraling. Het komt regelmatig voor dat het buitenop-
pervlak van bouwconstructies onder de luchttemperatuur ligt door uitstraling, soms

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 173
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

tot wel –50℃ (–58℉). Dit is met het blote oog waarneembaar doordat er vaak dauw
en rijp verschijnt op de buitenkant van gebouwen, terwijl de luchttemperatuur niet
onder het dauwpunt komt.
■ Onthoud wel dat het concept van de U-waarden gebaseerd is op ‘omgevingstem-
peraturen’ aan beide zijden van de constructie. Dit wordt nog wel eens vergeten
door onervaren analisten.
■ De twee temperaturen die vast gerelateerd zijn aan de warmteoverdracht door
bouwconstructies (en eventuele vaste materialen) heen, zijn de oppervlaktetempe-
raturen aan beide zijden.
■ Door uit te gaan van oppervlaktetemperaturen wordt het onderzoek dus beter
herhaalbaar.
■ De gebruikte oppervlaktetemperaturen zijn de gemiddelde oppervlaktetemperaturen
van hetzelfde materiaal in een gebied in de buurt van de afwijking aan de binnen-
en buitenkant van de constructie. In combinatie met de temperatuur van de afwijking
kan op basis van deze temperaturen een drempelwaarde worden vastgesteld aan
de hand van de kritische oppervlaktetemperatuurfactor.
■ Deze argumenten ontslaan de thermograaf niet van zijn verplichting om alert te
zijn op reflecties van achtergrondobjecten met ongebruikelijke temperaturen langs
de constructieoppervlakken van het gebouw.
■ Ook moet de thermograaf gebruik maken van een vergelijking tussen externe op-
pervlakken in verschillende richtingen, om te bepalen of de externe oppervlakken
gevolgen ondervinden van restwarmte door zonnewinst.
■ Voer geen externe onderzoeken uit op oppervlakken waar de Tsi – Tso van die zijde
meer dan 10% hoger ligt dan de Tsi – Tso aan de noordzijde of de zijde die het
meest op het noorden staat.
■ Voor defecten die ertoe leiden dat niet wordt voldaan aan de 0,75-voorwaarde van
IP17/01 bedragen de kritische oppervlaktefactoren 0,78 voor het binnenoppervlak
en 0,93 voor het buitenoppervlak.
In de onderstaande tabel ziet u de interne en externe oppervlaktetemperaturen bij
een afwijking die zou leiden tot afkeuring conform IP17/01. Ook wordt de hiervoor
benodigde verslechtering aangegeven van de thermische isolatie.
Voorbeeld voor lichtgewicht bekledingsconstructie met Goed gebied Defect gebied
een isolatiedefect

Buitentemperatuur in ℃ 0 0

Temperatuur binnenoppervlak in ℃ 19,1 15,0

Temperatuur buitenoppervlak in ℃ 0,3 1,5

Oppervlaktefactor IP17/01 0.95 0.75

Kritische externe oppervlaktetemperatuurfactor conform 0.92


IP17/01

174 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

Voorbeeld voor lichtgewicht bekledingsconstructie met Goed gebied Defect gebied


een isolatiedefect

Benodigde dikte van isolatie voor dit prestatieniveau, mm 80 5,1

Lokale U-waarde W/m2K 0.35 1,92

UKTA TN1-oppervlaktefactor 0.78

UKTA TN1-oppervlaktefactor buiten 0.93

Opmerkingen bij tabel


1 De uit ADL2 2001 afkomstige waarden voor oppervlakteweerstanden zijn:
■ Binnenoppervlak 0,13 m2K/W
■ Buitenoppervlak 0,04 m2K/W
Deze zijn afkomstig uit BS EN ISO 6946 (BN EN ISO 6946:1997 Building compo-
nents and building elements - Thermal resistance and thermal transmittance -
Calculation method).
2 Voor de hier gebruikte thermische isolatie wordt een geleidingsvermogen veron-
dersteld van 0,03 W/m K.
3 Het temperatuurverschil tussen een afwijking en de goede gebieden bedraagt 1,2
graden aan de buitenkant en 4,1 graden aan de binnenkant.
4 De UKTA TN1-oppervlaktetemperatuurfactor voor interne onderzoeken is:
Fsi = (Tsia – Tso)/(Tsi – Tso)
waarbij:
Tsia = interne oppervlaktetemperatuur bij afwijking
Tso = externe oppervlaktetemperatuur (goed gebied)
Tsi = interne oppervlaktetemperatuur (goed gebied)
5 De UKTA TN1-oppervlaktetemperatuurfactor voor externe onderzoeken is:
Fso = (Tsoa – Tsi)/(Tso – Tsi)
waarbij Tsoa = externe oppervlaktetemperatuur bij afwijking
27.3.8.4.3 Selectie van maximaal aanvaardbaar defect oppervlak
Het toegestane defectgebied is een zaak voor de kwaliteitscontrole. Je zou kunnen
stellen dat er geen gebieden mogen voorkomen waarop sprake is van condensatie,
schimmelvorming of isolatiedefecten en dat dergelijke afwijkingen altijd in het rapport
moeten worden vermeld. De veelgebruikte waarde van 0,1% van het blootgestelde
oppervlak van gebouwen is echter algemeen geaccepteerd als het maximale totale
defecte oppervlak waarmee nog wordt voldaan aan de bouwvoorschriften. Dit staat
gelijk aan één op de duizend vierkante meter.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 175
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.3.8.4.4 De meting van de oppervlaktetemperatuur


Het meten van de oppervlaktetemperatuur is de functie van het infrarood-beeldvor-
mingssysteem. Deskundige thermografen zijn in staat om de variaties in de emissie-
graad en reflectiviteit van de betreffende oppervlakken te herkennen en te verklaren
alsmede hierover verslag uit te brengen.
27.3.8.4.5 De meting van het defecte oppervlak
Meting van het defecte oppervlak is mogelijk door het tellen van pixels in de thermische
analysesoftware of de meeste spreadsheet-pakketten, mits:
■ de afstand tussen de camera en het object nauwkeurig is gemeten, waarschijnlijk
met een lasermeetsysteem,
■ er bij de afstand tot het doel rekening wordt gehouden met de IFOV van het
beeldvormingssysteem,
■ er rekening wordt gehouden met eventuele hoekafwijkingen ten opzichte van de
loodlijn tussen de camera en het objectoppervlak.
Gebouwen bevatten talloze constructie-elementen die niet bevorderlijk zijn voor
kwantitatieve onderzoeken, zoals ramen, dakramen, lichtbronnen, warmtebronnen,
koelapparatuur, leidingen en stroomkabels. De koppelingen en aansluitingen tussen
deze objecten en de bouwschil moeten worden geacht onderdeel uit te maken van
het onderzoek.
27.3.8.5 Omstandigheden en apparatuur
Voor de beste resultaten is het bij een onderzoek naar thermische isolatie belangrijk
om rekening te houden met de omgevingsomstandigheden en om de meest geschikte
thermografische techniek te gebruiken voor de specifieke taak.
Thermische afwijkingen zullen door de thermograaf alleen worden gevonden als er
sprake is van temperatuurverschillen en als rekening is gehouden met de omgevings-
aspecten. Er moet minimaal worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
■ Temperatuurverschillen over de bouwconstructie van meer dan 10℃ (18℉).
■ Temperatuurverschillen tussen interne lucht en omgevingslucht van meer dan 5℃
(9℉) gedurende de laatste 24 uur voorafgaand aan het onderzoek.
■ Externe luchttemperatuur binnen ±3℃ (±5,4℉) voor de duur van het onderzoek
en het uur daaraan voorafgaand.
■ Externe luchttemperatuur binnen ±10℃ (±18℉) gedurende de voorafgaande 24
uur.
Daarnaast geldt voor externe onderzoeken ook het volgende:

176 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

■ De benodigde oppervlakken moeten vrij zijn van rechtstreekse zonnestraling en


de resteffecten van eerdere zonnestraling. Dit kunt u controleren door middel van
een vergelijking met de oppervlaktetemperaturen van de tegenoverliggende zijden
van het gebouw.
■ Geen neerslag vlak vóór of tijdens het onderzoek.
■ Zorg ervoor dat alle buitenkanten van gebouwen geïnspecteerd zijn en droog.
■ Windsnelheden moeten lager zijn dan 10 meter/seconde (19,5 kn.).
Naast de temperatuur moet er bij de planning van het thermografisch onderzoek van
een gebouw rekening worden gehouden met een reeks andere omgevingsomstan-
digheden. Externe inspecties kunnen bijvoorbeeld worden beïnvloed door stra-
lingsemissie en reflecties van nabijgelegen gebouwen of een koude, heldere lucht
en, belangrijker nog, de eventuele opwarming van oppervlakken door de zon.
Als de achtergrondtemperaturen extern dan wel intern meer dan 5 K afwijken van de
luchttemperaturen, moeten daarnaast de achtergrondtemperaturen worden gemeten
op alle betreffende oppervlakken om de oppervlaktetemperatuur nauwkeurig genoeg
te kunnen meten.
27.3.8.6 Onderzoek en analyse
Hieronder vindt u een aantal operationele richtlijnen voor de thermograaf.
Bij het onderzoek moet voldoende thermografische informatie worden verzameld om
aan te tonen dat alle oppervlakken zijn geïnspecteerd en dat zodoende alle thermische
afwijkingen zijn gerapporteerd en geëvalueerd.
In eerste instantie moeten, zoals bij alle thermografische onderzoeken, gegevens
worden verzameld over de omgeving, zoals:
■ Interne temperatuur in het afwijkingsgebied.
■ Externe temperatuur in het afwijkingsgebied.
■ Emissiegraad van het oppervlak.
■ Achtergrondtemperatuur.
■ Afstand ten opzichte van het oppervlak.
Bepaal via interpolatie de te gebruiken drempelwaarde voor de temperatuur.
■ De drempelwaarde van de oppervlaktetemperatuur (Tsia) is voor interne onderzoeken
Tsia = fsi(Tsi – Tso) + Tso. De thermograaf gaat dan op zoek naar oppervlaktetem-
peraturen onder deze drempelwaarde.
■ De drempelwaarde voor de temperatuur (Tsoa) is voor externe onderzoeken Tsoa
= fso(Tso – Tsi) + Tsi. De thermograaf gaat dan op zoek naar oppervlaktetempera-
turen boven deze drempelwaarde.
Afbeeldingen van afwijkingen moeten zodanig worden vastgelegd dat zij geschikt
zijn voor analyse:

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 177
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

■ De afbeelding staat haaks op elementen van de muur of het dak.


■ De kijkhoek staat vrijwel loodrecht op het afgebeelde oppervlak. Bronnen van sto-
rende infraroodstraling, zoals lampen, warmtebronnen, stroomkabels en reflecte-
rende elementen, worden tot een minimum beperkt.
De analysemethode is in zekere mate afhankelijk van de gebruikte analysesoftware,
maar de voornaamste stappen zien er als volgt uit:
Maak een afbeelding van iedere afwijking of ieder afwijkingencluster.
■ Gebruik een softwarematige analysetool om het afwijkende gebied binnen de af-
beelding in te kaderen. Zorg er hierbij goed voor dat u geen constructiedelen
meeneemt die er niet bij horen.
■ Bereken het oppervlak onder de temperatuurdrempelwaarde voor interne onder-
zoeken of boven de temperatuurdrempelwaarde voor externe onderzoeken. Dit is
het defecte oppervlak. In dit stadium vormen bepaalde afwijkingen die tijdens het
onderzoek defecten leken te zijn soms geen defecte oppervlakken.
■ Tel de defecte oppervlakken op van alle afbeeldingen ∑Ad.
■ Bereken het totale oppervlak van de blootgestelde bouwconstructie. Hierbij gaat
het om het oppervlak van alle muren en het dak. Gebruikelijk is om het externe
oppervlak te gebruiken. Voor eenvoudig gevormde gebouwen wordt dit berekend
op basis van de totale breedte, lengte en hoogte.
At = (2h(L + w)) + (Lw)
■ Bepaal het kritische defecte oppervlak Ac. Standaard is dit één duizendste oftewel
0,1% van het totale oppervlak.
Ac = At/1000
■ Als ∑Ad < Ac kan het gebouw als geheel worden geacht te beschikken over een
‘redelijk continue’ isolatie.
27.3.8.7 Rapporteren
Rapporten moeten resulteren in een goed- dan wel afkeurend oordeel, voldoen aan
de eisen van klanten en minimaal de informatie bevatten als voorgeschreven door
BSEN 13187. Normaal gesproken zijn de volgende gegevens vereist om het onderzoek
te kunnen herhalen na het verhelpen van gebreken.
■ Achtergronden met betrekking tot het doel en de beginselen voor de test.
■ Locatie, oriëntatie, datum en tijd van het onderzoek.
■ Een uniek referentienummer.
■ De naam en kwalificaties van de thermograaf.
■ Het type constructie.
■ Weersomstandigheden, windsnelheid en -richting, laatste neerslag, zonneschijn,
bewolkingsgraad.

178 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

■ De omgevingstemperaturen binnen en buiten voorafgaand aan en bij aanvang van


het onderzoek en ten tijde van iedere afbeelding. De luchttemperatuur en de stra-
lingstemperatuur moeten worden geregistreerd.
■ Verklaring betreffende eventuele afwijkingen van de toepasselijke testeisen.
■ Gebruikte apparatuur, laatste kalibratiedatum en eventuele bekende defecten.
■ Naam, organisatie en kwalificaties van de tester.
■ Type, omvang en positie van ieder waargenomen defect.
■ Resultaten van eventuele aanvullende metingen en onderzoeken.
■ Thermografen dienen hun rapporten geïndexeerd te archiveren.
27.3.8.7.1 Overwegingen en beperkingen
De keuze tussen interne en externe onderzoeken is afhankelijk van:
■ De toegankelijkheid van het oppervlak. Gebouwen waarbij zowel de interne als de
externe oppervlakken afgedekt zijn, bijv. door verlaagde plafonds of tegen de muur
geplaatste materialen, zijn wellicht niet geschikt voor dit type onderzoek.
■ De locatie van de thermische isolatie. Onderzoeken zijn normaal gesproken het
meest effectief aan de zijde die het dichtst bij de thermische isolatie ligt.
■ Locatie van zware materialen. Onderzoeken zijn normaal gesproken minder effectief
vanaf de zijde die het dichtst bij het zware materiaal ligt.
■ Het doel van het onderzoek. Onderzoeken naar het gevaar van condensatie en
schimmel moeten intern worden uitgevoerd.
■ De locatie van glas, blank metaal of andere materialen die sterk reflecterend kunnen
zijn. Onderzoeken zijn normaal gesproken minder effectief bij sterk reflecterende
oppervlakken.
■ Defecten leveren normaal gesproken een kleiner temperatuurverschil op aan de
buitenkant van een muur waarlangs sprake is van externe luchtverplaatsing. Ont-
brekende of gebrekkige isolatie in de buurt van het externe oppervlak kan echter
vaak duidelijker van buitenaf worden geconstateerd.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 179
27 – Inleiding in het thermografisch onderzoeken van gebouwen

27.4 Disclaimer
27.4.1 Verklaring betreffende het auteursrecht
Sommige gedeeltes/en of afbeeldingen in dit hoofdstuk vallen onder het auteursrecht
van de volgende organisaties en bedrijven:
■ FORMAS—The Swedish Research Council for Environment, Agricultural Sciences
and Spatial Planning, Stockholm, Sweden
■ ITC—Infrared Training Center, Boston, MA, United States
■ Stockton Infrared Thermographic Services, Inc., Randleman, NC, United States
■ Professional Investigative Engineers, Westminster, CO, United States
■ United Kingdom Thermography Association (UKTA)
27.4.2 Opleiding en certificering
Voor het uitvoeren van thermografische inspecties zijn een gedegen opleiding
en ervaring vereist. Het is mogelijk dat ook certificering door een nationale of
regionale standaardisatie-organisatie vereist is. Dit gedeelte wordt uitsluitend
ter beschikking gesteld als een inleiding tot het thermografisch onderzoeken
van gebouwen. De gebruiker wordt met klem geadviseerd om de relevante op-
leidingen te volgen.
Kijk voor meer informatie over infraroodopleidingen op de volgende website:
http://www.infraredtraining.com
27.4.3 Nationale of regionale bouwverordeningen
De in dit hoofdstuk besproken bouwwerken kunnen qua constructie van land tot land
verschillen. Raadpleeg voor meer informatie over constructiedetails en procedurele
normen altijd de nationale of regionale bouwverordeningen.

180 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 Inleiding in de thermografische
inspecties van elektrische
installaties
28.1 Belangrijke opmerking
Uw specifieke cameraconfiguratie hoeft niet noodzakelijkerwijs alle camerafuncties
en specificaties te ondersteunen die in dit gedeelte worden beschreven.
De regelgeving op het gebied van elektriciteit verschilt van land tot land. Het is daarom
mogelijk dat de in dit gedeelte beschreven elektrische procedures niet de standaard-
procedure zijn in uw specifieke land. Ook is in sommige landen een officiële erkenning
nodig voor het uitvoeren van elektrische inspecties. Raadpleeg altijd de nationale of
regionale regelgeving op het gebied van elektriciteit.

28.2 Algemene informatie


28.2.1 Inleiding
Tegenwoordig is thermografie een beproefde techniek voor het inspecteren van
elektrische installaties. Dit was de eerste en nog altijd de belangrijkste toepassing
van thermografie. De infraroodcamera zelf heeft een explosieve ontwikkeling doorge-
maakt en we kunnen zeggen dat nu de 8ste generatie thermische systemen beschik-
baar is. Het is allemaal begonnen in 1964, meer dan 40 jaar geleden. De techniek
heeft zich al wereldwijd bewezen. Zowel geïndustrialiseerde landen als ook ontwikke-
lingslanden gebruiken deze techniek.
Thermografie is, samen met trillingsanalyse, de laatste decennia de belangrijkste in-
dustriële methode voor het opsporen van fouten in het kader van het preventieve
onderhoud. Het grote voordeel van deze methoden is dat de inspecties niet alleen
kunnen worden uitgevoerd terwijl de installaties in werking zijn; normale werkomstan-
digheden zijn in feite een voorwaarde voor een correct meetresultaat, dus het normale
productieproces wordt niet verstoord. Thermografische inspecties van elektrische
installaties worden op drie hoofdgebieden gebruikt:
■ Elektriciteitsopwekking
■ Elektriciteitstransmissie
■ Elektriciteitsdistributie, d.w.z. het industriële gebruik van elektrische energie.
Het feit dat deze controles plaatsvinden terwijl de installaties normaal in bedrijf zijn,
heeft voor een natuurlijke verdeling tussen deze groepen gezorgd. De elektriciteits-
producenten meten tijdens perioden met maximale productie. Deze perioden variëren

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 181
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

per land en per klimaatzone. De meetperioden kunnen ook gekozen worden op basis
van het te inspecteren type centrale, of het waterkrachtcentrales, kerncentrales, ko-
lengestookte of oliegestookte centrales zijn.
In de industrie worden de inspecties—ten minste in noordelijke landen met een dui-
delijk verschil tussen de seizoenen—uitgevoerd in het voor- of najaar of voor lange
periodes van bedrijfsstilstand. Reparaties worden dan uitgevoerd als de installatie
toch stilligt. Dit lijkt echter steeds minder vaak voor te komen. Daardoor worden nu
centrales geïnspecteerd met verschillende belastigen en onder verschillende bedrijfs-
condities.
28.2.2 Algemene apparatuurgegevens
De te inspecteren apparatuur heeft een bepaald temperatuurgedrag waarmee de
thermograaf bekend dient te zijn voordat de inspectie plaatsvindt. Bij elektrische ap-
paratuur is het natuurkundige principe bekend dat storingen verschillende tempera-
tuurpatronen vertonen door een toegenomen weerstand of een toegenomen stroom.
Het is echter goed om rekening te houden met het feit dat in een aantal gevallen,
bijvoorbeeld bij solenoïden, ‘oververhitting’ een natuurlijk verschijnsel is en geen
probleem in wording is. In andere gevallen, bijvoorbeeld bij de aansluitingen in elek-
trische motoren, kan het zijn dat de oververhitting wordt veroorzaakt doordat een
goed functionerend onderdeel de hele belasting te verduren krijgt en daardoor
oververhit raakt.
Een vergelijkbaar voorbeeld vindt u in gedeelte 28.5.7 – Oververhitting in een onderdeel
als gevolg van een defect van een ander op pagina 199.
Defecte onderdelen van elektrische apparatuur kunnen derhalve zowel oververhit als
koeler zijn dan de normale ‘gezonde’ componenten. Verzamel voor de inspectie zoveel
mogelijk informatie over de apparatuur als mogelijk is zodat duidelijk is wat verwacht
kan worden.
De algemene regel is echter dat een zogenoemde hotspot veroorzaakt wordt door
een waarschijnlijk defect. De temperatuur en de belasting van die specifieke compo-
nent tijdens de inspectie vormt een indicatie van de ernst van het defect en hoe ernstig
het defect onder andere omstandigheden kan worden.
Voor een correcte beoordeling in elk specifiek geval is gedetailleerde informatie vereist
over het thermische gedrag van de componenten. D.w.z. dat we de maximaal toege-
stane temperatuur van de gebruikte materialen moeten kennen evenals de rol die de
component in het systeem heeft.
Kabelisolatie, bijvoorbeeld, verliest zijn isolerende eigenschappen boven een bepaalde
temperatuur waardoor het brandrisico hoger wordt.

182 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

Bij stroomonderbrekers waarbij de temperatuur te hoog is opgelopen, kunnen onder-


delen smelten waardoor de stroomonderbreker niet meer open kan en niet meer
werkt.
Hoe meer de IR-cameragebruiker weet van de apparatuur die hij of zij moet inspecte-
ren, des te hoger is de kwaliteit van de inspectie. Maar het is bijna onmogelijk voor
een IR-thermograaf om uitgebreide kennis te hebben van alle verschillende appara-
tuurtypen die gecontroleerd kunnen worden. Het is daarom algemeen gangbaar dat
een persoon die verantwoordelijk is voor de apparatuur bij de inspectie aanwezig is.
28.2.3 Inspectie
Tot de voorbereidingen van de inspectie hoort ook de keuze van het juiste type rapport.
Vaak moeten ook hulpmiddelen zoals ampèremeters worden gebruikt om de stroom
te meten in de kring waarin de defecten zijn geconstateerd. Een anemometer hebt u
nodig om de windsnelheid te meten bij inspecties van buitenapparatuur.
Automatische functies helpen de IR-gebruiker bij het visualiseren van de IR-afbeelding
van de componenten met het juiste contrast zodat een eenvoudige identificatie van
een defect of een hotspot mogelijk is. Het is bijna onmogelijk om een hotspot bij een
gescande component te missen. Een meetfunctie geeft tevens automatisch het
heetste punt in een gebied in de afbeelding aan of het verschil tussen de maximum-
temperatuur in het geselecteerde gebied en een referentie die door de gebruiker kan
worden gekozen, zoals de omgevingstemperatuur.
10712703;a3

Figuur 28.1 Een infrarood en visueel beeld van de voedingskabelisolator

Als het defect duidelijk is geïdentificeerd en de IR-thermograaf zich ervan heeft over-
tuigd dat het geen reflectie of van nature voorkomende hotspot is, wordt gestart met
het verzamelen van gegevens waarna het defect correct gerapporteerd kan worden.
De emissiegraad, de identificatie van de component en de feitelijke werkomstandig-
heden, samen met de gemeten temperatuur, zullen in het rapport worden gebruikt.
Voor een eenvoudige identificatie van het component wordt vaak een foto van het
defect gemaakt.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 183
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.2.4 Classificatie & rapportage


Rapportage is van oudsher al het meest tijdrovende deel van de IR-inspectie. Een
eendaagse inspectie kan leiden tot een of twee werkdagen om de gevonden defecten
te rapporteren en classificeren. Dit is nog altijd het geval voor veel thermograven die
nog niet gekozen hebben voor de voordelen van computers en moderne rapportage-
software voor de conditiebewaking met een infraroodsysteem.
De classificatie van defecten levert een gedetailleerder beeld op waarin niet alleen
de situatie op het moment van inspectie is verwerkt (wat zeker zeer belangrijk is),
maar ook de mogelijkheid om de overtemperatuur te normaliseren tot standaard be-
lastings- en omgevingstemperatuuromstandigheden.
Een overtemperatuur van +30 °C (+86 °F) is zeker een ernstig defect. Maar als die
overtemperatuur geld voor een component die op 100% belasting werkt en voor een
andere component met een belasting van 50%, is het duidelijk dat de temperatuur
in het laatste geval veel hoger wordt als de belasting stijgt van 50% tot 100%. Een
dergelijke standaard kan worden gekozen afhankelijk van de fabrieksomstandigheden.
Vaak zijn de temperaturen echter voorspelt voor een belasting van 100%. Een stan-
daard maakt het vergelijken van defecten over een bepaalde periode eenvoudiger
en leidt dus tot een completere classificatie.
28.2.5 Prioriteit
Op basis van de classificatie van de defecten kent de onderhoudsmanager een repa-
ratieprioriteit toe aan de defecten. Vaak wordt de informatie die tijdens een infrarood-
inspectie is verzameld samengevoegd met aanvullende informatie over de apparatuur
die op andere wijze, zoals bij trillinginspecties, ultrasone inspecties of gepland pre-
ventief onderhoud, is verzameld.
Zelfs als de IR-inspectie snel de meest gebruikte methode wordt voor het veilig ver-
zamelen van informatie over elektrische componenten waarbij de apparatuur onder
normale bedrijfsomstandigheden werkt, zijn er veel andere informatiebronnen waarmee
de onderhouds- of productiemanager rekening moet houden.
Het toewijzen van de reparatieprioriteit behoort derhalve normaliter niet tot de taken
van IR-cameragebruiker. Als tijdens het inspecteren of classificeren een kritische situ-
atie wordt vastgesteld, moet de onderhoudsmanager hier natuurlijk wel op worden
gewezen maar is hij verantwoordelijk voor het vaststellen van de reparatieprioriteit.
28.2.6 Reparatie
Het repareren van de bekende defecten is het allerbelangrijkste aspect van preventief
onderhoud. Echter, ervoor zorgen dat de productie op het juiste moment plaatsvindt
of niet te duur is, kan ook een belangrijk doel zijn voor het onderhoudsteam. De infor-

184 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

matie die een infraroodinspectie oplevert, kan gebruikt worden om het reparatieren-
dement te verbeteren en om andere doelstellingen te behalen met een calculeerbaar
risico.
Door de temperatuur te bewaken van een bekend defect dat niet onmiddellijk gere-
pareerd kan worden, bijvoorbeeld omdat er geen reserveonderdelen beschikbaar
zijn, kunnen de kosten voor een inspectie soms duizendvoudig en soms zelfs de
kosten voor de IR-camera worden terugverdiend. De beslissing om bekende defecten
niet te repareren om zodoende te besparen op reparatiekosten en onnodige stilstand
te voorkomen, is een ander voorbeeld van het nuttig gebruiken van informatie van
een IR-inspectie.
Het meest voorkomende resultaat van het identificeren en classificeren van gedetec-
teerde fouten is een aanbeveling om onmiddellijk of zodra dat praktisch uitvoerbaar
is tot reparatie over te gaan. Het is belangrijk dat de reparatieploeg zich bewust is
van de natuurkundige principes waarmee defecten worden geïdentificeerd. Als door
het defect een hoge temperatuur optreedt en het een kritisch defect is, is het gebrui-
kelijk dat het reparatiepersoneel een zeer gecorrodeerde component verwacht aan
te treffen. Een reparatieploeg moet echter ook niet verrast zijn dat een verbinding die
eigenlijk in goede staat verkeert maar losgeraakt is, dezelfde hoge temperaturen laat
zien als een gecorrodeerde verbinding. Deze verkeerde interpretaties zijn vrij algemeen
en kunnen de betrouwbaarheid van de infraroodinspectie in twijfel trekken.
28.2.7 Controle
Een gerepareerde component dient na de reparatie zo snel mogelijk gecontroleerd
te worden. Het is niet efficiënt om te wachten tot de volgende geplande IR-inspectie
om de nieuwe inspectie te combineren met een controle van de gerepareerde defec-
ten. De statistieken over het effect van de reparatie laten zien dat bij éénderde van
de gerepareerde defecten nog altijd oververhitting geconstateerd kan worden. Dat
betekent dat deze defecten een potentieel storingsrisico vormen.
Wachten tot de volgende geplande IR-inspectie vormt een onnodig risico voor de
centrale.
Niet alleen wordt het rendement van de onderhoudscyclus (gemeten als kleiner risico
voor de centrale) verbeterd, ook levert de onmiddellijke controle van het reparatiewerk
andere voordelen op voor de prestaties van de reparatieploeg zelf.
Als een defect na reparatie nog altijd oververhittingsverschijnselen vertoont, zal door
het vaststellen van de oorzaak van de oververhitting de reparatieprocedure verbeterd
kunnen worden, kunnen de beste onderdelenleveranciers worden gekozen en kunnen
tekortkomingen in het ontwerp van de elektrische installatie worden vastgesteld. De
ploeg ziet snel het resultaat van het werk en kan snel leren van het succes of van de
fouten van de reparatie.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 185
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

Een andere reden om de reparatieploeg met een IR-instrument uit te rusten is dat
veel defecten die tijdens de IR-inspectie worden geconstateerd minder ernstig zijn.
In plaats van ze te repararen, wat veel onderhouds- en productietijd kost, kan worden
besloten om deze defecten onder controle te houden. Daarom dient het onderhouds-
personeel te beschikken over eigen IR-apparatuur.
Het is gebruikelijk om op het rapportageformulier het type fout te vermelden dat tijdens
de reparatie is vastgesteld evenals de genomen maatregelen. Deze notities vormen
een belangrijke ervaringsbron die gebruikt kan worden om voorraden te verminderen,
de beste leveranciers te kiezen of nieuw onderhoudspersoneel te scholen.

186 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.3 Meettechniek voor thermografische inspecties van


elektrische installaties
28.3.1 Hoe de apparatuur correct instellen
Een thermische afbeelding kan grote temperatuurvariaties laten zien:
10712803;a4

Figuur 28.2 Temperatuurvariaties in een zekeringenkast

In de bovenstaande afbeeldingen heeft de zekering aan de rechterkant een maximum-


temperatuur van +61 °C terwijl de zekering links een maximumtemperatuur van
+32 °C heeft en de middelste daar ergens tussenin zit. De drie afbeeldingen verschillen
in die zin dat de temperatuurschaal in elke afbeelding slechts een zekering verbetert.
Het is echter dezelfde afbeelding en alle informatie over de drie zekeringen is aanwe-
zig. Het gaat hier alleen om het instellen van de temperatuurschaalwaarden.
28.3.2 Temperatuurmeting
Tegenwoordig kunnen sommige camera's de hoogste temperatuur in de afbeelding
vinden. De onderstaande afbeelding laat zien hoe de gebruiker een en ander te zien
krijgt.
10712903;a3

Figuur 28.3 Een infraroodafbeelding van een zekeringenkast waarbij de maximumtemperatuur wordt
getoond

De maximumtemperatuur in het gebied bedraagt +62,2 °C (+144.0 °F). De puntmeter


toont de exacte positie van de hotspot. De afbeelding kan eenvoudig in het camera-
geheugen worden opgeslagen.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 187
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

De correcte temperatuurmeting hangt echter niet alleen af van de werking van de


evaluatiesoftware of de camera. Het kan voorkomen dat de betreffende fout bijvoor-
beeld een verbinding is, die verborgen blijft voor de camera als deze in een bepaalde
positie staat. Het kan zijn dat u hitte meet die over enige afstand wordt aangevoerd,
terwijl de ‘echte’ hotspot voor u verborgen blijft. Een voorbeeld hiervan ziet u hieronder.
10717603;a3

Figuur 28.4 Een hotspot verborgen in een kast

Probeer verschillende invalshoeken uit en verzeker u ervan dat het hete gebied volledig
in beeld komt en het heetste punt niet achter iets verborgen blijft. In deze afbeelding
bedraagt het heetste punt dat de camera kan ‘zien’ +83 °C, terwijl de bedrijfstempe-
ratuur van de kabels onder de kast +60 °C bedraagt. De echte hotspot echter bevindt
zich hoogstwaarschijnlijk uit het zicht in de kast, zie het geel omcirkelde gebied. Dit
defect wordt gemeld als een verschiltemperatuur van +23,0 °C, maar het echte pro-
bleem is waarschijnlijk aanmerkelijk heter.
Een andere reden voor het onderschatten van de temperatuur van een object is slecht
scherpstellen. Het is zeer belangrijk dat de gevonden hotspot zich in de focus bevindt.
Zie het onderstaande voorbeeld.
10717403;a2

Figuur 28.5 LINKS: Een hotspot in de focus; RECHTS: Een hotspot buiten de focus

In de linkerafbeelding bevindt de lamp zich in de focus. De gemiddelde temperatuur


van de lamp bedraagt +64 °C. In de rechterafbeelding bevindt de lamp zich buiten
de focus en dat resulteert in een gemiddelde temperatuur van slechts +51 °C.

188 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.3.3 Vergelijkende meting


Voor thermografische inspecties van elektrische installaties wordt een speciale me-
thode gebruikt die gebaseerd is op het vergelijken van verschillende objecten, de
zogenoemde meting met een referentie. Dit betekent simpelweg dat u de drie fasen
met elkaar vergelijkt. Voor deze methode moeten de drie fasen systematisch parallel
worden gescand om te kunnen vaststellen of een punt afwijkt van het normale tem-
peratuurpatroon.
Een normaal temperatuurpatroon houdt in dat de stroomvoerende componenten een
bepaalde bedrijfstemperatuur hebben die door een bepaalde kleur (of grijstint) op
de display wordt weergegeven en die gewoonlijk identiek is voor alle drie fasen onder
symmetrische belasting. Kleine kleurverschillen op het stroompad kunnen voorkomen,
bijvoorbeeld bij een verbinding met twee verschillende materialen, bij gebieden met
toe- of afnemende geleiding of bij stroomonderbrekers waarbij het stroompad inge-
kapseld is.
De onderstaande afbeelding laat drie zekeringen zien waarvan de temperaturen zeer
dicht bij elkaar liggen. De ingevoegde isoterm laat feitelijk een temperatuurverschil
van minder dan +2 °C (+3,6 °F) zien tussen de fasen.
Verschillende kleuren worden normaliter veroorzaakt doordat de fasen een oneven-
redige belasting voeren. Dit kleurverschil geeft geen oververhitting aan omdat het
niet lokaal maar verspreid over de hele fase optreedt.
10713203;a3

Figuur 28.6 Een isoterm in een infraroodafbeelding van een zekeringenkast

Een ‘echte’ hotspot daarentegen vertoont een stijgende temperatuur naarmate u


dichter bij de hittebron kijkt. Zie de onderstaande afbeelding waarbij het profiel (de
lijn) een constant stijgende temperatuur laat zien tot ongeveer +93 °C bij de hotspot.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 189
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties
10713303;a4

Figuur 28.7 Een profiel (lijn) in een infraroodafbeelding en een grafiek met de stijgende temperatuur

28.3.4 Normale bedrijfstemperatuur


Met een temperatuurmeting met behulp van thermografie vindt u gewoonlijk de abso-
lute temperatuur van het object. Om correct te kunnen vaststellen of de component
te heet is, moet u de bedrijfstemperatuur van de component kennen, d.w.z. de nor-
male temperatuur in relatie tot de belasting en de omgevingstemperatuur.
Omdat u met de directe meting de absolute temperatuur krijgt—waarmee ook rekening
moet worden gehouden (omdat de meeste componenten een bovengrens hebben
voor hun absolute temperaturen)—, moet u bij de berekening van de verwachte be-
drijfstemperatuur rekening houden met de belasting en de omgevingstemperatuur.
Houdt rekening met de volgende definities:
■ Bedrijfstemperatuur: de temperatuur van de component. Deze temperatuur is af-
hankelijk van de stroombelasting en de omgevingstemperatuur. De temperatuur
is altijd hoger dan de omgevingstemperatuur.
■ Verschiltemperatuur (oververhitting): het temperatuurverschil tussen een correct
werkende component en een defect exemplaar.
De verschiltemperatuur is het temperatuurverschil tussen een ‘normale’ component
en de temperatuur van de naastgelegen component. Het is belangrijk om dezelfde
punten op de verschillende fasen met elkaar te vergelijken.
Bekijk als voorbeeld de volgende afbeelding die door binnenapparatuur is gemaakt:

190 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties
10713403;a4

Figuur 28.8 Een infraroodafbeelding van elektrische apparatuur (1).

De twee fasen links worden als normaal beschouwd, terwijl de fase rechts een duide-
lijke verschiltemperatuur vertoont. In feite bedraagt de bedrijfstemperatuur van de
fase links +68 °C, wat een vrij aanzienlijke temperatuur is, terwijl de defecte fase
rechts een temperatuur laat zien van +86 °C. Dit betekent een verschiltemperatuur
van +18 °C, d.w.z. dat dit defect snel verholpen dient te worden.
Om praktische redenen wordt de (normale, verwachte) bedrijfstemperatuur van een
component als de temperatuur van de componenten in ten minste twee van drie fases
beschouwd, vooropgesteld dat u ervan uit gaat dat ze normaal functioneren. De
‘normaalste’ situatie is natuurlijk dat alle drie fasen dezelfde of bijna dezelfde tempe-
ratuur hebben. De bedrijfstemperatuur van buitencomponenten in onderstations of
hoogspanningskabels licht normaal gesproken 1 °C of 2 °C boven de luchttemperatuur
(1,8 °F of 3,6 °F). In onderstations binnen variëren de bedrijfstemperaturen veel sterker.
Dit feit is duidelijk zichtbaar in de onderste afbeelding. Hier is de linkerfase de fase
met een verschiltemperatuur. De bedrijfstemperatuur van de twee ‘koude’ fasen be-
draagt +66 °C. De defecte fase heeft een temperatuur van +127 °C, een situatie die
direct herstelt moet worden.
10713503;a5

Figuur 28.9 Een infraroodafbeelding van elektrische apparatuur (2)

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 191
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.3.5 Classificatie van defecten


Zodra een defecte verbinding is geconstateerd, is een corrigerende maatregel no-
dig—of voorlopig misschien niet. Om de beste aanbeveling te kunnen doen, moeten
volgende criteria worden gewogen:
■ Belasting tijdens de meting
■ Gelijkmatige of ongelijkmatige belasting
■ Plaats van het defecte onderdeel in de elektrische installatie
■ Verwachte toekomstige belastingssituatie
■ Wordt de verschiltemperatuur direct op het defecte punt gemeten of indirect door
de geleide warmte die veroorzaakt wordt door een defect in het apparaat?
Verschiltemperaturen die direct op het defecte onderdeel worden gemeten, worden
normaal gesproken onderverdeeld in drie categorieën als percentage van de maxi-
male belasting.
I < 5 °C (9 °F) Het begin van de oververhittings-
toestand. Dit dient nauwkeurig
te worden bewaakt.

II 5–30 °C (9–54 °F) Oververhitting opgetreden. Het


defect moet zo snel mogelijk
worden verholpen (maar denk
aan de belastingssituatie voordat
u een besluit neemt).

III >30 °C (54 °F) Acute oververhitting. Het defect


moet onmiddellijk worden verhol-
pen (maar denk aan de belas-
tingssituatie voordat u een be-
sluit neemt).

192 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.4 Rapporteren
Tegenwoordig worden thermografische inspecties van elektrische installaties waar-
schijnlijk zonder uitzondering gedocumenteerd en gerapporteerd met behulp van
een rapportageprogramma. Deze programma's, die per fabrikant verschillen, worden
gewoonlijk direct aan de camera aangepast en maken het rapporteren daardoor snel
en eenvoudig.
Het programma waarmee het onderstaande rapport is gemaakt, heet FLIR Reporter.
Het is aangepast aan verschillende typen infraroodcamera's van FLIR Systems.
Een professioneel rapport is vaak in twee delen verdeeld:
■ Voorpagina's met feiten over de inspectie, zoals:
■ Wie de klant is, bijvoorbeeld de naam van het bedrijf en de contactpersoon
■ Locatie van de inspectie: locatieadres, plaats, enzovoort
■ Datum van de inspectie
■ Datum van het rapport
■ Naam van de thermograaf
■ Handtekening van de thermograaf
■ Samenvatting of inhoudsopgave

■ Inspectiepagina's met IR-afbeeldingen om thermische eigenschappen of bijzonder-


heden te documenteren en te analyseren.
■ Identificatie van het geïnspecteerde object:
■ Wat is het object: bestemming, naam, nummer, enzovoort
■ Foto
■ IR-afbeelding. Bij het verzamelen van IR-afbeeldingen moet u rekening houden
met een aantal details:
■ Optische focus
■ Thermische afstelling van de scene of het probleem (niveau & bereik)
■ Compositie: juiste observatieafstand en kijkhoek.
■ Toelichting
■ Is er een bijzonderheid of niet?
■ Is er een reflectie of niet?
■ Gebruik een meethulpmiddel—punt, gebied of isoterm—om het probleem te
kwantificeren. Gebruik een zo eenvoudig mogelijk hulpmiddel; een profieldia-
gram is voor rapporten van elektrische installaties bijna nooit nodig.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 193
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties
10713603;a3

Figuur 28.10 Een voorbeeldrapport

194 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.5 Verschillende typen hotspots in elektrische installaties


28.5.1 Reflecties
De thermografische camera ziet elke straling die op de lens vals, niet alleen de straling
van het object dat u bekijkt, maar ook straling die van andere bronnen komt en door
het doel is gereflecteerd. Meestal fungeren elektrische componenten als spiegels op
infrarode straling, zelfs als die niet zichtbaar is voor het menselijk oog. Blanke metalen
delen glanzen sterk, terwijl gelakte, plastic of door rubber geïsoleerde onderdelen
meestal niet glanzen. In de onderstaande afbeeldingen kunt u duidelijk een reflectie
van de thermograaf zien. Natuurlijk is dit geen hotspot op het object. Een goede
methode om te bepalen of wat u ziet een reflectie is, is door u te verplaatsen. Bekijk
het doel via een andere hoek en bekijk de ‘hotspot.’ Als dat beweegt als u beweegt,
is het een reflectie.
Het is niet mogelijk om de temperatuur te meten van spiegelachtige details. Het object
in de onderstaande afbeeldingen heeft gelakte gebieden die uitermate geschikt zijn
voor temperatuurmetingen. Het materiaal is koper, een uitstekende warmtegeleider.
Dit betekent dat de temperatuurvariatie over het oppervlak gering is.
10717503;a2

Figuur 28.11 Reflecties in een object

28.5.2 Opwarming door de zon


Het oppervlak van een component met een hoge emissiegraad, zoals een stroomon-
derbreker, kan op een hete zomerdag tot een zeer aanzienlijke temperatuur worden
verwarmd door zonnestraling. De afbeelding toont een stroomonderbreker die door
de zon is verwarmd.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 195
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties
10713803;a3

Figuur 28.12 Een infraroodafbeelding van een stroomonderbreker

28.5.3 Inductieve verwarming


10713903;a3

Figuur 28.13 Een infraroodafbeelding van hete stabilisatiegewichten

Wervelstromen kunnen in een stroompad een hotspot veroorzaken. Bij zeer hoge
stromen en dichtbij andere metalen zijn in een aantal gevallen ernstige branden ont-
staan. Dit type verwarming treedt op bij magnetisch materiaal rondom het stroompad,
zoals metalen bodemplaten voor doorvoerisolatoren. In de bovenstaande afbeelding
ziet u stabilisatiegewichten waar een hoge stroom doorheen stroomt. Deze metalen
gewichten zijn gemaakt van een licht magnetisch materiaal en geleiden niet elke
stroom, maar staan blootgesteld aan wisselende magnetische velden waardoor de
gewichten uiteindelijk zullen opwarmen. De oververhitting in de afbeelding bedraagt
minder dan +5 °C (+9 °F). Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn.
28.5.4 Belastingsvariaties
3-fasesystemen zijn de norm in elektrische installaties. Als u oververhitte plaatsen
zoekt, kunt u eenvoudig de drie fasen rechtstreeks met elkaar vergelijken, bijvoorbeeld
kabels, onderbrekers, isolatoren. Een gelijke belasting per fase zou tot een uniform
temperatuurpatroon voor alle drie fasen moeten leiden. U kunt een defect verwachten
als de temperatuur van één fase aanzienlijk afwijkt van de overige twee. Zorg er
echter altijd voor dat de belasting gelijkmatig is verdeeld. Werp daarvoor eerst een
blik op vaste ampèremeters of gebruik een clip-on-ampèremeter (tot 600 A).

196 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties
10714003;a3

Figuur 28.14 Voorbeelden van infraroodafbeeldingen van belastingsvariaties

De linkerafbeelding toont drie kabels naast elkaar. Ze liggen zo ver van elkaar dat ze
als thermisch geïsoleerd van elkaar beschouwd kunnen worden. De middelste is
kouder dan de anderen. Tenzij twee fasen defect en oververhit zijn, is dit een typisch
voorbeeld van een zeer asymmetrische belasting. De temperatuur verspreidt zich
langs de kabels, wat eerder op een belastingsafhankelijke temperatuur wijst dan op
een defecte verbinding.
De rechterafbeelding laat twee bundels met zeer verschillende belastingen zien. In
feite draagt de bundel aan de rechterkant praktisch geen belasting. De kabels die
een aanzienlijke belasting dragen, zijn ongeveer 5 °C (9 °F) heter dan de kabels die
geen belasting dragen. In deze voorbeelden is er geen defect dat gerapporteerd
moet worden.
28.5.5 Variabele koelomstandigheden
10714103;a3

Figuur 28.15 Een infraroodafbeelding van een kabelbundel

Als, bijvoorbeeld, een aantal kabels worden gebundeld, kan het gebeuren dat als
gevolg daarvan de kabels in het midden slecht worden gekoeld en zeer hoge tempe-
raturen bereiken. Zie de onderstaande afbeelding.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 197
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

De kabels aan de rechterkant van de afbeelding vertonen in de buurt van de bouten


geen enkele oververhitting. In het verticale deel van de bundel echter, zijn de kabels
zeer strak samengebonden en worden de kabels slecht gekoeld. De convectie kan
de hitte niet afvoeren en de kabels zijn aanmerkelijk heter, ongeveer 5 °C (9 °F) dan
het beter gekoelde deel van de kabels.
28.5.6 Weerstandsvariaties
Oververhitting kan veel oorzaken hebben. Sommige veel voorkomende oorzaken
worden hieronder beschreven.
Een geringe druk op de contacten komt voor bij voegverbindingen of bij materiaals-
lijtage, bijvoorbeeld door een afnemende veerspanning, versleten schroefdraden van
bouten en moeren, en zelfs doordat tijdens het monteren teveel kracht is uitgeoefend.
Bij stijgende belastingen en temperaturen wordt de vloeigrens van het materiaal
overschreden en neemt de spanning af.
De linkerafbeelding laat een slecht contact zien veroorzaakt door een loszittende
bout. Omdat het slechte contact zeer beperkt is, veroorzaakt het slechts op een zeer
klein punt oververhitting en wordt de hitte gelijkmatig over de verbindingskabel ver-
spreid. Merk ook de lagere emissiegraad van de schroef zelf op, waardoor deze iets
koeler lijkt dan de geïsoleerde—en dus een hogere emissiegraad hebbende—kabe-
lisolatie.
De rechterafbeelding laat een andere oververhittingssituatie zien, deze keer veroorzaakt
door een loszittende verbinding. Het is een buitenverbinding die daardoor blootgesteld
staat aan het koelende effect van de wind. Als de verbinding zich binnen zou bevinden,
zou de oververhitting een veel hogere temperatuur vertonen.
10714203;a3

Figuur 28.16 LINKS: Een infraroodafbeelding die een slecht contact door een loszittende bout toont;
RECHTS: Een loszittende buitenverbinding, blootgesteld aan het koelende effect van de wind.

198 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.5.7 Oververhitting in een onderdeel als gevolg van een defect van een
ander
Soms vertoont een component oververhitting hoewel die component in orde is. De
reden is dat twee geleiders de belasting delen. Een van de geleiders heeft een ver-
hoogde weerstand, maar de ander is OK. De defecte component voert nu een lagere
belasting, terwijl de component die niet defect is een hogere belasting te verduren
krijgt die te hoog is en de verhoogde temperatuur veroorzaakt. Zie de afbeelding.
10714303;a3

Figuur 28.17 Oververhitting in een stroomonderbreker

De oververhitting van deze stroomonderbreker wordt waarschijnlijk veroorzaakt door


een slecht contact in de buurt van de vinger van de contactor. De achterste vinger
krijgt meer stroom en wordt dus heter. De component in de infraroodafbeelding is
niet dezelfde als die in de foto, maar ze zijn vergelijkbaar.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 199
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.6 Verstoringsfactoren bij thermografische inspecties


van elektrische installaties
Tijdens thermografische inspecties van verschillende typen elektrische installaties
kunnen verstoringsfactoren zoals de wind, de afstand tot het object, regen of sneeuw
het meetresultaat beïnvloeden.
28.6.1 Wind
Tijdens een inspectie in de open lucht moet u rekening houden met het koelende
effect van de wind. Een oververhitting die bij een windsnelheid van 5 m/s (10 knopen)
wordt gemeten, zal ongeveer twee keer zo hoog zijn bij een snelheid van 1 m/s (2
knopen). Een verschiltemperatuur gemeten bij 8 m/s (16 knopen) zal ongeveer 2,5
keer zo hoog zijn bij een snelheid van 1 m/s (2 knopen). Deze correctiefactor, die
gebaseerd is op empirische metingen, is gewoonlijk bruikbaar tot snelheden van
8 m/s (16 knopen).
In een aantal gevallen moet u zelfs bij windsnelheden boven 8 m/s (16 knopen) in-
specteren. Er zijn veel winderige plaatsen, eilanden, bergen, enzovoort, maar het is
belangrijk te weten dat oververhitte componenten bij een lagere windsnelheid een
aanzienlijk hogere temperatuur zouden vertonen. Van de empirische correctiefactoren
is een lijst opgesteld.
Windsnelheid (m/s) Windsnelheid (knopen) Correctiefactor

1 2 1

2 4 1.36

3 6 1.64

4 8 1.86

5 10 2.06

6 12 2.23

7 14 2.40

8 16 2,54

Door de gemeten oververhitting te vermenigvuldigen met de correctiefactor krijgt u


de verschiltemperatuur zonder wind, d.w.z. bij 1 m/s (2 knopen).
28.6.2 Regen en sneeuw
Ook regen en sneeuw hebben een koelend effect op elektrische apparatuur. Ook in
lichte sneeuwval met droge sneeuw en lichte motregen kunnen thermografische
metingen met een bevredigend resultaat worden uitgevoerd. De beeldkwaliteit zal in

200 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

zware sneeuw- of regenbuien afnemen en een betrouwbare meting is niet langer


mogelijk. De hoofdreden is dat de infraroodstraling niet door zware sneeuwval of een
zware regenbui kan dringen en dus eigenlijk de temperatuur van de sneeuwvlokken
of regendruppels wordt gemeten.
28.6.3 Afstand tot het object
Deze afbeelding is vanuit een helicopter gemaakt, op een afstand van 20 meter (66ft)
tot de defecte aansluiting. De afstand was foutief ingesteld op 1 meter (3 ft.) en de
gemeten temperatuur bedroeg +37,9 °C (+100,2 °F). De meetwaarde nadat de afstand
achteraf was gecorrigeerd tot 20 meter (66 ft.), wordt getoond in de rechterafbeelding,
en de temperatuur is gecorrigeerd tot +38,8 °C (+101,8 °F). Het verschil is niet cruci-
aal, maar kan ertoe leiden dat de fout in een hogere klasse moet worden geclassifi-
ceerd. De afstandsinstelling mag dus absoluut niet worden verwaarloosd.
10714403;a3

Figuur 28.18 LINKS: Onjuiste afstandsinstelling; RECHTS: Juiste afstandsinstelling

De onderstaande afbeeldingen laten de gemeten temperaturen zien van een black-


body van +85 °C (+185 °F) bij groter wordende afstanden.
10714503;a3

Figuur 28.19 De gemeten temperaturen van een blackbody van +85 °C (+185 °F) bij groter wordende
afstanden.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 201
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

De gemeten gemiddelde temperaturen zijn, van links naar rechts gezien, +85,3 °C
(+185,5 °F),+85,3 °C (+185,5 °F), +84,8 °C (+184,6 °F), +84,8 °C (+184,6 °F), +84,8
°C (+184,6 °F) en +84,3 °C (+183,7 °F) van een blackbody van +85 °C (+185 °F).
De thermogrammen zijn gemaakt met een 12°-lens. De afstanden bedragen 1, 2, 3,
4, 5 en 10 meter (3, 7, 10, 13, 16 en 33 ft.). De correctie voor de afstand is zeer
nauwkeurig ingesteld en werkt omdat het object groot genoeg is voor een correcte
meting.
28.6.4 Objectgrootte
De tweede serie afbeeldingen hieronder toont hetzelfde maar met de normale 24°-
lens. Hier bedragen de gemeten gemiddelde temperaturen van de blackbody bij +85
°C (+185 °F): +84,2 °C (+183,6 °F), +83,7 °C (+182,7 °F), +83,3 °C (+181,9 °F),
+83,3 °C (+181,9 °F), +83,4 °C (+181,1 °F) en +78,4 °C (+173,1 °F).
De laatste waarde (+78,4 °C (+173,1 °F)) is de maximumtemperatuur omdat het on-
mogelijk was om een cirkel in het nu zeer kleine blackbodybeeld te plaatsen. Duidelijk
is dat het onmogelijk is om correcte waarden te meten als het object te klein is. De
afstand was correct ingesteld op 10 meter (33 ft.).
10714603;a3

Figuur 28.20 De gemeten temperaturen van een blackbody van +85 °C (+185 °F) bij groter wordende
afstanden (24°-lens).

De oorzaak van dit effect is dat er een minimale objectgrootte is waarbij de tempera-
tuurmetingen correct zijn. De gebruiker wordt bij alle FLIR Systems-camera's geïnfor-
meerd over deze minimale objectgrootte. De onderstaande afbeelding laat zien wat
u ziet in de zoeker van cameramodel 695. De puntmeter heeft in het midden een
opening, wat in het detailaanzicht rechts duidelijker wordt. Het object moet groter
zijn dan die opening om te voorkomen dat straling van de naastgelegen componenten,

202 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

die veel kouder zijn, in de meting worden opgenomen en de gemeten waarden aan-
zienlijk verlagen. In het bovenstaande geval met een puntvormig object dat veel heter
is dan zijn omgeving, zal de gemeten temperatuurwaarde te laag zijn.
10714703;a3

Figuur 28.21 Afbeelding van een zoeker van een ThermaCAM 695

Dit effect wordt veroorzaakt door onvolkomenheden in de optiek en de grootte van


de detectorelementen. Dit is typisch voor alle infraroodcamera's en is onvermijdelijk.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 203
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.7 Praktisch advies voor de thermograaf


Door in de praktijk met de camera te werken, zult u verschillende punten ontdekken
die uw werk zullen vergemakkelijken. Hier om te beginnen alvast vijf punten.
28.7.1 Van koud naar heet
U bent met de camera buiten geweest bij +5 °C (+41 °F). Om door te gaan met uw
werk, heeft u nu een aantal binneninspecties te doen. Als u een bril draagt, bent u
gewend om condens van de brillenglazen af te vegen omdat u anders niets ziet.
Hetzelfde effect treedt ook bij de camera op. Voor een correcte meting moet u
wachten tot de camera voldoende is opgewarmd en de condens is verdampt. Hierdoor
heeft het interne temperatuurcompensatiesysteem tijd om zich aan de veranderde
omstandigheden aan te passen.
28.7.2 Regenbuien
Als het begint te regenen, dient u geen inspectie uit te voeren omdat het water de
oppervlaktetemperatuur van het object dat u meet drastisch zal wijzigen. Desondanks
moet u soms de camera zelfs bij regenbuien of regenspatten gebruiken. Bescherm
uw camera dan met een transparante plastic zak van polyethyleen. U kunt de verzwak-
king door de plastic zak corrigeren door de objectafstand te wijzigen totdat de gemeten
temperatuur met en zonder plastic zak gelijk zijn. Een aantal cameramodellen hebben
een aparte ingang Externe optiektransmissie.
28.7.3 Emissiegraad
U moet de emissiegraad vaststellen van het materiaal dat u gaat meten. In de meeste
gevallen vindt u de waarde niet terug in tabellen. Gebruik dan optische zwarte lak,
d.w.z. Nextel Black Velvet. Lak een klein deel van het materiaal waarmee u werkt. De
emissiegraad van de optische lak is normaal gesproken 0,94. Denk eraan dat het
object een temperatuur dient te hebben die afwijkt—meestal hoger—van de omge-
vingstemperatuur. Hoe groter het verschil, des te nauwkeuriger is de berekening van
de emissiegraad. Het verschil dient ten minste 20 °C (36 °F) te zijn. Denk eraan dat
er andere lakken zijn die u bij zeer hoge temperaturen tot +800 °C (+1472 °F) kunt
gebruiken. De emissiegraad kan echter lager zijn dan die van optisch zwart.
Soms kunt u het object dat u meet niet lakken. Gebruik in dat geval tape. Een dunne
tape waarvan u vooraf de emissiegraad hebt vastgesteld, werkt in de meeste gevallen
en na afloop kunt u de tape weer zonder beschadiging van het onderzochte object
verwijderen. Houd er rekening mee dat sommige tapes halftransparant zijn en dus
minder goed geschikt zijn voor dit doel. Een van de beste tapes voor dit doel is
elektrische tape van Scotch voor gebruik buiten en bij temperaturen onder nul.

204 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
28 – Inleiding in de thermografische inspecties van elektrische installaties

28.7.4 Gereflecteerde gevoelstemperatuur


U bevindt zich in een meetsituatie met verschillende hittebronnen die uw meting be-
ïnvloeden. U moet de juiste waarde hebben voor de gereflecteerde gevoelstemperatuur
en die in de camera invoeren om de optimale correctie te verkrijgen. Ga als volgt te
werk: stel de emissiegraad in op 1,0. Stel de cameralens op focus dichtbij en sla één
afbeelding op terwijl u in de tegenovergestelde richting van het object wegkijkt. Met
het gebied of de isoterm moet u de meest waarschijnlijke waarde bepalen van het
gemiddelde van de afbeelding en die waarde invoeren als gereflecteerde gevoelstem-
peratuur.
28.7.5 Object te ver weg
Twijfelt u of de camera die u gebruikt correct meet op de feitelijke afstand? Een
vuistregel voor uw lens is om de IFOV te vermenigvuldigen met 3 (IFOV is het detail
van het object dat door een enkel segment van de detector wordt gezien). Voorbeeld:
25 graden komen overeen met ongeveer 437 mrad. Als uw camera een beeld heeft
van 120 × 120 pixels, wordt de IFOV 437/120 = 3,6 mrad (3,6 mm/m) en bedraagt
uw puntgrootteratio ongeveer 1000/(3 × 3,6)=92:1. Dit betekent dat uw doel op een
afstand van 9,2 meters (30,2 ft.) minimaal ongeveer 0,1 meter of 100 mm (3,9") breed
dient te zijn. Probeer aan de veilige kant te werken en verklein de afstand tot maximaal
9 meter (30 ft.). Bij een afstand van 7–8 meter (23–26 ft.) zou uw meting correct
moeten zijn.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 205
29 Over FLIR Systems
FLIR Systems werd in 1978 opgericht om een pioniersrol te gaan vervullen in de
ontwikkeling van geavanceerde infrarood-beeldvormingssystemen en is wereldmarkt-
leider op het gebied van ontwerp, fabricage en marketing van thermische beeldvor-
mingssystemen voor uiteenlopende toepassingen in de sectoren handel, industrie
en overheid. Tegenwoordig draagt FLIR Systems de geschiedenis in zich van vijf
grote bedrijven die sinds 1958 uitzonderlijke prestaties hebben geleverd op het gebied
van infraroodtechnologie; het Zweedse AGEMA Infrared Systems (voorheen AGA
Infrared Systems), de drie Amerikaanse bedrijven Indigo Systems, FSI en Inframetrics
en het Franse bedrijf Cedip. In november 2007 werd Extech Instruments overgenomen
door FLIR Systems.
10722703;a2

Figuur 29.1 LINKS: Thermovision® Model 661 uit 1969. De camera woog ongeveer 25 kg, de oscilloscoop
20 kg en het statief 15 kg. De gebruiker had ook een 220 VAC generatorset en een 10-litervat met vloeibare
stikstof nodig. Links van de oscilloscoop ziet u het Polaroid-hulpstuk (6 kg). RECHTS: FLIR i7 uit 2009.
Gewicht: 0,34 kg, inclusief batterij.

Het bedrijf heeft wereldwijd meer dan 100.000 infraroodcamera's verkocht voor toe-
passingen zoals preventief onderhoud, R & D, non-destructive tests, procescontrole
en automatisering, machinevisie en vele andere.
FLIR Systems beschikt over drie productiefabrieken in de Verenigde Staten (Portland,
OR, Boston, MA, Santa Barbara, CA) en een in Zweden (Stockholm). Sinds 2007 staat
er tevens een productiefabriek in Tallinn, Estland. Directe verkoopkantoren in België,
Brazilië, China, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, Hongkong, Italië, Japan, Korea,
Zweden en de VS ondersteunen, in combinatie met een wereldwijd netwerk van ver-
tegenwoordigers en distributeurs, onze internationale klantenkring.

206 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
29 – Over FLIR Systems

FLIR Systems is een pionier op het gebied van innovatie binnen de infraroodcame-
raindustrie. Wij lopen vooruit op de marktvraag door constant onze bestaande camera's
te verbeteren en nieuwe te ontwikkelen. Het bedrijf heeft mijlpalen gerealiseerd op
het gebied van productontwerp en -ontwikkeling, zoals de introductie van de eerste
draagbare camera op batterijvoeding voor industriële inspecties en de eerste onge-
koelde infraroodcamera, om maar eens twee innovaties te noemen.
FLIR Systems produceert alle essentiële mechanische en elektronische onderdelen
van de camerasystemen zelf. Van detectorontwerp en productie tot lenzen en sys-
teemelektronica en eindtesten en kalibratie. Alle productiestappen worden onder
toezicht van en door onze eigen technici uitgevoerd. De verregaande expertise van
deze infraroodspecialisten maakt dat alle essentiële onderdelen die in uw infrarood-
camera zijn gemonteerd nauwkeurig en betrouwbaar werken.

29.1 Meer dan zomaar een infraroodcamera


Bij FLIR Systems erkennen wij dat het onze taak is om verder te gaan dan slechts het
produceren van de beste infraroodcamerasystemen. Wij doen er alles aan om alle
gebruikers van onze infraroodcamerasystemen productiever te laten werken door
hen de meest krachtige camera–softwarecombinatie te leveren. Speciaal op maat
gemaakte software voor preventief onderhoud, R & D en procesbewaking worden
intern ontwikkeld. De meeste software is verkrijgbaar in een groot aantal talen.
We ondersteunen al onze infraroodcamera's met vele accessoires, zodat u uw appa-
ratuur kunt aanpassen aan de meest veeleisende infraroodtoepassingen.

29.2 Verspreiden van onze kennis


Ondanks dat onze camera's zijn ontwikkeld voor gebruikersvriendelijkheid, omvat
thermografie veel meer dan alleen een camera weten te bedienen. Daarom heeft FLIR
Systems het ITC (Infrared Training Center) opgericht, een aparte business unit waar
certificatietrainingen worden gegeven. Als u een van de ITC-trainingen volgt, zult u
echte praktijkervaring opdoen.
Het personeel van de ITC staat klaar om u waar nodig de toepassingsondersteuning
te bieden die u nodig hebt om de infraroodtheorie in de praktijk te kunnen brengen.

29.3 Het ondersteunen van onze klanten


FLIR Systems maakt gebruik van een wereldwijd servicenetwerk, zodat uw camera
te allen tijde blijft functioneren. Bij problemen met uw camera beschikken de plaatse-
lijke servicecentra altijd over voldoende apparatuur en expertise om uw probleem zo
snel mogelijk op te lossen. U hoeft uw camera dus niet naar de andere kant van de
wereld te sturen of uw probleem aan iemand uit te leggen die uw taal niet spreekt.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 207
29 – Over FLIR Systems

29.4 Een paar beelden uit onze fabriek


10401303;a1

Figuur 29.2 LINKS: Ontwikkeling van systeemelektronica; RECHTS: Testen van een FPA-detector
10401403;a1

Figuur 29.3 LINKS: Draaibank met diamanten beitel; RECHTS: Polijsten van lenzen

208 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
29 – Over FLIR Systems
10401503;a1

Figuur 29.4 LINKS: Testen van infraroodcamera's in de klimaatkamer; RECHTS: Robot voor testen en
kalibreren van de camera

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 209
30 Verklarende woordenlijst
Term of uitdrukking Uitleg

absorptie (absorptiefactor) De hoeveelheid straling die door een object wordt opgenomen
ten opzichte van de ontvangen straling. Een getal tussen 0 en
1.

atmosfeer De gassen tussen het object dat wordt gemeten en de camera,


meestal lucht.

automatisch aanpassen Een functie die ervoor zorgt dat de camera een interne beeld-
correctie uitvoert.

automatisch palet Het IR-beeld wordt weergegeven met een ongelijkmatige


kleurspreiding, waarbij koude objecten evenals warme voorwer-
pen tegelijk worden weergegeven.

beeldcorrectie (intern of extern) Een manier om verschillen in gevoeligheid te compenseren in


verschillende delen van livebeelden en om de camera te stabi-
liseren.

bereik De huidige algemene temperatuurmetingsbegrenzing van een


IR-camera. Camera's kunnen meerdere bereiken hebben. Wordt
uitgedrukt als twee blackbody-temperaturen die de huidige ka-
libratie beperken.

bereik Het interval van de temperatuurschaal, meestal uitgedrukt als


een signaalwaarde.

berekende atmosferische transmissie Een transmissiewaarde berekend op basis van de temperatuur,


de relatieve vochtigheid van lucht en de afstand tot het object.

blackbody Volledig niet-reflecterend object. Alle straling van dit voorwerp


is het gevolg van de eigen temperatuur.

blackbody radiator Een infrarood uitstralend apparaat met blackbody-eigenschap-


pen dat wordt gebruikt om IR-camera's te kalibreren.

continu aanpassen Een functie die het beeld aanpast. De functie is ononderbroken
actief en stelt voortdurend de helderheid en het contrast bij in
overeenstemming met de inhoud van de afbeelding.

convectie Convectie is een warmteoverdrachtmodus waarbij een vloeistof


in beweging wordt gebracht, door zwaartekracht of een andere
kracht, en warmte van de ene naar de andere plaats overdraagt.

dubbele isoterm Een isoterm met twee kleurbanden in plaats van één.

emissiegraad (stralingsfactor) De hoeveelheid straling die van een object komt, vergeleken
met die van een blackbody. Een getal tussen 0 en 1.

210 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
30 – Verklarende woordenlijst

Term of uitdrukking Uitleg

emittantie Hoeveelheid energie die per tijdseenheid en gebied (W/m2) van


een object wordt uitgestraald

externe optiek Extra lenzen, filters, hitteschilden en dergelijke die tussen de


camera en het te meten object kunnen worden geplaatst.

filter Een materiaal dat alleen transparant is voor bepaalde infrarood-


golflengten.

FOV Field of view (Gezichtsveld): de horizontale hoek die kan worden


bekeken via een IR-lens.

FPA Focal plane array: een type IR-detector.

geleiding Het proces dat ervoor zorgt dat warmte zich in een materiaal
verspreidt.

geschatte atmosferische transmissie Een transmissiewaarde die wordt geleverd door een gebruiker
en die een berekende waarde vervangt.

graybody Een object dat voor elke golflengte een vaste fractie van de
hoeveelheid energie van een blackbody uitstraalt.

handmatig aanpassen Een manier om het beeld aan te passen door handmatig bepaal-
de parameters te wijzigen.

IFOV Instantaneous field of view (Direct gezichtsveld): een maat voor


de geometrische resolutie van een IR-camera.

infrarood Niet-zichtbare straling met een golflengte van ongeveer 2–13


μm.

IR infrarood

isoterm Een functie die de delen van een afbeelding markeert die boven,
onder of tussen een of meer temperatuurintervallen vallen.

isotermische holte Een flesvormige radiator met een uniforme temperatuur, gezien
door de flessenhals.

kleurtemperatuur De temperatuur waarbij de kleur van een blackbody overeen-


komt met een specifieke kleur.

Laser LocatIR Een elektrisch aangedreven lichtbron op de camera die laser-


straling uitstraalt in een dunne, geconcentreerde straal om be-
paalde delen van het object voor de camera aan te wijzen.

laserwijzer Een elektrisch aangedreven lichtbron op de camera die laser-


straling uitstraalt in een dunne, geconcentreerde straal om be-
paalde delen van het object voor de camera aan te wijzen.

NETD Ruisequivalent temperatuurverschil. Een maat van het beeldruis-


niveau van een IR-camera.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 211
30 – Verklarende woordenlijst

Term of uitdrukking Uitleg

niveau De middelste waarde van de temperatuurschaal, meestal uitge-


drukt als een signaalwaarde.

objectparameters Een reeks waarden die de omstandigheden waaronder de me-


ting van een object is verricht alsmede het object zelf beschrijven
(emissiegraad, gereflecteerde gevoelstemperatuur, afstand enz.)

objectsignaal Een niet-gekalibreerde waarde die samenhangt met de hoeveel-


heid straling die de camera van het object heeft ontvangen.

omgeving Objecten en gassen die straling uitzenden naar het voorwerp


dat wordt gemeten.

palet De reeks kleuren die wordt gebruikt om een IR-beeld weer te


geven.

pixel Staat voor picture element (beeldelement). Eén punt in een af-
beelding.

radiator Een apparaat dat infraroodstraling uitzendt.

referentietemperatuur Een temperatuur waarmee de normale gemeten waarden kun-


nen worden vergeleken.

reflectie De hoeveelheid straling die door een voorwerp wordt gereflec-


teerd in verhouding tot de ontvangen straling. Een getal tussen
0 en 1.

relatieve vochtigheid De relatieve vochtigheid geeft de verhouding weer tussen de


actuele waterdampmassa in de lucht en het maximum in verza-
digingsomstandigheden.

ruis Ongewenste kleine verstoringen in de infraroodafbeelding

spectrale (stralings-) emittantie Hoeveelheid energie die per eenheid tijd, gebied en golflengte
(W/m2/μm) van een object wordt uitgestraald.

straling Het proces waarbij elektromagnetische energie wordt uitge-


straald door een object of een gas.

stralingsdichtheid Hoeveelheid energie die per tijdseenheid, gebied en hoek


(W/m2/sr) van een object wordt uitgestraald

stralingsenergie Hoeveelheid energie die per tijdseenheid van een voorwerp


wordt uitgestraald (W)

stralingsruimte Een flesvormige radiator met een absorberende binnenzijde,


gezien door de flessenhals.

temperatuurbereik De huidige algemene temperatuurmetingsbegrenzing van een


IR-camera. Camera's kunnen meerdere bereiken hebben. Wordt
uitgedrukt als twee blackbody-temperaturen die de huidige ka-
libratie beperken.

212 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
30 – Verklarende woordenlijst

Term of uitdrukking Uitleg

temperatuurschaal De manier waarop een IR-beeld momenteel wordt weergegeven.


Wordt uitgedrukt als twee temperatuurwaarden die de kleuren
beperken.

temperatuurverschil of verschil van De waarde die overblijft wanneer de ene temperatuurwaarde


temperatuur. van de andere wordt afgetrokken.

thermogram infrarood beeld

transmissiefactor Gassen en materialen kunnen meer of minder transparant zijn.


Transmissie is de hoeveelheid IR-straling die door gassen en
materialen heen gaat. Een getal tussen 0 en 1.

transparante isoterm Een isoterm die een lineaire spreiding van kleuren laat zien, in
plaats van de gemarkeerde gedeelten van het beeld af te dek-
ken.

verzadigingskleur De gebieden die temperaturen bevatten die buiten de huidige


niveau-/bereikinstellingen liggen, worden gekleurd met de ver-
zadigingskleuren. De verzadigingskleuren bevatten een ‘over-
loop’kleur en een ‘onderloop’kleur. Er is ook een derde, rode,
verzadigingskleur die alles markeert dat is verzadigd door de
detector, waarmee wordt aangegeven dat het bereik moet
worden gewijzigd.

visueel Heeft betrekking op de videomodus van een IR-camera, de te-


genhanger van de normale, thermografische modus. Een came-
ra in de videomodus legt normale videobeelden vast, terwijl in
de IR-modus thermografische afbeeldingen worden vastgelegd.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 213
31 Thermografische
meettechnieken
31.1 Inleiding
Een infraroodcamera meet de uitgezonden infraroodstraling van een object en beeldt
deze af. Aangezien straling afhankelijk is van de oppervlaktetemperatuur van een
object kan de camera de temperatuur van het object berekenen en weergeven.
De straling die wordt gemeten door de camera is echter niet alleen afhankelijk van
de temperatuur van het object, maar ook van de emissiegraad. Straling is ook afkom-
stig van de omgeving en wordt gereflecteerd in het object. De straling van het object
en de gereflecteerde straling worden bovendien beïnvloed door de absorptie van de
atmosfeer.
Om de temperatuur nauwkeurig te kunnen meten, moeten dus de effecten van een
aantal verschillende stralingsbronnen worden gecompenseerd. Dit doet de camera
automatisch on line. De volgende objectparameters moeten echter voor de camera
worden opgegeven:
■ De emissiegraad van het object
■ De gereflecteerde gevoelstemperatuur
■ De afstand tussen het object en de camera
■ De relatieve luchtvochtigheid
■ Temperatuur van de atmosfeer

31.2 Emissiegraad
De belangrijkste objectparameter die correct moet worden ingesteld is de emissie-
graad; dit is, kort gezegd, de maat voor de hoeveelheid straling die wordt uitgestraald
door het object, vergeleken met de straling die afkomstig is van een perfect zwartli-
chaam met dezelfde temperatuur.
Normaal gesproken vertonen materialen en oppervlaktebehandelingen van objecten
een emissiegraad variërend van ongeveer 0,1 tot 0,95. Een glanzend gepolijst (spie-
gelend) oppervlak heeft een emissiegraad van minder dan 0,1, terwijl een geoxideerd
of geverfd oppervlak een hogere emissiegraad heeft. Verf op oliebasis, ongeacht de
kleur in het zichtbare spectrum, heeft een emissiegraad van meer dan 0,9 in het infra-
rood. De menselijke huid heeft een emissiegraad tussen 0,97 en 0,98.

214 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
31 – Thermografische meettechnieken

Niet-geoxideerde metalen vormen een uitzonderlijk geval, met hun volledige ondoor-
zichtigheid en hun hoge reflectie, die niet erg varieert met de golflengte. Daardoor
hebben metalen een lage emissiegraad – neemt alleen toe wanneer de temperatuur
stijgt. Voor andere materialen dan metalen is de emissiegraad meestal vrij hoog, en
neemt deze af met het dalen van de temperatuur.
31.2.1 De emissiegraad van een proef bepalen
31.2.1.1 Stap 1: Het bepalen van de gereflecteerde gevoelstemperatuur
Gebruik een van de volgende methoden om de gereflecteerde gevoelstemperatuur
te bepalen:
31.2.1.1.1 Methode 1: Directe methode
1 Zoek naar mogelijke reflectiebronnen, in aanmerking genomen dat de hoek van inval = reflec-
tiehoek (a = b).
10588903;a1

Figuur 31.1 1 = Reflectiebron

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 215
31 – Thermografische meettechnieken

2 Als de reflectiebron een puntbron is, past u de bron aan door deze te blokkeren met een stuk
karton.
10589103;a2

Figuur 31.2 1 = Reflectiebron

3 Meet de stralingsintensiteit (= gevoelstemperatuur) vanuit de reflecterende bron. Gebruik de


volgende instellingen:
■ Emissiegraad: 1.0
■ Dobj: 0
U kunt de stralingsintensiteit meten met behulp van een van de twee volgende methoden:
10589003;a2

Figuur 31.3 1 = Reflectiebron

Opmerking: het gebruik van een thermokoppel voor het meten van gereflecteerde
gevoelstemperatuur wordt om twee belangrijke redenen afgeraden:
■ Een thermokoppel meet geen stralingsintensiteit

216 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
31 – Thermografische meettechnieken

■ Een thermokoppel vereist een zeer goed thermisch contact met het oppervlak,
meestal door de sensor te lijmen en af te dekken met een thermische isolator.
31.2.1.1.2 Methode 2: Reflectormethode
1 Maak een prop van een groot stuk aluminiumfolie.

2 Strijk de aluminiumfolie weer glad en zet deze vast op een stuk karton van dezelfde grootte.

3 Plaats dit karton voor het object dat u wilt gaan meten. Zorg ervoor dat de kant met het alumi-
niumfolie naar de camera wijst.

4 Stel de emissiegraad in op 1.0.

5 Meet de gevoelstemperatuur van het aluminiumfolie en noteer deze waarde.


10727003;a2

Figuur 31.4 Het meten van de gevoelstemperatuur van het aluminiumfolie

31.2.1.2 Stap 2: Het bepalen van de emissiegraad


1 Selecteer een plaats om de proef neer te zetten.

2 Bepaal de gereflecteerde gevoelstemperatuur volgens de voorgaande procedure en stel deze


in.

3 Plaats een stuk elektrische tape met een bekende hoge emissiegraad op de proef.

4 Verhit de proef tot minimaal 20 K boven kamertemperatuur. Het verhitten dient redelijk gelijk-
matig plaats te vinden.

5 Focus de camera, pas deze automatisch aan en bevries de afbeelding.

6 Stel Niveau en Bereik af voor een afbeelding met optimale helderheid en contrast.

7 Stel de emissiegraad in op die van de tape (meestal 0,97).

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 217
31 – Thermografische meettechnieken

8 Meet de temperatuur van de tape met behulp van een van de volgende meetfuncties:
■ Isoterm (helpt u bij het bepalen van zowel de temperatuur als de gelijkmatigheid waarmee
u de proef hebt verhit)
■ Punt (eenvoudiger)
■ Rechthoek Gem. (geschikt voor oppervlakken met een variërende emissiegraad).

9 Noteer de temperatuur.

10 Verplaats uw meetfunctie naar het oppervlak van de proef.

11 Wijzig de instelling van de emissiegraad totdat u dezelfde temperatuur afleest als bij uw vorige
meting.

12 Noteer de emissiegraad.

Opmerking:
■ Vermijd gedwongen convectie
■ Probeer een thermisch stabiele omgeving te vinden die geen puntreflecties oplevert
■ Gebruik tape van hoge kwaliteit, waarvan u weet dat deze niet transparant is en
waarvan u zeker weet dat deze een hoge emissiegraad heeft
■ Bij deze methode wordt ervan uitgegaan dat de temperatuur van uw tape en die
van het proefoppervlak gelijk zijn. Als dat niet het geval is, zal uw meting van de
emissiegraad onjuist zijn.

31.3 Gereflecteerde gevoelstemperatuur


Deze parameter wordt gebruikt om de straling die wordt gereflecteerd in het object
te compenseren. Als de emissiegraad laag is en de objecttemperatuur relatief ver
van die van het gereflecteerde object ligt, is het belangrijk om de gereflecteerde ge-
voelstemperatuur goed in te stellen en deze hier correct voor te compenseren.

31.4 Afstand
De afstand is de afstand tussen het object en de voorste lens van de camera. Deze
parameter wordt gebruikt om de volgende twee feiten te compenseren:
■ Dat straling van het object door de atmosfeer tussen het object en de camera wordt
geabsorbeerd.
■ De straling van de atmosfeer zelf door de camera wordt gedetecteerd.

31.5 Relatieve vochtigheid


De camera kan ook compensatie bieden voor het feit dat de transmissie ook afhan-
kelijk is van de relatieve luchtvochtigheid van de atmosfeer. Hiervoor moet u de rela-
tieve luchtvochtigheid instellen op de juiste waarde. Voor korte afstanden en bij een
normale vochtigheid kunt u de relatieve luchtvochtigheid normaal gesproken hand-
haven op de standaardwaarde van 50%.

218 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
31 – Thermografische meettechnieken

31.6 Overige parameters


Bovendien kunt u met sommige camera's en analyseprogramma's van FLIR Systems
de volgende parameters compenseren:
■ Atmosferische temperatuur, dat wil zeggen de temperatuur van de atmosfeer tussen
de camera en het doel
■ Temperatuur externe optiek, dat wil zeggen de temperatuur van alle externe lenzen
of vensters die worden gebruikt voor de camera
■ Externe optiektransmissie – dat wil zeggen de transmissie van alle externe lenzen
of vensters die worden gebruikt voor de camera

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 219
32 Geschiedenis van
infraroodtechnologie
Voor het jaar 1800 werd het bestaan van het infrarooddeel van het elektromagnetische
spectrum niet eens vermoed. De oorspronkelijke betekenis van het infraroodspectrum,
of gewoon ‘het infrarood’ zoals het vaak wordt genoemd, als een vorm van warmte-
straling ligt nu misschien minder voor de hand dan toen het in 1800 door Herschel
werd ontdekt.
10398703;a1

Figuur 32.1 Sir William Herschel (1738–1822)

De ontdekking werd toevallig gedaan toen werd gezocht naar een nieuw optisch
materiaal. Sir William Herschel (astronoom aan het hof van koning George III van
Engeland, en al beroemd om zijn ontdekking van de planeet Uranus) zocht naar een
optisch filtermateriaal waarmee de helderheid van het beeld van de zon in telescopen
tijdens zonneobservaties kon worden beperkt. Bij het testen van verschillende mon-
sters van gekleurd glas die vergelijkbare helderheidsreducties gaven, raakte hij geïn-
trigeerd door zijn ontdekking dat door sommige monsters maar heel weinig zonne-
warmte heen kwam, terwijl er door andere zoveel warmte binnenkwam dat hij schade
aan zijn ogen riskeerde na slechts een paar seconden observeren.
Herschel was er al snel van overtuigd dat hij een systematisch experiment moest
opzetten, met als doel dat ene materiaal te vinden dat zowel de gewenste afname
van helderheid zou geven als de maximale afname van warmte. Hij begon het expe-
riment door het prisma-experiment van Newton te herhalen, maar daarbij keek hij
meer naar het verwarmingseffect dan naar de visuele verdeling van intensiteit in het
spectrum. Eerst maakte hij de bel van een gevoelige kwikthermometer zwart met inkt.
Dit gebruikte hij als een stralingsdetector toen hij verderging met het testen van het
verwarmingseffect van de verschillende kleuren van het spectrum: dit spectrum werd

220 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
32 – Geschiedenis van infraroodtechnologie

op de bovenkant van een tafel gevormd doordat hij zonlicht door een glazen prisma
liet vallen. Andere thermometers, die buiten de stralen van de zon werden geplaatst,
fungeerden als controlethermometers.
Terwijl de zwartgemaakte thermometer langzaam langs de kleuren van het spectrum
werd verplaatst, gaven de temperatuuraflezingen een gestage toename te zien van
het violet-eind naar het rode eind. Dit was niet geheel onverwacht, aangezien de Ita-
liaanse onderzoeker Landriani in een vergelijkbaar experiment in 1777 vrijwel hetzelfde
effect had geconstateerd. Het was echter Herschel die als eerste inzag dat er een
punt moest zijn waar het verwarmingseffect een maximum bereikt, en dat dit punt
niet kon worden bepaald bij metingen die alleen op het zichtbare gedeelte van het
spectrum werden uitgevoerd.
10398903;a1

Figuur 32.2 Marsilio Landriani (1746–1815)

Door de thermometer naar het zwarte gebied voorbij het rode eind van het spectrum
te verplaatsen, kon Herschel bevestigen dat de warmte bleef toenemen. Het maxi-
mumpunt, toen hij dat vond, lag ver voorbij het rode eind, in wat we tegenwoordig
de 'infraroodgolflengten' noemen.
Toen Herschel zijn ontdekking bekendmaakte, noemde hij dit nieuwe gedeelte van
het elektromagnetische spectrum het ‘thermometrische spectrum’. De straling zelf
noemde hij soms de ‘donkere warmte’, of gewoon 'de onzichtbare stralen'. Ironisch
genoeg, en in tegenstelling tot de algemene opvatting, was het niet Herschell die de
term 'infrarood' introduceerde. Het woord verscheen pas ongeveer 75 jaar later in
gedrukte teksten en het is nog steeds onduidelijk van wie dit woord afkomstig was.
Dat Herschell glas gebruikte in het prisma van zijn oorspronkelijke experiment leidde
in het begin tot enige controverses met zijn tijdgenoten over het werkelijke bestaan
van de infraroodgolflengten. Verschillende onderzoekers gebruikten, in een poging
om zijn werk te bevestigen, verschillende soorten glas door elkaar, met verschillende
transparanties in het infrarood. Door zijn latere experimenten was Herschel zich bewust
van de beperkte transparantie van glas voor de nieuw ontdekte thermische straling,
en hij moest wel concluderen dat de optiek voor het infrarood waarschijnlijk gedoemd

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 221
32 – Geschiedenis van infraroodtechnologie

was uitsluitend te worden gebruikt voor reflecterende elementen (dat wil zeggen
platte en gebogen spiegels). Gelukkig bleek dit tot slechts 1830 het geval te zijn, toen
een Italiaanse onderzoeker,Melloni, zijn grote ontdekking deed dat in de natuur
voorkomend rotszout (NaCl) (dat in voldoende grote natuurlijke kristallen voorhanden
was om er lenzen en prisma's van te maken) bijzonder transparant is voor het infrarood.
Het gevolg was dat rotszout het belangrijkste optische infraroodmateriaal werd en
dat de volgende honderd jaar ook bleef, tot men in de jaren 1930 de kunst van het
kweken van synthetische kristallen leerde beheersen.
10399103;a1

Figuur 32.3 Macedonio Melloni (1798–1854)

De positie van thermometers, als stralingsdetectors, bleef onbetwist tot in 1829, het
jaar waarin Nobili de thermokoppel uitvond. (De eigen thermometer van Herschel
kon slechts worden afgelezen tot een nauwkeurigheid van 0,2 °C (0,036 °F), en latere
modellen konden worden afgelezen tot een nauwkeurigheid van 0,05 °C (0,09 °F)).
En toen kwam er een doorbraak: Melloni sloot een aantal thermokoppels in een serie
op elkaar aan en vormde daarmee de eerste thermobatterij. Dit nieuwe apparaat was
minimaal 40 keer gevoeliger dan de beste thermometer van die tijd voor het detecteren
van warmtestraling en kon de warmte detecteren van een persoon op drie meter af-
stand.
Het eerste zogenaamde warmtebeeld werd mogelijk in 1840, en was het resultaat
van werkzaamheden door Sir John Herschel, zoon van de ontdekker van het infrarood
en zelf ook een beroemd astronoom. Op basis van de differentiële verdamping van
een dunne oliefilm die werd blootgesteld aan een warmtepatroon dat erop werd ge-
richt, kon het thermische beeld worden gezien door gereflecteerd licht waarbij de in-
terferentie-effecten van de oliefilm het beeld zichtbaar maakten voor het blote oog.
Sir John slaagde er ook in een primitieve record van het thermische beeld op papier
te maken, wat hij een 'thermogram' noemde.

222 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
32 – Geschiedenis van infraroodtechnologie
10399003;a2

Figuur 32.4 Samuel P. Langley (1834–1906)

De gevoeligheid van de infrarooddetector werd langzaam beter. Een andere belang-


rijke doorbraak, waarvoor Langley zorgde in 1880, was de uitvinding van de bolometer.
Deze bestond uit een dunne zwartgemaakte platinastrip die werd aangesloten op
één arm van een brug van Wheatstone, waarop de infraroodstraling werd gericht en
waarop een gevoelige galvanometer reageerde. Het schijnt dat dit instrument de
warmte van een koe kon detecteren op een afstand van 400 meter.
Een Engelse wetenschapper,Sir James Dewar, introduceerde het gebruik van vloeibaar
gemaakte gassen als koelmiddel (zoals vloeibare stikstof met een temperatuur van
-196 °C (-320,8 °F)) in onderzoek bij lage temperaturen. In 1892 vond hij een unieke
isolerende vacuümcontainer uit waarin vloeibaar gemaakte gassen hele dagen konden
worden bewaard. De gewone 'thermosfles', die wordt gebruikt voor het bewaren van
warme en koude dranken, is gebaseerd op zijn uitvinding.
Tussen 1900 en 1920 'ontdekten' de uitvinders van de wereld het infrarood. Er zijn
veel patenten uitgegeven voor apparatuur om mensen, wapens, vliegtuigen, schepen
en zelfs ijsbergen te detecteren. De ontwikkeling van de eerste besturingssystemen,
in de moderne betekenis van het woord, begon tijdens de oorlog van '14-'18, toen
beide partijen onderzoeksprogramma's wijdden aan militaire toepassingen van het
infrarood. Deze programma's omvatten experimentele systemen voor indringing
bij/detectie van de vijand, registreren van temperatuur op afstand, beveiligde commu-
nicatie en geleiding van vliegende torpedo's. Een infraroodzoeksysteem dat in deze
periode werd getest kon een naderend vliegtuig detecteren op een afstand van 1,5
km (0,94 miles) of een persoon die meer dan 300 meter (984 ft.) verwijderd was.
De gevoeligste systemen tot dit moment waren alle gebaseerd op variaties van het
bolometerprincipe, maar in het interbellum werden twee revolutionaire nieuwe infra-
rooddetectoren ontwikkeld: de beeldomzetter en de fotondetector. In eerste instantie
kreeg de beeldomzetter de meeste aandacht van het leger, omdat het de kijker voor
het eerst in de geschiedenis in staat stelde letterlijk in het donker te zien. De gevoe-

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 223
32 – Geschiedenis van infraroodtechnologie

ligheid van de beeldomzetter was echter beperkt tot de nabije-infraroodgolflengten


en de interessantste militaire doelen (dat wil zeggen vijandelijke soldaten) moesten
worden verlicht met infraroodzoekstralen. Aangezien hierbij het risico ontstond dat
de positie van de kijker werd verraden aan een met dezelfde apparatuur uitgeruste
vijandelijke kijker, is het begrijpelijk dat de belangstelling van het leger voor de
beeldomzetter uiteindelijk verdween.
De tactische militaire nadelen van zogenaamde 'actieve' (dat wil zeggen met een
zoekstraal uitgeruste) thermische beeldsystemen vormden na WOII een stimulans
voor grootschalige geheime militaire IR-onderzoeksprogramma's naar de mogelijkhe-
den van de ontwikkeling van een 'passief' (zonder zoekstraal) systeem op basis van
de extreem gevoelige fotondetector. In deze periode voorkwamen de militaire geheim-
houdingsbepalingen dat er ook maar iets bekend werd gemaakt over de status van
infrarood-beeldvormingstechnologie. Deze geheimhouding werd pas vanaf het begin
van de jaren 1950 stukje bij beetje opgeheven en vanaf dat moment kwam eindelijk
geschikte apparatuur voor thermische beeldvorming beschikbaar voor de burgerwe-
tenschap en -industrie.

224 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
33 Theorie van de thermografie
33.1 Inleiding
De onderwerpen van infraroodstraling en de bijbehorende techniek van thermografie
zijn nog steeds nieuw voor velen die een infraroodcamera gaan gebruiken. In dit ge-
deelte wordt de theorie beschreven die ten grondslag ligt aan thermografie.

33.2 Het elektromagnetische spectrum


Het elektromagnetische spectrum is arbitrair verdeeld in een aantal golflengteregio's,
banden genoemd, die worden onderscheiden door de methoden die worden gebruikt
om straling te produceren en te detecteren. Er is geen fundamenteel verschil tussen
straling in de verschillende banden van het elektromagnetische spectrum. Zij worden
alle geregeerd door dezelfde wetten en de enige verschillen zijn de verschillen ten
gevolge van verschillen in golflengte.
10067803;a1

Figuur 33.1 Het elektromagnetische spectrum. 1: Röntgen; 2: UV; 3: Zichtbaar; 4: IR; 5: Microgolven; 6:
Radiogolven

Thermografie maakt gebruik van de IR-spectraalband. Aan het eind van de korte
golflengte ligt de grens bij de limiet van visuele waarneming, in het dieprood. Aan het
eind van de lange golflengte komt de grens samen met de microgolf-radiogolflengten,
in het millimeterbereik.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 225
33 – Theorie van de thermografie

De infraroodband is verder onderverdeeld in vier kleinere banden, waarvan de grenzen


ook arbitrair zijn gekozen. Dit zijn: het nabij-infrarood (0,75–3 μm), het midden-infrarood
(3–6 μm), het ver-infrarood (6–15 μm) en het extreem-infrarood (15–100 μm). De
golflengten worden wel gegeven in μm (micrometers), maar er worden nog steeds
vaak andere eenheden gebruikt om golflengten in deze spectrale regio te meten,
bijvoorbeeld nanometer (nm) en Ångström (Å).
De relatie tussen de verschillende golflengtematen is als volgt:

33.3 Straling van een blackbody


Een blackbody wordt gedefinieerd als een object dat alle straling absorbeert die er
op welke golflengte dan ook op valt. De kennelijk verkeerde aanduiding zwart met
betrekking tot een object dat straling uitzendt wordt verklaard door de wet van Kirchhoff
(naar Gustav Robert Kirchhoff, 1824–1887), die zegt dat een lichaam dat alle straling
op elke golflengte kan absorberen ook in staat is om straling uit te zenden.
10398803;a1

Figuur 33.2 Gustav Robert Kirchhoff (1824–1887)

De constructie van een blackbody-bron is in principe erg simpel. De stralingskenmer-


ken van een opening in een isotherme ruimte van een ondoorzichtig absorberend
materiaal vertegenwoordigen vrijwel exact de eigenschappen van een blackbody.
Een praktische toepassing van dit principe op de constructie van een perfect absorp-
tiemiddel van straling bestaat uit een doos die lichtdicht is op een opening in een van
de zijden na. Elke straling die vervolgens het gat binnendringt, wordt verspreid en
geabsorbeerd door herhaalde reflecties zodat alleen een eindeloos kleine fractie
eventueel zou kunnen ontsnappen. De zwartheid die wordt verkregen bij de opening
is vrijwel gelijk aan een blackbody en is bijna perfect voor alle golflengten.
Het levert een zodanige isothermische ruimte met een geschikt verwarmingselement,
dat het een zogenaamde stralingsruimte wordt. Een isotherme ruimte die wordt ver-
warmd tot een uniforme temperatuur genereert blackbody-straling, waarvan de ken-

226 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
33 – Theorie van de thermografie

merken uitsluitend worden bepaald door de temperatuur van de ruimte. Dergelijke


stralingsruimten worden veel gebruikt als stralingsbron in temperatuurreferentiestan-
daarden in een laboratoriumomgeving voor het kalibreren van thermografische instru-
menten, zoals bijvoorbeeld een FLIR Systems-camera.
Als de temperatuur van blackbody-straling oploopt tot meer dan 525°C , wordt de
bron langzaam zichtbaar zodat het voor het oog niet meer als zwart overkomt. Dit is
de beginnende rode-warmtetemperatuur van de radiator, die vervolgens oranje of
geel wordt als de temperatuur verder oploopt. In feite is de definitie van de zogenaam-
de kleurtemperatuur van een object de temperatuur waartoe een blackbody moet
worden verwarmd om er hetzelfde uit te zien.
Nu volgen er drie formules die de straling beschrijven die wordt uitgezonden door
een blackbody.
33.3.1 De wet van Planck
10399203;a1

Figuur 33.3 Max Planck (1858–1947)

Max Planck (1858–1947) kon de spectrale verspreiding van straling van een blackbody
aan de hand van de volgende formule beschrijven:

waarbij:
Wλb Emittantie spectrale radiant van blackbody bij golflengte λ.

c Snelheid van het licht = 3 × 108 m/s

h Constante van Planck = 6,6 × 10-34 Joule sec.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 227
33 – Theorie van de thermografie

k Constante van Boltzmann = 1,4 × 10-23 Joule/K.

T Absolute temperatuur (K) van een blackbody.

λ Golflengte (μm).

➲ De factor 10-6 wordt gebruikt omdat de spectrale emittantie in de curven wordt


uitgedrukt in Watt/m2, μm.
Wanneer de formule van Planck grafisch wordt uitgezet voor verschillende tempera-
turen, ontstaat er een groep van curven. Als je een bepaalde Planck-curve volgt, is
de spectrale emittantie nul bij λ = 0, en neemt die daarna snel toe tot een maximum
bij een golflengte λmax: vervolgens benadert de emissie de nul weer bij zeer lange
golflengten. Hoe hoger de temperatuur is, des te korter is de golflengte waarbij het
maximum optreedt.
10327103;a4

Figuur 33.4 Emittantie van spectrale radiant van blackbody volgens de wet van Planck, uitgezet voor
verschillende absolute temperaturen. 1: Emittantie spectrale radiant (W/cm2 × 103(μm)); 2: Golflengte
(μm)

33.3.2 Verschuivingswet van Wien


Wanneer we de formule van Planck differentiëren ten opzichte van λ en het maximum
zoeken, krijgen we:

228 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
33 – Theorie van de thermografie

Dit is de formule van Wien (naar Wilhelm Wien, 1864–1928), die de algemene obser-
vatie dat kleuren veranderen van rood in oranje of geel naarmate de temperatuur van
een thermische radiator toeneemt mathematisch uitdrukt. De golflengte van de kleur
is dezelfde als de golflengte die is berekend voor λmax. Een goede benadering van
de waarde van λmax voor een bepaalde zwartlichaamtemperatuur wordt verkregen
door de vuistregel 3 000/T μm toe te passen. Dat betekent dat een zeer hete ster zoals
Sirius (11.000 K), die een blauwachtig wit licht uitstraalt, straling uitstraalt waarbij de
piek van de emittantie van de spectrale radiant optreedt binnen het onzichtbare ultra-
violetspectrum, bij golflengte 0,27 μm.
10399403;a1

Figuur 33.5 Wilhelm Wien (1864–1928)

De zon (ongeveer 6.000 K) straalt geel licht uit, waarbij de piek optreedt op ongeveer
0,5 μm in het midden van het zichtbare lichtspectrum.
Bij kamertemperatuur (300 K) ligt de piek van de emittantie van de radiant op 9,7 μm,
in het ver-infrarood, terwijl bij de temperatuur van vloeibare stikstof (77 K) het maximum
van de bijna onbetekenende hoeveelheid radiantemittantie optreedt bij 38 μm, in de
extreem-infraroodgolflengten.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 229
33 – Theorie van de thermografie
10327203;a4

Figuur 33.6 De curven van Planck uitgezet op semi-logschalen van 100 K tot 1000 K. De stippellijn
vertegenwoordigt de puntenverzameling van de maximale radiantemittantie bij elke temperatuur zoals
beschreven door de verschuivingswet van Wien. 1: Emittantie spectrale radiant (W/cm2 (μm)); 2: Golflengte
(μm).

33.3.3 De wet van Stefan-Boltzmann


Wanneer we de formule van Planck van λ = 0 tot λ = ∞ integreren, krijgen we de
totale radiantemittantie (Wb) van een blackbody:

Dit is de wet van Stefan-Boltzmann (naar Josef Stefan, 1835–1893, en Ludwig Boltz-
mann, 1844–1906), die beweert dat het totale uitstralende vermogen van een black-
body evenredig is met de vierde macht van zijn absolute temperatuur. Grafisch verte-
genwoordigt Wb het gebied onder de curve van Planck voor een bepaalde tempera-
tuur. Er kan worden getoond dat de radiantemittantie in het interval λ = 0 tot en met
λmax slechts 25% van het totaal is, wat ongeveer de hoeveelheid straling van de zon
binnen het zichtbare lichtspectrum vertegenwoordigt.’

230 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
33 – Theorie van de thermografie
10399303;a1

Figuur 33.7 Josef Stefan (1835–1893) en Ludwig Boltzmann (1844–1906)

Als we de energie die wordt uitgestraald door een menselijk lichaam berekenen met
de wet van Stefan-Boltzmann, bij een temperatuur van 300 K en een extern opper-
vlaktegebied van ongeveer 2 m2, krijgen we 1 kW. Dit energieverlies is niet vol te
houden zonder de compenserende absorptie van straling van omringende oppervlak-
ten, bij kamertemperaturen die niet te zeer afwijken van de temperatuur van het li-
chaam: of natuurlijk, de toevoeging van kleren.
33.3.4 Zenders die geen blackbody zijn
Tot dusver zijn alleen blackbody radiatoren en blackbody-straling besproken. Echte
objecten voldoen echter vrijwel nooit aan deze wetten over een groot golflengtegebied:
hoewel zij het gedrag van een blackbody in bepaalde spectrale intervallen kunnen
benaderen. Bijvoorbeeld een bepaald type witte verf kan volkomen wit lijken in het
zichtbare lichtspectrum, maar wordt duidelijk grijs op ongeveer 2 μm en is voorbij de
3 μm bijna zwart.
Er zijn drie mogelijke processen die voorkomen dat een echt object optreedt als een
blackbody: een fractie van de invallende straling α kan worden geabsorbeerd, een
fractie ρ kan worden gereflecteerd en een fractie τ kan worden doorgelaten. Aangezien
al deze factoren min of meer afhankelijk zijn van de golflengte, wordt het subscript λ
gebruikt om de spectrale afhankelijkheid van hun definities te suggereren. Dus:
■ De spectrale absorptie αλ= de verhouding van de spectrale radiantenergie geab-
sorbeerd door een object ten opzichte van de energie die erop valt.
■ De spectrale reflectiecoëfficiënt ρλ = de verhouding van de spectrale radiantenergie
gereflecteerd door een object ten opzichte van de energie die erop valt.
■ De spectrale transmissie τλ = de verhouding van de spectrale radiantenergie ver-
zonden door een object ten opzichte van de energie die erop valt.
De som van deze drie factoren moet altijd één zijn bij elke golflengte, dus we hebben
de relatie:

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 231
33 – Theorie van de thermografie

Voor ondoorzichtige materialen geldt dat τλ = 0 en wordt de relatie als volgt vereen-
voudigd:

Een andere factor, emissiegraad genoemd, is nodig om de fractie ε te beschrijven


van de radiantemittantie van een zwartlichaam dat wordt gemaakt door een object
bij een specifieke temperatuur. Zo hebben we de definitie:
De spectrale emissiegraad ελ= de verhouding van de spectrale radiantenergie van
een object ten opzichte van die van een blackbody bij dezelfde temperatuur en golf-
lengte.
Mathematisch uitgedrukt kan dit als volgt worden geschreven als de verhouding van
de speciale emittantie van het object ten opzichte van die van een blackbody:

Algemeen gesproken zijn er drie soorten stralingsbronnen, onderscheiden door de


manieren waarin de spectrale emittantie van elk varieert met de golflengte.
■ Een blackbody waarvoor ελ = ε = 1
■ Een graybody waarvoor ελ = ε = constant minder dan 1
■ Een selectieve radiator, waarvoor ε varieert met de golflengte
Volgens de wet van Kirchhoff zijn voor elk materiaal de spectrale emissiegraad en de
spectrale absorptie van een lichaam gelijk bij elke opgegeven temperatuur en golf-
lengte. Dat wil zeggen:

Hieruit volgt voor een ondoorzichtig materiaal (aangezien αλ + ρλ = 1):

Voor glanzend gepolijste materialen benadert ελ nul, zodat we voor een perfect reflec-
terend materiaal (dat wil zeggen een perfecte spiegel) hebben:

Voor een graybody radiator wordt de formule van Stefan-Boltzmann:

Deze formule stelt dat het totale uitstralende vermogen van een graybody gelijk is
aan dat van een blackbody bij dezelfde temperatuur die gereduceerd is, evenredig
aan de waarde van ε van de graybody.

232 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
33 – Theorie van de thermografie
10401203;a2

Figuur 33.8 Spectrale radiantemittantie van drie soorten radiatoren. 1: Spectrale radiantemittantie; 2:
Golflengte; 3: Blackbody; 4: Selectieve radiator; 5: Graybody.
10327303;a4

Figuur 33.9 Spectrale emissiegraad van drie soorten radiatoren. 1: Spectrale emissiegraad; 2: Golflengte;
3: Blackbody; 4: Graybody; 5: Selectieve radiator.

33.4 Infrarood semi-transparante materialen


Neem nu een niet-metalen semi-transparant lichaam, laten we zeggen in de vorm
van een dikke platte plaat van plastic. Wanneer de plaat wordt verwarmd, moet de
straling die wordt gegenereerd binnen het volume zich door het materiaal waarin het
deels wordt geabsorbeerd heen naar de oppervlakte werken. Als de straling aan de
oppervlakte komt, wordt bovendien een deel ervan weer naar binnen gereflecteerd.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 233
33 – Theorie van de thermografie

De teruggereflecteerde straling wordt weer deels geabsorbeerd, maar een deel ervan
komt bij de andere oppervlakte: hier ontsnapt de meeste straling, maar een deel
wordt weer gereflecteerd. Hoewel de progressieve reflecties steeds zwakker worden,
moeten zij alle bij elkaar worden opgeteld om de totale emittantie van de plaat te
bepalen. Wanneer de resulterende geometrische serie wordt opgeteld, wordt de ef-
fectieve emissiegraad van een semi-transparante plaat als volgt verkregen:

Wanneer de plaat ondoorzichtig wordt, wordt deze formule gereduceerd tot de enkel-
voudige formule:

Deze laatste relatie is bijzonder handig, omdat het vaak makkelijker is om reflectie te
meten dan om rechtstreeks de emissiegraad te meten.

234 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
34 De meetformule
Zoals gezegd vangt de camera bij het bekijken van een object niet alleen straling op
van het object zelf. Hij vangt ook straling op van de omgeving die via het oppervlak
van het object wordt gereflecteerd. Beide stralingsbestanddelen worden in zekere
mate verzwakt door de atmosfeer in het meetpad. Daar komt nog een derde stralings-
bron bij, namelijk de atmosfeer zelf.
Deze beschrijving van de meetsituatie (zie ook de onderstaande figuur) geeft tot
dusverre een redelijk getrouwe beschrijving van de daadwerkelijke omstandigheden.
Maar er is bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het zonlicht dat zich door de
atmosfeer verspreidt of verdwaalde straling van krachtige stralingsbronnen buiten
het gezichtsveld. Dergelijke verstoringen zijn moeilijk te kwantificeren. Gelukkig zijn
ze in de meeste gevallen echter verwaarloosbaar klein. Als ze niet verwaarloosbaar
zijn, blijkt het storingsrisico waarschijnlijk duidelijk uit de meetconfiguratie, in ieder
geval voor een geoefend gebruiker. Hij is er vervolgens voor verantwoordelijk dat de
meetsituatie wordt aangepast om de storing te vermijden, bijv. door de kijkrichting
te wijzigen, krachtige stralingsbronnen af te schermen enz.
Uitgaande van de bovenstaande beschrijving kunnen we de onderstaande afbeelding
gebruiken om een formule te herleiden voor de berekening van de objecttemperatuur
op basis van de gekalibreerde camera-output.
10400503;a1

Figuur 34.1 Een schematische weergave van de algemene thermografische meetsituatie.1: Omgeving;
2: Object; 3: Atmosfeer; 4: Camera

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 235
34 – De meetformule

Laten we aannemen dat het opgevangen uitstralingsvermogen W vanuit een black-


body-temperatuurbron Tsource op korte afstand een camerauitvoersignaal Usource
genereert dat proportioneel is aan de vermogensinvoer (vermogenslineaire camera).
We kunnen dan stellen (Vergelijking 1):

of, vereenvoudigd:

waarbij C een constante is.


Als de bron een graybody is met emittantie ε vloeit daaruit voort dat de opgevangen
straling gelijk zou zijn aan εWsource.
We kunnen nu de drie termen voor het verzamelde uitstralingsvermogen uitschrijven:
1 – Emissie vanuit het object = ετWobj, waarbij ε de emittantie is van het object en τ
staat voor de transmissie van de atmosfeer. De objecttemperatuur is Tobj.
2 – Gereflecteerde emissie van omgevingsbronnen = (1 – ε)τWrefl, waarbij (1 – ε) de
reflectiecoëfficiënt is van het object. De omgevingsbronnen hebben de temperatuur
Trefl.
Aangenomen is dat de temperatuur Trefl gelijk is voor alle stralende oppervlakken
binnen de halve bol, gezien vanuit een punt op het oppervlak van het object. Natuurlijk
is dat soms een vereenvoudiging van de werkelijkheid. Deze vereenvoudiging is
echter noodzakelijk om een werkbare formule te herleiden en er kan, in ieder geval
theoretisch, een waarde worden toegekend aan Trefl die een efficiënte temperatuur
weergeeft van een complexe omgeving.
Merk ook op dat we hebben aangenomen dat de emittantie van de omgeving = 1.
Dit is conform de wet van Kirchhoff: alle straling die de omringende oppervlakken
raakt, zal uiteindelijk door diezelfde oppervlakken worden geabsorbeerd. Zodoende
geldt dat de emittantie = 1. (Merk echter op dat voor dat laatste rekening moet worden
gehouden met de complete bol om het object heen.)
3 – Emissie vanuit de atmosfeer = (1 – τ)τWatm, waarbij (1 – τ) de emittantie van de
atmosfeer is. De temperatuur van de atmosfeer is Tatm.
Het totale opgevangen uitstralingsvermogen kan nu worden uitgeschreven (Vergelij-
king 2):

236 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
34 – De meetformule

We vermenigvuldigen iedere term met de constante C uit Vergelijking 1 en vervangen


de CW-producten met de corresponderende U volgens dezelfde vergelijking. We
krijgen dan (Vergelijking 3):

Los Vergelijking 3 op voor Uobj (Vergelijking 4):

Dit is de algemene meetformule die wordt gebruikt in alle thermografische apparatuur


van FLIR Systems. De spanningen van de formule zijn:
Figuur 34.2 Spanningen
Uobj Berekende uitgangsspanning van de camera voor een blackbody
met temperatuur Tobj, d.w.z. een spanning die rechtstreeks kan
worden omgezet naar de werkelijke gevraagde objecttemperatuur.

Utot De gemeten uitgangsspanning van de camera voor het betreffende


geval.

Urefl De theoretische uitgangsspanning van de camera voor een black-


body met temperatuur Trefl volgens de kalibratie.

Uatm De theoretische uitgangsspanning van de camera voor een black-


body met temperatuur Tatm volgens de kalibratie.

De gebruiker moet een aantal parameterwaarden opgeven voor de berekening:


■ de emittantie van het object ε,
■ de relatieve vochtigheid,
■ Tatm
■ de afstand van het object (Dobj)
■ de (effectieve) temperatuur van de omgeving van het object of de gereflecteerde
omgevingstemperatuur Trefl en
■ de temperatuur van de atmosfeer Tatm.
Dit kan soms een zware opgave zijn voor de gebruiker omdat er normaal gesproken
geen makkelijke manier is om de nauwkeurige waarden voor emittantie en atmosfe-
rische transmissie voor het betreffende geval te vinden. De twee temperaturen vormen
normaal gesproken niet zo'n groot probleem, mits er geen grote en krachtige stra-
lingsbronnen in de omgeving aanwezig zijn.
Een logische vraag in dit verband is: Hoe belangrijk is het om de juiste waarden voor
deze parameters te kennen? Het is misschien nuttig om nu al wat gevoel te krijgen
voor dit probleem door te kijken naar enkele verschillende meetgevallen en de rela-

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 237
34 – De meetformule

tieve grootheden van de drie stralingstermen te vergelijken. Dit levert aanwijzingen


op om te kunnen beoordelen wanneer de juiste waarden van welke parameters
moeten worden gebruikt.
De onderstaande afbeeldingen geven de relatieve grootheden weer van de drie
stralingsbestanddelen voor drie verschillende objecttemperaturen, twee emittanties
en twee spectraalbereiken: SW en LW. De overblijvende parameters hebben de vol-
gende vaste waarden:
■ τ = 0.88
■ Trefl = +20°C
■ Tatm = +20°C
Duidelijk is dat het meten van lage objecttemperaturen meer van kritieke aard is dan
het meten van hoge temperaturen, omdat de ‘storende’ stralingsbronnen in het eerste
geval relatief veel sterker zijn. Als ook de emittantie van het object laag zou zijn, zou
de situatie nog veel lastiger zijn.
Tenslotte moeten we nog een vraag beantwoorden over hoe belangrijk het is om de
kalibratiecurve te mogen gebruiken boven het hoogste kalibratiepunt, oftewel extra-
polatie. Stelt u zich voor dat we in een bepaald geval meten Utot = 4,5 volt. Het
hoogste kalibratiepunt voor de camera lag bij 4,1 volt, een onbekende waarde voor
de gebruiker. Zelfs als het object toevallig een blackbody zou zijn, d.w.z. Uobj = Utot,
zijn we zo in feite bezig met het extrapoleren van de kalibratiecurve als we 4,5 volt
omzetten naar een temperatuur.
Laten we nu aannemen dat het object niet zwart is, een emittantie van 0,75 heeft en
een transmissie van 0,92. We nemen ook aan dat de som van de beide tweede termen
in Vergelijking 4 samen 0,5 volt bedraagt. Berekening van Uobj met behulp van Ver-
gelijking 4 geeft dan Uobj = 4,5 / 0,75 / 0,92 – 0,5 = 6,0. Dit is een vrij extreme extra-
polatie, vooral als we rekening houden met het feit dat de videoversterker de uitvoer
mogelijk beperkt tot 5 volt! Merk echter op dat de toepassing van de kalibratiecurve
een theoretische procedure is, waarbij er geen sprake is van elektronische of andere
beperkingen. We gaan ervan uit dat, als de camera geen signaalbeperkingen zou
hebben en als deze ver boven 5 volt zou zijn gekalibreerd, de resulterende curve in
hoge mate gelijk zou zijn aan onze werkelijke curve bij extrapolatie boven 4,1 volt,
mits het algoritme voor de kalibratie is gebaseerd op stralingsfysica, zoals het algoritme
van FLIR Systems. Natuurlijk kent een dergelijke extrapolatie zijn grenzen.

238 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
34 – De meetformule
10400603;a2

Figuur 34.3 Relatieve grootheden van stralingsbronnen onder diverse meetomstandigheden (SW-camera).
1: Objecttemperatuur; 2: Emittantie; Obj: Objectstraling; Refl: Gereflecteerde straling; Atm: atmosferische
straling. Vaste parameters: τ = 0,88; Trefl = 20°C; Tatm = 20°C.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 239
34 – De meetformule
10400703;a2

Figuur 34.4 Relatieve grootheden van stralingsbronnen onder diverse meetomstandigheden (LW-camera).
1: Objecttemperatuur; 2: Emittantie; Obj: Objectstraling; Refl: Gereflecteerde straling; Atm: atmosferische
straling. Vaste parameters: τ = 0,88; Trefl = 20°C; Tatm = 20°C.

240 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 Tabellen voor emissiegraad
In dit gedeelte wordt een compilatie gegeven van emissiegraadgegevens uit de lite-
ratuur over infrarood en uit de metingen van FLIR Systems.

35.1 Referenties
1 Mikaél A. Bramson: Infrared Radiation, A Handbook for Applications, Plenum press,
N.Y.

2 William L. Wolfe, George J. Zissis: The Infrared Handbook, Office of Naval Research,
Department of Navy, Washington, D.C.

3 Madding, R. P.: Thermographic Instruments and systems. Madison, Wisconsin: Univer-


sity of Wisconsin – Extension, Department of Engineering and Applied Science.

4 William L. Wolfe: Handbook of Military Infrared Technology, Office of Naval Research,


Department of Navy, Washington, D.C.

5 Jones, Smith, Probert: External thermography of buildings..., Proc. of the Society of


Photo-Optical Instrumentation Engineers, vol.110, Industrial and Civil Applications of
Infrared Technology, Juni 1977 London.

6 Paljak, Pettersson: Thermography of Buildings, Swedish Building Research Institute,


Stockholm 1972.

7 Vlcek, J: Determination of emissivity with imaging radiometers and some emissivities


at ? = 5 µm. Photogrammetric Engineering and Remote Sensing.

8 Kern: Evaluation of infrared emission of clouds and ground as measured by weather


satellites, Defence Documentation Center, AD 617 417.

9 Öhman, Claes: Emittansmätningar med AGEMA E-Box. Teknisk rapport, AGEMA 1999.
(Emittance measurements using AGEMA E-Box. Technical report, AGEMA 1999.)

10 Matteï, S., Tang-Kwor, E: Emissivity measurements for Nextel Velvet coating 811-21
between –36°C AND 82°C.

11 Lohrengel & Todtenhaupt (1996)

12 ITC Technical publication 32.

13 ITC Technical publication 29.

35.2 Belangrijke opmerking m.b.t. emissiegraadtabellen


De emissiviteitswaarden in de hieronder weergegeven tabel zijn opgenomen met een
shortwave (SW) camera. De waarden mogen uitsluitend als aanbeveling worden gezien
en moeten uiterst voorzichtig worden toegepast.

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 241
35 – Tabellen voor emissiegraad

35.3 Tabellen
Figuur 35.1 T: Totaal spectrum; KG: 2–5 µm; LG: 8–14 µm, DLG: 6,5–20 µm; 1: Materiaal; 2: Specificatie;
3: Temperatuur in °C; 4: Spectrum; 5: Emissiegraad: 6: Referentie
1 2 3 4 5 6

3M type 35 Elektrische tape < 80 LG Ca. 0,96 13


van vinyl (meerde-
re kleuren)

3M type 88 Zwarte elektrische < 105 LG Ca. 0,96 13


tape van vinyl

3M type 88 Zwarte elektrische < 105 MW < 0.96 13


tape van vinyl

3M type Super Zwarte elektrische < 80 LG Ca. 0,96 13


33+ tape van vinyl

Aarde droog 20 T 0.92 2

Aarde verzadigd met wa- 20 T 0.95 2


ter

Aluminium blad, 4 monsters, 70 KG 0.05–0.08 9


verschillend ge-
krast

Aluminium blad, 4 monsters, 70 LG 0.03–0.06 9


verschillend ge-
krast

Aluminium folie 27 3 µm 0.09 3

Aluminium folie 27 10 µm 0.04 3

Aluminium geanodiseerd, 70 KG 0.61 9


lichtgrijs, mat

Aluminium geanodiseerd, 70 LG 0.97 9


lichtgrijs, mat

Aluminium geanodiseerd, 70 KG 0.67 9


zwart, mat

Aluminium geanodiseerd, 70 LG 0.95 9


zwart, mat

Aluminium geanodiseerd blad 100 T 0.55 2

Aluminium gedompeld in 100 T 0.05 4


HNO3, plaat

Aluminium gegoten, gezand- 70 KG 0.47 9


straald

242 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Aluminium gegoten, gezand- 70 LG 0.46 9


straald

Aluminium geoxideerd, sterk 50–500 T 0.2–0.3 1

Aluminium gepolijst 50–100 T 0.04–0.06 1

Aluminium gepolijst, blad 100 T 0.05 2

Aluminium gepolijste plaat 100 T 0.05 4

Aluminium geruwd 27 3 µm 0.28 3

Aluminium geruwd 27 10 µm 0.18 3

Aluminium opgedampt 20 T 0.04 2

Aluminium ruw oppervlak 20–50 T 0.06–0.07 1

Aluminium verweerd, zwaar 17 KG 0.83–0.94 5

Aluminium zoals ontvangen, 100 T 0.09 2


blad

Aluminium zoals ontvangen, 100 T 0.09 4


plaat

Aluminiumbrons 20 T 0.60 1

Aluminiumhydroxi- poeder T 0.28 1


de

Aluminiumoxide actief, poeder T 0.46 1

Aluminiumoxide zuiver, poeder T 0.16 1


(alumina)

Amaril grof 80 T 0.85 1

Asbest bord 20 T 0.96 1

Asbest lei 20 T 0.96 1

Asbest papier 40–400 T 0.93–0.95 1

Asbest poeder T 0.40–0.60 1

Asbest stof T 0.78 1

Asbest vloertegel 35 KG 0.94 7

Asfalt 4 DLG 0.967 8

Baksteen alumina 17 KG 0.68 5

Baksteen chamottesteen 17 KG 0.68 5

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 243
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Baksteen Dinas silica, gegla- 1100 T 0.85 1


zuurd, ruw

Baksteen Dinas silica, onge- 1000 T 0.80 1


glazuurd, ruw

Baksteen Dinas silica, vuur- 1000 T 0.66 1


vast

Baksteen gewoon 17 KG 0.86–0.81 5

Baksteen metselwerk 35 KG 0.94 7

Baksteen metselwerk, ge- 20 T 0.94 1


pleisterd

Baksteen rood, gewoon 20 T 0.93 2

Baksteen rood, ruw 20 T 0.88–0.93 1

Baksteen silica, 95% SiO2 1230 T 0.66 1

Baksteen sillimaniet, 33% 1500 T 0.29 1


SiO2, 64% Al2O3

Baksteen vuurvast, korund 1000 T 0.46 1

Baksteen vuurvast, magnesi- 1000–1300 T 0.38 1


umhoudend

Baksteen vuurvast, sterk 500–1000 T 0.8–0.9 1


stralend

Baksteen vuurvast, zwak 500–1000 T 0.65–0.75 1


stralend

Baksteen vuurvaste klei 20 T 0.85 1

Baksteen vuurvaste klei 1000 T 0.75 1

Baksteen vuurvaste klei 1200 T 0.59 1

Baksteen watervast 17 KG 0.87 5

Behang licht patroon, licht- 20 KG 0.85 6


grijs

Behang licht patroon, rood 20 KG 0.90 6

Beton 20 T 0.92 2

Beton droog 36 KG 0.95 7

Beton ruw 17 KG 0.97 5

244 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Beton voetpad 5 DLG 0.974 8

Brons fosforbrons 70 KG 0.08 9

Brons fosforbrons 70 LG 0.06 9

Brons gepolijst 50 T 0.1 1

Brons poeder T 0.76–0.80 1

Brons poreus, grof 50–150 T 0.55 1

Chroom gepolijst 50 T 0.10 1

Chroom gepolijst 500–1000 T 0.28–0.38 1

Eboniet T 0.89 1

Emaille 20 T 0.9 1

Emaille lak 20 T 0.85–0.95 1

Geelkoper blad, bewerkt met 20 T 0.2 1


polijststeen

Geelkoper blad, gewalst 20 T 0.06 1

Geelkoper geoxideerd 70 KG 0.04–0.09 9

Geelkoper geoxideerd 70 LG 0.03–0.07 9

Geelkoper geoxideerd 100 T 0.61 2

Geelkoper geoxideerd bij 200–600 T 0.59–0.61 1


600°C

Geelkoper gepolijst 200 T 0.03 1

Geelkoper gepolijst, sterk 100 T 0.03 2

Geelkoper gewreven met 80- 20 T 0.20 2


grits polijststeen

Geelkoper mat, aangeslagen 20–350 T 0.22 1

Gips 20 T 0.8–0.9 1

Goud gepolijst 130 T 0.018 1

Goud gepolijst, nauwkeu- 200–600 T 0.02–0.03 1


rig

Goud gepolijst, sterk 100 T 0.02 2

Graniet gepolijst 20 DLG 0.849 8

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 245
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Graniet ruw 21 DLG 0.879 8

Graniet ruw, 4 verschillen- 70 KG 0.95–0.97 9


de monsters

Graniet ruw, 4 verschillen- 70 LG 0.77–0.87 9


de monsters

Hout 17 KG 0.98 5

Hout 19 DLG 0.962 8

Hout den, 4 verschillen- 70 KG 0.67–0.75 9


de monsters

Hout den, 4 verschillen- 70 LG 0.81–0.89 9


de monsters

Hout gemalen T 0.5–0.7 1

Hout geschaafd 20 T 0.8–0.9 1

Hout geschaafd eiken 20 T 0.90 2

Hout geschaafd eiken 70 KG 0.77 9

Hout geschaafd eiken 70 LG 0.88 9

Hout triplex, glad, 36 KG 0.82 7


droog

Hout triplex, onbehan- 20 KG 0.83 6


deld

Hout wit, vochtig 20 T 0.7–0.8 1

Huid menselijk 32 T 0.98 2

IJs: zie Water

IJzer, gegoten geoxideerd 38 T 0.63 4

IJzer, gegoten geoxideerd 100 T 0.64 2

IJzer, gegoten geoxideerd 260 T 0.66 4

IJzer, gegoten geoxideerd 538 T 0.76 4

IJzer, gegoten geoxideerd bij 200–600 T 0.64–0.78 1


600°C

IJzer, gegoten gepolijst 38 T 0.21 4

IJzer, gegoten gepolijst 40 T 0.21 2

246 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

IJzer, gegoten gepolijst 200 T 0.21 1

IJzer, gegoten gietblok 1000 T 0.95 1

IJzer, gegoten gietstuk 50 T 0.81 1

IJzer, gegoten machinaal be- 800–1000 T 0.60–0.70 1


werkt

IJzer, gegoten onbewerkt 900–1100 T 0.87–0.95 1

IJzer, gegoten vloeibaar 1300 T 0.28 1

IJzer en staal bedekt met rode 20 T 0.61–0.85 1


roest

IJzer en staal elektrolytisch 22 T 0.05 4

IJzer en staal elektrolytisch 100 T 0.05 4

IJzer en staal elektrolytisch 260 T 0.07 4

IJzer en staal elektrolytisch, 175–225 T 0.05–0.06 1


nauwkeurig gepo-
lijst

IJzer en staal geoxideerd 100 T 0.74 1

IJzer en staal geoxideerd 100 T 0.74 4

IJzer en staal geoxideerd 125–525 T 0.78–0.82 1

IJzer en staal geoxideerd 200 T 0.79 2

IJzer en staal geoxideerd 200–600 T 0.80 1

IJzer en staal geoxideerd 1227 T 0.89 4

IJzer en staal gepolijst 100 T 0.07 2

IJzer en staal gepolijst 400–1000 T 0.14–0.38 1

IJzer en staal gepolijst, blad 750–1050 T 0.52–0.56 1

IJzer en staal geroest, zwaar 17 KG 0.96 5

IJzer en staal geslepen blad 950–1100 T 0.55–0.61 1

IJzer en staal gesmeed, nauw- 40–250 T 0.28 1


keurig gepolijst

IJzer en staal gewalst, vers 20 T 0.24 1

IJzer en staal gewalst blad 50 T 0.56 1

IJzer en staal glanzend, geëtst 150 T 0.16 1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 247
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

IJzer en staal glanzende oxide- 20 T 0.82 1


laag, blad

IJzer en staal heet gewalst 20 T 0.77 1

IJzer en staal heet gewalst 130 T 0.60 1

IJzer en staal koud gewalst 70 KG 0.20 9

IJzer en staal koud gewalst 70 LG 0.09 9

IJzer en staal net bewerkt met 20 T 0.24 1


polijststeen

IJzer en staal roestig, rood 20 T 0.69 1

IJzer en staal rood geroest, blad 22 T 0.69 4

IJzer en staal ruw, vlak opper- 50 T 0.95–0.98 1


vlak

IJzer en staal sterk geoxideerd 50 T 0.88 1

IJzer en staal sterk geoxideerd 500 T 0.98 1

IJzer en staal zwaar geroest 20 T 0.69 2


blad

IJzer gegalvani- blad 92 T 0.07 4


seerd

IJzer gegalvani- blad, geoxideerd 20 T 0.28 1


seerd

IJzer gegalvani- blad, gepolijst 30 T 0.23 1


seerd

IJzer gegalvani- zwaar geoxideerd 70 KG 0.64 9


seerd

IJzer gegalvani- zwaar geoxideerd 70 LG 0.85 9


seerd

IJzer vertind blad 24 T 0.064 4

Kalk T 0.3–0.4 1

Klei gebakken 70 T 0.91 1

Koolstof grafiet, gevijld op- 20 T 0.98 2


pervlak

Koolstof grafietpoeder T 0.97 1

Koolstof houtskoolpoeder T 0.96 1

248 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Koolstof kaarsenroet 20 T 0.95 2

Koolstof lampzwart 20–400 T 0.95–0.97 1

Koper elektrolytisch, ge- –34 T 0.006 4


polijst

Koper elektrolytisch, 80 T 0.018 1


nauwkeurig gepo-
lijst

Koper gegoten 1100–1300 T 0.13–0.15 1

Koper geoxideerd 50 T 0.6–0.7 1

Koper geoxideerd, zwaar 20 T 0.78 2

Koper geoxideerd, zwart 27 T 0.78 4

Koper geoxideerd tot T 0.88 1


zwartheid

Koper gepolijst 50–100 T 0.02 1

Koper gepolijst 100 T 0.03 2

Koper gepolijst, mecha- 22 T 0.015 4


nisch

Koper gepolijst, voor de 27 T 0.03 4


handel

Koper geschuurd 27 T 0.07 4

Koper voor de handel, 20 T 0.07 1


gepolijst

Koper zuiver, nauwkeurig 22 T 0.008 4


voorbereid opper-
vlak

Koperdioxide poeder T 0.84 1

Koperoxide rood, poeder T 0.70 1

Krylon Ultra-flat Flat black Kamertemperatuur LG Ca. 0,96 12


black 1602 tot 175

Krylon Ultra-flat Flat black Kamertemperatuur MW Ca. 0,97 12


black 1602 tot 175

Lak 3 kleuren ge- 70 KG 0.50–0.53 9


sproeid op alumini-
um

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 249
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Lak 3 kleuren ge- 70 LG 0.92–0.94 9


sproeid op alumini-
um

Lak Aluminium op ruw 20 T 0.4 1


oppervlak

Lak bakeliet 80 T 0.83 1

Lak hittebestendig 100 T 0.92 1

Lak wit 40–100 T 0.8–0.95 1

Lak wit 100 T 0.92 2

Lak zwart, glanzend, 20 T 0.87 1


op ijzer gespoten

Lak zwart, mat 40–100 T 0.96–0.98 1

Lak zwart, mat 100 T 0.97 2

Leer gelooid T 0.75–0.80 1

Lood geoxideerd, grijs 20 T 0.28 1

Lood geoxideerd, grijs 22 T 0.28 4

Lood geoxideerd bij 200 T 0.63 1


200°C

Lood glanzend 250 T 0.08 1

Lood niet geoxideerd, 100 T 0.05 4


gepolijst

Loodrood 100 T 0.93 4

Loodrood, poeder 100 T 0.93 1

Magnesium 22 T 0.07 4

Magnesium 260 T 0.13 4

Magnesium 538 T 0.18 4

Magnesium gepolijst 20 T 0.07 2

Magnesiumpoe- T 0.86 1
der

Molybdeen 600–1000 T 0.08–0.13 1

Molybdeen 1500–2200 T 0.19–0.26 1

250 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Molybdeen vezel 700–2500 T 0.1–0.3 1

Mortel 17 KG 0.87 5

Mortel droog 36 KG 0.94 7

Nextel Velvet 811- Flat black –60–150 LG > 0.97 10 en


21 Black 11

Nikkel draad 200–1000 T 0.1–0.2 1

Nikkel elektrolytisch 22 T 0.04 4

Nikkel elektrolytisch 38 T 0.06 4

Nikkel elektrolytisch 260 T 0.07 4

Nikkel elektrolytisch 538 T 0.10 4

Nikkel gegalvaniseerd, 20 T 0.05 2


gepolijst

Nikkel gegalvaniseerd ij- 22 T 0.045 4


zer, gepolijst

Nikkel gegalvaniseerd ij- 20 T 0.11–0.40 1


zer, ongepolijst

Nikkel gegalvaniseerd ij- 22 T 0.11 4


zer, ongepolijst

Nikkel geoxideerd 200 T 0.37 2

Nikkel geoxideerd 227 T 0.37 4

Nikkel geoxideerd 1227 T 0.85 4

Nikkel geoxideerd bij 200–600 T 0.37–0.48 1


600°C

Nikkel gepolijst 122 T 0.045 4

Nikkel heldermat 122 T 0.041 4

Nikkel zuiver, voor de 100 T 0.045 1


handel, gepolijst

Nikkel zuiver, voor de 200–400 T 0.07–0.09 1


handel, gepolijst

Nikkel/chroom draad, blank 50 T 0.65 1

Nikkel/chroom draad, blank 500–1000 T 0.71–0.79 1

Nikkel/chroom draad, geoxideerd 50–500 T 0.95–0.98 1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 251
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Nikkel/chroom gewalst 700 T 0.25 1

Nikkel/chroom gezandstraald 700 T 0.70 1

Nikkeloxide 500–650 T 0.52–0.59 1

Nikkeloxide 1000–1250 T 0.75–0.86 1

Olie, smering 0,125 mm film 20 T 0.72 2

Olie, smering 0.025 mm film 20 T 0.27 2

Olie, smering 0.050 mm film 20 T 0.46 2

Olie, smering dikke laag 20 T 0.82 2

Olie, smering film op Ni-basis: 20 T 0.05 2


Alleen op Ni-basis

OSB onbehandeld 20 KG 0.90 6

Papier 4 verschillende 70 KG 0.68–0.74 9


kleuren

Papier 4 verschillende 70 LG 0.92–0.94 9


kleuren

Papier blauw, zwart T 0.84 1

Papier gecoat met zwarte T 0.93 1


lak

Papier geel T 0.72 1

Papier groen T 0.85 1

Papier rood T 0.76 1

Papier wit 20 T 0.7–0.9 1

Papier wit, drie verschil- 70 KG 0.76–0.78 9


lende soorten
glans

Papier wit, drie verschil- 70 LG 0.88–0.90 9


lende soorten
glans

Papier wit bankpapier 20 T 0.93 2

Papier zwart T 0.90 1

Papier zwart, mat T 0.94 1

Papier zwart, mat 70 KG 0.86 9

252 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Papier zwart, mat 70 LG 0.89 9

Piepschuim isolering 37 KG 0.60 7

Plastic glasvezellaminaat 70 KG 0.94 9


(bedrukte print-
plaat)

Plastic glasvezellaminaat 70 LG 0.91 9


(bedrukte print-
plaat)

Plastic polyurethaan isola- 70 KG 0.29 9


tieplaat

Plastic polyurethaan isola- 70 LG 0.55 9


tieplaat

Plastic PVC, plastic vloer, 70 KG 0.94 9


mat, met structuur

Plastic PVC, plastic vloer, 70 LG 0.93 9


mat, met structuur

Platina 17 T 0.016 4

Platina 22 T 0.03 4

Platina 100 T 0.05 4

Platina 260 T 0.06 4

Platina 538 T 0.10 4

Platina 1000–1500 T 0.14–0.18 1

Platina 1094 T 0.18 4

Platina draad 50–200 T 0.06–0.07 1

Platina draad 500–1000 T 0.10–0.16 1

Platina draad 1400 T 0.18 1

Platina lint 900–1100 T 0.12–0.17 1

Platina zuiver, gepolijst 200–600 T 0.05–0.10 1

Pleister 17 KG 0.86 5

Pleister gipsplaat, onbe- 20 KG 0.90 6


handeld

Pleister ruwe coating 20 T 0.91 2

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 253
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Porselein geglazuurd 20 T 0.92 1

Porselein wit, glanzend T 0.70–0.75 1

Roestvrijstaal blad, gepolijst 70 KG 0.18 9

Roestvrijstaal blad, gepolijst 70 LG 0.14 9

Roestvrijstaal blad, onbehan- 70 KG 0.30 9


deld, iets gekrast

Roestvrijstaal blad, onbehan- 70 LG 0.28 9


deld, iets gekrast

Roestvrijstaal gewalst 700 T 0.45 1

Roestvrijstaal gezandstraald 700 T 0.70 1

Roestvrijstaal legering, 8% Ni, 500 T 0.35 1


18% Cr

Roestvrijstaal type 18-8, geoxi- 60 T 0.85 2


deerd bij 800°C

Roestvrijstaal type 18-8, gepo- 20 T 0.16 2


lijst

Rubber hard 20 T 0.95 1

Rubber zacht, grijs, ruw 20 T 0.95 1

Sintel boiler 0–100 T 0.97–0.93 1

Sintel boiler 200–500 T 0.89–0.78 1

Sintel boiler 600–1200 T 0.76–0.70 1

Sintel boiler 1400–1800 T 0.69–0.67 1

Sneeuw: zie Water

Stof zwart 20 T 0.98 1

Stucco ruw, kalk 10–90 T 0.91 1

Teer T 0.79–0.84 1

Teer papier 20 T 0.91–0.93 1

Tegel geglazuurd 17 KG 0.94 5

Tin gepolijst 20–50 T 0.04–0.06 1

Tin vertind plaatstaal 100 T 0.07 2

254 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Titaan geoxideeerd bij 200 T 0.40 1


540°C

Titaan geoxideeerd bij 500 T 0.50 1


540°C

Titaan geoxideeerd bij 1000 T 0.60 1


540°C

Titaan gepolijst 200 T 0.15 1

Titaan gepolijst 500 T 0.20 1

Titaan gepolijst 1000 T 0.36 1

Verf 8 verschillende 70 KG 0.88–0.96 9


kleuren en kwalitei-
ten

Verf 8 verschillende 70 LG 0.92–0.94 9


kleuren en kwalitei-
ten

Verf Aluminium, diver- 50–100 T 0.27–0.67 1


se leeftijden

Verf cadmiumgeel T 0.28–0.33 1

Verf chroomgroen T 0.65–0.70 1

Verf kobaltblauw T 0.7–0.8 1

Verf olie 17 KG 0.87 5

Verf olie, grijs effen 20 KG 0.97 6

Verf olie, grijs glanzend 20 KG 0.96 6

Verf olie, verschillende 100 T 0.92–0.96 1


kleuren

Verf olie, zwart effen 20 KG 0.94 6

Verf olie, zwart glan- 20 KG 0.92 6


zend

Verf op oliebasis, ge- 100 T 0.94 2


middeld 16 kleu-
ren

Verf plastic, wit 20 KG 0.84 6

Verf plastic, zwart 20 KG 0.95 6

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 255
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Vernis op eiken parket- 70 KG 0.90 9


vloer

Vernis op eiken parket- 70 LG 0.90–0.93 9


vloer

Vernis plat 20 KG 0.93 6

Vezelplaat hard, onbehan- 20 KG 0.85 6


deld

Vezelplaat masoniet 70 KG 0.75 9

Vezelplaat masoniet 70 LG 0.88 9

Vezelplaat poreus, onbehan- 20 KG 0.85 6


deld

Vezelplaat spaanplaat 70 KG 0.77 9

Vezelplaat spaanplaat 70 LG 0.89 9

Water gedestilleerd 20 T 0.96 2

Water ijs, bedekt met 0 T 0.98 1


zware rijp

Water ijs, glad –10 T 0.96 2

Water ijs, glad 0 T 0.97 1

Water laag >0,1 mm dik 0–100 T 0.95–0.98 1

Water rijpkristallen –10 T 0.98 2

Water sneeuw T 0.8 1

Water sneeuw –10 T 0.85 2

Wolfram 200 T 0.05 1

Wolfram 600–1000 T 0.1–0.16 1

Wolfram 1500–2200 T 0.24–0.31 1

Wolfram vezel 3300 T 0.39 1

Zand T 0.60 1

Zand 20 T 0.90 2

Zandsteen gepolijst 19 DLG 0.909 8

Zandsteen ruw 19 DLG 0.935 8

Zilver gepolijst 100 T 0.03 2

256 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
35 – Tabellen voor emissiegraad

1 2 3 4 5 6

Zilver zuiver, gepolijst 200–600 T 0.02–0.03 1

Zink blad 50 T 0.20 1

Zink geoxideerd bij 400 T 0.11 1


400°C

Zink geoxideerd opper- 1000–1200 T 0.50–0.60 1


vlak

Zink gepolijst 200–300 T 0.04–0.05 1

Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010 257
A note on the technical production of this publication
This publication was produced using XML—the eXtensible Markup Language. For more information about XML, please visit
http://www.w3.org/XML/
A note on the typeface used in this publication
This publication was typeset using Swiss 721, which is Bitstream’s pan-European version of the Helvetica™ typeface. Helvetica™ was designed
by Max Miedinger (1910–1980).
List of effective files
20235121.xml a15
20235221.xml a8
20235321.xml a10
20236721.xml a17
20237121.xml b6
20238521.xml a8
20238721.xml a4
20250421.xml a9
20254903.xml a62
20257021.xml a14
20257121.xml a6
20257321.xml a12
20273221.xml a11
20275221.xml a12
20279821.xml a5
20281021.xml a3
20283721.xml a6
20283821.xml a3
20283921.xml a3
20284021.xml a6
20284121.xml a6
20284221.xml a4
20284321.xml a4
20284421.xml a6
20284521.xml a4
20284721.xml a6
20284821.xml a3
20284921.xml a8
20285021.xml a2
20285121.xml a4
20285221.xml a2
20287321.xml a3
20288621.xml a1
20288721.xml a2
20292421.xml a1
20294921.xml a2
20295021.xml a2
20295321.xml a1
R110.rcp a6
config.xml a5

258 Publ. No. 1558806 Rev. a460 – DUTCH (NL) – July 1, 2010
Corporate Headquarters
FLIR Systems, Inc.
27700 SW Parkway Avenue
Wilsonville, OR 97070
USA
Telephone: +1-800-727-3547
Website: http://www.flir.com

You might also like