Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 233

37 38

36 39
35
34 40
33 41
32 42

31
30 43
29 44

45
28 46
27
47
26
48
25
49
24
50
23
51
22
52
21
20
19 53
18 54
17
55

56
16
15 57
14
58
13
59
12
60
11
61
10
9 62

moeders rozenkrans 8

kruis met schip (1) en dwarsbeuk (2) 7


pareladems (3-7)
medaillon (8) 6
parels van gezichten (9-16)
5
parels van slangenvuur (17-28)
parels van verre oorden (29-37) 4
daglichtparels (38-42)
parels zonder gezicht (43-52) 3
zwarte parels (53-62) 1
2 2
1

MoedersRozenkrans_Cover_Ok2.indd2 2 07-04-2008 15:54:31


Moeders rozenkrans
Liefdesgebeden voor een stervende godin

MoedersRozenkrans_V6.indd 1 07-04-2008 16:05:01


Uitgeverij Stevens School bvba, www.healing.be
© 2008 Stevens School bvba
Eerste druk: april 2008
ISBN 97 8907906901 9
Vormgeving: Folie à Deux, www.folieadeux.eu
Omslagfoto: Elisa Lazo de Valdez

De uitgever kan niet aansprakelijk gesteld worden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien
uit dit werk. Iedere gelijkenis met bestaande personen en/of gebeurtenissen berust op louter toeval.

Alle rechten voorbehouden.


Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.

MoedersRozenkrans_V6.indd 2 07-04-2008 16:05:01


Inhoudstafel
Moeders profetie 5

Leessuggestie 7

De rode draad 9
Eerste bezoek van De Dood 10
Tweede bezoek van De Dood 11
Derde bezoek van De Dood 12

Het kruis 15
Het schip 16
1
De dwarsbeuk 18
2

Pareladems 3 4 5 6 7 23

Het medaillon 8 29

Parels van gezichten 33


Hanna 9 10 34
Hans 11 12 39
Maarten 13 14 44
Jorge 15 16 50

Slangenvuurparels 57
Rick 17 18 19 58
Steve 20 21 22 67
Maria 23 24 25 77
Paul 26 27 28 85

MoedersRozenkrans_V6.indd 1 07-04-2008 16:05:01


Parels van verre oorden 95
Nick 29 30 31 96
Philippe 103 32 33 34
Daniel 110 35 36 37

Daglichtparels 119
Winterdag 120 38
Zomeronweer 122 39
Water 124 40
Slaap 127 41
Normaal 131 42

Parels zonder gezicht 137


Regen 138 43
Mist 141 44
Aarde 144 45
Bomen 148 46
Schoonheid 151 47
Slang 156 48
Stof 160 49
Dans 164 50
Lach 168 51
Onbekend 172 52

Zwarte parels 175


Mijn naam 176 53
Naamloos 179 54
Niet mijn wil 185 55
Het wiel 18956
In de droom 19357
De val 196 58
De afdaling 199 59
Eén draad 60 202
Twee slangen 61 209
Moedermoord 62 212

Epiloog 219
Wees gegroet 223

MoedersRozenkrans_V6.indd 2 07-04-2008 16:05:02




MoedersRozenkrans_V6.indd 3 07-04-2008 16:05:02




MoedersRozenkrans_V6.indd 4 07-04-2008 16:05:02


Moeders profetie
Liefste mens,

Kan je wat tijd vrijmaken? Ik nodig je uit om even naast me te zitten, hier op het
strand, met onze rug tegen de rotsen. Laat ons samen naar de zee kijken. Kijk naar
het water, kijk dieper in het water en kijk nog eens op een andere manier mis-
schien. En laat me je hand vasthouden en vertellen wat ik in dat water zie, wat ik
ervaar als ik naar de zee kijk. Mijn ervaring is net zo echt als de jouwe. We hebben
elk ons eigen visioen.
In mijn visioen wordt de zee bewoond door mijn volk. Nog niet zo lang geleden
zijn ze hier aangekomen, met duizenden tegelijk. Ze hebben van de zee hun thuis
gemaakt, de wezens van mijn volk. In het water wikkelen ze hun gaslichamen om
onze Moeder, de Godin van al het leven op deze aarde. Ze bedekken Haar hele-
maal, onze Moeder. Ze weven Haar doodsgewaad. Dit kleed draagt de afdruk van
elk leven dat ooit in het rijk van deze Godin heeft bestaan.
Mijn oude Moeder, de Godin die het leven op aarde bezingt, zal straks sterven.
Wanneer het zo ver is, zal mijn volk Haar ontbloten en de nieuwe Godin met de
sluier van het leven bedekken. En ook deze nieuwe Godin zal zingen. Een ander
lied, dat wel. Maar de echo van Haar Moeders lied zal erin weerklinken.
Laat je hand in de mijne rusten, liefste mens, en luister naar dit gefluister. Kijk nog
eens aandachtig naar de zee en naar de wereld die je omringt. En wees niet bang
voor het wonder van het leven dat weldra een ander gelaat zal krijgen.
Leg je hoofd op mijn schouder en laat me huilen met jou en voor jou en voor mijn
Moeder. Sterven is veranderen van vorm. Het is de meest aangrijpende metamor-
fose van allemaal. En misschien, liefste mens, is dit wel het goede moment om jou
te vertellen dat je niet het centrum van het universum bent. Jij bent zeker niet de
enige intelligente levensvorm en je bent al helemaal niet de intelligentste. Alle le-
ven is levend. En alle leven is bewust. Gras is grasbewust, de kever is keverbewust,
de steen steenbewust en de tafel tafelbewust. Je hebt geen enkele recht om hen tot

MoedersRozenkrans_V6.indd 5 07-04-2008 16:05:02


mindere goden te maken.
Jij leeft in hen en zij leven in jou. Jullie zijn wederzijds afhankelijk. Jij kan je met
hen verbinden en zij met jou, als je het leven maar laat leven. Ik heb al vaak ge-
probeerd om je dit te vertellen. Tevergeefs. Ik hield niet van je, daarom lukte het
niet. Ik begreep niet dat ook ik afhankelijk was van jou en dat jij evengoed in mij
leefde. In mijn eigen onwetendheid kon ik jou niet vertellen dat je onwetend was.
En bent.
Nu ik die liefde wel ervaar, is mijn en jouw Moeder stervende. Daarom vertel ik
je nu dat je niet alleen bent. Je bent hier ook nooit alleen geweest. Jouw planeet is
intelligent, is een wezen. De wereld waarin je leeft is een wezen, en de hele kosmos
is een wezen, gevuld met ontelbare wezens. Maar als je het leven in de zee niet kan
zien, dan maken wij geen deel uit van je wereld. En dan zal je ook al die andere
wezens niet zien. Dat zou jammer zijn. Daarom wilde ik je vertellen over wat ik
in de zee zie.
Hou mijn hand vast, liefste mens. Want ook ik ben stervende. Als alles goed ver-
loopt, zal ik sterven in de armen van onze Moeder. Ik hoop dat ik Haar in het
diepst van mijn ziel dienstbaar ben geweest. In die genade hoop ik mijn zelfbe-
wustzijn als mens aan de nieuwe Godin te schenken.
Maar voor ik ga en voor ook jij weer wegwandelt van deze plek aan de zee, wil ik
graag nog vertellen hoe wonderbaarlijk deze plek wel is en welk wonder jij zelf
bent, mens. Op mijn eeuwige reizen heeft geen oord me ooit zo diep geraakt als
de aarde. Ik herinner me mijn aankomst hier, toen de regen voor de eerste keer
door mijn gaslichaam druppelde. Ik voelde een aanwezigheid die ik niet kende, de
aanraking van levende regen. Regen die mijn wezen deed trillen als in een lied. Zo
mooi, een oneindige belofte van leven. Het leek in niets op de stille waters van zo-
veel andere werelden. En jij, mens, je bent het allermooist wanneer je zingt. Alleen
om je trillende levensadem te kunnen horen, zou ik al terugkeren.
Weet je niet goed hoe je met het Leven moet praten, hoe je met andere levensvor-
men en met de Godin kan delen? Dan raad ik je aan om te zingen en nog eens te
zingen. We zullen je horen en je tegemoetkomen. Het Leven zal je zeker vinden.
Keer nu maar terug naar je eigen wereld, liefste mens. Je kan dit strand en deze zee
laten voor wat ze zijn. Kijk en zie gerust weer wat je altijd al hebt gezien. En terwijl
je in jouw visioen terugwandelt, wens ik je veel geluk met het ontsluieren van de
nieuwe Godin. Zing voor Haar, zing voor mij.

Ester Konincks, buitenaards mens, dienares van een stervende Godin

MoedersRozenkrans_V6.indd 6 07-04-2008 16:05:02


Leessuggestie
Je kunt dit boek lezen zoals een gewone roman, van begin tot einde, of er af en
toe een willekeurig verhaal uitpikken. Je kunt het ook op een meer contemplatieve
manier gebruiken. Die laatste manier van lezen sluit dichter aan bij het wezen van
de rozenkrans en zal je misschien helpen om de verhalen dieper te ervaren. Wil je
van je lectuur een korte meditatie maken, dan vind je hieronder enkele suggesties.

• Maak wat tijd en ruimte vrij voor dit moment. Misschien kan je een kaarsje laten
branden of wat geurolie gebruiken.
• Zit liefst rechtop. Wees je bewust van je ademhaling en van wat zich in je li-
chaam afspeelt terwijl je leest. Spiritualiteit is meer dan nadenken over iets. Je
lichaam maakt evengoed deel uit van de toewijding.
• Kies een verhaal dat je op dit moment aanspreekt, op basis van de inhoudsop-
gave of geïnspireerd door de foto of de illustratie van de rozenkrans.
• Elk verhaal (‘parel’) hoort thuis in een reeks van parels. Het helpt om eerst de
inleiding tot de hele reeks te lezen en vervolgens de inleiding tot de parel of
parels die je hebt geselecteerd. Na een korte adempauze lees je de parel of parels
zelf, met je volle aandacht en vanuit je hart.
• Rond je lectuur af door de ogen even te sluiten en waar te nemen wat er is ge-
beurd.
• Keer tenslotte terug in je gewone leven. Neem de energie van dit moment van
contemplatie mee.

MoedersRozenkrans_V6.indd 7 07-04-2008 16:05:02




MoedersRozenkrans_V6.indd 8 07-04-2008 16:05:02


De rode draad:
het drievoudig
bezoekrecht van De Dood
Als buitenaards wezen op aarde heb ik De Dood nooit gevreesd. Op de een of
andere manier was de donkere engel altijd een welkome bezoeker. Een tijdelijke
onderbreking tussen al dan niet bewuste levens. Niet zo verschillend van de slaap.
Dat aardbewoners bang waren voor De Dood, heb ik nooit goed begrepen. Alsof
ze niet wisten dat het leven eeuwig is. Dat was nu net mijn grootste schrikbeeld:
eeuwig leven, leven na leven, alleen.
Maar dit leven is anders. Misschien krijg ik daarom de kans om afscheid te nemen
van dit leven. Misschien verlies ik deze keer niet onmiddellijk het bewustzijn wan-
neer De Dood nadert of kies ik niet moedwillig voor De Dood. Deze keer is de
relatie met mijn vriend ingewikkelder. We hebben elkaar al verschillende keren
ontmoet in dit leven. Soms omdat ik het zelf wilde, soms zonder mijn inmenging.
Elke ontmoeting bracht een nieuw inzicht met zich mee. Een inzicht dat niet
altijd bleef hangen, maar dat er me toch telkens aan herinnerde dat ik het leven
niet zo maar voorbij mocht laten gaan. Want voor ik het wist zou de tijdelijke slaap
terugkomen, en was alles te herbeginnen. Weer dezelfde cyclus, weer geboren wor-
den en sterven, zonder ooit één te worden, één te zijn met De Bron. Een eindeloze
herhaling van onbegrip.
Ook in dit leven, dit zoveelste aardse leven al, werd ik gek van mijn onbegrip.
Meer dan ooit tevoren voelde ik me gedwongen om iets te doen aan de uiterlijke
omstandigheden van mijn leven. Iets waartoe ik me niet in staat voelde. In tegen-
stelling tot bijna al mijn vorige levens was ik nu ook nog eens verantwoordelijk
voor een man en kinderen. Dit keer kon er geen sprake van zijn dat ik met een
vingerknip voor De Dood zou kiezen, omdat de Verlichting nu eenmaal niet op
bestelling kwam. Ik voelde me aan de grond genageld, door hechte banden aan
dit leven gekluisterd. En toch bleef het verlangen branden. Ik verlangde er nog zo
sterk naar om elders te zijn, ver weg van dit aardse bestaan. Indien niet bij God,
dan toch bij het volk waar ik vandaan kwam.
Ik verwachtte mijn volk pas over enkele jaren terug. Ik had er me bij neergelegd

MoedersRozenkrans_V6.indd 9 07-04-2008 16:05:02


dat ik mezelf waarschijnlijk zo lang in leven moest zien te houden om te weten
te komen waarom ze me twee miljoen jaar geleden naar deze planeet hadden ge-
stuurd. Een anorganisch wezen op een plaats waar organisch leven zou bloeien.
Organisch leven waar ik weinig van begreep en waaraan ik me volledig zou moeten
aanpassen.
Die zomer werd ik erg ziek. Mijn gehavend hart had geleden onder de hitte en
leek maar niet te herstellen. De koelte was teruggekomen, maar mijn gezondheid
verbeterde niet. De helft van de dag bracht ik noodgedwongen in bed door. Ik was
op. Niets werkte nog, niets wilde nog bewegen. Moedeloos werd ik ervan, want ik
moest ook nog eens machteloos toekijken hoe de situatie van mijn gezin ziender-
ogen verslechterde. Werken kon ik niet, mijn kinderen bijstaan al evenmin. Voor
mijn man was ik ook al geen hulp. Integendeel, ik had voor bijna alles zijn hulp
nodig. Ik was moe, doodmoe. En toen kwam De Dood op bezoek.

Eerste bezoek van De Dood

Ik sliep slecht in die dagen. Op een nacht werd ik op een onverklaarbare manier
helder wakker. Ik zat rechtop in bed en staarde naar drie wezens. Ze vormden
samen één geheel. Het was twee miljoen jaar geleden dat ik deze wezens nog in
hun oorspronkelijke vorm had gezien. Tot mijn eigen verbazing was ik niet zo blij
met hun komst als ik had verwacht. Na die eindeloze jaren, die ontelbare levens
van verlangen om hen weer te zien of terug naar huis te gaan, scheen hun komst
zo futiel. Zo onzinnig. Maar glashelder sprak één van hen, voor hen alle drie, tot
mij. En alles wat ik bijna vergeten was, borrelde in minder dan een seconde weer
naar boven. Communiceren deed mijn volk door alles direct te delen: het was
een directe uitwisseling tussen allen, nooit tussen individuen. Hoewel ik nu een
menselijke vorm had, gebruikten de wezens van mijn volk geen taal. Ze gaven me
ook geen naam. Ik maakte nog steeds deel uit van hun eindeloos collectief, hoewel
alleen ik wist hoe het voelde om alleen te zijn. Het was heerlijk rustgevend om niet
te moeten zoeken naar betekenissen, om niets te moeten achterhalen. Mijn volk
deelde alles.
Ik schrok van de eenvoud van hun boodschap. Die luidde: “Je hoeft enkel nog te
zuchten om te sterven.” De eerste keer drong het niet echt tot me door wat ze ver-
telden. Ik was te zeer bezig om me met hen te vereenzelvigen. Maar in het donker
van de slaapkamer werd de boodschap duidelijk herhaald: “Je hoeft enkel nog te
zuchten om te sterven. Daarom zijn we hier. Je kan sterven.” Toen pas begreep ik
dat ik als mens stervende was. Als ik dat wilde, kwam mijn volk me ophalen. Ik
had nooit verwacht dat ik de keuze zou krijgen om te gaan, en zeker niet dat het

10

MoedersRozenkrans_V6.indd 10 07-04-2008 16:05:02


zo gemakkelijk zou zijn. Uit talloos veel levens herinnerde ik me maar al te goed de
vreselijke sterfscènes. De pijn, de slachtpartijen, de honger, de verminkingen, het
afschuwelijke wachten tot De Dood toesloeg. Nee, deze keer was het voldoende
dat ik zuchtte.
Wezenloos zat ik het donker naar mijn volk te staren. Drie wezens zonder vorm
die door de kamer gleden en geen idee hadden van wat het betekende om mens te
zijn. Ik dacht aan de kinderen die boven mijn hoofd sliepen, aan de man die naast
me in bed lag. En opnieuw klonk het: “Je hoeft enkel te zuchten.” Toen het duide-
lijk werd dat ik niet zou zuchten, deelden ze mee: “Je weet dat we niet onmiddellijk
terugkomen. Je zult moeten wachten nu. En je zult nog veel lijden.” Met die bood-
schap verdwenen ze in het niets, alsof ze nooit door tijd en ruimte waren gereisd.
Ik trok een grimmige glimlach in het donker. Mijn volk kende geen lijden. Lijden
was menselijk. Ik was menselijk, niet langer buitenaards. Dus ademde ik diep, viel
in slaap en werd moe en ziek weer wakker. Hoe de dagen verder ook zouden verlo-
pen, ik had bewust gekozen om te blijven ademen, om te leven op aarde.

Tweede bezoek van De Dood

Na het bezoek van mijn volk besefte ik heel goed dat ik iets zou moeten doen om
in leven te blijven. Ik probeerde me geen zorgen te maken over de dingen waar ik
toch niets aan kon veranderen, en ik ging op zoek naar middelen om opnieuw op
mijn benen te kunnen staan.
In die tijd kwam De Dood een tweede keer op bezoek, opnieuw tijdens de nacht. Ik
was bang en ongerust wakker geworden. Het volgende moment zag ik een zwarte
entiteit. Een wezen van vloeibaar gas, dat door de spleten van de deur de slaapka-
mer binnendrong en naar ons bed toe gleed. Ik begreep meteen dat mijn volk me
op de proef wilde stellen. Het wilde nagaan of het me menens was om te blijven
leven. Dit was een test, en wat voor één. Het wezen sloop moeiteloos en geruisloos
dichterbij en alles wat op zijn pad kwam, verdween in een duistere, inktzwarte
wolk. Verslonden, verzwolgen. De schrik sloeg me om het zieke hart. Ik beefde
over mijn hele lichaam. Het drong tot me door dat ik helemaal niets had om me
te verdedigen. Niets zou helpen tegen dat vreemde wezen waarin alles gewoonweg
verdween. Ik stond met lege handen. Geen enkele ervaring of techniek, niets van
alles wat ik geleerd of verworven had, was bestand tegen deze duistere kracht. Een
kracht die ik niet alleen buiten me waarnam, als een donkere vloeiende wolk, maar
die ik ook ergens binnen in mezelf voelde. Iets verduisterde mijn wezen.
Toen de strijd een tijdje bezig was, voelde ik dat ik mijn lichaam verloor. Ik kon
werkelijk niets tegenover deze duistere macht plaatsen. Het monster leek zelfs mijn

11

MoedersRozenkrans_V6.indd 11 07-04-2008 16:05:03


angst op te vreten. Op dat moment drong het tot me door dat het enige wat het
monster wilde, wat De Dood wilde, mijn bewustzijn was. Als ik mijn bewustzijn
liet gaan, door De Dood liet verzwelgen, dan was alles voor niets geweest. Dan zou
ik niet alleen doodgaan, maar zou de hele cyclus van geboren worden en sterven
weer helemaal opnieuw beginnen. Met alle macht probeerde ik mijn bewustzijn te
behouden. In een flits dacht ik aan het heldere bewustzijn van mijn zoon. Terwijl
het licht in mij samen met die gedachte groeide, verdween de donkere wolk even
snel als ze gekomen was. Ik haalde diep adem en liet me uitgeput achterover vallen.
Mijn volk was slimmer dan ik dacht. De gave van het leven moest bevochten wor-
den. Ik had al zo lang willen sterven, dat ze mijn vastberadenheid wilden testen.
En ze hadden natuurlijk anorganische vrienden in overvloed om mijn menselijk
bestaan op de proef te stellen.
Het voorval toonde duidelijk aan dat mijn hele bestaan niets voorstelde zonder
bewustzijn. Want tegen De Dood was niets bestand gebleken, behalve mijn pover
bewustzijn. Bewustzijn en nog eens bewustzijn, niets anders telde. En dat terwijl
we onze mensenlevens grotendeels slapend en onbewust doorbrengen.

Derde bezoek van De Dood

Ik dacht dat deze tweede test zou volstaan voor mijn volk. Ik was vastbesloten
om het beste te maken van de jaren die me nog restten voor hun terugkeer, en ik
deed mijn best om zo snel mogelijk weer op te knappen. In de eerste plaats wilde
ik weer kunnen zorgen voor die mensen waarvoor ik op aarde was gebleven. Maar
mijn vastberadenheid werd nog eenmaal op de proef gesteld. Op een nacht voelde
ik hoe een groot en donker wezen op me drukte. Ik lag op mijn rug en het wezen
stond met de benen gespreid over me. Het duwde met alle macht de lucht uit mijn
longen. Het duurde even voor het tot me doordrong dat het wezen de onwankel-
bare intentie had om alle adem uit me te persen. Zonder de minste emotie. Dit was
De Dood, genadeloos.
En opnieuw was het alsof iets binnen in mij verduisterd werd. Niet alleen kreeg
ik geen lucht, maar het licht in me verzwakte snel. Het gewicht van het wezen,
de druk die het uitoefende, bleef maar toenemen. Ik voelde de beklemming rond
mijn hart, mijn longen die steeds minder ruimte kregen. En nog scherper voelde
ik de beperktheid van mijn bewustzijn. Mijn waarneming bestond alleen nog uit
druk. Druk om mijn adem uit te blazen, druk die verhinderde om een nieuwe adem
binnen te krijgen. Hoe minder lucht ik inademde, hoe zwakker mijn bewustzijn
werd. Ik besefte dat ik op de een of andere manier wakker moest worden. Mijn
bewustzijn moest de wurggreep van de droom doorbreken, of ik zou inderdaad

12

MoedersRozenkrans_V6.indd 12 07-04-2008 16:05:03


mijn laatste teug lucht uitblazen en mijn bewustzijn helemaal verliezen. En dat
greintje bewustzijn was mijn laatste verweer in deze strijd tegen De Dood. Want
hoe harder ik met mijn lijf tegenstribbelde en hoe meer ik vocht om mijn borstkas
uit te zetten, hoe dieper de handen van het wezen in me drukten. Tot plots mijn
bewustzijn de werkelijkheid tot een droom herleidde.
Het volgende moment zat ik rechtop en wakker in bed. Hijgend, met veel zeer in
de borst en pijnlijke scheuten in mijn hart. Maar vooral met het diepe besef dat het
nu genoeg was geweest. Ik wilde echt wel blijven leven zonder elk moment over-
vallen te worden door mijn vriend, De Dood. Dus besloot ik me klaar te maken
om naar huis te gaan, en om vaarwel te zeggen aan deze Aarde, aan de Godin die
me zo trouw heeft gevoed, keer op keer. Ik moet mijn schuld tegenover Haar nog
inlossen. Mijn bewustzijn bevrijden van deze plaats door Haar te eren.

13

MoedersRozenkrans_V6.indd 13 07-04-2008 16:05:03


14

MoedersRozenkrans_V6.indd 14 07-04-2008 16:05:03


Het kruis
Twee gebeurtenissen in mijn leven lijken op geen enkele andere. Ze zijn totaal
vreemd aan al de rest. En toch kwamen de ervaringen aan mijn diepste wensen
tegemoet.
De twee gebeurtenissen vertoonden wel gelijkenissen. Ze kwamen op momenten
dat ik me ontzettend eenzaam voelde en geen enkele oplossing kon zien of voelen
voor wat me ziek maakte. Ik voelde me leeg en hulpeloos en wist niet hoe ik aan-
sluiting kon vinden bij de wereld.
Tussen beide gebeurtenissen ligt bijna een mensenleven, en toch zijn ze innig met
elkaar verbonden. Omdat het ervaringen waren die het verleden uitroeiden. Het
deed er niet toe dat ik me kon herinneren ooit iets anders dan een mens te zijn
geweest. Het verleden maakte deel van mij uit, en zelf maakte ik deel uit van het
leven en de herinneringen van alle mensen op deze planeet.
Beide ervaringen speelden zich af als in een droom, terwijl ik in beide gevallen niet
sliep. Ik verkeerde in een andere bewustzijnstoestand, die ik niet had gezocht en
die ik ook achteraf niet meer kon oproepen. Ik kon alleen gelijkaardige tekenen
herkennen, meer niet.
Bemind worden door het Goddelijke is een Genade, zonder doodsteek. Het be-
zielde mijn verlangen naar God, zonder een verzengende pijn achter te laten.
Deze ontmoetingen met het Goddelijke hadden ook niets van doen met mijn
gezel, mijn slang. De eerste keer had ze zich nog niet kenbaar gemaakt. De tweede
keer was haar vuur niet de drijvende kracht van de ontmoeting.
Ik ben de Godin oneindig dankbaar voor deze liefdesontmoetingen met het God-
delijke. Vooral omdat ze geen tegengestelde in zich droegen. Alle andere ontmoe-
tingen droegen het zaad van het tegengestelde in zich. Na de verrukking kwam
altijd de pijn, na de tijdelijke verzadiging kwam altijd de nieuwe honger.
In deze ontmoetingen verdween het gisteren, maar ook het morgen. Deze ont-
moetingen waren een volledig antwoord op een vraag die ik niet had gesteld. Ik
werd gehoord voor ik wist dat ik had gehuild.

15

MoedersRozenkrans_V6.indd 15 07-04-2008 16:05:03


1

Het schip

Ik moet een jaar of tien geweest zijn. Het ochtendlicht viel door de versleten gor-
dijnen in de slaapkamer binnen. Ik lag in bed en staarde naar een Maria-beeldje
aan de muur. Ik vroeg me af of zij wist wat ik voelde. Of zij de pijn begreep die in
me woelde en waarop ik maar geen antwoord scheen te vinden.
Niets scheen echt, niets scheen werkelijk te bestaan op dit vroege ochtenduur. Niet
het beeldje aan de muur, niet mijn eigen lichaam dat ongemakkelijk onder de de-
kens van het eenpersoonsbed lag. Niets was echt, behalve mijn verlangen naar iets
onbestemds. Het volgende moment stond er een man naast mijn bed.
Was ik weer in slaap gevallen of nog wakker? Ik kon het me niet herinneren. In
elk geval was de persoon echt. Hij stond met zijn rug naar mij toe, zodat ik zijn
gelaatstrekken niet kon zien. Hij had opvallende kleren aan die meer rond hem
leken te zweven dan dat hij ze droeg. In zijn ene hand hield hij een staf.
Terwijl ik naar de man keek, drong het tot me door dat ik helemaal niet bang of
verrast was door die vreemde aanwezigheid naast mijn bed. Hij was er gewoon. De
rest van de kamer verdween uit mijn bewustzijn. Maria aan de muur, de oude gor-
dijnen, de ochtendzon, mijn zus die nauwelijks een meter verder lag te slapen: alles
verdween. Er was alleen nog de vreemdeling en ik die naar de vreemdeling keek.
De man draaide zich om. Ik zag een vriendelijk gezicht. Het deed me denken aan
de afbeeldingen van Jezus in de schoolboeken. Maar zijn blik was veel zachter en
met die blik hield hij me vast. Hij glimlachte en ik verdween in zijn ogen. In zijn
ogen lag de oneindigheid die ik zo gemist had. De oneindigheid zo ver en toch zo
dichtbij, thuis.
Ik voelde me warm, van binnen en van buiten. Hij stond daar een tijdje en het
enige wat ik kon doen was ademen. Ik kon niets anders doen en er werd van mij
ook niets anders verwacht. Hij was er en ik lag in mijn bed onder zijn ogen.
Toen vroeg hij: “Mag ik erbij komen?” En alsof het de meest gewone zaak in de
wereld was, hield ik de dekens uitnodigend omhoog. Hij kwam niet echt in mijn
bed, maar gleed erin. Maar ik kon hem wel voelen, zoals hij daar naast mij lag. Ik
voelde zijn kleren tegen me aan. Ik weet niet meer of ik eindelijk mijn ogen sloot,
maar ik kon hem nog steeds voelen terwijl we naast elkaar op onze rug in het
smalle bed lagen.
En plots kon ik zijn huid tegen de mijne voelen, terwijl hij zijn kleren niet had uit-
getrokken en ik mijn pyjama nog steeds aan had. Maar toch was er het gevoel van
huid tegen huid. En op een bepaalde manier sprak hij ook tegen mij, en hoewel ik
zijn woorden niet hoorde, was ik toch vervuld van een liefdeszang diep in mij. En

16

MoedersRozenkrans_V6.indd 16 07-04-2008 16:05:03


het enige wat ik kon zeggen was “ja”. Hoewel me niets gevraagd was, zei alles in
mij “ja”. Dat was alles, en ik was zonder schroom en zonder angst, zonder twijfel,
zonder verlangen.
En de vreemdeling veranderde mijn lichaam in een silhouet van vloeiende zijde.
Mijn lichaam verdween, en tezelfdertijd was het er nog. En ergens raakte hij me
aan, raakte hij me, terwijl hij me toch ook niet aanraakte. Het volgende ogenblik
was er niets anders meer dan zijn ogen boven mij, en in die ogen zag ik sterren
en in die sterren het begin van het leven. Hoewel ik niets zag en ook geen enkele
gedachte had.
De wereld ontstond, en toch waren er de hele tijd ook de vreemdeling en ik, in dat
smalle bed. Tegelijk leek de vreemdeling op mij, en was ik ook hem. Hij leek me
beter te kennen dan ik mezelf.
Hij raakte me aan en terwijl ik toch geen lichaam had, voelde ik hem vanbinnen
in mijn lichaam. Het was als tussen de sterren drijven en glijden en versmelten en
dansen en draaien en toch ook weer niet. Hij raakte me aan zoals niets me ooit had
aangeraakt. Zijn aanrakingen waren er en ze waren er niet, en ze gaven toch een
antwoord op mijn verlangens. Hij raakte me aan tussen mijn dijen, lichter dan een
bries, alles was lichter dan het bestaan en toch zo enorm.
In zijn ene hand rustte mijn schedel en in zijn andere hand rustte mijn ziel, mijn
hele wezen. Het voelde helemaal niet aan als een jonge man met een klein meisje.
We waren beiden zonder leeftijd. Met zijn komst was het meisje van tien verdwe-
nen, veranderd in een tedere bloesem. Hij had haar tot leven gewekt.
En wanneer ik kwam; kwam alles in hem. Hij was daar en ik was er niet, er was
enkel adem. Mijn hoofd in zijn hand, en de rest van mijn wezen zuchtte onder
hem, gaf zich aan hem, gaf alles aan hem, zonder te beseffen dat dit het enige was
dat ik ooit zou verlangen.
Bijna zonder overgang keerde de jonge man terug en ik ook. Ik was er mij nau-
welijks van bewust dat hij mijn ogen sloot en fluisterde: “Tijd om te gaan”. Het
leven zinderde nog na in mijn lichaam, terwijl de vreemdeling verdween. Het bed
was minder vol en kouder, er was geen huid op huid meer en geen opening naar
de sterren. Niets herinnerde nog aan de aanwezigheid van de vreemdeling. Het
beeld hing aan de muur als voorheen en mijn zus had gewoon doorgeslapen in het
andere bed, alsof er helemaal niets was gebeurd. Het enige ongewone was dat ik de
dekens op mijn huid voelde. Mijn pyjama was uit.
Ik kon er niet bij dat iemand die op Jezus leek me bemind had. Zoveel meer dan
bemind. Het leven zelf was langs geweest.
En terwijl mijn lichaam nog een lange reis had af te leggen voor het volwassen
was, hield het in de plooien van mijn huid de herinnering aan de handen van de
vreemdeling vast. Een hand onder mijn hoofd die alle zuchten van mijn adem op-

17

MoedersRozenkrans_V6.indd 17 07-04-2008 16:05:03


ving en een hand die de harp van mijn hart had bespeeld tot ik kwam en het zelf
niet wist. Het was een herinnering die traag vervaagde, die buiten de rest van mijn
leven scheen te staan. Een herinnering die geen groeven achterliet. Alleen het vage
vermoeden dat het leven mij altijd droeg en dat ik enkel “ja” hoefde te zeggen.

De dwarsbeuk

Het was stil in huis die morgen. Jo, mijn man was in het buitenland, de kinderen
waren op school en ik wachtte op wat niet scheen te komen. Het was ook stil in
mijn hoofd en nog stiller in mijn hart.
Het was net zo stil als het onbeweeglijke ochtendgrijs in de straat. Stil. Onvermij-
delijk stil, omdat ik geen andere keuze had. Niemand om mee te praten, zelfs niet
de goden. Het was zo stil omdat ik zelfs het verlangen om de pijn te stoppen niet
meer kon koesteren.
Wat ik ook verlangd had, steeds opnieuw deed het verlangen zelf me de das om.
Uit de schoot van elk verlangen werd nieuw verlangen geboren, dat opnieuw leidde
tot ongemak, pijn en ellende. Voor mezelf, maar ook voor zovele anderen. Die
morgen had ik het opgegeven om oplossingen te zoeken voor de moeilijke omstan-
digheden waarin mijn gezin verkeerde, voor mijn eigen innerlijk conflict en voor
het leed van zoveel andere mensen en dingen. Ik verkeerde in een glasheldere hel.
Glashelder besefte ik de futiliteit van elk verlangen, hoe klein of hoe groot ook.
En ik besefte hoe verschrikkelijk moeilijk het is om al die verlangens los te laten,
als zelfs verlangen naar loslaten een verlangen is. Dat heldere besef deed pijn aan
mijn ziel.
Zonder te weten waarom viel ik neer op het tapijt in mijn werkkamer. Ik strekte
mijn armen en handen boven mijn hoofd en vroeg om verlossing. En voor ik het
wist, vroeg ik mijn geboorterecht terug, hoewel ik geen idee had wat dat inhield.
Terwijl ik dit deed, had ik het vreemde gevoel dat het niet de eerste keer was dat
ik op mijn knieën zat, in een niemandsland, smekend om genezing van iets wat
ik niet kende. En plots, terwijl de mist en het ochtendgrijs buiten bleven hangen,
verscheen er een vreemd zonlicht. Een warm licht, in de kamer en in mezelf. Mijn
lichaam spande zich op en ik hoorde een stem diep vanbinnen en vanbuiten. Een
stem waarop ik enkel “ja” en nog eens “ja” en nogmaals “ja” op kon antwoorden.
Hoewel ik niet wist wat de stem gevraagd had, zei alles in mij “ja”.
Mijn lichaam schokte en als in een droom stond ik recht om de gordijnen te slui-
ten. En toen de stem vroeg om me uit te kleden en onder de dekens op het vloer-

18

MoedersRozenkrans_V6.indd 18 07-04-2008 16:05:03


kleed te gaan liggen, verzette niets zich in mij. Ik lag neer en de rillingen liepen
over mijn lichaam. Mijn ogen vielen dicht en diep vanbinnen ontvlamde een vuur.
En uit dat vuur verschenen beelden, diep in mij. Oude en nieuwe beelden, beelden
die ik herkende. Ik wandelde langs een pad dat duizenden voor mij hadden be-
wandeld. Een pad waarnaar ik innig had verlangd. Langs het pad stonden beelden.
Beelden van de Moedergodin, in grotten, op heuvels, naakt en gekleed, gekroond
en onthoofd. Beelden van engelen en arenden, slangen, piramiden, zuilen, offerta-
fels en tempels, koningen en koninginnen. Het hele mensrijk trok aan mij voorbij,
terwijl ik verder op het pad schreed.
Met elke stap die ik zette, werden de beelden groter. Ze groeiden en groeiden en
sloten me bijna in. En hoewel ze me bijna verstikten, voelde ik me voor het eerst in
mijn leven getroost door hun aanwezigheid, door hun wijsheid. Alsof ze er altijd al
waren geweest, maar ik nu pas klaar was om hen te voelen, om hen toe te laten.
Plots voelde ik een diepe pijn. Ik lag nog steeds naakt op het vloerkleed, maar mijn
buik was gezwollen en hard en ik had moeite om te ademen. De stem vertelde me
dat wat in me leefde op de wereld moest worden gezet, geboren moest worden. Ik
schreeuwde het uit van de pijn. De dagdagelijkse realiteit was er nog steeds. In die
realiteit was ik niet zwanger en zag ik mijn werktafel, mijn papieren, mijn handtas,
mijn boeken, alle dingen die mijn wereld uitmaakten. Toch werd mijn buik nog
harder en ik zweette van de pijn en ik riep opnieuw, van pijn en waanzin. Hoe
konden beide werelden tegelijk bestaan? De veertigjarige vrouw die rationeel over
haar bestaan en de wereld om haar heen kon nadenken, en dat naakte, leeftijdsloze
bewustzijn, gevangen in een lichaam dat op het punt stond om het leven te geven
aan iets onbekends.
Ik rilde van de pijn, sloot de ogen en liet datgene gebeuren waartegen ik me niet
langer kon verzetten. Ik deed wat zoveel mensen voor mij hadden gedaan en gaf
gehoor aan het Onkenbare. En mijn werkkamer verdween en ik rustte in alles wat
ooit leven aan leven had gegeven. Grassen, stenen, mineralen, vogels, dieren, alle
leven dat in mij leefde en dat ik was vergeten.En ik riep omdat het leven in mij
riep. Er was geen pijn meer, toen mijn buik samentrok en nog eens samentrok,
tot er tussen mijn open benen een kleine glinsterende zwarte slang lag. Zo zwart
dat ik zelfs de ogen ervan niet kon onderscheiden. De slang glom en maakte een
nauwelijks hoorbaar geluid, het geluid van het leven. Nu beval de stem me om de
slang vast te nemen en op te eten. Er ging een huivering door mijn wezen. Even
aarzelde ik. Tot de stem me er aan herinnerde dat ik “ja” geantwoord had, dat ik op
elke vraag mijn “ja” had gegeven. Dus liet ik de kleine, glimmende slang in mijn
mond glijden, over mijn tong, zijn zware natte huid tussen mijn lippen, in mijn
keel. Zo verdween ze in mijn lichaam. Ik voelde haar nog rusten in mijn maag,
en dan verdween ze helemaal. Om even later weer te voorschijn te komen aan de

19

MoedersRozenkrans_V6.indd 19 07-04-2008 16:05:03


onderkant van mijn ruggengraat, als een gruwelijk monster. Een oerkreet baande
zich langs mijn wervels onhoudbaar een weg naar omhoog. Ik was niet bang en ik
voelde ook geen emoties. Ik stelde enkel vast hoe die kracht omhoog klom en zich
plots door mijn voorhoofd naar buiten boorde. Om mijn hoofd te kronen.
Ik voelde me als één van de beelden die ik langs het pad had gezien. Gekroond,
gezalfd met een slang die mijn geest beheerste en die ik toch ook beheerste. En
de kroon paste me perfect, ik was een koningin, een heerseres zonder dat ik erom
gevraagd had, volledig verenigd met die kracht die zich een weg door mij had
gebaand en waarmee ik me had gevoed. Ze siste en haar sissen was mijn sissen.
Van geluk viel ik opnieuw op mijn knieën. Ik legde mijn hoofd op de vloer en
strekte mijn handen voor me uit. Meteen viel uit de hemel een regenbui van goud
naar beneden, goud dat me vanbinnen en vanbuiten volledig bedekte. Ik proefde
goud, overal goud. Ik proefde het goud van het leven, ik proefde zonlicht, zonlicht
parelde op mijn lippen en in mijn haar. Vloeibaar zonlicht, ik werd herschapen en
gekleed door dit nieuwe zonlicht.
Ik weet niet hoelang dit duurde, dit ondergedompeld zijn, dit geboren worden in
goud, in licht. Maar plots klonk Haar stem, de stem van de Godin, zo anders dan
die van God, de Vader.
Ik hoorde Haar beter, dichterbij, zoveel menselijker, zoveel concreter. Ze vroeg me
de mensenschedel van mijn kleine kabinet te nemen en op mijn naakte buik te leg-
gen. Ik kon niet anders dan Haar gehoorzamen. Het gewicht van de schedel zonk
in mijn buik. Ik voelde hoe De Dood zich in mij nestelde, zijn thuis vond. Ook
De Dood was thuis bij mij en ik voelde me compleet, volmaakt, niks bestond nog
buiten mij, ook niet De Dood. Het was allemaal deel van mij. En de hele tijd bleef
Zij bij me, ik kon Haar bijna voelen, het geruis van Haar gewaden bijna horen. Ze
streelde me, hield me vast, week geen moment van mijn zij. Ik legde de schedel te-
rug en Zij vroeg me de ogen te sluiten, mijn benen te openen en me klaar te maken
om te ontvangen. Heel even speelde de gedachte door mijn hoofd dat het vreemd
was om te ontvangen, terwijl de uiterlijke wereld er nog steeds was, onveranderd.
Maar ik vergat alles en gaf me over.
En plots voelde ik Haar rondom, onder mij, Ze verhief mijn romp, legde mijn ar-
men over Haar knieën en mijn hoofd in Haar schoot. Niets kon me nog deren en
ik ontspande me en vergat. Zij zorgde voor me. Zij bedekte me terwijl ik helemaal
naakt was. En Ze vroeg me mijn armen te spreiden en me aan Haar te geven. En
ik had geen keuze dan te gehoorzamen. Mijn armen en benen vielen open, en Zij
had me lief.
Mijn mond ging open in extase toen Haar handen door mijn haren streelden.
Het voelde alsof ze de winden door de melkwegstelsels kamde. Met elke streel en
elk beweging van Haar vingertoppen schiep ze sterren en kleurde ze nevels. En

20

MoedersRozenkrans_V6.indd 20 07-04-2008 16:05:04


Haar strelingen door mijn haar gaven me mijn leven tussen de sterren terug en
Haar handen gingen over mijn naakte schouders en ik gaf me nog meer. Een open
ruimte waarin Ze me tentoon spreidde, een open ruimte waarin Ze mijn lichaam
schiep, voor het eerst onbedekt en onbevlekt, mijn eigen glorie aanschouwend.
Haar handen gleden over mijn voorhoofd en met elke beweging van Haar pols
wiste ze mijn verleden uit en werd ik voor de eerste keer bemind, ongeschonden,
en met elke liefkozing streek Ze mijn bewustzijn tot leven en ik kwam in Haar.
Mijn tranen kwamen in Haar en ik was Haar en ik reikte naar Haar. En mijn
borsten en lichaam rezen onder Haar handen tot leven. Een lichaam als marmer
zo wit verscheen, een lichaam dat Haar weerspiegelde en Haar een gezicht gaf,
terwijl Ze geen lijnen had en toch glimlachte. Ze gaf Zichzelf aan mij, zoals ik mij
aan Haar gaf. Mijn liefde werd in Haar liefde beantwoord. Haar overgave was de
mijne. Haar handen de mijne, mijn armen de Hare. Terwijl Zij bewoog en ik niets
deed. Ik werd bemind door mijn Moeder en ik werd bemind door mezelf. En Zij
wist alles wat ik nooit over mezelf had geweten. En Ze had mijn borsten lief zoals
alleen ikzelf dat kon. Ze danste er rond in grote en kleine bewegingen, traag en
nog trager, met al Haar vingers, met Haar nagels, met Haar volle hand, met een
zachte veeg van Haar palm, met de flanken van Haar handen. Ze hield de bronnen
van het leven vast, als vruchten van het paradijs. En Ze beminde mijn tepels, als
parels van verlangen die Ze polijstte, wreef, drukte, bewandelde en ik kwam onder
Haar handen.
Ik zuchtte diep en Ze boog voorover en kuste me voluit op de mond. Ik proefde
Haar mond en het leven dat Ze in me liet vloeien. Haar lippen zo teder als de
mijne en Ze beet me en Ze proefde mezelf en Haar melk stroomde in mijn mond
en in Haar vloeiden mijn borsten. Uit mijn borsten vloeiden de sterrennevels en
het diamantstof van nieuwe werelden. Ze boog Haar hoofd, dat rustte op mijn
hoofd en ik hield van Haar en Zij hield van mij.
En Ze fluisterde: “Je bent klaar.” En mijn onderrug kromde zich als vanzelf, mijn
schaamheuvel verhief zich en tussen mijn benen verscheen een figuur, een aanwe-
zigheid, en er was niets dat ik kon doen. Ik kwam in golven in Haar schoot en mijn
lichaam bloeide, mijn wangen bloeiden en mijn melk vloeide. Ik rustte in mijn
Moeders armen. De figuur had geen gezicht. Hij voelde aan als een man, een zacht
gouden licht. Ik opende mijn benen nog verder en de figuur boog zich en kuste de
grond onder me.
En zachtjes bewoog hij de kroon van zijn hoofd tegen mijn bloem en fluisterde
er woorden van liefde in. En ik gaf en mijn Moeder gaf, met elke ademzucht die
langs de trillende bladeren van mijn bloem binnendrong. Dat was alles wat ik kon
doen. Niets, het was niet eens een geven. Het was. De man zat nog steeds op zijn
knieën en voor het eerst in mijn leven voelde ik me totaal geëerbiedigd. Alsof al-

21

MoedersRozenkrans_V6.indd 21 07-04-2008 16:05:04


leen hij wist wat ik allemaal in me droeg. De wijsheid van het leven, alle sterren en
melkwegstelsel, alle diamant en goud, alles wat ik droeg en was.
Hij kuste mijn bloem en kuste haar opnieuw en opnieuw, zijn mond een bloem die
een bloem streelde, lippen om lippen gezalfd. En hij kuste me overal en met elke
kus wekte hij elke ster in me tot leven, elke ster, elk atoom schitterde in mij. En elk
melkwegstelsel kwam tot leven onder zijn liefdeskussen en hij at mij en ik werd
voor het eerst in mijn leven verslonden. Ik werd geëerd, iemand at mijn brood,
dronk mijn water en mijn melk. Verslonden worden en een oneindig komen.
Plots was de man boven me en hij beklom me, beklom elke trede naar mijn tempel,
langzaam. Elke trede een zucht van verlichting, elke trede een zucht van komen
en gaan en verder gaan en mijn Moeder hield me vast terwijl hij me nam. En ik
huilde, ik huilde in hem, voor hem en om hem en hij was in me en hij was buiten
me. En ik droeg in mij de bron van het leven, het leven lag tussen mijn benen in
mijn schoot en hij spoot zijn zaad in mijn bron, ik werd bevrucht, mijn ziel ont-
stond en hij deed haar ontvlammen en hij hield van me en hij viel in mijn Oceaan,
zoals ik bewoog in hem. Hij verdween in het heilige duister en wij ontstonden. De
Vader, de Moeder en de Dochter.
Mijn bron was de zijne, zijn oceaan om te bevaren, te beroeren, te verwoesten, te
vernietigen. Alles van mij was van hem en Zij hield me zo mooi vast, hield mijn
armen zo mooi vast, zodat ik me niet kon vasthouden aan hem. Ik was enkel de
open vlakte waar het regende, enkel daar om te ontvangen, om bewogen te worden,
om mijn lot te vervullen. Ik was zijn bruid en vrouw. Hij had mij nodig, zoals ik
hem nodig had. Mijn tranen waren zijn zaad. Zijn komen was mijn komen, zijn
thuis was mijn thuis. Hij was mij en ik was hem. Al mijn noden waren de zijne, hij
en ik, ik en hem, we waren één, in de Moeder die ons hield. Mijn lichaam trilde
en schokte en ik snikte van eindeloos genot, in een vreugde die alles te boven ging,
waar geen woorden voor waren. Hoewel hij meer was dan welke man ooit, was hij
enkel mijn man. En ik was zijn vrouw en elke cel van mij was van hem. En in mijn
schoot werd hij geboren en werd ik geboren. We ontstonden samen. Hij en ik in
Haar. Naakt en vervuld lag ik onder de deken. Ik herinnerde me de aanwezigheid,
het bewustzijn dat me al eens genomen had toen ik een kind van tien jaar was.
Datzelfde bewustzijn had me genomen als vrouw, had me gevraagd of Zijn Wil
Mijn Wil was. En de aanwezigheid was gegroeid en ik was gegroeid en het ant-
woord was hetzelfde gebleven. Het enige mogelijke antwoord. “Ja”.
Ik keek naar de kamer die nog steeds hetzelfde was en ik dacht aan de problemen
die erbij hoorden. Maar tegelijk boog ik nederig het hoofd.
Hij was teruggekeerd en wij waren gekomen en Zij had ons geleid en in Haar ar-
men had ik kunnen rusten, hadden wij gerust. Beiden waren zij noodzakelijk, wa-
ren Zij de grond van mijn leven. En ik zuchtte dankbaar voor mijn mooie leven.

22

MoedersRozenkrans_V6.indd 22 07-04-2008 16:05:04


Pareladems
3

Liefste,
Mijn Liefste, Mijn Moeder.
In het ochtendlicht
Breekt mijn adem
Zoals Je bevend
Onder mijn vingertoppen
Ligt.
Stil, verlegen, om
Zoveel pijn
Zucht Jouw leven in
Mij.
Liefste, Mijn Liefste, Mijn Moeder.
Stil, roerloos, bijna
Verdreven
Vervaagt Jouw leven in
Mij.
Liefste,
Mijn Liefste, Mijn Geliefde Moeder.
Mijn lichaam voor het Jouwe,
Mijn verlangen voor Jou, Mijn Liefde
In Jou.
Mijn adem de Jouwe,
Vandaag, omdat ik morgen
Breken kan, geven kan om
Jou.
Mijn Godin.

23

MoedersRozenkrans_V6.indd 23 07-04-2008 16:05:04


4

Liefste,
Mijn tedere Liefste,
Wees Gegroet
In het ochtendlicht
In het avondlicht
In de schemer en
In het ochtendgloren.
Wees Gegroet
Mijn zoete Liefste,
Elk uur van de dag
In elk gekreun van de tijd.
Mijn Liefste, mijn Allerliefste,
Wees Gegroet
Verblijd me
Verzoek me
Verleid me
Mijn Liefste,
Om Je eeuwig trouw
Te zijn, in elke
Groet.
Wees Gegroet
Mijn Allerzoetste.

24

MoedersRozenkrans_V6.indd 24 07-04-2008 16:05:04


5

Moeder
Moeder van mijn kind
Moeder van mijn moeder.

Moeder
Liefste Moeder
Ik heb Je lief
In mijn kind en in mijn moeder.

Moeder
Liefste Moeder
Ik dorst naar Jou
Als een kind naar zijn moeder.

Moeder
Liefste Moeder
Laat me rusten in Je schoot
Mijn mond Je sterrenlicht
Ontsluiten
En Je voor
Eeuwig en altijd
Mijn Moeder
Weten.

25

MoedersRozenkrans_V6.indd 25 07-04-2008 16:05:04


6

Liefste, Allerliefste,
Ontvlucht mijn woorden
Van ontucht
Niet.
Liefste, oh zo vrome liefste,
Verdwijn nu niet.
Nu de nood in mij
Al Je gordels
Breekt.
En ik mijn mond
Verbeten op de Jouwe
Druk.
Liefste, Allerliefste,
Kus me kuis.
Tot ik me bind
Aan Jou. Tot ik me
Keten aan Jou.
Tot elke zucht
Me slaat. Tot ik
Me pijnig aan Jou.
Liefste, Liefste,
Mijn Lief,
Zalf me, Hoed me,
Vrij me,
Wanneer Je mond
Zich vrijt
In Mij.

26

MoedersRozenkrans_V6.indd 26 07-04-2008 16:05:04


7

Lief,
Mijn Liefste
Liefde
Verwacht me,
In Je armen,
Door Je lenden,
Aan Je vingertoppen,
Tussen Je benen,
Over Je mond,
Achter Je wimpers,
Onder Je huid,
Verweven in Je haar,
Op de grond
Waar Je rust
De lucht die
Je zingt
De regen die
Teistert
Voorbij de sterren die
Vertellen over
Gisteren
Langs de vogels die
Vliegen naar
Morgen.
Liefde
Verwacht me
Thuis
Liefde.

27

MoedersRozenkrans_V6.indd 27 07-04-2008 16:05:04


28

MoedersRozenkrans_V6.indd 28 07-04-2008 16:05:04


Het medaillon
Er zijn geen woorden voor wat buiten de ervaring valt, voor datgene wat geen ‘zelf ’
kent. Alleen achteraf kan je proberen het te verwoorden.
Het ‘niet zelf ’, het oplossen van het ik, het vallen in de stroom gebeurde bij mij
toen ik ongeveer dertien jaar was. Ik had het op geen enkele manier gezocht, en
het heeft jaren geduurd voor ik de ervaring een plaats kon geven. Precies omdat er
niemand, geen ‘zelf ’ was geweest om het te ervaren en daarna te beschrijven. Alles
wat erover te vertellen valt, zegt in wezen niets over de gebeurtenis zelf. Elk men-
selijk woord kent immers een tegendeel. Dit voorval kende geen tegendeel. Alles
was erin vervat, terwijl het Niets was.
Jaren later zou ik in een boek terugvinden wat er gebeurd was, en begrijpen hoe
die dag mijn gezel, mijn slang was wakker geworden. Mijn gevederde slang. Op
een paar seconden tijd vernietigde ze mijn hele wezen, mijn zelfherinnering inbe-
grepen.
Nochtans wist ik op het moment van haar opstanding niets van haar bestaan af,
laat staan dat ik technieken kende om haar te wekken. Ik had haar kracht leren
kennen door een intens verlangen naar De Dood. Ik was diepongelukkig in die
periode, tot op het bot verveeld met mijn eigen bestaan. De school maakte me
kotsmisselijk, omdat ik de hele dag dingen moest leren die er niets toe deden. En
wanneer ik antwoorden zocht op wat me kwelde, stond iedereen met de mond vol
tanden.
Boven alles wilde ik De Dood verkennen omdat ik zo mijn grootouders kon volgen
wanneer ze zouden sterven. Ik voelde me nergens thuis, toen. Het liefst wilde ik
terugkeren naar mijn grootouders, naar de tijd dat ik bij hen verbleef. Herinnerin-
gen aan die tijd voelden warm aan. Later en elders had ik het alleen maar koud
gehad. Ik werd gek van de gedachte dat zij zoveel ouder waren en zoveel sneller
zouden sterven. Als zij vertrokken, wilde ik meereizen. Het kwam niet in me op
dat de gedachte absurd was. Het leek me de enige mogelijkheid om niet alleen
achter te blijven.

29

MoedersRozenkrans_V6.indd 29 07-04-2008 16:05:05


Dus probeerde ik De Dood te benaderen. Telkens ik alleen was en me verveelde,
stelde ik me voor hoe het zou zijn om te sterven. Hoe mijn lichaam zou stil-
vallen, hoe alles zou wegvallen. Die voorstellingen voldeden me echter niet. De
Dood kwam niet echt nabij. Dus trachtte ik De Dood over te halen om me toch
te komen halen. Ik aanriep De Dood. En ik merkte spoedig dat iets vanbinnen
reageerde. Een onbekende kracht roerde zich in mij en gaf me het gevoel dat ik
vanbinnen veel groter was dan van buiten. Ik schrok hier de eerste keer zo erg van
dat ik meteen stopte met het inwendig aanroepen van De Dood. Ik was verbaasd
dat De Dood in mij leefde en vooral dat Hij zich met zoveel kracht had getoond.
Maar omdat ik niet zeker was dat De Dood me zou komen halen wanneer mijn
grootouders stierven, moest ik wel verder oefenen. Ik oefende vaak wanneer ik
alleen was, maar altijd zeer kort. Al snel bleek immers dat die kracht, De Dood
in mij, niet veel nodig had om wakker te worden. En telkens ik riep, werd de
kracht groter. Ik kreeg het er vreselijk warm van. Het was of iemand het vuur in
me aanpookte en daarna mijn hele lichaam in een laaiende, gloeiend hete smidse
veranderde.
Ik werd heel ongedurig en opgejaagd van mijn oefeningen. De ervaring leek ner-
gens heen te gaan. De kracht toonde zich wel, maar ik raakte niet verder dan De
Dood wakker maken. Met De Dood communiceren of mijn verlangens bekend
maken, dat lukte me niet. Door De Dood te aanroepen, maakte ik wel mijn geve-
derde metgezel wakker. Vanaf dat moment koppelde ik het verdwijnen van het zelf
op de een of andere manier aan sterven. Ik probeerde te sterven, elke vezel in mij
schreeuwde naar verlossing door De Dood. Die allesoverheersende drang bekocht
ik bijna met De Dood van mijn lichaam.
Tien jaar later had ik mezelf zo goed als opgeleefd en kwam ik op de afdeling
intensieve zorgen van een ziekenhuis terecht. Daar liet mijn man me beloven dat
ik op een andere manier zou zoeken naar het ‘niet zelf ’. In de jaren die daarop
volgden, probeerde ik het bestaan van mijn slang te ontkennen, probeerde ik alles
te vergeten wat dat ene moment me had gegeven.
Dat lukte aardig. Mijn slang had zich grotendeels teruggetrokken. Sporadisch liet
ze zich nog eens zien of horen, maar die voorvallen dekte ik snel toe. Ze gaven me
het gevoel dat ik nog leefde, maar meer risico’s wilde ik niet nemen.
Toen kwam Rick langs, en zij werd uit haar slaap gewekt. Haar wederopstanding
hield in dat ik wel risico’s moest nemen.
Zo begon ik de tocht die als einddoel het loslaten van het zelf had. Een schijnbaar
eindeloze tocht, zonder garanties op succes. Het enige houvast was de niet afla-
tende aanwezigheid van haar vuur en het feit dat haar geschenken van vrijheid in
aantal toenamen. De vrijheid van het loslaten, de vrijheid van op weg te zijn zonder
doel. Omdat er geen weg is, geen begin en geen einde. Alleen de oneindigheid.

30

MoedersRozenkrans_V6.indd 30 07-04-2008 16:05:05


Ik kan niet zeggen dat ik onverdeeld dankbaar ben voor dit geschenk. Het was het
keerpunt van mijn leven. Maar het heeft zwaar gewogen. Een zwaard boven mijn
hoofd.
Toch is het ook een Genade die ik in mijn hart heb ontvangen, waarin ik me
gezegend voel. Gezegend door het Wonder van het Leven dat ik zeker niet altijd
even goed heb begrepen. Er was veel tijd nodig om het Mysterie te laten bloeien,
te laten groeien in mijn leven.

Het begin is het einde, het einde is het begin. Hier begint en sterft elke parel. In
het licht van het goddelijke.

Het was een mooie lentedag en ik reed met mijn fiets van school terug naar huis.
Voorbij de scheepswerven en de landerijen, op het smalle fietspad.
En ik was boos, oneindig boos, woest. Ik kon het niet verdragen dat ik weer een
dag had gevuld met nutteloze dingen. Een dag van verveling en waardeloze ken-
nis, een dag tussen mensen die me niks te vertellen hadden, mensen die ik niet
begreep en die mij niet begrepen. En opnieuw had ik aan niemand kwijt gekund
wat me allemaal zo mateloos stoorde. Alle ergernissen, boosheid, woede en diep
verdriet waren in mijn lichaam blijven steken. Nu schreeuwden ze om vrijgelaten
te worden. Ze baanden zich een weg door mijn lichaam. Ik huilde omdat ik geen
blijf wist met mezelf. Ik kon me niet voorstellen dat ik nog bijna vijf jaar lang het-
zelfde leven zou leiden. Vijf jaren van middelbaar onderwijs, vijf jaren van ergernis,
verveling, frustratie en eindeloze uren van gedaas en gepreek, waar ik niets aanhad.
Het leek onoverkomelijk.
Ik duwde nog wat harder op de pedalen, terwijl de zon in mijn tranen glinsterde. Ik
proefde het zout en besefte dat ik zelfs niet zou kunnen genieten van de zon. Thuis
stonden me ettelijke uren huiswerk te wachten. Een nieuwe golf van boosheid ging
door me heen. Ik dacht aan de jaren bij mijn grootouders, jaren waarin niets moest.
En ik dacht aan De Dood. De Dood, terwijl ik voorbij de roestige schepen op de
oude scheepswerf reed. De Dood. De Dood.
En plots hoorde ik hoe het woord zichzelf herhaalde. Het leek een eigen leven
te leiden, in mijn lichaam. De Dood. Het rolde me van alle kanten tegemoet. Ik
moest het niet zoeken, het niet zelf herhalen. Het was er voor ik er was. En ik
voelde dat misselijk warm gevoel opkomen, het gevoel dat gepaard ging met het
zoeken naar De Dood en dat zich net zozeer binnen me als buiten me bevond.
Ik zag nog even hoe het zonlicht de contouren van de verroeste scheepswrakken

31

MoedersRozenkrans_V6.indd 31 07-04-2008 16:05:05


aftastte, ik zag nog even mezelf rijden, op de fiets in de zon.
Toen vulde mijn hele wezen zich met het geluid van De Dood. Een vreemd ge-
donder en geraas dat als een kosmisch razend vuur door me heen ging en alles ver-
slond. Een vuur dat alle pijn verteerde, een vuur dat me overal aanvrat, een vuur dat
zich pijlsnel door mijn hele lijf en wezen verspreidde, sneller dan het licht, sneller
nog dan de herinnering dat ik bestond. Tegenover zo’n kracht kon ik niet stand-
houden. Ik kon niet ademen, niet denken, niet bewegen, me niet verweren tegen
het onbekende. Het vuur verslond mij. Steeds hoger en hoger, alles vernietigend.
Tot ik alles was en niets was, tot ik bestond en toch vergaan was. Tot ik overal was
en nergens. Tot alles in mij bestond en ik in alles bestond. Ik was God en God
was mij en toch was er niets, absoluut niets waaruit ik bestond of waaruit ik mijn
bestaan kon afleiden. Er was en er was niets. De oneindigheid in de eeuwigheid.
Zijn en niet-zijn, helderheid, zonder tegendeel. Geen spiegel, geen stof. Het Niets
zijnde Alles. Toen voelde ik hoe ik snel weer neerdaalde in de schelp die mijn
lichaam was. Ik zakte plots terug door mijn schedelpan en kwam met een smak
terug op mijn zitbeenderen op het zadel van de fiets terecht. Ik keek terug door
mijn ogen naar de schepen, naar het brugje dat nauwelijks enkele meter voor me
uit over de gracht lag, naar de zonovergoten landerijen. Alles was terug, alsof het
nooit weg was geweest. Ik kon niet begrijpen wat er gebeurd was met ‘mij’ toen het
vuur mij verteerde. Wie had op de fiets gezeten, wie had gereden, wie had de tijd
stilgezet? Net zo snel als ik uit mijn droom was verdwenen, viel ik er terug in. De
droom was samen met de dromer teruggekeerd.
Hoe ik ook probeerde, mijn hele wezen was te klein om het te begrijpen. Ik kwam
steeds weer vast te zitten. Ik was er geweest, ik was alles en niets geweest. Dus was
ik ook de dromer op de fiets geweest. Dus was ik ook de landerijen en de verroeste
schepen geweest en de woede en de pijn van de dromer. En toch was er niks van
dat alles apart, gescheiden aanwezig geweest. Alleen een oneindigheid van niets,
waarin alles vervat lag. Elke vraag die ik stelde, leek al beantwoord, terwijl ik toch
op geen enkele manier vat kreeg op het gebeurde. Het liet zich op geen enkele
manier vatten. Niet door mijn rede, niet door mijn boosheid, niet door mijn pijn.
Ik voelde wel dat het alles in mij veranderd en verschoven had, vernietigd zelfs.
Maar er was geen enkele aanwijzing achtergebleven van wat ik met deze ervaring
moest aanvangen. Bovendien reageerde De Dood achteraf helemaal niet meer op
mijn roepen. Ik voelde wel een vage rimpel, een zweem van herinnering aan die
overrompelende kracht, ergens diep vanbinnen. Maar voor de rest liet De Dood
zich niet bevelen. Ik kon het vallen in de stroom niet terug opwekken. Het was
een Genadestoot die zich in mijn ziel nestelde en wacht op de Voleinding, die erin
besloten ligt. Intussen ben ik dankbaar voor mijn gezel en de aanwezigheid van de
Godin, om het verlangen levend te houden en mij in leven te houden, Onderweg.

32

MoedersRozenkrans_V6.indd 32 07-04-2008 16:05:05


Parels van gezichten
Tijdens mijn verblijf op aarde gaf de Godin me een uitzonderlijk geschenk. Ont-
moetingen met mensen. Diezelfde mensen die ik eeuwenlang had verfoeid en ge-
haat. En keer op keer bleek weer dat Zij, het Goddelijke, ook in deze mensen
tastbaar werd. In hen, met hen en door hen.
Heel vaak lieten deze ontmoetingen met mensen me verweesd van de pijn achter.
Ik had het moeilijk met alle emoties, alle ontwrichtingen die ze in mijn leven te-
weegbrachten. Ik zocht naar een manier om deze mensen nabij te zijn, voor altijd.
En dat lukte niet.
Bovendien ontmoette ik deze mensen zonder mijn slang, zonder gezel die hen
verder dreef dan ik of zij zelf durfden verhopen. Geen extra vuur, niet meer durf. Ik
was een mens met mensen. En toch gaven diezelfde mensen me vaak de kans om
mijn gezel te voelen of om samen met hen hun grenzen te verkennen.
Hoe bijzonder de ervaringen vaak ook waren, toch speelde alle verlies en pijn zich
steeds op het menselijk vlak af. Ik keerde telkens weer terug naar het meest wezen-
lijke, menszijn. Zonder een duw van mijn gezel, zonder de durf van het vuur. Op
die momenten was er niets dan puur menselijke ontreddering.
Veel van mijn eigen ervaringen kon ik niet kwijt aan de mensen die ik ontmoet
had. De meeste van die ervaringen speelden zich enkel in mijn eigen belevings-
wereld af, en die wereld moest ik binnen de perken houden als ik de grenzen van
hun wereld wilde respecteren. Vaak heb ik die grenzen toch doorbroken, omdat ik
alleen dan met mensen kon delen.
Ik dank deze mensen omdat ze samen met mij mens waren en me toch een ope-
ning naar het goddelijke schonken. Dat geschenk gaven ze me door zichzelf vol-
ledig te geven aan zichzelf, aan wie zij waren.
En ik ben de Godin dankbaar om me te tonen dat Ze overal is. In mijn wereld,
in hun wereld, overal één en dezelfde wereld. De welwillendheid om grenzen te
vergeten en mensen met een hart, meer was er niet nodig.

33

MoedersRozenkrans_V6.indd 33 07-04-2008 16:05:05


Hanna

Hanna was getrouwd met een man aan wie ik taallessen gaf. Een blonde prinses
uit het hoge noorden. We waren ongeveer even oud en konden het goed met el-
kaar vinden, ook al had geen van ons tweeën veel voeling met de leefwereld van
de ander.
Zij was schoonheidsspecialiste en nodigde me uit voor een behandeling. Het idee
sprak me niet meteen aan. Ik had nare jeugdherinneringen aan schoonheidssalons.
Ik moest ook lachen met het feit dat ik nu opnieuw naar een salon zou gaan, op
een moment dat er niet veel meer te redden viel. Maar Hanna wist me toch te
overtuigen, en zo betrad ik haar wereld zonder er echt bij stil te staan.
Al vlug werd mijn tijd met haar intenser, intiemer. In haar verzorgingsstoel, gewik-
keld in een veel te ruime witte badjas, kon ik wegdrijven en mijn hele wereld een
paar uur lang laten voor wat ze was. In tegenstelling tot de schoonheidsspecialis-
tes die ik vroeger had gekend, gaf Hanna me het gevoel dat ik echt welkom was.
Tientallen keren heb ik haar bezocht. In al die tijd serveerde ze me geen twee keer
hetzelfde toetje of koekje, geurde ze zelf telkens anders, raakte ze me op een andere
manier aan, speelde er andere muziek. Ze wist me iedere keer weer te verrassen,
had telkens een nieuwe vondst of kunstje op haar repertoire. Een ragfijn servetje
door een fijn porseleinen koffiekopje. Een nieuwe, bedwelmende geur aan de bin-
nenkant van haar polsen. Een potloodlijntje rond haar mond dat perfect harmoni-
eerde met haar jasje, dat ik even later ook eens mocht passen. Een kort jurkje, dat
een kleurig streepje kant van een beha bloot gaf. Een schort dat net iets te nauw
aansloot en waarin haar slipje zich aftekende.
Het duurde niet lang voor ik door had dat ik niet naar Hanna ging voor een pedi-
cure, een manicure of een gelaatsverzorging, maar vooral voor wat er tussen haar
en mij zou gebeuren. Ik heb me vaak afgevraagd of ze al haar klanten zo verleidde
en zoveel genot bezorgde. Ze slaagde er alvast wonderwel in bij mij. En toch hield
ze me al die tijd ook op afstand. Als ik haar vertelde hoe ik me verleid voelde, hoe
warm ik het kreeg in haar nabijheid, maakte ze me duidelijk dat ze niet op die
manier met vrouwen omging. Waarna ze haar vingers tergend traag en sensueel
om mijn mond liet gaan, en zacht zuchtte.
Afscheid nemen van haar was veel pijnlijker dan ik had kunnen voorzien. Pijnlijk
omdat ze in mijn leven was binnengedrongen zonder dat ze zichzelf had moeten prijs-
geven. Ik was de prooi geweest. Een gewillige prooi, dat wel. Maar toch een prooi.
Toch ben ik haar dankbaar voor het uitzonderlijk geschenk dat ze me gaf. Ik hoop
dat de Godin ervoor gezorgd heeft dat zij mijn geluk onder haar vingers heeft
gevoeld. Goddelijk sterven van geluk onder de vingers van een godin.

34

MoedersRozenkrans_V6.indd 34 07-04-2008 16:05:05


9

De deur zwaaide open en ze trok me enthousiast naar binnen. Haar vrolijke uit-
drukking was een welgekomen zicht. Het was vrijdagmiddag, en ik was moe en toe
aan een namiddag van weldaad. Als een echte gastvrouw nam ze mijn mantel van
mijn schouders. Ik volgde haar fijne, in delicate muiltjes gestoken voeten naar bo-
ven. In de verzorgingskamer wachtte de vertrouwde witte badjas me op, samen met
een lippenstift uit de nieuwe collectie. Ik glimlachte om haar verleidingskunsten.
Bijna geruisloos wandelde Hanna de kamer binnen. Ze keek me even indringend
aan, en schonk dan in één elegante beweging koffie in het fijne porseleinen kopje.
Vervolgens drapeerde ze een veelkleurig servet op mijn schoot en serveerde ze ver-
snaperingen op een bordje. Haar ogen fonkelden toen ik opmerkte dat er weer een
nieuwe lekkernij bij lag. Ze wimpelde mijn complimentjes weg en vroeg me of de
koffie met notenextract lekker was. Ik antwoordde met een zucht van genot. Tijd
om in de verzorgingsstoel plaats te nemen, beval ze.
De stoel was voorverwarmd. Ik vleide me behaaglijk in de deken die Hanna voor
me open spreidde en weer toedekte. Ze zette een cd op en liet mijn voeten in een
zak met lauwwarm water zakken. Ik wachtte op wat komen zou. Hoe ze zich zou
bewegen in het harde winterlicht dat door het raam binnenviel en dat de blonde
haartjes op haar gezicht tot leven bracht. Hoe ze mijn kuiten zou strelen met een
vette crème, waarbij ze me nooit het gevoel gaf dat ik mijn benen had moeten
scheren. Onder haar blik en handen vergat ik dat mijn lijf niet perfect was en het
ook nooit zou zijn. Ze plezierde mijn lijf zoals het was, en ondertussen nam ze mijn
ziel. In de tijd die ze nodig had om zich van mijn voeten naar mijn gezicht te wer-
ken, voelde ik keer op keer hoe Hanna zelf vanbinnen veranderde. Iets begon an-
ders te trillen wanneer haar vingers tussen mijn vingers gleden, in een vederzachte
dans, en ik hoefde niets te doen, behalve haar laten doen. Met het vorderen van de
namiddag veranderde haar ademhaling van ritme. Ze ademde dieper en bewoog
gracieuzer, met glijdende bewegingen. En terwijl ze tijdens de voetverzorging nog
praatte, droogden de woorden op toen ze eenmaal bij mijn hoofd aankwam. En ik
zuchtte en verlangde naar haar handen, naar haar, naar haar vingertoppen. Naar
haar hoofd dat naar beneden zou neigen, zoals de goden uit de hemel.
Wanneer ze haar vingertoppen op mijn voorhoofd zette, stopte de wereld. Er was
alleen nog het strijken en glijden van Hanna, en met haar verdampten al mijn
gedachten. Met elke streling over de lijnen en groeven in mijn voorhoofd zuchtte
ik. De zorgen en angsten gleden van me af en ik zakte dieper in mijn lichaam. En
Hanna bewoog haar vingers en handen op het ritme van de muziek, op het ritme
van mijn ademhaling, van haar ademhaling, van mijn gevoelens en haar gevoelens.
Het werd allemaal één.

35

MoedersRozenkrans_V6.indd 35 07-04-2008 16:05:05


En mijn god, hoe week werd alles wanneer haar vingers rond mijn ogen gingen en
tergend traag de holten en de diepten verkenden. Mijn buikspieren spanden op,
mijn bloem trok samen en elektriciteit liep langs mijn ruggengraat naar mijn voe-
ten. Ik drukte mijn hoofd achterover en mijn mond viel open, als om haar te ont-
vangen en ik voelde hoe ze dieper neerzeeg achter de stoel en zwaarder ademde.
Ik zuchtte toen de warme golven van een orgastische oceaan in mij in beweging
kwamen. Het was een oceaan die ik zo goed kende, en die Hanna zo handig wist
te bevaren, feilloos rondjes draaiend rond mijn oogholten, haar vingers die in mijn
kaakbeenderen drukten, haar golvende palmen over mijn neusbrug, vingers die om
mijn lippen heen zweefden, zoekende vingernagels over en in mijn oren, vingertip-
pen die de afgronden van mijn beenderen aftastten.
Mijn gezel, mijn slang, werd wakker onder haar kundige vingers. Mijn grot trok
helemaal samen, en mijn lichaam spande zich als een boog, om vervolgens te ver-
dwijnen en alles met zich mee te nemen. Mijn lichaam, Hanna die over me heen
hing, mijn slang, de golven en de oceaan. Tranen van vreugde liepen over mijn
gezicht terwijl alle spanning ontsnapte. Ik bevond me in een grote wolk. Een wolk
die boven mij en in mij was en die zijn bestaan aan me opdrong.
De wolk drong in me, zoals niemand ooit in me was gedrongen. En ik wilde het
uitschreeuwen van vreugde, roepen als ik nog nooit geroepen had, maar er ont-
snapte geen klank aan mijn mond. Mijn lichaam lag er als dood bij. Het reageerde
niet meer en toch was alles extase. Alles was weggenomen, elke beperking die ik
mezelf ooit had opgelegd, was in de wolk verdwenen. Ik werd breder en breder
en lichter en lichter, lichter dan de lucht waaruit ik bestond. Ik werd verspreid,
verwaaid over de oneindige oceaan, ik was opgegaan in de oneindigheid van God
en ik voelde mezelf sterven in Zijn armen. Armen die zoveel zachter waren dan
ik ooit had durven dromen. Het was de tederste moord, een goddelijke moord. Ik
werd in elke porie genomen, met gratie. Ik was de bruid, de vrouw van God, zo
oneindig als alleen God kan zijn.
Er waren geen golven meer en geen oceaan. Ik was zo stil en het was zo stil en ik
was in en bij God. En toch hoorde ik God, rook ik God, voelde ik God. Zo diep.
Omdat elk verlangen was gestild. God nam me zoals alleen God dat kon. Ik was
geheel geborgen, geheel beschermd, geheel gekoesterd, geheel bemind, niets van
mij bestond buiten God. Ik werd volledig verslonden door de wolk van God. En de
wolk bleef, God bleef, bleef bij mij. Het duurde zolang Hanna’s handen over mijn
gezicht bewogen. Plots schudde ze mijn handen. Ik opende mijn ogen en keek in
een bleek en verschrikt gezicht. Ze dacht dat ik onder haar handen was gestorven.
Zo stil was ik geworden, zo stil was mijn hartslag geweest.
Ik streelde haar handen en verzekerde haar met een nieuwe golf van tranen dat
ik was gestorven, maar niet zoals ze dacht. Ze schikte even haar kapsel en snelde

36

MoedersRozenkrans_V6.indd 36 07-04-2008 16:05:05


weg om een kop koffie. Ik sloot mijn ogen en dankte deze godin. Ik kon haar niet
vertellen dat God in zijn oneindige tederheid de liefde met me had bedreven. De
liefde door haar vingers. Ik vertelde haar wel over mijn orgasme en over hoe nat ik
was. Ze stopte me een stukje zoetigheid toe, hielp me uit de stoel en nodigde me
uit om naar de badkamer te gaan. En ik hoopte dat God ook haar ooit tot de Zijne
zou maken. Haar zou laten sterven.

10

In de loop der jaren raakte ik gehecht aan Hanna, aan de verrassende wendingen
die ze elk samenzijn wist te geven. Ik wist dat onze ontmoetingen volgens haar
regels verliepen. Zij stelde de grenzen. Zo nodigde ze me nooit echt uit voor soci-
ale gelegenheden, en ze vertelde niemand over mijn bestaan. En dat terwijl ze me
uit- en aankleedde voor haar spiegel, om me dan met een kennersoog te monsteren
en vervolgens weer in iets anders te hullen. En bij elk afscheid vroeg ze wanneer ik
nog eens terugkwam en of het nog lang zou duren.
De aankondiging van haar vertrek greep me dieper aan dan ik had verwacht. Ik
wist wel dat ze hier niet voor altijd woonde, dat ze zou terugkeren naar het land
van rendieren en noorderlicht. En toch verdwenen even alle gedachten toen ze me
het meedeelde. Ik was de laatste aan wie ze het grote nieuws vertelde. Ze vertelde
het me terwijl ze mij voor de zoveelste keer in haar verzorgingsstoel installeerde.
Even was ik blij om het geluk dat zo van haar afstraalde. Ik genoot mee van haar
opgewonden verwachtingen, meegevoerd door haar beelden, haar woorden, haar
heimwee naar haar thuisland. Tot ze haar vingers op mijn voorhoofd plaatste. In
plaats van te zuchten, begon ik te huilen.
Ik kon het niet tegenhouden. De tranen welden op, en hoe meer ik mijn ogen
dichtkneep, hoe sneller ze te voorschijn kwamen, een stroom van tranen recht uit
mijn hart. En hoe meer Hanna troostend over mijn hoofd streek, hoe pijnlijker
mijn hart samentrok. Ze suste me zacht. Ik wilde luisteren naar haar gebroken
Nederlands en haar vingers rond mijn ogen voelen, maar er waren slechts tranen.
En ik schaamde me diep, zo ontzettend diep. Ik wilde niet huilen. Ik was tenslotte
maar een cliënte. Ik had geen reden en ook geen recht om me zo diep getroffen te
voelen door haar vertrek.
Ze probeerde me te bedaren en zuchtte, maar ik kon alleen maar snikken. Niets
kon de tranenvloed stelpen. Alles deed pijn. Ik besefte wonderlijk diep dat ik haar
niet zou kunnen volgen. Dat ik niet in gedachten met haar zou kunnen versmelten,
dat zij mijn gevoelens niet over landen en grenzen heen zou voelen zweven. Alles
wat tussen ons had bestaan, zou dan en daar eindigen, in die stoel en op die dag.

37

MoedersRozenkrans_V6.indd 37 07-04-2008 16:05:06


Deze uren waren de laatste die ik ooit met haar zou doorbrengen. Ik schaamde me
omdat zij zich door mij opgelaten voelde, omdat mijn tranen tussen haar vingers
over mijn wangen stroomden. Haar gêne en ongemak deden me pijn. Ik voelde
dat mijn aanwezigheid haar in al die jaren tot aan haar grenzen had gebracht. Dat
ze zelf niet verder kon en dat ook ik niet verder kon. Ik kon haar niet innemen,
ik had geen slang, geen goddelijk recht om haar mij toe te eigenen. Dus huilde ik
en hoe dieper ik probeerde te ademen om het snikken te stoppen, hoe sneller de
tranen kwamen.
Toen boog ze plots het hoofd naar beneden. Ze vleide haar voorhoofd tegen mijn
voorhoofd, legde haar handen in de mijne en liet haar tranen over mijn gezicht rol-
len. Ik zuchtte onder haar pijn en mijn pijn. Ik zuchtte omdat het zoveel van haar
had gevraagd om die tranen te laten gaan, om de controle te verliezen, al was het
maar heel even. En ik zuchtte omdat ze toestond dat ik haar handen vasthield. Het
deed me pijn haar make-up te zien uitlopen, haar kleedje te voelen verkreukelen en
haar wereld te voelen beven. En dat allemaal voor een paar tranen op mijn gezicht.
Het duurde maar een paar minuten voor ze weer bij haar positieven was en me een
glas champagne aanbood. Het ideale recept om onze tranen door te spoelen. We
installeerden ons in haar tuin en zagen hoe de zon na twee lange en hete maanden
achter de eerste wolken van een opstekende storm verdween. Het was of we het
laatste zonlicht van de zomer in onze glazen gevangen hadden. En ik keek naar
Hanna, een laatste keer.
Ik keek toe hoe ze een sigaret rookte. Het glas in de andere hand. Haar jasje in
fijn rood leer over haar beige zijden kleedje. Het blonde haar zorgvuldig opgesto-
ken. Enkele gesofistikeerde lijnen in haar gezicht, zwart rond de ogen, rood rond
de contouren van de lippen en over dat alles een zachte laag parelend poeder. Ik
genoot van haar zorgvuldig ingestuurde bewegingen. Haar vingers rond het glas,
haar lippen die aan de rand nipten, hoe ze met een servet zorgvuldig de sporen
van het glas verwijderde, hoe ze haar ogen opsloeg tijdens het inhaleren en tussen
de wimpers naar de grond keek bij het uitblazen. Haar ene been over het andere
gekruist, een schoen met een klein hieltje en een nog fijnere tip, en het ontbloten
van de knie. En dan het wachten tot de blik, tot mijn blik erop zou vallen.
Dat beeld, die momenten in de tuin, de pijn die samenging met haar verliezen.
Het staat allemaal haarfijn in mijn ziel geëtst. Ik had me maar al te graag aan haar
overgegeven, aan een wereld die zij dirigeerde, aan haar invallen. Aan haar.
En toen de eerste regendruppels uit de hemel vielen, gaf ik nog één laatste keer
mijn genot aan Hanna. Ik sloot mijn ogen en legde mijn hand in een uitnodiging
op het tafelblad. Ik voelde hoe Hanna haar sigaret doofde en haar hand in mijn
palm vleide. En met haar vingertoppen streelde ze de pezen van mijn binnenarm,
terwijl de regendruppels zich mengden met de champagne in onze glazen.

38

MoedersRozenkrans_V6.indd 38 07-04-2008 16:05:06


Hans

Op het moment zelf leek mijn relatie met Hans niets bijzonders. Pas later besefte ik
dat het niet aan mij is om te oordelen over wat van belang is en wat niet. En dat zo’n
onderscheid ook helemaal niet bestaat, tenzij ik het aan de werkelijkheid opdring.
Als je het in mensentijd en -ruimte uitdrukt, stelden de uitwisselingen tussen
Hans en mij niet bijster veel voor. Echt uitzonderlijke dingen gebeurden er niet
in de momenten die we samen doorbrachten. Later drong het tot me door hoe
de weinige woorden die hij had geuit zich in mijn verhaal hadden verweven. Het
deed er niet toe dat we in wezen onbekenden voor elkaar waren, dat we geen grote
of bepalende rol speelden in elkanders leven. Toch waren onze draden verweven,
deelden we het geheel. Misschien was het omdat hij ouder was. In elk geval durfde
Hans me aan te spreken op een moment dat de meeste mensen met een wijde boog
om me heen liepen. Tussen mijn zestiende en mijn achttiende was hij de enige die
af en toe iets tegen me zei. Dat lag evengoed aan mij. Ik durfde zelf niet uit mijn
schelp komen, uit vrees voor wat ik bij mensen voorvoelde. En wat me van streek
maakte. Dus was ik de vreemde vogel die ergens alleen in een hoek zat of stond te
wachten. Toen begreep ik niet dat de mensen ook bang waren van mij, van mijn
slang, dat ze haar op de een of andere manier voelden of vermoedden. Het maakte
me alleen intens triest dat iedereen me meed. Dat gevoel hielp zeker niet om me
lekker in mijn lijf te voelen – een lijf dat niet echt mooi te noemen was en me
veeleer gevangen leek te houden. Ik wist nog niet of ik een vrouw of een man was,
en voelde me meestal beide tegelijk. Ik slaagde er dan ook maar niet in om me hip
te kleden. Zelfs niet als ik kopieerde wat mijn leeftijdsgenoten droegen. Ik wilde
wel graag gezien zijn, populair of wat dan ook, maar dat lukte gewoonweg niet.
Daarom ben ik Hans dankbaar. Hij gaf me in die tijd het gevoel dat het op aarde
best aangenaam vertoeven kon zijn. Het allerleukste was dat hij geen schrik voor
me had, dat ik voor hem heel gewoon was. Ook al duurden onze uitwisselingen
nauwelijks langer dan een kwartier. Daarna keerde hij terug naar zijn wereld en
zonk ik weer weg in de mijne. Ik ben de Godin dankbaar voor deze mooie prins,
terwijl ik niet de prinses hoefde te zijn.

11

Ik herinner me nog scherp hoe hij die eerste keer naar me toe wandelde. Ik zat in
een café op een stenen muurtje, mijn handen onder mijn dijen, het hoofd gebogen
boven een stapel boekentassen en tassen. De andere meisjes waren verdwenen, op
zoek naar de leeftijdsgenoten van de jongensschool. Zoals gewoonlijk op vrijdag-

39

MoedersRozenkrans_V6.indd 39 07-04-2008 16:05:06


avond was ik achtergebleven om op de spullen te passen.
Ik voelde me dwaas in de blauwe plooirok die over mijn knieën viel, het stugge
grijze hemd, de blauwe das die altijd verkeerd zat, de korte witte kousen en de
platte schoenen. En dat terwijl hij er buitengewoon knap uitzag. Fijn, glad ge-
zicht, olijfkleurige huid, diepbruine ogen en een kleine afgemeten mond. Zijn stem
klonk heerlijk zacht. Ik keek gebiologeerd toe hoe hij tijdens het praten zijn hoofd
lichtjes schuin hield en tussen twee zinnen door zijn tong langs zijn lippen liet
gaan. Bovendien wist hij zich ook nog eens te kleden. Hij leek zo weggelopen uit
een Italiaanse film. Ik was onder de indruk.
En ik was nog meer onder de indruk toen hij me aansprak. “En Ester, hoe gaat
het met jou? Pas je weer eens op de tassen?” Ik wist niet wat te zeggen en boog
mijn hoofd nog wat dieper. De tranen prikten in mijn ogen. Ik dacht dat hij me
zou achterlaten bij de berg tassen aan mijn voeten. Maar hij bood me enkel iets te
drinken aan. Toen ik uiteindelijk het glas water aannam, verplichtte hij me hem
aan te kijken. “Alles is O.K., Ester. Je hoeft alleen maar te wachten. En de naam
is Hans.” Ik moest lachen. Hij was zeven jaar ouder en ongelooflijk knap. En hij
kende mijn naam.
In de jaren daarna kwam hij verschillende keren naar me toe, terwijl ik nog steeds
boven mijn hoop schooltassen uit zat te turen. Hij maakte me aan het lachen,
trakteerde me op water en koffie en vertelde me dat ik geduld moest oefenen, ook
als ik me schaamde over hoe ik eruitzag of wat ik voelde. Hij bleef lachen en zei:
“Het gaat voorbij en wat jij bent, dat komt nog wel.” Daarna trok hij steevast zijn
liefje dichter tegen zijn lederen jas aan en verdween met een heerlijke glimlach.
Ook dat deed me lachen: steeds weer ging hij ervandoor met het knapste meisje,
in het mooiste kleedje. Het maakte niets uit. Hij was de enige die met me praatte
en niet bang was. Dankzij hem vergat ik dat ik alleen uitging, alleen aan de bar zat
of alleen in een hoekje stond. Wanneer hij in de buurt was, hoefde ik de tijd niet te
doden met schrijven in het kleine boekje dat ik altijd bij me had. Niet begrijpend
dat de meeste mensen bang zijn van slangen.
Hoewel we elkaar alleen toevallig tegen het lijf liepen, werden de conversaties
met Hans langer. Af en toe vertelde hij me een beetje over zijn wereld. Hoe het
daar ook niet altijd rozengeur en maneschijn was. Maar zijn zuiders enthousiasme
haalde steeds de overhand, zeker als hij weer eens met een andere schone uit het
zicht verdween.
Op een zomermiddag nodigde hij me uit om met hem mee te gaan, voor een
wandelingetje. Even bleef ik verbijsterd zitten, versteend op mijn vertrouwde café-
muurtje. Ik was me plots hevig bewust van de reacties in het café, van het gelach.
Gelach omdat hij op mij bleef wachten, en omdat ik er blijkbaar weer eens bizar bij
liep. Op dat moment was ik het liefst opgelost in mijn groene zijden jurk met grote

40

MoedersRozenkrans_V6.indd 40 07-04-2008 16:05:06


kanten kraag. In het volle zonlicht voelde ik me nog een stuk minder comfortabel.
Dus stapte ik aarzelend achter hem aan en bleef op een afstandje. Zo moest hij
zich niet schamen als hij iemand tegen het lijf liep die hij kende. Maar hij draaide
zich om, pakte mijn hand en zei dat ik niet bang moest zijn.
Zo wandelden we samen door de stad die hij kende en liefhad, door de steegjes
en de achterstraatjes. En we lachten en hielden halt bij alles waarvan hij hield. We
gingen naar zijn huis en hij kookte voor me en we lachten weer. En wanneer de zon
onderging, zaten we samen op een bank in het park. Ik kon niet geloven dat hij de
hele middag met mij had doorgebracht, zo maar, zonder meer. De tijd was voorbij
gevlogen terwijl ik naar hem had geluisterd. Naar al zijn dromen en angsten, zijn
zorgen en verdriet, zijn hoop en twijfels. En terwijl het gras een laatste keer van
kleur veranderde, liepen een paar tranen over mijn gezicht. Het waren tranen van
geluk. Omdat hij me die hele namiddag niet één keer had aangekeken met die
bekende “waar kom jij toch vandaan?”-blik in zijn ogen.
Maar Hans dacht dat ik huilde omdat hij niets voor me voelde. Dus legde hij
zijn lederen jas om mijn schouders, liet zijn hoofd tegen het mijne rusten en
fluisterde:”Ester, ooit komt er een dag dat iemand je graag ziet, zonder bang te
zijn.” En ik geloofde hem, terwijl zijn geur me omhulde en we stil naar de laatste
zonnestralen staarden.

12

Daarna zagen we elkaar langer dan een jaar niet. Ik had mijn eerste lief, ging stu-
deren en had geen lief en studeerde verder. Onze wegen kruisten elkaar niet meer.
Tot hij op een dag voor de deur van mijn studentenkamer stond.
Ik kon nauwelijks geloven dat hij het was. Hij zag er verslagen uit, wit weggetrok-
ken. Weg was de filmster uit mijn herinneringen, weg het licht uit zijn ogen en
rondom hem. Dit was een hoopje doffe ellende. Ik hing zijn jas weg, installeerde
hem op het bed, serveerde koffie en stak de kaarsen aan. Hij zei bijzonder weinig,
vroeg me terloops hoe ik me voelde zonder lief. Ik antwoordde niet, maar hield zijn
hand vast, wachtend op wat komen ging. Zijn volgende mededeling veranderde het
licht in de kamer, de lucht, de kaarsen op de kleine tafel, de geur van de koffie. Hij
zei: “Ik heb hem gevonden, mijn broer, deze morgen, aan een koord, zelfmoord.”
Er was niets dat ik kon zeggen. Hij viel tegen me aan en vleide zijn hoofd in mijn
schoot. En in een gulp kwam het er allemaal uit. Hij vertelde, mompelde, lispelde,
snotterde en kwijlde over zijn broer, over wat hij had gevoeld, over wat hij niet
meer wist, over wat er niet meer toe deed, over wat ze samen gedaan hadden, over
het dode lichaam. Ik kon alleen hem voelen en hoe de tijd verstreek, door de ver-

41

MoedersRozenkrans_V6.indd 41 07-04-2008 16:05:06


gane gordijnen en de kaarsen die wegsmolten, door de geur van verschaalde koffie.
Toen begon hij me plots, als in nood, door zijn tranen en snot heen te kussen. Ik
liet het gebeuren. Door de pijn die ik voelde, was er niets in mij dat weerstand kon
bieden. Ik ging met hem mee in zijn verdriet. Ik deed zijn kleren uit, laag na laag,
alle lagen die ons gescheiden hielden. Ik pelde hem als een ui. Zijn naakte, haar-
loze lichaam zag er broos uit in het flikkerende licht van de dovende kaarsen. Een
elegante breekbaarheid. Hans was zo geraakt dat niets er nog toe deed - hem restte
niets meer dan een alles verblindende nood om te verdwijnen.
Dus trok ook ik mijn kleren uit, verbaasd dat ook in mij niets zich nog roerde.
Geen gedachten, geen emoties.
Ik trok hem onder de lakens omdat hij beefde. Toen hij plots boven op me lag en
onze lichamen elkaar raakten en rilden, vroeg hij of ik een voorbehoedsmiddel
nam. Ik antwoordde: “Neen, maar ik heb wel een condoom in de kast.” Hij begon
te lachen en vroeg hoe ik erbij kwam om zoiets bij te hebben. Ik antwoordde eer-
lijk: “ Ik weet het niet. Ik heb er nog nooit eentje gebruikt. En ik heb er ook maar
één.”
Hij zette zich recht op de rand van het bed en ik knielde voor hem op de grond. Ik
haalde het condoom uit de verpakking en keek naar het vreemde ding dat in mijn
hand lag. Hans zat nog steeds lachend op de rand van het bed. Ik merkte hoe het
licht in de kamer veranderde. Geen wolken van licht meer, alleen de eerste schadu-
wen van de duisternis - de kaarsen waren bijna op.
En dan keek ik naar zijn fluit, zoals ze recht en nat tegen zijn buik aanstond. De
kop roodbruin glinsterend in de resten van het licht. Ik besefte dat ik nog nooit
zo ontspannen naar een man had gekeken, en dat hij nog maar de tweede man
was die zich naakt aan me toonde. De tijd viel stil zoals ik daar aan zijn voeten
zat. We lachten, omdat we geen van beiden ervaring hadden met het kleine ding.
Dus probeerde ik het voorzichtig over zijn mooie hoofd te trekken, terwijl ik me
afvroeg waarom het zo plakkerig en strak moest zijn. Het zag er pijnlijk uit en we
lachten van ongemak, als twee kleine kinderen. Hij zuchtte en zei: “We zullen het
ermee moeten doen.”
We rolden onder de lakens en dekens en vergaten. Alles verdween in de resten van
het licht, in die vreemde sfeer, tussen werelden, op zoek naar de doden.
Tot Hans plots de stilte doorbrak en zei: “God, Ester, je bent zo nat en ik kan niks
voelen met dat domme ding aan.” Hij lag naast me in het kleine bed en ik keek
naar zijn grootheid in dat verfomfaaide plastic jasje. En zonder te weten waarom,
trok ik het af. Hij kuste me, trok me boven op hem en zei: “Laat me alles vergeten,
Ester. Laat me mijn broer vergeten.”
Ik boog me naar hem toe, kuste hem in het duister. We vrijden en hij kwam. De
wolken in de kamer werden opnieuw wit en helder en verdwenen. De kaarsen

42

MoedersRozenkrans_V6.indd 42 07-04-2008 16:05:06


waren dood, mijn bed was nat en de meisjes van de bovenverdieping bonkten met
borstels op de vloer omdat we te veel lawaai maakten.
Uren waren voorbijgegleden. Hans trok opnieuw zijn kleren aan en zei: “Ik ver-
onderstel dat je niet naar de begrafenis komt?” Ik zei niets. Hij trok me tegen zijn
borst aan en fluisterde met schorre stem:”Bedankt, kleine engel, ik wist gewoon
niet waar ik heen moest vandaag. Hoe voel jij je?” Ik had geen antwoord op zijn
vraag, in mijn oude pyjama en met dikke sokken aan mijn voeten. Ik voelde me en-
kel gezwollen en nat. Hij kuste me nog een keer en onze blik viel op het condoom
op het kleine tafeltje. We lachten. Hij verdween.
We zagen elkaar nog nauwelijks na die middag. Hij werkte, ik studeerde. We gin-
gen niet langer naar dezelfde plaatsen.
Maar zijn nood die namiddag gaf me, na jaren van koffie en water, de kans er voor
hem te zijn. De kans om vrij te zijn.
En daarvoor vroeg de Godin niet meer dan dat ik mezelf was, dat ik deed wat ik
altijd deed, me open te spreiden en te ontvangen. Net zoals Zij.

43

MoedersRozenkrans_V6.indd 43 07-04-2008 16:05:06


Maarten

Omgaan met Maarten was een ongemak, voor hem en voor mij. We slaagden er
maar niet in om normaal met elkaar te communiceren. Een jaar lang zagen we el-
kaar elk weekend. Dat jaar gleed zo voorbij, zonder dat onze band zich verdiepte.
Zonder goed te weten waarom vroeg hij me elk weekend opnieuw om af te spre-
ken voor het volgende weekend. Zonder goed te weten waarom stemde ik daar
steeds weer mee in. Nochtans eindigde elke avond die we deelden voor mij met
een nachtelijke huilbui onderweg naar huis. Telkens opnieuw nam ik me voor dat
het welletjes was, dat het geen zin had om tijd te delen met iemand die niets
anders wilde delen. Maar naarmate het weekend naderde en duidelijk werd dat
ik niemand anders had met wie ik de zaterdagavond kon doorbrengen, liet ik de
afspraak toch doorgaan.
Maarten was mijn gezel tussen twee lieven door. Een stille gezel. Urenlang zaten
we aan cafétogen en te kleine discotheektafeltjes, met nauwelijks enkele woorden
tussen ons in. Hij antwoordde nauwelijks op de vragen die ik stelde, en zelf stelde
hij bijna nooit een vraag. We keken als vreemden naar de wereld, liepen doelloos
rond, aten af en toe een hapje en dronken altijd en overal ons glas water.
De zaterdagavond begon steevast met hetzelfde ritueeltje. Hij monsterde me van
kop tot teen en besloot luidop dat ik er weer niet uitzag. Ik deed mijn best om zijn
jeugdige eerlijkheid niet aan mijn hart te laten komen, maar zijn commentaar deed
elke keer weer pijn. Gelukkig keek hij al lang weer een andere kant uit voor de tra-
nen in mijn ogen sprongen. Ik wist dat dit de lucht tussen ons deed opklaren. Het
feit dat hij me niet echt mocht, zou de rest van de avond alvast niet meer in de weg
zitten. Dus stapte ik samen met hem de nacht in. Twee verloren mensen.
De enige momenten dat we het samen leuk hadden, was in gesprekken over verre
sterren en sterrenstelsels. Het waren de enige momenten dat hij tot leven kwam en
echt met me sprak. Wanneer ik zijn ogen zag stralen, wist ik weer waarom ik mijn
tijd met hem doorbracht.
Een goed jaar na onze eerste ontmoeting vonden we elk een lief. Meteen was er
nog maar bitter weinig reden om elkanders gezelschap op te zoeken. Ik bleef hem
in alle levensjaren daarna trouw kaartjes en brieven sturen. Hij antwoordde nooit.
Maar dat deed er niet toe. Ik voldeed aan een innerlijke nood.
De Godin had hem op mijn pad gebracht, deze vreemdeling om te koesteren, om-
dat hij mijn eigen wezen nabij was. En zo leerde Ze me hoe ik kon geven zonder
terug te verwachten, gewoon omdat ik met hem verbonden was, door de eeuwen
heen, door alle levens heen, tegen alle logica in. En Ze gaf me het geschenk dat
nooit iets verloren gaat. Dat alles zin heeft, dat alles zichzelf vindt.

44

MoedersRozenkrans_V6.indd 44 07-04-2008 16:05:06


13

Die zaterdagavond dwaalde ik weer eens door de straten van de stad, alleen en
zonder doel. Ik was nauwelijks twintig en praatte meer met de stenen, de bomen
en de sterren dan met mensen. Intussen observeerde ik de cafégangers. Bekende en
onbekende gezichten, druk bezig, verweven.
Toch verkoos ik het bestaan van buitenstaander boven het uitgaan met vriendin-
nen. Die duldden mijn aanwezigheid alleen omdat ze niet grof wilden zijn, maar
begrepen niet waarom ik er maar niet in slaagde om met iemand te praten. Ik deed
in hun gezelschap niets anders dan wat ik deed als ik alleen was: in stilte naar men-
sen kijken. En terwijl ik hen aanstaarde, ving ik zoveel gedachten en gevoelens op,
dat ik niet meer wilde praten. Ik rilde van de nachtelijke kou, en liep de kleine bar
in de hoek van het pleintje binnen. En daar zat hij voor me aan de bar, op een hoge
stoel, met zijn rug naar me toe. Iets in zijn houding zette me vast, een onmetelijke
kracht roerde zich in me en drukte me tegen de muur. Ik staarde naar hem, totaal
geconcentreerd, gefocust. Ik zag hoe jong en schriel hij was, één en al knoken: de
kleren hingen vormeloos rond zijn mager lichaam. Alle andere gedachten verdwe-
nen en het werd stil van binnen.
Maarten moet gevoeld hebben dat iemand naar zijn rug staarde, want hij draaide
zijn kruk om. Onze ogen vielen in elkaar. En hij staarde in mijn ogen, zoals ik in
de zijne staarde. Anderhalf uur stonden we zo tegenover elkaar, in die donkere bar,
onze blikken aan elkaar vastgezogen, bewegingloos en nauwelijks ademend. Toen
verbraken ongerust geworden omstanders de betovering.
Ik kon geen woord uiten over wat ik in zijn ogen had gezien. Maar hij sprong
van zijn kruk en snauwde me toe: “Niemand heeft me dit ooit aangedaan.” En
ik werd bang. Ik besefte dat ik hiermee was begonnen, dat het mijn initiatief was
geweest. Ik trilde van ontroering en nog meer van angst. Ik was bang dat hij niets
had gevoeld of gezien. Dat hij me alleen zou achterlaten met alle ellende van deze
ontmoeting. Maar hij zei: “Weet je wat ik gezien heb in je ogen, in jou?” Op het-
zelfde moment sloot ik mijn ogen en rolden de woorden uit mijn mond: “Ja, je hebt
sterren en sterrennevels gezien, en planeten en hele melkwegstelsels. En je hebt je
nooit zo thuis gevoeld.”
Zijn mond viel open en mijn hart deed pijn. Hij was met moeite zestien jaar. Maar
hij glimlachte, en zijn ogen lichtten op. Hij bood me de kruk naast de zijne aan en
betaalde me een glas water. Het was het begin van een verbond. Een onuitgespro-
ken verbond. Want ik vertelde hem niet alles wat ik had gezien, en hij vroeg er me
ook niet naar. De herinnering beroerde me zo dat ik het gewoonweg niet met hem
kon delen. Het zou een moeilijke vriendschap alleen maar moeilijker maken. Bo-
vendien dacht hij nu al dat ik helemaal gek was. Ik wilde er niet aan toevoegen dat

45

MoedersRozenkrans_V6.indd 45 07-04-2008 16:05:06


wij allebei van dezelfde bizarre plek afkomstig waren. En dat zijn leven evenmin
als het mijne gemakkelijk zou zijn.
Ik kon hem niet vertellen dat we samen op een verre, verre planeet geleefd hadden.
Verder dan mensen ooit hadden durven dromen. Dat was het dat ik in zijn ogen
had gezien. Ik was tegen de muur vastgezet door het weerzien met een wezen
zoals ikzelf. De herkenning had me gedwongen om te kijken, om zijn innerlijk te
verkennen en te doorgronden, om zijn wereld tot de mijne te maken.
En het was zo gemakkelijk geweest. Eén blik slechts, en we bevonden ons al in een
andere wereld. Een wereld met wezens die uit vormloos, vloeibaar gas bestonden,
een wereld waarin wij tweeën dicht bij elkaar vertoefden. Een verwantschap, een
nabijheid die nooit voorbijging. Een band die veel verder reikte dan die tussen
mensen, een band die eonen oud was. In al die tijd was de band ongeschonden
gebleven, nauwelijks veranderd. Het was een schok om hem te vinden. Hij was
de eerste die ik herkende. Ik was niet langer alleen. Hoewel hij het zich zelf niet
langer herinnerde, maakte hij meer deel uit van mijn ziel dan alle mensen die ik
ervoor had ontmoet.
Daarom zocht ik steeds weer zijn gezelschap op, hoewel onze relatie op menselijk
vlak een totale mislukking was. Omdat ik met hem niet alleen was, zelfs als we
niets zegden of ondernamen. Ik voelde in hem dezelfde ondraaglijke pijn, dat-
zelfde onbestemde verlangen dat elk denkbaar gesprek uiteindelijk naar de ster-
ren en in de oneindige ruimte leidde. Hij besefte het zelf niet, maar dat waren de
enige momenten dat hij lachte, dat zijn ogen straalden achter het lange haar dat
zijn gezicht bijna helemaal bedekte, dat zijn hele wezen oplichtte. En op die mo-
menten, alleen op die momenten, vonden en streelden zijn handen moeiteloos en
nauwelijks voelbaar de mijne. En kusten we elkaar, zonder te weten waarom. Op
die momenten vielen onze werelden samen, herkenden we elkaar en konden we
dat vreemde menszijn vergeten.
Bij die momenten van diepe verwantschap moest het blijven. Ik wilde hem niet
met zoveel woorden uitleggen waarom we elkanders nabijheid zochten. Het had
geen zin om zijn menselijk bestaan nog meer te bezwaren met herinneringen aan
sterren, ruimtereizen en een buitenaards bestaan dat er nog weinig toedeed. Zijn
mensenbestaan was zo mogelijk een nog grotere puinhoop dan het mijne. Hij had
zijn studies stopgezet, maakte ruzie thuis, geraakte niet aan een lief en doolde al-
leen en zonder vrienden door de nacht. Thuisloos.
Maar telkens we naar de sterren reisden, prijsde ik mezelf gelukkig. Hem hoefde ik
niets uit te leggen. Praten was gedachten en beelden delen, was gewoon samenzijn,
zoals dat met mensen niet mogelijk was.
En ik dankte de Godin dat ze me hem liet vinden. Dat hij in mijn leven kwam
wanneer mensen me ontvielen. Om zonder woorden toch één te zijn.

46

MoedersRozenkrans_V6.indd 46 07-04-2008 16:05:07


14

Na een reis van een maand doorheen Europa was Maarten de eerste die ik letterlijk
tegen het lijf liep. Een tussenkomst van de Godin.
Ik had mijn rugzak nog om en kwam net uit het treinstation, toen hij me voorbij
fietste. Met zijn gewone jongensachtige branie zei hij: “Ah, je bent terug.” Bijna
zonder overgang stemde ik ermee in om hem de volgende avond op een van onze
gewone plaatsen te zien, in een donkere disco.
Ik kon het hele voorval en mijn eigen reactie maar nauwelijks geloven. Na een
afwezigheid van een maand kruiste hij meteen weer mijn pad, alsof er geen keuze
was. Nochtans waren onze laatste ontmoetingen voor ik op reis vertrok allesbe-
halve aangenaam geweest. Opnieuw had ik me telkens weer afgevraagd wat me
bezielde om toch telkens in te gaan op een uitnodiging voor een avond van wrevel,
woordenloos geruzie en niets ontziende doelloosheid. De tijd kruipt voorbij als je
niets te delen hebt.
Toch wilde ik er een prettige avond van maken, een avond die zou beginnen zon-
der commentaar over hoe ik er uitzag. Mijn zus was niet in de buurt. Dus leende
ik zonder het te vragen een van haar uitgaansjurkjes. Ik dacht dat ze het wel niet
erg zou vinden. Het was een mouwloos, zilver en turkoois gespikkeld jurkje, met
mooie plooitjes onderaan. Heel even vond ik dat ik er best aardig uitzag. De kleu-
ren deden mijn vakantiekleurtje mooi uitkomen, en mijn hoofd was gevuld met
prettige reisherinneringen.
Maarten startte de avond inderdaad zonder commentaar over mijn uiterlijk. Hij
vroeg me niet hoe ik het had gesteld op reis, maar zat geconcentreerd een meer-
keuzevragenlijst in een vrouwenblad in te vullen. Hij vroeg me om hem te helpen
met zijn antwoorden. De vraag luidde: “Als je een zoon had, wie mag hem dan
ontmaagden? De mogelijke antwoorden waren: a. een vriend van je; b. een escor-
temeisje; c. een Egyptische hogepriesteres.” “Wie zou jij kiezen?”, vroeg hij zonder
omwegen. Ik lachte en antwoordde dat het natuurlijk de hogepriesteres moest zijn.
“Die zou ik ook kiezen.”, antwoordde hij.
Hij klapte het tijdschrift dicht en zei resoluut: “Jij bent een Egyptische. Ik wil dat
jij het nu doet, voor mij.” Ik werd wit en stil, en mijn gedachten vielen stil. En ik
antwoordde op ongelovige toon: “Komaan, Maarten, met mij? Bovendien, ik heb
mijn regels.” Maar hij antwoordde: “Dat doet er allemaal niet toe. Ik wil dat jij het
nu doet.”
En zo bevonden we ons enkele minuten later weer op straat. In stilte liepen we
in het nazomerlicht langs de huizen, tot we een kleine steeg vonden, die naar een
klein binnenpark leidde: een grasveld, omzoomd met bomen en struiken.
Hij trok me zacht mee in het struikgewas en duwde me vervolgens vriendelijk te-

47

MoedersRozenkrans_V6.indd 47 07-04-2008 16:05:07


gen een constructie, waarvan ik dacht dat het een kippenhok was. Daar stonden we
dan, de lichamen tegen elkaar, ademend mond tegen mond. Het eerste maanlicht
was net sterk genoeg om zijn trekken vaag te onderscheiden. Ik kan niet zeggen
dat ik me een Egyptische priesteres voelde. Ik stelde alleen vast dat hij niet veel
groter was dan ik en dat het dus geen probleem kon zijn.
De rest gebeurde alsof ik er niet bij aanwezig was. Maarten trok mijn onderbroek
langs mijn benen naar beneden en liet hem vallen, en stroopte in één beweging ook
zijn eigen broek en onderbroek af. Hij klemde zijn handen in de mijne, duwde ze
tegen het kippenhok en drong zonder aarzelen in me binnen. Hij zuchtte en zijn
lichaam trilde tegen het mijne. We bewogen nauwelijks, maar ergens gebeurde er
iets tussen ons, zoals we daar stonden, onze wangen tegen elkaar, starend in het
duister, onze handen in elkaar verwrongen. Een thuiskomen dat er geen was.
Zo stonden we in het maanlicht, tot we plots voetstappen onze richting hoorden
uitkomen. Even later baadde de binnenplaats in een felle lichtgloed. Iemand leidde
een kudde schapen naar het grasveld. Maarten trok me naar beneden en we vielen
onbeholpen op de grond.
Terwijl we daar naast elkaar in de koude modder lagen, kuste hij me zacht en teder
op de mond en hielden we elkaar vast. Met zijn hand onderzocht hij voorzichtig
mijn poesje. Even later hadden we allebei bloedsporen op onze gezichten. Zijn
mond kleurde even rood als de mijne. Het bloed zat overal, tussen mijn benen, over
onze handen, op onze kleren.
We lagen stil, roerloos stil, en voor het eerst lachte hij openlijk naar me. We wacht-
ten tot de man van de schapen verdwenen was en zochten onze spullen bij elkaar.
Hij nodigde me uit om met hem mee te gaan, zodat ik me kon opfrissen. Zwijgend
fietsten we naar zijn huis.
In het harde keukenlicht werd de omvang van de ramp duidelijk. Onze gezichten
zagen er verhit uit, en we zaten vol bloed en aarde. Het jurkje was onherstelbaar
geruïneerd. Ik besefte dat het niet gewassen kon worden en dat mijn zusje niet eens
wist dat ik het had geleend. Maarten kon er alleen maar hartelijk om lachen. Hij
was onomwonden gelukkig, ondanks het beroerde verloop van de avond. Omdat
we stierven van de honger, schilde hij ons een appel. En hij besloot vrolijk: “Ik denk
toch dat je je echt moet opfrissen, zo kan je niet op de fiets naar huis.”
Hij liet lauwwarm water in de gootsteen, wreef goedkope huishoudzeep op een
washandje en begon me te wassen. Eerst mijn gezicht, en zo helemaal naar bene-
den, en ik deed hetzelfde bij hem, terwijl we elkaar lachend aankeken. We waren
elkaar zo nabij. Nooit waren we dichter geweest dan toen we de aarde, het bloed
van elkanders lichaam wasten in die koude, felverlichte keuken. Hij kuste me en-
kele keren en lachte zoals alleen jongens kunnen.
Daarna hielp hij me terug in mijn kleren. Hij maakte nog een grapje over het jurkje

48

MoedersRozenkrans_V6.indd 48 07-04-2008 16:05:07


van mijn zus en hield me nog eens stevig vast, voor ik in de nacht verdween.
Daarna zagen we elkaar niet meer. Hij vond een lief, ik ook. Het leven ging verder.
En ik voelde in de jaren die volgden hoe zijn leven verliep, van ver. Onmogelijk
om dichterbij te komen. Hij zocht geen contact. Alleen de band bleef, die onaardse
band.
Maar het was een eer omdat de Godin mij uitkoos voor hem, voor zijn eerste keer.
Omdat het niet grandioos hoefde te zijn. Omdat we toch al met elkaar verbonden
waren. Het gaf ons een menselijk gelaat, een gelaat van aarde en bloed.

49

MoedersRozenkrans_V6.indd 49 07-04-2008 16:05:07


Jorge

Het was op mijn verjaardag dat Jorge ons huis en mijn leven binnen wandelde. Ik
was vanaf het eerste moment in de ban van deze kleine Spanjaard die Nederlands
kwam leren. Het was niet zijn uiterlijk dat me aantrok. Hij was niet groter dan
mij en geblokt, en had diepbruine ogen, korte krullen, haar over zijn hele lichaam
en een doorrookte stem. Ik vond vooral zijn humor heerlijk, de manier waarop hij
alles in een grap veranderde. Het leven was een grote grap waar Jorge het beste uit
haalde. Na een tijdje gingen we meer als vrienden dan als lerares en student met
elkaar om. Jorge was een levend Spaans cliché: hij kwam altijd te laat in de les en
wisselde sloten koffie af met regelmatige rookpauzes. Daarna wilde hij slenteren in
de stad, rondhangen. Hij leerde zijn Nederlands door uren met mij in straten en
in koffiebars te slijten, kletsend over ditjes en datjes. Ik merkte dat Jorge het soms
moeilijk had met het feit dat ik niet echt knap te noemen was. Blijkbaar verbaasde
het hem dat hij ondanks mijn uiterlijk toch tijd met me wilde doorbrengen, en dat
hij er nog plezier aan beleefde ook.
Het was precies door die flitsen waarin hij afkeer voor me voelde, dat ik me plots
herinnerde wie hij was, waarom ik me tot hem aangetrokken voelde en wat er zich
tussen ons had afgespeeld. Hij was de man aan wie ik in de laatste uren van mijn
vorig leven had gedacht. Hij was niet alleen Jorge, maar ook Heinrich. Nauwelijks
vijftig jaar na onze vorige ontmoeting hadden we weer een plaats in elkanders
leven gevonden.
Nu ik me ons vorige leven herinnerde, voelde ik me vaak misselijk als we bij elkaar
waren. Hij herinnerde zich niets, geloofde ook niet in ‘dat soort van dingen’. Dus
lag de bal in mijn kamp. Dit was mijn verantwoordelijkheid. Wat moest ik doen?
Waarom zagen we elkaar terug? Wat hadden we de vorige keer gemist?
Terwijl ik mijn hoofd brak over het hoe en waarom, kwam de Godin me in Jorge
zelf tegemoet. We begonnen ons verhaal samen, op dezelfde manier als de vorige
keer. Jorge kwam dronken naar de les. Hij zag er ziek uit, lijkbleek, gekwetst. Dus
gaf ik hem koffie en chocolaatjes, streelde over zijn rug en wachtte. En hij vertelde
over het auto-ongeval waarin twee vrienden waren gestorven en dat hij had over-
leefd. Hij was voor dood op de weg blijven liggen en in een coma gegleden. In
het ziekenhuis had zijn broer hem twee dagen lang geroepen, tot hij uit de doden
was teruggekomen. Hij sprak over de doodskisten in de kerk. En hij legde uit hoe
schuldig hij zich voelde omdat hij nog leefde. Niks had nog zin. Ik wilde hem
troosten over De Dood, vertellen dat sterven zo erg nog niet was. Maar ik kon niks
zeggen. Plots voelde ik me net zo ziek en bleek als Jorge en zat ik naast hem te
huilen. Hij begreep niet waarom hij het mij had verteld, en ik evenmin. We gingen
wandelen in de regen. De Godin was onderweg, over De Dood heen.

50

MoedersRozenkrans_V6.indd 50 07-04-2008 16:05:07


15

Hij was Heinrich, en ik een Poolse vrouw. Ik was aan hem toegewezen, om zijn
kamers in de kazerne schoon te maken en hem te helpen met alles wat hij nodig
had. Veel keuze had ik niet. Het was gehoorzamen of doodgeschoten worden.
Mijn man had ik in geen jaren gezien en ik had een kleine jongen. Bovendien viel
er niks anders te beleven in het uitgestorven dorp. Het lag vlak bij de Russische
grens en de Duitsers hadden net buiten het dorp een buitenpost opgericht. Er was
geen voedsel, geen toekomst en nauwelijks nog een levende ziel.
Ik maakte zijn kamers schoon, zorgde voor zijn ontbijt, bracht hem zijn avond-
maal, waste en streek zijn kleren en hielp hem met zijn papierwerk. In het begin
keek hij me zelden aan. Spreken deed hij helemaal niet. Ik kreeg wat voedsel voor
mezelf en mijn zoon. Voor de rest liet hij me met rust.
Ik voelde wel dat het Heinrich dwarszat dat ik ouder was dan de andere vrouwen
die elke dag naar de kazerne trokken. De verhalen van de andere officieren, die
bijna allemaal een jongere vrouw hadden toegewezen gekregen, deden zijn wrevel
alleen maar groeien. Op dergelijke dagen gaf hij me enkel brood, in plaats van
brood, boter en af en toe wat spek.
Onze relatie werd minder gespannen toen hij merkte dat ik een beetje Duits be-
greep. De lijnen in zijn gezicht verzachtten, hij kon met me spreken. Zo begon hij
beetje bij beetje meer te vertellen over zijn leven, terwijl ik de vloer veegde of zijn
bed opmaakte.
Hij was getrouwd, maar had zijn vrouw al een hele tijd niet meer gezien en er ook
heel weinig contact mee gehad. Maar hij leek haar wel te missen. Terwijl hij ver-
telde, keek hij me niet één keer aan. Niet als ik zijn bord afruimde, niet wanneer
ik zijn laarzen opblonk. Het was alsof hij tegen de muren praatte en ik er helemaal
niet was. Ik was blij met zijn gemurmel. Het leidde me af van mijn eigen leven, van
het schoonmaken, van de honger, van de eenzame nachten, van de zorgen om mijn
zoon. Ik luisterde naar die vreemde klanken en spande me in om zijn verhalen te
volgen.
Ik weet niet meer wanneer, waarom of hoe, maar na een tijdje vrijde hij met me.
Omdat we aan elkaar gewoon waren geraakt, omdat we het allebei nodig hadden.
Om te vergeten. Het gebeurde meestal wanneer we allebei moe waren. Hij dwong
me nooit, maar leek altijd te voelen wanneer ik geen weerstand zou bieden, wan-
neer ik op het punt stond te huilen, tussen de nooit eindigende karweien door. We
deden het op de vloer, op zijn bureau, tussen de papieren. Een zinloos bestaan.
Wanneer we vrijden, keek hij me nooit aan. Hij verborg zijn gezicht in de vodden
van mijn kleren, in de stinkende stukken stof die om me heengingen. Hij trok
nooit zijn eigen of mijn kleren uit. Nu en dan leek het alsof hij snikte wanneer hij

51

MoedersRozenkrans_V6.indd 51 07-04-2008 16:05:07


klaarkwam. Daarna stuurde hij me altijd meteen naar huis. Alsof hij spijt had dat
die snik naar boven was gekomen. Dan sprak hij enkele dagen geen woord. Daarna
begon alles opnieuw.
Hij hield niet van mij, en ik ook niet van hem. Hij was gewoon een mens in de
buurt, op dat moment dichterbij dan de andere mensen. En nu en dan wilde ik
gewoon een mens voelen, een mensenlichaam tegen me aan. Ik wilde warmte voe-
len, vastgehouden worden, om de oorlog te vergeten, om een paar seconden niets
te voelen. Om niet elk moment en ononderbroken herinnerd te worden aan de
zorgen voor mijn zoon, de toekomst, onze overleving. Ik raakte ook gehecht aan
hem, aan zijn stem, aan het feit dat hij er was, aan zijn greep, aan hem in mij, aan
zijn lichaam tegen het mijne, aan zijn geur.
Na een tijd gonsde het van de geruchten dat het front dichterbij kwam. Ik ver-
mande mezelf en vroeg hem voor het eerst iets voor mezelf. Ik smeekte hem om
me te waarschuwen wanneer hij zou vertrekken, zodat ik me daarop kon voorbe-
reiden. Het was de enige keer dat hij me aankeek. Hij zei één woord: “Zeker”. Ik
twijfelde eraan of mijn vraag wel echt tot hem was doorgedrongen. In die bange
dagen praatte hij veel over het einde van de oorlog en over het feit dat hij binnen-
kort zijn vrouw zou terugzien.
Zijn gezicht lichtte op wanneer hij over haar vertelde. Ik keek mistroostig en kri-
tisch naar mezelf. Oude kleren, oud lijf, oude gedachten en karrenvrachten angst.
Ik heb me in die laatste dagen vaak afgevraagd hoeveel spijt hij had van wat zich
tussen ons had afgespeeld. Ik kon zijn gedachten voelen, bijna ruiken. Voor hem
was ik een dier van de andere sekse, een dier dat daar toevallig rondhing en hem
van het nodige voorzag. En ik had hem nodig. Mijn zoon en ik hadden honger.
Dit was niet het moment om straf in plaats van eten te krijgen. En ik had ook zijn
gezelschap nodig, zijn lichaam.
Het was bitter koud toen ik die morgen naar de kazerne wandelde. De poorten
stonden wijd open en het hele gebouw was ontruimd. Er was geen levende ziel
meer te bespeuren, behalve de vrouwen die zwijgend een afscheidsbrief aan het
lezen waren of schreeuwend rondliepen. Sommige vrouwen kwamen nog naar
buiten met handenvol voedsel en wijn, of met een beetje goud, achtergelaten door
hun werkgever. Anderen renden als gekken rond om nog een paar kruimels of iets
bruikbaars te vinden. Ik ging naar Heinrichs kamer. Ik wist niet wat ik kon ver-
wachten. Er was helemaal niets. Geen eten, zelfs geen briefje. Mijn wereld stortte
in elkaar. Ik had hem geloofd, en hij was zijn gelofte niet nagekomen.
Ik begreep er helemaal niets van. En ik voelde me zo alleen, zo koud, beenkoud, en
hongerig. Ik was verblind en verloren, maar huilen kon ik niet. Dieren huilen niet.
In een waas liep ik naar huis, naar wat er nog over was van mijn leven: mijn zoon.
Ik nam de jongen bij de hand en begon te wandelen, zonder doel, nergens heen.

52

MoedersRozenkrans_V6.indd 52 07-04-2008 16:05:07


Ik kan me niet herinneren of we onderweg veel vluchtende mensen ontmoetten.
Ik wist ook niet meer of ik nog wel de werkelijkheid zag. Ik wandelde met mijn
kind naast me, dat was alles. En het enige wat hij af en toe zei was: “Mama, ik heb
honger. Mama, ik heb zo’n honger.”
Maar ik kon er niks aan doen. Ik had geen eten en ik wist ook niet waar ik nog eten
kon vinden in die bitterkoude winter. Bovendien verblindde de pijn in mijn ziel
alles. Ik weet niet zeker of ik echt hoorde wat het kind allemaal zei. Ik voelde enkel
zijn hand in de mijne. Ik liet hem niet los en hij liet mij niet los.
Zo liepen we te dolen op de veldwegen van het platteland, twee dagen lang. Het
was erg koud en we hadden al een tijdje niets meer gezegd. Toen verscheen uit het
niets een tank, en nog één, en nog één. Tientallen tanks rolden over het vlakke land
en ik besefte hoe gevaarlijk het was om over dit open terrein te lopen. Ik hoorde de
bommen vallen en we begonnen te rennen. Een angstaanjagend geraas kwam van
alle kanten op ons af. Terwijl ik mijn zoon in een gracht duwde, drongen kleine
deeltjes schroot mijn lichaam binnen.
We vielen samen in de gracht, mijn zoon en ik, terwijl de bommen met oorver-
dovend gedonder het veld omploegden. En in die gracht voelde ik hoe het leven
tergend traag uit me weglekte. Ik kon het voelen vloeien, warm tegen mijn lichaam
op die koude morgen.
En die uren dat ik lag te sterven in het harde morgenlicht, kon ik alleen maar
denken aan Heinrich en zijn niet nagekomen belofte. Waarom had hij me niets
verteld over wat er te gebeuren stond? Waarom had hij me zelfs geen kleine hint
gegeven? Er was geen plaats voor andere gedachten dan die prangende vraag. Ik
wilde zo graag begrijpen waarom hij me op geen enkele manier geholpen had. Ik
was me met moeite bewust van het kind dat naast me in de gracht lag. Zo maalde
het uren door mijn hoofd, terwijl ik zag hoe het licht en de schaduwen in het land-
schap veranderden.
Eindelijk kon ik voelen hoe ik mijn lichaam verliet. Pas op dat moment gaf ik me
er rekenschap van dat het kind het allemaal zou overleven. Ergens maakte dat me
blij. Maar de rest van de tijd was ik alleen maar bezig geweest met Heinrich, en
met de vraag waarom hij me zelfs geen gedachte waard vond. Het was verschrik-
kelijk om zo te moeten sterven, tergend langzaam, als een gewond dier. Om te
voelen hoe mijn gedachten langzamerhand in de vergetelheid zonken, hoe alles
koud werd, onbeweeglijk, hoe mijn adem me ontsnapte. Maar niets van dat alles
onderbrak de stroom gedachten over Heinrich. Zelfs op het moment dat het laat-
ste leven uit me gleed, was ik gekweld aan het zoeken naar het waarom.

53

MoedersRozenkrans_V6.indd 53 07-04-2008 16:05:07


16

Na afloop van Jorges cursus zagen we elkaar nog sporadisch. Af en toe liep hij bij
me binnen, meestal ’s avonds laat, zonder echte reden. Veel langer dan een kwartier
bleef hij nooit. We voelden ons ongemakkelijk bij elkaar. De een keek in ongeloof
naar de andere, en dan gingen we weer uit elkaar. Eén keer gingen zijn handen bij
het afscheid spontaan rond mijn middel, waarna hij ze onbeholpen terugtrok.
Ik wist niet wat te doen met de herinnering, had geen idee waarom hij er opnieuw
was, waarom ik er opnieuw was. Ik kreeg ook geen enkel teken. Ik kon alleen maar
zuchten, in zijn nabijheid en in zijn afwezigheid.
Toen voelde ik dat hij onverwacht vervroegd naar Spanje terug moest. In één klap
kwam alles naar boven en bevond ik me weer in het verleden. Hij zou vertrekken
en niets laten weten. Hij zou verdwijnen net als toen, zonder reden, zonder uitleg.
Ik werd gek van de zekerheid dat het verhaal dat ik al kende zich zomaar zou
herhalen.
Uit onmacht schreef ik het hele verhaal neer in een brief, die ik hem bij zijn vol-
gend onaangekondigd bezoek wilde meegeven. Op een avond voelde ik hem bin-
nenkomen en het gezelschap van mijn man, Jo zoeken. Ik zat twee verdiepingen
hoger misselijk te worden. Ik voelde hem en ik voelde dat hij zou verdwijnen
zonder afscheid te nemen, en er was geen verschil meer tussen de pijn van toen en
de pijn van nu. Alleen pijn en onbegrip, onbegrip omdat het onmogelijk leek om
iets te veranderen.
Ik kon het idee van een herhaling zonder oplossing niet verdragen. Ik sloop naar
beneden en zei dat ik hem alleen wilde zien. Hij keek me verbaasd aan en zei dat
hij van plan geweest was om afscheid te nemen. Maar ik snikte en schreeuwde het
uit dat hij dat helemaal niet van plan was geweest. Hij keek bedremmeld naar zijn
schoenen en zweeg. Hij wist ook niet waarom.
Ik drukte de envelop met het verhaal in zijn handen en liet hem beloven dat hij
de brief enkel op het vliegtuig zou lezen. Hij stond ontdaan voor me, terwijl ik
hem tussen de tranen door probeerde duidelijk te maken dat ik het verleden wilde
veranderen. Maar hoe harder ik dat probeerde uit te leggen, hoe machtelozer ik me
voelde en hoe meer tranen er kwamen, tot we huilend in elkanders armen stonden.
Twee mensen die niets begrepen, niet onze eigen emoties en niet die van de andere.
Tranen voor niets, voor hem en voor mij. Ik vervloekte de herinnering en de pijn
die ze met zich meebracht.
En ik vervloekte ook de pijn die de brief nog zou veroorzaken. Zijn verhaal was
immers het mijne niet.
Jorge verdween door de voordeur met de brief in zijn binnenzak. Ik schreide om-
dat ik geen andere manier had gevonden om het verleden te wijzigen, om iets te

54

MoedersRozenkrans_V6.indd 54 07-04-2008 16:05:08


doen aan het zeer uit een ander leven dat zo pijnlijk door dit leven heen sneed. Ik
schreide omdat er niks veranderde. Omdat het zinloos scheen.
Na een week die een eeuwigheid duurde, ging de telefoon. Hij zei zijn naam:
“Jorge”. En op hetzelfde moment viel vijftig jaar verdriet op zijn plaats, zo maar.
Hij nam toch nog afscheid van me. We spraken traag en omzichtig. Jorge vertelde
dat mijn verhaal hem had getroffen, maar dat hij zich op geen enkele manier kon
vereenzelvigen met het personage erin. En ik luisterde naar zijn stem, naar zijn
gebroken Engels over de telefoon. Ik luisterde naar zijn verhaal, waarin het mijne
zijn plaats vond. En in zijn woorden van onbegrip lag mijn verlossing.
Plots werd alles glashelder. Hij had zijn rol gespeeld, vijftig jaar geleden, niets an-
ders dan zijn rol. Geen ander had het kunnen doen zoals hij, voor hem, voor mij,
voor ons. Hij had de lijnen van het script gevolgd. Hij had me laten sterven zoals
het geschreven stond.
En dat sterven, dat bewuste, trage sterven was precies wat nodig was geweest om
in dit leven wakker te worden. Sinds mijn negende herinnerde ik me immers al
heel duidelijk hoe ik in die gracht had liggen doodgaan. Lang voor ik het verhaal
dat eraan voorafging kende. Het sterven was zo bewust geweest dat het mij over de
grenzen van De Dood heen had bereikt. Hij had mij bewustzijn gegeven, een vroeg
bewustzijn. Hij had mij het leven gegeven in een ander leven.
Hij gaf me de zin van het leven. Ik besefte dat geen enkel moment zinloos was.
Geen enkel moment. Alles had zin, al was het soms over de grenzen van verschil-
lende levens heen. Zijn wreedheid was Mijn Genade. En ik dankte hem, zo goed
en zo kwaad als dat over de telefoon ging. Hij lachte wat schamper aan de andere
kant van de lijn, tot ik weer huilde, maar nu van geluk. En hij huilde ook, omdat
De Dood toch soms zin heeft.
En de Godin lachte met de grenzen van het verhaal, en met alles wat we nog niet
begrepen.
Ik stuurde Jorge nog een aandenken aan De Dood en een tijdlang stuurden we
elkaar kaartjes. Uiteindelijk gleden we uit elkanders leven. In andere levens, in
andere verhalen.
Wat onoplosbaar leek, wat helemaal geen zin leek te hebben, droeg alles in zich,
was één, was perfect. Ook de pijn van De Dood die door een ander was veroor-
zaakt.

55

MoedersRozenkrans_V6.indd 55 07-04-2008 16:05:08


56

MoedersRozenkrans_V6.indd 56 07-04-2008 16:05:08


Slangenvuurparels
Voor deze reis op aardse bodem gaf de Godin mij een bijzondere metgezel. Niet
De Dood, de levensgezel van iedereen. Nee, de Godin schonk mij een uitzon-
derlijke metgezel die ik niet kon weigeren. Een slang, een levend wezen dat in
mij woonde, aan de voet van mijn ruggengraat. Een onstuimige, overrompelende
kracht die alles in vuur en vlam zette. Een slang die vleugels kreeg. Het vuur van
Kundalini.
Ik leerde mijn slang al vrij vroeg kennen. Toen wist ik nog niet welke impact ze op
mijn leven zou hebben. Spoedig werd duidelijk dat het een hele uitdaging zou zijn
om met haar te leren omgaan.
Het vuur van de slang had niet alleen gevolgen voor mijn eigen leven. Mijn ge-
liefde vriendin sloop ook in het leven van anderen binnen. Het maakte niet uit of
ik dat nu wilde of niet. Mijn slang luisterde niet naar bevelen. En wanneer zij actief
was, gebeurde er altijd meer dan iedereen voor mogelijk had gehouden.
Ik heb heel vaak gestreden tegen mijn slang. Ze was sluw en meedogenloos. Alles
wat ik liefhad, zette ze op het spel. En ze schrok er niet voor terug om me voor
schut te zetten. Maar even vaak was ze mijn enige toeverlaat wanneer niemand me
scheen te begrijpen. Ze bleef ook de hele tijd bij me, schijnbaar niet in te tomen,
onbeheersbaar. Meesteres worden van mijn slang, in een eeuwig verbond, was een
van de moeilijkste opdrachten die de Godin me gaf.
Mijn gevleugelde vriend buitte mijn zwakheden genadeloos uit. Daardoor moest
ik wel leren, moest ik alle illusies die ik mezelf eigen had gemaakt loslaten. Mijn
slang liet me geen keuze, noch in mijn eigen leven, noch in dat van anderen. Het
ging altijd om leven of dood. Ze was een grootse leermeester.
Ik ben de Godin oneindig dankbaar voor deze unieke metgezel. Zij stortte me in
donkerder afgronden dan wie of wat ook, maar onze vereniging was van een ul-
tieme diepgang, innigheid en vervulling. Daarvoor ben ik mijn slang dankbaar.

57

MoedersRozenkrans_V6.indd 57 07-04-2008 16:05:08


Rick

De terugkeer van mijn geliefde slang in mijn leven viel samen met de komst van
Rick. Ze gingen hand in hand, hoewel mijn slang hem nooit beet zoals ze de an-
deren later zou bijten.
In het begin was Rick niet meer dan de zoveelste student in de reeks. Hij kreeg
taallessen van mijn collega’s. Na een tijdje bleek niet alleen dat hij geen vooruit-
gang maakte, maar ook dat de leerkrachten niet met hem overweg konden. Ik was
eindverantwoordelijke en nam de lessen over.
Ik begreep snel waarom het niet klikte met de andere lesgevers. Rick was een
stugge, gesloten man die zijn mond nauwelijks open deed en je onafgebroken met
gekruiste armen zat aan te kijken. Ik wist niet waarom, maar de uren met deze
man maakten me triest. Tijdens een van mijn huilbuien hierover merkte Jo, mijn
echtgenoot, droogjes op dat ik verliefd op hem was. Met die woorden vielen tien
jaar huwelijk in duigen en begon een zoektocht naar een nieuw leven voor Jo en
mij, en naar een oplossing voor de gevoelens die ik voor Rick had.
Die gevoelens uitten zich maar op één manier. Ik wilde met hem vrijen. Of ik nu
in zijn gezelschap was of ver weg: dat was het enige waaraan ik kon denken, het
enige waar alles naartoe streefde.
Het was in zijn aanwezigheid dat ik mijn slang opnieuw ontdekte. Ze roerde zich
als nooit tevoren wanneer ik bij hem was, en liet me geen moment met rust. Als
een machtige lavastroom aan de onderkant van mijn ruggengraat zette ze zich in
beweging, zodat ik in zijn bijzijn altijd moest kreunen of zuchten.
Van al die gevoelens liet ik niets merken in het anderhalve jaar dat ik met hem
moest werken. Ik wilde professioneel blijven. Mijn slang zorgde er wel voor dat ik
mezelf als healer moest bloot geven. Dat was de enige manier waarop ik hem kon
helpen bij het aanleren van de taal. Daarvoor had ik in mijn beroepsleven altijd in
alle talen gezwegen over die andere kant van mijn leven. Ik vond dat niemand daar
zaken mee had.
Nadat ik hem op energetisch vlak had geholpen, verliep onze relatie iets minder
stroef. Hij was wat minder gespannen, liet de armen af en toe eens zakken en
vertelde een enkele keer iets over zichzelf. Ondertussen had ik alle moeite van de
wereld om mijn slang in bedwang te houden. Ik moest mezelf tegenhouden om
niet dichterbij te schuiven, en ik betrapte er mezelf op dat ik telkens kletsnat was.
Voor hij met zijn gezin naar de Verenigde Staten terugkeerde, nodigde hij me uit
voor een laatste lunch. Tijdens het eten werd het onverwacht heel stil. Hij keek me
in de ogen, hield mijn blik gevangen en vroeg of we in contact konden blijven.
En zo begon ik de tocht naar mezelf, een zoektocht naar mijn slang, mijn gezel
in het schrijven van brieven naar Rick. Tot mijn verbazing en toch ook weer niet

58

MoedersRozenkrans_V6.indd 58 07-04-2008 16:05:08


beantwoordde hij mijn brieven. Zo gingen we samen op zoek naar wat liefde is.
In al die jaren hebben we elkaar nauwelijks gezien en met moeite echt gesproken.
Onze relatie speelde zich bijna volledig op een ander niveau af. Het enig mogelijke
niveau, precies omdat we elkaar bijna nooit in levende lijve zagen.
Zijn komst betekende ook een uitdaging om op zoek te gaan naar de liefde in mijn
huwelijk met Jo. Om stand te houden in de allesvernietigende stroom die de slang
met zich meebracht, moest ik in mijn eigen huwelijk op zoek naar wat dieper lag
dan romantische gevoelens, echtelijke verplichtingen en kinderen. Het klinkt para-
doxaal, maar die zoektocht naar Rick maakte ook de liefde tussen Jo en mij dieper.
Wij moesten onszelf prijsgeven, bloot geven, en alle illusies laten varen. Soms met
veel pijn en tranen.
Ondanks alles ben ik de Godin dankbaar voor zo’n genadig geschenk als Rick. Hij
was het die mijn gezel opnieuw wakker maakte en haar opriep om haar reis te be-
ginnen. Leren omgaan met die kracht was de enige manier om de allesverzengende
hartstocht meester te worden.
In die zoektocht leerden we allen proeven van de Liefde, van Haar. Jo, Rick, ik en
de anderen die zouden volgen.

17

Ik verkende Rick met een techniek die ik al sinds mijn kindertijd gebruikte bij
mensen die me aantrokken. Als klein kind voelde ik me vaak opgesloten, afgeslo-
ten van de rest van de wereld. Ik ontdekte toen een snelle en betrouwbare manier
om met mensen om te gaan met wie dat in het dagelijkse leven niet lukte. Op zijn
minst leverde mijn zoektocht genoeg informatie op om mezelf een houding te ge-
ven. Ik heb heel lang gedacht dat iedereen op deze manier andere mensen aftastte.
Het liefst kroop ik ervoor in bed. Ik drukte mijn gezicht diep in mijn kussen en
hield het met mijn linkerarm stevig om mijn hoofd gekneld. Vervolgens zocht de
wijsvinger van mijn rechterhand bliksemsnel mijn knobbeltje, waarna ik mezelf
innig begon te strelen. Dit diende allemaal op een paar seconden tijd te gebeuren,
met hooguit drie strelingen. Als het verlangen zich eenmaal aandiende, zouden de
golven snel door me heen slaan. Voor dat moment moest ik de ander bereikt heb-
ben. Van zodra mijn vingers mijn lippen en weerspannige heuvel streelden, ging
ik met mijn geest op zoek naar de geest van de andere persoon en drong die met
mijn verlangen binnen. In de hoop dat mijn verlangen het verlangen van de ander
in beweging zou zetten. Lukte dat, dan kon ik genieten van het schouwspel. Hoe
zou ik mijn partner verleiden, of mijn partner mij? Zou ik de ander nemen? Of zou
ik zelf genomen worden?

59

MoedersRozenkrans_V6.indd 59 07-04-2008 16:05:08


Meestal duurde het niet lang voor zich in de geest van mijn partner een verhaal af-
speelde. Een wereld ontplooide zich op de golven van mijn gedachten, synchroon
met mijn gedachten. Die partner lag misschien in bed, of reed met de auto, of was
aan het werk. In elk geval was hij of zij zich nauwelijks of niet bewust van wat zich
in het onderbewuste afspeelde.
Het verhaal vertelde mij hoe die persoon in elkaar zat, en wat ik mocht verwach-
ten. Zacht of hard, weinig of veel fantasie, hebberig of mak, vervelend of speels.
In al de jaren dat ik de techniek had gebruikt, was ik zelden verrast. Mensen had-
den menselijke verlangens, heel zelden had ik verlangens buiten het menselijke
ervaren. Het was vaak mooi geweest en warm, maar ik had me bijna nooit vervuld
gevoeld.
Bovendien moest ik na elke geestelijke vereniging in het dagelijkse leven con-
stateren dat de meeste mensen geen idee hadden van het feit dat ik me met hen
verenigd had. Buiten een paar buitenaardse wezens was alleen mijn verkenning
van Jo een verrassing geweest. Bij hem was ik enkel leegte tegengekomen. Hem
moest ik, net als de meeste mensen dat doen, op de gewone manier leren kennen.
Niets wetende, niets kennende, stap voor stap. De andere mensen hadden me hun
verhaal gegeven voor ze het zelf wisten. En toen kwam Rick.
Ook hem wilde ik verkennen en met mijn verlangen binnendringen, en hem zo
zijn verhaal ontfutselen. Mijn slang was erg sterk in zijn nabijheid. Ze roerde zich
in mijn bekken, maakte het warm en heet en dreef me naar mijn bed, waar het kus-
sen geduldig wachtte tot ik me neer zou vleien en de wurggreep kon beginnen.
Mijn vingers beefden teder terwijl ze mijn onderbroekje opzij schoven en mijn
zachte zandgronden zochten. Gronden die trilden en een heuvel die rees. Mijn
bekken schokte tegen de matras, mijn teennagels reten langs het laken. Ik sloot
mijn ogen in het kussen en zocht in mijn geest naar Rick.
Ik stormde een grote hotelkamer binnen, buiten adem van het hollen op de trap.
De deur viel achter me in het slot. De kamer was grijs, gevuld met grijs licht dat
door de kamerhoge ramen naar binnen viel. In de verte zag ik de monding van een
rivier, waarop schepen traag voorbij schoven.
Voor me stond een man, met zijn gezicht naar het water gekeerd. Hij stond roer-
loos, de voeten nauwelijks uit elkaar. Zijn broek met losse riem lag om zijn schoe-
nen heen. En tussen de slippen van zijn geruite hemd stond zijn paal omhoog.
Zonder nadenken viel ik voor hem op mijn knieën, nam zijn stam in mijn rech-
terhand en bracht zijn wonderschone bloem naar mijn mond. Mijn lippen sloten
er zich omheen en ik zuchtte van ontlading. Hij vulde mij, hij was in mij. Ik sloot
mijn ogen en klemde mijn andere arm om hem heen en drukte hem tegen me aan.
Zijn dijen tegen mijn schouders, mijn hoofd tegen zijn buik, mijn neus gevuld met
zijn haren.

60

MoedersRozenkrans_V6.indd 60 07-04-2008 16:05:08


Zijn vlees deinde in mijn speeksel, golfde in mij. Plots schoven zijn handen over
mijn schedel, vingers die gleden over kraakbeen, kriskras over de lijnen van mijn
schedelpan, over de schelpen van mijn oren, langs de huid van mijn kaakbeenderen,
trekkend aan mijn haren. Zijn handen gleden over mijn schedel, zoals mijn mond
over zijn stengel. We zochten niet, we wisten, we kenden elkaar. Hij zuchtte en ik
zuchtte. Hij zwol en ik vloeide onder zijn handen.
Hij gleed in mij zoals de boten op de rivier gleden, de boten die in hem gleden, die
in mij gleden, grote en kleine boten, rood, grijs en blauw in het grijze licht, boten
gleden in mij, vergleden, met elke ader die zich vulde in mijn mond en in zijn paal.
Ik zwol met elke streling, met elke vingertoets van zijn handen over mijn hoofd-
dak. Hij zwol en zijn huid spande in mijn mond, onder de zachtheid van mijn
lippen strekte hij zich, langs mijn tanden die zachtjes drukten. Zijn dijen spanden
zich en zijn bloem verhief zich in mijn mond tegen mijn hemel aan en brak uit.
Nog dieper drong hij bij me binnen, hij vulde alles wie ik was en kreunde terwijl
hij aan mijn haar trok. Zijn warme zaad sijpelde bij me binnen en ik huilde van de
pijn die ik voelde.
De pijn gleed bij me binnen zoals de boten, genadeloos en steeds dieper, en terwijl
ik zuchtte en kreunde, bleef hij aan mijn haren rukken tot ook mijn vocht uit mij
gleed en ik dronken werd van zijn zaad en mijn geluk. Het stroomde warm langs
mijn benen, zoals zijn zaad langs mijn tanden in mijn keel stroomde, we sijpelden
langzaam bij elkaar binnen. Ik dronk van hem, was dronken van hem. Terwijl hij
naar de boten bleef kijken en zijn handen in mijn haar verstrengeld bleven. Hij vin-
gerstrelend, ik bevend aan zijn voeten omdat ik mij totaal had gegeven en tegelijk
had ontvangen.
Ik zoog en likte zijn bloemknop leeg, langs de randen, in de zachte opening, over
de stengel, tot hij zacht en teder in mijn mond rustte, als een slang. Op dat moment
besefte ik dat hij mijn verlangen deelde. Hij begeerde mij ook buiten deze droom,
zoals ik hem begeerde.
Hij streelde zacht over mijn wangen, terwijl mijn hoofd tegen zijn buik rustte. Met
het glijden van zijn vingers over de huid van mijn wangen werd ik me plots weer
bewust van mijn kussen, van mijn eigen slaapkamer.
Ik was ontzet. Voor het eerst in meer dan dertig jaar had iemand me opgewacht
aan de andere kant van het kussen. Rick had staan wachten. En zijn vingers hadden
me verteld dat hij wist wat ik deed. In al die jaren had niemand mijn spel doorzien,
was niemand zich bewust geweest van mijn geheimpje. Ik was er bijna zeker van
dat Rick zich de droom ook in het dagdagelijkse leven zou herinneren.
Het duurde enkele jaren voor ik hem durfde te vertellen wat ik in die eerste maan-
den dat we elkaar leerden kennen gedroomd had. Toen bleek dat mijn droom ook
zijn droom was. Samen hadden we de grijze hotelkamer met de boten gedroomd

61

MoedersRozenkrans_V6.indd 61 07-04-2008 16:05:08


en bewoond. Dezelfde kamer, hetzelfde tafereel. Onze handelingen maakten niet
echt deel uit van het vertrouwde repertoire met onze partner. Het was iets wat we
enkel voor en met elkaar hadden gedroomd.
Rick had zelf nog nooit geprobeerd om iemand in de geest te ontmoeten. Zijn
verlangen, de slang, mijn verlangen en de Godin hadden ons in die kamer samen-
gebracht. Zijn onuitgesproken verlangen was voldoende geweest om de weg naar
elkaar te vinden.
In de loop van de jaren zouden Rick en ik elkaar nog een aantal keer op deze
manier ontmoeten. Terwijl we samen dezelfde droom droomden. Het was won-
dermooi en pijnlijk tegelijk.
Toch was ik de Godin en mijn metgezel dankbaar voor dit geschenk. Ondanks
de pijn was ik niet langer eenzaam in mijn dromen. Iemand droomde samen met
mij. Dankzij het slangenvuur kostte dit ons geen moeite. En ik hoefde niet langer
iemand te overtuigen dat je elkaar ook zonder lichaam kon ontmoeten.
De Godin is overal.
De episode met Rick was enkel het begin van een verkenning. Ik zou later leren dat
ik de techniek enkel aan mensen hoefde aan te reiken om elkaar te vinden. Meestal
zorgde mijn gezel voor het noodzakelijke verlangen. De rest ging vrij gemakkelijk.
Maar bij niemand was het zo moeiteloos, zo vanzelfsprekend gegaan als bij hem.
We moesten helemaal niets afspreken. Het gebeurde gewoon, vanzelf.

18

Rick maakte levens en herinneringen in me wakker die geen enkele andere mens
in me naar boven had gebracht. Hoewel hij zich geen van die levens herinnerde,
werd hij overspoeld door de gevoelens die ermee samenhingen.
Zo voelden we ons op een buitennatuurlijke manier tot elkaar aangetrokken. Het
laaiende slangenvuur speelde zijn rol, maar ook iets dat nog krachtiger was. Onze
relatie had iets van een eeuwigdurend verbond, iets dat buiten de menselijke sfeer
lag, maar dat toch tot ons beider wezen behoorde. Een deel van ons verlangen was
puur menselijk, een deel steeg daar bovenuit. De grootsheid en de stilte van dat
laatste, buitenmenselijke verlangen deden ons vaak pijn, omdat we het als mensen
niet konden vatten, laat staan onder woorden brengen. Hoe konden we als mensen
voelen of verwoorden wat zich afspeelde tussen een planeet en een sterrennevel?
Ik herinnerde me mijn bestaan als planeet alsof het gisteren was. Maar hoe ik hard
ik ook probeerde, alles wat menselijk was, schoot te kort om dat bestaan weer op
te roepen. Wat viel er te zeggen over reizen door de eindeloze ruimte en je gewicht
voelen, de elementen die in jezelf ontstaan, die je draagt en die toch je bestaan en

62

MoedersRozenkrans_V6.indd 62 07-04-2008 16:05:09


je wezen veranderen. Om te voelen en tegelijk toch zonder gevoel te zijn. Te reizen
door de tijd en toch zonder tijd te zijn. Om voortdurend te veranderen en toch
dezelfde te blijven. Geheel en toch telkens samengesteld, elk moment opnieuw.
Reizen en bewegen en veranderen en eonen van tijd waarin niets veranderde en
toch alles telkens anders was. De veranderingen, de bewegingen vanbinnen en
alles wat aan de oppervlakte gebeurde. Alles wat veranderde omdat de wezens in
je, op je en door je leefden. Ik kon niet zeggen dat ik toen diegene was die ik nu
ben, en toch. Ik was een planeet. Niet gelukkig of ongelukkig. Gewoon mezelf, een
planeet, maar bij god, zo oneindig groot.
Een oneindig groot veld van bestaan en de stilte tussen de zwaartevelden, een
geluidloos bestaan dat toch zong.
Toen kwam een sterrennevel langs. Hij verslond me en veranderde mijn hele be-
staan. Hij hield me vast voor de rest van de reis, door een andere wereld, een ander
universum. En de nevel leerde mij van mezelf bewust te worden. Van de grootste
tot de kleinste wezens die in mij leefden. Hij toonde mij hoe ze ontstonden uit het
niets, uit gassen, hoe ze explodeerden, groeiden, dichter werden, zich losrukten,
reisden, hoe ze versmolten. En ik zag dat het mooi was. Ik zag hoe alles ontstond
in die nevel, waarin ikzelf rustte. In mij ontstond bewustzijn rond het vuur in mijn
eigen buik, hoe het groeide, hoe het bewoog, hoe het veranderde.
Het drijven in de nevel scheen eeuwig te duren. Ik gleed door de leegte. En ik
veranderde veel meer dan wat mogelijk was geweest binnen de zwaartekracht van
mijn eigen wezen, als planeet. In menselijke begrippen leek het alsof de nevel me
droeg, voor me zorgde. Ik ontlook en bloeide onder zijn goede zorgen.
Ik bewoog bewegingsloos en in mijn wezen schenen de sterren van de nevel en ze
raakten mij. Ze veranderden mij, benaderden mij, spraken met mij. En in de nevel
gleden de winden langs mijn oppervlak, winden die alles met zich meesleurden,
mijn bergen en meren. Winden van stof, winden van een planeet in een nevel.
De planeet en de sterrennevel hielden van elkaar. Niet als mensen, want ze had-
den geen keuze. Zo gingen de dingen. De nevel verslond de planeet, de nevel gaf
en de planeet ontving. De grootsheid van een oneindige gaswereld tegenover de
beperktheid van de vaste stoffen van de planeet. Een bestaan in elkaar, waarin één
enkele planeet werd bemind door een sterrennevel, die kromp en uitzette, die zich
weerde in wormgaten en in vreemde melkwegstelsels. Een nevel die me sluierde
en ontblootte, die door de tijd raasde en tegelijk stilhield. Die me warm en koud
maakte. Die de seizoenen beheerste en ontregelde. Die zoemde, trilde en beefde
en tegelijk geen geluid maakte. Dood en levend tegelijk. Een oneindig bestaan, een
oneindige liefde die tegelijk eindig is. De liefde van anorganische wezens die geen
andere keuze hebben dan lief te hebben. Om te veranderen en te vergaan.
Geen andere keuze hebben dan lief te hebben: dat gevoel deelden Rick en ik meer

63

MoedersRozenkrans_V6.indd 63 07-04-2008 16:05:09


dan wat ook. In het dagelijks leven duurde het soms jaren voor we elkaar terugza-
gen, en die ontmoetingen duurden nauwelijks een paar uur. Maar dat gevoel bleef
altijd even sterk.
De herinnering was een geschenk van de Godin. Liefde is overal. Veel verder dan
de grenzen van een menselijk bestaan. Zoveel verder. Het bracht ons de verscheu-
rende pijn van mens te zijn en de balsem van de oneindigheid van de Godin.

19

In de loop der jaren zagen Rick en ik elkaar maar enkele keren, telkens wanneer
hij voor zijn werk in Europa was. Een paar gestolen uren tussen al de rest door.
Telkens opnieuw waagde ik me bij Jo en vroeg of ik hem mocht zien. Ik kende het
antwoord al. Het was altijd “ja”, hoewel het ons altijd pijn deed. Maar er was geen
ontkomen aan.
Die zomeravond kwam Rick eerst op bezoek bij mij thuis, bij ons thuis. Jo, Rick en
ik wisselden wat nieuwtjes uit, en even later vertrokken Rick en ik om samen iets te
gaan eten. Jo had ons vriendelijk uitgewuifd en een fijne avond toegewenst.
Zijn vriendelijkheid had de pijn in mijn en Ricks hart alleen maar verscherpt. Net
zoals de vorige keren had hij aan Jo de toestemming gevraagd om met zijn vrouw
te gaan eten, in het besef dat hij de vrouw van een ander begeerde en dat die be-
geerte wederzijds was.
Jo’s gulheid maakte ons stil en de verantwoordelijkheid voor onze gevoelens zonk
diep bij ons in.
Het was druk in de stad, maar we vonden vrij snel een plaatsje om te eten. We
praatten wat bij over de gebeurtenissen van de voorbije jaren, over de families, het
werk, de maaltijd. Tot er niets meer te zeggen viel.
We zaten daar stil in het licht van de ondergaande zon, tussen het geroezemoes
van de andere gasten in het restaurant. En terwijl ik stiller werd en Rick aankeek,
verdween langzamerhand het besef van wie ik was. Ik vergat waar ik woonde en
waar hij woonde, zo ver hier vandaan. Ik vergat wat ik deed en ik vergat wat hij
deed. Ik vergat mijn familie, mijn verleden en ik vergat zijn familie, zijn verleden.
We vergaten. We vergaten de mensen rondom ons en onze handen rustten in el-
kaar op de houten tafel. Stil. Geen emoties, geen grootse woorden, geen spektakel,
geen lichtverschijnsels, geen slang. Steeds minder.
Toen vroeg iets in mij aan hem om de mensen achter ons te laten. Het was niet
mijn slang die het vroeg of die had bewogen, en ook niet echt ikzelf. Maar het
drukte wel mijn diepste verlangen uit.
We trokken onze jassen aan en wandelden een donkere steeg in, om de hoek van

64

MoedersRozenkrans_V6.indd 64 07-04-2008 16:05:09


het restaurant. Daar legde ik mijn handen om zijn nek en kuste ik hem op de
mond. In mij bewoog niets en toch gaf ik mezelf volledig in die kus die zijn mond
opende. Niets gebeurde en toch stroomde alles naar hem toe. Er was geen verlan-
gen wanneer mijn lippen zich op de zijne drukten, en toch was er niets dan het
leven dat verlangde. Het leven gaf zich aan hem in het duister van die steeg, mijn
lippen waren enkel de drempel waarover het leven in hem gleed.
En hoewel die kus alles uitdrukte wat ik al die tijd had gevoeld, drukte ze ook uit
wat alle liefde uitdrukt: zichzelf, en niets meer. Het was niet Ester die Rick kuste.
Het was het leven dat Rick kuste, Ester was enkel de golf die de kus tot bij hem
bracht. Terwijl de kus alles droeg wat Ester ook was. Er was geen verschil meer tus-
sen de kus van Ester voor Rick en de kus van het leven voor Rick. En die kus ver-
nietigde alle muren die hij zo zorgvuldig om zijn hart had gebouwd en hij snikte.
En Ester en het leven voelden de pijn van het hart dat gevangen was en de balsem
van de kus voor een gewond hart. In die momenten stortte het leven zich in hem
uit, als de golven van een oceaan, een bron van liefde om nooit meer te vergeten.
Hij duwde zijn lijf tegen haar aan en met tranen in de ogen rukte hij aan haar haar
en sprak haar naam “Ester”. Ester draaide zich zachtjes van hem weg. Het moment
was voorbij. Ze voelde dat hij wel haar had gevonden, maar niet het Leven. Ze
had zijn angsten gevoeld toen de golven van de liefde zijn dijken doorbraken. Hij
had zijn lijf tegen haar lijf moeten voelen om hem aan zijn bestaan te herinneren.
Geluk en pijn sneden door de ziel van Ester. Geluk omdat de Liefde haar had
beroerd en zichzelf had gegeven, in één kus. Pijn omdat Rick zich aan haar had
vastgeklampt om te blijven bestaan. Pijn omdat ze zich herinnerde dat zij en hij dit
al eens eerder hadden gedaan, in een lang vervlogen verleden. Pijn omdat ze voelde
hoe moeilijk het is te sterven aan de Liefde.
Het gebeurde was alleen maar mogelijk geweest omdat ze doodop was. Doodop
van te strijden met haar gezel, haar dierbare slang. Nu begreep ze dat ze in die
strijd alles verloren had, alle illusies waaraan ze had vastgehouden. Voor de eerste
keer sinds de komst van Rick en de terugkeer van haar gezel was ze helemaal
naakt. Er viel niets meer te doen, niets meer te verdedigen, niets meer in stand te
houden. Ze had het allemaal moeten achterlaten.
Rick zocht haar hand terwijl ze terug naar haar huis slenterden. Hij zocht naar
woorden voor wat er gebeurd was, voor wat er niet gebeurd was. Zijn hand zocht
in haar hand naar een antwoord.
Ondertussen kwam het onvermijdelijke steeds dichterbij. Elke stap naar huis was
een stap verder uit elkaar, en daar was helemaal niets aan te doen. Straks zou Ester
helemaal terug zijn. Alles wat het betekende om Ester te zijn, zou terug zijn. En ze
voelde dat hij jarenlang zou verdwijnen.
Rick probeerde wat onhandig om een troostende arm om haar schouder te leggen,

65

MoedersRozenkrans_V6.indd 65 07-04-2008 16:05:09


maar niets hielp om de gapende leegte te overbruggen. Ester wist dat ze op eigen
kracht uit de leegte zou moeten terugkeren.
Ze waren bij de huisdeur aangekomen. Zijn gezicht was bleek en getekend door
de pijn, en tegelijk lag er een uitdrukking van extase op. Terwijl ze de sleutel in
het slot stak, wandelde hij langzaam verder, keerde zich om en zei: “Until further
notice”. Ik sloot de deur achter me, wandelde de trap op en zocht Jo in zijn bureau.
Hij keek me aan van achter zijn computer. Ik drukte zijn hoofd tegen mijn buik.
En samen hadden we pijn.
Ondanks de pijn en de moeizame terugkeer uit de leegte, ben ik de Godin en
mijn gezel oneindig dankbaar voor hun geschenk aan mij en aan de anderen. Een
geschenk dat ik zelf niet had kunnen geven, noch kiezen. Rick proefde de vruch-
ten van mijn zoektocht. En ik kreeg de vrijheid om te kiezen: sterven, of in leven
blijven en delen met diegenen die me elke dag op mijn tocht vergezelden.
In deemoed buig ik mijn hoofd voor een verhaal waarvan ik noch het begin, noch
het verloop, noch het einde ken. De geschenken van de Godin zijn grootser dan
mijn innigste verlangen.

66

MoedersRozenkrans_V6.indd 66 07-04-2008 16:05:09


Steve

Steve kwam op een mooie zomerdag in mijn leven. Hij stond in de deuropening
toen ik de boeken voor zijn lessenreeks ging afgeven. Een grijzende, rijzige man, de
handen losjes in de zakken van zijn joggingbroek en een glimlach die de pijn ach-
ter de vele lijnen in zijn gezicht probeerde te verbergen. Ik mocht hem meteen.
De lessen verliepen uitstekend. Hij was een gretige, leergierige leerling, die voor
alles open stond. Dat onze samenwerking zo aangenaam verliep, werd meteen ook
de bron van ons probleem. Mijn geliefde gezel maakte handig gebruik van al die
aangename uitwisselingen om Steve en mij te bereiken. Na een tijdje merkte ik hoe
de slangenkracht in zijn gezelschap wakker werd. Ik voelde me tot hem aangetrok-
ken, net omdat het zo fijn was om samen tijd door te brengen. En de gevoelens
waren wederkerig.
Zo begon een strijd om met die wederzijdse aantrekkingskracht om te gaan. Die
strijd verliep totaal anders voor Steve dan voor mij. Ik probeerde hem duidelijk te
maken dat zijn gevoelens niets met mij te maken hadden, dat de aantrekkings-
kracht een andere oorzaak had. De slang gebruikte mij als kanaal, en daar kon ik
niets aan doen. Steve was een andere mening toegedaan. Hij zag er absoluut geen
graten in om met mij naar bed te gaan, wilde ook niks liever. Hij werd bijna gek
van verlangen.
We brachten samen veel tijd door. Intieme tijd, zonder derden. Het werd een in-
tense zoektocht naar een manier om hem te overhalen, te overtuigen dat vrijen met
mij het hartstochtelijke verlangen van zijn ziel en lendenen niet zou bevredigen.
De zoektocht deed hem en mij pijn, ze haalde ons beiden onderuit. We huilden bij
elkaar uit omdat het allemaal zo uitzichtloos en zinloos leek.
Onze zoektocht zou meer dan twee jaar duren. Mijn gezel bracht ze tot een mooi-
er einde dan ik ooit had gedacht. Ze schonk zowel aan hem als aan mij het einde
waarnaar we zo intens hadden verlangd. Alleen niet op de manier die we voor ogen
hadden.
Intussen moesten Steve en ik alle regels van goed gedrag en zeden met de voeten
treden. We moesten haar laten betijen, ruimte geven.
Samen zijn met Steve was alle golven van een vuurblauwe oceaan berijden en het
oneindige dansen van de golven laten gebeuren, maar ook te pletter slaan op de
rotsige kusten.

67

MoedersRozenkrans_V6.indd 67 07-04-2008 16:05:09


20

De zon scheen zacht toen Steve die morgen aanbelde voor onze laatste les samen.
Ik liet hem schoorvoetend binnen. Ik was me scherp bewust van wat hij voor mij
voelde en van wat er allemaal in hem omging nu we elkaar voor de laatste keer
zagen.
We zouden samen een hele dag op stap gaan, naar Lille. Op zich was dit niet zo
ongewoon. Ik maakte deze trip met de meeste leerlingen, om het afscheid te vie-
ren. Een dag samen als bedanking, een laatste uitwisseling om onze vaak intense
tijd samen af te sluiten.
Bij Steve lag het veel gevoeliger. Hij wilde nog steeds wanhopig met me naar bed,
wat ik trouwens ook aan Jo had verteld. In zijn wanhoop had hij me al verschillen-
de keren tegen muren, zuilen, kastdeuren en bomen aangeduwd. Omdat woorden
op zo’n momenten niet helpen, had ik niet meer kunnen doen dan me onhandig
wegdraaien. Zijn verlangens en de slang hadden hem stevig in hun greep.
Om het allemaal nog wat moeilijker te maken, hadden Steve en ik elkaar al een
tijd niet meer gezien. Zijn vrouw, aan wie ik ook les gaf, had hem verzocht om de
resterende taallessen met een andere leerkracht af te werken. Hij was me al die tijd
wel blijven bellen en schrijven. En zo hadden we dus afgesproken voor die laatste
dag samen.
Hij had zijn vrouw niets verteld, dat wist ik. Het was niet aan mij om dat goed
of af te keuren. Ik was er me alleen heel erg van bewust dat ik de rol speelde die
zij me zo verweet. Ik was een hoer die haar man verleidde. Maar ik kon het niet
helpen, en ik kon haar ook niet uitleggen dat hij het was die mij tegen muren en
bomen aandrukte. Hij had zijn gevoelens voor mij altijd ontkend tegenover haar.
Alle verantwoordelijkheid kwam op mijn schouders terecht. Dus lachte ik een
beetje aarzelend naar de grijze figuur die voor mijn deur stond, en die uitkeek naar
een dagje samen.
Jo vroeg nog ironisch aan Steve om zich te gedragen. Maar die lachte alsof hij niet
wist waarover mijn man het had. Ik keek in Jo’s ogen en beloofde mijn best te doen,
een hele dag lang onder een heerlijk zonnetje.
De rit naar Lille verliep uitstekend. Het vooruitzicht van een lange vrije dag, zon-
der controle of opmerkingen van zijn vrouw, hadden Steve een opperbest humeur
bezorgd. Ik genoot van zijn gezelschap en zijn gepraat, en tezelfdertijd was ik blij
dat hij wegens het drukke verkeer niet handtastelijk kon worden. Het deed pijn om
hem zo vol verlangen naast me te voelen. We gingen al twee jaar met elkaar om, en
ik had hem niet kunnen overtuigen dat hij helemaal niet met me naar bed hoefde
te gaan om me te voelen en om zijn verlangens te bevredigen. Ik had hem proberen
duidelijk te maken dat je evengoed kon vrijen met de oceaan, met de bomen, met

68

MoedersRozenkrans_V6.indd 68 07-04-2008 16:05:09


de geest van een andere mens, zelfs met woorden. Maar niets verminderde de pijn
van het vuur. Mijn weigeringen hadden hem alleen maar gekwetst. Hij voelde het
vuur in mij en kon maar niet begrijpen waarom ik niet op zijn voorstellen inging.
Zijn tranen hadden me meermaals verleid om zijn handen te strelen, de lijnen in
zijn gezicht glad te strijken. Niets hielp en dat deed pijn. Want ik kende zijn pijn,
zijn pijn was mijn pijn. Een verzengend verlangen dat een antwoord zocht.
Ik had geen idee hoe we de hele dag gingen vullen. Op het programma stond voor-
lopig maar één bestemming: een obscure tentoonstelling van hedendaagse kunst.
We vonden de zaal zonder veel problemen, lieten onze jassen aan de balie achter
en wandelden een grote hal van staal en beton binnen. Het was vroeg in de morgen
en nog niet erg druk. De leegte van de hal overviel ons een beetje en we wandelden
plompverloren een grote donkere kamer binnen.
Op de vier wanden van de donkere kamer werden levensgrote opnames van naakte
mannen en vrouwen geprojecteerd. De figuren liepen naar elkaar toe, vielen, krab-
belden recht en liepen weer voort. Geen enkel geluid, alleen naakte mannen en
vrouwen die naar elkaar toe liepen, elkaar schenen te missen, vielen en weer liepen,
in een schijnbaar onophoudelijke, onverklaarbare cyclus. Het was muisstil in de
kamer. Geen geluid, geen andere bezoekers, geen verklaring voor de beelden,…
zelfs het gezoem van de projectoren kon je niet horen.
Steve trok me tegen zich aan in het donker. Zo stonden we samen te ademen en
te kijken naar de beelden, we waren alleen met onszelf en als vanzelf werd onze
adem één. Het volgende moment vielen de tijd en de wereld en het hele doel van
de dag weg. Als op wolken verkenden we de rest van de tentoonstelling, tussen de
andere mensen die deze wereld bevolkten. Onze volgende stop was een spiegel-
kamer. Hier kwam het geluid van alle kanten. Net als de andere bezoekers riepen
we naar elkaar en hoorden we hoe de geluiden van onszelf en de andere mensen
ons tegemoet rolden. We lachten en we wandelden verder tot we een grote koepel
bereikten.
Onder de koepel lagen bezoekers op grote kussens. We volgden hun voorbeeld,
legden ons naast elkaar neer en schoven tegen elkaar aan. Zijn hand raakte de
mijne en we keken naar boven. De hele koepel werd gevuld met beelden van ge-
bouwen en stadsgezichten, beelden die steeds wisselden, veranderden, vervormden
en in andere beelden overliepen. Het computerprogramma zat zo vernuftig in el-
kaar, dat je nooit echt wist waarnaar je keek of hoe de verandering zou gebeuren. Je
had de indruk dat je op geen enkel moment alles kon zien, dat je steeds een stukje
van het veranderende lichtbeeld miste.
We rustten tussen de vele mensen die zich over ons en om ons heen bewogen, en
ik voelde hoe Steve tegen me aan ademde. Eén adem, één ritme, terwijl de beelden
boven ons bleven veranderen. De beelden waren zo mooi, zo verwarrend, zo licht-

69

MoedersRozenkrans_V6.indd 69 07-04-2008 16:05:09


gevend en zo alles vullend, dat ik ze plots in mij scheen te voelen. Die miljoenen
lichtpuntjes boven mijn hoofd bevonden zich ook in mij en ik ademde sneller. En
plots werd ik me bewust van mijn gezel, de slang. Ik voelde haar over mijn hele lijf.
Ik zuchtte en kon niet geloven in welke situatie ik nu weer was terechtgekomen.
Maar het proces was niet te stoppen. De beelden op de binnenkant van de koepel
bleven maar komen en gaan, miljoenen lichtpuntjes in beelden van gebouwen, bin-
nen en buiten, groot en klein.
En ik voelde me gevangen, heerlijk gevangen gezet door de beelden en door Steve
die tegen me aan ademde en mijn ene hand teder in de zijne hield, en tegelijk
pijnlijk gebonden door de vele mensen die zich rondom mij bewogen. Ik kon niet
bewegen, ik kon niet echt hijgen en ik kon ook niet roepen toen mijn slang zich
een weg door me heen zocht. Ik kon haar niet loslaten in één gigantische schreeuw.
Alles wat ik had, moest ik inzetten om te blijven ademen, om mijn gezel te laten
bewegen, om mezelf te delen met het licht en met Steve, met wie ik mijn adem
deelde. Even schoot het door mijn hoofd dat mijn gezel me weer eens mooi had
beetgenomen. Wat wij wisten of wilden had geen enkele rol gespeeld. Zij had de
omstandigheden gekozen. Noch Steve noch ik konden midden in deze tentoon-
stelling onze kleren uittrekken. Hij kon mij niet strelen en ik kon ook mezelf niet
strelen. Niets kon. En dus ging mijn gezel ongestoord haar gang.
Het enige wat wel nog kon, was kijken en het licht laten komen en terwijl het licht
in me kwam, in golven, mee met de slang en met de adem van Steve, merkte ik
plots hoe ook Steve op de een of andere manier deelnam aan wat er gebeurde. We
hadden geen woord gewisseld sinds we onder de koepel waren gaan liggen en ik
had geen benul hoelang we er al lagen. Maar ik voelde hoe zijn hand met de mijne
vervloeide en hoe mijn lichtgolven de zijne werden.
En ik had geen andere keuze dan kijken naar die lichtpuntjes, tot ik ook het kijken
vergat. Kijken werd voelen, kijken werd daar zijn, verdwalen en verdwijnen in de
miljarden lichtpuntjes die zich door mijn lichaam verspreidden, samen met de
gebouwen en de straten en de parken en de bloembakken en de marmeren beelden
en de magistrale trappen in overbelichte hallen, alles was in mij en de golven van
mijn slang verdwenen, in puntjes, in bewegingen die er geen waren. Ik pulseerde in
en uit mezelf, in en uit Steve en in en uit de koepel en de mensen.
En alles scheen de liefde met mij te bedrijven, in een oneindigheid van beweging
die geen beweging meer was. Geen golven, geen stilte, geen pieken, geen dalen,
maar ergens daar voorbij. De computer bedreef de liefde met me, net zoals de
lawaaierige scholieren die over ons heen stapten, de rook in de zaal, de kussens
waarop we lagen en Steve tegen me aan. Alles bewoog in mij, viel stil en spatte
uiteen. Er was niet langer een orgasme of geen orgasme, alles was meegenomen,
veranderd en uiteengevallen. Niets bleef bestaan en ik wist ook niet meer of ik mijn

70

MoedersRozenkrans_V6.indd 70 07-04-2008 16:05:09


ogen nog open had en of ik de beelden nog wel waarnam en of de lichtpuntjes zich
in mij bevonden en of Steve zich nog tegen me aan bevond, mijn hand rustend in
de zijne.
Na een tijd riepen mijn pijnlijk stijve spieren me terug. Ik voelde dat mijn onder-
broek doorweekt was en aan me kleefde. Steve richtte zich bijna gelijktijdig met
mij op en hielp me zonder woorden naar het toilet. Mijn knieën beefden. Ik voelde
me draaierig en had enorme trek in chocolade. Terwijl we op bonbons kauwden
en weer op krachten kwamen, gaapte Steve me aan. Hij kon er maar niet bij dat
hij gevoeld had wat er met mij gebeurde, terwijl er aan de buitenkant van het hele
proces niets te zien was geweest. Hij betastte zijn hand telkens opnieuw en vroeg
zich af hoe het mogelijk was: mijn orgasmen, de lichtprikkeling, de intense bewe-
ging in zijn hand, allemaal vervlochten in één ervaring. Ook hij had uiteindelijk
zijn ogen gesloten, overweldigd door wat er gebeurde en waar geen enkele uitleg
voor mogelijk was.
Terwijl we genoten van de chocoladebonbons, drentelden we naar het laatste ge-
deelte van de tentoonstelling. In het halfduister zagen we een kathedraal van kar-
ton en beton, waarin kriskras nissen waren aangebracht. Wanneer je je hoofd in
zo’n nis stak, werd je door telkens een andere geur meegevoerd. Ik voelde me een
beetje euforisch worden. De kunstenaar had zeer vertrouwde geuren gecompo-
neerd. Regen op kasseistenen. Mosselschelpen, frieten en verschaald bier in een
rokerig café. Opgedroogde beken en grachten op het einde van de zomer. Ik pro-
beerde Steve warm te maken voor die geuren en praatte honderduit over wat ze
vertelden over mijn land. Hij luisterde gedwee en stak zijn hoofd in de nissen. We
gingen heen en weer tussen de verschillende nissen, in een labyrint van spaarzaam
verlichte gangen die nergens heen schenen te gaan. De geuren maakten me opge-
wekt, licht in het hoofd.
Op een bepaald moment stond Steve met zijn hoofd in een nis, beide handen
tegen de wand naast de opening gedrukt. Ik leunde ontspannen tegen een andere
muur en keek naar hem. Alles viel een beetje stil, de geuren, de geluiden, mijn ge-
dachten, hoe het karton onder mijn handen aanvoelde. En toen viel de hele wereld
stil. Het beeld van de achterkant van zijn lijf zette zich in me vast. Meer bestond
er niet meer, al de rest was verdwenen.
Plots stak ik de gang over. Ik bewoog me naar hem toe, zonder aarzeling, zonder
aanleiding, zonder te weten waarom, als in een glasheldere droom waarbij de grond
onder je voeten verdwijnt. Hij kon me niet horen aankomen, want ik stapte niet,
en ik legde mijn hand op de zijne. En heel even flitste het door me heen dat ik wist
wat er zou gebeuren, want mijn gezel was aanwezig.
Steves lijf schokte en in één beweging duwde hij zijn hele lichaam zijdelings tegen
me aan. Mijn energie vloeide in de zijne, en zijn leven stroomde in het mijne. Zijn

71

MoedersRozenkrans_V6.indd 71 07-04-2008 16:05:10


lichaam spande zich en het mijne spande zich. En we leunden tegen de muren
van de kathedraal en ademden. Een hand op elkaar, ogen gesloten, verankerd in
de tijd. En een prikkelend, strelend, pijnigend veld van menselijke energie die alle
kanten uitging. De energie explodeerde in miljoenen strelingen door ons lijf heen,
en onze enige beschutting was een muur van karton waartegen we konden leunen.
We kreunden en toen verdween ook de wereld van karton, beton en stemmen van
mensen in de verte. Wij en niets. En niets.
Ik weet niet hoe lang dit alles duurde, maar ik voelde plots de onderzoekende blik-
ken van andere bezoekers op ons rusten. Ik maakte me los van de muur en leidde
Steve voorzichtig uit de kathedraal. Hij kon een hele tijd niet spreken en staarde
me aan. Tot hij uiteindelijk mijn hoofd tegen zijn borst drukte, aan mijn haren
rukte en snikte.
Een koffie in een rokerig café bracht ons terug bij onze positieven. We realiseerden
ons dat we de hele dag in de tentoonstelling hadden doorgebracht, zonder over de
tijd na te denken. Hij keek me aan en zweeg. Alle vragen die hij voor mij had en
nog veel meer, waren beantwoord. Ik prees mijn gezel, de slang, omdat ze me had
overvallen, omdat ze mij en mijn ideeën had uitgeschakeld, omdat zij had geweten
wat mogelijk was en hoe en omdat ze hem uiteindelijk had gegeven wat ik zelf zo
graag wilde. Komen en nog eens komen, zonder meer.
Ik had mezelf in de weg gezeten, omdat ik hem graag mocht en omdat ik piekerde
over zijn vrouw, voor wie ik de verleidster was. Dat alles had mijn geliefde gezel
moeiteloos opzijgeschoven, als compleet onbelangrijk. Wat ik voelde of dacht, wat
anderen voelden of dachten, dat was allemaal van geen tel.
We reden naar huis en Steve kon vertrekken, terug naar de VS. Hij had ontvangen
waarvoor ik en mijn slang in zijn leven waren verschenen. Bij het vertrek kuste hij
me braaf op mijn haarrand, zuchtte en verdween.

21

Hij was er vroeg die vrijdagmorgen. Om zijn Nederlands te oefenen, zouden we


samen een bezoek brengen aan het centrum van de stad en aan de kerstmarkt. Ik
wist dat hij er veel zin in had, om dezelfde redenen dat hij me ook graag bij hem
thuis over de vloer kreeg. Voor het gezelschap en de eindeloze gesprekken, maar
ook voor het vuur dat harder brandde als ik in zijn buurt was. Het was koud en
winderig, en er miezerde een fijne regen uit de donkergrijze lucht. Algauw liep ik
dicht tegen Steve aan en koesterde me in zijn warmte. Hij genoot ervan. Intussen
vertelde ik hem honderduit over de stad waar ik ondertussen al meer dan vijf-
tien jaar woonde. Hij keek, monsterde de dingen en zoog alles om hem heen met

72

MoedersRozenkrans_V6.indd 72 07-04-2008 16:05:10


dezelfde gretigheid op. De gebouwen, de verhalen, de koffie. We hadden plezier
samen. En ik vergat mijn achterdocht en de vrees dat hij me ergens tegenaan zou
drukken.
Tegen de middag ontvluchtten we de kou en de drukte. We liepen de kathedraal
binnen en dwaalden rond in de gangen, keken naar de altaren, de kaarsen, de kran-
sen en het binnenvallend licht en luisterden naar de zachte muziek op de ach-
tergrond. We brandden een kaars in een van de zijkapellen en wandelden verder.
Steve bleef staan. Ik liet me vermoeid op een stoel zakken, tot ik merkte dat hij
gebiologeerd naar een groot glas-in-loodraam stond te kijken. Ik naderde voor-
zichtig om hem niet te storen, raakte zacht zijn schouder aan en keek dezelfde
richting uit.
En voor ik het wist, stond ik voor hem, mijn rug tegen hem aangeduwd, zijn armen
over mijn schouders, mijn handen gevangen onder mijn hoed die hij stevig in zijn
handen hield. En we keken samen. Het raam was helemaal anders dan de andere
ramen in de kerk. Er zat geen groen of rood of blauw of geel in. De enige kleuren
waren grijs, lila, lichtblauw, roze en zwart. Ik herkende ook niet onmiddellijk een
scène uit de bijbel, zoals op de andere ramen. We praatten een beetje over het raam
en vroegen ons af wat het voorstelde. Ondertussen viel onze adem langzamerhand
samen. We vonden geen antwoord op onze vragen en werden stil.
Toen wees Steve me op het beeld van een zwaan, helemaal in de top van het raam.
Ik volgde zijn vinger, maar zag geen zwaan. Wat ik zag was een slang, die de levens
van alle mensen onder haar in de boom vasthield. En ik kon niet geloven dat we de
hele tijd naar een slang hadden gekeken. Samen met dat inzicht schoot mijn eigen
slang onverhoeds in me naar boven.
Voor ik het wist, nam ze alles in mij over. Ze was niet langer verf op glas, maar
leefde in mij. Mijn hele lichaam werd transparant en groter en met elke beweging
die ze maakte, vermengde Steves energie zich met de mijne. De grenzen van het
loodraam en de grenzen van de kerk waren verdwenen. En ik voelde Steve ver-
smelten binnen de grenzen van zijn eigen zintuigen en ik voelde hoe zij hem zou
nemen, meenemen, zoveel verder dan een mens kon. En het enige wat ik kon doen,
was daar staan, verdwijnen, en tegelijk getuige en deelnemer zijn.
Ik was me bewust van de rugzak op mijn rug en de borst van Steve. En ik voelde
hoe Steve onder de krachtige beweging van de slang niet anders kon dan zich
harder tegen me aan drukken. Om enkel die rugzak in de weg te voelen. Ik besefte
dat de hele ervaring voor hem veel lichamelijker zou zijn dan voor mij. En we
ademden en we sloten onze ogen, zijn armen knelden me harder vast en zijn hoofd
zakte tegen het mijne, en toen liet de slang alles in een wervelwind verdwijnen en
bracht ze ons een orgasme dat zoveel wijder was dan onze lichamen. Een orgasme
dat door en voorbij het raam en de kerk uitdijde.

73

MoedersRozenkrans_V6.indd 73 07-04-2008 16:05:10


En hoeveel keer ik het ook al had meegemaakt, het was altijd pijnlijk om erna weer
binnen de grenzen terug keren, binnen de beperkingen van een lichaam dat in
een ongemakkelijke positie aan de grond genageld stond. De grenzen zaten weer
potdicht. Het was wachten op haar en op verlangens die groot genoeg zouden zijn
om ze weer open te breken. Steve en ik liepen half gedrogeerd de kerk uit en een
café binnen.
Ik voelde dat hij me wilde kussen, me de kleren van het lijf wilde scheuren, dat hij
bijna stikte in zijn verlangens. Er zat niets anders op dan hem zo zacht mogelijk
tot bedaren te brengen en te proberen het onuitlegbare uit te leggen. Ik zuchtte
toen hij zijn hand over het marmeren tafelblad naar me toeschoof en ik de mijne
erop liet rusten. Er was zo weinig dat ik kon doen of zeggen. De strelingen van
mijn handen over zijn handen en over zijn gezicht waren de enige troost die ik kon
bieden voor haar werk.
Hij begreep er helemaal niets van en raasde maar door over zijn enorme nood aan
lichamelijk contact. En ik vroeg me af hoe mijn gezel er steeds weer in slaagde om
mensen met een enorme, maar onderbenutte seksuele kracht te vinden. Het was
alsof hun nood haar wakker maakte.
Ik zuchtte opnieuw en leidde Steve terug naar buiten, in de ijskoude wind. Om
hem terug tot zijn zinnen te brengen. En ik hoopte dat er een dag zou komen
waarop hij voelde en begreep dat haar komst niets te maken had met mijn of
zijn lijf. Dat hij zou voelen dat verenigen met haar zoveel meer bracht dan een
vereniging van lichamen. Het deed me pijn, heel erg pijn om te voelen dat de hele
ervaring zijn verlangen alleen maar vergroot had. Dat hij slechts geproefd had van
de mogelijkheden, zonder verzadigd te zijn, zonder compleet verrukt te zijn. Daar-
voor had hij zich te veel aan mijn lijf gehecht.
We wandelden terug naar huis en hij nam met pijn in zijn handen afscheid van me.
Pijn in elke vezel van zijn lijf, omdat zij in hem verlangde en ik geen antwoord kon
verzinnen. Ik zuchtte omdat zijn pijn de mijne was. En ook omdat ze al zolang de
mijne was.

22

Steve was de zoveelste student die ik Nederlands zou leren. In de eerste lessen leek
er weinig aan de hand. Hij leerde ongewoon snel, was geïnteresseerd in ontzettend
veel dingen en had bovendien ook tijd om les te nemen. Dat was een verademing.
Voor de meeste studenten waren taallessen geen prioriteit in vergelijking met de
rest van het werk en de strijd tegen de deadline.
Steve gaf me vanaf het begin het gevoel dat ik echt welkom was. Zijn studiemate-

74

MoedersRozenkrans_V6.indd 74 07-04-2008 16:05:10


riaal lag steevast klaar op tafel, geflankeerd door een kladblad met extra vragen, een
stapeltje boeken uit de bibliotheek en een kan verse koffie. De muziek stond zacht
en het licht in de woonkamer was gedempt. Kortom: de lesuren gleden moeiteloos
voorbij. Bovendien stond hij er ook voor open om zijn taalkennis in de praktijk
te brengen. Dus wandelden we door het kleine dorp waar hij woonde. We gingen
samen winkelen, slenterden langs de etalages en bezochten de plaatselijke kerk.
Het deed er niet toe wat we deden: hij leek altijd voor alles open te staan. Ik had
het bijzonder naar mijn zin. Een student met tijd, zin én aanleg om de taal te leren,
dat maakte je niet vaak mee.
De sfeer sloeg om toen zijn vrouw, aan wie ik ook taallessen gaf, me apart nam. Ze
vertelde me resoluut waarover ik allemaal niet met haar man mocht spreken. The-
ma’s als alcohol, vrouwen, seksualiteit en geloof waren taboe. Dat lag allemaal te
gevoelig en het zou hem alleen maar kwetsen. Bovendien zou hij me terechtwijzen,
net zoals zij nu met mij deed. Ik luisterde geschokt. Over al die onderwerpen had
ik het al uitgebreid met Steve gehad. Van enige weerzin had ik in al die tijd weinig
gemerkt. Integendeel.
Op mijn hoede vatte ik de volgende les met Steve aan. We gingen tegenover el-
kaar zitten op de vloer in de woonkamer, en ik vroeg me af wat hij en zijn vrouw
met elkaar hadden besproken. Steve schonk me nog een kop koffie in. Boven de
opengeslagen boeken vroeg hij mij plots of ik geloofde en in wat of wie dan wel.
De wereld viel stil en ik keek hem met ongeloof aan. En zonder te weten waarom
deed ik het verhaal van zijn vrouw. Ik had liever gelogen, een uitleg gebreid aan zijn
vraag. Maar iets verhinderde dat.
Steve staarde me met hetzelfde ongeloof aan en enkele minuten later bevonden we
ons in de kleine donkere keuken, naast een pot geurige, pruttelende koffie. En hij
vertelde over zijn leven, zijn relatie die in het slop zat, hoe hij en zijn vrouw elkaar
al in geen jaren meer hadden aangeraakt, hoe hij ook niet meer wist wat hij eraan
moest doen, hoe ze naast elkaar leefden, hoe hij niet meer zeker was van zijn am-
bities, hoe hij hun huwelijk alleen nog gaande hield omdat hij zijn zoon niet wilde
kwetsen. Ik luisterde en hield zijn hand vast.
Daarna hielden we onze lessen niet meer in de heldere, ruime woonkamer, maar
in de donkerbruine krappe keuken. Hij vertelde en ik vertelde, veel meer dan ik
ooit aan een student had prijsgegeven. Ik had geen idee waarom. Tot ik haar voelde
roeren aan de voet van mijn ruggengraat en besefte dat Steve zijn stoel elke les wat
dichter naar me toe schoof. Ik was ontzet en voelde me gebruikt. Mijn slang had
mij gebruikt om hem aan te trekken. Ik probeerde haar met alle macht onder de
duim te houden. Maar wanneer we samen aan tafel zaten, kwam ze in beweging
en moest ik dieper ademhalen. Ik kreeg het warm en merkte dat Steve het al even
warm kreeg als ik. Steeds vaker zaten we in T-shirt naast elkaar.

75

MoedersRozenkrans_V6.indd 75 07-04-2008 16:05:10


Toen onze knieën elkaar onder de keukentafel bereikten, drong het tot me door dat
ik iets moest ondernemen. Anders zou mijn slang ons knettergek maken, daar in
de kleine keuken, waar we elkaar nauwelijks konden ontwijken, waar onze licha-
men als vanzelf naar elkaar op zoek gingen. Ik probeerde aan Steve uit te leggen
dat ik een slang droeg, dat zij ons aantrok en dat ik hem misschien eens moest
behandelen. Een healing zou een deel van zijn energetische blokkades opruimen
en misschien de pijn wat verzachten.
Hij keek me zonder iets te zeggen aan en liet me begaan. We gingen naar de woon-
kamer en kozen wat zachte achtergrondmuziek uit. Ik stelde voor dat hij recht voor
me zou staan, zodat ik gemakkelijker zijn energie rond hem kon verschuiven. Ik
ontspande. Eindelijk kon ik iets doen aan de druk in mijn eigen lijf en kon ik Steve
helpen met alle dingen die in zijn lijf vastzaten. Ik bewoog mijn handen rond zijn
lichaam en focuste me helemaal op zijn energie.
Plots drukte mijn hele bekken zich als in een flits tegen zijn billen aan. Mijn slang
schoot uit mijn lijf en drong het zijne binnen. Ik kreunde van de kracht en besefte
heel helder dat ze ons verenigde, buiten alles om, door mij en door hem. Ik rilde
en huilde traag, terwijl mijn hoofd tegen zijn rug zakte. Ik voelde dat hij niet wist
wat er gebeurde. Maar de druk van zijn vlakke hand tegen mijn onderrug bewees
dat zijn verlangens beantwoord werden.
De kracht had geen tijd nodig om ons te verenigen. De tijd viel gewoon weg, en
Steve en ik verdwenen. En ik kwam en Steve werd ziek van mijn komen en van
haar kracht.
Ik was kliedernat en Steve viel in de sofa, overweldigd door deze nieuwe ervaring
en door de geur die de kamer vulde. Ik streelde de lijnen van zijn voorhoofd en
vertelde hem dat het me speet. Ik wist dat hij geen idee had waarover ik het had en
dat hij de gevolgen van de slangenbeet niet kon inschatten.
Ik dekte hem toe en reed naar huis. Huilend omdat ik haar had gevoeld en toch
niet had kunnen tegenhouden. Huilend omdat ik de pijn en het onverzadigba-
re verlangen die nu zouden volgen maar al te goed kende. Huilend omdat Steve
zich op mij had gericht, terwijl het om haar ging. Die aantrekkingskracht had zij
schaamteloos uitgebuit, mijn slang. Ze had gebruik gemaakt van het feit dat Ester
en Steve het goed met elkaar konden vinden.

76

MoedersRozenkrans_V6.indd 76 07-04-2008 16:05:10


Maria

Ik leerde Maria kennen via een gemeenschappelijke kennis. Hij was ervan over-
tuigd dat ook zij een slang droeg. Ik wist niet of hij gelijk. Op dat ogenblik had
mijn slang nog maar één andere persoon gebeten. Ik wist nog niet wat ze met
mij of de anderen van zinnens was. Pas later zou blijken dat de slang een groepje
mensen rond me verzamelde. Ik was verantwoordelijk voor hen, ik moest hen be-
geleiden en bijstaan in het bewustwordingsproces dat gepaard gaat met het wakker
worden van de slang.
De slang bleek over een onvoorstelbaar vermogen te beschikken om mensen uit te
kiezen en in de val te lokken. Zonder valstrik was het ook niet gelukt: niemand laat
zich zomaar vangen door een kracht die alle diepgekoesterde illusies vernietigt. De
slang gebruikte al mijn zwakheden en blinde vlekken om mensen aan te trekken
en te bijten.
Na verloop van tijd was ik vertrouwd met haar werkmethode. Toch bleef ze me
altijd een stap voor. Altijd was er in mij nog duisternis waarvan mijn slang handig
gebruikmaakte. Bij Maria was het niet anders.
De relatie met Maria begon heel onschuldig, met het uitwisselen van nieuwtjes via
e-mail. Onze correspondentie verliep verbazend vlot voor twee mensen die elkaar
nog nooit hadden ontmoet. Al snel stuurde ik haar zelfs stukken uit mijn dagboek
op. Diep vanbinnen vertrouwde ik haar. Ik vertrouwde erop dat ze mijn relatie met
mijn slang niet vreemd zou vinden.
Maanden gingen voorbij, en toen besloot Maria dat ze naar Europa zou komen,
voor een bezoek. Langzaam daagde het mij dat er wel degelijk iets meer aan de
hand was dan een prettige mailrelatie. Waarom nam een wildvreemde vrouw het
risico om me op te zoeken? Waarom durfde ze net dat tikkeltje meer? Het ant-
woord was simpel: mijn teergeliefde slang was aan het werk. Maria leren kennen,
was mezelf leren kennen als vrouw. Een bitterzoete heerlijkheid.

23

Maria kwam in de zomer. We maakten een afspraak bij mij thuis voor een hea-
lingsessie. Zoals steeds maakte ik voor de sessie mijn geest zo goed mogelijk leeg.
Zo kon ik mijn persoonlijk oordeel uitschakelen en de ander het beste helpen.
Een licht zinderen in mijn buik was het enige signaal dat ik dit keer wel degelijk
betrokken partij was.
De sessie verliep vrij moeiteloos. Ze rustte wat op de mat om bij te komen van
de emoties die naar boven waren gekomen. En zoals ze daar op de grond zat, de

77

MoedersRozenkrans_V6.indd 77 07-04-2008 16:05:10


gebogen rug in dat kort zwart jurkje, kon ik niet anders dan dichterbij komen. Ik
voelde een immense nood om bij haar te zijn, om haar te troosten.
Voorzichtig schoof ik op de mat naar haar toe. Ik sloeg mijn benen om de hare,
legde zonder veel omhaal mijn arm om haar middel en streek met mijn wang
langs de naakte huid van haar bovenrug. Ik had haar gemist, diep gemist, hoewel
ik geen idee had waarom. Een wirwar van gevoelens lokte bij mij een diepe zucht
uit. Voorzichtig kuste ik haar langs de rand van haar jurk. Droge lippen over een
onbekende huid.
Ik was nog niet goed bekomen van de durf waarmee ik deze onbekende had ge-
kust, of Maria draaide zich om, de ogen wijd open. Haar handen gingen over mijn
gezicht, streelden mijn oogleden. En ze keek me aan. Heldere, witte, blauwe ster-
ren van ogen keken me aan, zonder schroom, zo open. Dan woelden mijn handen
door haar haar, stroeve rode krulletjes, met hier en daar wat grijs, die langs mijn
handpalmen schuurden.
En ik voelde diep vanbinnen hoe dit spel van speelse handen mijn slang wakker
maakte. We haalden adem en onze lippen en vingers gleden op verkenning en we
plantten kussen overal waar huid tussen kleren zichtbaar was. Haar ellebogen, de
binnenkant van mijn armen, de plek waar haar nek in haar schouders overging,
mijn voorhoofd, haar sleutelbeenderen, naakte huid die zoekende lippen en tas-
tende vingers verwelkomde. Elke beweging werd beantwoord. En met elke adem-
haling raakten we dieper op elkaar afgestemd. Ik ademde haar huid met de grote
sproeten, en ze had een antwoord op al mijn verlangens, deze vreemdelinge die me
niet wantrouwde en die het slangenvuur in me aanwakkerde en steeds hoger deed
oplaaien.
We zaten dicht tegen elkaar aangeschoven en verkenden elkanders gezicht, elkan-
ders ademhaling, elkanders ribben. Ik voelde geen spel, en ook geen weerstand.
Alleen onbekende verlangens die zich een weg baanden door onze lichamen.
We gleden naast elkaar neer op de mat en ze stond toe dat ik mijn been over haar
naakte, gevlekte benen sloeg en nog dichterbij kwam. Onze lichamen streelden
elkaar over de volledige lengte, verenigd. Ik liet mijn hoofd op haar borst zakken en
voelde haar kussen over mijn haar glijden. Het vuur joeg verder door mijn lijf. En
van ongemak stond ik op en keek neer op dit bevallige wezen dat helemaal van de
andere kant van de oceaan naar mij toe was gekomen. Zo mooi had ik haar zelf niet
kunnen verzinnen. Maria lag te kronkelen op de mat. Een roodharige die al een
beetje grijs werd, in een zwart jurkje, met mooi afgetekende beenderen en een huid
vol grote pigmentvlekken, jaguarvlekken die door de opwinding donker wemelden
en tot leven leken te komen. Al mijn zwakheden werden haarfijn bespeeld. Ik wist
dat zij, mijn slang, aan het werk was.
Voor ik het wist, stonden we beiden recht en tegenover elkaar. Onze handen zoch-

78

MoedersRozenkrans_V6.indd 78 07-04-2008 16:05:10


ten elkaar, verkenden elke huidplooi en spier. Plots schoot mijn bekken naar voren
en drong mijn slang bij Maria binnen. Een bliksemschicht, buiten mijn wil en mijn
weten om. Ik hield me krampachtig aan haar vast, terwijl zij ons verenigde, kreu-
nend onder de kracht die zich een weg uit mij en in haar baande. Ze nam Maria.
Alsof die wist wat er gebeurde, klemde ze me stevig vast. Ze drukte me tegen zich
aan tot alles weer tot bedaren kwam.
Ik voelde het vocht traag en in fijne straaltjes langs mijn benen sijpelen, en ik
staarde haar onthutst aan. Ze sloot de ogen en kuste me zacht. En in de zachte
druk van haar lijf, voelde ik hoe ook zij was klaargekomen. Rechtstaand, zonder
dat we hadden bewogen, krampachtig verbonden, had de slang haar, ons genomen.
Beter, dieper, machtiger dan ik ooit had kunnen vermoeden. Ze verenigde ons on-
losmakelijk. Ik wilde Maria bevruchten en Maria wilde mijn kinderen dragen.
Ik had gehoopt op een teken dat me zou vertellen dat Maria slangenvuur droeg.
Dat teken was er gekomen, maar dan wel op een totaal onverwachte manier. De
slang had ons allebei gebruikt. Wij hadden gehoorzaamd zonder te weten waarom
of hoe. De gebeurtenis had ons allebei even verward achtergelaten.
We tastten elkanders mond af en gingen op zoek naar onze echtgenoten, die zich
ergens anders in huis bevonden. Op dat moment was het een vreemde gedachte
dat we elk ook nog een man hadden. We hadden het gevoel dat we net samen een
kind hadden verwekt. Een kind waarnaar we intens hadden verlangd en dat alles
in zich droeg wat wij voor elkaar voelden, hoewel we elkaar slechts een paar uren
daarvoor voor het eerst hadden gezien. Een liefdeskind.

24

Niet lang na Maria’s bezoek herinnerde ik me plots waarom we ons zo tot el-
kaar aangetrokken voelden. De herinnering overviel me toen ik probeerde neer
te schrijven wat haar komst in mijn leven met zich had meegebracht. Het was
een herinnering die werkelijk uit het niets naar boven kwam. Ik had het altijd vrij
gewoon gevonden dat ik me dingen uit vorige levens herinnerde. Maar tot dat mo-
ment had ik nooit begrepen dat je je niet alleen aan pijn en ellende, maar evengoed
aan heerlijke, gelukkige momenten kan vastklampen.
Ik was een man die achter zijn vrouw stond en zijn hand op haar gezwollen, zwan-
gere buik legde. Ze lachte gelukkig en liet haar hoofd tegen mijn borst leunen, ter-
wijl mijn hand over haar buik streek. Ik voelde me thuiskomen bij deze vrouw. Ze
liet zich met gesloten ogen door mijn armen insluiten en gaf zich aan de warmte
over. Haar lichaam gloeide en was vol onder haar zware kleren. We stonden in
een open hal en rondom ons liepen mensen voorbij. Het deerde ons niet. Ik beet

79

MoedersRozenkrans_V6.indd 79 07-04-2008 16:05:11


zachtjes in haar nek. Ze lachte, draaide haar hoofd naar achter en zette speels haar
tanden in mijn oren. Ik verlangde naar haar, naar deze volle vrouw die zachtjes
“nee” mompelde. Maar haar hoofd rolde over mijn borst en haar buik zwol en
werd harder onder mijn hand. Ze zuchtte nauwelijks hoorbaar, schoof haar voeten
wat uit elkaar en duwde haar rug tegen me aan, en ik voelde hoe ze nog zwaarder
werd.
Ik sloot de ogen en zuchtte samen met haar, ik voelde de warmte van haar dijen te-
gen de mijne aan. Mijn hand gleed onder haar zware jurk naar boven. In de plooien
van haar huid, tegen de gewelven van haar benen. Ze ademde dieper en fluisterde
mijn naam. Met haar ene hand duwde ze mijn hand steviger tegen haar buik, ons
kind. De andere hand sloeg ze als een haak rond mijn nek. Mijn andere hand zette
zijn verkenningstocht naar boven voort.
Ze opende haar benen nog wat meer nu, en zakte dieper door de knieën, haar rug-
gengraat recht tegen me aan. We smoorden elkanders woorden met een diepe kus
en schurkten langzaam tegen elkaar aan. Lagen van kleren schoven over elkaar,
drukten tegen elkaar, op en neer, en ik voelde hoe mijn liefdesstaf, hoe mijn bloem
gezwollen was. Hoe zijn kop tegen het leder van mijn broek drukte en hoe het
leder langs mijn tedere huid schuurde. Mijn vrouw schoof en kreunde, en telkens
wanneer haar rug langs me schoof, spande mijn huid zich meer, en mijn juwelen
schoven mee. Ik hongerde naar deze vrouw. Honger terwijl het bloed in mijn staf
klopte en bij elke klaaglijke kreun drukte ik harder en kwam haar adamsappel
dichterbij.
Onder mijn hand zwollen en schoven haar lippen uit elkaar en ze rilde. Haar hoofd
kneusde mijn sleutelbeen, haar mond hing open en haar lippen krulden er als ver-
droogde bladeren rond. Mijn hand zocht verder, verkende haar harige heuvel. Ze
klikte met haar tong en mijn fluit was zo stijf dat het bijna pijn deed. Mijn ballen
waren gespannen en hoog opgetrokken, tegen mijn liezen aan, en de natte binnen-
kant van het leder schaafde mijn mooie hoofd open.
En dan kantelde ze haar bekken, mijn liefste vrouw, haar rug een kom om me te
verwelkomen. Terwijl ze mijn hand krampachtig op haar buik hield, ging mijn
andere hand verder. Ik verkende de glinsterende rand, de zalige openingen, en de
kleine knobbel groeide onder het draaien van mijn duim. En onder mijn duim
voelde ik ook bij haar het vuur groeien, ze drukte zich harder tegen me aan. En
ik drukte harder in haar kom. Ze zakte verder en ik boog mijn dijen om haar te
ondersteunen. Ze kreunde nog trager, nog dieper, en haar buik werd nog harder.
Dan reikte ze met haar arm naar achter en duwde met haar hand in mijn rug,
drukte me tegen zich aan. Terwijl mijn vingers haar streelden, haar lippen over-
hoop haalden, haar binnendrongen, speelden, streelden en streken, steeds dieper en
sneller. Ze kreunde en water gleed over mijn vingers. Terwijl ik pijnlijk diep klaar-

80

MoedersRozenkrans_V6.indd 80 07-04-2008 16:05:11


kwam tegen het leder, dat me gevangen hield. Ze beet me in de keel en drukte mijn
hand dieper tegen haar buik, terwijl ze met korte pauzes kreunde en langzaam haar
rug weer rechtte. Mijn vrouw. We vielen bijna op de grond neer, mijn vrouw en
ik. Heel even bestonden we niet meer, mijn vrouw en ik. Heel even viel alles weg.
Onze kleren, onze lichamen, ons klaaglijk gezang. Heel even.
Traag hervonden we ons evenwicht, in het licht van de late namiddag in die grote
hal. We waren nat, we roken en alles plakte. Over haar gezicht hing een roze gloed,
waarin ik me weerspiegelde. Ik was thuis bij haar. Haar handen gleden over mijn
gezicht en dan langzaam over mijn broek. Ze tastte voorzichtig, in haar handen
rustte lieflijk mijn bloem, die klopte voor haar. Ze glimlachte haar ogen tot kleine
sterren en we kusten. Ik proefde haar, mijn zwangere vrouw, de zware bloesem van
het leven.
Door zoveel vertrouwen voelde ik me welkom bij Maria, als man én als vrouw. Ze
gaf mijn gevoelens een veilige haven. De zoete herinneringen waren een geschenk
van mijn Moeder en mijn metgezel, mijn slang. Ik moest ze loslaten. Want ook al
het lieflijke, het veilige en het heerlijke zetten je vast, houden je gevangen in het
verleden. Ook dat moest ik laten gaan.

25

In de maanden die volgden bleven Maria en ik elkaar mailen en bellen. Soms was
het zoeken naar wat ik kon zeggen, wat ik beter achterwege liet of wanneer ik me
liefst helemaal in stilzwijgen hulde. Ik vertelde haar over mijn herinnering aan ons
vorig leven samen. Hoewel ze zelf heel nuchter was, vond ze het niet vreemd. Zij
vertelde mij over de telefoon dat ze zwanger was. Ons gelach klonk vreemd. We
waren wat van slag door wat dit nieuws in onze ziel beroerde. Hoewel ik geen deel
uitmaakte van haar dagelijks leven, had ze het mij als eerste willen meedelen. Ze
was zwanger, van ons kind, van haar kind met haar man. Van mijn kind.
De zwangerschap verliep zonder veel problemen. Zoals ik had vermoed, hield Ma-
ria zich bijzonder kranig. Ze werkte even hard als altijd, alsof er niets aan de hand
was. Toen ze voor haar werk naar Europa kwam, nodigde ze me uit om samen met
haar een weekend in Parijs door te brengen. Mijn hele wezen wilde haar weer-
zien, maar haar uitnodiging kwam bijzonder ongelegen. Ik had geen geld voor
een weekendje Parijs, en andere afspraken waren door haar drukke agenda en haar
zwangerschap uitgesloten. Dus besliste Maria dat zij alles zou betalen.
Nadat het geldprobleem uit de weg was geruimd, restte mij alleen nog de taak om
toestemming te vragen aan Jo, mijn liefste echtgenoot. Om een of andere duis-
tere reden wilde ik zijn goedkeuring om Maria te zien. In de loop van een ietwat

81

MoedersRozenkrans_V6.indd 81 07-04-2008 16:05:11


vreemd gesprek moest ik uiteindelijk toegeven dat die reden niet zo duister was.
Ik wilde Maria alleen maar zien om haar in mijn armen te houden, om haar te
beminnen. Er was geen enkele andere reden om naar Parijs te gaan. Haar vasthou-
den, haar voelen, daar ging het om. Jo lachte schamper. Het was voor hem geen
probleem. Maar hij waarschuwde dat het misschien wel moeilijker zou worden dan
ik dacht. Hoewel er dit keer geen echtgenoten of andere pottenkijkers bij zouden
zijn om toenaderingspogingen te bemoeilijken.
Zo kwam ik op een warme vrijdag in september aan in een chique hotel in Parijs.
Maria wachtte me op in de hal. Toen ik haar zag, begreep ik waarom het misschien
toch wat moeilijker zou worden dan ik had gedacht. Maria zat roerloos in een
lederen stoel. Zwart mantelpak, zware gouden juwelen, tas naast de stoel, handen
in de schoot, rug kaarsrecht, onberispelijk gecoiffeerd kapsel: de vrouw die ik dacht
terug te vinden, leek mijlenver weg. Ze begroette me hartelijk. Maar ik voelde me
slecht op mijn plaats, in mijn afgedragen kleren. Een heel oud gevoel bekroop me,
het gevoel van gekocht te zijn. Alsof ik daar was om haar te plezieren, en zij voor
dat plezier betaalde.
Hoe we de tijd doorbrachten tussen de vrijdagmiddag van mijn aankomst en de
zondagmorgen van mijn vertrek, weet ik niet goed meer. Er zaten weerhaken aan
alles wat we deden. Maria wilde me graag een leuke tijd bezorgen en leidde me
rond in Parijs. De hele tijd speelde het door mijn hoofd dat ik me niets van wat we
deden kon veroorloven. De terrasjes niet en de restaurants niet, en de peperdure
winkels waar ze me af en toe probeerde binnen te loodsen al helemaal niet. Ik deed
mijn uiterste best om zoveel mogelijk af te wimpelen. Wat me het meest stoorde,
was dat onze gesprekken nergens heen gingen. Maria werd helemaal opgeslorpt
door een project waarbij ze veel geld moest investeren. Ik voelde me er alleen maar
rottiger door. Ik had niks om te investeren, zelfs geen geld om uit te geven. Dus
wist ik ook niet goed wat ik moest zeggen. De vrouw die ik in mijn armen had
gehouden, leek verdwenen.
Tot overmaat van ramp was het dat weekend ook nog eens erg warm in Parijs.
Ik werd ziek van de ozonvervuiling. Tegen vrijdagavond kon ik de zes maanden
zwangere Maria al niet meer bijbenen. We moesten terugkeren naar het hotel,
zodat ik kon rusten en opknappen. Op zaterdag was het zo warm, dat ik in de
vroege namiddag helemaal in elkaar stortte. Opnieuw zaten we op de hotelkamer.
Ik in het ene bed, bibberend en huilend van ellende, en Maria op het andere bed,
met een diepe frons in het voorhoofd. Ik wilde het liefst meteen naar huis. Nie-
mand mocht me in deze toestand zien. Ik was het zo gewoon geraakt om me in
mijn eigen huis weg te stoppen, met enkel de kinderen en Jo rond me. Daar mocht
ik zonder schaamte intriest en emotioneel worden omdat ik op een paar uur tijd
zoveel kracht verloor en jaren verouderde.

82

MoedersRozenkrans_V6.indd 82 07-04-2008 16:05:11


In deze chique hotelkamer schaamde ik me dood voor Maria. Het weekend was
één grote flop geworden. En hoewel ze het goed bedoelde, maakten haar zorgen
me alleen maar boos en kattig. Ik wilde terug naar huis, en ik wilde dat zij terug
naar haar echtgenoot ging, waar ze thuishoorde. Dat zij financieel voor het hele
weekend had opgedraaid, terwijl ze door mijn ziekte aan de hotelkamer was ge-
kluisterd, maakte het bijna ondraaglijk. Ik voelde me betaald voor diensten die ik
niet kon leveren. Het was heet in Parijs, maar ik bracht de zaterdagnacht bibberend
onder de dekens door, terwijl Maria met diepe rimpels naast me zat.
Weldra zouden we naar huis gaan, ver uit elkaar. En alles waarvoor ik naar Parijs
was gekomen, leek mijlenver in het vale zondagmorgenlicht. Plots werd het me
duidelijk dat ik op mijn slangenvriend had gerekend om iets te laten gebeuren, om
mijn dromen waar te maken. Mijn slang kon me overhoop halen, kon de dingen
een duw geven zodat alles op zijn plaats viel. Zelf hoefde ik niet veel te doen. Ik
moest me alleen overgeven aan haar kracht. Maar heel dat weekend was ze stil ge-
weest. Doodstil. Ik stond er alleen voor. Als ik het heft niet in handen nam, zou er
niets gebeuren. De minuten tikten voorbij. Ik wist dat de tijd begon te dringen. Ik
wist dat ik iets moest doen, voor ik er oneindig spijt van kreeg dat ik niet de moed
had gehad om te tonen wat ik voelde.
Dus vroeg ik haar heel voorzichtig, terwijl ik met mijn rug naar haar toe lag, of
ik bij haar in bed mocht komen. Ik voelde het gewicht van elk woord. Wat er ook
zou volgen, het was mijn verantwoordelijkheid. Elke stap die ik zou zetten was de
mijne, en niet die van een slang. Maria antwoordde “ja”. Ik schoof onder de dekens.
Zij lag met haar rug naar me toe en ik schoof mijn arm rond haar middel. En alsof
er geen eeuwen voorbij waren gegaan sinds zij mijn vrouw was geweest, pasten
onze lichamen perfect in elkaar. Ze zuchtte nauwelijks hoorbaar en ik voelde een
traan op mijn arm vallen. En in mij zuchtten een man en een vrouw, vermoeid en
verward. Onwillekeurig schoven mijn handen onder haar pyjama over haar ge-
zwollen buik, waar ons kind rustte.
Tranen rolden over mijn wangen toen ik het gewicht van haar volle borsten op
mijn onderarmen voelde. En de man in mij wilde haar dichter voelen en ik trok
mijn bovenhemd uit en rilde toen ik tegen haar aanschoof. Maria hield al haar
kleren aan. We gingen rechtop zitten, haar rug tegen mijn buik, en ik kuste haar
naakte nek. Haar enige reactie was dat het geen goed idee is om ’s morgens te kus-
sen, vanwege de slechte adem. Het drong niet tot me door waarover ze het had. Ik
was me te zeer bewust van hoe haar dijen op de mijne drukten, van haar gevlekte
nek, van haar kloppende buik, van het grijze en rode haar dat helemaal recht stond
en van het feit dat ze weldra zou vertrekken. Ik wist niet hoe ik haar het best kon
vasthouden zonder een regel te overtreden, zonder iets te doen wat het voor haar
nog ongemakkelijker zou maken. Mijn handen rustten op haar lichaam en mijn

83

MoedersRozenkrans_V6.indd 83 07-04-2008 16:05:11


gezicht tegen haar rug. Ze nam een hand, streelde tergend traag langs de binnen-
kant van mijn middelvinger, beet zachtjes in het dikste kootje, zei dat het tijd was
om te vertrekken en stapte uit bed.
We maakten ons in stilte klaar. Nauwelijks een half uur later stonden we in de
imposante marmeren hal te wachten op de taxi die Maria had besteld. Ze leunde
tegen de muur naast de lift en ik stond verdwaasd voor haar. We leken zo uit een
derderangs film weggelopen: onbeholpen aanbidder staat zich aan te stellen terwijl
prinses met zonnebril zich opmaakt om aan de horizon te verdwijnen. Ik leunde
met gestrekte arm tegen de muur, deels om afstand te bewaren tot Maria’s lichaam,
deels omdat ik bang was dat ik zonder die steun zou omvervallen. En ik voelde
weer perfect wat het betekent wanneer een man weerloos is tegenover een vrouw.
Ik wist met mezelf geen blijf, te veel gevoelens voor een te klein lijf. Maria bleef
buiten schot achter de donkere glazen van haar zonnebril. We kusten elkaar een
laatste keer voor ze in de taxi verdween. Ik zag nog net hoe ze haar agenda boven
haalde. Ik haastte me weg uit de hotellobby, waar ik me zonder de bescherming van
Maria helemaal niet op mijn gemak voelde, en wandelde in tranen naar het station.
De vloed leek maar niet te stoppen.
Het duurde een tijdje voor ik begreep dat ik een antwoord van haar had gewild.
Ik wilde haar verlangen naar mij ook voelen. Ik wilde dat ook zij zonder slang
de grens overstak, zich omdraaide en toegaf. Maar elke stap was moeilijk, zonder
slang waaraan je alle verantwoordelijkheid of schuld kon geven. Dat had ik zelf
maar al te goed ondervonden. Er lag niets groots of bovenmenselijks in mijn vraag
om bij haar in bed te komen. Het was oneindig klein. En toch had het zowat al-
les gevraagd om de woorden uit mijn mond te krijgen. Het was me alleen gelukt
omdat ik zo hondsziek was geweest. Ik werd er nog maar eens aan herinnerd hoe
kwetsbaar het leven was. Het volgende moment was nooit zeker. Maria geloofde
wel in het volgende moment, in de toekomst, met de baby.

84

MoedersRozenkrans_V6.indd 84 07-04-2008 16:05:11


Paul

Paul was de laatste vangst van mijn metgezel. De laatste en de moeilijkste. Ik heb
mijn uiterste best gedaan om de dans te ontspringen. Want ik was bang voor de
gevolgen, voor hem en voor mij. Bang voor de verwarring en de pijn die onvermij-
delijk zouden volgen wanneer mijn slang de zijne wakker zou maken.
Tegen die tijd was ik al een beetje vertrouwd met de werkmethode van mijn ge-
zel. Ik kon het voelen wanneer ze de jacht inzette. Toch kon ik haar ook dit keer
niet tegenhouden. Opnieuw maakte ze gebruik van mijn kortzichtigheid, van het
feit dat ik ten onrechte vertrouwde op wat ik in het verleden al had meegemaakt.
Opnieuw maakte ze me duidelijk dat elk moment anders is, niet te voorzien, on-
voorspelbaar. Zo ging het ook bij Paul. Hij was een manager aan wie ik taallessen
moest geven. De lessen verliepen vlot. Na een tijdje voelde ik hoe mijn slang in zijn
gezelschap wakker werd. Zoals steeds paste Paul perfect in het profiel dat ze zocht.
Hij was, zonder het zelf goed te beseffen, wanhopig op zoek, naar iets onbestemds.
Zijn persoonlijk leven was een puinhoop. En hij had een geweldig seksueel poten-
tieel dat nauwelijks aangesproken werd.
Langzaam, tergend langzaam, begon het er in de lessen wat persoonlijker aan toe
te gaan. Af en toe liet Paul iets los over zijn gezin, een heel zeldzame keer over
zichzelf. En intussen roerde mijn slang zich. Ze deed me naar hem verlangen. Ik
ademde onrustig in zijn bijzijn. Hij merkte niks en bleef roerloos achter zijn com-
puter zitten, aan de andere kant van zijn kantoor. Zelfs als ik hem in mijn dromen
benaderde, hield hij afstand. In die dromen zaten we samen op een bank, meer niet.
Hoogstens legde hij een hand op mijn dij. Hoogst ongewoon vond ik dat. Ik had in
mijn dromen nog maar zelden iemand ontmoet die zich niet liet inpalmen, die zich
niet liet verleiden. Dus zuchtte ik onder het vuur van mijn slang en het geduld dat
zij en ik aan de dag moesten leggen. Paul leek een onneembare burcht.
Toen vertelde mijn slang me hoe ze hem zou binnendringen. Ze deed dat in een
korte, maar bijzonder heldere droom. Ik droomde dat ik Paul lesgaf in zijn kantoor.
We bevonden ons elk aan een kant van zijn kantoor. Alleen zat er nu een vreemde
machine rond zijn arm. Het was een levende machine, die zijn vlees binnendrong
en zich met hem verenigde. Hij leed hartverscheurende pijn, maar in zijn ogen kon
ik lezen dat ik onder geen beding dichterbij mocht komen. De machine drong
dieper door, verwrong de arm en rekte hem tegelijk uit. Ik wilde helpen, maar
opnieuw hield Paul me zonder woorden tegen. Toen werd zijn pijn in mij zo on-
draaglijk dat ik naar hem toestormde en de machine van zijn arm probeerde te
trekken. Het apparaat vibreerde. Terwijl ik het ding losrukte, viel ik tegen Paul aan.
We kusten elkaar en de bliksem sloeg door me heen, sloeg door hem. Mijn slang
beet hem met mijn tong.

85

MoedersRozenkrans_V6.indd 85 07-04-2008 16:05:11


Ik begreep dat ik moest ingrijpen als ik dit scenario wilde vermijden. Maar hoe?
De wereld van Paul lag mijlenver van de mijne. Zijn leven was tot de rand gevuld
met statistieken, doelstellingen, budgetten, productieprocessen en procedures. Niet
met wilde erotische dromen, onbekende dimensies, het lezen van gedachten of een
slangenvuur dat andere mensen beet. Ik zag maar één uitweg: hem in een mail
over mijn droom vertellen. In zijn bijzijn durfde ik er niet over reppen. Niet alleen
omdat ik bang was voor zijn reactie, maar ook omdat ik dan had moeten toegeven
dat ik hem net zo graag wilde kussen als de slang. Dus schreef ik het hele verhaal
neer en mailde het door. Maar toen hij het van zijn computerscherm aflas, voelde
ik mijn slang vliegensvlug door mijn lijf flitsen. Ik bleef huilend achter. Ik hoopte
dat ze hem toch niet gebeten had, door de computer heen, door de droom heen.
Maar ik vreesde het ergste.
De volgende les merkte ik meteen dat het zo ver was. Hij zag er bleek en zenuw-
achtig uit. Zoekend. Gebeten. En bijna zonder aanleiding, heel atypisch voor zijn
normale manier van doen, vertelde hij me hoe hij een bliksemschicht door zijn hele
lijf had voelen lopen toen hij de tekst over mijn droom las. Hoe hij op dat moment
precies had gevoeld wat ik in die droom beschreef. Ik schreide zachtjes en wilde
hem in mijn armen houden. Maar wat ik ook dacht of voelde, het deed er allemaal
weinig toe voor mijn levensgezel, de slang. Ik had haar onderschat. Ik dacht dat ik
haar had ingeperkt. Maar ze was pure, grenzeloze levenskracht. Voor haar was alles
toegankelijk, alles en iedereen. Dus beet ze hem met enkele woorden. Zo begon
voor Paul en mij het trage verkennen van het geduld van een vrouw voor een man.
Een eindeloos wandelen in een vuurgroen woud.

26

De relatie tussen Paul en mij veranderde nadat mijn slang hem had gebeten. We
gingen wat losser met elkaar om. Ik mocht nu en dan dichter bij hem zitten, in
plaats van aan de andere kant van zijn kantoor. Heel af en toe toonde hij zelfs een
stukje van zichzelf. Wat hij zelf niet hardop durfde zeggen, mocht ik uitspreken.
Dus verwoordde ik in zijn plaats de pijnlijke dromen die hij over mij had. Hoe hij
maar niet kon begrijpen dat hij verlangde naar iemand die op geen enkele manier
aan zijn ideaalbeeld voldeed. Iemand die hij niet bepaald knap vond, met wie hij
niets deelde en die hij op straat niet eens zou opmerken. Ik probeerde uit te leggen
dat al die dingen er niets toe deden. Voor haar speelde het geen rol of we elkaar
nu mochten of niet. Paul reageerde niet op mijn commentaar, maar ontkende het
ook niet. Hoogstens lachte hij een beetje van achter zijn computer, waarna hij me
er snel aan herinnerde dat we nog veel werk voor de boeg hadden. En dus werkten

86

MoedersRozenkrans_V6.indd 86 07-04-2008 16:05:11


we voort. Die morgen echter had ik mijn gezel al gevoeld voor ik Pauls kantoor
binnenging. Ze roerde zich onrustig. Ik dacht dat het te wijten was aan mijn cyclus.
Tijdens mijn eisprong ging mijn slang altijd krachtiger tekeer dan anders, in het
rond draaiend, zoekend en tastend naar alles en iedereen die voorbijkwam en die
ze misschien met haar vuur kon verslinden. Ik ademde dieper en hoopte dat ik haar
onder controle zou kunnen houden. Paul was goedgemutst die ochtend. Hij zag er
ongewoon knap uit in het zonlicht dat door de vuile ramen werd gefilterd.
Hij begon met het dicteren van zijn toespraken en ik ging aan de slag. Het schrij-
ven ging me minder goed af dan normaal. Af en toe viel mijn aandacht weg, over-
stemd door het kronkelen van mijn slang in mijn buik. Tot mijn verrassing stelde
Paul voor om een cd op te zetten. Melodieuze, rokerige jazz vulde het kleine kan-
toor – muziek die je associeert met een ontspannen avond uit, het soort avond die
vanzelf in vrijen overgaat. En voor ik het goed besefte, reageerde mijn slang als een
geliefde op de muziek. Ze begon aan een razendsnelle vlucht naar boven. Ik moest
ongemeen diep zuchten om niet van mijn stoel te vallen. Paul schudde zijn hoofd,
maar tokkelde verder op zijn toetsenbord. Ondertussen viel mijn mond open en
begon ik te hijgen van de warmte. Ik probeerde dieper te ademhalen, om haar
onder controle te krijgen. Maar hoe dieper ik ademde, hoe warmer ik het kreeg en
hoe sneller mijn slang zich in mij bewoog. Ik voelde hoe mijn lippen week werden
en zich openden, en schoof ongemakkelijk op de stoel heen en weer. Uiteindelijk
voelde ik me zo verhit dat ik moest rechtstaan.
Paul staarde me wat onbeholpen aan. Op dat moment wandelde een collega van
hem het kantoor binnen om ergens uitleg over te vragen. Even hoopte ik dat mijn
gezel zich in aanwezigheid van die vreemde man koest zou houden. IJdele hoop.
Slepend traag zong de stem op de achtergrond, ongenadig palmde mijn slang me
steeds verder in. Ik kreunde en Paul vroeg of ik me niet lekker voelde. Hoewel ik op
het punt stond om flauw te vallen, kon ik hem toch overtuigen dat ik niet ziek was.
De andere man staarde me al even onbeholpen aan. Ik kon niets anders doen dan
mijn sjaal uitdoen en zwaar op de stoel steunen. Ik kreunde en hijgde nog dieper.
Ik was nat, heet en vreselijk opgelaten. Mijn wangen gloeiden. Eindelijk drong het
tot Paul door wat er aan de hand was. Met een kleine handbeweging stuurde hij de
andere man weg. Zelf trok hij zich achter zijn computer terug, om me met steelse
blikken te begluren.
Ik hield het niet meer en zakte in de stoel in elkaar, mijn benen wijd open, de kle-
ren half los rond mijn lichaam. Er schoof een waas voor mijn ogen. Ik kon alleen
kreunen en hijgen. Mijn slang zocht zich een weg naar boven en wrong zich in
duizend bochten om alle hoekjes van mijn brein te verkennen. Elke hersenkronkel
likte ze, door alle aders en haarvaten wurmde ze zich, en eindeloos streelde ze me
onder mijn hersenpan. Ze gleed door alle openingen, en elke gedachte kreunde on-

87

MoedersRozenkrans_V6.indd 87 07-04-2008 16:05:12


der haar strelingen en haar gewriemel, zo oneindig kronkelde mijn geliefde gezel
door mijn lijf en in mijn bewustzijn. Met haar gespleten tong en in haar slangen-
ritme bezwoer ze mijn ziel. Mijn armen vielen slap naast me heen. Ik sloot de ogen.
En ik kwam klaar, onderuit hangend in die stoel. Het vocht liep in fijne straaltjes
langs mijn benen. En het schoot door mijn hoofd dat ik weer zou ruiken, dat ik
altijd rook als ik klaar kwam.
Draaierig en oververhit kwam ik weer tot mijn positieven, mijn haar in de war en
met verfomfaaide kleren. Ik keek Paul aan. Hij keek hulpeloos en zwaar ademend
terug. Ik had geen idee hoeveel tijd er was verlopen sinds het moment dat ik in
de stoel onderuit was gezakt. Paul draaide zijn hoofd even weg en staarde me dan
opnieuw aan, terwijl ik naar het toilet strompelde. Ik zag er niet uit en alles was
doordrongen van slijm. En mijn hele lijf geurde. Ik zuchtte diep. Niets had ik kun-
nen doen, niets had geholpen om mijn slang te bedwingen. Alles had ze gebruikt
in haar voordeel. Schaamteloos had ze me tentoongesteld en mijn zwak voor haar
liefdesgenot blootgegeven.
Ik haalde twee kopjes koffie uit de automaat en nam ze terug mee naar het kantoor.
Ik zette er ééntje voor Paul neer. Hij keek me schuin aan en vroeg: “Was dat wat ik
denk dat het was?” Ik antwoordde: “Het is wat je gevoeld hebt en waardoor we het
nu allebei warm hebben.” Zijn mond krulde even in een glimlach. Maar hij wees
me er meteen op dat we nog veel werk hadden. Ik zette me terug aan de andere
kant van het kantoor, dit keer zonder muziek. De rest van de tijd wisselden we af
en toe een blik uit. In zijn ogen las ik een mengeling van geamuseerd ongeloof, on-
derdrukte geilheid en onverholen ergernis. Zelf hoopte ik vurig dat hij ooit zou be-
grijpen dat ik er werkelijk niks aan kon doen. Mijn slang nam. Zonder aanleiding
of voorbehoud, helemaal, alles, totaal, niets ontziend. En ik kon me op geen enkele
manier verzetten of verdedigen. Ik moest mezelf bloot geven, ook aan Paul.

27

Een tijdje kabbelden de dingen gewoon verder. Paul kon niet echt geloven wat er
gebeurd was en zelf kreeg ik maar geen toegang tot zijn zorgvuldig afgeschermde
leven. De tijd die we samen doorbrachten, was voor ons beiden frustrerend. We be-
grepen niet veel van elkanders wereld en ik had al helemaal geen geduld met hem.
Ik kon maar moeilijk aanvaarden dat hij niets of zeer weinig met zijn slang deed,
en haar bestaan zelfs ontkende. Dus zaten we apart aan onze vertrouwde kant van
het kantoor, elk verzonken in taken waaraan we nochtans samen moesten werken.
Die morgen begon niet anders. Toch was ik bijzonder alert. Ik had mijn metgezel
al enkele dagen ervoor voelen komen. Krachtig, onweerstaanbaar aanwezig. Ik had

88

MoedersRozenkrans_V6.indd 88 07-04-2008 16:05:12


er de gebruikelijke verklaringen voor: ik zat in het midden van mijn cyclus, mijn
echtgenoot was een tijdje van huis. Maar hoe dichter ik bij Pauls kantoor kwam,
hoe sterker de kracht groeide. Ik ervoer de kracht ook niet alleen in mezelf, maar
voelde hoe ze als een grote wolk om me heen hing. En ik vroeg me af wat de slang,
mijn geliefde gezel, zou doen om Paul tegen me aan te doen laten vallen, om me
aan te raken. Want daar was ze heel duidelijk op uit. Hij moest nader komen, hij
moest me bevrijden.
Ik zuchtte. Haar aanwezigheid was pijnlijk sterk. Paul kroop achter zijn computer,
ik installeerde me aan de andere kant van de kamer en we begonnen aan ons werk.
Hij keek me nauwelijks aan. Langs de ene kant was ik me wel degelijk bewust van
onze omgeving: het klein, rommelig kantoor, het veel te felle licht, de stapels papier
en mappen tegen de muur, de plastic bekers met oude koffie op tafel, de mensen
die in de gang voorbij liepen. Maar binnenin speelde zich iets heel anders af.
Ik verlangde naar hem als nooit tevoren. Of liever: iets in mij verlangde naar hem.
Ik wàs verlangen. Het kostte me alle moeite om mezelf nog in dat verlangen te
herkennen. Het was of alles wat mijn persoonlijkheid uitmaakte, van me af viel.
Alles waaraan ik vasthield, loste op. Alle vorm verdween. Ik was een vrouw en hij
was een man en iets trok ons aan. Iets speelde tussen ons, en dat iets was zoveel
groter dan onszelf. Het ademde in de kamer, het ademde in mij, het ademde in
hem, het ademde ons.
En hoewel hij geen woord sprak, wist ik zeker dat hij voelde wat ik voelde, dat ook
hij verging van de pijn. Die pijn was het gevolg van verlangen in elke lichaamscel,
een verlangen dat alles uit de weg ruimde, dat alles wegbrandde wat een vereniging
in de weg stond. Ook bij hem was alles verzwonden dat hem tot Paul maakte. Ik
was me enkel bewust van een naakte man. Ik voelde hem naast mij, tegen mij.
Ik kon hem ruiken, ik voelde zijn huid tegen de mijne drukken en de wolk van
verlangen in de kamer werd groter en ik zuchtte en tezelfdertijd zat hij nog steeds
verscholen achter zijn computer. We spraken geen woord.
Ik begreep niet hoe die twee verschillende realiteiten tegelijk aanwezig konden
zijn. Hij was nog steeds de manager, ik was nog steeds de lerares. We wisselden
nog steeds geen woord. En toch was ik naakt voor hem en was hij naakt voor mij
en ademden we elkanders hartstocht en pijn in. Een alles verschroeiend verlangen
nam bezit van mijn lichaam. En plots bevond ik mij in de tuin van Eden. Mijn
lichaam was dat van de eerste vrouw, naakt en voor hem en van hem, helemaal
klaar voor hem. En hij was de eerste man en hij was er helemaal voor mij. De
wind speelde in mijn haar, dat over mijn schouders en mijn borsten wapperde en
in mijn hand hield ik een appel en ik wilde dat hij kwam, dat hij dichterbij kwam.
En vanbinnen siste een slang, en ik was weerloos. Ze kronkelde in mij, en haar
verlangen was mijn verlangen, was zijn verlangen. Ik bestond alleen maar om naar

89

MoedersRozenkrans_V6.indd 89 07-04-2008 16:05:12


hem te verlangen en hij was er alleen maar om naar mij te verlangen, om samen te
verlangen. En ik zuchtte. De druk in mijn lijf werd zo groot, dat de tranen me in
de ogen sprongen.
Zo diep zat het verlangen, dat het me verscheurde en dat ik me afvroeg of Paul het
wel zou redden met deze enorme krachten in zijn lijf. Want hij zat daar nog steeds
zo goed als onbeweeglijk achter zijn scherm. Ik beefde en ik voelde dat er niets
was dat ik kon doen. Ik was deel van de Natuur, en de hele natuur spande samen
en dreef ons verlangen voort. Er was niets natuurlijker dan naar hem te verlangen,
hem in mijn schoot te lokken. Hem ontvangen was mijn enige doel in het leven,
niets meer of minder. Ik was deel van een groter plan en hij zou komen, hij moest
komen. Ook hij zou moeten buigen voor haar. Of we zouden allebei verscheurd
worden.
En daar te moeten blijven zitten, onbeweeglijk, terwijl de natuurkrachten in ons
woedden, dat was verstikkend, moordend. Ik vroeg me af wat mijn slang zou doen
om ons toch bij elkaar te krijgen, welke truc ze zou gebruiken om ons werkelijk
alles te doen vergeten. Wie we waren en waar we ons bevonden, waar we allemaal
aan vasthielden, onze gezinnen,... Niets kon in die wolk overleven, behalve verlan-
gen. En wij waren dat verlangen. Niets dan verlangen, er was geen zelf. Er was geen
Ester of Paul, alleen verlangen en een slang die bewoog om verlangen te voelen.
Ik zuchtte en Paul vluchtte als een schicht zijn kantoor uit. Ik begon te huilen, ik
kon niks anders. Het deed zoveel pijn om door dat verlangen verscheurd te worden
en er geen antwoord op te weten, behalve het antwoord dat ik niet wilde geven.
Ik werd vanbinnen uiteengereten omdat het verlangen het antwoord zelf was. Het
verlangen was het beginpunt en het eindpunt van heel mijn wezen. Terwijl mijn
tranen op mijn werkloze handen vielen, besefte ik plots dat mijn gezel die zou
gebruiken. Aan die tranen zou Paul op geen enkele manier kunnen weerstaan. In
hem raasde dezelfde strijd als in mij. Een excuus, meer had hij niet nodig om dat
verlangen te beantwoorden.
Hoewel ik het begreep, kon ik mijn tranen niet stoppen. De wolk in het kantoor
werd dikker en zwaarder, terwijl ik Paul in de gang voelde naderen. De deur ging
open. En de wereld viel stil. Vanonder zijn halfgesloten oogleden keek hij me aan
en ik voelde mijn gezicht weerspiegeld in zijn ogen. Zijn hand gleed in de stilte van
de ruimte richting mijn hand. Onze adem viel stil, tot plots iemand het kantoor
binnenkwam. We trokken onze handen verschrikt terug. Ik draaide mijn betraande
gezicht weg van de deur en verstopte me achter de boeken, en ik hoorde de manager
in Paul kalm enkele vragen beantwoorden. Even later was de man verdwenen. Paul
had zich achter zijn computer teruggetrokken, en ik zat weer in de andere hoek.
Ik haalde diep adem en probeerde me normaal te gedragen. Ik voelde dat ik iets
moest doen om de betovering te doorbreken. Heel snel zou de slang in die wolk

90

MoedersRozenkrans_V6.indd 90 07-04-2008 16:05:12


van verlangen een andere aanleiding vinden, en dan zouden we ons onhoudbaar
aan elkaar vergrijpen. Ik voelde ook dat alles in mijn handen lag - Paul kon niets
beginnen tegen dit geweld.
Dus keek ik hem van onder mijn gezwollen oogleden aan en vertelde in tranen wat
ik voelde, hoezeer ik naar hem verlangde en dat ik er niets aan kon doen. Dat alles,
maar dan ook alles in mij pijn deed van verlangen. Dat er buiten mijn verlangen
naar hem niets meer bestond, hoe hard ik er ook tegen streed. Dat dit verlangen
een eigen leven leidde en de hele kamer vulde, en dat ik er maar een deel van was.
En voor de eerste keer toonde hij hoe kwetsbaar hij was. Hij zuchtte. Ik wist dat ik
precies verteld had wat ook hij voelde. Hij voerde dezelfde hopeloze strijd. Tegen
een verlangen dat elke andere gedachte uit de weg ruimde, dat al de rest opvrat en
helemaal alleen overbleef, alles vullend en overwoekerend. Hij vertelde dat hij me
had willen aanraken toen de man binnenkwam. Ik knikte. Ik wist het.
Daar zaten we dan: twee mensen aan stukken gereten door krachten die zoveel
groter dan onszelf waren. Krachten die ons wilden samenbrengen, tussen de plas-
tic kopjes, de computers, de winterjassen, de versleten zetels en de niet aflatende
stroom van mensen voorbij het raam in de deur. En tegelijk bevonden we ons in
het aards Paradijs, waar enkel een man en een vrouw bestonden, voor elkaar.
Dat we deze twee werelden gelijktijdig ervoeren, maakte ons sprakeloos. Wat kon-
den we nog aan elkaar zeggen, als het verlangen elk antwoord in zich droeg? We
waren deel van iets dat zoveel groter was dan onszelf. Wie waren wij om te zeg-
gen dat we er niet klaar voor waren? Dat dit ons niet goed uitkwam? Dat we wel
honderd redenen hadden om ons te verzetten? Het verlangen naar elkaar was het
enige wat we wilden, zelfs het enige wat we waren.
Toch had het uitspreken van mijn gevoelens een effect. Het gaf ons een beetje
greep op de situatie, op het verlangen. Ik vertelde hem dat we iets moesten doen
voor de slang, voor die kracht ons weer naar elkaar zou drijven. Hij knikte en de
tranen bleven over mijn gezicht stromen omdat ik ondanks alles mezelf had moe-
ten blootgeven. Omdat ik alle woorden had moeten uiten en al de pijn had moeten
verwoorden. Paul gaf enkel toe dat hij haar vanaf het eerste moment die morgen
had geroken. En dat het bijna ondraagbaar was om samen in dit kantoor te zitten,
met mij, met haar, met die kracht tussen ons in.
Het was niet veel, maar het luchtte me op dat ik me niet alleen in de tuin van
Eden bevond. We hadden beiden in dezelfde positie gezeten. We waren de hoofd-
rolspelers in een archetypisch scheppingsverhaal en zij siste en er was niets wat
we konden doen. Hoe dom dat ook klonk in de oren van ‘moderne’ mensen. We
dronken koffie, de wolk klaarde op en de spanning ebde weg. Ik had geen idee hoe,
maar ik voelde dat we snel moesten reageren als we een volgende aanval van de
slang voor wilden zijn. Met tegenzin en een gekwelde uitdrukking op zijn gezicht

91

MoedersRozenkrans_V6.indd 91 07-04-2008 16:05:12


liet Paul zich verleiden tot een tweede afspraak, nog diezelfde week. Deze keer niet
op kantoor, maar in zijn appartement. In zijn toegeven lag alle pijn besloten van
verlangen dat geen enkel antwoord duldde dan overgave. En ik vervloekte mijn
slang voor zoveel pijn. Vervloekte haar omdat ik niet wist wat te doen, noch voor
mezelf, noch voor Paul. Behalve te verlangen.

28

Het was met knikkende knieën dat ik enkele dagen later Pauls appartement bin-
nenstapte. Hij keek me nauwelijks aan en ik ademde diep. We bevonden ons samen
in de plaats waar we beiden zoveel keer over hadden gedroomd. Samen en alleen.
Net als in mijn dromen stond de sofa naar het grote raam gericht. We keken samen
naar de sofa en naar de grijze mist die het zicht op de duinen deed vervagen en de
kamer van de buitenwereld afsloot. Hij zette koffie.
Ik zuchtte. Dit zou veel moeilijker worden dan ik had gedacht. Paul wist niet wat
te doen en was zenuwachtig. Ik ook. Toen drong het tot mij door dat het apparte-
ment de plek was die mijn gezel had uitgekozen. Opnieuw hadden Paul en ik niets
anders gedaan dan haar gevolgd. Welke kracht zou ons anders kunnen samenbren-
gen op een plaats waarvan we allebei droomden en die we tegelijk vreesden? En
toch hadden we op die late wintermiddag geen andere keuze dan samen te zoeken
naar wat onze slang, dat verlangen, van ons wilde.
Ik trilde over heel mijn lijf, maar bleef toch helder denken. Alles rustte in mijn
handen. Ik was immers degene die had voorgesteld om er samen iets aan te doen.
Ik kende haar al langer. Ik zou leiden en hij zou volgen, waarheen we die middag
ook gingen. Op mijn vraag ging Paul in zijn slaapkamer iets comfortabels aantrek-
ken. Zelf schoot ik in de danskleren die ik voor de gelegenheid had meegebracht:
zwarte legging, zwarte rok, zwart T-shirt. Paul verscheen in een grijze jogging-
broek en T-shirt. We hadden de herinnering aan wie we waren achtergelaten.
Paul zette wat muziek op en ging op een stoel zitten. Ik verkende zijn energie en
proefde zijn angst voor dit uit de hand gelopen verlangen. En ik voelde hoe moei-
lijk hij het had met deze krankzinnige ontmoeting in zijn appartement. Zo maar
een hele middag vrij nemen, terwijl hij nog zoveel werk had. En zonder dat zijn
geliefde vrouw weet had van zijn razernij. Maar er was geen logica sterk genoeg
om het verlangen te temmen. Hij zat roerloos met gesloten ogen in de stoel. Ik was
ontroerd omdat hij me toeliet zijn energie te verkennen. Maar ik wist ook dat ik
meer risico zou moeten nemen. Dat was de enige manier om iets te doen aan het
verlangen dat intussen zwaar in de kamer hing, en aan de slang. Zij wiegde nu op
de muziek en zou ons spoedig weer helemaal in haar greep hebben.

92

MoedersRozenkrans_V6.indd 92 07-04-2008 16:05:12


Dus nodigde ik hem uit om op zijn zij op de grond te gaan liggen, met zijn rug
naar me toe. En plots wist ik wat we moesten doen. De slang moest binnen ons-
zelf rijzen, haar tocht volbrengen zonder dat we bevrediging zochten in elkaar. Er
kwam iets oerouds in me op - een gevoel uit lang vervlogen tijden. In dat verre
verleden kon je gemakkelijk lichamelijk met andere mensen samenzijn, zonder dat
ze je man of vrouw of lief of kennis hoefden te zijn. En hoewel het een heel oud
gevoel was, was ik ook heel onwennig. Ester was immers alleen en voor haar was
het nieuw. En de slang zou zelf niets doen. Tenslotte moesten wij proberen om
haar onder controle te krijgen. Haar koers te veranderen. Ester was bang voor wat
ze voelde en voor de kracht van het verlangen.
En Paul ademde en ik zuchtte tegen al mijn verlangens in. Ik wiegde met mijn
hand zijn heupen en vroeg hem te ontspannen. Ik legde uit dat ik de slang zou pro-
beren te leiden. Hij hoefde enkel te volgen. Hij zei niets. De mist werd dikker voor
het raam, de muziek kabbelde verder en zijn lichaam rustte stil op de houten vloer.
Ik vroeg hem om zich te concentreren op de warme plek juist achter zijn ballen,
daar waar de slang haar tocht begon. Sneller dan ik verwacht had, liet hij me weten
dat hij haar voelde. Toen pas begreep ik dat ik ook hem zou moeten vertrouwen,
dat we die tocht samen met haar zouden afleggen. Er was niemand die zou leiden
en niemand die zou volgen. Er was alleen het verlangen om te vertrouwen.
Dus liet ik me op de grond naast hem glijden. Ik drukte mijn hele lijf tegen zijn rug
aan. Mijn rechterhand rustte op zijn buik, mijn linker ondersteunde mijn hoofd.
Tranen van verlangen prikten in mijn ogen. Hij en ik moesten hetzelfde doen:
haar leiden in onszelf. En dat terwijl we kwetsbaar, alleen en vol verlangen tegen
elkaar aan lagen. Hij zuchtte zachtjes en ik vroeg hem haar te leiden, langs zijn
ruggengraat omhoog terwijl hij mijn lichaam als leidraad gebruikte. Mijn slang
voor zijn slang.
Ik hijgde door de trilling van wat zich binnenin in mij afspeelde, terwijl ik de tocht
van Pauls slang in zijn lichaam volgde en zijn hele wezen tegen me aan rustte.
Ik weet niet meer hoelang we op de vloer hebben gelegen, roerloos. Het was een
trage, maar zekere tocht omhoog. Ik vroeg hem mij een signaal te geven wanneer
de slang voorbij zijn nek moest. Ik wist dat dit een moeilijke oversteek was.
Wanneer de slang die plek bereikte, streelde ik zijn nek in de richting van zijn haar
en ze ging verder, zonder veel omhaal. Ondertussen moest ik mezelf stevig in de
hand houden om zijn nek niet te kussen van verlangen – ik mocht hem enkel hel-
pen met de verdere tocht van de slang. Ik voelde hoe mijn lichaam zich vervlocht
met het zijne, wanneer de slang keerde en zich over zijn gezicht een weg naar
beneden zocht. Ik denk dat niemand anders er in was geslaagd om tegen me aan
te liggen en zich onder zoveel geweld niet om te draaien om de spanning op een
andere manier te ontladen. Maar Paul legde de meest ongewone zelfbeheersing

93

MoedersRozenkrans_V6.indd 93 07-04-2008 16:05:12


aan de dag. Hij bleef roerloos liggen.
Dat maakte het voor mij veel gemakkelijker om haar te begeleiden tot aan haar
vertrekpunt, waar ze opnieuw in zijn lichaam verdween. We vonden vrede, hij en
ik. Want in zijn vrede rustte de mijne. Ze raasde niet meer door onze aders en hol-
ten, maar liet ons rusten in de warmte van ons lichaam. We deelden het moment
en enkel het moment, niet de energie, geen slang, geen emoties, enkel het moment.
Hij was vol van zichzelf en ik was vol van mezelf.
We bleven liggen in de warmte, op de houten vloer, zo maar. Geen doel meer, geen
razernij, geen slang, geen beven, geen Adam en Eva. Twee lichamen op een houten
vloer, omringd door grijze mist. Toen voelde ik plots Pauls hand over de hand glij-
den die ik op zijn buik had gelegd. Een ruwe stijve hand rustte even op de mijne.
Dat was de enige uitwisseling die Paul toeliet, tussen Paul en Ester.
We zaten op de bank, ademden samen, dronken koffie en keken elkaar voor het
eerst lachend aan. We hadden het overleefd, we hadden haar overleefd. We waren
niet langer in het aards paradijs, maar ook nog niet helemaal op de begane grond.
De slang was er nog steeds, maar slechts als deel van het geheel.
Het was vreemd om te voelen dat we ons zonder die enorme pijn nooit zover zou-
den hebben gewaagd. Zonder die pijn zouden we nooit zo onze grenzen hebben
verkend. Ik zou nooit geweten hebben dat we haar konden leiden, en hij zou haar
bestaan blijven ontkennen zijn.
Toen ik wilde vertrekken, versperde hij me plots de weg en vroeg met ingehouden
stem om hem nu even vast te houden. En dat waarop ik twee jaar had gewacht,
werd me nu zomaar in de schoot geworpen. Buiten was de mist opgetrokken.

94

MoedersRozenkrans_V6.indd 94 07-04-2008 16:05:13


Parels van verre oorden
Op onze zoektocht naar elkaar hebben we grote afstanden afgelegd, de Godin en
ik. Ik moest reizen en Zij moest reizen.
Verschillende keren probeerde ik van Haar af te komen door weg te lopen. Iedere
keer reisde Zij me achterna, in een verscheidenheid van vormen en gedaanten die
me telkens opnieuw verraste. Ik vertrok voor een reis door Europa om alleen te
zijn, om met rust gelaten te worden, om de mensen ver achter me te laten. Ik wilde
alles van op een afstand bekijken. Contact met mensen was wel het laatste wat ik
zocht op mijn tocht. Maar de Godin liet me niet ontsnappen. Waar ik ook halt
hield, ontmoette ik mensen. Mensen die bleven, mensen die keken, mensen die
dichterbij kwamen, mensen die Haar volgden, mensen die Haar zochten, mensen
en nog eens mensen.
En terwijl ik dacht dat ik voor de mensen moest schuilen om te genezen, toonde
de Godin dat mensen net genezing in zich droegen. Al wat ik hoefde te doen,
was niets verwachten en de dingen laten gebeuren. En de pijn van het vasthouden
verdragen, wanneer ik me ergens aan vastklampte.
De mensen die ik ontmoette, hadden geen plannen gemaakt of verlangens gekoes-
terd die hun gedrag konden verklaren. Net als ik deden ze iets wat ze normaal niet
deden. Daarom was de reis nodig. Even nodig als het landschap dat uitnodigde tot
iets anders dan wat we gewoonlijk deden. De vreemde mensen, ik en de Godin.
We reisden allemaal, liepen verloren, vonden elkaar terug en liepen weer verloren,
met of zonder pijn, gelukkig of ongelukkig, van dichtbij of van ver. En de Godin,
Zij glimlachte Het Toeval.

95

MoedersRozenkrans_V6.indd 95 07-04-2008 16:05:13


Nick

Wat meer dan twee jaar in het duister had geleefd, kwam samen in mijn verhaal
met Nick. Hij nam me zo maar mee in het licht. Hij wilde naast me wandelen,
overdag en ’s nachts. Ik kon het bijna niet geloven, dat iemand met mij wilde
gezien worden. De woorden waarmee een ander en ikzelf mijn zelfbeeld hadden
aangetast, stierven een snelle dood in het vroege herfstlicht van Wenen.
Nochtans begon dit verhaal niet bepaald opgewekt. De Godin wachtte me op
in een vorm waaraan ik een hekel had: een oudere man die me van kop tot teen
keurde en beoordeelde. Ik was hem liever ontlopen, maar ik kon zijn gulle hand
niet weigeren. Mijn koppigheid en mijn vastbeslotenheid om het allemaal alleen te
doen, dreven me in zijn armen.
Hij joeg me angst aan en ik kon hem toch niet ontwijken. Ik was bang van alles wat
hij deed, of het nu was om me te helpen of om te dwarsbomen. Die angst nam de
meest irrationele vormen aan. Met elk gebaar en elk lief woord in mijn oor groeide
mijn angst, groeide mijn weerzin. Ik wilde geen handen meer over me voelen, han-
den die bang waren om ontdekt te worden. Handen in het donker.
En net omdat ik zo bang was van Bernhard, kon ik op Nick toestappen en hem in
mijn wereld uitnodigen. Enkel en alleen omdat ik zo bang was. Niets anders had
me zo ver kunnen krijgen dat ik zelf naar mensen stapte, hen aansprak. Ik stond
immers altijd in de schaduw, stil, wachtend.
De Godin bevrijdde me in het licht van september. Ze haalde me uit het donker
van mijn eigen gedachten. En Ze bleef een hele week lang, week geen moment
van mijn zij. Een heerlijke week in het licht, zonder angst. Net lang genoeg om te
geloven in het licht. Ook al ging het een andere kant uit, en moest ik dat licht laten
terugkeren naar de andere kant van de wereld.
Er was licht in de eerste herfststorm, Haar Licht.

29

Ik stapte uit de nachttrein in Wenen. Het was ochtend, en ik stond in een immense
hal vol mensen, tekens, borden en wegwijzers. Ik had geen idee waar ik heen moest.
De woorden van mijn moeder schoten door mijn hoofd. Of ik toch niet beter een
kamer zou boeken voor die eerste nacht? Maar ik had haar boos geantwoord dat ze
zich geen zorgen hoefde te maken, dat ik zeker iets zou vinden.
Daar stond ik dan. Plompverloren, geradbraakt door een slapeloze nacht in een
oncomfortabele treinstoel. Terwijl ik rondkeek of er nergens een telefooncel met
een telefoongids viel te bespeuren, wandelde een oudere man naar me toe en sprak

96

MoedersRozenkrans_V6.indd 96 07-04-2008 16:05:13


me in gebrekkig Engels aan: “Ik kan zien dat je een plaats zoekt om te overnach-
ten. Je kan bij mij verblijven.” Ik moet hem schaapachtig hebben aangekeken, want
hij herhaalde hetzelfde in een vreemd klinkend Duits. Ik vertelde hem dat ik hem
wel had begrepen, maar dat ik niet inzag waarom ik met hem zou meegaan.
Hij was een vreemde man. Net geen vijftig, een gezicht vol rimpels en lijnen en
heel kleine, heldere, lichtblauwe ogen, die alle kanten uitschoten. Hij bood me
een overnachting voor een heel redelijke prijs. Ik vroeg hem waar hij woonde. Dat
bleek op nauwelijks vijf minuten van het centrum te zijn.
Ik ging akkoord. Hij glimlachte, pakte mijn rugzak op en troonde me mee naar een
tramhalte net buiten het station. De tramrit duurde en bleef duren. Gebouwen en
straten schoven voorbij, en ik werd steeds banger. Hij woonde helemaal niet dicht-
bij het centrum. Ik voelde me ontzettend dom. Hoe had ik nu voor zo’n flauwe
smoes kunnen vallen.
We stapten af, wandelden nog enkele minuten door grote, bijna lege straten en
gingen binnen in een groot gebouw. Hij nam me mee naar de derde verdieping, een
ruim appartement waar engelen je vanuit alle hoeken van de kamers aankeken. Het
appartement stond vol bedden. Dat stelde me gerust. Blijkbaar runde hij dus echt
een soort van jeugdherberg. Hij wees me een mooie kamer toe, met drie bedden en
een ruime badkamer. Hij vertelde dat ik me moest opfrissen. Hij zou me een rond-
leiding in de stad geven. Ik luisterde ongelovig, maar volgde toch zijn instructies.
Toen ik uit de douche kwam en terug aangekleed was, stond er een kleine lunch op
me te wachten. Ik vroeg hem of dat ook in de prijs inbegrepen was. Hij haalde zijn
schouders op en zei dat we in de stad gingen wandelen, en dat er geen enkele reden
was om bang voor hem te zijn. Ik antwoordde dat het me speet, maar dat ik er niets
aan kon doen. Herinneringen kwamen naar boven en gaven me een ongemakkelijk
gevoel. Hij glimlachte zijn gezicht in honderd plooien.
Een half uur later liepen we door de straten. Hij vroeg me waarom ik naar Wenen
gekomen was. Ik vertelde hem over ‘Tussen droom en realiteit’, een tentoonstel-
ling over het fin-de-siècle in Wenen. Hij lachte opnieuw en zei: “Laat mij jou eens
kunst tonen, die je anders nooit te zien krijgt.”
We wandelden en wandelden en hij wees me overal op gevels en versieringen. Bo-
vendien had hij sleutels van verschillende andere huizen. Hij toonde me prachtige
gietijzeren ornamenten, imposante inkomhallen, stalen liftkooien en adembene-
mend mooie muurschilderingen. En als hij geen sleutel had van de gebouwen,
scheen hij er altijd iemand te kennen. Ik nam al die schoonheid gretig in me op.
Bernhard genoot nog het meest van de uitdrukkingen op mijn gezicht. Halver-
wege de namiddag hield hij een voorbijganger tegen en vroeg om een foto van ons
te nemen, omdat ik voor het eerst gelachen had. Vreemd vond ik dat. Ik dacht aan
de liefde die ik had achtergelaten en aan het feit dat hij nooit foto’s van me wilde

97

MoedersRozenkrans_V6.indd 97 07-04-2008 16:05:13


nemen omdat ik niet knap was. Hij had me wel gefotografeerd voor zijn studie-
werk, steeds in het halfduister en om een sfeer van angst en wanhoop op te roepen,
maar nooit bij daglicht.
In het centrum van de stad wilde Bernhard me trakteren op chocoladetaart en
koffie. Ik weigerde omdat het veel te duur was. Maar mijn gids en gastheer drong
aan, en dus gingen we het etablissement binnen. Het was er net als in de films:
grote spiegels met donkerroze en bruine vlekken, enorme lusters, kleine tafels met
marmeren bladen, houten banken, zilveren bestek en kranten in stokken. Tussen al
die schoonheid door laveerden in onberispelijk zwart en wit gestoken kelners en
kelnerinnen met schotels vol koffie en zoetigheid.
Bernhard glunderde en ik wist dat het was omdat ik er dolgelukkig uitzag. Ik
werkte een groot stuk chocoladetaart naar binnen, likte mijn vingers af en slurpte
het schuim van mijn koffie. Hij nipte enkel van zijn kleine espresso. En voor het
eerst die dag praatte ik wat met hem, in het beetje Duits dat ik machtig was. Hij
was al heel blij dat ik hem begreep.
Na de koffie gingen we richting huis. Ik had lood in de benen, was moe van de
slapeloze nacht en het vele wandelen. Ik was ook wat ongerust over wat Bernhard
nu eigenlijk van me wou. We gleden langs de gebouwen in de tram, voor de tweede
keer. Ik besefte dat de rit niet eindeloos was, maar wel een goede vijftien minuten
duurde. Op het appartement vertelde ik Bernhard dat ik echt moe was en wilde
slapen. Hij keek me wat vreemd aan. Ik wenste hem goedenacht en sloot de deur
van de kamer achter me. Ik wilde rustig kunnen slapen. Ik staarde nog een poos
naar de engelen aan het plafond, en had het gevoel dat ze terugkeken. Dan gleed
ik weg in een droomloze slaap.
Toen ik wakker werd, kringelde de geur van verse koffie door de deurkieren de
kamer binnen. Het was over negenen en ik had trek. Ik trok snel een trui over mijn
pyjama en sloop naar de keuken, op zoek naar een ontbijt. Op de kleine keukenta-
fel vond ik verse broodjes en een groot boeket goudgele bloemen. ‘Voor Ester’, las
ik op het kaartje aan de ruiker.
Ik zakte neer op de stoel. Dit kon niet waar zijn. Waarom toch? Hier had ik geen
zin in. Ik ging op zoek naar Bernhard, maar vond hem niet meteen. Terwijl ik at,
keek ik naar de gele bloemen in het zachte septemberlicht. De bloemen in de vaas,
het verzorgde ontbijt, de geurige koffie: het was allemaal erg lief, maar ik kon al-
leen maar zuchten.
Ik zat te eten toen Bernhard terug binnenkwam. Hij keek me aan van tussen zijn
oogspleetjes. Ik gooide het er meteen uit. Dat het me speet, maar dat ik niets voor
hem voelde. Dat ik me ongemakkelijk voelde door al zijn attenties en zijn aan-
dacht. En dat ik niet langer kon blijven logeren als we geen andere mensen vonden
die de nacht in zijn appartement wilden doorbrengen. Hij zei dat het echt jammer

98

MoedersRozenkrans_V6.indd 98 07-04-2008 16:05:13


was, maar dat er niets aan te doen was. We zouden samen nieuwe logees zoeken.
Ik weet niet waarom ik met hem meeging naar het station. Ik wilde me er van
vergewissen dat hij wel degelijk iemand zou zoeken. Ik wilde er zeker van zijn dat
ik niet alleen bij hem zou slapen.
In het station vatten we post bij elke binnenlopende internationale trein, op zoek
naar mensen met rugzakken. Ik bedacht dat we er wel gek moesten uitzien, Bern-
hard en ik samen. Net toen ik me wanhopig begon te voelen, stapten twee jongens
van de trein. Een grote en een kleine. Ze keken rond en zochten duidelijk een
logeerplaats, net als ik de dag ervoor. Op dat moment zette iets me in gang, was ik
plots van alle angst voor mensen verlost.
Ik stapte op het tweetal af en bood hen een slaapplaats aan. “Goedkoop en aan-
genaam en vlakbij het centrum”. En terwijl ik de kleinste van de twee aanstaarde,
besloot ik hen snel over mijn toestand in te lichten. Ze keken in verbazing over
mijn schouders, naar Bernhard die een meter of twintig verder stond. Ik probeerde
hen nogmaals te overtuigen, dat ze er geen spijt van zouden krijgen, dat ik hulp
nodig had.
De kleinste keek nogmaals naar mij en naar Bernhard en zei uiteindelijk: “O.K.,
we komen mee.” Zo wandelde ik met twee jonge Australiërs naar Bernhard terug.
Nick en John waren van plan om een aantal dagen in Wenen te verblijven.

30

We gingen samen naar het appartement en ik ontspande. Ik zou niet langer meer
alleen zijn met Bernhard. Tenslotte wilde ik ook nog wat in Wenen blijven om de
tentoonstelling te bezoeken.
Nick en John waren al meer dan een jaar aan een wereldreis bezig. Ze kwamen net
uit Milaan en waren nu op weg naar Duitsland. Hun omzwervingen hadden een
onuitputtelijk repertoire sterke verhalen opgeleverd. Ik stelde hun gezelschap op
prijs. Vooral Nick beviel me. Er was iets in hem, een soort licht, iets woests, iets
waarbij elk probleem een simpele oplossing had. De brede glimlach in zijn ver-
weerd, zongebruind gezicht was ontwapenend. Hij had donker, verward haar dat
zijn voorhoofd bedekte, zware wenkbrauwen en staalblauwe ogen. Maar het was de
manier waarop hij praatte en neerzat die hem aandoenlijk maakte.
’s Avonds stelde Bernhard voor om ons mee te nemen naar een nachtclub. Nie-
mand had bezwaar. We kenden Wenen niet en we zaten ver van een uitgangsbuurt.
We zouden een taxi nemen. Dat vonden de jongens, die moe waren van de reis,
een prima idee.
Het was een lange taxirit langs vervallen gebouwen, door kleine straten tot bij een

99

MoedersRozenkrans_V6.indd 99 07-04-2008 16:05:13


verloren deur van een kelder. De nachtclub was een donkere bar. Nick, John en ik
waren een stuk jonger dan de rest van het cliënteel. We installeerden ons alleen in
de hoek van het café en praatten wat, terwijl Bernhard een paar bekenden opzocht.
Nick en John dronken bier en ik ging dansen op de dansvloer. Er was niks anders
te doen. Ik haatte bier.
Ik stond op de bijna lege dansvloer, toen Bernhard plots naast me kwam dansen.
Hij was duidelijk dronken. Ik vroeg hem vriendelijk om me met rust te laten. Maar
hij bleef maar aandringen, fluisterde in mijn oren, draaide rond me. Ten einde
raad vroeg ik hem om ons naar huis te brengen. De jongens vonden het niet erg.
Ze waren moe en het café beu. Bernhard bestelde twee taxi’s. Pas toen ik de taxi’s
zag aankomen, daagde het mij waarom. Hij zou de jongens in één taxi stoppen en
samen met mij de andere nemen. Opnieuw zakte de moed me in de schoenen.
Plots riep Nick naar John dat hij één taxi voor zich alleen moest nemen, en dook
zonder aarzelen samen met mij en Bernhard in de andere taxi. Ik glimlachte op-
gelucht. Ik voelde me zo dom dat ik me telkens weer in de nesten werkte, en had
hem geen tweede keer om hulp durven vragen.
Eerst was Bernhard boos, daarna stil. Toen we in zijn appartement waren, klopte
hij me op de schouder en glimlachte. John was wat geïrriteerd door het onver-
wachte gedrag van Nick, maar er werd niet verder over gepraat. We waren allemaal
moe en gingen slapen.

31

De volgende dag verkenden de jongens en ik de stad. We wandelden en wandel-


den, en ik praatte honderduit. Nick en John wisten bijna niets van Europa, van
geschiedenis en van kunst. Dus gingen we samen naar de tentoonstelling over het
Weense fin-de-siècle en speelde ik voor gids. Nick liep er met een brede grijns
rond. Hij vond het geweldig dat ik ‘zoveel’ over die dingen wist. Ik lachte ook en
vertelde hem dat het allemaal maar een verklaring was, niks bruikbaars. Het waren
gewoon woorden om dingen uit te leggen die niet uitgelegd konden worden.
We beleefden samen een prachtige dag in Wenen. We wandelden in de regen,
speelden biljart en darts in een café en dronken wijn. Toen we ‘s avonds terug kwa-
men, was het appartement gevuld met nieuwe gezichten: Finse meisjes en een paar
Britten. We nestelden ons allemaal in Bernhards woonkamer, op de Perzische ta-
pijten, tussen de rode en gouden velours muren en de houten koffietafeltjes. En we
bleven tot een stuk in de nacht praten, terwijl de regen langs de ramen lekte en de
engelen aan het plafond meeluisterden. Bernhard wierp af en toe een sluikse blik
in mijn richting, maar ik voelde me veilig bij Nick. Ik staarde hem aan en luisterde

100

MoedersRozenkrans_V6.indd 100 07-04-2008 16:05:13


naar zijn vreemd accent, en vroeg me af of hij iets voor mij voelde. Op dit moment
leek hij echter alleen in de ban van zijn eigen verhalen.
De meisjes gingen slapen, en ik volgde hen even later naar dezelfde kamer. Mijn
matras lag op een stelling, zowat twee meter boven hun hoofden.
Het bleef maar regenen en ik luisterde naar het gezang van de druppels tegen het
raam en zag de eerste bliksemschichten, een milde herfststorm.
Met de eerste donderslag kwam iemand de kamer binnen. Hij klom de trap op
naar mijn slaapplek. Ik wist dat het Nick was. Ik zag zijn silhouet tegen het licht
van de straatlantaarns dat door de ramen binnenviel. Ik voelde hoe hij me aankeek
en zich van zijn kleren ontdeed.
Ik opende de lakens en hij stapte in bed. Nick gleed meteen boven op me en ik
was verbaasd over mijn eigen honger en bereidheid. Weg was mijn opvatting dat ik
nooit zou vrijen met iemand die ik niet liefhad. Ik mocht Nick graag, maar hield
niet van hem, kende hem zelfs nauwelijks. Maar daar bleek mijn lichaam zich al-
lemaal weinig van aan te trekken. Ik ging gewoon mee met hem, met alles wat hij
deed, in alles wat hij nodig had.
Mijn lichaam vond een manier om alles op te vangen, ook zonder mij. Ik hoorde
hoe de Finse meisjes op ons foeterden, maar maakte me geen zorgen over het la-
waai dat we maakten. Ik luisterde naar de storm buiten, de storm die aanzwol en de
wind die door de kieren rond de ramen blies en de gordijnen deed golven. Ik keek
naar het spel van licht en schaduwen, van de bliksem en de donder.
We vielen van de matras, op de stelling, en ik hoorde mezelf schreeuwen van ver-
langen naar hem, tegen de donder en de huilende wind in, zonder te weten waarom
ik me zo geraakt voelde door deze vreemdeling.
Hij was net als de storm, ruw, niets verfijnds, geen kussen, geen liefkozingen, niets
anders dan de bewegingen die nodig zijn om te komen. En het was heerlijk om
er door overrompeld te worden, om het te zien gebeuren in zijn ogen. Het waaien
van de storm, een dier in de storm. Er was een nood, er was een moment en ik was
klaar. En de wind beukte steeds harder tegen de muren, en Nick hees zich omhoog.
Zijn hele gewicht rustte op zijn voorarmen en hij keek naar me en duwde, duwde
en beukte met de wind, tot ik hem vergat en er enkel nog de storm was rondom
mij en in mij. En ik liet de storm komen en hem komen in mij.
Meteen daarna moet ik bewusteloos gevallen zijn. Ik werd wakker van de kou,
en Nick lag in een diepe slaap naast me in bed. De meisjes, de storm en de nacht
waren verdwenen.
Ik keek een tijdje naar het gelaat van Nick, dat ontspannen boven de lakens uitstak.
Ik was nog steeds verbaasd over hoe we gevrijd hadden. Geen van ons beiden had
een woord gezegd. We hadden alleen de storm gevolgd, en met het verdwijnen van
de storm was ook alles tussen ons verdwenen.

101

MoedersRozenkrans_V6.indd 101 07-04-2008 16:05:13


In de keuken vond ik Bernhard bij een kop koffie. Hij glimlachte en zei: “Hij heeft
je toch gevonden.” Ik zweeg. Hij vertelde me dat hij het had geweten vanaf het
eerste moment in het station, toen Nick van de trein stapte. Hij schonk me koffie.
We wisten allebei dat Nick en John hun reis zouden vervolgen en dat ik niet zou
meegaan. Ik huilde en Bernhard kuste me op het haar.
De storm was gaan liggen en ik was terug bij mijn aankomst, Bernhard. En de
Godin ging op reis, naar verder. Met Nick en John naar Duitsland, met Bernhard
naar het station, met mij naar andere, verre oorden. In het licht van de morgen.

102

MoedersRozenkrans_V6.indd 102 07-04-2008 16:05:13


Philippe

Mijn verhaal met Philippe was het eerste verhaal waarbij ik alleen een getuige
was. Het was een bevreemdende ervaring. Het verhaal was reeds geschreven en
ik hoefde er enkel getuige van te zijn, getuige van mijn eigen rol in het verhaal.
Ondertussen klonk in mij de stem van een alleswetende, goddelijke verteller. Die
voorspelde feilloos wat mijn tegenspeler zou doen en wat de volgende scène zou
zijn, en legde bovendien mijn eigen zielroerselen en gedachten stil. Die speelden
geen rol in het stuk dat Philippe en ik opvoerden. De rol van toeschouwer in mijn
eigen drama was hoogst ongewoon. Ik had zelf niets te willen, te voelen of te doen.
Ik moest gewoon laten gebeuren, ook al bracht het pijn of verdriet mee voor me-
zelf en de ander. Het was een nieuwe ervaring. Maar ik had geen keuze. Het was
geschreven.
In die tijd herkende ik de stem in mezelf nog niet. Later besefte ik dat het mijn
slang was die het hele stuk glansrijk regisseerde. Toen was het enkel een stem
die alles wist, een weten buiten mij om. Wat de slang vertelde, wist ik diep van
binnen zonder de minste twijfel. Het was een soort weten waar ik geen ervaring
mee had. Het weten maakte de ontmoeting met Philippe zeker niet gemakkelijker.
Het script lag wel vast, maar er stond geen tekst in. Ik kon hem niet op de hoogte
brengen van het drama waarin ik meespeelde en waarin ik enkel mijn rol vervulde.
Door mijn ongewone rol van toeschouwer was ik ook niet echt betrokken bij de
gevolgen die het verhaal voor Philippe en mezelf had.
Het geschenk van de Godin was ongewoon omdat het niet samenviel met de uit-
wisselingen tussen Philippe en mij, maar met de gevolgen ervan.
Toen hij me achterna reisde om me tot zijn vrouw te vragen, werd ik pijnlijk ge-
confronteerd met de sporen die ik in Parijs had achtergelaten. Of ik nu de rol
speelde van welwillende deelnemer, afvallige toeschouwer of verzetstrijdster tegen
mijn lot, ik was steeds verantwoordelijk voor de gevolgen.
“Nee” zeggen tegen Philippe was gruwelijk ontnuchterend. Voor ik op reis vertrok
had ik diep vanbinnen gebeden, gesmeekt dat iemand me graag zou zien. Toen
mijn bede werd verhoord, ging ik niet akkoord met het antwoord. Ik was murw
geslagen door de verantwoordelijkheid voor mijn vrijheid.

103

MoedersRozenkrans_V6.indd 103 07-04-2008 16:05:14


32

Mijn bagage had ik in het jeugdhotel laten staan. Ik genoot ervan om alleen in het
geweld van Parijs rond te wandelen. Omdat ik prettige schoolreisherinneringen
aan Montmartre had, besloot ik daar wat rond te neuzen. Ik was indertijd onder de
indruk geweest van al die artiesten op die kleine heuvel onder de imposante kerk.
Ik vermoedde dat niet elke tekenaar daar een echte kunstenaar was, maar de buurt
leek me toch best aantrekkelijk.
Eenmaal aangekomen was ik een beetje teleurgesteld. Net als overal draaide het
ook hier alleen maar rond zakendoen. Toeristen vroegen een portret en de kunste-
naars voerden het gevraagde uit, of ze dat nu leuk vonden of niet. Het was erg druk
op het pleintje, en ik maakte doelloos rondjes.
Ik bekeek de tekenaars, en mijn blik viel op de rug van een man die zowat twintig
meter verder zat. Hij was aan het werk. Een paar mensen stonden rond hem en op
het papier kwam een gezicht tot leven. Ik leunde tegen één van de weinige bomen
die het plein omringden, en ik voelde plots de lucht veranderen, diep vanbinnen in
me. Iets in mij kwam tot leven, werd wakker. En meteen wist ik zonder een zweem
van twijfel dat deze man zich zou omdraaien, dat hij mij zou zien en dat hij ho-
peloos verliefd zou worden, verliefder dan hij ooit was geweest. Ik had geen benul
waar het idee vandaan kwam. Maar het was geen gedachte of gevoel, het was een
zekerheid. En op dat moment draaide de man zich om en staarde me aan.
En ik voelde vanbinnen dat wat hij zag, niets met mij te maken had. Het was veel
groter, veel mooier, en het betoverde hem. Aan mijn kledingstijl zal het niet gele-
gen hebben. Een turkoois hoedje met veren hield mijn ongekamde lange haren in
toom. Verder droeg ik een tweedehands tuniek in hetzelfde blauw, een psychede-
lisch bloesje in verlopen waterkleuren, een vergeelde harembroek die ik had laten
maken voor mijn vorige vriendje en een paar afgedragen sportschoenen.
Maar hij bleef kijken en staren. En ik zag een man van midden in dertig, met een
volle baard, lang zwart haar, zware wenkbrauwen en eenzame bleekblauwe ogen.
Hij droeg een versleten jeans en hemd en een paar vertederend zware laarzen.
En ik voelde hoe het drama vorm aannam. Hij zei niets, draaide zich om en ging
terug aan het werk. Maar ik wist dat hij me zou uitnodigen, ook al moest ik mijn
rol spelen zodat hij mij tot de zijne kon uitnodigen.
Het was bizar om kristalhelder te weten wat er door hem heen ging. Ik was het
voorwerp van zijn gevoelens en werd erdoor geraakt, maar tezelfdertijd stond ik er
volledig buiten. Een stem op de achtergrond leverde commentaar op gebeurtenis-
sen die op het punt stonden te gebeuren. Ik was het alwetende publiek, terwijl ik
tegelijk in het stuk meespeelde. En dat terwijl er niets over mij verteld werd in het
verhaal.

104

MoedersRozenkrans_V6.indd 104 07-04-2008 16:05:14


Ik ging een koffie drinken en keek naar het draaien van de mensen op het plein,
tot ik me geroepen voelde om me opnieuw bij hen te voegen en ook rond het plein
te draaien. Hij volgde me met zijn ogen tot ik opnieuw achter hem stond, leunend
tegen de boom. Hij tekende voort. En ik ging weer wandelen. Hij keek niet om. En
ik keek naar de mensen die draaiden en de tekening op het papier.
Opnieuw liep ik het plein rond, hij volgde me, keek naar me, als in een dans, ik
draaide rond en rond het plein, leunde tegen de boom, keek naar zijn rug, hij
draaide zich niet om, tekende verder en ik draaide verder tussen de mensen en
de kunstenaars, het lawaai en het afval, de bomen en de vellen papier, zijn ogen
wachtten telkens op me en de boom wachtte op mij. En de hele tijd vond ik dat
er niks vreemds was met mijn gedrag. Dit was mijn rol. Draaien, wachten, draaien
en kijken.
Eindelijk ging de zon onder. Het plein liep langzaam leeg, het lawaai stierf uit, de
cirkel van mensen rond hem werd dunner en ik leunde tegen de boom. Hij kwam
naar me toe en nodigde me uit om een glas wijn te drinken. In de bar snauwde hij
me toe dat ik zijn uitnodiging had moeten afwijzen. Ik had geen idee waarover hij
het had. Het verhaal had ons in zijn greep, of we ons nu verzetten of niet. Ik staarde
hem aan, glimlachte en speelde mijn rol, volgens de lijnen van het script.
Hij heette Philippe. Hij nam mijn handen in de zijne en zei dat hij ze graag had
getekend, die handen met afgebeten nagels en rouwranden. En we wandelden door
Parijs, in grote en kleine straten, en hij praatte en ik beantwoordde zijn vragen. Hij
kocht eten voor me, keek me streng aan en zei dat ik mijn haren uit mijn gezicht
moest houden. Hij rookte kersentabak.
Het begon te schemeren en hij vertelde over zijn bedrijf en familie die hij op het
Franse platteland had achtergelaten. Alles had hij opgegeven. En ik luisterde naar
zijn verhaal en keek op naar die grote, oudere man die naast mij door de straten
van Parijs liep. Ik weet niet welke uitdrukking er op mijn gezicht lag, want ik had
nog steeds geen gevoelens of gedachten. Maar Philippe keek af en toe met een
geamuseerde glimlach naar opzij.
Plots vroeg hij waar ik de nacht plande door te brengen. Ik nam zijn arm en keek
op zijn uurwerk. Ik vertelde hem dat ik niet meer in de jeugdherberg terecht kon
omdat die al gesloten was. Hij keek me ongelovig aan. Toen boog hij zijn hoofd,
sloot een hand om mijn pols en zei: ”Wel, dan zul je met mij moeten meekomen.
Het wordt al koud ’s nachts en je kan niet de hele nacht op straat blijven lopen.”

105

MoedersRozenkrans_V6.indd 105 07-04-2008 16:05:14


33

Philippe woonde in de buurt van Montmartre. In een oude stalen kooilift ging het
naar de bovenste verdieping van een trappenhuis, naar zijn dakappartement.
Zijn woonruimte bestond uit enkele kamers die in elkaar overliepen. Het interieur
was verbazend kaal. Alleen het hoogstnodige stond er. De enige luxe was een grote,
duur uitziende muziekinstallatie. Hij zette onmiddellijk wat klassieke muziek op.
Zo bar en onherbergzaam als het appartement er uitzag, zo briljant was het zicht
op de daken van Parijs. In het laatste licht zag ik eindeloze tinten van bruin, roze,
groen, steenrood, grijs en grauwwit. Vanuit het bed dat in het midden in de woon-
kamer stond, kon je heel Parijs overzien.
Philippe toonde me de keuken, zodat ik me kon opfrissen voor het slapengaan.
Het drong tot me door dat hij geen badkamer had. Ik stond voor een oude porse-
leinen gootsteen, met koud water en een handdoek met enkele gaten erin. Ook de
rest van de keuken was spaarzaam ingericht. Een tafel, drie stoelen en een kleine
kast met wat keukengerief, meer was er niet. Maar ook hier weer datzelfde adem-
benemende uitzicht. Daken, licht, daken, huizen, kerken, lucht, rook, schaduwen,
en nog eens daken.
Philippe lag al in bed en opende de lakens voor me. En terwijl ik naakt naast hem
kroop, vroeg ik me af hoe ik daar nu weer verzeild was geraakt. Maar die gedachten
vielen onmiddellijk stil toen hij zich boven op me hees. Ik merkte hoe groot en
breed hij wel was. Ik rook de geur van zijn tabak, voelde zijn borsthaar op mijn
borst en zijn volle baard en lange haar boven mijn gezicht, en zijn gewicht drukte
op mijn beenderen. Er lag een wat verwonderde uitdrukking op zijn gezicht, alsof
hij zelf niet kon geloven wat er gebeurde. Zijn ademhaling versnelde en ik reali-
seerde me vaag dat het was omdat ik onder hem lag.
Het was alsof hij zelf gegrepen was, dat hij het niet kon helpen dat hij in me bin-
nendrong en ik kon enkel kijken hoe zijn gezicht veranderde en hoe de druk toe-
nam. Hij zeeg op me neer, bewoog niet meer, en liet zich helemaal op me zakken
en hij huilde nauwelijks hoorbaar toen hij zijn gezicht in mijn nek verborg. En de
geur van zijn kersentabak was overal en ik voelde hoe mijn lichaam zich spande.
Hij leek zichzelf vergeten te zijn, vergeten waar hij was en wie hij was. Ik merkte
enkel zijn ademhaling tegen mijn ribben en in mijn hals het zachte gesnik en de
spieren van zijn dijen die harder werden.
In een flits was ik helemaal terug bij mijn zinnen. Ik herinnerde me plots dat ik de
pil niet meer nam en dat ik in het midden van mijn cyclus zat. Ik was klaarwakker
nu en vroeg Philippe met aandrang om te stoppen, omdat ik niets nam. Hij leek
me niet te horen. Ik probeerde hem van me af te duwen en me van onder zijn li-
chaam uit te wurmen. Hij hief in een bruuske beweging zijn schouders op en keek

106

MoedersRozenkrans_V6.indd 106 07-04-2008 16:05:14


me met verwilderde ogen aan. “In Parijs, in heel Frankrijk neemt elke vrouw van
jouw leeftijd de pil.” En wat me in godsnaam bezielde om dat niet te doen. Zijn
stem was een en al ongeloof en klonk schor, alsof hij beroofd was van zijn spraak.
Hij bleef me aanstaren, maar bewoog geen vin en maakte geen aanstalten om van
me af te gaan. Ik pleitte dat ik helemaal niet loog en vroeg of hij alsjeblieft van me
af wilde gaan omdat de gedachte aan een zwangerschap me helemaal ongemak-
kelijk maakte.
Philippe trok zijn ogen tot smalle spleetjes en keek me onderzoekend aan. Hij
geloofde me nog steeds niet. Uiteindelijk trok hij zich terug en ging naast me lig-
gen. Hij kafferde zachtjes dat ik een idioot was om hem zo ver te laten begaan en
dan te zeggen dat het niet kon. En hij vroeg opnieuw waarom ik de pil niet nam.
Ik vertelde hem dat ik geen vriendje meer had en dat ik nog maar net gestopt was,
omdat ik er het nut niet meer van inzag.
Zijn ogen werden zwart bij die woorden. Hij vertelde me dat hij in deze toestand
onmogelijk kon gaan slapen. Op dat moment viel ik terug in mijn rol en volgde ik
opnieuw de lijnen van het script, zonder te weten waarom. Ik vouwde mijn handen
rond zijn paal en hij sloot zijn ogen.
Hij voelde stevig aan tegen mijn palmen en tussen mijn vingers. De top glinsterend
vochtig, gezwollen en brandend vanbinnen. Ik bewoog mijn handen rond zijn bal-
len, zachtjes knijpend en dan weer diep en stevig grijpend, ging met mijn vingers
tussen zijn billen en in zijn anus, en dan opnieuw rond zijn fallus, mijn beide han-
den er rond gestrengeld, op en neer, over de kroon en terug, terwijl hij verder zwol
onder mijn handen en glom en mijn duim over de uitstulpende aders wreven. Hij
nam me vast bij mijn haar en trok me tegen hem aan. Ik voelde zijn baard in mijn
haar en zijn paal tegen mijn buik, kloppend, warm, slaand, trillend.
En Philippe duwde me harder en harder tegen zich aan, zodat ik mijn handen nau-
welijks nog kon bewegen, alsof hij elke beweging in zich wilde opnemen, terwijl hij
gestadig aan mijn haar bleef trekken en zo diep ademde dat de lucht uit elke porie
van zijn lijf scheen te komen.
In een vast ritme bleef hij aan mijn haar rukken en zijn baard tegen mijn schedel
wrijven en zo diep ademen en snikken dat hij me pijnlijk tegen zich aandrukte. En
ik bewoog enkel mee met hem en in mezelf. Als in één golf, met hem gevangen
tegen mijn navel aan, mijn handen gebeden rond zijn heiligdom, begon ik ook te
huilen, van genot en pure pijn tegelijk, omdat zijn nood zich in mij schuurde.
We kwamen allebei, met zijn warme zaad over mijn buik, gevangen in één adem
beweging en genot. Hij snikte iets onaards, iets dat me op de een of andere manier
verpletterde. En ik besefte plots dat mijn handen bewogen hadden zonder dat ik
ervoor nodig was, zonder dat ik het wist. Ik was zelf gekomen zonder het weten,
en het orgasme droop langs mijn benen naar beneden.

107

MoedersRozenkrans_V6.indd 107 07-04-2008 16:05:14


Langzaam sloegen onze ademhalingen weer verschillende wegen in. En Philippe
kuste me voor het eerst, op mijn schedeldak, en even later op mijn mond, aarze-
lend, vertwijfeld, alsof hij me niet durfde aan te raken.
Hij voelde tussen mijn dijen en zei zacht: “Je bent gekomen met mij en in mij.”
En hij bleef me aanstaren en schoof zijn vingers door het zaad dat op mijn buik
kleefde, als om zeker te zijn dat hij niet droomde. Er was niks dat ik kon zeggen.
In mijn rol was geen tekst geschreven.
Hij streelde zacht over mijn rug en gezicht. We zegen neer in het bed en hij stopte
me in om te slapen. Maar in het donker bleef hij me aankijken, alsof hij mijn ziel
wilde lezen. Ik lag ongemakkelijk in het kleine bed. Maar voor ik iets kon zeggen,
trok hij me tegen zijn lijf aan en zei: “Slaap nu maar, klein vreemd ding.”

34

De volgende morgen werd ik gewekt door de koude lucht die door de ramen naar
binnen stroomde. Alles kwam in één klap terug. Ik was weer in iemands bed be-
land. Alleen had ik deze keer geen enkele stem in het kapittel gehad.
Maar het licht scheen teder over de daken van Parijs en spoedig vergat ik mijn
eigen gedachten. Toen kwam Philippe de kamer binnen. De man die ik de vorige
dag had ontmoet, was verdwenen. Weg waren het strenge gezicht, de norse blik, de
trotse manieren. Hij straalde van geluk, leek wel geraakt door het licht. Deze mens
wandelde op wolken, zeker van zichzelf en de wereld.
Hij legde wat muziek op en zei: “Dit is Rachmaninov. Ik wil zijn muziek met jou
delen.” Ik had nog nooit van de componist gehoord, maar de muziek troostte mijn
zinnen. Philippe wenkte me naar de keuken. Ik trippelde er snel heen, naakt en
met kippenvel van de kou. Op de keukentafel zag ik twee grote kommen en wat
croissants, en op het gasfornuis een ketel met warm water en een vreemde kan
die heerlijk naar verse koffie geurde. Naast de gootsteen, op de vloer, stond een
grote kuip. En Philippe zei: “Komaan Ester, stap er maar in, ik ga je wassen.” En
ik staarde hem aan en klemde mijn armen nog wat vaster rond mijn naakte lijf. Ik
had het zo koud, dat ik op de toppen van mijn tenen stond te trippelen. En tegelijk
scheurde ik van de honger.
Maar hij nam het initiatief in deze scène, legde zijn hand op mijn schouder en
duwde me zachtjes naar de kuip toe. Even later stond ik tot aan mijn kuiten in
heerlijk warm water, en ik voelde me langzaam ontdooien. Philippe bleef glimla-
chen en zei: “Alsjeblieft Ester, laat me je wassen.” En omdat ik toch al in het water
stond en het gevoel had dat dit de volgende scène in het script was, stemde ik toe.
Philippe toverde een teiltje, een handdoek, een washandje en een klein stukje zeep

108

MoedersRozenkrans_V6.indd 108 07-04-2008 16:05:14


te voorschijn. De handdoek hing hij netjes voor de houtstoof en hij goot wat warm
water uit de ketel in zijn teil. Dan stak hij zijn hand in het washandje. Hij keek
naar mijn lichaam en ik zag zijn ogen veranderen. Hij keek naar me zoals hij naar
zijn tekenpapier keek. En de lucht in de kamer veranderde ook.
Hij danste bijna rond me, terwijl hij met water en het washandje mijn haren streel-
de. Hij ging licht en teder te werk, en toch gevoelig dichtbij. Hij leek mijn reactie
op zijn strelingen niet op te merken. Het was alsof hij het ook niet kon helpen. Dit
was geschreven voor ons, lang voor ons.
Hij waste mijn gezicht, traag, elke lijn en elke schaduw verkennend, alsof het
warme, doorzichtige water een potlood was, met nu en dan een dunne lijn van
nauwelijks oplichtend zeepparfum. En dan verder langs mijn hals, ik voelde langs
mijn huid de textuur van het versleten washandje en de gaten erin. En hij ging
door, eindeloos, alsof de tijd stilstond in elke porie van mijn huid. Hij hield mijn
armen zachtjes omhoog, verkende mijn oksels en zocht zijn weg langs mijn schou-
derbladen. En ik voelde mij als Venus die uit het schuim van de zee herboren werd,
luisterend naar het plonsen en spetteren van het water en Rachmaninov op de
achtergrond, met het licht over de daken van Parijs in de verte.
Telkens wanneer hij een deel van mijn lichaam had gewassen, droogde hij mijn
huid zorgvuldig met de warme handdoek af. Die handdoek hing hij telkens netjes
terug voor de houtstoof, zodat de stof goed warm bleef. Het was alsof hij verschil-
lende krijtjes hanteerde voor een veelkleurig pastel.
In lange halen ging hij langs mijn rug, over de uitstekende beenderen, met een
diepe tederheid en zekerheid die alles in mij tot leven wekte. Langs mijn sleutel-
been, over mijn borsten en mijn tepels, verder langs mijn ribben, over mijn heupen,
overal zijn handen. Een hand die me waste en de andere die me in zijn ban hield,
als om me op geen enkel ogenblik te verliezen. Hij streek tussen mijn benen en
over mijn lippen, langs mijn billen en in mijn anus, over mijn dijen en knieën, langs
mijn schenen en kuiten, stroomde het water langs mijn enkels naar beneden.
Elk deeltje van mijzelf wreef hij tot leven. De oneffenheden, de ruwe huid, de lit-
tekens, mijn haartjes, de kneuzingen, de opengebarsten huidwondjes,… niets was
aan zijn aandacht ontsnapt. Alles had hij evenzeer liefgehad.
Uiteindelijk trok hij een van zijn hemden over mijn hoofd. Hij leidde me naar
de stoel, liet me neerzinken, droogde mijn voeten en smeekte dat ik zou eten. Ik
voelde me als een klein kind in de handen van zijn moeder. Hij goot een grote kom
koffie voor me uit en voegde er melk aan toe, alsof hij er zeker van was dat ik mijn
koffie zo dronk. Dan hield hij mijn hand vast in de zijne en keek me aan, terwijl
ik een croissant in de koffie sopte en alles hongerig opslurpte. En terwijl hij me in
zijn liefde vasthield, zong een stem in mij: “Het is gedaan.” En ik vroeg me af welk
drama hierop moest volgen.

109

MoedersRozenkrans_V6.indd 109 07-04-2008 16:05:14


Daniel

Ik leerde Daniel kennen op de nachttrein van Wenen naar Venetië. Ik deelde de


coupé met hem en een reisgezel. Die nacht deed ik niets anders dan huilen, terwijl
Daniel me papieren zakdoekjes aanreikte. Ik vond het ontzettend stom van me-
zelf dat ik nauwelijks een week na mijn vertrek alweer om dezelfde reden huilde.
Liefdesverdriet. Daniel sliep onder me in de trein. Hij had me enkel mijn naam
gevraagd en zichzelf en zijn compagnon geïntroduceerd als artsen uit New York.
Samen praatten ze de nacht vol met verhalen over aids, waarover ik tot dan toe nog
maar bitter weinig had gehoord. We sliepen hooguit een uur of vier, kwamen aan
in Venetië en gingen elk onze eigen weg.
Toch liepen Daniel en ik elkaar verschillende keren tegen het lijf op onze tocht
door Europa, zonder het echt te zoeken of te willen. Samen schreven we enkele
lijnen, waarover we zelf weinig te zeggen hadden. Het was het meest natuurlijke
wat me in die tijd overkwam. En ook voor hem leek het alsof het niet anders kon.
Alsof alles al geschreven was en we het enkel hoefden te lezen, te laten gebeuren.
We hadden geen etiket voor wat er gebeurde. Het was geen vakantieliefde, geen
verliefdheid en geen vriendschap. Het was niets blijvends, geen verwantschap. Het
was niets, en dat maakte het heerlijk bevrijdend. Onze ontmoeting droeg geen
verleden of toekomst in zich. Het gebeurde en verdween. En zo genas de Godin
me van de verwachting dat de dingen moesten verlopen zoals ik ze had gedacht,
geleerd, gevoeld, betracht.
Ik leerde te genieten van wat er was, bereid om het te laten gaan wanneer het voor-
bij was. Zonder angst of schuldgevoelens, zonder verscheurdheid of verlangen naar
iets meer of iets anders. Ik leerde genieten van het samenzijn voor een moment,
niet voor de eeuwigheid. Daniel leren kennen, was een trage dans van komen en
gaan, komen en gaan, komen en gaan en gaan. Op het ritme van de zomer die
overging in de herfst en een Godin die geen haast had, die speelde, die Haar spel
speelde. Heen en weer, overal en nergens, niet aan plaats of tijd gebonden.

35

Net als de eerste dag, liet ik ook de tweede dag mijn rugzak in een locker van het
station van Venetië achter en wandelde zonder doel tussen de gebouwen en de
toeristen.
In de late voormiddag zocht ik de kaai op, in de hoop dat de bries voor verkoeling
zou zorgen. Van op de kaai zag ik hoe de toeristen met bootjes naar de kleine ei-
landjes in de baai werden gevoerd. Ik genoot van de zon op mijn huid en de frisse

110

MoedersRozenkrans_V6.indd 110 07-04-2008 16:05:14


bries die door mijn kleren speelde en die de warmste lucht wegblies. Ik had nog
net de tijd om een klein beetje kleur op te doen. Daarna zou ik de schaduw moeten
opzoeken. Anders zou mijn hart teveel lijden onder de hitte.
Mijn gedachten werden onderbroken door een tik op mijn schouders en een stem:
“Ester, wat doe jij hier?” Het was Daniel. Hij ging naast me op de kademuur zit-
ten en we keken samen naar het spel van het zonlicht op het water. Hij vroeg me
waarom ik alleen reisde. Een vreemde vraag voor iemand die zelf bijna overal al-
leen heen reisde. Het verschil tussen ons was wel dat hij blijkbaar overal mensen
kende en afspraken had. Op mij wachtte niemand, maar dat vond ik net goed.
Na een tijdje nodigde Daniel me uit voor een boottochtje. Ik sloeg zijn aanbod
vriendelijk af, want ik had niet genoeg geld voor een ticket. Maar dat was geen
probleem. Daniel trakteerde. Hij koos een eilandje waar bijna geen toeristen heen
gingen. We bezochten een klooster met een toren. De monnik die de rondleiding
gaf, deed niks anders dan in mijn billen knijpen. Ondertussen deed ik een poging
om de Italiaanse uitleg voor Daniel naar het Engels te vertalen. Daniel vond het
allemaal hoogst vermakelijk.
Na het bezoek aan het klooster wandelden we rond het eiland. Ik liet Daniel weten
dat we spoedig zouden moeten schuilen voor de zon, die kort na de middag op
haar warmst was. We hielden halt bij een oud amfitheater. De ruïne was overwoe-
kerd door bomen en struikgewas en werd omzoomd door een rij van hoge cipres-
sen, waarin je een zachte bries kon horen.
Ik installeerde me in de schaduw op de uitgesleten stenen en wachtte. Daniel ver-
kende het gebouw. En hij begon te vertellen over zijn familie en zijn religie. Hij
vertelde over hoe het was om joods te zijn, en over alle regels die hij gestudeerd had,
alle rituelen die hij zich moest herinneren en alle beelden over de eeuwige zoek-
tocht van zijn volk. Hij vertelde en vertelde, bijna de hele namiddag. Ik luisterde en
onderbrak hem alleen om me er van te vergewissen dat ik alles goed begrepen had.
De hitte was geen probleem voor hem: hij bleef de hele tijd in de zon.
En die hele namiddag hoorde ik het zachte geruis van de wind in de cipressen, en
we hadden evengoed in het Midden-Oosten kunnen zijn. Het leek alsof we samen
waren ontsnapt aan tijd en ruimte. Daniel die vertelde over zijn volk en ik die
ademloos toehoorde. Plots merkte hij op dat de schaduwen langer werden en dat
we naar de kade moesten stappen voor de terugtocht.
Hij leidde me traag bij de hand terug en glimlachte en vertelde dat hij nog nooit
iemand zoveel verteld had. Ik glimlachte een beetje dwaas, ik voelde me nog steeds
niet te lekker door de hitte.
Eenmaal terug vroeg Daniel waar ik ergens verbleef. Ik vertelde hem dat ik nog
geen verblijfplaats had en dat mijn spullen in een locker in het station zaten.
Prompt nodigde hij me uit voor een douche in het pension waar hij verbleef. Ik

111

MoedersRozenkrans_V6.indd 111 07-04-2008 16:05:15


voelde me ongemakkelijk, omdat hij voor alles zorgde. Maar het deed er niets toe
voor hem. We verfristen ons in het pension en hij nodigde me uit om te gaan eten.
Ik liet hem nogmaals weten dat ik geen geld had voor een diner. Maar hij betaalde
het diner en de gondola.
Ik argumenteerde dat hij veel te vrijgevig was voor iemand die hij niet kende. Maar
hij lachte en zei: “Je hebt heel de namiddag naar mij geluisterd en ik stel je gezel-
schap op prijs.” We genoten van een heerlijk diner op een romantische patio. Hij
vertelde en ik luisterde. Later op de avond wandelden we door de stad. Ik voelde
me beter omdat de hitte was verdwenen. Ik vertelde Daniel dat het tijd was om
mijn spullen op te pikken in zijn pension, zodat ik in het station kon gaan slapen.
Maar hij legde zijn arm om mijn schouders en antwoordde: “Je slaapt vannacht
bij mij.” Ik was niet echt verbaasd, maar ik vroeg me af wat slapen voor hem bete-
kende. Ik had geen romantische gevoelens bespeurd, bij hem noch bij mezelf.
Hij logeerde in een klein pension, waar hij een kamer deelde met twee andere
mensen. Hij reikte me mijn wasgerief, toonde nogmaals de badkamer en wachtte.
Tien minuten later lagen we samen in het kleine bed.
We lagen dicht bij elkaar, met ongeveer de breedte van een gezicht tussen onze
gezichten, en ik kon zijn trekken in het halfdonker nog net onderscheiden. Hij zag
er streng uit. En ik bedacht hoe vreemd het was om in bed te liggen met iemand
van wie je niet hield en die je niet kende. Gewoon een ander lichaam in bed. Dus
wachtte ik een beetje nieuwsgierig op wat zou volgen, maar Daniel haalde zijn
vingers door mijn haar en zei: “Slaapwel, Ester”. En hij draaide zich om. En ik
keek naar zijn gespierde nek en rug, was blij dat ik in een bed lag en viel meteen
in slaap.
De volgende morgen werd ik pas laat wakker, alleen. Ik had niet eens gemerkt dat
Daniel was opgestaan. Terwijl ik de slaap nog uit mijn ogen wreef, kwam hij de
kamer opnieuw binnen, volledig gekleed. Hij glimlachte en zei: “Je bent een beetje
laat, Ester. Het is bijna elf uur en ik moet ervandoor.”
Hij zette zich neer op de rand van het bed en zei dat hij op mijn naam nog voor een
extra nacht had betaald. Ik wilde hem bedanken, maar hij kuste me op het voor-
hoofd, nam zijn rugzak en zei: “ Misschien zien we elkaar nog eens, maar alvast
nog een fijne reis.” Hij verdween, terwijl ik nog steeds in bed zat en besefte dat ik
ook die nacht nog een bed zou hebben. Een bed om in te liggen, een bed om in te
rusten. Zo maar voor niets. Een schuilplaats, een zachte schuilplaats. Ik moest ook
glimlachen. Alle liefdesverdriet was verdwenen. Zo maar, zonder zorgen.

112

MoedersRozenkrans_V6.indd 112 07-04-2008 16:05:15


36

Vreemd genoeg liepen Daniel en ik elkaar nauwelijks een week later weer tegen
het lijf, dit keer in het busstation van Firenze. Ik zat er op een bank, bevangen door
de hitte en wachtend tot de koelte verlichting zou brengen.
Hij was blij me terug te zien en ik ook. Een tijdlang keken we in stilte naar de bus-
sen en de mensen die kwamen en gingen. Tot Daniel me een beetje bezorgd aan-
keek, omdat ik helemaal niets meer zei. Ik concentreerde me op mijn trage hartslag
en het drukkend gevoel dat er helemaal geen zuurstof meer in de lucht zat.
Hij haalde me over om toch te gaan wandelen, zodat we alvast geen last zouden
hebben van de uitlaatgassen. Hij nam me bij de schouder en leidde me traag, heel
traag langs de voetpaden, in de schaduw. Ik voelde me dwaas. Hij ondersteunde me
alsof ik een oude vrouw was, maar het gedoe leidde wel mijn aandacht van mijn
pijnlijke hart af.
Tergend traag schuifelden we door nauwe straatjes, nergens heen. Daniel hield
me gewoon vast en zorgde ervoor dat ik wandelde. In een muur ontdekte ik een
gedenkplakkaat voor Nathaniel Hawthorne. Mijn hart zong, ik hield van de man
en zijn boeken, en ik begon met Daniel te praten. Hij lachte omdat het gebabbel
weer leven op mijn gezicht bracht.
En we wandelden tot het wat minder warm werd en ik weer een beetje kon adem-
halen, voelen en denken. Toen we voorbij een klein winkeltje wandelden, stelde ik
Daniel voor dat ik wat eten zou kopen. Voor een uitgebreid diner had ik geen geld,
maar ik vond dat ik zijn vriendelijkheid in Venetië moest terugbetalen. Hij ging
akkoord met een picknick. In mijn beste Italiaans kocht ik ham, olijven, brood, sa-
lami, kaas, ansjovis in knoflookolie, artisjok in een geurende olie, zoete amandelen,
tomaten, frambozen, een fles water en een fles wijn. Daniel had me verzekerd dat
hij de fles kon open maken.
Zo stapten we voort met twee volle zakken die roken naar de zon, het vet in de
salami, de bloem in het brood en de look. Ik voelde me ook stukken beter omdat
ik iets kon doen voor Daniel, en omdat de zon in de late namiddag minder hard
brandde. We wandelden tot we aan een parkje kwamen. Een stenen ark gaf uit op
een grasveldje en een brede laan met prachtige oude bomen. Hun kruinen begon-
nen al te verkleuren van groen naar geel en oranje, en vormden een lommerrijk dak
boven de laan. We gingen naar binnen en bevonden ons tussen de bladeren, de bo-
men en de struiken. In de verte, net voorbij de laan, zagen we een soort paleis. Het
was stil in het park. De geluiden van de auto’s en de stad leken veraf. We hoorden
alleen de vogels en af en toe een vallend blad.
We kozen een bank tussen de bomen en het hoge struikgewas, lieten onze voeten
rusten op een bed van gevallen bladeren en keken genietend naar het vreemde

113

MoedersRozenkrans_V6.indd 113 07-04-2008 16:05:15


paleis in de verte. We waren plots stil. Daniel opende de fles wijn en we stalden
alle potjes en papiertjes uit op de bank, tussen ons in. De avondzon speelde tussen
de bladeren en maakte lichtvlekken op het bed van bladeren aan onze voeten en
op het feestmaal dat tussen ons stond. En de lucht tussen de stralen van de zon
veranderde, ongemerkt vertederend.
Daniel nam een slok van de fles wijn, boog zijn gezicht naar me toe en kuste me.
En de wijn vloeide tussen zijn lippen in mijn mond. En hij trok me van de bank
op het bed van bladeren, tussen de zonnestralen, trok mijn T-shirt over mijn hoofd
en trok ook het zijne uit.
De bladeren ritselden onder ons en hij lachte en ik voelde me glimlachen van bin-
nen. We dronken van de fles wijn en van elkanders mond. Ik keek naar zijn gezicht,
zijn dikke donkere huid, zijn donkere ogen en het korte krullende haar. En het
was heerlijk, zoals hij me stukken brood voederde. En ik deed hetzelfde, en duwde
stukjes brood tussen zijn dikke, gezwollen lippen. We keken hoe we bewogen, hoe
we aten en dronken, en waren verbonden doordat we dezelfde dingen deden in
elkaar en met elkaar. De visolie druppelde over onze lippen en over onze borst en
er bleven kleine blaadjes in kleven. Onze huid een caleidoscoop van kleuren.
We staken overal onze vingers en onze monden in, in alle doosjes en papieren
zakjes. En Daniel lachte voor de eerste keer luidop, toen hij mijn mond probeerde
te vullen met een rolletje salami en ik ongegeneerd hard in zijn vingers beet. Onze
handen volgden de olie die over onze mond, langs onze hals, voorbij onze nek
over schouders en borsten naar onze jeans liep. En we tekenden hele werelden op
elkanders huid en we voelden nog steeds honger en we waren maar verzadigd toen
we alles hadden opgegeten en we allebei roken naar alle dingen die we verorberd
hadden en die zich over ons en in ons bevonden.
Toen de zon eindelijk onderging, lagen we stil op het bladerbed. En Daniel streelde
voor het eerste mijn tepels op een meer dan vriendelijke manier. We keken elkaar
in de ogen, kregen het koud en stonden recht. Daniel gebruikte het flesje water om
onze gezichten wat te wassen, trok mijn T-shirt terug aan en omhelsde me. Hij zei
dat hij de trein naar Rome moest halen en dat we moesten opschieten. We raapten
onze spullen bij elkaar en liepen de lange weg naar het busstation in stilte terug.
Daniel haalde zijn rugzak uit een locker en kwam naar me toe. Ik lachte en dacht
aan Venetië, toen het mijn rugzak was die in een locker stond. Maar hij haalde een
klein papiertje uit zijn broek, een adreskaartje van een restaurant in Parijs. Hij zei:
“Volgende week vrijdag word ik daar verwacht door een paar vrienden. Ik zou het
leuk vinden als je er ook bij kon zijn. Je gaat immers toch naar Parijs.”
Ik keek hem vertwijfeld aan, hij kuste me op het voorhoofd en verdween in de
massa van het station. En ik keek met verbazing terug op de namiddag en op hoe
hij had gespeeld. Als een kind had hij met mij gespeeld. Ik besefte dat ik hem

114

MoedersRozenkrans_V6.indd 114 07-04-2008 16:05:15


mocht, hij had me niets gevraagd en ik had me vrij en gelukkig gevoeld. Gelukkig
omdat Daniel geen drama van me maakte. Niet over het feit dat ik echt ziek was
van de hitte, en ook niet over hoe ik eruit zag, wat ik deed of wat ik zei. Het leek
alsof hij op zijn gemak was met zichzelf en dus ook met mij.
Ik keek opnieuw naar het kaartje in mijn hand. Als ik hem opnieuw zag, zou het
mijn keuze zijn. Ik ging inderdaad richting Parijs, maar wist niet of ik hem daar
wilde zien. En de Godin, Zij liet me slapen in de heuvels rond Firenze, liet me de
tijd om naar Daniel te verlangen, zijn richting uit te gaan, zonder dat ik het zelf
wist. Zonder moeite.

37

Tien dagen later stapte ik in Parijs van de trein, boekte een bed in een jeugdher-
berg, kocht een stratenplan van Parijs en zocht het restaurant. Ondertussen wist
ik het zeker: ik wilde Daniel nog een keer zien. Ik was niet verliefd op hem. Maar
het leek alsof ik niks anders kon doen, alsof ik geleid werd. Niet door een slang,
maar door iets.
Ik stond wat onbeholpen voor de deur van het restaurant. Binnen hoorde ik Engels
praten, en mijn maag trok samen. Ik vroeg me af of dit wel een goed idee was. Da-
niel had me dan wel uitgenodigd, maar had hij het echt gemeend? En wat mocht
ik verwachten?
Ik haalde diep adem en duwde de deur open. Het restaurant was klein. De tafeltjes
waren bedekt met rood en wit geruit papier en er stonden overal rode kaarsen.
Daniel zat er in het gezelschap van acht andere mensen. Eén van hen herkende ik
als zijn reisgezel op de treinreis tussen Wenen en Venetië.
Toen Daniel me zag, kon hij nauwelijks iets zeggen of doen. Onhandig schoof hij
met stoelen, tot er naast hem een plaatsje vrij was. Hij fluisterde zacht in mijn oor:
“Je bent gekomen.” Ik lachte onnozel, want ik wist ook niet waarom. Het eten was
lekker en ik luisterde naar al die mensen aan tafel, naar al hun verhalen, eindeloze
verhalen van alle kanten van de wereld. En Daniel glimlachte. Enkele uren later
stonden we terug op straat, alleen. En hij zuchtte: “Eindelijk, alleen.”
En we wandelden door Parijs en hij vertelde over de plaatsen en de mensen die hij
had gezien en ik luisterde. De tijd ging voorbij, tot we aankwamen bij een groot
huis aan de oevers van de Seine. Ik vroeg me af hoe Daniel het voor mekaar kreeg
om altijd op de mooiste plekken te logeren. Het huis bleek van vrienden te zijn –
hij had overal vrienden – en hij troonde me mee naar binnen. Door een grote hall
ging het en dan via een marmeren trap naar boven, naar een slaapkamer met een
groot open raam dat uitgaf op de rivier.

115

MoedersRozenkrans_V6.indd 115 07-04-2008 16:05:15


Het licht van de straatlantaarns danste op het water, maar Daniel had er geen ogen
voor. Hij duwde me gewoon neer op het bed, een kamerbreed kingsize exemplaar.
Hij trok mijn kleren uit en de zijne en ik wist waarom ik teruggekomen was. We
zouden beëindigen wat we in Firenze begonnen waren.
Hij keek naar me in het donker. De lichten van de boten gleden over het plafond
en de muren, en op de achtergrond weerklonk het monotone geronk van auto’s. Af
en toe waaide de stem van een voorbijganger naar binnen.
Hij bewoog zijn vingers over de lippen van mijn mond, en ik liet het gebeuren,
ik sloot mijn ogen en liet me nemen door die dikke, korte vingers. Zijn ademha-
ling ging trager en dieper, terwijl zijn handen langs de binnenzijde van mijn dijen
gleden, over de glooiingen van mijn achterwerk en ik strengelde mijn armen om
zijn nek en mijn handen haperden in zijn stugge krullen. Zijn vingers gleden over
de lijnen van mijn grot, over de lippen, gleden uit en drongen binnen en speelden.
Zijn duim bevroeg mijn heuveltje, terwijl hij de kom van mijn hals likte en zachtjes
zijn romp tegen me schoof.
En ik voelde me genomen worden, door zijn strelingen en door zijn gevoelens. Ik
voelde hoe zijn hart tekeerging in zijn borstholte, tegen mijn romp. En zijn vingers
speelden, als speelde hij piano, terwijl hij mijn naam nauwelijks hoorbaar fluis-
terde, nu en dan. En ik kwam in zijn vingers die zo lieflijk speelden.
Terwijl het sap uit me vloeide, bewoog Daniel zijn gezicht tussen mijn benen en
likte alles op, schier eindeloos. Onze positie gaf me weinig beweegruimte. Hij lag
onder mij en tussen mij en het enige wat ik kon doen, was zijn handen vinden en
mijn nagels erin klemmen, omdat hij me zo goed opat. Hij liet me komen op zijn
gezicht, met een tong die me lang en diep verkende, die me overal raakte en me
met gretigheid verorberde. Er was niets anders te doen dan te komen en zijn kin
tegen mijn lippen te voelen, zijn warme lippen over de mijne, en dezelfde honger.
Plots draaide hij me op mijn zij, legde zich naast me neer en drukte zijn hele lijf
over de lengte tegen het mijne. Zijn volle handen schoven over mijn gezicht heen
en weer, zijn armen onder de mijne door, zodat ik bijna als een gevangene tegen
hem aan lag. Nauwelijks bewegend schoof hij zijn lichaam langs het mijne. Terwijl
hij mijn naam mompelde in een bijna constant ritme, achter mijn hoofd tegen de
haren van mijn nek. Ik voelde zijn dijen tegen de mijne, het haar op zijn benen
raakte het haar op mijn benen, zijn knieën wreven de binnenkant van mijn knieën
open, zijn scheenbenen in mijn kuiten gedrukt, zijn teennagels over de binnenkant
van mijn enkels, zijn nagels die mijn huid openscheurden, zo ongelooflijk traag, zo
traag dat het pijnlijk was, terwijl hij bijna onhoorbaar mijn naam bleef mompelen,
met zijn lippen in mijn nek. “Ester, Ester, Ester, Ester, Ester, Ester, Ester,…”
En zijn borst wreef over mijn ruggengraat, over elke wervel, zodat ik elke porie
van zijn huid kon voelen, zijn tepels langs mijn ribben over mijn schouderbladen,

116

MoedersRozenkrans_V6.indd 116 07-04-2008 16:05:15


ondraaglijk bewegend op en neer. En zijn vingers en duimen die elk botje in mijn
schedel en gelaat verkenden, drukkend op mijn slapen, op de top van mijn neus,
glijdend over mijn kaakbeenderen en verder naar beneden, hangend, zwevend over
mijn sleutelbeenderen, rustend op mijn borsten. Mijn borsten warmend, mijn te-
pels in een wurggreep.
Terwijl hij als een slang bezwerend op en neer bewoog, zijn penis hard en stijf
langs mijn rug, langs mijn ruggengraat, met een gezwollen hoofd tussen mijn bil-
len en de huid van zijn ballen die mijn rug in vuur en vlam zette. Zijn ademhaling
zette al de haren in mijn nek recht en mijn lichaam spande zich voor hem en mijn
spieren verhardden.
Daniel bewoog zijn handen over de lijnen van mijn heupbeenderen, tekende ze
met zijn duim, volgde ze met zijn vingers naar beneden tussen mijn benen, ter-
wijl hij me harder tegen hem aantrok en ik zijn fluit voelde kloppen tegen mijn
heiligbeen en de vochtige kroon tussen mijn billen omhoog over mijn rug voelde
schuiven, zijn ballen tegen me drukkend. En ik voelde hoe ik mezelf verloor in zijn
handen en zijn armen, in zijn lichaam.
Toen zetten zijn vingers plots mijn heuveltje klem en voerde hij het ritme en de
druk gestadig op. Hij hield me zo gevangen dat ik helemaal niet meer kon bewe-
gen, dat ik totaal van hem was, aan hem overgeleverd. Mijn geheim van hem. Ik
sloeg mijn handen naar achter om zijn hoofd, drukte zijn hoofd met alle macht
tegen mijn nek, terwijl hij steeds luider en harder mijn naam reciteerde, tegen de
knobbel in mijn nek, tot ik het uitschreeuwde van onmacht, van genot, van pijn,
van razernij, van geluk en hij harder drukte en duwde en kwam in de kom van mijn
rug en mijn naam fluisterde. “Ester, Ester, Ester, Ester, Ester, Ester, Ester,…”
We kwamen in stilte terug op adem, tot we het koud kregen van de nachtlucht
die door het open raam naar binnen kwam. Daniel draaide me om, kuste me en ik
kuste hem. Ik strengelde, mijn benen om hem heen en we vielen in slaap.
Daniel en ik deelden nog enkele dagen van zegen, tot hij verdween, met dezelfde
glimlach waarmee hij was gekomen. “Dag, Ester.”

117

MoedersRozenkrans_V6.indd 117 07-04-2008 16:05:15


118

MoedersRozenkrans_V6.indd 118 07-04-2008 16:05:15


Daglichtparels
Net zoals de meeste mensen heb ik vaak oplossingen gezocht waar ze niet te vin-
den waren: ver van huis. Een vaste relatie hebben is aangenaam. Het biedt stabi-
liteit, achtergrond. Toch blijf je soms verder zoeken naar wat achter de horizon
ligt. Je vergeet de persoon die je in die zoektocht bijstaat, de persoon die vaak geen
andere keuze heeft dan je zoeken met lede ogen aan te zien. Jo, mijn levenspartner,
heeft me vaak bijgestaan, ook al zag ik dat soms liever niet. We hadden al een tu-
multueuze relatie achter de rug toen de Godin mijn vriendin, mijn slang, wakker
maakte. Na haar komst moesten we helemaal herbeginnen. De jaren die Jo en ik
samen hadden doorgebracht, bleken verdwenen. Plots waren we weer vreemden
voor elkaar en was niets nog vanzelfsprekend. We dachten dat we elkanders ge-
woonten en kleine trekjes kenden en elkaar liefhadden. Maar we wisten niet wat
de liefde was. Dus gingen we op zoek, elk op onze eigen manier. Onze wegen
liepen niet altijd samen en stonden steeds vaker haaks op elkaar, en we hadden
ook niet altijd begrip voor de weg die de ander koos. De weg die we samen hadden
afgelegd, bleek niet meer te zijn dan een stabiele, maar holle relatie. Huis, werk en
kinderen. Dat netjes afgebakende pad viel weg en alles lag terug open. Er volgden
lange periodes van vertwijfeling en pijn, van niet weten hoe het verder moest. We
moesten elkaar de vrijheid geven om het niet te weten. Niet te weten of we bij el-
kaar zouden blijven, niet te weten wat we met ons leven moesten aanvangen. Want
daarvoor zorgde mijn gezel wel. Haar komst herleidde elk moment tot zijn es-
sentie: onzekerheid. Mijn slang kwam nooit tussenbeide in de relatie tussen Jo en
mij. In mijn contacten met andere mensen bood ze hulp, maar in het dagdagelijks
leven met mijn partner moest ik helemaal niet rekenen op mijn gevederde vriend.
Ik was een mens bij een mens. Toch bracht de Godin ons meer dan we ooit had-
den durven dromen. Dat gebeurde telkens op een manier die geen van ons beiden
had voorzien, voorspeld of uitgestippeld. Een verademing, het bewijs dat alles kon
en mogelijk was, dat de liefde ook kon bestaan in een bed dat dag na dag door
dezelfde mensen werd bezocht.

119

MoedersRozenkrans_V6.indd 119 07-04-2008 16:05:16


38

Winterdag

We bleven veel thuis die winter. Ik herstelde van hartproblemen en Jo gruwde


van de koude. Ons leven was op alle vlakken stuur- en richtingloos. Verhuizen,
scheiden, ander werk zoeken: alle mogelijke oplossingen waren in gesprekken en
ruzies de revue gepasseerd. Op den duur leek het er allemaal niet veel meer toe te
doen. We wachtten op iets wat we nog niet kenden en dat ons leven weer richting
kon geven.
Er viel een druilerige regen uit de hemel, die zondag. De kinderen liepen rond
in huis en wij doken stram en moe onder de lakens van ons bed. Onze kleren
schuurden tegen het katoen van de lakens. We grijnsden even: we leken wel twee
kouwelijke oudjes. In de stilte van een doodgewone zondagmiddag trokken we
langzaam onze kleren uit en schoven ze met onze handen en voeten van onder de
dekens en uit het bed.
Jo keek me met halfgesloten ogen aan en streelde met zijn vlakke hand over mijn
wang. Ik wist wat hij dacht. De laatste maanden van ziekte hadden diepe sporen
nagelaten. Mijn lijf zag er jaren ouder uit. En wat daarvoor een vanzelfsprekend
spel was, moest nu voorzichtig worden gespeeld, om mijn hart niet te belasten. En
hoe graag ik het ook anders had gewild, ik moest volgen. Ik had geen keuze. Elke
stap die ik over mijn grenzen zette, bekocht ik met een inzinking. Na enkele uren
arbeid moest ik rusten en wachten tot ik weer op krachten was gekomen.
Dat alles en nog veel meer ging door het hoofd van Jo heen. Ik streelde zijn wang
en stelde vast dat ook hij had geleden. Op zijn voorhoofd liepen lijnen die daar
enkele maanden ervoor nog niet waren. Zijn lijf was strammer en zat strakker om
hem heen, en de glimlach op zijn lippen had een bittere smaak.
We kusten elkaar, op zoek naar wat zekerheid. Lange, onderzoekende kussen
waarbij we elkanders mond en wereld verkenden. Onzeker schoven onze lichamen
dichter bij elkaar, we zochten elkaar. De grijze buitenlicht werd nog donkerder, en
we verdwenen onder de hoop lakens en dekens die ons van de buitenwereld afsloot.
De kinderen hadden zich ook in hun kamers teruggetrokken, en we lieten ons
overvallen door onze eigen stilte.
We tastten naar elkaar op alle vertrouwde plaatsen en gaven ons over aan de zoe-
tigheden die we zo goed kenden. Zijn gevulde lichaam tegen mijn knoken. Het
was warm en ontspannend. Hoewel ik uitkeek naar wat zou volgen, voelde ik ook
een beetje spijt. Ik had boeken gelezen over technieken die ik wel eens wilde uit-
proberen, maar ik was ervan overtuigd dat ik Jo nooit zo ver zou krijgen. Wat ik
erover gelezen had, leek me ook zo omslachtig en ingewikkeld dat het onhaalbaar

120

MoedersRozenkrans_V6.indd 120 07-04-2008 16:05:16


leek om ze in ons bed uit te voeren. Dus liet ik hem begaan. Ik was toch te moe om
het gebeuren naar mijn hand te zetten.
In de maanden van mijn ziekte hadden Jo en ik naar een houding moeten zoeken
die mijn hart niet te zwaar belastte en me niet uitputte. We lagen naast elkaar, half
op onze zijde en half op onze rug, en ik sloeg mijn benen om de zijne. Op die ma-
nier konden we elkaar strelen en innig verbonden blijven, zonder dat ik al te moe
werd. En aangezien we lekker onder de dekens bleven liggen, kon ook de koude
lucht van het open raam ons niet deren.
Zo bewogen we ook die zondagnamiddag onder de dekens, tot we beiden klaar-
kwamen en bleven liggen. En liggen. Een innerlijke stilte maakte zich meester van
ons. We lagen, nog steeds half op onze zij en half op onze rug, bewegingsloos in
elkaar verstrengeld, en er scheen niets te gebeuren. Eerst stelde ik vast dat Jo niet
uit me gleed, maar gewoon in me bleef, en dat ook het water niet langs mijn dijen
liep. Iets onooglijks zachts hield ons in zijn greep. Mijn grot hield hem vast, en ik
hoefde er niets voor te doen. Het had niets te maken met de beheersing van mijn
spieren. Ik leek zelf een buitenstaander bij wat er gebeurde. In de kamer klonk
alleen de oneindig trage ademhaling van twee versteende lichamen. Als beelden
lagen we in bed.
Toen merkte ik dat iets in mijn bloem bewoog, draaide. Geen getrek van mijn
lippen, geen onwillekeurige trekkingen van de holten binnenin. Nee, iets draaide
heel langzaam rond, iets draaide rond, draaide rond iets anders wat ik niet echt kon
voelen. Ik had geen enkele lichamelijke gewaarwording van Jo’s penseel in mij. En
toch voelde ik hem.
Die kracht bewoog steeds sneller en draaide nu ook naar buiten toe, als een draai-
ende nevel die zich rond een leegte in het heelal vormde en in steeds wijder wor-
dende kringen uitdijde. Het volgende moment dreef hij in mij, dreef Jo met heel
zijn wezen in mij, dreef elke man in mij.
Hoewel er in mij niets was dan een steeds groter wordende leegte, voelde ik mij
bezwangerd worden door het leven. Ik had het gevoel dat uit dat donkere niets in
mij die draaiende nevel met sterren en zonnen ontstond. En ik wist dat ik me al-
leen maar bewust kon worden van die leegte en dat heelal doordat de ander in mij
was. Ik kon er alleen maar zijn omdat hij er was. Ik ontstond alleen maar omdat hij
ontstond. De leegte waaruit hij en ik ontstonden, ontstond tegelijk en was gelijk
aan ons. En we verdwenen erin en ontstonden tegelijk. En in de verte lagen twee
lichamen van mensen roerloos in bed, bedolven onder dekens, nauwelijks ade-
mend, nog nauwelijks aanwezig.
En in dat draaiende heelal droeg hij mij en droeg ik hem. Hij schiep alles wat ik
was en ik maakte hem kenbaar aan zichzelf. En alles was één. De roerloze licha-
men, Jo en Ester en de sterrennevel die in die beweging ontstond en die aan de

121

MoedersRozenkrans_V6.indd 121 07-04-2008 16:05:16


uiteinden van dat universum in de randen van het bewustzijn scheen te verdwijnen.
En hij en ik waren begin en einde van alles. Volmaakt. Verdwenen en bestaand uit
elkaar. Niet de één zonder de ander.
Achteraf wisten we niet hoelang deze toestand had geduurd. De tijd was verdwe-
nen, zowel voor onszelf als voor de kinderen. Jo en ik werden terug ons kleine zelf,
bewust van ons eigen lichaam, aan elkaar geklonken. Alles wat even daarvoor was
verdwenen, was weer terug. We vonden geen woorden voor wat we hadden ervaren.
Het was ons overkomen, we waren in elkaar gedreven en verdwenen.
Van de gebruikelijke vermoeidheid na een vrijpartij was er geen sprake, en er liep
ook geen vocht van onze dijen. We hadden alles van elkaar opgenomen, zonder
ook maar één druppel te verliezen of er ook maar enige inspanning voor te doen.
We kusten elkaar ontdaan, lieten onze voorhoofden tegen elkaar rusten en stelden
vast dat dit alleen mogelijk was geweest omdat ik ziek was. Door mijn slechte
gezondheid hadden we alles wat we kenden achter moeten laten. Het bracht een
vreemde glimlach op ons gelaat. Wat kon je doen, wanneer je vaststelde dat je ei-
genlijk nooit wist wat goed voor je was en wat niet? Niet veel meer dan het hoofd
buigen voor datgene wat je nooit zou doorgronden.
Ik bleef in bed terwijl Jo zich waste. Ik overdacht dat ik verlangd had naar zo’n
éénwording. Maar zelf had ik Jo op geen enkele manier zo ver kunnen krijgen om
zo lang stil te liggen, wachtend op iets wat misschien nooit zou komen. Zonder
het te willen, hadden we ons laten nemen door het leven zelf. En wat in de boeken
ongelofelijk moeilijk, zelfs onmogelijk, had geleken, bleek het meest natuurlijke te
zijn dat er bestond. Alsof wij, alsof onze lichamen altijd hadden geweten hoe het
was om zich met elkaar te verenigen. We hadden al die vreemde krachten in ons
alleen hun werk moeten laten doen. En ik dankte de Godin en mijn slang. Die
middag hadden zij hetzelfde gezicht.

39

Zomeronweer

We hadden een maand lang vakantie gehouden in het zuiden en zouden over
enkele dagen weer naar huis vertrekken. De laatste dagen waren zwoel geweest, en
langzaam pakten zich dreigende zwarte wolken samen boven het vakantiedomein
en de korenvelden. Het gezoem van de insecten verstomde, het geruis van de wind
in de elzen werd zachter. De wereld wachtte op een zomerstorm die maar niet
wilde komen.
Jo had zich net ontspannen in een oliebad en de geur van oranjebloesem vulde

122

MoedersRozenkrans_V6.indd 122 07-04-2008 16:05:16


het hele huis. De kinderen liepen binnen en verdwenen weer. Dingen werden
doorzocht, verplaatst, bewogen en vielen weer stil. Alles wachtte. Plots had ik het
gevoel dat ook Jo verdwenen was. Ik vond hem boven in de slaapkamer. Hij lag
naakt en met gesloten ogen op het bed. Stil, volkomen stil, en tegelijk toch alert,
geheel aanwezig. De muziek beneden bleef spelen, maar viel toch weg. Stilte nam
de kamer over.
En ik keek naar hem en in mij vielen de woorden stil. Misschien kwam het door
het halfduister, de drukkende avond, het eindeloze wachten op iets dat zichzelf tel-
kens uitstelde, misschien was het de muziek, de oranjebloesemolie op zijn lichaam,
misschien was het gewoon de stilte. Het enige wat ik kon doen, was ook mijn kle-
ren uittrekken en naast het bed knielen. Ik wist dat hij mijn aanwezigheid voelde,
dat hij niet sliep. Maar niets reageerde, niet in hem en niet aan de buitenkant.
In dat glinsterende duister liepen mijn handen over zijn lichaam en vonden iets
wat ik nog nooit had aangetroffen. Onder mijn handen bevond zich niet mijn
man, maar iemand of iets anders, iets dat nieuw was voor mij en toch heel oud
aanvoelde. Al zijn spieren waren ontspannen, en toch zaten ze perfect rond zijn lijf.
Hij was geheel zichzelf. Op mijn aanrakingen en strelingen kwam geen reactie.
En mijn handen verloren hun strelingen en mijn lippen hun kussen. Er was geen
weg, geen doel. Er was niets te doen, behalve wachten tot er een doel voorbij kwam.
Mijn wang gleed langs zijn buik. Maar ook daar viel geen beweging te bespeuren,
alles was stil en leeg. Zijn adem was ongeremd, en toch nauwelijks nog merkbaar.
Een zacht ritme van in en uit, nauwelijks levend. Ik voelde zijn leegte vanbinnen
en ik voelde me deel van zijn wezen.
Dit was geen langzaam versmelten van twee wezens die weten dat ze versmelten
tot één. Nee, dit was iets totaal anders en vreemds. Hij was er niet en omdat hij
er niet was, was er ook voor mij geen enkele reden om er nog te zijn. Zijn leegte
veegde me langzaam uit, alsof mijn strelingen, liefkozingen werden opgenomen,
geregistreerd en dan weer uitgewist. Hij veegde me uit met mijn eigen liefkozin-
gen. Tot alles rondom ons werd uitgeveegd.
Het duister, de lakens en dekens, het bed, het gezoem van de vliegen in de ka-
mer, de muziek beneden, het licht, de geur van de olie, zijn huid tegen de mijne,
mijn adem, zijn adem, mijn leven, zijn leven, mijn strelingen, zijn wezen, mijn
gedachten, alles verdween in die gapende leegte die ooit mijn man was. Er waren
geen woorden meer, geen betekenissen, geen bekentenissen, geen beperkingen, en
ook van een liggende naakte man en een knielende naakte vrouw bleef niets over.
Geen ruimte, geen tijd, geen duister en geen licht. Er was niets, niets leek nog te
bestaan in deze vereniging die zoveel verder strekte dan die van een man en een
vrouw. Niets beantwoordde nog aan iets anders, er waren geen vragen en ook geen
antwoorden.

123

MoedersRozenkrans_V6.indd 123 07-04-2008 16:05:16


We hadden niet geraasd of geroepen, niet gehijgd, niet gespeeld en niet gevochten,
zelfs niet gestreeld. Hij was er gewoon even niet geweest en had me uitgenodigd
om er ook even niet te zijn. En eigenlijk was er zelfs geen uitnodiging geweest,
want er was geen deur waardoor ik kon gaan. Hij was gewoon open ruimte ge-
weest, mijn liefste echtgenoot. Deze leegte hadden we niet kunnen zoeken. Geen
enkele oefening had Haar dichterbij kunnen brengen, geen enkel gebed of gezang
zou de leegte dichterbij geroepen hebben. Ze was er al en hij had Haar gevonden.
En alles wat nodig was geweest, was een vakantie van nietsdoen, een oliebad en het
wachten van de wang van een vrouw op de buik van een man. Geen technieken,
geen vreemde lichtverschijnsels, geen grote mirakels. Het eenvoudigste was meer
dan genoeg geweest om niets te laten gebeuren. Hij was in zichzelf gevallen om
niets te vinden en ik was in hem gevallen om ook niets te vinden, om samen niets
te vinden en niets te zijn.
De zomerstorm brak los en een frisse bries streelde onze lichamen weer tot leven.
Ik kroop bij hem onder de lakens en luisterde naar een nieuwe wereld.

40

Water

Het was fris, maar Trieste baadde in een fel licht die morgen. Voor het eerst op
deze groepsreis hadden Jo en ik wat tijd voor onszelf. Door andere verplichtingen
konden we die dag niet deelnemen aan het geplande groepsprogramma. Een last
viel van onze schouders. Zo’n strak geregisseerde zakenreis in groep bleek iets
minder voor de hand te liggen dan we hadden gedacht. Dus genoten we met volle
teugen van deze doelloze uren.
Ik voelde me ongelooflijk goed. Alles zat mee. Ik zat lekker in mijn lichaam, de zon
scheen, een frisse zeewind waaide over de stad en ik wandelde arm in arm met Jo.
Bovendien zat ik in het midden van mijn cyclus, wat me wel vaker een uitgelaten
gevoel gaf.
Tegen het middaguur wandelden we een groezelige bar binnen. Veel volk en veel
rook, maar best gezellig. We deden ons tegoed aan heerlijke slaatjes, pasta en wijn.
Ik doopte een stuk brood in de wijn en stak het plagend in Jo’s mond. We maakten
plezier en dronken wijn uit elkanders mond en spoelden de maaltijd weg met een
paar grote cappuccino’s.
Tijdens de maaltijd schoven we steeds dichter tegen elkaar aan. Omdat er steeds
meer volk een plaatsje zocht, maar vooral van puur plezier. We lachten en roken
elkanders haar. En na de lunch wandelden we naar een klein museum aan de an-

124

MoedersRozenkrans_V6.indd 124 07-04-2008 16:05:16


dere kant van de stad. We schoven langs de kade, lachten met het oorverdovende
verkeer en dansten rond elkaar in het felle licht tussen de boten.
We hadden echter geen rekening gehouden met de Italiaanse openingsuren. Het
museum was gesloten, midden in de namiddag. Jo en ik keken elkaar aan. We
werden pas vanavond weer bij de groep terug verwacht. En we hadden precies
hetzelfde idee over hoe we de resterende uren zouden zoek maken. We repten ons
terug naar ons hotel.
Dat hotel was een vreemd geval. De onderste verdieping was ingenomen door een
ouderwets viskraam, dat ’s avonds met een rolluik werd afgesloten. De kamers zelf
lagen op de verdiepingen erboven en waren met grote, kitscherige figuren gedeco-
reerd. De visgeur drong langs de ramen en de deuren naar binnen, de muren waren
doordrongen van jaren visverkoop. Onze felroze engelen, gele bloemen, groene
bomen en blauwe hemelen werden er alleen maar surrealistischer door. Ook de
lakens en de dekens op de twee zware donkerhouten bedden waren een mengeling
van bonte kleuren.
We gooiden de deur dicht en vielen op Jo’s bed. Ik begon enthousiast zijn kleren
af te stropen. Ze schenen overal aan hem vast te zitten. Frustrerend, want ik kon
hem niet snel genoeg voelen, ik wilde zijn huid meteen onder mijn vingers weten.
Ik voelde me geweldig geil. Het lag niet alleen aan de wijn - zoveel had ik nu ook
niet gedronken. Ik had geen verklaring voor deze extase, de blos op mijn wangen,
mijn adem die door mijn lijf raasde en mijn handen die als bezeten aan knopen,
ritssluitingen, sjaals, mutsen en nog meer lagen van kleren frunnikten.
Jo lachte met mijn gek gedoe en dolde dat het maar goed was dat de hele groep
weg was. Het gebouw was leeg. De enige levende zielen in de buurt waren de vis-
verkopers op het gelijkvloers. En ik begon met hem te spelen, hem te kussen, en
hij begon mij te kussen. Mijn handen gleden over zijn borst, nestelden zich in zijn
okselharen, vertrappelden zijn buik en zochten zich een weg tussen zijn dijen, naar
de warmte van zijn juwelen. Ongeduldig grepen mijn vingers om zijn fluit en ik
lachte met mijn geluk. Zijn instrument paste perfect in mijn handen, was gemaakt
voor mijn spel en ik hield zijn stengel harder vast, drukte mijn mond erom heen
en liet mijn speeksel vloeien. Zijn lichaam gaf me plezier, behaagde mijn ziel en ik
was gemaakt om hem te behagen en we lachten. En de kamer vulde zich met nog
meer kleren, lakens en dekens.
We kusten, kusten diep, proefden onze maaltijd in elkanders mond en het zeezout
op onze huid, de geur van koffie in onze neusgaten en overal sporen van speeksel.
In de plooien van onze oren, over onze haarrand, in onze nagelbedden, beten in
onze teenkronen, kussen in onze pels. En ik snoof de geur van zijn bloem, streelde
haar recht, liet haar glijden over mijn borstbeen en snoof dieper wanneer haar geur
zich vermengde met het water van mijn mond. En zijn bloem was gewillig, draaide

125

MoedersRozenkrans_V6.indd 125 07-04-2008 16:05:16


in mijn mond en ik strengelde mijn armen rond zijn achterwerk en kneedde zijn
billen. Jo liet me lachend weten dat ik drupte, dat ik hem nat maakte. Ik was me
er helemaal niet van bewust. De smaak van zijn bloem, mijn vingers die over zijn
vlees gleden, over die blauwe aders, het bloed dat bijna hoorbaar klopte in die
stengel, mijn vingers die in zijn haar verstrikt raakten, het ruisen van zijn ademha-
ling: het had me allemaal zo in beslag genomen, dat ik mijn eigen lijf helemaal
was vergeten. Jo vond het tijd voor iets anders. Hij trok me naar boven, over zijn
lijf, drukte mijn gezicht tegen het zijne en kuste me warm en diep. Hij hield mijn
hoofd gevangen, terwijl zijn andere hand naar mijn schelp gleed. En ik begaf het
bijna toen zijn vingertoppen de buitenranden verkenden, ik zuchtte en huilde van
verlangen. Ik was zo hongerig, zo in nood, zo extatisch, zo in het hier en nu, zo
helder, zo leeg, dat mijn hele lijf één open verlangen was.
En er was slechts de geur van Jo die van alle kanten tot me doordrong, zijn borst
tegen de mijne, zijn handen in mijn haar, zijn tong slepend tegen mijn tanden en
een hand die me bespeelde. En alles rook naar vis, de geur van vis kwam van overal
en hing in bijna zichtbare slierten tussen ons en de engelen, de bloemen en de
bomen. Even dacht ik muziek te horen, parelende muziek.
Het was het geluid van onze ademhaling die tussen de geuren van de zee kringelde
en onze beweging en ons zuchten tussen de kleren, tegen de lakens, onder de de-
kens en tegen het harde hout van het bed waar mijn nagels langs schraapten.
En toen vergat ik alles, de warrelende geur van vis, de zuchtende muziek, de bewe-
gingen, het schuiven van de lakens, de handen en de bloemen die bloeiden, en alles
ontplofte. Zonder aankondiging of waarschuwing spoot er een fontein van water
uit me. In een grote straal, alsof ik een kind kreeg.
Een weeë geur van zoete bloemen vulde de kamer. Jo en ik keken elkaar ontzet aan.
Genomen door de kracht van het water, de onverwachte komst van zoveel zoetig-
heid. Ik had geen orgasme gevoeld, geen trekkingen, geen spanning of ontlading,
en toch zaten we allebei in een plas zoet water, die we glimlachend aan een nader
onderzoek onderworpen. Het was geen slijm, het kleefde niet, had geen kleur en
was duidelijk geen urine. We gleden met onze neuzen over het natte bed, lachten
weer, vielen over elkaar heen en vergaten de fontein.
Jo kwam in me en we bewogen en verenigden, met het water dat tussen mijn benen
liep, dat onder ons liep, dat hem tegemoet kwam, dat zich buiten ons en in ons be-
vond. En alles werkte mee, viel met ons samen. De visgeur, de engelen, de bloemen
en de bomen, en we gleden in de stroom van het water, we vergleden en het water
verstrengelde ons, veegde ons uit en we bewogen in elkaar, dichter en dichter, ver-
gaten en kwamen. Een explosie, een overstroming van liefde, van gedachten, van
gevoelens voor elkaar en van nog veel meer water. Water dat zich vermengde met
onze lijven. Water dat ons bedwelmde.

126

MoedersRozenkrans_V6.indd 126 07-04-2008 16:05:16


Even moeten we allebei het bewustzijn verloren zijn. Na een tijdje werden we
wakker van de kou en de rillingen die over onze klamme lijven liepen. De alles-
doordringende visgeur was terug en we lachten, gingen in het andere bed onder de
dekens liggen en roken het water.
De komst van het liefdeswater veranderde ons liefdesleven. Het was telkens een
genade. Niet te voorspellen, af en toe te bespelen, af en toe te verleiden, maar niet
te beheersen. Bovendien was het een geschenk van de Godin voor ons beiden. Het
maakte ons intens gelukkig, ik die schonk en Jo die ontving. Een zegen waarin we
samenkwamen, een zegen waarin we samenvielen met zovele andere geliefden.
Terug in het water, in de bron van de Liefde.

41

Slaap

We kropen veel te laat onder lakens die avond. Na een hele dag huishoudelijk werk
was ik doodop en, zoals vaak wanneer mijn maandstonden op hun einde liepen, in
een rothumeur.
Ik wilde van het donker gebruik maken om mijn gemoed te luchten. Hoewel Jo
daar een hekel aanhad. Na twintig jaar samen begreep hij nog altijd niet waarom
ik precies dat moment moest uitkiezen voor diepgravende gesprekken. Maar ik
was boos en wilde nog eens duidelijk maken wat me stoorde. We hadden geen
poetsvrouw meer, en ik vond het vreselijk om het hele huishouden alleen te doen.
Bovendien had ik de indruk dat hij mijn werk helemaal niet waardeerde. Hij liet
zijn spullen overal in huis rondslingeren. Ik werd gek van zijn slordigheid en van
de hoogoplopende ruzies die mijn commentaar uitlokte.
We leken wel terug in de begindagen van onze relatie beland. Zijn onverbeterlijke
wanorde maakte me toen ook al horendol. Hadden we dan echt een poetsvrouw
nodig om ons huwelijk te laten werken? Ik was moe en gooide het er allemaal uit.
Jo lag roerloos naast me en zei geen woord. Terwijl ik raasde, voelde ik hoe de slaap
me begon te bekruipen. Ik werd slaperig, terwijl mijn geest vocht om me bewust te
blijven van het hele slaapproces. Ik voelde dat de slaap me spoedig zou overspoelen,
dat mijn spieren zich steeds verder ontspanden en dat ik zou indommelen. Tezelf-
dertijd was ik zo boos dat ik bleef klagen en zeuren.
Ik was me intens bewust van hoe humeurig ik was. Maar Jo zei nog steeds niks.
Mijn lichaam ontspande zich verder, mijn spieren werden zwaarder, groter en
spreidden zich verder uit, ik stond op het punt in slaap te vallen. Jo vroeg me plots
of ik klaar was met zeuren. Ik kon niet antwoorden, omdat ik het echt niet wist. Ik

127

MoedersRozenkrans_V6.indd 127 07-04-2008 16:05:17


was te moe, te boos, klaar om weg te glijden en mijn slecht humeur los te laten, om
het de volgende morgen weer op te pikken.
Toen sleepte hij mijn slapende lichaam over het laken naar zich toe, alsof het een
willoze pop was, en trok me tegen zijn borst. Ik liet het gebeuren, de slaap nam
me steeds verder in en ik was niet in staat me te verzetten. Ik was me vaag bewust
waar dit toe zou leiden, maar ik was te moe om te zeggen dat ik deze manier van
bijleggen helemaal niet leuk vond. Mijn geest werkte niet meer, ik kon geen woor-
den meer aan elkaar haken, het gezeur viel stil. De spieren van mijn gezicht waren
helemaal ontspannen en ik bestudeerde enkel nog de slaap.
Ik droeg een veel te ruime pyjamabroek, die Jo zonder veel moeite uittrok. Ik
registreerde hoe de stof langs de huid van mijn benen schoof, maar had er verder
geen ideeën of mening over. Het was niet aangenaam of onaangenaam. Hij trok
me dichter tegen zich aan en ik voelde de hitte van zijn lichaam door de stof van
onze pyjama’s. Maar ik bewoog niet, niets bewoog.
Hij bracht zijn hand tussen mijn benen en streelde de rondingen van mijn billen.
En ik merkte zijn hand, hoe zijn hand de rondingen volgde, over de poriën, huid
over huid. Maar er gebeurde niets bij mij. Geen enkel gevoel. Ik was nog steeds in
de greep van de slaap, mijn zintuigen werkten nog, maar al de rest was verdwenen.
Er was geen enkel verhaal in mij aanwezig dat me vertelde waarover dit ging. Geen
romantisch verhaal, geen opwindend verhaal. Niets, alleen maar gewaarwordingen.
Ik voelde zijn hand tussen mijn benen en werd me bewust van de doordringende
geur die met het einde van mijn regels gepaard ging. Een vreemde, wrange geur
vulde de kamer.
Zijn baard gleed en haperde langs mijn nek en hij kuste, beet me en bewoog zijn
baard verder. En ik zweefde nog steeds op de grens tussen waken en slapen. Hij
bewoog zijn handen verder tussen mijn lippen, erover, erover heen, duwden, trek-
kend, strelend, liefkozend, wandelend, struikelend, onderzoekend, alsof hij een
stukje textiel betastte. Hij rukte aan de haren ervan, duwde met zijn duim hard
over de kleine heuvel en verkende de lippen verder. En ik merkte enkel hoe de
lippen zwollen, hoe ze zich met bloed vulden, hoe ze groeiden onder zijn handen.
Hoe ik daar water en slijm losliet, hoe mijn hele grot zich vormde onder zijn hand.
Maar de rest van mij sliep nog steeds.
Zijn andere hand schoof vol over mijn gezicht, op en neer. Niet in een streling,
maar gewoon op en neer. En ik stelde vast dat mijn baarmoeder niet riep, niet
schreeuwde om zaad. Geen enkel van de gebruikelijke gewoonlijke mechanismen
schoot in gang. Ik had ook geen romantische verlangen naar vereniging, naar het
willen voelen van innige liefde. Geen enkel verhaal werkte.
Toen drong Jo gewoon bij me binnen. Ik had het helemaal niet voelen komen. Ik
had ook nog niets gedaan, niet het minste. Ik had niet bewogen, geen enkel geluid

128

MoedersRozenkrans_V6.indd 128 07-04-2008 16:05:17


gemaakt. Ik had enkel in mezelf gelegen, terwijl ik de veranderingen opmerkte.
Maar toen hij in me binnendrong, werd alles in één keer wakker. Het binnenglij-
den van zijn paal tussen mijn twee lippen veranderde alles. Ik kon elke beweging
van zijn stengel voelen, elke beweging ervan tegen mijn binnenste, elke rimpel,
elke oneffenheid, elk haartje kon ik in me voelen bewegen. Ik voelde hoe zijn bin-
nendringen me nog verder liet zwellen en hoe het gewicht van zijn ballen tegen
mijn deuren rustte.
Mijn deuren sloten zich en ik hield hem vast, ik sloot hem binnen in me op. Plots
nam een razernij bezit van mij. Lust, pure lust nam het van me over. Mijn lijf lustte
naar hem, niet naar een vereniging. Dit was niet de schreeuw van een eicel of iets
hormonaals. Dit was dieper, primitiever ook. Dit was lust op zijn puurst, lust om
leven te voelen.
Op een paar seconden tijd was ik klaarwakker. Er was geen spoor meer van de
slaap die mijn lichaam had overgenomen. Ik was geheel en al met mijn lichaam
verbonden. Maar mijn geest werkte nog steeds niet, want er waren geen verhalen.
We voelden niets dan razende lust en automatische bewegingen, en meer dan dat
was er niet nodig om het gebeuren in mij te vergroten.
Onze lichamen bewogen als één, woest en furieus. Razend werden we ervan: de
pure kracht van mijn lippen die hem gevangen hielden, mijn lippen die hem naar
binnen trokken en zijn ballen die mijn deuren masseerden, en geen enkele verhaal
op de achtergrond.
Ik was er en ik was er toch niet. Geen idee hoe we de rest van onze kleren kwijt
raakten. Alle zintuigen waren overrompeld. Zijn handen waren overal, terwijl ik
overweldigd werd door de ritmische kracht die hem naar binnen trok. Het was het
meest natuurlijke wat ik ooit had meegemaakt. Zelf voelde ik geen enkele bewe-
ging van de spieren binnenin. Ik was de spieren, alles in mij bewoog om hem naar
binnen te trekken, om hem te hebben.
Zijn handen over mijn gezicht, zijn vingers in mijn mond, speeksel getekend over
mijn lijf en haren. En zijn geur drong binnen, hij liet een diepe, woeste, verwoes-
tende geur los, die zich vermengde met de geur van mijn regels en het zweet in de
kamer. En uit mijn keel kwamen geluiden die ik niet echt hoorde, maar wel voelde,
het was het geluid van mijn grot, van mijn schoot. Zij maakte lawaai, mijn mond
uitte enkel die razernij, die lust. Ik was een dier en toch was ik zoveel meer. Ik kon
het voelen, het observeren en er tegelijk ook in opgaan, allemaal tegelijk.
Er was niets dat Jo of ik konden doen of hadden kunnen doen. We hoefden ons
niet op elkaar af te stemmen. We werden bewogen door lust en kenden de noden
van de ander, en die noden gingen veel dieper dan onze verlangens. We voedden
elkaar een perfecte razernij, éénzelfde lust.
Ik spande niet bewust mijn spieren om Jo, noch deed hij enige inspanning. Hij

129

MoedersRozenkrans_V6.indd 129 07-04-2008 16:05:17


deed enkel en alleen datgene wat nodig was om me te nemen. En toen het orgasme
kwam, was het één en hetzelfde voor ons allebei. Een immense explosie van razer-
nij, waarbij we onbegrijpelijke geluiden gorgelden. En het bleef hangen en razen
tegen de muren van de kamer.
Noch hij noch ik kwamen. Lust kwam naar ons en in ons. Zijn lust was de mijne
en zijn razernij was de mijne. Zijn pijn was de mijne. Al het zijne was van mij. En
de razernij blies de muren van de kamer weg. Naakt vlees was alles wat nog over-
bleef. En dit komen liet ons niet los. Geen enkele van onze spieren ontspande zich
of verloor zijn greep. En er vloeiden geen sappen. Alles bleef volkomen in elkaar
vervat, alles werd ingesloten. We waren één en bleven één. Eén wezen, één dier.
Maar niet voor reproductie.
Hoe lang dit duurde, weet ik niet. Maar plots openden mijn deuren zich en het ge-
wicht en de hitte van Jo’s ballen tegen mijn deuren verminderde. Jo gleed volkomen
hard en recht uit me, mijn lippen waren nog steeds vol. Alleen de elektriciteit, het
magnetisme, de lijm was verdwenen. Hij verliet me zoals hij in me binnengedron-
gen was, helemaal in bloei.
We beseften dat we alles losgelaten hadden en ons toch levendiger voelden dan bij
het begin. Onze lichamen gloeiden, lagen in glorie. Volledig vervuld en toch niet
vermoeid. Trillend, maar niet rusteloos. Lust had ons hersteld tot ons ware zelf.
We keken elkaar een beetje bevreemd aan. Hier had niets op gewezen.
Mijn slecht humeur, mijn slaperigheid, mijn totale afkeer van de situatie: alles was
verdwenen. We hadden als nooit tevoren de liefde bedreven, omdat, na een tijdje,
de liefde ons bedreef. Zij had overgenomen. Zij had alle liefkozingen, alle pogin-
gen overgenomen.
We hadden bewogen zonder doel, zonder betekenis. Ester en Jo waren verdwenen.
We hadden geen namen meer. Verdwenen. In de stilte lag de vervulling. Terwijl we
klaar waren om opnieuw te beginnen. We zeiden niets, stelden enkel vast dat het
bed nog droog was, dat niets verloren was gegaan in die uren. We hadden gegeven
en genomen. We werden gegeven en we werden genomen. Zonder weerhouden,
en dat had geen sporen nagelaten. Er was geen reden voor geweest en ook geen
enkele reden ertegen.
We vielen in slaap in de vroege uren van de morgen en werden enkele uren later
weer wakker zonder dat we moe waren. We hadden geslapen in Haar.

130

MoedersRozenkrans_V6.indd 130 07-04-2008 16:05:17


42

Normaal

Het was vrijdagmiddag en ik had Jo net verteld over een droom. Het was een
droom waarin ik samen met andere mensen in een kamer feest vierde. Ik danste
en at brood en dronk wijn, en werd daarna doodgeschoten. De droom maakte nog
maar eens duidelijk hoe ik boven alles wilde sterven. Hij lag op bed zichzelf te
zijn, lang uitgestrekt, ontspannen. Ik zat naast hem, op de rand van het bed. In de
kamer hing een grijs schemerlicht en voor het raam dwarrelden enkele verdwaalde
sneeuwvlokken.
Ik hoorde de kinderen beneden rondlopen. Ik had aarzelend en zacht tegen hem
gesproken, zonder hem aan te kijken. Ik was beschaamd. Beschaamd dat ik moest
toegeven dat zijn liefde er niet toe deed, dat het niets uitmaakte hoe graag hij me
zag. Ik zag De Dood nog steeds liever. Al onze jaren samen gaf ik maar al te graag
op voor De Dood.
Het grijs van de hemel werd steeds donkerder en de contouren van zijn lichaam
begonnen te vervagen. Jo sloot af en toe de ogen. Ik wist dat hij moe was. Moe van
het verhaal dat hij al zo vaak had gehoord en zo goed kende. Hij zuchtte en vroeg:
“Nog iets?” Ik glimlachte flauw. Mijn droom had hem gekwetst en hij was het beu.
Beu om met een vrouw te leven die alleen in leven bleef om te kunnen sterven. Hij
trok hard aan mijn arm en ik viel boven op hem. Met een tweede ruk liet hij me
over zijn lichaam heen rollen, zodat ik naast hem in bed belandde.
En hij kuste me, zijn wezen, zijn hele zijn kuste me. Ik kon het slechts laten gebeu-
ren. Het schuren van zijn baard over mijn mond, zijn lip die mijn bovenlip opzoog,
zijn tong die langs mijn tandvlees dartelde en over mijn gehemelte streek. Zijn
tong vrat alles op, langs mijn tanden en tandbogen, boven en beneden. Het was
een kus waarop geen antwoord bestond, maar wat kon ik anders doen dan die kus
toch beantwoorden. Ik nam zijn bovenlip tussen mijn tanden, ontving zijn tong
tegen mijn hemelpaleis en tandvlees en verkende de binnenkant van zijn lippen,
proefde ze. En het katoen van zijn hemd schoof over de huid van mijn gezicht en
ik kon zijn lijf ruiken en mijn hand voelde de huid van zijn nek, aan de bodem van
zijn hoofd.
Al mijn zintuigen stonden wijdopen, klaar om elke mogelijke vorm op te nemen.
Ik voelde geen energie, maar was één en al zintuig. Ik kon hem enkel voelen, proe-
ven, ruiken, zijn lichaam tegen het mijne. De geur van zijn lijf, de zijkant van zijn
nek en het plekje onder zijn oor. Ik proefde zijn adamsappel in mijn mond, voelde
tussen mijn woelende vingers de malsheid van zijn vettig haar en rook het werk
van de afgelopen week op zijn huid. En ik dook in elk detail van zijn huid, van zijn

131

MoedersRozenkrans_V6.indd 131 07-04-2008 16:05:17


donkere huid, en in de bruine vlekjes op zijn brede nek. Een dikke, vettige huid die
voelde als velours en vet en het leven zelf.
En hij kuste mijn oren. Het puntje van zijn tong gleed langs de spiraal van mijn
oorschelp en drong dan vol en nat het gaatje binnen. Zijn tong ging binnen en alles
werd warm en week en ik voelde me leven en ik vergat het tegelijk.
Ik trok zijn hemd naar boven en duwde mijn neus in zijn oksel. Zijn haren bedek-
ten mijn neus, lange zijden haren streken over de top van mijn neus. En ik rook zijn
hitte en ik nam hem op en hij rook zoals ik, hij rook naar thuis. Ik pakte een toef
haar tussen mijn tanden en rukte. Het deed pijn, dus trok hij aan mijn haar en mijn
gezicht belandde op zijn borst, en doorheen zijn katoenen onderhemd kon ik zijn
harde tepel voelen, ruiken. Dus zocht mijn neus door het katoen naar die kleine
rots, om hem te ruiken en erin te bijten, en hij kreunde en riep van de pijn, en ik
trok met mijn tanden aan het katoen tot hij het onderhemd uitdeed.
Zijn huid was warm en aan mijn handen overgeleverd, en in zijn flanken kon ik
zijn ribben voelen en zijn ademhaling en ik krabde zijn huid open en hij kuste me.
Ik krabde harder en hij kuste me harder en ik zette mijn tanden in zijn ribben en
hij beet me terug. Zijn handen grabbelden onder mijn T-shirt, ze knepen in mijn
buik en trokken aan de losse huid en hij beet me en beet me tot ook ik mijn bo-
venkleren uittrok.
Ik voelde zijn tanden boven en onder mijn sleutelbeen. Hij verteerde het fijne bot,
verkende de afmetingen met zijn tong en zijn tanden, terwijl zijn ene hand over
de contouren van mijn schouderblad wandelde en zijn andere hand tekeningen
maakte op mijn heupbeenderen. Het was alsof een schilder me opmat, me opvrat
en toch geen vorderingen maakte, want ik kon zijn kussen nog altijd in mijn mond
voelen. Zijn stoppels in mijn oren, de beten in mijn nek, zijn tong die mijn hals
tergde, hoe hij delicaat mijn sleutelbeenderen opmat, het bleef allemaal tintelen en
nazinderen. En zijn huid was overal. Zijn huid was enorm, hoe hij ook bewoog.
Overal huid, over mijn neus, onder mijn handen. Blote huid en huid onder katoen,
ruw en zacht, strak en los, de textuur van het droge katoen en de lichte vettigheid
van zijn buik, en de warmte van zijn lichaam dat door het katoen gloeide.
Ik kon zijn ballen voelen in zijn onderbroek. Ik volgde de lijnen van zijn onder-
broek en voelde hoe zijn juwelen op mijn gebaren reageerden, op de warmte van
mijn zwevende handen. Verder tussen zijn benen gingen mijn handen, en ze ver-
kenden de binnenkant van zijn dijen, de huid gespannen over vliezen en pezen,
de haren erover gespreid, haren die precies de geschikte lengte hadden voor mijn
vingertoppen. En dan terug naar zijn ballen, die net genoeg hingen om ze vast te
grijpen. Het tedere gewicht van zijn appels in mijn handen. Ik woog ze en bewoog
ze in het katoen van zijn onderbroek en in de huid eromheen.
Jo kuste me over de huid van mijn armen, over mijn rug, hij onderzocht elke krom-

132

MoedersRozenkrans_V6.indd 132 07-04-2008 16:05:17


ming van mijn rug. Met heel zijn lijf kuste hij me en ik rook zijn huid van kop tot
teen en ik rukte zijn onderbroek af, zodat ik met mijn tanden aan het haar op zijn
ballen kon rukken en de hitte van zijn lijf kon ruiken. Ik duwde mijn neus in en
langs zijn staaf, om elke ribbel te voelen en voor zijn wapen wilde ik zingen, wilde
ik likken, wilde ik liefhebben.
Zijn paal te voelen tussen mijn lippen, huid over huid, en dan langs de huid van
mijn ribbenkast en hij hoog boven mij en ik kreunde onder hem, ik vergat onder
hem en ik slikte zijn ballen in en ik likte zijn donkere ster. Door al dat speeksel gle-
den mijn handen gemakkelijk over zijn billen, over zijn onderrug, over zijn dijen.
Stevig en gespannen, het haar dik van het zweet en het speeksel en zijn kroon
die hard en glanzend voor me stond, klaar om gebeten en gegeten te worden, om
bemind te worden.
En Jo had mijn beenderen lief, de beenderen van mijn rug, de beenderen van mijn
gezicht, de beenderen van mijn romp, niets dan mijn beenderen. Zonder ook maar
één moment van rust volgde hij hun vorm, hun lijnen, hun hoeken, hun donkere
kanten, hij volgde hun geur, hun smaak. En ik voelde mijn beenderen tot leven
komen. Heel mijn karkas, dat ding waar mijn leven aan ophing, bracht hij met
koortsige kussen tot leven. Met zijn tong over mijn ogen, neus en kin, aan de bin-
nenkant van mijn hals.
Toen bracht hij plots zijn twee handen naar beneden, tussen mijn dijen. Ik was
verbaasd. De sensaties van mijn huid hadden me zo overweldigd, dat ik dat deel
van mezelf volkomen vergeten was. Meteen voelde ik mijn zuilen en mijn bloem
en de matras die doornat geworden was. Een kleine stroom vloeide uit mij. Zijn
handen gleden over mijn dijen, alsof het water olie was en hij maakte cirkels, grote
en kleine, terwijl hij met zijn andere hand in dezelfde olie cirkels tekende op mijn
gezicht. En zijn hand gleed over mijn poesje en over het haar en hij strekte de lip-
pen in de lengte en de spieren spanden zich, van binnen en van buiten.
En de spieren rond zijn borsten spanden zich op hetzelfde moment als de spieren
van mijn bekken. Ik voelde zijn borsten groeien onder mijn mond, met elke streel
over mijn bloem. Hij strekte mijn lippen en drukte ze samen, over en onder de
kleine knobbel, helemaal tot aan mijn donkere ster. En tegelijk spanden de spieren
van mijn schoot zich op, en die van mijn dijen werden week, en ik opende me he-
lemaal. Ik voelde mijn dijen en de rivier die vloeide.
Het bed was helemaal nat nu, en het parfum van zee en honing verspreidde zich
door de hele kamer. De geur bedekte ons, doordrong onze huid en ons haar, een
geur die je veroverde, die bezit nam van je ziel. Het was alsof je in de zee werd
ondergedompeld, terwijl je honig slurpte, onder een zomerlucht die langs je huid
streek en een rilling achterliet. Jo en ik roken hetzelfde, we waren niet langer met
twee mensen, maar één geur. En met zijn vingers opende hij me. Hij deed het traag

133

MoedersRozenkrans_V6.indd 133 07-04-2008 16:05:17


en bedachtzaam, alsof hij een roos opende. Hij rekte de buitenste lippen en maakte
ze open zoals je het papiertje van een stuk chocolade zou wikkelen, teder voor de
fijne verpakking en zacht voor de chocolade. En zijn vingers gleden over mijn cho-
colade roos, tussen de buitenste en binnenste lippen, en met zijn duim streelde hij
het kleine hart dat klopte en strekte hij de huid er rond, en het voelde aan alsof hij
me daar kuste. De spieren van zijn lijf spanden zich en zijn tepels werden hard en
de huid rond zijn ballen was verdwenen, opgeslokt door zijn paal, die tegen mijn
handen en mijn dijen aandrukte.
Hij kuste me, we kusten elkaar en ik zoog me vast aan zijn bovenlip. Ze smaakte
net als zijn kroon, stevig, glanzend en gezwollen, als de knop in mijn hand, en we
kusten en kreunden en klaagden.
Ondertussen stroomde de kleine rivier. Diep in mijn schoot was mijn oester ge-
groeid, de mond van mijn schoot zakte langzaam naar beneden, gezwollen, klaar.
Heel mijn lichaam was gezwollen, als een roos in de namiddag, met al haar bloem-
blaadjes open, haar bloemenhart naar de volle zon gericht, bijna driemaal zo groot
als onder de koele ochtendzon.
Ik voelde me als een bloem in de zon en de wind en de bijen waren mijn minnaars,
terwijl door mij, door mijn huid een betoverende geur de lucht vulde. En ik trok
mezelf aan, want Jo en ik geurden hetzelfde, zijn lichaam reageerde als het mijne.
Al de spieren rond zijn paal waren gespannen, tussen zijn dijen, in zijn benen, in
zijn onderbuik, ik kon hem voelen groeien door de haren heen.
Plots bewogen we ons beiden opzij. Hij drong binnen en ik slikte hem in. Het
was alsof mijn oester naar buiten had gereikt en hem met zachte, bedwelmende
tentakels naar binnen had getrokken. Ik kon de vreugde van mijn schoot voelen.
Ze sloot de deuren van mijn heilige tempel en voelde vreugde omdat ik zijn kroon
vasthield, diep van binnen. De vreugde van het vergrijpen. Onze lichamen bewo-
gen nauwelijks, maar in onze lichamen was het een en al beweging. Alle beweging
was in mij. Het was alsof wij slechts deelnamen aan de beweging van een innerlijk
landschap, waarin zijn kroon een wandeling zou maken.
Onze rompen raakten elkaar, we kleefden aan elkaar en we kusten lang en diep,
synchroon met wat er diep vanbinnen gebeurde. Niet omdat we ervoor kozen. Er
was niks anders wat we konden doen. Onze lichamen versmolten, de warmte tus-
sen onze dijen, de haren tussen onze tenen, de handen die schedels vasthielden en
zijn wapen in mijn schede.
We kwamen, lang, langzaam en oneindig. Een warmte, een gloeiend licht ver-
spreidde zich van binnenuit, een waterval van warm water, de geur van zaad en het
gevoel van regendruppels die in de oceaan vallen. Ik kon zijn druppels in mijn oce-
aan voelen vallen, zijn zaad bevruchtte mijn land en het voelde alsof de zon scheen
en er een bries over het land woei. Ik voelde mij als Moeder Aarde en hij was God

134

MoedersRozenkrans_V6.indd 134 07-04-2008 16:05:17


de Vader die boven mij uit torende en zijn regen viel op mijn land. En dan was
er niets meer. Ik viel niet flauw, we bewogen niet en toch waren we en waren we
er niet. Mijn schoot hield Jo binnen, het was alsof het leven stilviel, we waren de
Moeder en de Vader van het leven.
En toen was het plots voorbij. Alles was verdwenen. De sneeuwlucht was opgeslokt
door het duister van de nacht, beneden stond de televisie te blèren, de kinderen
hadden honger en we verwachtten bezoek. Uren waren voorbij, weg.
De kamer rook bizar en het bed was nat en plakkerig.
Ik was vervuld als nooit tevoren. Niet buiten mijn zinnen, niet buiten mijn lijf, niet
op energetisch niveau. Alles had zich afgespeeld binnen de grenzen van mijn zin-
nelijke wereld. En toch had het mijn ziel vervuld. Ik kuste Jo en dankte hem voor
zoveel aandacht. Hij keek me ongelovig aan en antwoordde dat hij altijd aandach-
tig was. De vrijpartij was voor hem niet anders geweest dan normaal.
Ik besefte waarin deze ervaring voor mij dan wel verschilde. Dit keer was ik bereid
geweest om alleen te ervaren in mijn lichaam, niets meer. Ik was niet vertrokken
naar wat verder lag. Hij glimlachte en we gloeiden.
We waren beiden uitgehongerd, we hongerden naar het maal dat we voordien voor
onze gasten hadden klaargezet. De dag eindigde in mijn droom van brood en wijn.
En ik vergat mijn verlangen om te sterven. Een stuk brood en een glas wijn stilden
al mijn verlangens. Vergeten. In het bed van alledag.

135

MoedersRozenkrans_V6.indd 135 07-04-2008 16:05:18


136

MoedersRozenkrans_V6.indd 136 07-04-2008 16:05:18


Parels zonder gezicht
Ik heb een leven lang gezocht naar een oplossing voor de niet-aflatende pijn van
een menselijk bestaan. Af en toe kwam de Godin me op een wonderlijke manier
tegemoet. Een manier die ik nog maar heel vaag kende, want in de loop der tijden
was ik bijna net zo aan de menselijke vorm gehecht geraakt als de mensen zelf.
Ik ben vaak bang geweest om ten onder te gaan aan mijn eigen onbegrip. Ik slaag-
de er maar niet in om als mens te leven en om niet voortdurend naar De Dood
te verlangen. Op die momenten bracht de Godin me terug. Ze droeg me in Haar
schoot, zonder dat er mensen aan te pas kwamen.
Een wereld zonder mensen was me vertrouwder dan met mensen. Toch waren de
geschenken van de Godin nodig. Ze herinnerden me eraan dat er geen verschil
bestond tussen mezelf en de wereld die me omringde. Alles was één geheel, alles
droeg Ze in Zich zonder onderscheid.
Ik ben Haar dankbaar voor die momenten waarop Ze me met de wereld rondom
mij verenigde, waarop Ze mij liet verdwijnen. Ze schonk me die momenten, ik
zocht ze niet. Ik verlangde slechts naar iets onbestemds, iets waar mensen zo zel-
den een antwoord op hadden. En als ze al een antwoord hadden, dan voldeed het
me niet, liet het me hongerend achter.
De geschenken van de Godin vervulden me. Ze verzachtten de tijd, maakten me
mild voor mezelf, voor de mensen en voor de wereld om me heen. Zo hielp Ze me
met zachte hand om me te verzoenen met mijn menselijke vorm, met mijn men-
selijk leven. Omdat het nu eenmaal alles in zich droeg.
Dit zijn woorden van dank voor mijn metgezellen, voor mijn minnaars. Zij ge-
hoorzaamden Haar zoals ik Haar gehoorzaamde.

137

MoedersRozenkrans_V6.indd 137 07-04-2008 16:05:18


Regen

Me ergens thuis voelen, is altijd een probleem geweest. Als kind al leek elke plaats
waar ik me bevond vreemd. Ik kon ook maar moeilijk met andere mensen dezelfde
ruimte delen. En als ik me dan eens alleen in een ruimte bevond, voelde ik me
eenzaam en afgesloten.
Urenlang liep ik doelloos rond, op zoek naar iets waarvan ik niet goed wist wat het
was. Iets wat me altijd leek te ontsnappen. Soms voelde ik het in de bomen of in
het licht van de sterren of in de geur van de bladeren. Maar al even snel ontsnapte
het me weer.
Het duurde ook nooit lang voor ik ergens aanwezigheden voelde, vriendelijke en
minder vriendelijke. Ze maakten me bang en versterkten mijn gevoel van thuis-
loosheid. Toch voelde ik me beter op mijn gemak met bomen en sterren dan met
mensen. Delen met mensen was moeilijker dan delen met de Natuur. Het duurde
heel lang voor ik mensen ontmoette die echt deelden, die voelden, die wisten dat
je kon versmelten. Dat je bestaan kon verdwijnen.
De Natuur schonk zich gemakkelijker, opende zich gewilliger. Ze was toegankelij-
ker dan mensen. Bovendien moest ik de Natuur ook niets uitleggen. Dat Zij geen
woorden nodig had, herinnerde me aan mijn thuiswereld. Geen woorden om te
overbruggen wat niet overbrugd kon worden.
Van alle aanwezigheden in de Natuur hield ik enorm veel van de gestadig stro-
mende regen. De regen verborg mijn tranen, waarvoor ik vaak geen uitleg had, en
nam ze met zich mee. Door haar kon ik dieper ademen. De regen vervaagde niet
alleen alle contouren rondom mij, maar ook de tijd.
Ik leerde de regen nog beter en intiemer kennen in een land waar het bijna onop-
houdelijk regent, in eindeloze variaties. Als bij wonder schonk de Godin me een
tweede familie, een adoptiefamilie. Ik was achttien, onhandelbaar en triest zonder
reden. Een Schotse familie stelde voor dat ik bij hen zou komen logeren. Ik mocht
er blijven zolang ik dat wilde, om een beetje tot mijn zinnen te komen. Zonder
mijn familie.
Toen ik in Schotland van de trein stapte, herkende iets in mij het land. Iets riep,
iets was me nabij. Het was niet alleen de familie die me bijzonder hartelijk ontving.
Het was de lucht, de bomen, de wolken, het eindeloze landschap, de leegte van het
land, de mist die over alles heen rolde. Alles verwelkomde me. Ik keerde terug naar
een verleden waar ik me wel thuis voelde, naar een tijd waarin de deuren tussen
de dimensies wijdopen stonden en je zo overal doorheen liep. Iets zong een lied
dat ik al lange tijd niet meer had gehoord. In Schotland kon ik de Godin horen,
zonder moeite.

138

MoedersRozenkrans_V6.indd 138 07-04-2008 16:05:18


43

In Schotland nam ik een oude gewoonte terug op: urenlang wandelen zonder doel
en zonder mensen te ontmoeten. Thuis was dat niet mogelijk geweest. Teveel hui-
zen, teveel mensen ook. Je kwam altijd wel iemand tegen die de verwondering of
de betovering doorbrak. Bovendien moest ik er altijd op letten dat ik niet te lang
in het donker liep of te laat thuis kwam.
Mijn Schotse gastfamilie vertrouwde erop dat ik altijd wel zou terugkeren, hoe-
lang de wandeling ook duurde. De vrouw des huizes geloofde ook dat ik tijdens
mijn wandeltochten wel iets zou vinden dat mijn pijn zou helpen verdrijven. Dus
begon ik mijn tochten tussen de kleine huizen van het dorp, naar de rivier. Tussen
de wrakken van schepen, de olietonnen, de verroeste eggen en de verloren laarzen,
en dan steeds verder weg van de menselijke aanwezigheid. Door het riet, het hoge
gras, in de zompige aarde, tussen de kromgegroeide bomen, verder, ongedwongen.
En ik luisterde. Ik luisterde naar de vogels boven mijn hoofd, de motor van een
bootje ver weg op de rivier, het gezoem van horden insecten, het harde gras dat
langs mijn kleren streelde. Ik luisterde en de wereld in mij werd stiller met elke stap
die ik zette. En de rivier sprak, oneindig en langzaam, en ik huilde zachtjes omdat
ik me thuis voelde. Het was zo lang geleden, de tijd waarin de rivieren spraken en
de bomen zongen en je hen je geheimen toefluisterde. De grenzen vervaagden en
ik liet me leiden door oude en nieuwe gevoelens. Mijn tranen vloeiden om allerlei
redenen, maar nooit omdat ik me niet thuis voelde. Want ik voelde me gevoed,
door het zout in de lucht, door de geur van rottend gras, door een bloem die zich
een weg tussen de rotsen zocht, door het zachte mos onder mijn handen.
De regen kwam elke dag, en wanneer hij kwam, viel alles op zijn plaats. De con-
touren van de wereld vervaagden en met hen verdwenen ook de mensen, en ik was
alleen met de rotsen, de bomen, de struiken en het gras. Ik wandelde alleen door
de regen die mijn gezelschap zocht. De regen die mijn gewone leven liet verdwij-
nen, die alle pijn wegspoelde, alles wat wrong, alles wat de vereniging met mensen
moeilijk maakte. Ik begreep de regen en de regen begreep mij. En het was zo on-
eindig lang geleden, de regen en ik. Ik had zo lang moeten wachten.
De regen leidde me langs het modderpad dat de rivier volgde en weg van het pad.
Hij drong door mijn kleren en mijn T-shirt en liep over mijn huid, en hij veran-
derde een scherp afgelijnd zomerlandschap in een grijze wereld waarin alles in
elkaar vervloeide. Ik zakte neer op een grote steen, terwijl de regen over mijn huid
liep en de laagjes kleren één voor één van me afspoelde. Ik kromde mijn rug rond
de steen en de regen liep langs mijn hals, door mijn haar, over mijn schedel. Mijn
haar werd dik en nat en de regen liep verder en ik gaf mezelf aan de regen die me
overal streelde.

139

MoedersRozenkrans_V6.indd 139 07-04-2008 16:05:18


Met zachte tikjes viel hij op mijn schedel en hij vormde plasjes in mijn ooghoeken
en opende mijn versmolten lippen en liep over de zachte binnenkant naar binnen,
de regen waarin de vogels schuilden en de boten in de verte voorbijgleden. Als
duizend vlammen zong hij over mijn huid, de koude regen, en hij verwarmde mijn
huid. Onophoudelijk zong hij, als een moeder voor een kind, zonder ooit naar
adem te happen. Ook de regen verweerde zich niet, hij viel op me en in me. Hij
viel tussen mijn heupbenen in de kom van mijn schoot en zijn gewicht drukte me
verder tegen de harde rotsen aan. En ik zuchtte. De mossen op de rots losten hun
geur en bedwelmden me, net als de regen. Over mijn oogleden gleed hij en onder
mijn wimpers, in kleine stroompjes tussen alle haartjes door. Haartjes die recht
kwamen onder deze duizenden vloeiende vingers. En ik ademde dieper en zakte
verder weg tegen de rots, in de rots, in de regen.
Mijn voeten zogen zich vast in de klei en mijn handen lagen op de grond. En de
regen had me lief, hij streelde me tot een boom, verbonden met de aarde. Ik had
het warm, warm vanbinnen. En de regen zocht de binnenkant van mijn dijen,
drukte de natte stof diep in mijn huid en drong tot me door. Oneindig zacht en
van alle kanten. Overal zong de regen voor me. Tussen mijn tenen, in het water dat
in mijn schoenen liep en mijn voeten kuste.
En ik opende me voor de regen, ik opende me om de regen te ontvangen, in mijn
huid, in de kommen van mijn handen, in de gangen van mijn oren, tussen mijn
wimpers, in de geur die mijn neus binnendrong. In mijn mond dronk ik de regen,
de regen danste op mijn tanden en ik liet gaan. De regen stroomde over mijn
zwellende borsten, de regen in de kilte van mijn T-shirt tussen mij en de rots, de
regen op de kam van mijn heupbeenderen, de regen tussen mijn lippen, de regen
langs mijn dijen en de wereld die verdween. De regen over mijn hoofd en de regen
vanbinnen. De regen overal en de regen nam me meedogenloos en ik gaf me over
aan zoveel schoonheid, aan zoveel zilveren geweld.
De regen nam me, kuste me, streelde me, drong bij me binnen, verleidde me, zong
voor me, voedde me en leste mijn dorst, onophoudelijk. Tot ik zelf de regen werd.
Ik viel in mezelf, voor mezelf en uit mezelf, niets dan regen en regen en regen,
regen die viel over de aarde, over de stenen, over mezelf, over de bomen in het gras,
in de aarde, uit de wolken, regen in de rivier, regen overal. Alles regen.
Oneindig lang niet meer.
Om dit te voelen, wachtte ik op de regen. Om even oneindig lang niet meer te zijn
en toch te zijn, om thuis te zijn en er toch niet hoeven te zijn. Daarom keek ik elke
dag naar de regen uit, de regen die viel en die zong, een lied dat ik begreep.

140

MoedersRozenkrans_V6.indd 140 07-04-2008 16:05:18


Mist

Van alle geschenken van de Godin was de mist misschien wel het zachtste, het
meest subtiele. Mist maakte me altijd melancholisch, misschien omdat hij een lang
vervlogen bestaan tussen de sterren opriep. Omdat hij zo goed op sterrennevels
leek, op thuis.
De menselijke angst voor mist en nevel was mij vreemd. Mensen voelden zich
onveilig en wilden de mist verdrijven met een lichtbaken, of er zich zo snel mo-
gelijk een weg uit zoeken. Mij trok het ronddolen in de nevel als niets anders aan.
Ik hoopte altijd dat het onbekende uit de nevel zou opduiken, als ik er maar lang
genoeg in bleef. Dan zouden de poorten naar de andere werelden zich openen en
zou ik worden gered. Iets of iemand zou me de weg naar huis tonen.
Jammer genoeg was er in de stad maar zelden mist. En als hij er was, werd de
deken van stilte snel verstoord door menselijke stemmen. Mensen praatten altijd
luider in de mist, alsof ze bang waren zichzelf te verliezen wanneer ze elkaar niet
meer zagen. De hardheid van hun stemmen deed me pijn.
Schotland verwelkomde me met mist. Overal mist, een soep dik genoeg om men-
sen helemaal op te slokken en dan weer los te laten. In Schotland was de mist zo
ondoordringbaar dat de mensen ze onmogelijk overal konden doorboren.
Het meest hield ik van de mist die ’s avonds opkwam. Die mist toonde zich van
zodra het kouder werd en de schemer in het nachtduister overging. Tergend lang-
zaam rolde hij dan over de heuvels en doofde zo de lichten van de dorpen en de
rivier. Hij maakte iets dierlijks in me wakker. Ik werd bijna een dier dat door de
heuvels werd geroepen. Als mens was ik bang om ’s nachts alleen in die heuvels
rond te dwalen, omringd door geluiden die ik niet kon thuisbrengen. Toch kon ik
niet weerstaan aan het verlangen om de mist tegemoet te gaan, om dicht bij de
mist te zijn. Voor de eerste keer in lange tijd zonder mensen.
Ik heb me af en toe wat stom gevoeld omdat ik het gezelschap van de kille mist
verkoos boven dat van vrienden op een gezellig zuiders terrasje, maar het was ster-
ker dan mezelf. Hoe eenzaam ik als mens ook was, iets riep dieper in me. Iets in
me had me nodig.

44

Die avond voelde ik me weer onrustig in het kleine huis van mijn Schotse gastge-
zin. Ik liep rond als een dier zonder doel en kreeg gelukkig de toestemming voor
een nachtelijke wandeling. Ik beloofde dat ik me niet te ver buiten het dorp zou
wagen, en op de bekende paden zou blijven.

141

MoedersRozenkrans_V6.indd 141 07-04-2008 16:05:18


Ik rook de kille nachtlucht en was mijn belofte meteen vergeten. Als vanzelf ging
mijn blik naar de kleine heuvels buiten het dorp, aan de rand van het bos. Niet
ikzelf, maar mijn voeten leken te beslissen dat ze me daarheen zouden voeren. Af
en toe werd ik opgeschrikt door het geblaf van honden of door gescharrel tussen de
struiken, maar ik snelde recht op mijn doel af: de kleine heuveltop boven het dorp,
met aan de ene kant de wapenfabriek en de lichtjes van het dorp en in de verte de
rivier, en aan de andere kant de duisternis van het bos.
Op de heuveltop staarde ik naar de hemel. De sterren riepen me en ik verlangde zo
naar huis. Ze leken bijna tastbaar, zo helder en dichtbij flonkerden ze aan de hemel.
Ik smachtte naar hen zoals je naar een geliefde smacht.
Het volgende ogenblik bleek ik niet meer naar boven te staren, maar recht voor
me uit. Alsof de hele sterrenhemel gedaald was en zich gewoon voor me bevond,
aan de horizon. Terwijl ik naar die horizon vol sterren keek, zo dichtbij en zo
ongewoon, verdween ook dat allemaal. Ik voelde mezelf en de wereld rondom mij
veranderen.
Een andere wereld had zich voor mij geopend. Ik was groter. Mijn haar viel over
mijn schouders en ik droeg een zware jurk in velours. Ik stond aan de rand van
een klif en keek uit over een oceaan van golvende mist. De mist vervulde mij met
hetzelfde onbestemde verlangen dat ik voor de sterren had gevoeld. Ik zuchtte en
keek verlangend uit naar de mist, wachtend op wat zou komen. En langzaam, heel
langzaam, maakte zich uit de oceaan van mist een golf los. Onnoemelijk zacht
rolde die golf mijn richting uit. Ik hapte naar adem toen ze dichterbij kwam en
sloot gewillig de ogen. Zachte mist rolde over me heen en liet een adem van dauw-
druppels in mijn haar en op het zware kleed achter. Ik opende mijn ogen en voelde
hoe de mist aan mijn wimpers kleefde. Een nieuwe golf maakte zich los uit de oce-
aan en rolde naar me toe. Mijn hart klopte sneller en weer sloot ik de ogen op het
moment dat de nevel over mijn gezicht gleed. In steeds nieuwe golven kwam de
mist, zweepslagen die over de rand van de klif rolden en me overspoelden, terwijl
ik bewegingsloos op de rand van de klif bleef staan.
En de mist schoof mijn haren uiteen, als een wild woud, elk haar apart was nat en
zwaar van de dauw, en toch voelde ik mijn haar achter mijn hoofd licht in de lucht
wapperen. En de mist drong door de zware kleren heen, door de armopeningen in
mijn mouwen, en streelde de binnenkant van mijn armen. De mist drong door de
draden van de stof, schoof alles zachtjes uit elkaar en gleed tussen de stof en mijn
lichaam verder. Ik rilde nauwelijks merkbaar over mijn hele lijf. Een kilte, met
moeite voelbaar, drong door de stof en tot op mijn huid.
De mist gleed ook van achteren over me heen, waar ik hem niet verwacht had.
Plots was ik omringd door de mist. En dat terwijl ik nog steeds over de oceaan uit
keek, verlangend, zuchtend naar het onbekende. De mist bewoog verder tussen de

142

MoedersRozenkrans_V6.indd 142 07-04-2008 16:05:18


lagen van katoen en velours, door alles heen, over alles heen, zachtjes drukkend, tot
mijn huid nat was. De mist zocht zich ook een weg langs de binnenkant van mijn
dijen, over de rotsen en het gras, van overal drong de mist nu door. Alles bedek-
kend, alles veroverend. Stil.
En overal waar de mist voorbijging, bleef aan elk haartje een druppel dauw kleven.
Ik voelde me steeds zwaarder worden, in de mist. Tot ik plots zo licht was dat ik
in de mist gleed, dat ik door de wolken van mist heen dreef. Mijn jurk hing als een
sluier om me heen, terwijl de mist me droeg en me overal omhelsde en vasthield.
Alle geluid viel weg en ik viel in en uit mijn lichaam dat in de mist dreef. De mist
viel in en uit me en liet overal zijn sporen na, duizenden parels van dauw, van ster-
renlicht, een kleed van sterren bedekte me helemaal, sterren van waterdauw leefden
van mij, met mij, terwijl ik dreef in de mist die van me hield.
Een warm verlangen krulde zich in mij en ik opende mijn mond voor mijn geliefde
mist en de mist drong binnen, veroverde me, veroverde elke holte, elke grot van
mijn wezen, zonder onderscheid. De mist vond moeiteloos zijn weg in mij en ik
verdronk in de mist en in de sterren.
Alles verdween en ik was alles. De mist die alles droeg, mijn lichaam, de mist en de
sterren en alle sterrenstof dat zich in de mist verzamelde. En de mist was overal, ik
was overal, in die oceaan van tijd, waarin ook mijn brein sliep, overal was ik. Alles
verdween, zonder grenzen, zonder tijd, alleen sterren, sterrentijd en nevels. En mijn
dorst werd gelest. De dauw vervulde me en het water liep langs me en ik stond nog
steeds op de heuveltop. Het dorp lag er vredig bij en er was helemaal geen mist.
Alleen tussen de bomen hingen enkele flarden nevel.
Ik was dronken van geluk en van mezelf. Heel even was ik thuis geweest, zonder
tijd. Zo maar tussen de sterren en de nevels. En het Ongekende was zo oneindig
lief voor me geweest. Het was me allemaal zo vertrouwd. Zo gewoon en toch zo
vervullend, een vervulling die geen mens kon geven.
Ik wandelde een beetje onzeker naar het dorp terug, wankel op de benen, dronken
van sterrenlicht. Ik sliep voor het eerst in lange tijd de hele nacht door.

143

MoedersRozenkrans_V6.indd 143 07-04-2008 16:05:18


Aarde

In mijn zoektocht naar het onbestemde stuurde de Godin af en toe mensen naar
me toe met wie ik op het eerste gezicht het niet zo gemakkelijk kon vinden. Ik had
de gewoonte om me bij alles en iedereen af te vragen hoe ik me met hen kon ver-
enigen. Sommige mensen vielen uit de boot, om de simpele reden dat ik niet kon
voelen hoe een vereniging met hen in zijn werk zou kunnen gaan. Op dat vlak had
ik me dus aangepast aan het menselijk lichaam en aan de menselijke geest. Ik zocht
seksueel contact in de geest. En wanneer ik die drang niet kon voelen in mezelf of
in de ander, kon ik me niet verenigen, kon ik niet verkennen. Dan bleef het contact
voor mij wat aan de oppervlakte.
Daarom stuurde de Godin Jean naar me toe. Zij was de moeder van het Schots
gezin dat me uitnodigde om bij hen te blijven tot ik me beter zou voelen en naar
huis kon terugkeren, waar dat ook zou zijn. Haar uitnodiging verbaasde me. Ze
kende me niet en er zat voor haar ook niets aan vast. Integendeel: ze zorgde al
voor haar eigen drie dochters, en kreeg er met mij nog een dochter bij. Maar ook
zij beantwoordde de roep van de Godin, zonder dat te weten, zonder dat ze zelf
begreep waarom ze een vreemde uitnodigde in een huis dat zo al te klein was voor
haar gezin.
Jean en ik kenden elkaar nauwelijks toen ik in Schotland aankwam, maar het klikte
meteen tussen ons. Misschien was dat omdat ze me geen vragen stelde. Ze vroeg
me nooit waarom ik triest was en gaf me nooit het gevoel dat ik zo snel mogelijk
weer blij moest zijn. Ze liet me gewoon lopen. En ze praatte tegen mij over haar
leven, en ik vermoed dat ze voelde dat ik de dingen die ze niet vertelde ook wist.
Dat ook zij niet alles hoefde uit te spreken.
Zo brachten we samen veel tijd in stilte door, met gewone dingen. De was doen,
om boodschappen gaan, met de hond gaan wandelen. Zonder dat iemand het wil-
de of dat het uitgesproken werd, werd haar huis mijn thuis. Ik kon me terugtrekken
in mijn kamertje en uren huilen zonder dat iemand op de deur klopte. Ik mocht
met roodgezwollen ogen rondlopen zonder dat iemand vreemd opkeek. En Jean
stond toe dat ik wandelde en wandelde en nog eens wandelde, overal en nergens
heen. De enige woorden die ze me meegaf waren: “Wees voorzichtig”. En als ik
thuiskwam telkens dezelfde vraag waarop ik niet hoefde te antwoorden: “ Was het
een goede wandeling?”.
Ik voelde me thuis in haar huis omdat ik er ongelukkig mocht zijn. Omdat ze
ergens begreep dat er geen antwoord was op wat ik verlangde. Daarom toonde de
Godin mij dat het antwoord altijd dichterbij was dan ik dacht. Ook als ik me als
mens niet kon verenigen met die andere mens.

144

MoedersRozenkrans_V6.indd 144 07-04-2008 16:05:19


45

Jean zat vaak in de zetel wanneer ik terugkwam van mijn wandeltochten. Dan
stelde ze me steevast dezelfde vraag, waarop ik geen antwoord moest geven: “Hoe
was de wandeling?”. Deze keer ging ik wel in op haar vraag. Ik trok mijn jas uit,
liet mijn hoofd hangen en gaf toe dat ik niet wist wat ik zocht op die tochten.
Een onbestemd, maar onnoembaar sterk verlangen brandde in me, een verlangen
waarop ik maar zelden een antwoord vond. Het liet me nooit met rust, het was een
onrust die zich telkens opnieuw van mijn ziel meester maakte en die me vurig naar
De Dood deed verlangen.
Op dat moment stond ze uit de sofa op en legde een arm om mijn schouders heen,
niet dwingend of sussend, maar gewoon houdend. Het was een sterke arm waaraan
ik niet kon ontkomen en die me zacht maar zeker tegen haar aan drukte.
Ze draaide mijn lichaam zo, dat mijn hoofd tegen haar borst terechtkwam. Mijn
hoofd landde vederzacht op een kussen van menselijk vlees dat warmte uitademde,
het rustte ergens tussen haar borsten en een tedere plek. En ik liet me innemen
door de warmte die er vanuit ging. Zonder verzet vielen mijn schouders tegen haar
aan. En ik verzonk in een gevoel van thuiskomen dat ik niet kende.
Ik verbaasde me over de zachte landing die mijn hoofd had gemaakt. Ik ervoer
niets van hardheid, hoewel ik helemaal was ingesloten. Mijn hoofd kon geen kant
meer uit en ook mijn schouders hield Jean in een stevige greep. Het was een over-
weldigend gevoel van ingesloten te zijn in een open ruimte, een ruimte waar ik kon
ademhalen. Ik voelde me ingesloten en daardoor thuis. Hier kon ik niet verloren
lopen of verdwalen. Hier hoorde ik thuis. Hier was thuis.
Ik wist niet zeker of ik naar de hartslag van Jean luisterde of naar iets anders, maar
ik hoorde een geluid dat op het mijne leek. Het geluid klonk me vertrouwd in de
oren, het verwarmde me, en ik verdronk, ik dronk verder van haar warmte en ging
onder. En met dat geluid verdwenen alle vragen over waarom ik wilde verdrinken,
waarom ik wilde vergaan, in het niets.
Jean zei niets en ik ook niet en ik zuchtte en ik viel verder in de vouw van haar
borsten. Het was geen bodemloze val in het ijle en ook geen glijden. Dit vallen
was verorberd worden. Ik werd vastgehouden en warm gehouden tegelijk. Het was
warm en teder, het was de wereld en toch was ik het ook. Het was Jean en ik en nog
iets anders. Ik kon haar voelen, mezelf voelen en de aarde voelen. De aarde overal,
de aarde die zij was en die ik was.
Het was alsof ik naar een slaapliedje luisterde. Het liedje suste dat ik niet bang
hoefde te zijn, dat dit enkel de aarde was en dat ik was gemaakt van aarde en dat
de aarde mijn bed en mijn kussen waren. In haar viel alles zonder erg, zij ving alles
op. De aarde nam alles in zich op zonder vragen. Het deed er niet toe hoelang de

145

MoedersRozenkrans_V6.indd 145 07-04-2008 16:05:19


tocht had geduurd, hoezeer je haar had proberen te vergeten, hoezeer je haar was
vergeten. Zij vergaf alles.
Ze nam je nog altijd, ze voedde je en ze at je op, ze vormde je, streelde je en zong
voor je. Stof over mijn gezicht, warm stof dat me liefhad, aarde die zich een weg
zocht in mijn neus, en de hete geur van haar lijf die me vervulde, stof en hitte die
me vulden, die me leven gaven.
De aarde streelde als geen ander het zachte vlees, zachter dan de zachtste hand,
zoekend naar elke plooi, zichzelf knedend, stof om stof. En de aarde kuste mijn
voeten met aarde, kuste mijn tenen en groeide tussen mijn tenen, in mij groeide
vruchtbare grond. Overal was moeder aarde, rondom mij, over mij en in mij.
Ze drong tussen mijn lippen binnen, en bevochtigde, oliede, streelde en verhitte ze,
moeder aarde kwam door elke porie naar binnen, drukte elk haartje plat, streek ze
weer recht en vlijde er zich opnieuw tegenaan. Mijn borsten vormde ze in de mod-
der, ze hield ze gevangen en liet ze weer los. Ze gaf me vorm en beminde me en
voedde me. Ze groeide door mijn haar, als een boom, een zware boom, een onme-
telijke boom waarin de vogels rustten en zongen en de bladeren hun lied ritselden.
Voeden deed ze, moeder aarde.
En ik zonk verder in haar weg en ze boetseerde mijn gezicht uit klei. Ze gleed met
de fijnste handen over elke trek, trok mijn lippen en wangen los uit de aarde met
de tederste stof, en in een stevige omhelzing schiep ze mijn mond naar de hare.
Ik was haar in elke porie, ik was haar beeld gelijk en toch was ik uniek, in mij was
geen ander haar gelijk.
Ze opende mijn lippen en vulde mijn mond met aarde, stof, mineralen en gesteen-
ten en beenderen, ze vulde me tot aan de rand met zichzelf. Uit haar mond in mijn
mond viel haar bestaan, en alles wat zij was, was ik ook. En ze betastte de ringen
van mijn gehemelte, het tandvlees waarin mijn tanden zaten, streelde langs mijn
huig en zoog aan mijn tong, opdat ik haar tedere vlees zou proeven.
En terwijl ze langzamerhand in mij zonk, nam ze mijn brein in haar handen en
schiep me. Ze vulde me helemaal op. Elke holte, elke cel, elke vouw vulde ze met
zand en meren en zeeën en oceanen en bergen. En met elk orgaan dat ze vormde,
vormde ze zichzelf, liet ze zichzelf achter in de beelden, die ze zorgvuldig in de
leegte van mijn bestaan opborg. Overal liet ze haar sporen achter, met haar warmte
verkende ze elk deel van mij, alles vulde ze met aarde, alles bracht ze tot leven; het
leven bracht ze tot leven in mij. Overal bewoog ze in mij, overal trilde ze in mij,
overal hoorde ik haar roep. Ik was haar en zij was mij en ik riep haar zoals zij mij
riep. Ik was haar zelf en haar dochter. En ik was deel van de lange cyclus van de
aarde, van de mineralen en de stenen, de bomen en de grassen. Alles leefde in mij.
In mij liep de neushoorn, in mij vloog de vleermuis, kronkelde de worm, kroop
de tor, zong de vink en zwom de kleinste vis. In mij was alle leven verenigd, groot

146

MoedersRozenkrans_V6.indd 146 07-04-2008 16:05:19


en klein, het leven dat ik al kende en het leven dat nog moest worden geboren. Ik
was de vruchtbare grond waaruit alles groeide en waarin alles verging. Ik droeg alle
leven zoals zij mij droeg. In mij klopte het leven.
Mijn hart klopte hard tegen het hart van Jean en ik werd wakker tegen haar bor-
sten aan, in de kleine woonkamer, gekneld tussen het haardvuur en de sofa. Jean
keek me verbaasd aan en vroeg of ik me beter voelde. Mijn hart sloeg nog een keer
over en ik proefde overal aarde, in mijn mond, in mijn hele lijf.
En ik glimlachte vaag naar de vrouw die ook in zichzelf de herinnering aan Haar
droeg en die zo goed was geweest die herinnering met mij te delen, om samen met
mij Aarde te zijn.

147

MoedersRozenkrans_V6.indd 147 07-04-2008 16:05:19


Bomen

Tijdens mijn bestaan als mens gaf de Godin me het voorrecht om bomen te leren
kennen. Ik had hun gezelschap niet speciaal opgezocht. Plots waren ze er gewoon.
En op dezelfde manier als ze gekomen waren, zijn ze ook weer uit mijn leven ver-
dwenen. Ik miste hen vooral wanneer ik er lange tijd geen zag of wanneer ik niet
tegen één van hen kon aan zitten of praten.
Heel af en toe bouwde ik een hechte relatie met hen op. Toen ik een puber was,
vertelde ik alles aan drie zilverberken en een paar rozen in de hoek van de tuin.
Alles. Ze stonden me ook telkens op te wachten. Het deed er niet toe op welk uur
van de dag ik hun gezelschap opzocht: ze waren er altijd, schenen nooit te slapen.
Op de een of andere manier deelden ze mijn verlangen naar de sterren meer dan
mensen. Ik genoot er intens van om mijn voorhoofd tegen hun huid te laten rusten.
Het was vertrouwd, gemakkelijk en het leek heel erg op het delen met mijn volk.
Aan bomen hoefde je ook niet alles te vertellen. Het volstond dat je er met je hoofd
tegen leunde. Ik genoot van bomen omdat ze mijn herinneringen van lang geleden
schenen te delen. Alsof in hen ook het verleden van de aarde leefde. Alsof ook zij
al die dingen wisten waarmee je vandaag niet echt veel kon aanvangen. Bovendien
gingen bomen mee met mijn gemoedsgesteldheid. Was ik triest, dan voelden ze als
een troostend kussen aan. Was ik blij, dan leken ze wel vrolijk deinende zeilboten.
Bovenal hielden ze stand wanneer ik zelf scheen te vergaan. Dan kon ik heel even
mijn bestaan loslaten en me overgeven aan de structuur van de boom.
Behalve die drie berken in mijn jeugd speelden bomen geen grote rol in mijn le-
ven. Ze waren bijna uit mijn herinnering verdwenen, toen de Godin hun bestaan
aan mij schonk. Ik had er niet naar gezocht of over nagedacht. Ik had de bomen
voordien ook nog niet echt opgemerkt. Het waren geen uitzonderlijk mooie, bui-
tengewone of oude exemplaren. Deze bomen maakten gewoon deel uit van het
landschap. En dat was ook Haar Geschenk: niets is zo maar. Niets is zo gewoon
dat het onze aandacht niet verdient. Gewoon bomen. Meer dan voldoende om
goddelijk te zijn.

46

Het was heet die zomer in het zuiden. In de streek waar we verbleven, viel weinig te
beleven. We brachten onze dagen dan ook door met weinig bijzonders: wat lezen,
af en toe een duik in het zwembad van het vakantiedomein en veel rondhangen.
Ook het landschap was niet bijster interessant. De oorspronkelijke begroeiing had
al lang geleden plaatsgemaakt voor wijnstokken, maïs en graan. Toch ging ik bijna

148

MoedersRozenkrans_V6.indd 148 07-04-2008 16:05:19


elke dag wandelen in dit landschap. Ik had het leren kennen onder verschillende
lichtomstandigheden: blakend onder de warme middagzon, in het warme strijklicht
van de avond, onder een grijs regengordijn. En ondanks de hitte ging ik ook die
middag wandelen. Ik wist dat ik best niet te ver wandelde, wilde ik niet ziek worden.
Dus koos ik mijn gewone route: weg van het vakantiedomein in de vallei, tussen de
landerijen en over de heuvelrug naar de wijngaarden en de graanvelden.
De zon scheen fel en ik was alleen in de zinderende hitte. Ik merkte dat mijn ge-
dachten traag kwamen en heel snel weer verdwenen. Tegen de oorverdovende stilte
van het middaglandschap viel het geluid van de gedachten in mijn hoofd nog meer
op. Ik voelde hoe ik nog nooit zo helder mijn gedachten had kunnen volgen. Hoe ze
verschenen, het lawaai dat ze maakten en hoe ze weer verdwenen. Ik ging wat trager
lopen, ik dacht aan Haar, aan God, aan mijn geliefde metgezel, de slang. Het schoot
door mijn hoofd dat gedachten als wolken waren. En ik keek naar de lucht.
Aan de hemel was echter geen wolk te bekennen en op dat moment vielen mijn
gedachten stil, viel alles stil, vanbinnen en vanbuiten. Het was een bizar gevoel,
want ik leek er zelf ook niet te zijn om te registreren dat er niets was. Samen met
mijn gedachten vielen ook mijn voeten stil, en mijn ademhaling verdampte onder
de loden zon. En ik draaide traag rond en keek en er viel niets te zien, omdat de
woorden maar niet kwamen om te vertellen wat ik zag. Wat er zich ook buiten mij
bevond, het bevond zich evengoed in mij. Er was niets, er waren geen golven. En
toch was er beweging, een soort levende helderheid in mij.
Toen werd ik me plots bewust van een groepje bomen, op de top van de heuvel
voor mij. Op hetzelfde moment was ik de bomen. Het geruis van de wind tegen
de miljoenen droge blaadjes bevond zich in mij, de beweging van de wind tussen
de verfrommelde blaadjes was in mij. Alle insecten in de bomen waren in mij en
de adem van de bomen was in mij en de manier waarop de kruinen met de wind
meebewogen ook. Ik was de bries die ik even daarvoor als mens niet eens had
opgemerkt.
Als golven van een oceaan bewogen de blaadjes in mij, zo fijn, zo delicaat, als inge-
wikkeld borduurwerk, in telkens andere patronen bewogen de blaadjes tegen mijn
ingewanden, tegen mijn maag, tegen de binnenwand van mijn huid, tegen mijn
hart, tegen mijn beenderen aan. Allemaal blaadjes en bomen in mij.
Terwijl ik de beweging en het ruisen van de blaadjes en het ademen van de bomen
in mij kon voelen, bleef tegelijk hun beeld in de verte op mijn netvlies kleven. De
bomen waren tegelijk in mij en buiten mij. En het was alsof ik de bomen kon ho-
ren, alsof ik ze kon horen ademen en zingen, alles wat in die bomen bewoog, zong
in mij, verkende zichzelf in de leegte van mijn geest, in de ongekende diepte van
mijzelf bestonden de bomen in mij, groeiden de bomen onder de zon in mij.
Het was alsof ik kwam op de golven van al die blaadjes aan al die bomen, de blaad-

149

MoedersRozenkrans_V6.indd 149 07-04-2008 16:05:19


jes die bewogen en de bomen die bewogen en de wind die bewoog en de zon die
brandde en de insecten en vogels in de kruinen. Alles bewoog in mij, streelde mij,
zuchtte in mij, zong voor mij. En het was alsof ik kwam met de goden en mijn
slang, het was alsof ik deel was van Haar, van de Natuur, van Haar orgasme. Een
orgasme dat maar bleef duren, in elke streel van de zon over de schors en langs
de randen van de blaadjes, in elke zucht van de wind tussen de bladeren, in al het
gezoem en gesis en gekraak van insecten en vogels in de bomen, tussen de blaadjes.
Miljoenen breekbare blaadjes ritselden in mij onder die ongewoon harde zon.
En alles was ademen, inademen en uitademen, en de tijd verdween en ik verdween
in het landschap rondom mij. Ik stond niet langer tussen de landerijen op een
landweg op een kleine heuvelrug in een niemandslandschap.
Ik was de golf van het bestaan, ik was de heuvelrug en de bomen en alles was in mij
en niets was mij. En ik wist niet meer wat er bestond en wat er verdween. Maar ik
bewoog niet meer. Alles viel stil op die landweg. Het geheel van het leven kwam in
mij samen, ik was deel van het orgasme van het leven. En woorden schieten tekort
voor de beweging van die miljoenen blaadjes en het geritsel ervan tegen al mijn
organen, dat steeds veranderende geritsel, gedraai en geruis van zomerblaadjes dat
ik overal hoorde in de hallen van mijn geest. Gezoem en geritsel tegen mijn bin-
nenwanden en kamers aan, overal gekmakend geritsel dat me beroerde zoals geen
mens een ander mens kan beroeren.
In dat gezoem, gekraak en geritsel, dat wel mijn adem leek, verdween al de rest. Ik
weet niet hoelang het geritsel en de strelingen van de blaadjes heeft geduurd, maar
plots waren er weer wolken en open plekken in mijn gedachten. En met de terug-
keer van mijn gedachten verdwenen de blaadjes en was het landschap weer wat het
gewoonlijk was en stond ik weer onder de zon op de heuvelrug. Geheel ontloken.
En ik herinnerde me dat niets gewoon was. Ik wandelde verder, blies de bomen een
kushandje toe en keerde diep ademend en vervuld terug naar de vakantiewoning.

150

MoedersRozenkrans_V6.indd 150 07-04-2008 16:05:19


Schoonheid

Ik heb heel lang weinig belang gehecht aan schoonheid. Ik begreep ook niet wat
dat precies was ‘schoon’. Hoe meer ik las over wat men mooi vond en wat niet, hoe
minder ik ervan snapte.
Uit verzet koos ik resoluut voor lelijk. Dat begreep ik beter. Lelijk was tegen de re-
gels, onaangepast, aanstootgevend, niet ‘schoon’. Die voorkeur voor wat men lelijk
noemde, uitte zich op veel manieren. Zo kleedde ik me graag vreemd, buitenissig
zelfs. Maar het ging verder. Aantrekkelijke, elegant geklede mensen boezemden
me wantrouwen in. Ik voelde me aangetrokken tot mensen omdat ze er onver-
zorgd of nonchalant bij liepen. Mijn hart raakte in de knoop, met de mensen en
met mezelf.
Toen ik uiteindelijk begreep dat mijn houding niet redelijk was en evenmin van
veel inzicht getuigde, liet ik het hele vraagstuk maar varen. Op den duur deed het
er nog maar weinig toe of iets nu mooi of lelijk was. Het raakte me niet meer. Ik
werd er onverschillig voor, zonder het zelf echt te beseffen. Het was gewoon een
waarneming waarvoor ik me had afgesloten, omdat ik er toch niet mee overweg
kon. Ik kon er niet mee overweg, omdat ik mezelf in het midden plaatste, als
diegene die afwoog, wikte en besliste. Maar het leven werd er niet helderder of
eenvoudiger door.
Pas vele jaren later, toen het er zogezegd allemaal niet meer toe deed, schonk de
Godin me schoonheid. Die schoonheid was van een totaal andere orde dan wat
ik ervoor had ervaren. Die schoonheid had mij niet nodig om schoon te zijn. Ik
was enkel de overgelukkige ontvanger van de bloesems, van de schoonheid, van de
bloesems van het bestaan.
In die bloesems bestond ook geen tegenstelling. Ware schoonheid ging voorbij aan
alles waarover ik had nagedacht of wat ik had overgenomen van andere mensen of
uit verhalen. Schoonheid hield helemaal geen rekening met mij. Ze verblindde me
niet, maar verlichtte mijn hart.

47

Het begon met het gebruikelijke ochtendritueel van Marga, mijn dochter. Ze stap-
te de slaapkamer binnen, verwachtte dat ik wakker zou zijn, zei hallo en vroeg wat
ze kon doen. Ik kende dit scenario maar al te goed. Het ongewone was dat ik plots
Schoonheid, God, in haar zag. Ze stond op nauwelijks een meter van ons bed en
keek naar het raam. Goud en zilver vielen door de gordijnen op haar gezicht en
lichaam.

151

MoedersRozenkrans_V6.indd 151 07-04-2008 16:05:19


Ik tilde mijn hoofd een beetje op om haar beter te zien. En ik zag de grote grijze
kringen rond haar ogen, die het tekort aan slaap verraadden en hoe hard ze al had
geleefd. Het verstrooide haar tot op haar schouders, dat die morgen goudgeel en
in vederlichte stroken over haar gezicht danste. Haar gebeeldhouwd bovenlijf, met
jongensschouders en gespierde armen, bloot boven een afgewassen, grijze jongens-
pyjamabroek. Moeiteloos pikte ze de grote waterfles naast het bed op, zette haar
door de slaap gezwollen mond rond de flessenhals en dronk uit alle macht.
Dit was een roofdier dat zijn dorst leste. Ze dronk en deed niets anders dan drin-
ken, gulzig en luidruchtig. Niets was belangrijker dan haar lichaam water geven op
dat moment, niets anders deed er toe. Alles verdween in dat drinken. Ik hoorde het
water klokkend door haar keel en langs haar adamsappel in haar lijf verdwijnen.
Wondermooi was ze, een mengeling van een jongen en een meisje, nog niets was
verdeeld. Ze was zo godgelijk, geheel het bestaan was in haar aanwezig. God was
dorstig in haar, elke man en vrouw was dorstig naar bestaan in haar.
Ze wreef haar mond ongegeneerd met de rug van haar hand droog, wreef dezelfde
hand over haar broek en stapte hard weg. En haar blote rug trof me, diep vanbin-
nen. De moedervlek boven haar rechterschouderblad. Een teken van God, van de
Godin. Een lichte verhevenheid, een vlekje van zacht bruin poeder, dat de lijnen
van haar schouderbeenderen nog intenser, nog mooier geprononceerd maakte.
Gods wonderlijke schoonheid in een rug, die danste onder de warrige haardos van
een meisje dat zich bewoog en als een dinosaurus weg beende. Heel het gewicht
van het heelal, van een onneembare God, in mijn slaapkamer.
Even dacht ik dat mijn adem bij zoveel schoonheid in mijn keel zou stokken. Maar
ik merkte niets anders dan mijn hart dat bloedde. Dikke druppels bloed welden uit
mijn hart, dat pijn had van zoveel onverwachte luister. Parels van bloed die vielen,
die als romige honing over mijn hart rolden, en er toch bleven zitten.
En het wonder van de schoonheid duurde voort, alsof het enkel op mijn hart had
gewacht om aanschouwd te worden. Jo stond onder de douche. Zoals gewoonlijk
stond hij met zijn armen gekruist over zijn buik onder het plenzende water. Ik
leunde tegen de badkamerdeur, op nauwelijks een meter van hem vandaan, duize-
lig van de ervaring met Marga. Op dat moment drong de aanblik van zijn naakte
buik zich aan me op.
Plots leek het alsof het beeld van zijn buik tienmaal zo groot was. Elke lijn in zijn
huid kon ik zien, elke porie, elk haar, elke cel, alles wat zich in en tussen de cellen
bewoog. De oneindige kleurvariatie in zijn huid, al die schakeringen, en de bloed-
banen eronder en alles wat er door stroomde en in bewoog. Ik nam het allemaal
waar, tot in de kleinste details. Ik proefde zelfs zijn vlees, zijn cellen, zijn rondin-
gen en het vet erin. De membranen van zijn cellen bleven in mijn mond kleven,
ik proefde zijn bloed in mijn bloed. En onder mijn vingers voelde ik zijn cellen,

152

MoedersRozenkrans_V6.indd 152 07-04-2008 16:05:20


zijn leven, zijn geheugen, zijn hele zijn. Ik kon het water dat over hem spoelde
aan de binnenkant en aan de buitenkant voelen, terwijl ik tegen de badkamerdeur
leunde.
Ik merkte hoe hij voorovergebogen stond, hoe zijn ruggengraat gekromd was en
zijn borsten op zijn buik leunden, en ik kon elk haar over zijn hele lijf als het mijne
voelen. Ik was tevens dit wonder van de schepping. Ik kon zijn cellen voelen, hoe
zijn haren zijn cellen streelden en tegelijk ook mijn hart en mijn ziel. En mijn hart
bloedde opnieuw, het zat in het midden van mijn borst en huilde parels van bloed.
Parels voor zoveel schoonheid, zoveel God in een buik onder waterdruppels. Ik
volgde God in die buik en in die waterdruppels en ik bezong de schoonheid van de
Godin in zijn cellen en al het leven dat zich in zijn cellen een weg had geëtst.
Later die dag werd ik een derde keer overvallen door schoonheid. De autoweg zat
overvol. In mijn achteruitkijkspiegel zag ik twee motorrijders aankomen. Ze slin-
gerden zich van links naar rechts tussen de auto’s. Ik zuchtte bij hun roekeloosheid.
Ik voelde me ongemakkelijk omdat ik het zelf zo moeilijk heb met het inschatten
van afstanden. Omdat ik niet goed zie hoe ver iemand van me verwijderd is, moet
ik het op het gevoel doen.
Ik concentreerde me en probeerde in te schatten wanneer ze me voorbij zouden
gaan. Op dat moment vertraagde de film. Ik merkte dat ze zich naast me bevon-
den, naast mijn auto. En het hele beeld drong zich aan me op. Twee motoren, tel-
kens met een zwaardere bestuurder en lichtere passagier die zich aan de bestuurder
vastklampte. Ik kon het gewicht voelen van de passagier die leunde, die zich tegen
de ander drukte. Ik voelde hoe de wind door hun jassen jakkerde, ik voelde het
gewicht van hun laarzen op het metaal, hoe hun beenderen reageerden op de span-
ning van het zitten op de motor. Ik voelde het gewicht van hun helmen op hun
schedelpan, hoe hun haren gevangen zaten en hoe de wereld zich uitspreidde door
het gekleurde glas van hun helm. Dit gebeurde allemaal in nauwelijks een seconde.
Ik was hen, en zij waren in mij.
De rijders reden in mij. Ik voelde het leer van hun jassen op mijn huid, hoorde het
ratelen van hun gespen. Ik proefde het metaal van hun jassen en het metaal van
hun motoren. De metalen deeltjes spreidden zich door mij uit, ze losten samen met
de rode verf in mij op. Het gemetalliseerde frame en het chroom van de spaken
en de uitlaatbuizen glansden in mij, weerkaatsten in mijn ogen. Ik was de lijn van
de motoren, ik was alle lijnen van deze motoren. En terwijl ze voor mijn wagen
schoven en weer invoegden, voelde ik mezelf door de voorruit en over de motorkap
mee schuiven. Over het beton van de autoweg en het rubber van hun achterbanden
dat zich in het beton vastbeet.
Ik kon de textuur van het rubber in mijn handen voelen, over mijn huid, hoe het
gleed en bewoog, en ik proefde het rubber. Ik kon het niet inslikken, het bleef

153

MoedersRozenkrans_V6.indd 153 07-04-2008 16:05:20


in mijn mond plakken, in lange vezels die zich als vanzelf in elkaar vlochten en
verkleefden. En ik proefde het donkere, duistere van de teer en het beton en alle
uitlaatgassen in mij. En toen zat ik ook op een motor. Ik voelde de brute kracht
van de machine tussen mijn benen, een kracht die tegen het leder van mijn broek
en de binnenkant van mijn dijen aanschurkte, en de spierkracht die ik uitoefende
om stil te blijven zitten en niet weg te waaien. Mijn schaambeen gleed over het
zadel en ik schoof tegen de bestuurder aan en samen met de motoren versnelde
ook mijn adem. Een gelukzalige adrenalinegolf overstelpte mijn brein, mijn huid,
mijn ademhaling en mijn handen en alles van mij zat op die motoren die voor mij
uitreden. Mijn hele ik was uitgerekt tussen zitten achter het stuur van een wagen
die ik niet meer bestuurde en meerijden op motoren, terwijl ik gelijke tred hield
met mijn auto.
Plots schoten de motoren vooruit. De hartslag van de rijders versnelde, de ar-
men rond de eerste rijder werden aangespannen en in die spanning viel God, viel
Schoonheid, fragiele Schoonheid, bij me binnen. Een moment van eeuwigheid
waarin de rijders zichzelf aan de motoren en aan elkaar gaven, gedragen door de
snelheid en de lucht, buiten zichzelf gelicht en toch geheel en al zichzelf op die
razende motoren. Ik voelde de kus van het rubber op het beton, de kussen van God
op mijn huid en de breekbaarheid, de zucht van het bestaan. Zo breekbaar dat
beeld, zo breekbaar dat leven dat van me wegstoof, zo enorm dat moment waarop
breekbare Schoonheid zich aan mij toonde. Nauwelijks een seconde lang was ik
de motoren en de rijders en de schoonheid ervan en het volgende moment was er
niks van over. De motoren verdwenen uit het zicht. In mijn hart druppelden weer
grote bloedparels.
Nog één laatste maal drong breekbare schoonheid die dag in mijn bestaan binnen.
Ik stond bij het keukenraam op de eerste verdieping en keek naar de tuin van de
buren. Zoals elk jaar rond deze tijd bloeide de oleander. De boom stak zijn kroon
hoog boven de muren uit. Eén week van goddelijke luister, om daarna onherroepe-
lijk te verdwijnen. En ik zag God en de Godin, ik zag het Leven in die boom.
Zoals hij zijn machtige takken uitstrekte, getooid met romige, witte sterren van
velours en roze sterren van satijn. Geheel bedekt met sterren. Nog nooit had ik
het leven zo broos gezien. Voor de wind om erdoor te waaien, voor de vogels om
er doorheen te vliegen, voor de vliegen om er te zitten en te vernielen en voor de
mensen om het te ontkennen. Het was zozeer het Goddelijke dat ik niet anders
kon dan huilen van geluk en pijn tegelijk. De boom stond op een afstand van
tientallen meters van mijn keukenraam, maar toch kon ik de zoete druppels nectar
proeven. Ze gleden van de bloembladen in mijn mond en ik proefde het goud van
de bloesems.
En mijn hart bloedde voor de luister van het Goddelijke, voor zoveel Schoonheid

154

MoedersRozenkrans_V6.indd 154 07-04-2008 16:05:20


die ik had ontkend. Ik bloedde voor al die dingen die zich zo maar aan mij gaven,
zonder dat ik hen iets verschuldigd was, totaal onschuldig. Ik werd bijna gek van
de schoonheid van het bestaan. Al die schoonheid die me niets vroeg, die niets
van me wenste. Er was niets dat ik moest bereiken, niets dat ik moest weten. He-
lemaal niets, ik werd zelfs niet gevraagd er te zijn. Voor Schoonheid was ik totaal
overbodig.
Zo geheel en één was het geschenk van de Godin.

155

MoedersRozenkrans_V6.indd 155 07-04-2008 16:05:20


Slang

Dat de slang plots deel van mijn leven uitmaakte, was misschien wel de grootste
verandering van allemaal. Alles veranderde toen haar krachten wakker werden.
Vanaf dan was ze altijd aanwezig. Soms roerde ze zich in mij als een echte slang.
Andere keren voelde ik haar niet rechtstreeks en deed ze haar werk verborgen, ge-
sluierd. Vaak viel me haar aanwezigheid alleen op door mijn eigen bizarre gedrag
of door de reacties van andere mensen. Die varieerden tussen onweerstaanbare
aantrekkingskracht en torenhoog afgrijzen, afhankelijk van wat de slang wilde to-
nen of naar boven halen. In de meeste gevallen had ik er zelf weinig impact op. Wel
leerde ik mezelf beter kennen. Het liefst maakte ze haar bestaan immers kenbaar
door mijn donkere delen te belichten. Een proces dat ik verafschuwde, maar tege-
lijk wilde ik niets liever.
Om te begrijpen wat er allemaal met mij gebeurde, zette ze me aan te schrijven.
Dat schrijven was automatisch. De slang maakte er letterlijk tijd voor door mijn
dagelijks leven naar haar hand te zetten. Ze zorgde ervoor dat afspraken gean-
nuleerd werden, dat de rest van het gezin met andere dingen bezig was en dat ik
alleen met haar achterbleef. En als dat allemaal niet lukte, dan lichtte ze me in het
midden van de nacht gewoon uit bed.
Zij zette me aan om te schrijven, en achteraf wist ik nauwelijks nog wat ik had
geschreven. Vaag had ik nog een idee van het onderwerp. Maar juist omdat zij het
belicht had, had het zijn lading verloren en kon ik het mij niet meer herinneren.
Dus moest ik als een vreemde lezen wat ze me over mezelf leerde.
Alle activiteiten die met haar waren verbonden, waren op de een of andere manier
seksueel van aard. Er was altijd een lichamelijk proces mee gemoeid die een vorm
van opwinding veroorzaakte, een verhoogd niveau van energie, en die tot ervarin-
gen van extase leidde. Dat viel allemaal best mee, op voorwaarde dat ik begreep
wat zij gebruikte om me te verleiden. Ik kon haar bestaan aanvaarden zolang ik vat
had op de buitenwereld.
Wanneer ze mij voor zich alleen opeiste, was dat anders. Ik begreep minder van
wat er gebeurde en zag het ook niet aankomen, omdat elke aanleiding leek te ont-
breken. Ik had alleen maar het gevoel dat zij over mij regeerde. Dat was in eerste
instantie altijd een onprettige gedachte, maar achteraf bleek ze mij altijd meer te
geven dan ik me had kunnen voorstellen.
Haar reizen door mijn lichaam en door mijn wereld waren hoe dan ook een ge-
schenk van de Godin. Dit was reizen in overgave, omdat ik niet anders kon. Reizen
die toonden dat ik niets hoefde te doen, niets anders dan te laten gebeuren. Ze
toonden dat alles er al was, als ik maar niet in de weg zat of dacht te weten hoe
het moest.

156

MoedersRozenkrans_V6.indd 156 07-04-2008 16:05:20


Als mens was het ontstellend om de greep op mijn bestaan te lossen, als buiten-
aardse was het een vage herinnering aan andere werelden, waar laten gebeuren veel
meer deel van het leven uitmaakte. Daar was geen nood aan individuele doeleinden
of bestemmingen. Reizen was samen reizen.

48

Ik was moe die avond en lag in bed na te denken over thuis, over de sterren. Terwijl
ik in slaap gleed, bad ik het Goddelijke dat het allemaal snel voorbij mocht zijn en
vroeg ik hulp bij de vele dingen die ik niet begreep. Het bleef stil in het duister van
de slaapkamer. Ik draaide me op mijn buik. Ik besloot om nog even met mezelf te
spelen, als slaapmutsje. Mijn lichaam was moe. Wellicht zou ik in slaap sukkelen
nog voor ik echt toegang vond tot de wereld van iemand anders met wie ik zou
kunnen spelen.
Ik legde me gemakkelijk, het hoofd naar links op mijn kussen. Mijn rechterarm
verdween als een beweeglijke slang onder mijn lichaam en mijn vingers zochten
zich vliegensvlug een toegang tussen mijn lippen. Ik voelde net de vochtige warm-
te over mijn vingertoppen glijden, toen mijn lippen als bij donderslag dichtklapten.
Mijn vingers werden naar buiten getild en lagen werkeloos op een harde, gesloten
oesterschelp.
En ik voelde haar, mijn slang onder mijn hand bewegen. De energie bewoog zich
in mijn buitenste lippen, niet naar buiten, maar naar binnen. Mijn bekken tin-
telde, zoemde bijna, als een elektrische motor, maar liet niets of niemand meer toe.
Elektronen bewogen, energie schoot door een fijn raderwerk heen en weer, maar
de slang had mijn schoot hermetisch afgesloten, van binnenuit. Mijn hand lag er
werkloos bij en ook mijn gedachten hadden geen enkele invloed. Ik stond helemaal
buiten het proces.
Nu trok ook de energie in de buitenste lippen zich terug, en ging verder naar bin-
nen. Alsof niks nog mocht ontsnappen. Mijn hele onderlijf werd afgesloten en
mijn huid veranderde in het marmer van een standbeeld. Hard, ondoordringbaar,
bewegingsloos. Nog even besloop me de gedachte om mijn heuvel dan maar tegen
de matras aan te wrijven door mijn bekken te bewegen, maar het was nu zelfs on-
mogelijk om nog beweging te krijgen in mijn onderlijf.
Ik was aan het bed genageld en kon niet anders dan wachten, en ik voelde het vuur
van binnen groeien. Dit was niet de verschroeiende elektriciteit die mijn slang
normaal veroorzaakte wanneer ze langs mijn ruggengraat naar boven raasde, aan-
gewakkerd door de zuurstof die langs een diepe ademhaling of door de huid naar
binnen werd gezogen. Veeleer was het een gloed die van binnenuit kwam en die

157

MoedersRozenkrans_V6.indd 157 07-04-2008 16:05:20


zich in mijn hele lichaam verspreidde. Een trage, warme gloed, die als lava naar
boven stroomde. Niet alleen langs mijn ruggengraat, maar ook door mijn darmen,
langs mijn maag, strelend, wrijvend. Als elektriciteit zo warm, maar zo zacht en
vloeiend als water. Overal raakte die energie mij, in elke holte, in elke opening,
overal zette ze mij in vuur. Niet met likkende vlammen, maar met een brandende,
warme gloed. Van binnenuit gloeide ik, terwijl ik zelf niets deed. Geen gedachten,
geen strelingen, geen kronkelende heupen. Mijn lichaam lag levenloos in de lakens
gedrukt, compleet overgeleverd aan de zwaartekracht en aan dit hele proces. Er
was enkele nog een vage ademhaling en een bewustzijn dat helder observeerde wat
er allemaal gebeurde.
Vanbinnen raakte dat vuur werkelijk alles, elk zenuweinde, elke zenuwbaan, elke
cel raakte aangevuurd, stond in brand. In gestage, trage bewegingen schoof het
vuur door me heen, alles beroerend, als de aarzelende hand van een minnaar die
toch de weg kent, over elke klier, rond elk weefsel, tussen de celdraden, over de
wand van elk orgaan strelend, door elke ader, in elke zenuwbaan schoof het vuur
langzaam verder. Schurend, wrijvend, stotend, een weg naar boven zoekend.
En ik probeerde te ademen. Want dat was het enige wat ik nog kon doen: bestaan,
ondergaan en beleven, niks anders. Geen enkele inmenging van mijn kant. Mijn
slang bewoog, mijn slang bewoog in mij, mijn slang bewoog mij.
Toen kwam ze bij mijn mond, en ook die sloot ze af. Luchtdicht, geen buitenlucht
meer. Mijn lippen versmolten met elkaar. Mijn mond was verzegeld en het was
alsof er nooit een opening was geweest. Ook in mijn gelaat trok ze alle energie
naar binnen. Geen enkele atoom van mijn huid bewoog nog, alle leven ontnam ze
aan mijn gezicht. Mijn oogleden wogen zwaar en vergrendelden zich. Ik had geen
mond en ogen meer, enkel de vorm van mijn gezicht bleef bewaard. Een levenloos,
gestold masker.
Ik was ingesloten in de tombe van mijn eigen lichaam. Alles was ingesloten en
vastgehouden, er ontsnapte zelfs geen lucht meer door mijn huid. Mijn romp ging
nog nauwelijks op en neer. Ik lag verzonken in mijn eigen wereld van inwendig
vuur. Ik was alleen, helemaal alleen met mijn slang. Niemand om mij te helpen,
niemand die me naar buiten kon trekken, ik was volledig overgeleverd aan haar
macht. Begraven in mijn eigen vuur.
Plots herinnerde ik me dat ik vroeger al eens geprobeerd had om alle openingen af
te sluiten. Ik was er enkel moe en gefrustreerd van geworden. Er was altijd wel een
plaats waar de energie weglekte. Nu begreep ik dat het onmogelijk was om jezelf af
te sluiten. Je werd afgesloten. Het was iets wat je overkwam, niet iets wat je in de
hand had. En ik liet begaan, als een gevangene van mijn eigen vuur.
Steeds hoger en hoger ging de energie, in cirkels langs mijn ruggengraat naar bo-
ven, onophoudelijk, naar boven en tegelijk naar buiten, alsof de energie zich ver

158

MoedersRozenkrans_V6.indd 158 07-04-2008 16:05:20


buiten mij verspreidde, van binnen naar buiten en van beneden naar boven. En
toch kon ik niets voelen aan de buitenkant van mijn huid. Geen enkele waarne-
ming ging verder dan het waarnemen van dat vuur dat alles in zich nam.
Toen de energie zich plots over mijn hart en langs mijn keel en nek naar boven
bewoog, was het alsof ik een orgasme had. Niets bewoog, geen enkele spier trok
samen, maar het vuur veranderde in cirkels van zilveren licht. Die cirkels rezen
hoger en breder en ze veranderden alles, hoger en verder door mijn brein.
Even dacht ik dat het me allemaal te veel zou worden, dat ik bij zoveel orgasme en
extase mijn bewustzijn zou verliezen. Maar tegelijk werd mijn bewustzijn onge-
looflijk helder, lucide, verder strekkend, oneindig reikend, in dat afgesloten lichaam
van mij. Toen veranderde ook mijn ademhaling van ritme en sloot ze zich aan bij
de opstijgende cirkels van helder licht. Eén beweging en harmonie.
Dan barstte mijn hoofd open. Een fontein van licht spoot naar buiten, golven van
gouden licht vloeiden als stroperig water naar beneden, als honing zo zacht, aan
mij klevend, met mij vervloeiend. Als golven van water met sterren van licht, ster-
renlicht kwam uit mij en gaf zich aan mij, zocht zich een weg naar mijn mooiste
mond en vulde mij, streelde mij, voedde mij, kwam terug tot mij, lichter dan licht
drong het door mijn gesloten oester en sloot zich aan, vervoegde het vuur in mij.
Golven versterkt, vervoegd, beroerd, stromend licht naar boven en naar beneden,
licht dat overal uit me scheen te komen, dat zich in en door mijn lichaam ver-
spreidde, dat de kamer verlichtte. Ik bescheen mezelf, verlichtte mezelf en de we-
reld rondom mij, met mijn licht, met het licht van mijn slang, met sterrenlicht, met
goddelijk licht. Ik vervulde mezelf en elke profetie over mezelf, ik was één met
mezelf, met het licht en met al de rest. Eén éénheid.
Mijn lippen waren open en gesloten en gesloten en open tegelijk. Alles bewoog,
terwijl niets bewoog. Dit licht nam alles tot zich, elke beweging, elk geluid, alles.
Oneindig licht dat alles vervulde, licht dat mij voedde, licht dat alles inhield, elke
belofte van het leven. Een orgasme zoals ik er nog nooit één had gevoeld. Geen
piek, geen dal. Het was alles tegelijk, de hoogste piek en het breedste dal. Het was
de berg, de wolken, de rivier, de woestijn, de regen, het vloeiend water, het hield
alles in. Het bewoog en het bleef toch stil. Het was God en de slang samen. Zij had
God gevonden en haar vuur aan Het Vuur gegeven. Zij was teruggekeerd en in de
bron teruggezonken. Ik was enkel het voertuig geweest. Diegene aan wie geopen-
baard werd, de ontvanger van wat niet ontvangen kan worden. Zij was de aanzet,
het begin en het einde. Zij keerde terug naar mij en ik naar haar, gegeven aan Haar.
De Godin van het bestaan, aan wie we beiden ons leven dankten.

159

MoedersRozenkrans_V6.indd 159 07-04-2008 16:05:20


Stof

Niet denken, voelen of waarnemen in termen van tegenstellingen: het was één van
de grote uitdagingen die de Godin me stelde. Ik faalde vele malen. Uiteindelijk
moest ik de tegenstelling zelf ervaren om in te zien dat één en hetzelfde fenomeen
verschillende gewaarwordingen binnen mezelf veroorzaakte. Om me deze les bij te
brengen, was de Godin meedogenloos en offerde Ze zondermeer zichzelf op. Niets
was Haar te veel om mij te verheffen, ook Haar eigen leven niet. En zo leerde Ze
me het verschil tussen medelijden en mededogen.
Ze liet niet toe dat ik medelijden met Haar had, omdat ik aan Haar leed. In de loop
der jaren kreeg ik steeds meer last van luchtvervuiling. Ik streed tegen ozon en fijn
stof, onzichtbare vijanden die me elk jaar een paar dagen meer aan mijn huis of
mijn bed kluisterden. Telkens weer zwoer ik dat ik er de volgende keer geen drama
van zou maken, en nam ik me voor om de aanslag op mijn gezondheid rustig en
gelijkmoedig op te nemen. Dat lukte bijna nooit. Wanneer de krachten uit me
wegvloeiden en ik het huis niet meer uit kon, werd ik iedere keer weer ongemeen
triest. Geen aanvaarding, maar wanhopige huilbuien in bed.
Vooral het feit dat ik er niets aan kon doen, ergerde me mateloos. Het maakte niet
uit hoe goed ik voor mezelf zorgde, hoezeer ik op mijn voeding lette, hoe vaak ik
sportte: wanneer de lucht betrok en vervuilde, vertraagde ik. Tot ik was herleid
tot een hoopje menselijk vlees dat nauwelijks in staat was om zichzelf in leven te
houden.
Ik zag ook niet in hoe ik zelf iets aan die vervuiling kon doen. Het maakte geen
zier uit of ik de auto in de garage liet staan of de thermostaat lager zette. Ik was
totaal afhankelijk van de bereidwilligheid van de andere mensen om er iets aan te
doen. Ik was verweven met hun verhaal van menselijkheid, gevangen in hun web.
Er was geen ontsnappen aan. De buitenaardse in mij had geen toegang tot dit pro-
bleem. Ik was volledig mens onder de mensen. Ik moest mijn hoofd buigen.
Letterlijk. Enkele dagen van extreme vervuiling hadden mijn rug gekromd en mijn
hoofd gebogen. Nochtans was het winter en voelde ik me gewoonlijk goed in de
koude maanden: het was vooral de ozonvervuiling in de zomer die me de das om-
deed. Maar deze winterdagen waren gevuld met fijn stof, en mijn lichaam kwam
knarsend tot stilstand. Ik was alleen met de kinderen thuis en moest het grootste
deel van het huishouden aan hen overlaten. Vaak had ik zelfs hun hulp nodig om
uit bed of de zetel recht te komen. Uitgeput en intriest werd ik ervan.
De vuile mist werd steeds dikker. Ik was gevangen in een wereld van neerdalend
stof, die me steeds verder in mezelf duwde en geen enkele hoop op opening liet.
Ik kon niet weg omdat ik de verantwoordelijkheid voor de kinderen droeg. Mijn
geest kon niet ontsnappen, want ik was door een tekort aan zuurstof in de krochten

160

MoedersRozenkrans_V6.indd 160 07-04-2008 16:05:21


van mijn lichaam teruggedrongen. Ondertussen sijpelde de levenskracht langs alle
kanten uit me weg.
‘s Avonds kon ik niet anders dan me zeer vroeg naar mijn bed slepen. Er was
gewoon niet genoeg zuurstof in de lucht om iets anders te doen dan te slapen. Ik
vroeg me af waar dit heen moest. Met mezelf, met de anderen, met Haar. In mijn
achterhoofd speelde de gedachte dat mijn volk enkel opdaagde wanneer de situ-
atie uitzichtloos was. Ik had nooit gedacht dat ik zelf deel zou uitmaken van die
uitzichtloze situatie, dat ik ze aan den lijve zou ondervinden. Het was nooit zo ver
gekomen dat ik moest gaan slapen om te overleven.
In de vroege ochtenduren veerde mijn lichaam recht. Mijn borst en buik trokken
samen en heel mijn lichaam hapte naar adem. Ik beefde. En terwijl ik door het
raam naar de dichte mist van stof keek, besefte ik heel diep dat mijn lichaam mijn
bewustzijn had gered. Ik was één lichaamsgeest. De één hield de ander in even-
wicht. En ik zuchtte omdat ik geen andere keuze had dan net als Haar te lijden
onder het stof, onder het vuil, onder alles wat werd achtergelaten en waarvoor niet
werd gezorgd.
Toen ik opstond, merkte ik dat er overal in huis een dunne laag stof was blijven
liggen. Aan de zomersmog kon ik nog ontsnappen door binnen te blijven, maar dit
keer zou dat niet helpen. Het was in mijn heiligdom net zo vuil als erbuiten. Ik was
totaal overgeleverd aan de wereld, net als alle anderen.
Mijn lichaam, mijn lijf, mijn geest, ik en mijn wereld en Zij gevuld met stof, overal
stof. Lijden aan een stoffelijk bestaan: het was plots heel echt, heel tastbaar. En ik
besefte heel diep van binnen dat alles wat ik niet zou omzetten in licht, weer tot
stof zou vergaan. Tot stof zult gij wederkeren: het was realiteit. Alleen maar stof. In
mij zong de Godin Haar stoffelijk bestaan.

49

Toen ik die zondagmorgen wakker werd, voelde ik aan het ritme van mijn hart dat
de wind uit een andere richting kwam. De mist was minder dicht geworden en er
zat wat meer zuurstof in de lucht. Ik voelde dat ik beter kon ademhalen en dat ik
die dag het bed niet zou moeten houden.
Ik bleef nog eventjes stil in bed zitten, genietend van de gedachte dat ik mijn le-
ven weer wat in handen kon nemen. De prille ochtend was doordrongen van een
apart soort helderheid en rust. Ik was me bewust van elke stap die ik zette. Hoe ik
mijn voeten kon bewegen zonder te zuchten, zonder te voelen dat ik weldra zou
moeten gaan zitten. Het bracht een glimlach op mijn gezicht en wat kleur op mijn
wangen.

161

MoedersRozenkrans_V6.indd 161 07-04-2008 16:05:21


Met een kop hete koffie in de hand wandelde ik door het huis, alsof het de eerste
keer was dat ik het zag. Ik genoot in stilte van mijn lijf, dat voor het eerst in bijna
twee weken van afbraak een beetje lekkerder aanvoelde. Al wandelend besefte ik
dat er overal stof lag. Stof, omdat de lucht vol stof had gezeten, maar ook omdat
het huis in twee weken geen stofzuiger of dweil had gezien. Jo zat in het buiten-
land, en met alleen de hulp van de kinderen was ik er niet in geslaagd om het huis
netjes te houden.
Ik verwachtte bezoek in de loop van de week en wilde het huis ook netjes hebben
voor Jo’s thuiskomst. Ik wist dat hij niet zou malen om wat stof, maar het leek me
leuk dat hij in een proper huis kon thuiskomen. Ik stopte een leuk muziekje in de
cd-speler en zocht het schoonmaakgerief bij elkaar.
Ik zette een emmer onder de warmwaterkraan van het bad en keek toe hoe die zich
vulde met parelend schuim. Het schuim verspreidde een frisse geur en kraakte een
beetje wanneer de emmer bewoog. Ik observeerde ook hoe de spieren van mijn arm
zich spanden wanneer mijn hand zich rond de hendel spande en de emmer uit de
badkuip tilde. Het was bizar, maar ik was me intens bewust van die simpele hande-
ling, van de schoonheid van mijn armspieren die zich spanden onder mijn bleke
huid, van de aders in mijn hand die zich met bloed vulden en zwollen. Misschien
drong dit alles zich zo glashelder aan me op, omdat ik de laatste dagen met moeite
een bord had kunnen opheffen.
Ik liep de trappen af met de emmer. Het verbaasde me dat ik niet buiten adem
geraakte, dat mijn hart niet dreigde stil te vallen en dat de druk op mijn borstkas
niet toenam. Sierlijk, als een krijger, stapte ik de trap af, met mijn emmer in de ene
hand en de trekker in de andere. Ik keek met plezier de kamer rond en viel de ven-
sterbank aan met een natte doek. De geur van het schoonmaakproduct vermengde
zich met de muziek op de achtergrond, en het stof loste op in het water van de
emmer. Ik voelde me opgelaten. Eindelijk kon ik iets doen, eindelijk gebeurde er
iets onder mijn handen.
Ik voelde dat de laatste weken mijn lijf hadden uitgeput, maar toch ging het poet-
sen bijna vanzelf. Ik genoot ervan. Het werk schoot op en de eerste kamer was snel
klaar. De vloer glom, de stoelen waren stofvrij en de boeken stonden opnieuw in
nette stapeltjes geschikt. Mijn werk spreidde zich als een glans door het huis.
Ik ging de volgende kamer binnen en trok het rolluik naar boven. Het morgen-
licht viel door het gordijn naar binnen. Ook hier was lang niet gepoetst en lag er
een fijne laag stof. Ik zette me dapper aan het dweilen. Plots werd mijn aandacht
opgeslorpt door de dweil. Ze lag slap en levenloos in mijn handen, en ik keek naar
het vuil erin, de dikke slierten stof, het haar, de stukjes vingernagel, een dode vlieg.
Langs mijn mooi gestrekte en gespierde arm hing de wereld in mijn dweil. Het was
stil in mij. Ik dompelde de dweil onder in de emmer. Ze werd door mijn handen

162

MoedersRozenkrans_V6.indd 162 07-04-2008 16:05:21


gekneed, verwrongen, uit de emmer getild werd en ging er opnieuw in, tot ze er
schoon weer uit kwam. Terwijl de dweil in en uit de emmer ging, kwam mijn lijf
tot leven, werd mijn romp groter en vulde mijn bekken zich met lucht. Ik stapte
lichter door mijn stofwereld.
Ik zette me op handen en knieën om de hoeken en de kantjes van de kamer met
de hand af te werken. En ik zag mezelf zoals mijn lijf zich moeiteloos strekte. Mijn
tenen drukkend op de vloer, mijn benen gespannen, mijn armen die zich voor me
uit strekten en mijn hoofd die de beweging naar de vloer volgde, zo stil, zo graci-
eus, zo oeverloos mooi, één geheel. Heen en weer, met de dweil over de vloer en
dan weer in de emmer.
Plots brak een kleine zonnestraal door de mist en het gordijn heen. In die licht-
straal danste het stof. Stateloos, sierlijk en eindeloos dwarrelde het naar beneden,
naar de vloer die ik net had gedweild. De stofdeeltjes vermengden zich met de
beweging van mijn dweil. Wat ik weghaalde, kwam tegelijk terug, in éénzelfde
beweging. Ik die het stof weghaalde, en het stof dat zich verzamelde op alles wat
er was: ze hoorden samen, die twee. Het drong diep tot me door dat mijn werk
totaal zinloos was, en dat ik me toch volledig aan dat werk moest overleveren. Ik
zag in dat dit werk oneindig was, dat beide samen hoorden: mijn diepe vreugde dat
ik het stof als in een dans kon weghalen, en het stof dat zich ondertussen opnieuw
verzamelde. Zodat we samen verder zouden kunnen dansen.
En ik begreep dat er geen keuze was, dat het leven keuzeloos was. Wat ik enkele
uren daarvoor nog had vervloekt, omdat ik eraan ten onder ging, gaf ook beteke-
nis en zin aan mijn bestaan. Het was een voorrecht om het stof te verwijderen, om
eindeloos zorg te dragen voor Haar, in een dans waarin het ene niet beter was dan
het andere. Er aan ten onder gaan of er zorg voor dragen. Ze dansten samen. Ik
danste met het stof, net omdat ik er aan ten onder ging. Ik danste met mijn vijand
die mijn vriend was. En de muziek speelde en ik was glashelder, verrezen van onder
het stof. Haar stoffelijk bestaan voor het mijne.

163

MoedersRozenkrans_V6.indd 163 07-04-2008 16:05:21


Dans

Onverwachts en toch precies op tijd schonk de Godin me iets heel eenvoudigs dat
toch de dorst van mijn ziel leste. Dansen. Ik vond een danscursus die precies bij me
paste: de avond kwam me goed uit, je moest geen danspartner meebrengen en er
waren geen verplichtingen.
De eerste jaren verlangde ik vooral naar wonderbaarlijke contacten met de een of
andere danspartner, maar ook dat viel weg. Op den duur bestond alleen de dans
nog, en zelfs minder dan dat.
Dit proces verliep niet zonder hindernissen. Tot mijn spijt moest ik vaststellen
dat ik mijn potentiële danspartners in het begin vooral op basis van hun uiterlijk
uitkoos. Met sommige cursisten wilde ik maar al te graag dansen, andere hield ik
liever op een afstandje. Om dat te vermijden, maakte ik me de gewoonte eigen om
mijn ogen te sluiten en zo een danspartner te kiezen.
Maar dan nog zat er veel in de weg om de dans de dans te laten zijn. Vooral de
manier waarop sommige mensen roken, zat me dwars. Ik kon me blijkbaar niet
verzetten tegen die geuren. Ze namen me soms helemaal in beslag, maakten al-
lerlei gedachten in me wakker. Daardoor deden ze de dans teniet. Het duurde jaren
voor de geuren van zweet, ongewassen lichamen of zure oprispingen er waren en
toch ook weer niet. Voor ze gewoon verdwenen.
Om dit allemaal te ervaren, schonk de Godin me de komst van Hubert. Hij leek
in niets op de partner die ik me als mens zou wensen. Groot en zwaarlijvig, een
onverzorgde baard, kleren die net te krap zaten en in combinaties die altijd vloek-
ten, en een dikke zware bril waarachter zijn kleine ogen bijna helemaal verdwenen.
In veel opzichten leek hij op mij: niets paste echt, niets was echt mooi. Maar het
klikte tussen ons vanaf het eerste moment dat we samen dansten. Iets klikte. Met
de mooiste momenten hadden we zelf niets van doen. Ze gebeurden gewoon.
Hoewel we elkaar deelden in de dans, deelden Hubert en ik erbuiten niets. We
praatten zelden, we wisten niets af van elkanders persoonlijk leven. Wanneer we de
danszaal binnenkwamen, lieten we alles wat we waren achter voor De Dans.
En voor Die Dans ben ik Haar eeuwig dankbaar, voor die momenten waarop Haar
eren en leven zo grandioos samenvielen dat geen enkele vraag overeind bleef en
alles in Haar Beweging verdween.

164

MoedersRozenkrans_V6.indd 164 07-04-2008 16:05:21


50

Die avond reed ik zonder veel verwachtingen naar de dansles. Ik was te laat, erg
moe en niet geïnspireerd om wat dan ook te voelen. Bovendien piekerde ik over de
mist die opzette en die de terugrit zou bemoeilijken.
Normaal kwamen er elke week dertig dansers opdagen. Dit keer waren er nau-
welijks vijftien. Bovendien had onze vertrouwde danslerares zich laten vervangen.
Toch verwelkomde de ruimte me. Ik wandelde met gesloten ogen door de zaal,
alles achter me latend. Plots pakten twee stevige knuisten me vast en tilden me in
de lucht. Een warm welkom van Hubert. Hij was in geen tijden komen dansen, en
ik had hem ook niet voelen komen.
De muziek speelde. De les was nog niet begonnen en de andere dansers stonden
tegen de wand te wachten. Maar wij dansten. Dansen was de enige reden om daar
te zijn. En het was zo gemakkelijk, zo simpel, en het maakte niet uit welke muziek
er speelde. Hubert danste en ik danste en wij dansten, en ik liet de dans binnen.
Geluk straalde door mijn lichaam, omdat het zo gemakkelijk was om te dansen,
omdat we zoveel vreugde voelden nog voor de les begon. En Hubert drukte mijn
hoofd tegen zijn borst, en zijn dikke buik hield me warm.
De leraar was het niet gewoon om danslessen te begeleiden. In de gewone lessen
kregen we altijd heel wat uitleg en instructies. Dit keer werd er weinig gezegd.
Beetje bij beetje liet ik me glijden in een les zonder uitleg, zonder richtlijnen en
zonder gids, en ik danste.
Omdat er zo weinig dansers waren, kwamen Hubert en ik af en toe als vanzelf
bij elkaar terecht. We lachten om het gelukkige toeval, omdat het zo simpel was.
Omdat de dans er al was voor wij er waren. We hoefden enkel mee te geven, enkel
te laten gebeuren, enkel te antwoorden. En we dansten onze dans.
Toen weerklonk plots ongewone muziek. Naast de wervelende lichten en de zachte
geur vulde nu ook een onbekende vrouwenstem de ruimte. En Hubert sloot zijn
lijf achteraan tegen het mijne aan en de stem vertelde verhalen die ik begreep.
Verhalen die plots in mij leefden, verhalen die zich een weg zochten door mijn
lichaam. In het begin begreep ik nog de woorden die de vrouw zong, begreep ik
nog het verhaal, zocht ik nog naar een uitleg voor deze ongewone stem. Maar met
elke noot die in de zaal klonk, zonk de muziek, zonk het verhaal dieper in mij, en
mijn handen verstrengelden zich met de handen van Hubert.
Wat de vrouw ook zong, het zong in mij, haar verhaal zong in mij, zong in mijn
hart. In mijn hart trilde iets mee met elke trilling van die stem en het trilde in
mijn lichaam en mijn handen trilden in die van Hubert. En hij was stil. Hij was de
achtergrond waartegen mijn trillende lichaam rustte en verbleef, hij omvatte mijn
lichaam en leidde die trilling.

165

MoedersRozenkrans_V6.indd 165 07-04-2008 16:05:21


Mijn handen dansten over zijn handen, over zijn grove huid, over het haar op zijn
vingers, ze dansten over de binnenkant van zijn polsen, gleden over het zweet dat
daar parelde, over zijn eeltige nagels en mijn handen dansten in de zijne. Mijn han-
den dansten en ik danste mee, met mijn handen, met de muziek, en met Hubert
die ze vasthield.
De muziek ging verder en Hubert ging verder met mij en met de stem van de le-
raar die heel af en toe vertelde wat van ons werd verwacht. En ik vergat de anderen
in de zaal en ook de zaal zelf. Er was enkel nog de muziek en Hubert, die elke
beweging, elke trilling van mijn wezen leek op te vangen.
De vrouw zong verder, een klaaglijk lied, en opnieuw boorde iets zich een weg in
mij. Haar verhaal was mijn verhaal. Mijn hart begreep haar verhaal en mijn hart
zong en mijn hart trilde klaaglijk van pijn, pijn zo diep dat ook ik moest klagen,
huilen, zonder tranen, kreunen onder iets dat ik niet begreep en Hubert bewoog
mee, bewoog met mij, bewoog met de muziek. Hij droeg me, steunde me, hield me
vast en liet me vallen, in de muziek en met de muziek.
En de pijn van de muziek veroverde mijn hart en mijn ziel, de pijn zong liederen
die ik in geen tijden nog had gehoord, liederen van pijn en verdriet zo diep, dat hun
schoonheid tranen deed stollen, en ik kreunde en steunde klaaglijk, terwijl Hubert
me bewoog. En onze lichamen zwollen onder wat ons vulde en zich in beweging
een weg zocht.
Beweging waarin pijn en extase samenvielen. Ik huilde en toch huilde ik niet, ik
trilde van verdriet en tegelijk van schoonheid en Hubert hield me vast. En de han-
den waarin ik rustte en het lijf waartegen ik leunde en me aan vleide, was het mijne,
was het zijne, was het onze. Mijn pijn was zijn pijn, zijn extase was mijn extase, was
van ons, was van de muziek.
En we dansten en alles verdween. De trillingen die door mijn lijf en armen trok-
ken, mijn borsten die zwollen onder de extase, mijn borsten die lekten. En ook het
lijf van Hubert, dat zwol en zich tegen me aan drukte, het zweet dat van ons liep,
het hijgen van de inspanning die er gene was, niets bleef er nog van over. Alles
verdween in een langgerekt schreien, van draaiende handen, verkrampte vingers,
tegen elkaar leunende, wrijvende, dansende lichamen in muziek, in een stem die
met haar verhaal ook in ons verdween. Alles verdween. Geen buiten of binnen
meer. Hubert en ik verdwenen in de schoonheid van iets wat ons begrip, wat onze
lijven te boven ging.
Na een tijdje bracht de leraar ons terug. De muziek was gestopt en ik voelde hoe
Hubert tegen me aanleunde. We keken elkaar ontzet aan. In zijn ogen las ik dat
ook hij pijn en uitzinnige schoonheid had gevoeld. We vielen elkaar in de armen,
verward door zoveel extase, verward door wat het ons had aangedaan. Verward ook
omdat we ons weer bewust werden van de andere dansers, die ons verbaasd aan-

166

MoedersRozenkrans_V6.indd 166 07-04-2008 16:05:21


keken. Onze kleren waren doorweekt, hoewel we nauwelijks hadden bewogen en
er niets anders dan die trilling was geweest. Er bleven geen woorden over om het
uit te leggen, noch om het te verklaren. Alleen verdwaasde mensen in de stilte na
de dans. Hubert en ik streelden elkanders gezicht, alsof we elkaar met elke streling
weer bij de levenden wilden brengen, weer zichtbaar wilden maken in de wereld.
Hij werd terug Hubert met de grote warrige baard en ik werd terug Ester met de
vale huidskleur. We glimlachten en verlieten elk via een andere deur de zaal.

167

MoedersRozenkrans_V6.indd 167 07-04-2008 16:05:21


Lach

De Godin kon moeilijk doen, maar evengoed welwillend zijn. Ze kwam me tege-
moet in de dingen die ik al dacht te kennen, die ik graag wilde doen. Vaak draaiden
die helemaal anders uit dan ik had verwacht.
Ik stootte op een folder voor een weekend derwisjdansen. De cursus leek wel op
mijn maat geschreven: betaalbaar, niet ver weg en ideaal qua timing. Ik keek er echt
naar uit. Het leek me wel wat: dansen in de ronde, dansen voor, met en in de goden.
Bovendien kwam het me voor dat ik lang geleden ook al eens zoiets had gedaan.
Ik had de indruk dat ik me op vertrouwd terrein bevond, hoewel ik er in dit leven
geen ervaring mee had. Toch koesterde ik er geen speciale verlangens over. Ik was
gewoon van plan om een weekend lang te dansen.
Er hadden zich maar acht mensen ingeschreven voor de cursus, acht mannen en
vrouwen, jong en ouder. Zoals gevraagd, was iedereen gekleed in lange wijde rok-
ken. We namen plaats in een grote, stille zaal vol licht en luisterden naar een kleine
tengere oudere vrouw. Ze eiste al onze aandacht op, deze vrouw.
Nauwelijks een halfuur later besefte ik dat dit veel moeilijker zou worden dan
ik had verwacht. Blijkbaar had ik onderschat hoe moeilijk het was om rond te
draaien. En de kleine vrouw was meedogenloos. Telkens wees ze ons terecht. Ze
hamerde er op dat we niet met beide voeten op de aarde stonden, dat we ons niet
door de aarde lieten leiden, dat we onze knieën niet bogen, dat we niet bereid wa-
ren te wachten op de draai van de beweging.
Ik werd kotsmisselijk van mijn pogingen om onafgebroken met één kleine stap
rond te draaien. Het leek bijna onoverkomelijk. Op twee voeten rusten en met één
simpele beweging volledig ronddraaien, zonder inspanning. Geen enkel element
van de dans op zich was uitzonderlijk of moeilijk, maar de beweging moest worden
uitgevoerd met volledige aandacht, zonder twijfels, zonder dat andere gedachten
in je opkwamen. De kleinste gedachte die niets met de dans te maken had, bracht
je uit je evenwicht en eindigde met een valpartij. De oudere vrouw keek dan streng
en porde je aan om opnieuw te proberen. Ogen sluiten, knieën buigen, wachten op
de aarde, wachten op jezelf, wachten op de beweging. En dan loslaten. Zo simpel
was het.
De maan stond al aan de hemel toen ik na afloop van de eerste dag naar huis reed.
Ik was uitgeput. Tot nu toe hadden we niets anders gedaan dan ter plaatse rond-
gedraaid, meer dan acht uur lang. Handbewegingen waren er nog niet eens aan te
pas gekomen, en we hadden ons ook nog niet door de ruimte verplaatst. Over de
volgende dag durfde ik nauwelijks nadenken. Toch had ik vertrouwen in de oude,
tengere figuur die af en toe eens fijntjes lachte wanneer we vielen. Op de aarde
teruggebracht. “Aandacht, aandacht”, zei ze.

168

MoedersRozenkrans_V6.indd 168 07-04-2008 16:05:22


51

De volgende dag was de lucht blauw en helder, en had ik aanvaard dat het hele
weekend veel moeilijker werd dan gedacht.
In de namiddag stelde de vrouw voor dat we een ceremonie zouden doen, ter ere
van de dans zelf. Ik dacht er niet bij na, wilde haar alleen maar gehoorzamen, haar
volgen. Na die eerste dag had ik zoveel respect en vertrouwen, dat ze alles van me
had kunnen vragen.
In volledige stilte gingen we in een cirkel staan, achter elkaar. We plantten de
voeten stevig op de grond, kruisten de armen voor de borst, lieten onze handen
op onze schouders rusten en bogen het hoofd zachtjes naar beneden. Zij zette de
dansbeweging in, door met één voet zachtjes vooruit over de grond te schuiven, de
andere bij te trekken en te rusten. Vervolgens bewoog ze weer verder op dezelfde
manier. Het voelde aan als een zeer trage wandeling, van schuiven in een vreemd
ritme, waarin je ademhaling helemaal meeging. Bewegen, stilhouden, en weer be-
wegen. We probeerden het uit. Ze vroeg heel vriendelijk of we drie keer de cirkel
konden rondlopen. We knikten allemaal. Dit moest lukken.
Het leek zo eenvoudig, bewegen in stilte. Maar eenmaal we begonnen, voelde ik
hoe we naar het ritme zochten. We moesten allemaal in precies hetzelfde ritme
over de grond schuiven om de cirkel te laten draaien. En ik luisterde naar het ge-
luid van het schuiven over de vloer en het halt houden, ik luisterde naar de adem-
halingen die langzamerhand in elkaar over gingen en ik luisterde naar het vloeien
van de lange rokken die bij elke beweging traag golfden. En in de concentratie was
er één beweging, waren de individuen verdwenen. We bewogen als één. Als één
zonnestelsel, aan één en dezelfde snelheid, eeuwig.
Na een tijdje voelde deze beweging aan als de meest natuurlijke die ik ooit had ge-
maakt. Wandelen met mijn armen over mijn borst gebogen. Ik voelde me thuis bij
mezelf, geheel alleen en toch niet verlaten. Opgenomen in de cirkel van het leven,
in het ritme van de beweging, in de stilte.
Voor ik het besefte, voelde ik mezelf en de anderen niet langer over de vloer schui-
ven. Ik wist achteraf niet of het tijdens de eerste, de tweede of de derde ronde was
gebeurd, maar plots was alle beweging verdwenen. De buitenkant ging verder en ik
bleef er me ook van bewust, maar binnenin gebeurde iets dat alle aandacht vroeg.
Ik was binnen en buiten tegelijk, afzonderlijk en toch samen. Een lichaam dat be-
woog in de ruimte en een geheel ander proces dat zich afspeelde vanbinnen.
In mijn onderbuik groeide een ruimte. Het was alsof mijn buik was leeggemaakt en
er in die ruimte niets was. De leegte gebeurde aan mij. Uit het niets van die leegte,
uit die gapende zwarte ruimte, ontplooide zich plots een kubus. De leegte gaf
vorm aan een kubus en uit die kubus groeide een cirkel in mij. En de cirkel werd

169

MoedersRozenkrans_V6.indd 169 07-04-2008 16:05:22


groter en groter en wijder, veel weidser dan ik. De kubus en de cirkel vergroeiden,
verstrengelden zich in mij en werden licht dat uit de leegte straalde. Een licht dat
de cirkel en de kubus zichtbaar maakte en tegelijk ook mij verlichtte. Terwijl ik nog
steeds over de vloer schoof.
Het was alsof samen met de kubus en de cirkel bewustzijn in mij ontstond, terwijl
er tezelfdertijd niets speciaals met mij gebeurde. Ik wandelde nog steeds in de
cirkel door de eeuwigheid in de danszaal. Uit die leegte groeide ondertussen een
enormiteit, een universum vond zijn ontstaan in mij. Uit het licht, uit de lichtdeel-
tjes in mij, ontstonden sterren en planeten, ronddraaiende sterrenstelsels, melkwe-
gen, sterrennevels en kometen, allemaal in mij.
Ik voelde me als de moeder van alle leven. Ik gaf geboorte aan alle leven, alle
leven kwam uit mij voort. In mij groeide het universum, in een verscheidenheid
van zonnen, sterrenslierten, poelen van sterrenstof, draden van licht, in één grote
kosmische dans, een dans van leven. En ik was de Moeder, de Levensdrager, de
Bron, de Achtergrond, het Canvas waarop alles werd getoond en tot Leven kwam.
Sterren, planeten, zonnen, hele melkwegstelsels, stenen, vuur, aarde, water en wind,
alles werd geboren in mij, elke beweging kwam uit het niets. Ik werd de Moeder
van alle leven, de Moeder van elk levend wezen, ik was de Moeder van God, zijn
Vrouw, zijn eeuwige levende Metgezel. Zijn Bruid, Zijn voor altijd blijvend Be-
staan, ik was God in de Moeder, ik was de Bron, van al het gekende en ongekende
en Onkenbare.
Terwijl het leven bewoog in mij, draaide in mij, keerde in mij, hoorde ik de meest
onmogelijke muziek. Alle sterren, alle planeten maakten muziek. Ze produceerden
tonen die ik nog nooit had gehoord, alsof elk van die lichtdelen zong in de adem
van God. Alsof alle leven zong ter ere van Hem, ter ere van het Bestaan. Alsof ik de
muziek was, de maker van alle geluid, zo enorm, zo mooi en tegelijk zo stil. Er wa-
ren geen trillingen, het was geen muziek die ik met mijn oren hoorde. Het bestaan
van het universum in mij was zo puur, was muziek, was geluid, was trilling, en niets
meer dan dat. Er was geen enkele golf die mijn brein bereikte. Er was geen verschil
tussen de vorm, het geluid en ik en het licht. Alles was één. Ik was het geluid dat
ik hoorde, Ik was het Bestaan, Ik was, Ik was.
En daarna ontstond dit gegrom, dit geroffel, een grom die op niets leek dat ik
kende. Het was alsof alles wat ik voelde en wist in één keer naar beneden werd
gehaald, werd vernietigd. Het gerommel vernietigde alles wat ooit in mij en buiten
mij had bestaan. Tezelfdertijd leek dat gegrom op de mooiste en diepste lach die
ik ooit had gehoord. Het was lachen zonder tegendeel, zonder reden, zo maar.
Lachen, puur lachen, diep gelach, alsof het hele bestaan één grote bulderende lach
was. Het bestaan was gebulder, alles was bulderend gelach. Ik was gelach, grom-
mend, bulderend, alles werd door de lach vernietigd. Gelach zonder geluid, zonder

170

MoedersRozenkrans_V6.indd 170 07-04-2008 16:05:22


trilling. Ik lachte, jij lachte, alles lachte, alles lachte en niets lachte.
En ik wandelde nog steeds op de aarde en mijn voeten schoven over de vloer,
zonder gelach. Ik was terug, leeg. Alles was gebleven en toch was niets meer het-
zelfde. Hetzelfde lichaam, dezelfde geest, geen gedachten, geen verrassing. Enkel
het schuiven van voeten over de vloer en wij die een ceremonie dansten.
Een dans, een dans zo simpel, een wandeling over de aarde, in stilte, in stille toe-
wijding, één stap en wachten en stoppen en wachten en stoppen, geheel gewijd aan
Haar. In overgave. Ik had het wel kunnen uitschreeuwen: “Ik ben de Moeder van
Alle Leven.” Ik had het Leven gegeven aan Alles en Iedereen. Maar wat betekende
dat? Niets dan Gelach, bulderend Gelach. Een Goddelijke Grap. Omdat ik enkel
aan mezelf het leven had gegeven, door bewustzijn, door er te zijn en door te laten
gaan. En tegelijk waren al de anderen ontstaan in mij en buiten mij.
Ik kon niks zeggen, ik kon niks uiten, niets meedelen aan de anderen. Alleen een
beetje lachen. Ik lachte in de auto, op weg naar huis. Ik lachte omdat er niets anders
was. Het was Onkenbaar, Ondeelbaar. Een bulderend Gelach, in mij. Bulderend
Gelach, buiten mij, zonder mij. Gelach.

171

MoedersRozenkrans_V6.indd 171 07-04-2008 16:05:22


Onbekend

Tijdens mijn tocht door het menselijk bestaan was de Godin nu eens meedogen-
loos, dan weer zachtmoedig, naar gelang van wat nodig was. Zij voelde dat scher-
per aan dan ik. Wanneer mijn leven in een grote puinhoop herschapen was, kwam
Ze altijd op bezoek. In verschillende gedaanten, met verschillende geschenken.
Ik hoefde alleen maar “ja” te zeggen, zonder angst of vooroordelen. Want Haar
geschenken kwamen zeker niet in de verpakking waarin ik ze verwachtte. Het was
Haar geschenk, en dus koos Zij ook Haar verpakking. Aan mij om mijn angst voor
de vorm, voor het onverwachte en het Onbekende, te overwinnen.
Deze Onbekende verscheen op een moment dat ik het echt niet meer wist. Ik was
alleen op reis vertrokken, op de vlucht voor wat ik niet meer aankon. Onderweg
kwam ik enkel en alleen mezelf tegen, en dezelfde problemen waarvoor ik was
weggelopen. De Onbekende droeg een gezicht waar ik een hekel aan had. Hij was
een oudere man, ik was net twintig. Dit soort van ontmoetingen wekte meestal
weerzin bij me op. In mijn ervaring hadden veel oudere mannen de gewoonte om
al tijdens de eerste ontmoeting tussen je benen te tasten.
Ik was dus niet bepaald opgetogen toen deze Onbekende in mijn leven kwam. De
details in duur en intensiteit zouden anders zijn, maar voor de rest maakte ik me
op voor het gebruikelijke scenario. Het was geen prettig vooruitzicht.
Maar de Godin had een feilloos gevoel voor de zwakheden van mijn hart. De
Onbekende kwam op een moment dat ik doodop en intriest was en geen andere
keuze leek te hebben dan de Onbekende te vertrouwen. Omdat Zij mij Haar ver-
trouwen gaf, omdat Zij me beter kende dan ik mezelf, ben ik Haar dankbaar voor
die Onbekende.

52

Ik had veel gehuild en weinig geslapen op de nachtrein van Wenen naar Venetië,
en ik was doodmoe. Ik liet me door de honderden andere toeristen meedrijven, uit
het station en in het ongemeen harde licht boven de stad. Het was verschroeiend
heet die namiddag. Ik voelde me bijna meteen ziek worden. De hitte legde mijn
hart zo goed als stil, en daardoor kon ik ook niet meer denken. Ik nam een douche
in het station, liet mijn rugzak in een locker achter en begon aan een doelloze
wandeling door de stad, die overspoeld werd door de toeristen.
Ik drentelde rond, bleef overal een beetje hangen en nam regelmatig een rustpauze
langs de waterkant. Het verbaasde me dat al de mensen om mij heen blijkbaar
precies wisten waar ze heen moesten. Zelf had ik geen idee waarom ik Venetië

172

MoedersRozenkrans_V6.indd 172 07-04-2008 16:05:22


voor deze toer door Europa aan mijn reisbestemmingen had toegevoegd. De stad
bleek zo duur, dat ik me niet kon voorstellen dat ik een betaalbare overnachting
zou vinden. En de hitte was zo drukkend dat ik geen keuze had dan de schaduw
op te zoeken en de avond af te wachten.
Langzaam maakte de hitte plaats voor een beetje koelte. Mijn hersenen begonnen
weer te werken, en ik realiseerde me dat ik nog steeds geen slaapplek had. Er zat
niets anders op dan terug naar het station te lopen. Daar merkte ik dat verschil-
lende jonge mensen de nacht buiten wilden doorbrengen. In de hal, op het terras
en op de trappen. Ik was te moe om nog te zoeken en besloot hun voorbeeld te
volgen. Ik pikte mijn rugzak op, nam nog een douche en zocht een geschikte muur
om te gaan liggen. Terwijl ik door de stationshal zwierf, kwam een oudere man op
me af. Hij sprak me in het Duits aan en vertelde me dat we beter buiten konden
slapen. Straks zouden de nachtwakers alle slapers uit de hal verjagen.
Ik was verbaasd, maar volgde de man toch naar buiten. Eerst zocht ik een plaatsje
voor mezelf op het buitenterras, maar hij had er al één gevonden en wenkte me om
bij hem te komen.
Ik ging naast de man zitten, nog steeds zonder een woord te zeggen. Mijn Duits
was roestig en bovendien had ik geen idee wat ik moest zeggen. Ik haalde mijn
slaapzak boven en probeerde er mij in te wurmen zonder mijn schoenen en witte
lederen jas uit te trekken. De man glimlachte en zei dat het comfortabeler slapen
zou zijn zonder jas en schoenen. Ik trok ze uit, maar kon me niet voorstellen hoe
ik op die koude vloer de slaap moest vinden en tegelijk ook op mijn spullen kon
letten. Ik zuchtte en zette me weer recht. De man vertelde dat slapende toeristen
inderdaad vaak bestolen werden. Maar hij stelde me gerust en beloofde dat hij op
mijn rugzak zou letten. Hij zei: “Ik zorg wel voor je dingen. Ik kan toch niet slapen.
Maak je geen zorgen. Slaap een beetje, je bent moe.” Hij glimlachte opnieuw en
nodigde me uit om dichter bij hem te komen liggen.
Ik weet niet waarom, maar ik vertrouwde hem. Ik nestelde me in mijn slaapzak,
legde mijn hoofd in zijn schoot en vergat mijn spullen. Terwijl ik naar hem opkeek
en lag te soezen, vertelde hij nog een beetje over zichzelf. Dat deed hij met een
zachte, warme stem en een vertederende glimlach. Hij vertelde over zijn leven als
professor filosofie en over het gezin dat hij had achtergelaten. En hij vertelde ver-
der tot ik de contouren van de stad niet meer kon onderscheiden. Hoewel ik me
had voorgenomen om wakker te blijven, dommelde ik toch snel in.
Plots voelde ik hoe iemand me zachtjes over het voorhoofd streelde en zei: “Word
wakker, je zult het meest fantastische zicht van deze stad zien.” Met een schok
werd ik helemaal wakker. Ik ging recht zitten, keek in de richting van de vinger
van de man en zag een wondermooie zonsopgang boven de slapende stad. Op de
trappen rond ons lagen enkele rugzaktoeristen te slapen, maar voor de rest was er

173

MoedersRozenkrans_V6.indd 173 07-04-2008 16:05:22


geen levende ziel te bespeuren op het plein of in de straten rond het station, al-
leen een paar vogels in de lucht. En de zon was machtig roze, stralend tegen de
oude gebouwen. Ze zette alles in lichtelaaie, likte het eeuwenoude spinrag van de
gebouwen in miljoenen fijne stralen. Ik durfde nauwelijks ademhalen, bang dat ik
dit wonder zou verstoren.
De man zei: “Blijf rustig kijken, ik ben zo terug.” Ik keek hoe de zon oranje,
feloranje werd, en dan steeds geler. Ze bracht de stad en de mensen rondom mij
traag weer tot leven. De gebouwen die heel even tot het Paradijs hadden behoord,
werden weer menselijk. Op dat moment kwam de man terug. Hij had een kop
cappuccino en een croissant voor me bij. Hij zei alleen maar: “Eet”. We zaten naast
elkaar en aten in complete stilte. Terwijl de geur en de hitte van de koffie en het
kruimige deeg van de croissant in mijn mond smolten, zwol het lawaai rondom ons
aan en kwam ook mijn denken weer helemaal tot leven.
Ik bedankte de vreemde man omdat hij zo wondermooi voor mij en mijn spullen
had gezorgd, voor al zijn gastvrijheid. Maar hij zei alleen: “Vergeet niet wat je hebt
gezien.” Toen nam hij het kopje en het bord uit mijn handen en droeg ze terug
naar de bakkerij. Hij keerde nog één keer terug om me een kus op het voorhoofd
te geven, en verdween dan voorgoed. Ik zuchtte en dacht terug aan het Paradijs in
het ochtendlicht. Ik hoefde niets te doen. Iets, iemand zorgde voor mij. Ik was in
het Paradijs.

174

MoedersRozenkrans_V6.indd 174 07-04-2008 16:05:22


Zwarte parels
Op aarde leven had een kwaliteit die ik vroeger nooit had ervaren. In alle andere
levensvormen waar ik vertrouwd mee was, groeide en veranderde het leven lang-
zaam. De dingen vloeiden moeiteloos en bijna onopgemerkt in iets anders over.
Op aarde moest je loslaten om te groeien. Achterlaten.
Nergens anders dan op aarde maakte vernietiging zo zeer deel uit van het bestaan.
Ik gebruikte de vernietigingsdrang van de mensen om mezelf van kant te maken,
of om hen te vermoorden. Keer op keer. Met dit onderdeel van het spel kon ik me
het gemakkelijkst verzoenen: eindeloos bestaan en telkens opnieuw wakker wor-
den in dezelfde droom.
Veel moeilijker had ik het met het soort van vernietiging die je wel overleefde.
Vernietiging waarbij je uit het puin moest verrijzen. Het was vaak lang, eindeloos
lang wachten op de feniks. Nog langer duurde het voor ik begreep dat de doodse
stilte tussen de vernietiging en de verrijzenis nodig was om inzicht te laten rijpen,
om opnieuw tot bloei te komen.
Te leven als een organisch wezen, met seizoenen, met schepping en vernietiging.
Het was een moeilijke les voor een buitenaardse die wel verandering kende, maar
geen seizoenen, geen ontstaan en vergaan en weer ontstaan. Om deze les te leren,
moest ik aarzelend afdalen in de materie, in Haar, en de Godin bezoeken in de
krochten van mezelf. In de donkere grot, de gapende leegte.
Het was een lijdensweg om Haar te vinden in Diegene die ik altijd gezocht had,
Hem. De Oneindigheid, de Leegte, het Niets. Maar het was Hem, het Zwarte
Gat, mijn Thuis, mijn Niets dat ik vond in al Haar vormen, in de pijn die Haar
veelheid aan vormen me berokkende. In Haar mooiste vormen gaf Zij zich aan
mij, zodat ik Hem zou vinden, daar waar ik Haar het meest verachtte, daar waar
ik Haar verafschuwde, daar waar ik niet verder meer kon, geen kant meer uit kon.
Daar verdween Zij en was Hij er. In Haar geven lag Zijn ontstaan, in mijn lijden
lag mijn leven. De geschenken van de Godin, die ik bijna weigerde.

175

MoedersRozenkrans_V6.indd 175 07-04-2008 16:05:22


Mijn naam

Het heeft lang geduurd voor ik de eenzame jaren van mijn kindertijd een plaats
kon geven, voor ik besefte dat die eenzaamheid zinvol was geweest. Er bestaat im-
mers geen andere manier om wakker te worden. Wakker worden doe je alleen, met
en in de Goden. Maar alleen.
De Godin nam al Haar tijd om de eerste levensjaren van dit leven te vullen met
onbekende, steeds veranderende gezichten. Mijn herinneringen aan die tijd be-
staan uit een oneindige reeks vage trekken die als in een stoet aan mij voorbijtrok-
ken. Trekken van mensen die ik niet kende. Zij hadden geen naam voor mij en ik
had geen naam voor hen.
Het zijn herinneringen aan ziekenhuizen en aan ziekenhuismensen die wanho-
pige, bijna onmenselijke pogingen deden om me in leven te houden. Toen al ervoer
ik hun handelingen als een aanslag op mijn recht op zelfbeschikking. Maar een
kind van nauwelijks drie had geen recht op een eigen wil. Ik haatte die gezichten
zonder naam. Zij vroegen me nooit of ik wel wilde leven. Voor hen was het een
uitgemaakte zaak: ik moest het overleven.
Ik sleet mijn dagen in een ziekenhuiskamer op het einde van een gang, alleen
en eenzaam. Een kamer zonder ramen. Ik had geen uitzicht op de buitenwereld,
alleen op een klok aan de muur. Ik wachtte op een levensreddende operatie. In af-
wachting kroop de tijd tergend traag voorbij. Hoe langer het duurde, hoe dommer
ik de mensen vond. Blijkbaar merkte echt niemand op dat ik niet van plan was om
in leven te blijven.
En al die tijd behandelden ze mij als een apparaat waar je buisjes in stopt en spuit-
jes aan geeft, een menselijke machine die ze wogen, maten, afstelden, aan- en uit-
kleedden en voedden. Dag na dag, een schier eindeloze reeks dagen van hetzelfde.
Toen de ingreep eindelijk kon gebeuren, werd iedereen zenuwachtig. Ik begreep er
niet veel van, en hoopte dat het nu eindelijk afgelopen zou zijn.
Zelfs toen had ik het al verkeerd voor. De Godin kwam tussenbeide. Ze nam vorm
aan en gaf me mijn naam, riep mij terug in het leven. Omdat ik een naam droeg,
omdat ik Haar naam droeg. Omdat Zij in Haar hart mijn naam droeg.

53

In een kleine rolstoel ging het naar de operatiezaal, geduwd door mensen die bo-
ven mijn hoofd druk praatten. Even later lag ik onder doeken op een bed, omringd
door nog meer mensen, dit keer gekleed in groene pakken. Ze vertelden me dat
ik zou gaan slapen, dat alles OK was, dat ik gauw weer in mijn eigen kamer zou

176

MoedersRozenkrans_V6.indd 176 07-04-2008 16:05:22


liggen. Ik hoopte dat het niet waar was. Iemand zette een masker op mijn gezicht
en alles verdween.
Plots voelde ik onmenselijke pijn. Ik veerde recht, klaarwakker, en keek naar bene-
den. In mijn borst zat een groot zilveren voorwerp dat mijn romp opensperde. Uit
de opening gutste bloed. In mijn armen zaten buisjes en draadjes en mijn voeten
waren vastgebonden. Verwonderd keek ik naar wat ik was. Rondom mij kletterden
voorwerpen op de vloer, pijnlijk luid. De mensen in het groen lieten dingen vallen,
bewogen in allerlei richtingen en verschoven machines met lichtjes die flikkerden
en ook al lawaai maakten. Hun stemmen botsten tegen elkaar op en herhaalden
zich helder in mijn hoofd.
In hun ogen kon ik het kleine kind zien zitten. Het zat met opengesperde ogen
en een opengereten lijf op de operatietafel, de rug kaarsrecht en stijf. En ik kon
ook de hele ruimte zien, een ruimte gevuld met groen, overal bewegend groen. En
helderzilver ook, fel zilver dat blonk in handen, op tafels en op de vloer. Rondom
galmde het geluid, en er was het vage gevoel dat dit stille beeld waarin niemand
scheen te kunnen spreken niet normaal was.
Toen schoof vanuit de verste hoek van de ruimte een figuur naar voor. Deze figuur,
ook in het groen, maakte zich los uit het groen, baande zich een weg tussen de
andere mensen door, nam mijn hand en zei:”Ester, Ester, alles is OK. Ester, hoor je
me? Ester, Ester, leg je maar neer. Je mag gaan liggen, Ester. Kom, ga liggen, mijn
kind, Ester. Kom, mijn kind. Ester. Ester.” Ik keek in de diepbruine ogen die mijn
naam kenden en viel traag achterover.
En in die val achterover, op de operatietafel, verliet ik mijn lichaam. Ik voelde hoe
ik uit mijn hoofd opsteeg, langzaam en snel tegelijk, als een lichte rook, als een
waas, een zalige ontsnapping door een kleine opening. Eindelijk zou ik verdwij-
nen, mijn zelf zou verdwijnen in het niets, om nooit meer terug te keren, vrij. En
op het moment dat ik dit dacht, besefte ik dat ik me mezelf helemaal niet mocht
herinneren. Meteen werd de herinnering doorboord door een snerpende pijn van
bewustzijn. Scherp zelfbewustzijn, een flits van zelf, geen overgave. Geen Niets.
Alles verdween. Niets.
Ik werd wakker, gekneld tussen een deurlijst en de hoek van de kamer. Ik zweefde
een halve meter boven de grond. Het duurde een tijdje voor ik begreep dat ik terug
was, terug waar ik vandaan kwam, in het ziekenhuis. Maar ik was niet langer in
de operatiekamer en ook niet in mijn vertrouwde kamer. Dit was een onbekende
plaats. De deur ging open en dicht en bewoog zo door mij heen, alsof ik lucht was.
Ik begon de dingen om mij heen te zien, maar merkte dat andere mensen mij niet
konden waarnemen. Voor hen was ik er niet. Ik probeerde te roepen naar de mens
die binnenkwam en buitenging. Maar er kwam geen geluid en de deur ging open
en dicht en ik hing nog steeds tussen de deurlijst en de hoek van de kamer. Bewe-

177

MoedersRozenkrans_V6.indd 177 07-04-2008 16:05:23


gen kon ik niet, wat ik ook probeerde. Wat ik ook geworden was, het reageerde niet
op mijn wil. Ik hing daar maar bewegingloos, in de hoek van de kamer.
Toen zag ik twee figuren in het groen. Ik zag enkel hun rug. Ze zaten naast elkaar
op een stoel, omringd door machines. Ze keken blijkbaar gespannen naar iets wat
zich een beetje verderop bevond. Een klein bed met een levenloos lichaam, dat
door allerlei draden met machines was verbonden.
Samen met de twee mensen in het groen staarde ik naar het kleine hoopje dat
daar naakt lag. Tussen hun ruggen door en over hun hoofden heen probeerde ik
te ontdekken wat hun aandacht zo gevangen hield. Ik kon me immers niet echt
bewegen om een beter zicht te krijgen. Toen drong het als een schicht tot me door.
Het hoopje breekbaarheid in dat bed, dat was ikzelf. Daar lag mijn lichaam, terwijl
ik tussen de deurpost en de hoek van de kamer hing.
Even was het stil. Ik wist niet wat te doen, kon ook niets doen. Wat ik ook pro-
beerde, niemand hoorde of zag me. De mensen keken gespannen naar het lichaam
en naar de machines die flikkerden en lawaai maakten. Ik weet niet hoelang dit
duurde. Het licht in de kamer scheen niet te veranderen. Ik werd moedeloos, daar
in de hoek van de kamer. Moedeloos, helemaal alleen, achtergelaten, geen weg of
ontsnapping naar boven en ook geen toegang tot beneden.
Plots zag ik de twee groene figuren opspringen en naar het lichaam toelopen. Ze
grepen allerlei dingen vast en riepen: “Ester, Ester, nee.” Op dat moment trok er
een vreselijke pijn door mijn hele lichaam, dezelfde pijn als daarnet in de opera-
tiezaal. Een kracht deed mijn lichaam opveren. Ik opende mijn ogen en zag twee
onbekende gezichten boven me hangen, en stukjes plastic die uit mijn buik staken,
en overal draden. In het midden van mijn buik zat een grote pleister, en daaronder
leek alles gescheurd. Mijn hele lichaam deed pijn, ik deed pijn. Ik was terug. En
ik keek naar de hoek van de kamer waarin ik ook had bestaan, zonder dat iemand
van dat bestaan afwist.
Daarna herstelde ik snel. Een min of meer normaal leven volgde. De jaren regen
zich zonder al te veel gezondheidsproblemen aaneen. Ik was het hele voorval bijna
vergeten, tot ik meer dan tien jaar later voor een controle in hetzelfde ziekenhuis
was. Ik liep door de gang en hoorde een stem die zei: “Ester”. Ik draaide me om en
keek in dezelfde bruine ogen als toen, kleine bruine ogen in een verweerd gezicht.
En ze zei: “Herken je me nog?” Ik knikte, maar kon geen woord uitbrengen. Ik
kende haar naam niet en ik was beschaamd voor de tranen die uit mijn ogen liepen.
De Godin die me bij mijn naam riep. Een naamloze Godin riep me tot leven.

178

MoedersRozenkrans_V6.indd 178 07-04-2008 16:05:23


Naamloos

In de loop der tijden sterven zelfs de goden. Niet alleen aan de buitenkant, in de
wereld. Maar ook hun beeld sterft, vanbinnen.
De Godin bleef glimlachen toen dit gebeurde. Zij stierf zomaar, een beetje onver-
wacht, zonder directe aanleiding. Samen met haar stierf mijn gezel, de slang. En
ook De Dood stierf.
Het was een geschenk. Alleen had dit geschenk geen naam, en het bracht ook geen
grootse dingen voort. Ik had het op elk ogenblik kunnen ontvangen. En toch paste
het perfect bij dit moment. Het veegde de grenzen weg van begin en van einde en
van alles wat daartussen ligt.
Voor dit geschenk was er leven en ook na dit geschenk was er leven. Niet anders
en toch weer wel.
In dit geschenk liep ik vast. Alles wat ik was, liep vast. Alles wat ik dacht te weten,
te begrijpen, tot het mijne te maken, alles waarmee ik mij dacht te verenigen. Het
verdween allemaal op een godvergeten ogenblik, op een plaats zonder naam, in een
seizoen zonder naam. Alleen naamloos bleef.
En de Godin, Zij glimlachte. En voor het eerst vervoegde ik Haar. Ik vervoegde
Haar geheel en al, omdat Zij als zekerheid verdween. Ik rustte in onzekerheid.
En intussen ging alles gewoon verder. Alle dingen die ik al een naam had gegeven
in mijn eigen leven, in het leven van anderen, in de godenwereld. Het ging gewoon
verder. Zonder wortels, zonder denkbeelden, zonder perspectief, zonder methode,
zonder weg, zonder slang, zonder Godin.
Ester, Ester en haar wereld, een trilling. Een beving, een gorgel uit de diepte, tra-
nen en een dwaas die lacht.
Naamloos, een dwaas die zijn naam terug opneemt en verder gaat. Een glimlach.

54

Naamloos kwam op het einde van een schijnbaar eindeloze tijd. Zeven jaren die
verstreken terwijl de tijd toch niet verder ging. Het begon met het moment waar-
op de slang Ester haar raadsel aanbood. Het eindigde met het moment dat alles
naamloos werd. In de zoektocht naar een antwoord, naar een oplossing voor het
raadsel, was zowat de hele wereld ontstaan en weer vergaan. Zelfs de vraag van de
slang was Ester vergeten. Pas in naamloos kwam het raadsel opnieuw tot leven.
Na zeven jaar herinnerde Ester zich de droom waarin de slang haar zijn raadsel
aanbood. “Ga naar bed met Rick, één keer.” De helderheid van de droom schokte
Ester. Dit klonk niet als een vraag of een boodschap, maar als een bevel. De vol-

179

MoedersRozenkrans_V6.indd 179 07-04-2008 16:05:23


gende morgen vertelde Ester haar man Jo over de droom. Die antwoordde met een
smalend lachje dat er geen sprake van kon zijn. Hij voegde er aan toe dat Ester
geen excuus had voor deze vraag, aangezien zijzelf de slang was. “Die vraag, schat,
dat ben jij. Dat is alles. Denk er maar eens goed over na.” Ester had niet geant-
woord. Voor haar was er wel degelijk een onderscheid tussen de slang en haarzelf.
Daar was ze diep vanbinnen van overtuigd.
Als bij toeval zouden Ester en Rick elkaar die dag terugzien. De afspraak was
enkele maanden daarvoor geregeld. Hij woonde al een tijdje weer in zijn thuisland.
Zij had hem in brieven laten weten dat ze van hem hield. De gevoelens leken we-
derkerig. Rick moest voor zijn werk in de buurt zijn en kon enkele uren vrijmaken
om Ester te zien.
Op dat moment had Ester op het thuisfront al een hele weg afgelegd. Het was Jo
zelf die er haar op had gewezen dat ze verliefd was op Rick, nog voor dat besef
bij Ester zelf was doorgedrongen. Ook had Jo herhaaldelijk gezegd dat hij bitter
weinig kon doen. Hij kon alleen proberen haar te begrijpen. In die fase bracht
Ester nog niet veel begrip op voor Jo. En ze had al helemaal geen voeling met de
moeite die het hem kostte om haar te laten gaan, zodat ze kon uitzoeken wat er
was tussen haar en Rick.
Dus ontmoetten Ester en Rick elkaar die middag op een zonnig terras. Zoals hij
daar bij haar zat, op nauwelijks een halve meter… haar hele wezen beefde ervan.
Ester vertelde hem van de boodschap van de slang, van het bevel. Rick schrok en
kromp even ineen. Dan kwam het eruit, met horten en stoten. Dat hij net zozeer
naar haar verlangde als zij naar hem. Dat hij ook zo graag met haar naar bed wilde.
Maar dan niet zomaar voor één keer. Dat was uitgesloten. Hij wilde haar als de
zijne, hij wilde haar als zijn vrouw. Ester knikte met een snik, zonder goed te besef-
fen wat er gezegd werd. Haar hele gedachtewereld werd overwoekerd door haar
verlangen naar deze man, door de vraag van de slang.
Rick keerde naar huis terug en Ester keerde naar huis terug en allebei geloofden ze
dat ze er wel uit zouden raken. Dat het samenkomen van een man en een vrouw
toch niet zo moeilijk kon zijn. Zich verenigen met iets, zichzelf laten verdwijnen
in iemand: Ester deed het elke dag. Welk probleem of welke vraag er ook langs
kwam, op de een of andere manier vond Ester wel een toegang om er zich mee te
verenigen. Was het niet in vlees en bloed, dan maar in de geest. Op die manier had
ze altijd een oplossing gevonden, voor elk probleem.
Dus besloot Ester om Rick in haar geest te vinden. Dat verliep wonderwel. Wat
bij andere mensen niet lukte, ging met hem vanzelf. Ze konden samen dromen en
vonden elkaar volledig in dezelfde droom, allebei bewust van wat er gebeurde. Dat
was heel vervullend. Maar het was niet het antwoord op de vraag. Het deed er niet
toe hoe vaak Rick en Ester het probeerden. Met afspraak, zonder afspraak, met

180

MoedersRozenkrans_V6.indd 180 07-04-2008 16:05:23


of zonder hulp van de telefoon, het maakte allemaal niets uit. En het speelde ook
geen rol of de vereniging heerlijk of mak was, verpletterend of gewoon. Dit was
niet het antwoord. Toch bleef Ester halsstarrig proberen. Het was haar immers nog
nooit overkomen dat deze methode niet tot een oplossing leidde.
Intussen had de vraag van de slang zich ook in haar dagdagelijkse leven genesteld.
Daar bleek het antwoord nog een stuk moeilijker te vinden. Jarenlang zocht Ester
naar een manier om Rick in haar leven in te passen. Ze overwoog de mogelijkheid
van een scheiding. Rick had immers gezegd dat hij haar als vrouw wilde. Mis-
schien moest ze zich wel van Jo losmaken. Dat zou een onontwarbaar kluwen van
problemen achterlaten. Maar de grootste hinderpaal was Rick zelf. Er leek in zijn
wereld geen plaats voor haar te zijn. Wanneer ze hem vertelde dat ze een scheiding
overwoog, wierp hij een hele reeks tegenargumenten op. Hij herinnerde haar aan
de wetten van zijn land, aan de problemen met het hete klimaat, aan het feit dat ze
er niet gemakkelijk aan werk zou raken, aan zijn onvermogen om financieel voor
haar te zorgen. Bovendien kon hij zijn familie niet zomaar in de steek laten. Zijn
vrouw was als een jong kind en hij zou altijd voor haar moeten zorgen.
En zo groeide bij Ester het besef dat ze Jo voor bitter weinig door al die intense,
ruwe en pijnlijke gesprekken had gesleurd. En dat enkel en alleen omdat ze ernaar
snakte om met Rick te paren. Meer was het niet. Tot haar eigen ontsteltenis be-
gon het haar ook te dagen dat ze de kinderen in dit hele verhaal een beetje over
het hoofd had gezien. Ester had haar eigen kindertijd zo goed als op eigen houtje
overleefd. Daardoor geloofde ze dat elke mens voor zijn eigen overleving verant-
woordelijk was. Ze had er dan ook weinig graten in gezien dat haar eigen kinderen
hetzelfde lot beschoren zouden zijn. Naar een nieuw leven aan de andere kant
van de wereld kon ze de kinderen onmogelijk meenemen, dat was duidelijk. Dus
moesten ze bij Jo achterblijven.
Ricks beschermende en zorgende houding voor zijn eigen familie, het feit dat hij
zijn vrouw en kinderen volledig afschermde van de gebeurtenissen, opende Ester
de ogen. Het inzicht groeide dat ook zij een verantwoordelijkheid had. Zij was
een moeder en kon niet zomaar weglopen omdat ze nu eenmaal zo nodig moest.
Beetje bij beetje kreeg Ester meer begrip voor Ricks weigering om zijn gezin bij
zijn gevoelens voor haar te betrekken. Het duurde nog langer voor ze er in slaagde
om haar eigen denkbeelden over wat kinderen konden verdragen los te laten. In
de loop van jaren, stap voor stap, groeiden er in Ester warmere gevoelens voor
haar kinderen. Gevoelens die breder waren dan haar kinderen bijbrengen hoe ze
moesten overleven in een harde wereld, gevoelens die ze eindelijk kon losweken
van haar eigen jeugd. Haar verhalen hoefden zich niet langer in haar kinderen te
herhalen.
Dus keerde het hele raadsel terug naar Ester, en zo ook naar Jo. Ester praatte en

181

MoedersRozenkrans_V6.indd 181 07-04-2008 16:05:23


praatte met haar man opdat hij zou begrijpen wat ze voor Rick voelde, hoewel ze
het zelf niet begreep. Ze had er alles voor over om toch maar te kunnen blijven
schrijven of bellen naar Rick, of om nog eens met hem af te spreken als hij voor een
zakenreis in de buurt was. Jo en Ester streden elk voor hun gelijk en elk begrepen
ze het gelijk van de ander. Hun strijd en rauwe kreten bracht hen dichter bij elkaar.
Ze keken diep in elkanders ziel. En Ester begreep dat ook dit niet werkte. Elke
stap die ze had gezet om het verlangen te vervullen, om met Rick te paren, was
alleen maar een stap dichter naar Jo geweest. Wat in het begin van die eindeloze
jaren nog een oplossing leek, een echtscheiding, verdween helemaal uit beeld. Ze
wilde niet meer scheiden, ze wilde haar kinderen niet meer opgeven. Het moest
een andere weg worden.
Ondertussen werd Rick jaar na jaar stiller over zijn familie. Hij leek zich steeds
meer van hen los te maken. Het was of hij zijn toekomst reeds voor zich zag, zon-
der zijn vrouw en zonder de last van de kinderzorg. Ester merkte pas veel te laat
dat zij en Rick een omgekeerde weg hadden afgelegd. Hoe meer plaats zij voor
Rick had gemaakt, hoe enger en hoe moeilijker zijn wereld leek te worden. Hij
zag steeds minder mogelijkheden om haar ooit in zijn wereld toe te laten. Omdat
hij vasthield aan het idee dat Ester zijn vrouw moest worden, wilde hij niet praten
over minnaars en minnaressen.
In het eindeloze draaien van de tijd slaagden Ester en Rick er in om elkaar af en
toe te ontmoeten. Dan hadden ze kansen genoeg om met elkaar naar bed te gaan.
Ze aten samen en ze verbleven samen in hotelkamers, maar er gebeurde niets. Er
was geen slang, geen godin, geen verlangen. Ze bekeken elkaar als vreemden die in
hetzelfde toneelstuk waren verloren gelopen. In het eindeloze draaien van de tijd
waren ze ook jarenlang van elkaar gescheiden. Dan sneed het verlangen zo diep
dat ademen nog nauwelijks mogelijk was. Dan leek elke oplossing goed, als ze het
bed maar konden delen.
Om aan dit conflict te ontsnappen gaf Ester zich over aan het leven. Ze kuste Rick.
Ze kuste hem alsof haar hele leven er vanaf hing. Als ze dan toch niet konden
paren, dan wilde ze zich toch op deze manier met hem verenigen. En het leven gaf
mee en de godin gaf mee en de slang gaf mee. En ze kuste Rick. En achteraf werd
Ester ziek, en zieker en nog zieker. En niks veranderde. Rick ging weer weg en
werd gek aan de andere kant van de oceaan. Maar hij had al evenmin een antwoord
op de vraag van de slang als op het feit dat het leven uit Ester weggleed.
De levenskus bracht geen uitkomst. Het wegglijden van haar leven en de vergetel-
heid die daarmee gepaard ging evenmin. De ontnuchtering wekte Ester opnieuw
tot leven. Ze stelde vast dat zij steeds meer verantwoordelijkheid droeg voor wat
er zich afspeelde tussen haar en Rick. Het was allemaal de schuld van de slang
geweest, had ze in het begin gedacht. De goden en godinnen hadden een nare grap

182

MoedersRozenkrans_V6.indd 182 07-04-2008 16:05:23


met haar uitgehaald. Jo moest maar beslissen of hij van haar afwilde. En Rick moest
zelf maar weten of hij haar nu wel of niet wilde. Geleidelijk aan ontdekte Ester
haar eigen aandeel in het verhaal. Ze merkte hoe ze steeds meer één werd met het
verlangen. Het was haar verlangen. Misschien was het ook wel haar vraag.
Om toch maar het antwoord op die vraag te vinden, waagde ze zich op heel dun ijs.
Ze vroeg tijd weg van huis. Een beetje vakantie, een paar dagen die ze met samen
met Rick kon doorbrengen, om uit te zoeken wat het dan wel was. Dat allemaal
vroeg ze aan Jo, met diepe pijn in het hart. Want het was Ester intussen duidelijk
geworden dat haar zoektocht naar een antwoord veel meer van Jo gevergd had dan
ze had durven vermoeden. Op een onbewaakt moment had hij de hele affaire zelfs
op tafel gegooid waar hun zoon bij was. Hij had hem verteld dat zijn moeder op
het punt had gestaan om hen te verlaten voor een draai met een ander, ergens zo
maar. Pijn had Ester van alle kanten ingesloten. De pijn in het verdwaasde hart van
Jo, die haar ondanks alles graag zag. De pijn van haar zoon die haar met grote ogen
aankeek en vroeg: “Is dat waar?” Ze had alleen maar kunnen knikken. Ja, alles was
waar. Op dat moment dacht ze niet meer aan een scheiding van haar man en haar
kinderen. Maar ze kon niet ontkennen dat die ene vraag nog steeds haar wezen
beheerste. In elk geval hield Jo haar niet meer tegen. Ze kon gaan en ze mocht
terugkeren. En dan zouden ze wel zien hoe het verder moest.
Dus liet Ester Rick weten dat ze hem kon zien. Hij hoefde zich niet meer in te
houden uit schrik dat zij haar gezin zou verliezen. Ze nodigde hem uit om samen
tijd door te brengen, om ergens in Europa een week vakantie te nemen. Daar had-
den ze al zo vaak over gedroomd. De timing liet ze aan hem over. Hij kon alles
regelen met zijn gezin en zijn werk. Niemand hoefde iets te vermoeden. Ester was
bereid om de minnares voor één keer te zijn, om alle ideeën te laten varen die ze
hierover ooit had gehad. Om zich te verenigen met hem, huid en haar.
Toen ze aan de telefoon het idee van een gezamenlijke vakantie aankaartte, rea-
geerde Rick spontaan dat hij eventjes geen tijd had om te reizen. Hij gooide het er
uit zonder zijn gebruikelijke stiltes. Het was erg druk op het werk. Het jachtsei-
zoen kwam er aan. Er waren de verjaardagen die hij niet mocht vergeten. En Ester
werd stil, heel stil. Ze namen afscheid en de dagen gleden voorbij. En het bleef stil
aan de andere kant van de oceaan. Rick belde niet en schreef niet. Ester ontving
wel een bericht van Paul. Of ze tijd voor hem had, want hij wilde haar graag zien.
Hij dus wel. Paul, aan wie ze niets had gevraagd en die ongetwijfeld met lood in
de schoenen aan zijn geliefde vrouw toestemming had gevraagd voor deze ont-
moeting. Paul, met zijn onmogelijke agenda, kon wel een dag voor haar vrijmaken.
Maar Rick, die had andere prioriteiten.
Ester las de woorden van Paul. En op het ritme van die woorden zette de trein van
herinneringen zich in beweging, herinneringen aan de laatste maanden met Rick.

183

MoedersRozenkrans_V6.indd 183 07-04-2008 16:05:23


Zonder dat ze het had beseft, was hun liefde veranderd. Hun relatie voelde anders
aan. Voor haar geestesoog schoven zijn laatste berichten en hun laatste telefoonge-
sprekken voorbij. Ze had hem geholpen met zijn kinderen, met hun groeipijnen, en
met de frustraties over zijn vrouw. Ze had hem bijgestaan in zijn zakelijke geschil-
len en geluisterd naar zijn woede omdat het niet vlotte met zijn carrière. Ze had
samen met hem zijn sollicitatiegesprekken voorbereid. Ze had zijn zieke moeder
helpen genezen, gepeild naar de energielijnen in zijn hobby, hem begeleid bij het
ontwikkelen van een nieuwe vriendschap. Ze had hem geholpen om zijn dieet aan
te passen. En door de woorden van Paul besefte Ester plots dat Rick haar de laatste
maanden ook in zijn dromen niet meer had gezocht. Dat hij niet meer de liefde
met haar bedreef. Dat hij er niet langer meer naar verlangde om zich met haar te
verenigen. De naam van een nieuwe vrouw drong zacht in haar wereld door. Ze
had het gevoeld, en toch had ze doorgezet. Bezeten door een vraag, een verlangen,
een raadsel.
En zo liep Ester vast. Ze liep vast op een vrijdag zonder naam, in een seizoen
zonder naam, in woorden zonder naam. In woorden die niet tot een halt brachten
wat in feite nooit begonnen was. In dat naamloze vielen alle pogingen weg die
Ester had ondernomen, alle mogelijkheden die ze ooit had gezien, al datgene wat
altijd een oplossing had geboden. Vrijen met Rick was onmogelijk. Er was geen
antwoord mogelijk op de vraag van de slang, op het verlangen dat al die tijd het
hare was geweest. Geen van de mogelijke antwoorden had een naam gekregen.
Een telefoongesprek van nauwelijks enkele minuten, enkele woorden uitgewisseld
in het ijle tussen twee werelden, en alles loste op in een bekkendiepe gorgel, een
trilling, tranen, gelach. Naamloos.
Nameloze Ester, Ester was niet meer. Ester de gewillige minnares van vriend en
vijand was verdwenen. In een beving. In wat woorden niet kunnen vangen. Gor-
gels, diepe gorgels en schuddebuikend gelach. Zalige dwaasheid.

184

MoedersRozenkrans_V6.indd 184 07-04-2008 16:05:24


Niet mijn wil

In Haar verzoek om mij tot leven te laten komen, bracht de Godin alles samen. Ze
gebruikte alles wat ik was, al mijn herinneringen, al mijn zwakheden, zelfs mijn
slang. En Ze schreef verhalen die ik niet kon voorzien. Om me uit te schudden, om
me te tonen hoe verknocht ik was aan mijn verhaal, hoe hard ik me vastklampte
aan alles wat ik dacht te beschermen en voor mezelf hoopte te houden.
Paul leren kennen was een vermoeiende tocht. Het duurde lang voor we bereid
waren om elkaar echt te ontmoeten.
Hij was manager en ik gaf hem taalles. Ik had hem leren kennen als een hardwer-
kende manager, een perfectionist die zijn zaken helemaal onder controle had. Van
de gebruikelijke bravoure schoot in die dagen weinig over. Bij het begin van elke
les werd ik geconfronteerd met een geslagen, wezenloos voor zich uit starende
man. Met veel moeite peuterde ik los wat er aan de hand was. Zijn zoon Alex bleek
ziek te zijn. Hij leed aan epilepsie, waarschijnlijk veroorzaakt door een tumor in
de hersenen. De dokters raakten het moeilijk eens over een behandeling. Uitein-
delijk hadden ze zware geneesmiddelen voorgeschreven, die de aanvallen moesten
onderdrukken.
Alex leed enorm onder de medicijnen. Ze veranderden zijn persoonlijkheid en
zijn lichaam, terwijl de aanvallen toch bleven komen. Pauls vrouw zat bijna dag en
nacht bij het kind, bang dat er niemand in de buurt zou zijn om tijdens een aanval
te helpen.
Pauls pijn sneed als een scalpel door mijn hart. Ze herinnerde me aan de pijn die
mijn eigen vader had gevoeld. Dezelfde verslagenheid en hulpeloosheid, hetzelfde
onvermogen om zijn lijdend kind te helpen. Paul, de manager die voor elk pro-
bleem een oplossing had, met miljoenen jongleerde en honderden mensen diri-
geerde, stond nu machteloos aan de zijlijn. Een toeschouwer, die zijn zoon onder
zijn ogen zag verdwijnen.
Ik luisterde verslagen. Ik wilde hem, zijn zoon graag helpen. Maar Paul geloofde
niet in mijn wereld, geloofde niet dat ik drugs kon horen. Hij geloofde in dokters,
in het wegzinken van zijn zoon. Ik was maar een raar mens dat hem taalles kwam
geven. Het vervolg was een pijnlijke tocht waarbij ik tegen al mijn eigen belangen
en principes in handelde. Een les in nederigheid ook, in het niet-weten. De Godin
troostte zich alle moeite om me te tonen dat het in dit verhaal helemaal niet om
mij draaide. Dat het zonder mij kon, en met mij moest.

185

MoedersRozenkrans_V6.indd 185 07-04-2008 16:05:24


55

Voor de zoveelste keer vond ik Paul bleek en met holle ogen achter zijn computer
terug. Ik haalde koffie voor twee, installeerde me stilletjes aan de andere kant van
het kantoor en wachtte. Hij keek me wat afwezig aan en zei dat hij de taalles liever
liet voor wat ze was. Hij had teveel aan zijn hoofd. Alex stelde het niet goed. De
epilepsieaanvallen volgden elkaar steeds sneller op en ze werden ook heviger. De
medicijnen leken niet te werken. Het ging snel bergaf.
Ik haalde diep adem om mijn moed samen te rapen, en vertelde hem dan dat ik
in een droom met zijn zoon had gesproken. Paul keek me vol ongeloof aan. Ik
zuchtte, vroeg hem om me voor één keer niet als een zottin te bekijken en vertelde
verder. In de droom had Alex me verteld dat de drugs hem gek maakten. Hij werd
er alleen maar zieker van. De medicijnen legden zijn brein aan banden en hij wist
niet meer wat hij deed. Hij wilde van die dingen af.
Ik voegde eraan toe dat drugs ook wezens waren, anorganische wezens, en dat ik
die wezens kon voelen en horen, dat ik met hen kon praten. En dat Alex gelijk had.
De drugs vernielden zijn hersenen, de elektrische leidingen die door zijn hoofd
liepen, tegen een ijltempo. Terwijl ik probeerde te beschrijven wat de drugs aan-
richtten, hoorde ik mijn anorganische vrienden lachen. Ze fluisterden hoe ze door
het hoofd van de kleine jongen zouden scheuren. Ik werd misselijk van hun geraas.
Ik vertelde Paul dat ik zelf ook ooit zo’n anorganisch wezen was geweest. En ik
legde hem uit dat ze de jongen niet zo maar zouden laten gaan, omdat ze leefden
van zijn elektrische en emotionele energie. Paul kneep zijn ogen samen en beet op
de rand van de plastic koffiebeker.
Ik stelde voor dat hij in gedachten de drugs zou danken voor het werk dat ze in het
brein van zijn zoon hadden verricht. Misschien zouden ze dan hun greep lossen
en bereid zijn om te vertrekken. Daardoor zouden de hersenactiviteit en het aantal
aanvallen afnemen. Ik smeekte Paul om me te geloven en om het te proberen. Hij
moest met de drugs praten net zoals hij met andere mensen zou praten. Ik pro-
beerde hem te overtuigen dat het de enige manier was om zijn zoon uit de greep
van die wezens te verlossen. Die wezens wilden immers enkel erkenning. Paul
kneep zijn ogen verder dicht, zei dat hij hoofdpijn had gekregen van het gesprek
en stuurde me weg.
De volgende les zat hij nog meer in elkaar gekrompen. Ik besefte dat hij niet had
begrepen waarover ik had gepraat, dat hij me niet geloofde. En ik hoorde mijn
anorganische vrienden roepen en juichen en gieren. Zij wisten evengoed als ik dat
Paul geen schijn van kans maakte om iets voor de jongen te doen. Hun kracht was
nog toegenomen en ik voelde hoe de tumor was gegroeid.
Ik voelde Pauls pijn en de vrees dat zijn zoon in een aanval zou blijven en sterven.

186

MoedersRozenkrans_V6.indd 186 07-04-2008 16:05:24


En ook ik moest machteloos toezien. Hoe hij aan zijn onmacht ten onder ging.
Overstelpt door al dat leed vroeg ik hem of ik zijn zoon mocht helpen, hoewel ik
geen idee had hoe. Ik wist alleen dat ik mijn vrienden en hun macht kende. Paul
antwoordde niet en ik besloot dat hij er niets op tegen had. De les was snel om.
Paul had pijn aan zijn hoofd en zijn maag en was doodop. Ik reed verward naar
huis.
De volgende dag was ik alleen thuis en uitzinnig van boosheid. Ik kon de drugs ho-
ren roepen. Ik voelde de verwoesting in het brein van Alex en de machteloosheid
van Paul. Als buitenstaander kon ik de anorganische wezens zo neutraal mogelijk
vragen om weg te gaan. Maar ik wist zeker dat dit niet zou volstaan, dat hadden ze
me zelf al duidelijk gemaakt. Er zou veel meer voor nodig zijn.
Ik werd woest, waanzinnig van razernij over zoveel onrecht. Ik kon niet zomaar
toekijken en het kind laten sterven. Dus deed ik iets waarvan ik had gezworen dat
ik het nooit meer zou doen. Ik besloot een beroep te doen op al die krachten die
diep in me begraven lagen. Ik moest gewoon tussenbeide komen.
Ik ging zitten op het tapijt in mijn kamer en vroeg God om vergiffenis, omdat ik de
dure eed die ik ooit had gezworen zou breken. Ik beefde en vroeg mijn slang bij me
te blijven omdat ik ook niet meer wist hoe het moest. Omdat het zo lang geleden
was dat ik die krachten nog gebruikt had, omdat ik bang was. En ik beloofde alle
gevolgen van mijn daden op mij te nemen.
Het volgende moment was het alsof er binnen in mij iets open ging, een klein uni-
versum dat ik toch zelf was. Ik zag hoe ik met een staf op de bodem van die ruimte
in mezelf klopte. Toen verscheen het brein van Alex in die ruimte – alsof zijn her-
senen deel van mij uitmaakten. Ik kon duidelijk en tot in de kleinste details zien
wat de drugs deden, hoe ze inwerkten op de energiebanen in zijn brein. Met mijn
hand duwde ik de drugs zacht, maar dwingend weg uit de hersenen. Dan hield ik
de zieke plek in de palm van mijn hand, tot ik de werking van zijn brein voelde
veranderen, als een sterrennevel die in de open ruimte oplost. Daarna verdween
alles in het niets. Ik zat weer op het tapijt in mijn kamer, alleen.
Het was gelopen zoals het moest. Ik had alles gebruikt wat binnen mijn macht lag
om de jongen en Paul te helpen. Meer kon ik niet doen. Ik had geen zicht op de
gevolgen van mijn acties. Maar mijn zorgen vielen wel weg.
Een week later vertelde Paul me opgelucht dat het beter ging met zijn zoon. De
tumor in zijn hoofd was verdwenen en de artsen zouden de drugs afbouwen. Ik
glimlachte onnozel naar Paul omdat hij niet meer zo hopeloos was, en vooral om-
dat hij niet geloofde dat ik iets met de genezing van zijn zoon te maken had. De
dokters hadden zich vergist in de tumor, en het probleem met de bijwerkingen van
de medicijnen zou vanzelf verdwijnen.
Het was niet Pauls ontkenning die me het meest pijn deed. Pijnlijk was vooral het

187

MoedersRozenkrans_V6.indd 187 07-04-2008 16:05:24


besef dat ik diezelfde krachten die een mirakel hadden verricht, niet kon gebruiken
om de situatie van mijn eigen gezin te veranderen, om het leven van alledag beter
te maken. In dat leven moest ik lijdzaam ondergaan hoe alles me ontnomen werd
zonder dat ik kon ingrijpen.
Het was vooral dat inzicht dat me ontzette: dat ik niet zelf had gehandeld, maar
slechts deel van een groter plan was geweest. Dat ik niks kon doen buiten Gods wil.
Dat het Zijn wil was geweest om het kind te genezen. Ik was slechts de emanatie
van Zijn wezen geweest, de uiting van Zijn wil. Al wat ik uiteindelijk had gedaan,
was God om hulp vragen. En Hij was gekomen. Opdat ik zou beseffen dat de slang
en ik en Hem één en dezelfde waren. God. Maar niet ter mijner beschikking.
Ik voelde me vreselijk klein en stom en hulpeloos. Omdat mijn eigen ellende er
helemaal niet toe deed om het kind te helpen. Ze was gewoon van geen tel. Ik had
altijd geloofd dat mijn leven perfect en smetteloos moest zijn, voor ik anderen zou
kunnen helpen. Maar ook met deze illusie werd de vloer aangeveegd. Mijn leven,
mijn wil was van geen enkel belang.
Het ging helemaal niet om mij. De pijn van het kind was mijn pijn, Pauls pijn was
mijn pijn en Gods wil was mijn wil. Zijn wil, niet de mijne.
Paul was zo blij over het herstel van zijn zoon. Ik wilde zijn vreugde niet laten
overschaduwen door de uitzichtloosheid van mijn eigen situatie, en probeerde mee
blij te zijn. Paul glimlachte. Die kleine glimlach verzachtte de pijn voor het buigen
van mijn wil voor de Zijne.

188

MoedersRozenkrans_V6.indd 188 07-04-2008 16:05:24


Het wiel

Inzicht verwerven is een moeizame klus. Inzicht komt niet wanneer we denken
dat we er klaar voor zijn of wanneer we denken dat we het nodig hebben. Inzicht
kent zijn eigen ritme.
De Godin leidde me vaak om de tuin wanneer het om inzicht ging. Wat Ze bracht,
zat in een aantrekkelijk cadeaupapiertje, met een mooie strik eromheen. Ik liet me
door die verpakking leiden, verleiden, misleiden. De inhoud van het pakje was de
waarheid die ik later onder ogen moest zien.
Ik was er nooit in geslaagd om de cyclus van leven en dood echt te doorgronden.
Ik verkoos De Dood boven alles. Wat naar het leven rook, wees ik af. Daarom
verleidde de Godin me met haar mooiste gezel, mijn slang. Ze liet me voelen dat
leven en dood tot hetzelfde wiel behoren, dat ze samengaan. Ze toonde me dat
mijn verlangen naar een niet-bestaan me net zo zeer aan het wiel bond als gelijk
welk ander verlangen. Ik was ontstaan uit mijn verlangen om niet te ontstaan, in
het leven geroepen door mijn wens om niet meer te bestaan, en door elke andere
wens die ik bij mijn dood in mij droeg. Mijn dood gaf geboorte aan mijn volgende
leven. Een zoveelste leven op het wiel van karma.
De Godin stuurde Haar slang om me te laten voelen dat dit wiel, het wiel van
karma, geen abstract idee was, niet zomaar iets dat buiten me lag.
De slang verscheen op een vrijdagavond in de dansles, toen ik mijn ogen sloot.
Haar verschijning was meestal een teken dat er iets bijzonders stond te gebeuren.
Ik was blij haar te zien en genoot van haar nabijheid. Ze was groot, mijn slang.
Net zo groot als ik. En ze richtte zich helemaal voor me op, haar kroon open, haar
ogen die glansden, haar glinsterend kronkelend slangenlijf, haar mond wijd open-
gesperd. Lachend. En dan die flikkerende tong, ik kon haar bijna horen sissen. Ze
zong zo lieflijk voor me en in me en ik voelde haar in mij dansen.
En ik vergat. Ik vergat haar en de Godin en alle andere goden, en ik vergat mezelf.
En er was alleen nog de dans. Beweging. Glijden, krommen, schuiven, buigen,
zweten, hijgen, buiten adem geraken, alles voor een dans, een dans om te sterven.
Een dans om te schreeuwen, tot ik buiten adem met de anderen op de grond viel.
Enkel om verder te dansen op Haar, in Haar.

189

MoedersRozenkrans_V6.indd 189 07-04-2008 16:05:24


56

Ik rustte gelukkig en vol vertrouwen op de dansvloer, op de aarde, in Haar. Toen


dimde de dansleraar het licht. Hij vroeg alle dansers om elkaar aan te raken, te
voelen. Op goed geluk gingen mijn armen en benen op zoek naar andere armen en
benen, mijn ogen nog steeds gesloten, ademend, hijgend. En de dans ging gewoon
verder, terwijl ik nu met mijn handen en voeten aan andere mensen verbonden was.
Het was een vreemde gewaarwording dat ik de beweging van de groep niet goed
kon doorgronden. Ik was aan alle kanten verbonden met andere mensen, en elk van
die bewegingen scheen een andere kant uit te gaan. Wanneer ik me op één bewe-
ging probeerde af te stemmen, vergat ik de andere, of moest ik die tweede bewe-
ging loslaten om nog een andere te volgen. Telkens opnieuw stokte het ritme. Een
tijdlang gleed mijn aandacht heen en weer tussen verschillende aanrakingen. Een
vrouwelijke hand die licht over mijn arm ging, een grove mannenvoet over mijn
kuit, de strelingen van nog een vrouwenvoet over de zool van mijn andere voet.
Ik kromde mijn lijf en zuchtte. Het was alsof ik van alle kanten door mensen, door
het vlees werd genomen. Het leek alsof ik van overal werd aangeraakt, alsof de
begeerte vanuit alle windrichtingen aanrolde. En onder mijn navel zong de aarde.
Dat was het enige deel van mijn lichaam dat in de aarde verankerd leek. Al de rest
was in beweging, schoof, schuifelde, draaide, keerde, schudde en beefde onder de
onophoudelijke strelingen, aarzelingen, zuchten, het verschuiven van kleren, benen
over benen, handen over schouders, huid over kleren en daaronder de vloer. De
beweging was bijna ondraaglijk, omdat ze nergens heen leek te gaan. De beweging
van het ene lichaam hield de beweging van het andere in balans, en zette het dan
weer in beweging, of remde de beweging af, om ze ergens anders weer verder te
zetten. Ik voelde me alsof ik draaide, alsof ik me in het centrum van een wiel be-
vond, een wiel dat voor eeuwig leek te draaien.
Een vingernagel die tegen een andere vingernagel tikte, een vinger die langs de
botjes van mijn hand gleed,… het verlangen in één beweging zette telkens weer
een ander verlangen in gang. Het wiel bewoog in het verlangen om die andere
hand te voelen, die hand over mijn hand, strelend, troostend, verlangend om verder
te bewegen. Ik kon de ene beweging niet meer van de andere onderscheiden. Alles
vloeide in elkaar over. De ene was de andere. En de mensen rondom mij leken geen
mensen meer, maar de hele mensheid. Ik voelde me geraakt, beroerd door het vlees
van de mensheid. Alle mensen van de wereld raakten mij aan. En in elke beweging
werd ik me bewust van mezelf. Met elke beweging van zelfbewustzijn, van aan-
dacht voor de verlangens die rezen, met elke streling van er zelf zijn, draaide het
wiel. Het wiel draaide voor mij en het draaide voor de hele mensheid.
De andere mensen waren net zo gebonden aan het wiel als ik. Ik nam alles waar

190

MoedersRozenkrans_V6.indd 190 07-04-2008 16:05:24


vanuit het centrum van het wiel, vanuit de navel. De lichamen aan de buitenkant
van het wiel bleven draaien. Eeuwig verlangend. En met het waarnemen van dat
verlangen draaide het wiel verder. Het was niet de actie die ons bond aan het wiel,
maar wij mensen die zelf het wiel uitmaakten. Ik kon niet ontsnappen aan de kern
van een menselijk bestaan: zelfbewustzijn.
Alleen in God was ik niet aan het wiel gebonden. In God zijn was een Genade,
in God zijn was wachten. Maar alleen al het verlangen om in God te zijn, was ge-
noeg om me aan het wiel te binden. Elke mogelijke vorm van verlangen hield me
vast aan het wiel. Leven was het wiel draaiende houden. Er was geen ontsnappen
mogelijk aan het wiel van karma. Leven was karma. Elke beweging, elke gedachte,
elk verlangen bracht het wiel in beweging, bracht me in het centrum van het wiel.
Gevangen in het bestaan, gebonden door een navelstreng. Geboren in het centrum
van het wiel.
Terwijl ik in het centrum van mijn eigen karma lag, kon ik voelen hoe het web
van de tijd zich in het wiel verspreidde. Het ene bestond niet zonder het andere.
Beweging brengt tijd met zich mee, tijd brengt meer tijd met zich mee en meer
karma, meer beweging en ik voelde de eeuwigdurende beweging van de tijd. Het
deed er niet toe of ik stierf of niet. Van zodra dat ik me bewust was van mezelf, lag
ik gebonden aan het wiel. En het wiel draaide.
En ik zag het wiel, zoals zoveel mensen voor mij het wiel hadden aanschouwd.
Het was inderdaad een wiel. Een cirkelgang van vlees. Het wiel draait in ons vlees,
besefte ik. Elke beweging gaat door ons vlees. Er is geen beweging buiten het vle-
selijke. Of we nu vrijen of koken of doodgaan: het is allemaal beweging in het vle-
selijke. En het wiel draait voort. Ik kon werkelijk de naaf van het wiel in mijn navel
voelen, en hoe ik daar gebonden lag aan de aarde, hoe de aarde deel uitmaakte van
het wiel van karma. Hier had karma zijn thuis: in moeder Aarde, in het vlees.
Het was zo helder. En het werd helderder met elk verlangen naar nog een streling,
naar nog een andere liefkozing, of die aanrakingen nu pijnlijk of aangenaam waren.
Ik draaide mijn heupen, mijn schouders, mijn ellebogen over de vloer, op zoek naar
meer, naar andere, naar ik weet niet wat. Het voelde alsof de mensheid door mijn
vlees bewoog, door mijn vlees de liefde bedreef. Maar het ging nergens heen, niet
naar boven of naar beneden, maar gewoon rond. Het ging van het ene moment van
zelfbewustzijn naar het volgende. Een eeuwig voortdurende beweging. Beelden
van oude schilderijen schoten door mijn hoofd. Ik dacht aan het hellevuur waaruit
de mensen verwoed proberen te ontsnappen, terwijl het net die bewegingen zijn
die hen gevangen houden waar ze zijn, gebonden aan de rest. De beweging van
de anderen was niet verschillend van de mijne. We zaten allemaal samen verstrikt
in de strijd om eraan te ontsnappen, om ergens heen te gaan. Gebonden aan het
wiel.

191

MoedersRozenkrans_V6.indd 191 07-04-2008 16:05:25


Miljoenen naakte lichamen voelde ik tegen me aan drukken. Naakt vlees. Het
was seksueel en toch ook helemaal niet. Het was vleselijk, vleselijk naakt en alles
wat het vlees in zich droeg. Ik was triest noch blij. Ik bewoog gewoon en ik werd
bewogen. Ik kon niet zeggen of ik een orgasme had of niet. In leven zijn voelde als
een orgasme, bewegen voelde als een orgasme, maar ook dat veranderde niets aan
de beweging van het wiel. Het wiel draaide verder, onverschillig of ik het merkte
of niet. Wat het ook met zich meebracht, het was totaal irrelevant. Ik voelde me
tegelijk vreselijk moe en uitgelaten, in de ervaring getrokken en gedrogeerd. Ik was
verrast door wat ik ervoer, maar besefte dat ik het toch altijd al had geweten.
Ik begreep nu waarom de slang in het begin van de les zo glorierijk naar mij had
gelachen. Elke beweging die ik haar zag maken, had me strakker aan het wiel ge-
bonden. En dat wist zij. Zelf had ik haar strijd tot dan toe beschouwd als een strijd
om me van het wiel te bevrijden. Zij maakte altijd energetische blokkades in mij
los, en ik had gehoopt dat dit proces me zou bevrijden. Het tegendeel was waar. Ik
was nu alleen door een nog groter zelfbewustzijn aan het wiel gebonden. Voor elke
stap die ik omhoog had gezet, was ik weer naar beneden gevallen. Elke mijl die
ik had afgelegd naar Hem, had ik enkel ter plaatse getrappeld in Haar gevangen-
schap. Het was een dilemma waaraan ik niet kon ontsnappen. Niet door mijn eigen
leven te nemen, maar ook niet door een andere actie. Het wiel. Dus boog ik mijn
hoofd en nederigheid vulde mijn ziel. Voor het Onkenbare.

192

MoedersRozenkrans_V6.indd 192 07-04-2008 16:05:25


In de droom

Je eigen hart leren kennen is een vreemd spel. Meer dan eens denk je het te weten,
wat je diepste verlangen is. Even later heb je er weer een heel ander idee over. Deze
keer wilde ik echt wel weten wat er in mijn hart schuil ging. Ik wilde graven onder
al de verlangens die aan de oppervlakte lagen. Die draaiden uiteindelijk allemaal
om mijn eigen comfort, of het comfort van anderen. Ik had mijn verlangens leren
kennen als verraderlijke slangen. Voor elk vervuld verlangen baarden ze een nieuw
addergebroed. Een wriemelend nest vol hongerige serpenten, die me op hun beurt
weer in andere richtingen dreven. Naar dingen die me aantrokken en weg van din-
gen die me afstootten. Mensen, voorwerpen, situaties: het moest allemaal branden
in het alles verterende vuur van verlangens. Moe werd ik ervan, doodmoe. Daarom
smeekte ik de Godin op mijn knieën om inzicht. Ik wilde zo graag weten wat me
gevangen hield in de droom van het bestaan. Wat lag aan de bron? Wat was die
poel waaruit mijn slang telkens weer rees?
Ik moest lang wachten op een antwoord. Het kwam op een moment dat ik de
vraag eigenlijk al had opgegeven. Ik had me er bij neergelegd dat de Godin zich
sluierde. Misschien kwam het mij niet toe om mijn diepste verlangen te kennen.
Ze kwam over de brug in een droom, met Mezelf, met Mijn verlangen. En hoewel
ik het antwoord in feite al kende, huilde ik toch toen Ze me de spiegel van mijn
bestaan voorhield. Helder, rimpelloos, onontkoombaar.
De droom bevatte alle ingrediënten waaruit ik de droom van mijn eigen leven had
samengesteld. Ze legde uit waarom ik in de droom vertoefde. Met enkel Haar als
uitgang.

57

Ik droomde een lange, heerlijke, heldere droom.


Ik zag mezelf in een kamer vol mensen en licht. Ik herkende geen mensen. Ze
waren ook niet belangrijk in deze droom. Deze mensen hadden geen gezicht, zij
waren de achtergrond, de voorgrond en aan mij gelijk. We zaten met zijn allen
aan een lange tafel. Op de tafel stond een feestmaal van brood en wijn. De gla-
zen waren grote bekers van licht, en alles op de tafel was zuiver en wit. Alles was
herleid tot zijn essentie. Witte borden en kommen, zilveren bestek, glazen van
kristal, ivoorblank tafellinnen en verder geen enkele versiering. De hele kamer was
ook wit, hemels wit. Er zweefde een parfum van zuiver geluk door de kamer. De
mensen in die ruimte hadden geen verleden en geen toekomst. Ze waren er enkel
aanwezig om te eten, te drinken en te dansen.

193

MoedersRozenkrans_V6.indd 193 07-04-2008 16:05:25


Ik keek naar mezelf en zag een perfect wezen, man en vrouw tegelijk. Ik had half-
lange, lichte krullen. Mijn ogen waren groot, helder en bijna blauw, en ik had lange
wimpers en zware wenkbrauwen. Mijn kin was niet fijn, maar ook niet grof. Ik had
de indruk dat ik haar op mijn gezicht had, maar ik kon het toch niet zien. Ook
mijn handen waren niet die van een man of een vrouw, maar van iets ertussenin.
Het lichaam van het wezen dat ik tegelijk was en zag, was niet groot of klein, niet
dik of dun. Ik kon niet onderscheiden of ik borsten had, of een geslacht. Een lang,
los gewaad zweefde als een wolk rond mij.
Ik stelde vast dat ik man noch vrouw was, en dat het verlangen naar de ander vol-
ledig verdwenen was. En het wezen dat ik was lachte zonder dat daar een echte
reden toe was.
In de ene hand hield ik een glas wijn omhoog, de andere hand wiegde in de lucht.
Ik danste op muziek die niet werd gespeeld. Er was geen geluid in die ruimte. Ik
was eigenlijk ook het enige wezen dat echt in de kamer aanwezig was. De anderen
leken tot een andere en toch dezelfde droom te behoren. Maar dat deed er niet toe.
Er waren geen gedachten aanwezig in het wezen. Geen verlangens, geen wensen.
Alleen de wijn en de dans waren van tel.
Plots klonk er een vreselijk geluid achter het wezen, alsof iets de wereld kraakte. Ik
hoorde het geluid van een ratelend machinegeweer, zoals ik het in andere levens
al zo vaak had gehoord. De kogels drongen mijn lichaam binnen. Toch was ik niet
verrast of bang. Ik zag de kogels door mijn lichaam heen gaan en dan dansen in de
lucht voor me, als in een vertraagde film.
De kogels sloegen kleine gaatjes in mijn lichaam en uit die gaatjes kwam het mooi-
ste licht dat ik ooit had gezien. Het was zo ontstellend mooi, dat licht. Het zag
eruit als pure liefde. En het was meer dan alleen maar zien. Ik kon voelen hoe
dat licht uit me stroomde. Dansend zonlicht, hemels zonlicht, als kristallen in de
lucht. En het enige wat het wezen, wat ik in de droom voelde was: ‘eindelijk’. Maar
tegelijk voelde ik hoe het wezen besefte dat ‘eindelijk’ niet had bestaan in het mo-
ment ervoor. Er waren geen gedachten of verlangens geweest over ‘eindelijk’. Het
wezen was totaal leeg geweest, had elk verlangen vergeten. Deze verlossing was
mijn diepste droom.
Het was onthutsend om in de droom complete innerlijke vrede te ervaren. Vrede
voor de kogels het lichaam binnendrongen en ook vrede erna. Een ander soort
vrede, dat wel, maar nog steeds dezelfde stilte. Ik was totaal zonder gedachten
geweest, zonder verborgen verlangens. Ik dronk en danste en niets meer. En toch
herinnerde ik het mij, toen de kogels me doorboorden. Ik herinnerde mij Mijzelf,
mijn verlangen. Dit was mijn diepste verlangen, dit was de kern van mijn wezen.
Het vrijmaken van het licht. Het einde van alle sluiers, het einde van mezelf zoals
ik mezelf kende.

194

MoedersRozenkrans_V6.indd 194 07-04-2008 16:05:25


De droom was een schok. Het zette al mijn andere verlangens in perspectief. Vrij-
en, dansen, schrijven: wat ik ook deed, ik wilde steeds alleen maar sterven. Ik wilde
er net zo lang mee doorgaan tot ik niet meer zou kunnen, tot iets het zou opgeven,
tot het ik zou breken. Tot er een einde kwam aan de waanzin. Van de sluiers, van
de maskers, van alles wat het licht bedekte.
Daarom was ik ook zo verslaafd aan vrijen, aan dansen en aan alles wat me tot aan
de rand van de afgrond bracht, alles wat mijn lichaam, mezelf deed verdwijnen.
Hopend op bevrijding van verlangens, van mezelf in de droom.
Ik huilde omdat de Godin mijn diepste zelf kende. Omdat ik mocht dromen in
de droom, en omdat het allemaal slechts een droom was. Eén van de vele sluiers,
waarin we elkaar omhelsden.

195

MoedersRozenkrans_V6.indd 195 07-04-2008 16:05:25


De val

Het leven manifesteert zich in talloos veel verschillende vormen. Voor mij was het
aannemen van de menselijke vorm veruit het moeilijkste. Met hand en tand heb ik
me er tegen verzet. Ik kwam in opstand tegen mezelf en tegen elk ander leven dat
deze vorm aannam. Ofwel beroofde ik mezelf van het leven, ofwel vermoordde ik
anderen. Een andere manier om aan het menszijn te ontsnappen, kende ik niet.
Voor ik mens werd, had ik al veel andere levensvormen ervaren. Die ervaring
maakte het bijna onmogelijk om het menszijn te aanvaarden. De vorm leek me
te beperkt, te gebonden, te breekbaar, en helemaal niet geschikt voor de gedach-
tenvorm die erin schuil ging. Mijn herinneringen aan het volk waarvan ik deel
uitmaakte voor ik naar de aarde kwam, maakten het leven hier tot een hel. In die
vorige levensvorm was geen sprake van alle ellende die mensen overkomt. Geen
emoties, geen ervaringen, geen gedachten, geen gescheidenheid, geen verganke-
lijkheid, geen ondergang.
Ik herinnerde me nog andere levensvormen die niets te maken hadden met het
volk waarmee ik de overstap naar de aarde maakte. Ik had geleefd als stof, als
vloeistof, als planeet, als insectachtige. Geen van deze levensvormen had me ooit
zo erg tegengestaan als het menselijk bestaan. Mens moeten worden voelde aan als
een regelrechte aanslag op mijn wezen. Een vernederende ervaring, waar ik zelfs
na miljoenen jaren maar niet aan kon wennen.
Tot de Godin me in mezelf liet vallen, de val van een mens. Ze maakte me mens,
door me mens onder de mensen te maken. Door me eraan te herinneren dat het
verleden er niet toe deed, me niet kon helpen. Door me te tonen dat het verleden
ook in het heden lag, dat niets verloren ging, dat alles zichzelf herhaalde. Tot ik
alles losliet en voor Haar op mijn knieën viel. De Godin van de Aarde, de Godin
van de mensen, Zij die alle mensen droeg.

58

De val was een herinnering die langskwam toen ik acht maanden zwanger was van
onze dochter. Ik moest van de ene dag op de andere naar het ziekenhuis. Er zat te
weinig vruchtwater in de baarmoeder en daardoor groeide de baby niet meer. De
dokter schreef platte rust voor en volgde de groei van de baby van dichtbij. En ik
droomde van haar en mij en de anderen. We waren met vijf en allemaal met elkaar
verbonden, op een veelvoud van manieren. We deelden elkanders bestaan, zonder
echt hetzelfde te zijn. We hoorden gewoon samen en we waren op reis. En de ma-
nier waarop we met elkaar vervlochten waren, gaf ook vorm aan het voertuig, het

196

MoedersRozenkrans_V6.indd 196 07-04-2008 16:05:25


schip waarin we reisden. Wij waren wezens van vloeibaar gas en vormden samen
een schip dat door tijd en ruimte reisde.
In de droom was alles glashelder. Ik zag hoe het schip veel te snel de atmosfeer
van de aarde binnendrong. Alsof het plots in de ban was van iets onbekends. Ik
was verblind en in shock, en begreep net als de anderen niet wat er gebeurde. Nog
nooit hadden we materie ervaren die weerstand bood aan ons eigen wezen. We
kenden enkel een bestaan waarin alles uit onszelf bestond, waarin de anderen, de
plaats waar we leefden en de hele wereld rondom ons aan ons gelijk was, deel van
ons uitmaakte. Dat veranderde allemaal toen we de aarde bereikten.
In mijn droom kon ik duidelijk voelen hoe onthutst we waren door de vibraties van
de lucht tegen het schip. Onze lichamen, ons schip versteef door het onbekende
dat ons overviel. Het licht dat langs het schip scheerde leek ons van het leven te
beroven. Alsof we ons plots in een neerwaartse vlucht bevonden, een vlucht waar-
voor we niet zelf hadden gekozen. Van het ene moment op het andere wisten we
niet weer wie we waren, wat we samen deden, waar we vandaan kwamen, wat we
op aarde kwamen doen. Onze gezamenlijke herinneringen verteerden in een oog-
wenk, iets verbrak alle banden met ons bestaan dat tot dan toe geen enkele onder-
breking had gekend. Alles ging zo snel, dat we de ervaring van het nieuwe niet eens
konden benoemen. Iets brak en we maakten kennis met het fenomeen tijd, waarin
de dingen bestaan uit herinneringen die zich voortzetten. Dan was er de plotse
knal van iets dat we al evenmin kenden: vaste materie. Wij sloegen te pletter op
de oever van een rivier. Een deel van het schip kwam op de kant terecht, de rest in
het water. Tot dan toe waren we wezens zonder gedachten geweest. Maar de val en
het feit dat we uit de samenhang van ons schip waren losgeslagen, veroorzaakten
een immense schok en het begin van de meest bizarre nieuwigheid: een innerlijke
dialoog. Die dialoog verbond ons op een manier die we niet kenden.
Het duurde een poos voor we wisten wat er was gebeurd met de anderen, van wie
we altijd deel hadden uitgemaakt. Toen stelden we vast dat één van ons niet meer
met ons deelde, en dus bij de schok was omgekomen. Ik en twee anderen vlucht-
ten ontredderd in verschillende richtingen van het schip weg: gasachtige wezens,
ontredderd door de alomtegenwoordige dreiging van lucht. Om in die lucht te
kunnen bestaan, moesten we ons in onszelf samentrekken. De eerste stap om vorm
aan te nemen was gezet. Terwijl ik in paniek wegvluchtte, hoorde ik plots een stem
in mezelf. “Jij bent de piloot! Jij bent de piloot!” Eén van ons zat klem in het schip.
Het was tegelijk het kind dat in mijn buik groeide. Ze wist niet wat ze moest doen,
verlamd van de schrik en niet vertrouwd met water of materie, met het aannemen
van vorm, met de nood om zichzelf een weg banen. Ze zat vast in water van nau-
welijks een voet diep.
Ze riep mij, maar ik kon niets doen. Ik wist niet hoe ik het ding dat ik bleek te zijn,

197

MoedersRozenkrans_V6.indd 197 07-04-2008 16:05:25


dat ding dat gescheiden was van de anderen en dat een vorm moest aannemen, kon
besturen. Ik had geen enkele vorm van controle. Haar roep om hulp herinnerde er
mij enkel aan dat ik inderdaad diegene van ons was die stuurde, die het schip had
geleid. Zonder ooit echt te beseffen dat ik de bestuurder was.
Ik voelde haar bestaan verdwijnen, wegzakken in nauwelijks een plas water, terwijl
ik me wanhopig door de luchtlagen heen wrong en verder vluchtte. Net als mijn
gezellen. Maar die waren niet de piloot. Zij had ons allemaal geroepen, maar al-
leen ik had haar gehoord, alleen ik beantwoordde aan de herinnering. Ik was de
enige die ze had gehoord, die woorden. Haar eerste woorden. Het had niets aan de
uitkomst veranderd. Ik bleef vluchten en keerde niet terug.
Toen ik uit de droom wakker werd, was ik even bang dat het verhaal zich zou her-
halen, dat ze zou sterven in mijn buik, in nauwelijks een plas water. Ik kon haar op
geen enkele manier helpen. En zij kon niets meer doen dan mij een signaal sturen,
terwijl ze streed om vorm aan te nemen.
Maar ze bleef leven. Ze had zich zelfs veel beter dan ik aan het leven op aarde
aangepast, en herinnerde zich niets van ons buitenaards bestaan.
Tot ze jaren later iets deed wat niemand anders ooit met me heeft gedaan. Iets
waardoor ik wist dat ook zij alles in zich droeg, alle verleden en alle toekomst. Ze
vleide zich naast me neer in bed, om te slapen. Op zich deed ze niets ongewoons.
Ze schoof haar lichaam dichter tegen het mijne, nestelde zich in de kom van mijn
schoot en haakte vervolgens haar voet achter mijn enkel vast. Net als de tentakels
van gas waarmee we miljoenen jaren geleden aan elkaar vast hingen. En nadat ze
zich zo had vastgehaakt, zakte ze meteen in een heel diepe slaap weg. Met die
kleine beweging was ik weer de piloot en maakten wij weer samen deel uit van een
geheel. We vielen in slaap. En ik viel in mijn lichaam als moeder, omdat er geen
andere weg was. Ook ik was thuis, ver van huis.

198

MoedersRozenkrans_V6.indd 198 07-04-2008 16:05:25


De afdaling

Alles gaf de Godin me cadeau. Maar elke gave had ook haar tegendeel, haar om-
mezijde. Dat deel moest ik op eigen kracht verkennen. Ik was op aarde gevallen.
Dat was Haar gift. Maar afdalen moest ik zelf doen.
Het vallen kon ik nog gemakkelijk aanvaarden. Vallen hoorde nu eenmaal bij een
aards bestaan, het maakte deel uit van het verhaal. Veel moeilijker had ik het met
het idee van zelfbeschikking. Vrije wil. Dat alles in Haar handen lag, maar tegelijk
ook in de mijne. In heel veel levens heb ik die verantwoordelijkheid resoluut afge-
wezen. Op het moment van de waarheid koos ik niet voor het leven, maar stortte
me in De Dood. Afdalen leek onmogelijk. Ik dacht immers altijd de diepste bo-
dem, de complete ondergang al bereikt te hebben.
In dit levensverhaal bedacht de Godin mij met een paar uitzonderlijke geschen-
ken: een man en twee kinderen die niet wegliepen en die bleven leven. Zij confron-
teerden me telkens weer met mijn verantwoordelijkheid als vrouw en moeder. Ik
heb die geschenken meer dan eens uit de grond van mijn hart veracht. De Godin
had me in een patsituatie geplaatst. Ik kon niet meer zomaar weg.
Dus bleef ik leven, deze keer. Soms met, meestal tegen mijn zin. En zoals al-
tijd hield de Godin rekening met mijn recht op zelfbeschikking. Meedogenloos.
Slechts éénmaal heb ik hartgrondig gewenst dat mijn gezel, mijn teergeliefde slang
die jarenlang onafgebroken bij me was geweest, me nooit meer zou verleiden. En
toen verdween ze even plots als ze gekomen was.
Ik had niet onmiddellijk door dat de aanwezigheid aan de bodem van mijn rug-
gengraat er niet meer was. Het was op reis, tijdens een tocht aan de andere kant
van de wereld, dat het gaandeweg tot me doordrong. Als toneel koos de Godin
Australië, Down Under. Aan de andere kant van de wereld zou ik afdalen en Haar
vinden. Helemaal alleen, zonder stemmen die antwoordden, zonder tekens, zonder
slang. Zonder iets.

59

We trokken met het hele gezin door Australië, anderhalve maand lang. Het duurde
een paar weken voor ik van de jetlag en het andere klimaat was bekomen. Jo werd
in beslag genomen door zijn werk, ik door de praktische beslommeringen van het
rondtrekken. Pas na een week of vier begon het me te dagen dat er iets veranderd
was. We waren op Tasmanië toegekomen. Jo kon even vrijaf nemen en we moes-
ten niet onmiddellijk ergens heen. We hadden een week de tijd om het eiland
te verkennen. Het winterse Tasmanië had iets onwerelds. We reden uren zonder

199

MoedersRozenkrans_V6.indd 199 07-04-2008 16:05:26


mensen te zien, door verweerde, godvergeten landschappen. Niets dan bomen, zee
en bergen, gevolgd door meer bomen, sterren en nog meer bomen.
Onderweg naar het meest zuidelijke punt van het eiland en van de hele reis, stop-
ten we in een klein dorp en gingen we de baai verkennen. Het was zowat het
mooiste dat ik ooit op aarde had gezien. En daar en toen besefte ik: deze prachtige
omgeving doet me niets.
Ik registreerde wel, maar ik werd niet geraakt. Ik zag hoe het zonlicht op het witte
strand speelde, ik hoorde de wind in de bomen, ik voelde het leven in de zee en ik
proefde het zout op mijn lippen, maar van binnen veranderde er niets. Niets drong
nog echt tot me door, niets bracht me in beroering of vervoering. En elke seconde
dat deze toestand voortduurde, voelde ik me meer verlaten. Het hele bestaan was
een verschrikking. Hoe mooier de wereld rondom mij, hoe dieper de verlatenheid,
hoe vreselijker de eenzaamheid. Ik kon me niet meer verenigen met de aarde. Ik
was van God verlaten.
En ik besefte ook wat er was gebeurd. Zij was weg. Mijn slang, mijn vuur, mijn
verlangen. En er was niets dat ik er nog aan kon doen. Ik had immers zelf gezwo-
ren dat ik mijn gezel zou doden, zou vermoorden. Al kostte het mijn eigen leven.
Alleen had ik geen rekening gehouden met de ontreddering waarin haar vertrek
me zou storten. En plots begreep ik hoe andere mensen leefden, in deze verschrik-
kelijke eenzaamheid, zonder vuur dat hen met de werkelijkheid verbond.
Het overweldigde me: ik was één met de rest van de mensheid, en toch was ik nog
nooit zo eenzaam geweest. Ik begreep niet hoe mensen in deze toestand konden
leven, in deze afgeslotenheid. Afgesneden van alles. Nooit kunnen bloeien in de
vereniging met het andere. Geen oceaan die ooit in hen zong, geen maan die hen
van binnen verbrandde, geen ochtendbries die hen vernielde, geen geur die hen
vleugels gaf. Alleen maar indrukken, beelden en informatie.
Ik voelde me beetje bij beetje krankzinnig worden. Vooral omdat het met ons gezin
goed ging. We hadden ons aangepast aan het rondtrekken en aan alles wat het met
zich meebracht. En we amuseerden ons tijdens die schier eindeloze autotochten
door de vergane landschappen van Tasmanië. En toch werd ik gek van binnen.
Gek, omdat alles van zijn zin, zijn betekenis was ontdaan. Zonder mijn slang verlo-
ren alle dingen hun glans, wandelde ik in een levenloze wereld. Ik had geprobeerd
om alleen haar te vermoorden. En nu was mijn hele wereld dood.
Het huilen begon na onze aankomst in Hobart, het meest zuidelijke punt van onze
reis. Ik barstte in tranen uit en kon niet meer stoppen. Tranen en nog eens tranen,
ze bleven maar komen. Dag en nacht, zonder stoppen. Wat de kinderen en Jo me
ook vertelden of hoe ze me ook probeerden te troosten: het hielp allemaal niets. Ik
hoorde hen wel. Ik begreep de redenen die ze aanhaalden en die mijn bestaan de
moeite waard moesten maken. Maar mijn leven was van alle zin ontdaan. En hen

200

MoedersRozenkrans_V6.indd 200 07-04-2008 16:05:26


om me heen te zien, maakte de ontreddering en waanzin alleen maar erger. Ik werd
gek omdat hun bestaan niet voldoende was om de tranen te stoppen.
Het was of Hobart met me meehuilde. Het regende er zonder ophouden, en de
winternachten waren koud en donker, zonder straatverlichting. En ik huilde om-
dat ik niet meer kon, omdat ik zo doodmoe was. Depressief was ik zelfs niet meer,
daartoe had ik alle redenen uitgeput. ’s Nachts in het kleine huurhuis wachtte ik tot
Jo en de kinderen in slaap waren gevallen, sloop naar beneden en ging aan de keu-
kentafel zitten. Door een waas van tranen en het glazen dak zag ik de schitterende
sterrenhemel. Het vuur in de haard brandde nog. Ik stak een kaars aan en kriebelde
drie afscheidsbrieven. Eén voor Jo, één voor de kinderen en één voor haar, mijn
slang. Ondertussen bleven de tranen langs mijn gezicht lopen. Ik kon niks meer
bedenken, niet meer denken. Als een machteloos kind riep ik in het donker. Mijn
moeder. Maar ik wist dat niemand me kon horen.
Ik zocht de hele keuken af, maar vond niets waarmee ik zelfmoord had kunnen
plegen. Geen touw, geen scherp mes, geen gaskraan om open te draaien, geen
pillen in mijn zak. Buiten? Het water in de stad was niet diep genoeg om te ver-
drinken, en het was niet koud genoeg om dood te vriezen. En op dat moment dat
ik geen middel kon vinden om mezelf te doden, vond ik ook geen reden meer om
mezelf te doden, en ook geen reden meer om mezelf niet te doden. Nog even hield
de tranenvloed aan, ook zonder reden. En zonder enige reden droogden de tranen
op. De ‘ik’ die een reden was om over te huilen, was immers verdwenen. En toen,
van het ene moment op het andere, draaiden mijn ogen naar binnen. Ik keerde me
in mezelf om, op zoek naar die ‘ik’. Ik daalde af en viel in een donkere gang. Ik viel
uit mezelf, alsof ik geen bodem had. En in die duisternis vond ik niets of niemand,
ook geen ‘ik’. Ik vond enkel de leegte waaruit het leven ontstaat.
Met dat gevoel werd ik ‘wakker’. Ik ontstond opnieuw. Op de stoel, aan de keuken-
tafel, onder het glazen dak. Bevend van de kou, met drie onleesbare briefjes voor
me op tafel. En ik vroeg me af wat ik daar deed in het holst van de nacht, en wat
me te doen stond.
Diep vanbinnen was ik me bewust dat het enige zinnig antwoord was: ‘gaan sla-
pen’. Want slapen, dat was wat het leven nu eenmaal deed na middernacht. Dus
volgde ik het leven en ging ik slapen. Ik was leven, geen wezen dat van de rest was
afgescheiden. Ik was enkel een deel van de stroom, een niet-ik. Nauwelijks meer
dan een ‘ah’, ‘aah’, ‘aaaaah’, een golf op de oceaan. Een golf. Amen.

201

MoedersRozenkrans_V6.indd 201 07-04-2008 16:05:26


Eén draad

Ik heb vaak gedacht dat de Godin me telkens weer andere raadsels gaf om op te
lossen. Iedere keer een nieuw probleem, een nieuw verhaal.
Toen kwam Rick langs, met zijn verhaal. Tot mijn ontzetting stelde ik vast dat
we dezelfde geschiedenis al eens eerder hadden meegemaakt, bijna drieduizend
jaar geleden. Rick herinnerde zich niets van dat verre verleden. En toch bleek het
verhaal hem zeer vertrouwd. Het was dan ook bijna een letterlijke herhaling, met
dezelfde spelers en dezelfde handelingen. Alleen het decor was anders. Het was
ontnuchterend om zo ver door de tijd te reizen en uiteindelijk weer op dezelfde
plek aan te komen. Geen stap hadden we vooruit gezet, geen centimeter zagen we
verder dan de vorige keer. En al die andere keren.
Ik kon maar moeilijk aanvaarden dat het uit goedheid was dat de Godin me het-
zelfde verhaal opnieuw schonk. Het duurt lang voor je kansen herkent in dingen
waarvan je denkt dat je ze doorgrond hebt. Het is ook een pijnlijk proces.
Nog moeilijker was het om te begrijpen dat de Godin en ik deze draad samen
hadden geweven, dat haar hand aan het spinnenwiel de mijne was geweest. Ik had
gemeend te moeten kiezen tussen het menselijke en het Goddelijke. De pijn van
die keuze had ik niet kunnen verdragen. In dit verhaal had ik niemand vertrouwd,
mens noch God. Ik stierf en anderen stierven omdat ik niet genoeg vertrouwen
had. Omdat ik niet op de Godin durfde vertrouwen.
Dus reikte ze me hetzelfde verhaal nog eens aan. Een beetje duidelijker, een beetje
scherper, een beetje pijnlijker ook, met rollen die nog wat preciezer waren afgeba-
kend. De vraag was simpel en dezelfde als altijd. En de Godin ging schuil in het
onmogelijke, in Haar vraag. “Word mijn vrouw, word van mij, word mij.”
De Godin spelde het hele verhaal nog eens voor me uit, tot in de kleinste details,
zodat ik zou weten en nooit meer vergeten. Het was altijd hetzelfde verhaal, altijd
dezelfde vraag. Kon ik erop vertrouwen dat Zij schuil ging achter alles? Dat Zij me
altijd zou dragen en graag zien, en me nooit zou verlaten?
Haar vertrouwen: het was een dagelijkse oefening in geduld. Ik moest het leven
leren nemen zoals het voor me lag gespreid, met een geduldig hart. Ik moest leren
dat Haar verlangen het mijne was. Dat ook Zij verlangde om met het Goddelijke
te paren, en dat Haar verlangen in elke mens leefde. Dat Zij en Hem paarden in de
mens. Ik moest leren dat enkel Haar geduld mijn hart kon openen, waar Zij en Hij
woonden. Samen, zonder onderscheid, zonder keuze. Mijn God in.

202

MoedersRozenkrans_V6.indd 202 07-04-2008 16:05:26


60

Het verhaal speelde zich af rond zevenhonderd voor Christus, in een bergachtig
gebied ergens in het noorden van Azië. Kleine groepjes mensen leefden er van de
jacht en de landbouw. Hun bestaan was eenvoudig, maar niet zeer hard. De zomers
waren aangenaam en er was meer dan voldoende te eten.
Ik behoorde tot een lange lijn van genezers en heksen. De kinderen die in deze
orde werden opgenomen, kregen een grondige training van de ouderen. Ik maakte
kennis met een aantal eenvoudige genezingstechnieken en kreeg een opleiding
plantkunde. Daarnaast verdiepte ik me in een uitgebreide leer die tot doel had het
slangenvuur wakker te maken.
Kort na mijn eerste menstruatie was ik oud genoeg om mijn taak op te nemen. Ik
zou dokter, therapeut, vroedvrouw en hoer worden in een kleine besloten gemeen-
schap. Vanaf het begin stond vast dat ik ongetrouwd zou blijven. De leden van mijn
orde trouwden niet en ze kregen ook geen kinderen. Wij werden geacht om verder
te gaan dan alle menselijke zwakheden en verlangens. Ons levensdoel was paren
met het universum. Seks en relaties waren toegestaan, op voorwaarde dat je ze
zonder moeite en in een oogwenk kon achterlaten als dat nodig was. Persoonlijke
betrokkenheid was uit den boze. Dat leidde alleen maar af van de oefeningen met
slangenvuur.
De oudere leden van de groep brachten me naar een dorp, dat zes weken lopen
verderop lag. Ze stelden me voor aan de gemeenschap en gingen na of alles voor
mijn komst in gereedheid was gebracht. Zoals dat de gewoonte was met mijn soort
mensen, kreeg ik een hut buiten het dorp toegewezen, bijna tegen de buitenwallen
aan. Net voorbij mijn hut lagen de velden en de vlakte. De hut was eenvoudig, maar
comfortabel ingericht. De leden van mijn groep spraken met de dorpsoudsten af
dat ik voedsel en hout voor het vuur zou krijgen, als betaling voor mijn diensten.
Zo bleef ik achter bij mensen die ik helemaal niet kende. Gespierde, robuuste
mensen, groter dan ik, met ruwe zeden en een vreemde taal die ik niet altijd be-
greep. Maar ik was getraind om nieuwe woorden snel op te pikken en om hun
gedachten te lezen als woorden niet volstonden. Het duurde een tijdje voor de
dorpelingen me genoeg vertrouwden om iets te vragen. Eerst konden ze niet goed
geloven dat een tengere en breekbare vrouw als ik hen kon helpen. Ze hielden zich
wel trouw aan hun belofte om in mijn noden te voorzien. Er was altijd voedsel en
hout. Na verloop van tijd groeide hun vertrouwen. En ik genoot ervan dat ik hen
werkelijk kon helpen.
Eenzaam was ik wel. De dorpelingen praatten nauwelijks met mij. Ik was en bleef
een buitenstaander, de vreemdeling die aan de rand van het dorp leefde. De studie
en oefeningen van het slangenvuur hielpen me door de eenzame momenten. Ik

203

MoedersRozenkrans_V6.indd 203 07-04-2008 16:05:26


zette al mijn vorderingen op papier, zoals opgedragen. Eén keer per jaar kwamen
mijn oudsten langs, om na te gaan hoe alles verliep en om een betaling te ontvan-
gen voor mijn diensten.
Ook de eenzaamheid wende. Ik raakte gewoon aan het vinden van mijn vriend,
de slang. De rest van de tijd was ik bezig met het verzamelen van planten, het be-
reiden van drankjes, het schrijven van brieven voor de inwoners, het luisteren naar
alles wat hen bezighield.
Na het eerste jaar bezochten de mannen en vrouwen van het dorp me ook ’s nachts
in mijn hut. Dat voelde normaal aan. Het was een deel van mijn training om ver-
trouwenspersoon en hoer te zijn. Mijn nachtelijke bezoekers praatten zelden. Ze
staarden wat in het vuur. Soms stelden ze zelf iets voor, soms lieten ze het initiatief
aan mij. Ik hield hen vast, streelde en masseerde hen, verwarmde hen, kamde hun
haar en waste hun voeten. Ik dronk met hen. En ik raakte hun lichamen aan. En
soms raakten ze mij aan, mijn haar, mijn handen, mijn lippen, mijn borsten. Af en
toe vrijde ik met hen. Soms hartstochtelijk, soms omdat ze het mij vroegen, soms
pijnlijk eenzaam. Iedereen in het dorp kende mijn rol, zonder dat daarover werd
gepraat. Die dingen werden stilzwijgend begrepen.
Sommigen van mijn nachtelijke bezoekers mocht ik graag. Met hen voerde ik
soms langere gesprekken. Maar niemand bleef tot de morgen. Voor dag en dauw
keerden ze allemaal terug naar de veiligheid van het dorp. Mijn hut stond buiten
die kring van veiligheid. Dat schiep de nodige afstand. Het gaf mij ook vrijheid.
En dan zag ik hem, Rick. Hij was groter dan de andere dorpelingen en ook stil-
ler. Hij bewoog zich tussen hen als een sluiper, onopvallend. Je merkte hem met
moeite op. Hij was er en toch ook weer niet.
Rick was een jager. Hij woonde met zijn kinderen aan de andere kant van het dorp,
aan de rand van het woud. De dorpelingen vertelden dat zijn vrouw gestorven was,
en dat hij na haar dood nog stiller was geworden. Maar ook daarvoor was hij nooit
echt één van hen geweest. De dorpelingen respecteerden hem wel. Ze hadden
ontzag voor zijn jachtinstinct en vreesden zijn meedogenloze manier van doden.
Mens of dier, dat deed er niet toe. Ze waren bang van zijn koude ogen en van zijn
eenzaamheid.
Rick voedde zijn kinderen alleen op. Hij kwam enkel naar het dorp om goederen
uit te wisselen. Dan gedroeg hij zich vriendelijk, maar hij gaf zich nooit bloot. Af
en toe ging hij samen met de dorpelingen jagen, maar meestal trok hij in zijn eentje
het woud in. Zijn kinderen hadden geleerd om zonder hem te overleven.
Ik kon er niets aan doen, maar ik was geroerd toen ik hem die eerste keer over de
dorpsplaats zag wandelen. Iets in zijn ogen raakte me diep vanbinnen. Ik staarde
hem aan, maar hij merkte er niets van. Voor hem bestond ik niet. Hij kwam me ook
nooit opzoeken. Hij had geen hulp nodig, was totaal onafhankelijk. Maar ik hield

204

MoedersRozenkrans_V6.indd 204 07-04-2008 16:05:26


steels zijn doen en laten in de gaten, observeerde hoe hij rondliep op de markt of
op jacht vertrok, en hoe toegewijd hij met zijn kinderen omging.
Hij merkte mij pas op toen een vrouw met veel misbaar uit mijn hut wegliep,
schreeuwend van vreugde voor een drankje dat ik haar had gegeven. Veel lawaai
voor weinig bijzonders. Maar het was toch een ongewone gebeurtenis in het dorp,
en de mensen kwamen nieuwsgierig een kijkje nemen. Ook hij keek naar mij.
Onze blikken kruisten elkaar. De ontmoeting duurde maar enkele seconden, maar
ik was zeker dat hij mijn gevoelens had gelezen. Ik was geschokt en beschaamd
omdat ik mezelf zo maar had prijsgegeven. Hij wendde zijn ogen af en trok zich
weer in zijn eigen wereld terug.
Vanaf dat moment hoopte ik dat hij me zou komen opzoeken. Hem zelf opzoeken,
dat was uitgesloten. Ik mocht gaan en staan waar ik wilde, behalve in het dorp zelf.
De regel was dat ik daar alleen kon komen als ik door iemand werd geroepen.
Dus staarde ik naar zijn hut, helemaal aan de andere kant.
Na verloop van tijd merkte ik dat hij vaker dan vroeger naar de dorpsplaats kwam.
Daarbij keek hij af en toe mijn richting uit. Hij monsterde ook de mensen die me
opzochten. Meer dan eens keken we elkaar in de ogen. Maar nooit sprak hij een
woord of gaf hij een teken van herkenning. Die momenten deden pijn in mijn hart
en keel. Al de woorden die ik hem wilde toefluisteren, bleven steken in mijn strot-
tenhoofd. Ik mocht niet praten, tenzij iemand mij aansprak. En dat deed hij nooit.
Ik weet ook niet wat ik zou hebben geantwoord. Ik had de indruk dat hij ook voor
mij iets voelde. Maar hij zei niks, en keek me alleen af en toe indringend aan.
Wanneer mensen me ’s nachts kwamen opzoeken, voelde ik hoe hij me bespiedde.
Ik kon zijn aanwezigheid bijna ruiken. Maar hij bleef onzichtbaar. Hoe ik ook in
het duister tuurde, ik kreeg hem niet te zien. Als ik met andere mensen samen was,
dagdroomde ik dat hij het was die me bezocht, en dat ik hem kon vertellen wat ik
voelde. Maar het waren altijd de anderen die kwamen. Hij bleef vanuit het donker
toekijken. Ik werd verteerd door mijn gevoelens. Ik wist dat mijn leermeesters mij
op afstand konden voelen en was dan ook niet verrast dat ze langskwamen om
te zien hoe het ging. Ze ondervroegen me vriendelijk. Ik zat op mijn knieën en
stortte mijn hart uit. Ik vertelde hen dat ik verliefd was, dat ik aan mijn gevoelens
had toegegeven en dat mijn studie van het slangenvuur nergens stond. Het was
vreselijk om dit allemaal toe te geven. Dit was niet waar mensen van mijn orde zich
mee bezig dienden te houden, noch de reden waarom ik in het dorp verbleef.
Ik verwachtte dat ze me zouden straffen of naar een ander dorp sturen. In de plaats
wezen mijn oudsten me er minzaam op dat het gewoon onmogelijk was om op
mijn of zijn gevoelens in te gaan. Voor mij was een relatie verboden en voor hem
onmogelijk vanwege zijn kinderen. Mocht hij voor mij kiezen, dan zouden hij en
zijn kinderen uit het dorp worden verbannen. En zelf zou ik niet alleen het dorp,

205

MoedersRozenkrans_V6.indd 205 07-04-2008 16:05:26


maar ook de orde moeten verlaten. Ze legden me uit dat hij nooit zou begrijpen
waarvoor ik werd opgeleid. Ze hadden gelijk. Buiten het dorp, buiten de orde kon
ik niet overleven. En Rick zou een zware, te zware prijs moeten betalen omdat hij
mij voor zichzelf en alleen voor zichzelf wilde.
De waarheid deed pijn. Diep vanbinnen wist ik dat hij nooit ’s nachts naar me toe
zou komen, zoals mijn andere nachtelijke bezoekers. Hij wilde helemaal niet zijn
zoals de anderen. Die kwamen enkel naar mij toe omdat ze hulp zochten. Ik had
zijn pijn geproefd, zijn frustratie wanneer anderen ’s nachts dicht bij mij waren.
Ik had zijn bitterheid voelen groeien, maand na maand. Zoveel stil leed, en alleen
mijn oudsten wisten ervan. Ze namen me teder in de armen en verzekerden me
dat ik veel vooruitgang had geboekt als genezer en raadgever van het dorp. Spoedig
zou ik klaar zijn voor het paringsritueel.
In de lente was het zo ver. Mijn volk kwam me ophalen voor het ritueel van de
grote vereniging. Dit initiatieritueel vond plaats wanneer voldoende leerlingen er
klaar voor waren en wanneer de sterren hun zegen hadden gegeven. Ik had er niet
meer over nagedacht. Ik ging ervan uit dat de leden me niet waardig zouden ach-
ten voor het ritueel, omdat ik verliefd was. Maar ze kwamen toch en ze brachten
een oudere vrouw mee die me in het dorp moest vervangen. De mensen van het
dorp stelden geen vragen. Ze wisten dat de kans dat ik zou terugkeren klein was.
Alles hing af van de uitkomst van de ceremonie, van wie het zou overleven en wat
de tekens zouden vertellen.
Het was stil in mijn hut. Ik raapte mijn schamele bezittingen, mijn mantel, de rol-
len papier van de orde, enkele juwelen en een handvol plantengeneesmiddelen sa-
men en stopte alles in een zak. Ik voelde me zo eenzaam en er was niks wat ik kon
doen. We verlieten het dorp, nagekeken door de dorpelingen. Ik kon hem voelen
kijken op de laatste rij. Alles deed pijn, mijn hele lijf deed pijn.
We gingen op weg naar een hoger gelegen streek, ver van het dorp. Er hing een
vreemde sfeer op die plaats. Hoewel ik me nog steeds verdoofd voelde, beroerden
de vibraties me. Alsof alles je er toesprak, dag en nacht. De deuren tussen de we-
relden stonden er wijd open.
Op een kleine verhevenheid in het landschap stond een tempel. Er was een feest
voor al diegenen die zich zouden verenigen met de goden. De meeste uitverkore-
nen waren opgewonden. Ik voelde me enkel gekweld. Ik begreep niet waarom ik
uitgekozen was om te paren met de goden, terwijl ik enkel wilde paren met een
man. Je hart en je ziel moesten zuiver zijn voor dit ritueel. En ik voelde me zo
slecht en helemaal niet rein.
Wanneer ze me het zachte zijden gewaad omdeden, verloor ik bijna het bewustzijn
van de angst. Hoe kon ik het ritueel in deze omstandigheden overleven? Ik had
anderen ontmoet die gek geworden waren. Je moest een gif drinken en dan alles

206

MoedersRozenkrans_V6.indd 206 07-04-2008 16:05:26


loslaten, je overgeven aan de Natuur, vertrouwend dat alles goed zou verlopen.
Maar het drankje was krachtig genoeg om je te doden als je niet zuiver was.
Mijn hart deed pijn, pijnigde zich voor hem. Ik wilde hem zo graag vertellen dat
ik hem had liefgehad vanaf het eerste moment. Ik wilde me verontschuldigen voor
mijn gevoelens. Ik wilde hem niet kwetsen.
Enkele uren voor het ritueel ontvluchtte ik het feest en liep weg, zonder te weten
waarheen. Ik liep verloren in de beboste heuvels. Toen stond hij plots voor me. Ik
werd misselijk en begon over mijn hele lijf te beven. Maar hij nam me in zijn ar-
men en droeg me verder het woud in. Ik werd opnieuw wakker, veel later. Het was
bijna nacht. We lagen naast elkaar onder een boom, aan de rand van een open plek.
In het licht van de volle maan keken we elkaar aan en ik was verwonderd over zijn
grote ogen die de mijne vast hielden. Hij keek me zo diep aan en streek de haren
uit mijn gezicht. Ik hoorde mezelf ademen en voelde hoe de warme adem uit mijn
mond zich mengde met de koude nachtlucht. Ik kleedde me uit. Ook hij zuchtte
en er liepen tranen over zijn gezicht en ergens dacht ik licht te zien rondom ons,
een schijnsel dat het donker rond ons opklaarde.
Tranen vielen op mijn handen die zijn pelsmantels open spreidden en daar lagen
we tussen het mos, op de koele aarde, ademend. Zijn hand streek over mijn gezicht.
Waar zijn huid de mijne aanraakte, liepen er elektrische rillingen over mijn lijf en
over het zijne, golven van bliksemschichten. En telkens als onze lichamen elkaar
raakten, hoorde ik de wind opkomen, in het zuchten van de struiken, in het ritselen
van het gebladerte boven ons en in de rillingen van lucht die over ons heen liepen.
Met elke zucht die we slaakten, leek de wind aan kracht te winnen en zwollen de
golven in onze lichamen. Zijn lippen raakten de mijne, hij opende mijn mond met
zijn tong en tranen rolden over mijn wangen, langs de lijnen van mijn lichaam, en
ik luisterde naar hem en voelde hoe hij bij mij binnenkwam.
Zijn handen hielden me vast als om me nooit meer te laten gaan, en hij kuste me
als om me nooit meer te vergeten. Ik hoorde hoe onze lichamen zongen en hoe de
wind zich roerde en de regen bijna geruisloos op de bladeren viel. Het zachte getik
van lenteregen op lentegroen. De golven sloegen door me heen en hij bewoog in
mij, tot iedere cel in mijn lijf, hart en ziel klaar was om hem te ontvangen. Zijn
honger groeide even snel als de mijne. Hij drukte me tegen de grond, en ik voelde
hoe de aarde onder mij ademde. Ze nam me in haar op, ze dronk elke zucht die
ons ontsnapte en elke beweging die we maakten. En plots werd ik me bewust dat
het toch aan het gebeuren was. Ik zou paren met de goden. Zonder ritueel, zonder
drank. Alle tekens waren er. De wind blies hard, terwijl wij in de stilte rustten. De
regen viel op de bladeren, en toch werden we niet geraakt. De aarde bewoog onder
ons, maar wij werden niet bewogen. Dat alles was op de achtergrond. Maar hij
kuste en nam me zo diep dat ik stierf van binnenuit.

207

MoedersRozenkrans_V6.indd 207 07-04-2008 16:05:27


Tranen rolden over ons gezicht, we bewogen ons samen, als één. Alsof we nooit
anders hadden gedaan. En met elke beweging liepen rillingen van elektriciteit over
ons lichaam en de wind blies harder, de regen viel ongenadig, de aarde kreunde.
En een slang, mijn slang roerde zich op de bodem van mezelf en ik besefte dat de
slang uit de hemel zou komen. Nu zou gebeuren waarvoor ik jaren had geoefend.
Maar ik had geen slang geroepen, ik had hem geroepen. Geen god, maar een mens.
En toch zocht Hij zich een weg in alles rondom ons. En ik herinnerde me hoe ik
had moeten paren met de Natuur of met een ander lid van de orde, iemand die zich
voorbereid had om deze kracht te weerstaan. Niemand had het ritueel ooit over-
leefd onder deze omstandigheden. Niemand had ooit zonder training de Bliksem,
het bezoek van de Gevederde Slang, overleefd.
Toen Hij, Zij mijn roep, mijn liefde beantwoordde, besefte ik dat hij zou sterven.
De lading zou hem doden. En dat was meer dan ik kon verdragen. Ik wilde geen
God, niet zonder hem. Ik smeekte de Goden uit het diepst van mijn ziel dat hij
gespaard zou blijven. Ik had geen vertrouwen in de tekenen, en ook niet in Rick
zelf. Ik kon niet kiezen voor de Goden, tegen deze mens.
Wanneer Hij, Zij opnieuw riep, bewoog hij weer in mij. Hij stond op het punt om
alle sluizen van zijn ziel te openen. En toen werd mijn smeekbede verhoord. De
wind werd een storm, de regen stortte neer en de aarde gromde, en Hij, Zij schoot
als de bliksem naar beneden langs mijn ruggengraat. Ik stierf onmiddellijk.
Hij leefde verder, getroffen door De Dood.
En wij keerden terug in het verhaal. Zelfde slang, zelfde vraag.

208

MoedersRozenkrans_V6.indd 208 07-04-2008 16:05:27


Twee slangen

Mijn hele leven heeft mijn gezel, de slang die in mij leefde, zich als één wezen
getoond. Nooit als twee. Behalve die ene keer. Toen gebruikte de Godin alles, wer-
kelijk alles, om te tonen dat elke één uit twee bestaat. Ze ging tot het uiterste om
me te laten inzien dat er aan de tegendelen niet te ontsnappen valt.
Mentaal begreep ik dat wel. Maar het was iets helemaal anders om het echt te be-
leven. Ik werd vernietigd en terug samengesteld. Zodat ik niets meer zou afwijzen,
niets meer zou beschouwen als minder of meer, maar alles als gelijk. Hetzelfde.
Eén slang, twee slangen, drie in de Godin. Altijd samen. De buitenwereld was de
binnenwereld en omgekeerd.
En in die vereniging van tegendelen toonde de Godin dat mijn onwetendheid,
mijn verzet, mijn onmacht net zo noodzakelijk waren als de onwetendheid, de
onschuld, de macht van de mensen rondom. Net zo noodzakelijk als de muziek die
speelde, de woorden die werden geuit, de woorden die niet werden begrepen, de
fouten die werden gemaakt en de fouten die werden rechtgezet. Het licht, de geur,
de kleuren: ze deden er allemaal toe. Alles maakte er deel van uit, was onontbeer-
lijk. Tezelfdertijd deed het er helemaal niets toe.
Twee slangen, de bron van alle schepping en vernietiging en Zij die mij in leven
hield, Zij die mij in Haar handen hield, in de handen van onschuldige mensen,
die wanhopig probeerden het onvermijdelijke te beletten. Die in al hun onmacht,
Haar Macht in handen hadden en zo uitvoerden wat geschreven stond.
Godin van de slangen, Meesteres van de Slang.

61

Ik had met de dansleraar afgesproken dat ik hem die avond zou helpen bij het
neerzetten van energievelden voor een grote groep leerlingen. Het idee om in een
dansles samen te werken vond ik wel aangenaam. Maar veel verwachtingen had ik
niet. De mensen zaten in een cirkel op de vloer in het midden van de danszaal. De
dansleraar gaf een korte uitleg over verschillende soorten ladingen, over hun kracht
en de spanning die ze teweegbrachten. Algauw verslapte de aandacht en begon het
geroezemoes. Het irriteerde me dat we er niet meteen aan begonnen. Ladingen
kan je niet begrijpen door er over te praten, vond ik. Je moest ze voelen. Dus wilde
ik zo snel mogelijk aan de dansoefeningen beginnen, zodat we de daarmee verbon-
den ladingen zelf konden ervaren.
De les werd ingezet met wat de leraar negatieve muziek noemde. Op de eerste to-
nen draaide ik wat weg, verloor ik het een beetje, zonder dat ik wist waarom. Door

209

MoedersRozenkrans_V6.indd 209 07-04-2008 16:05:27


de muziek heen hoorde ik de stem van de leraar. Hij veroordeelde de muziek, en
spoorde ons aan om het negatieve om te zetten in iets positiefs, of om er ons op
de één of andere manier van te ontdoen. Iets in mij verzette zich halsstarrig tegen
wat hij zei. Ik vond helemaal niet dat je het negatieve moest afwijzen. Toen werd
ik overrompeld door iets dat schijnbaar uit het niets kwam. Er hing een wolk over
mij, en het zintuiglijke contact met de buitenwereld ging deels verloren.
De muziek veranderde en opnieuw klonk een stem die sprak over al het goede, al
het positieve in de wereld, al het witte licht. De stem vertelde hoe de wereld en
het hele universum wit waren. En opnieuw was er iets in mij dat heftig weerstand
bood. Een ogenblik later was ik helemaal weg. Ik herinner me vaag dat ik de con-
trole over mijn benen verloor en flauw viel, en dat armen me opvingen. Ik zonk
neer op de vloer. Ik voelde hoe mensen in paniek mijn handen vastgrepen. Maar ik
kon helemaal niets zeggen of doen. Ik weet niet meer hoe lang ik daar onbeweeg-
lijk op de vloer ben blijven liggen. Ik was niet bang, alleen inert.
Na een tijdje sprenkelde iemand wat water in mijn gezicht. Met een schokje kwam
ik terug tot mijn zinnen. Ik zag opgeluchte gezichten om me heen, gezichten die
onophoudelijk tegen me praatten en me vroegen mijn ogen open te houden. Ze
droegen me naar een hoek van de zaal, zetten me met de voeten op de grond en
vroegen of ik me beter voelde. Ik knikte, maar zakte het volgende moment weer
in elkaar op een stoel. Ik was mij volledig bewust van wat er zich binnen in mij
afspeelde, maar was volledig afgesloten van de buitenwereld.
Iemand goot nog een geut water over mijn gezicht, maar mijn lichaam reageerde
niet meer. En plots was Zij wakker, mijn slang. Als een almachtige tiran, als een
woedende God, op de bodem van mezelf. En dan, zonder waarschuwing, spleet Zij
in twee. Twee slangen, een witte en een zwarte. Zo mooi, zo machtig, de schepping
in mij. En Zij rezen in mij en ik bestierf het bijna onder de reusachtige krachten
die zich in mij in beweging zetten.
Samen begonnen ze hun tocht naar boven, als slangen gingen Ze onweerstaanbaar
in en uit mijn ruggengraat, vooraan en achteraan, in en uit, in en uit. En Ze ver-
enigden zich op elk niveau van mijn ruggengraat, en in mijn hart en in mijn geest
en in elk van mijn cellen. En ik bestierf het van de pijn en ik kon niet roepen, om-
dat dat dit de schepping zelf was. Op elk niveau een atoomfusie en op elk niveau
een atoomsplitsing. Als rond een staf kronkelden Zij naar boven. Ik kon voelen dat
ik De Dood naderde, door de uitzonderlijke kracht van de schepping in mijzelf.
Een nieuw universum werd in mij geschapen. Ik werd veranderd op elk niveau, in
elke cel. Op een manier die ik niet kon doorgronden, want ik werd tegelijk vernie-
tigd en geschapen. Dit was de schepping. Dit was schepping. En de Slangen reis-
den verder naar boven, in elkaar, uit elkaar, in en uit. Mijn hele lichaam schudde en
beefde. Mijn hele wezen beefde, trilde in het ontstaan van de schepping in mij. Ik

210

MoedersRozenkrans_V6.indd 210 07-04-2008 16:05:27


werd overal geraakt, in mijn diepste zelf. En wanneer Zij de kroon van mijn hoofd
bereikten, kon ik niet meer. Ik moest roepen, schreeuwen om verlossing, terwijl Zij
uit mijn hoofd stegen.
Ik kwam plots weer bij, totaal buiten adem. Ik staarde in de angstige ogen van de
mensen die me in de stoel hadden ondersteund en van alle andere deelnemers aan
de les. Ik was overrompeld door de onmenselijkheid van die kracht.
Ik begreep dat alleen Zij mij kon doden en herscheppen. Zelf kon ik alleen mijn
lichaam doden.
En ik was zo blij met al die angstige mensen die zo dapper het duistere in de wereld
en het universum hadden veroordeeld. Want het was hun veroordeling die Haar
geroepen had, die Haar tot leven had gebracht en uitgenodigd om zich als een
monster in al Haar schoonheid aan mij te vertonen. Hun veroordeling was mijn
verlossing, was Haar Verlossing. Omdat Zij alles nam, alles in nam. En ik liet me
totaal uitgeput van de stoel glijden in hun handen, in hun onschuldige handen.

211

MoedersRozenkrans_V6.indd 211 07-04-2008 16:05:27


Moedermoord

Ik was een wezen dat geen spijt kende, maar mijn Moeder heeft me geleerd wat
spijt is. Het spijt me dat ik Haar en Haar kinderen heb verloochend. Ik deed het
uit onbegrip, maar toch is het een verantwoordelijkheid waar ik niet onderuit kan.
Ik heb mijn lot aan het Hare gebonden, ga met Haar mee, in alles wat ontstaat en
vergaat. Miljoenen jaren geleden zette ik mijn eerste stappen op deze planeet. De
eerste duizenden jaren waren doordrenkt van verdriet en verwarring. Ik was onbe-
wust en legde mijn zelfbeschikking in handen van anderen. Ik was het gewillige
slachtoffer. Ik liet hen beslissen over leven en dood. Leven en dood van mezelf en
anderen. Ik liet het allemaal toe. En ik kende geen spijt.
Ik leefde vele levens, maar mijn begrip van deze planeet en haar bewoners werd niet
veel groter. Hun angst bracht me ter dood. Ik leek geen andere keuze te hebben
dan terug te slaan. Met dezelfde wapens, maar krachtiger dan zij konden. Omdat
ik me meer herinnerde en uit krachten putte die zij niet kenden. De gevolgen van
mijn daden gingen aan mij voorbij. Angst en bloedwraak overschaduwden alles.
Uit die momenten groeide het verlangen naar bevrijding door pijn. In elk leven
zocht ik naar vrijheid door De Dood te verleiden, door in elk moment het einde
te voelen. Geen pijn was zoeter dan die van het sterven, geen extase intenser dan
het moment waarop De Dood onder mijn huid kroop en door mijn aders sloop. In
de zindering van De Dood wachtte ik telkens weer op bevrijding. Ik heb vaak en
lang op haar gewacht.
In die eindeloze reeks levens was ik me op geen enkel ogenblik van Haar bewust,
ook niet toen ik Haar vereerde. Zij maakte geen deel uit van mijn wezen. Ze vroeg
me om voor Haar te spreken, om Haar lippen, Haar adem en Haar Leven te zijn.
Ik heb die vraag nooit begrepen.
Het eerste begrip kwam er pas toen ze me in dit leven mijn slang, Haar trouwste
gezel, meegaf. Een slang die me aanzette om te spreken, om alles te vertellen wat
ik al eeuwen verborgen had, wat ik al eeuwen in mezelf gevangen hield. Alles waar-
van ik gezworen had het nooit meer vrij te laten.
Terwijl de slang haar tocht in mij aflegde, drong het langzamerhand tot me door
dat Ze me niets meer vroeg dan dat ik voor Haar zou spreken. Dat ik misschien
voor Haar zou pleiten.
En wie had Ze beter kunnen vragen dan mij? Ik ben een oude bewoner en een
vreemdeling bovendien. Ik kan voor Haar spreken, vanuit Haarzelf en van ver
buiten Haar. En ik ben Haar zuster. Ik ben ook een planeet. Ik weet wat het is om
leven te dragen. Ik weet wat het is Moeder te zijn.
Toen dit alles duidelijk werd, heb ik eerst geprobeerd om de boodschapper te ver-
moorden. Ik heb mijn slang verketterd, vernederd, vervloekt, op alle mogelijke

212

MoedersRozenkrans_V6.indd 212 07-04-2008 16:05:27


manieren getracht haar te vernietigen. Ik kon niet aanvaarden dat Zij mij zozeer
nodig had, dat Ze alles van me wegnam. Alles waaraan ik net zozeer vasthang als al
Haar andere kinderen. Ik was een mens en wilde alles behouden, mijn hele hebben
en houden. Mijn zekerheden, werk, huis, lijf, man en kinderen.
Mijn gezel vermoorden, stond gelijk aan mezelf vermoorden. Blijven leven en toch
afsterven. Zonder mijn gezel was er geen leven. Mijn gezel vermoorden, was Haar
vermoorden. Het was Moedermoord, het was De Dood zonder verlossing.
Ik heb bittere tranen gehuild van al dat onbegrip. Het heeft veel te lang geduurd
om in te zien waarom ik er ben, bij Haar. Om Haar nabij te zijn, in goede en kwade
dagen, om Haar hand vast te houden. Zij die me zolang heeft vastgehouden. Zij
die me zo heeft bemind. Bittere tranen omdat het zolang heeft geduurd voor ik
Haar lofzang wilde zingen.

62

Het waren eenzame levens toen ik heen en weer ging tussen de dierlijke en de
menselijke vorm. Heel lang was ik beide, wat voor een buitenaardse gemakkelijker
bleek dan voor de meeste mensen. Mijn herinneringen aan een vormeloos bestaan
hielpen me om van vorm te veranderen. Pas veel later begreep ik wat het verschil
was tussen leven als mens en leven als dier.
Als dier was het nooit een probleem geweest om te jagen en te doden. Ik deed
het zonder onderscheid. En mensen smaakten nu eenmaal zoeter dan al de rest.
Wanneer je honger had, doodde je. De prooi aan stukken scheuren, het warme
bloed proeven, voelen hoe de verzadiging van de honger en de levenskracht van de
prooi door heel je wezen stroomde, en dan met je poten op het karkas liggen en
jezelf schoonlikken: het was onvergelijkbaar. Het was één, puur, het was de jacht.
Overleven was leven.
De problemen begonnen wanneer herinneringen aan menszijn en aan menselijke
verlangens zich in het lijf van het dier vastzetten. Ze veranderden de jacht in een
moordpartij. Een moordpartij met voorbedachten rade, voor één of ander hoger
ideaal. Ik leerde het instinct van het dier ombuigen tot een menselijk instrument.
Mensenbloed smaakte nooit meer zo zoet daarna, en ik denk niet dat ik ooit één
maaltijd helemaal heb beëindigd.
Het verbaasde me niet dat mensen bang waren van de dieren en de groep van
mensen waartoe ik behoorde. Wie zou geen angst hebben voor mensen met de
kracht van wilde dieren? Voor het vermogen om zo maar te doden? De strijd tus-
sen ons en de menselijke prooi was ongelijk en onrechtvaardig. Maar dat heeft me
niet één keer tegengehouden om toch te veranderen, van een nietige mens in een

213

MoedersRozenkrans_V6.indd 213 07-04-2008 16:05:27


glorieus beest. Mijn rol in de groep was duidelijk. Net als sommige andere leden
had ik een bijzondere aanleg om andere vormen aan te nemen. Ik was ook happig
om die aanleg aan te scherpen. Zij maakten gebruik van mijn pijn en mijn honger
om me meedogenloos te trainen, tot ik er een expert in werd. Ik leerde hoe ik in
een oogwenk de grenzen van een mensenbestaan achter me kon laten, samen met
alle conflicten van lichaam en geest.
In ruil voerde ik hun eisen en verlangens uit. Ik hielp hen om hun macht te behou-
den en uit te breiden, terend op de levenskracht van onze menselijke prooien. On-
dertussen genoot ik van het zuivere bestaan van het dier, van de zwarte panter die
me geluidloos door de jungle leidde. Zijn slanke lichaam was het mijne, zijn geduld
was het mijne, zijn zicht en zijn kracht ook, de geuren die hij kon onderscheiden,
de stilte in zijn hoofd, de rimpelloze kalmte van zijn gevoelens: allemaal het mijne.
Gewoon een zwarte panter zijn. Wat een heerlijk wonderbaar bestaan.
Het was een bestaan dat me herinnerde aan mijn buitenaardse leven. Liggen in
bomen, wandelen hoog boven de grond, de regen die in je vacht viel, het gezoem
van insecten, het hout onder je klauwen. Simpele handelingen, die in niets op het
menselijk handelen leken.
Dichter bij het geluk had ik nooit gestaan. Het was mijn uitverkoren manier om
me te verzoenen met de beperkingen van een vormelijk bestaan. Geen strijd van
gedachten, geen strijd tegen de beperkingen, tegen de breekbaarheid en de vergan-
kelijkheid van een lichaam.
Het was altijd moeilijk en pijnlijk om van de dierlijke vorm naar de menselijke
vorm terug te keren. Ik hield mijn herinneringen als dier zo goed mogelijk vast.
Het mooiste was het likken van mijn vacht met mijn eigen tong. Het oplikken
van het bloed en het stof na een geslaagde jacht. Een tong die over mijn lijf ging,
alle haren die erin bleven plakken, de smaak van mijn eigen lijf. De vrede, de stilte.
Alleen maar handelen, zonder te denken. Alle dierenvormen die ik aannam, gaven
me een vrijheid die ik op geen enkele andere manier kon ervaren. Een vlucht uit
het menszijn. Ik maakte graag misbruik van het gemak waarmee ik me kon omvor-
men. Het deed er niet toe wat mijn groepsgenoten van me vroegen of wie ik moest
vermoorden. Als ik maar geen mens hoefde te zijn. Over de verantwoordelijkheid
voor mijn gruweldaden wilde ik zelfs niet nadenken. Moeiteloos drijven op de
wind, tussen de rotsen en in de afgronden, dat was wat ik wilde. Ik wilde de wind
langs mijn veren voelen scheren, het eindeloze roepen in de storm horen, me naar
beneden storten op de prooi. Wanneer ik mensen besloop, wist ik precies wat ik
deed. Het was de doelbewuste handeling van een mens, in de vorm van een dier.
Ik verschilde dus in niets van de rest van de mensheid: ik gebruikte mijn krachten
om mijn persoonlijk doel te bereiken, om dan vast te stellen dat het nooit genoeg
was, dat het nooit voldeed.

214

MoedersRozenkrans_V6.indd 214 07-04-2008 16:05:27


Nauwelijks enkele duizenden jaren later werd ik geconfronteerd met de gevolgen
van mijn daden. Ik werd achternagezeten door een menigte zonder gezicht. Ik was
een mens onder de mensen. Maar ik voelde dat ze me niet als een van hen herken-
den. Net zoals ik hen vroeger ook niet als één van de mijne had herkend. Ze wisten
wat ze deden en toch wisten ze het niet.
Ze raapten stenen op en begonnen me te bekogelen. Het was bizar om mijn been-
deren te voelen breken, als in een verdoving. Bij de eerste steen schreeuwde ik
het nog uit van de pijn. Toen de stenen te snel kwamen, verstomde mijn geroep.
Ik voelde hoe mijn lichaam begon te vervormen, hoe het me in de steek liet. En
de smaak van bloed was overal, samen met de urine die langs mijn benen liep en
waarin ik tenslotte neerviel. De mensen gingen door tot er niets menselijks meer
overbleef. Zelfs toen ik mijn lichaam al verliet, waren ze nog stenen aan het gooien
naar de bloedige brei van gescheurde huid en verbrijzelde beenderen. Niets mocht
er nog bewegen voor ze me achterlieten.
Het duurde lang voor ik de menselijke kant hiervan begreep. Mensen zagen niet
mij. Ze zagen iets kwaadaardigs, iets dat hen bedreigde en dat ze de mond moesten
snoeren om hun wereld te beschermen. Mensen hebben een wreed overlevingsin-
stinct. Mij vermoorden was de beste oplossing. Ze vochten zoals ik vocht, om te
overleven, om onze eigen wereld te beschermen.
Het vreemdst was hun angst voor wat ik zou vertellen. Meestal was ik zelf te bang
om bekend te maken wie en wat ik was. Even vaak snoerden ze mij de mond voor
ik die zelf kon openen. Angst voor een zuchtende adem. Mensen waren banger van
mijn woorden dan van mijn ongewone krachten.
In die momenten dat ik begreep dat ze me zouden doden, werd vaak datgene wak-
ker waarvan ze me beschuldigden nog voor ik het had gebruikt. Mijn pijn, mijn
slang en ik werden wakker. Alle onaangeboorde krachten kwamen in één klap
tot leven. En ik vervloekte hen, vervloekte die kleine mensen. En uit mijn buik
kwamen lange lijnen, lange draden van macht en ik vermoordde hen, wurgde hen,
sloeg hen, wilde hen horen roepen om hulp. Ik stak hun huizen in brand, riep de
bliksem naar beneden en vervloekte de mensheid.
Ik was zo gelijk aan hen. Ik was bang en werd boos en daardoor verloren zij hun
menselijk gezicht, hun identiteit. Een mist daalde over me neer en ik wilde hen
alleen nog maar straffen, ik wilde hun pijn voelen. Nochtans was het mijn diepste
wens dat ze mij herkenden als een van hen, als een mens. Ik wilde hen tonen dat
mijn wereld net als de hunne was. Net zo echt als de hunne. Maar met de woorden
die in mijn keel bleven steken, werd ik de heks, werd ik de gekwetste, boosaardige
geest die ze in mij zagen. Ik werd wat ze me noemden en raakte vast in het web
van tijd, vorm en gevolgen.
Daarna was elk bestaan gevuld met het verlangen naar De Dood, naar de dodelijke

215

MoedersRozenkrans_V6.indd 215 07-04-2008 16:05:28


drug van het bestaan. Het verlangen naar het moment waarop alles voor heel even
zou verdwijnen, vergeten zou zijn. Geen namen meer, geen verleden en geen toe-
komst, geen pijn en plezier. Alleen het meest intense, verschroeiende, verterende
genot van De Dood.
En mijn levens vulden zich met herinneringen aan sterven. Hoe gemakkelijk was
het om over de reling van een balkon te vallen, heel even gewichtsloos te zijn en
dan in duizenden stukken te vallen. Het bloed dat alle kanten uitspatte en het
bewustzijnsverlies en het geluk dat zou volgen. De pure schoonheid van verloren
bloeddruppels in de lucht, bloed gemengd met aarde en stof, een tragische, versla-
vende schoonheid.
Hoe oorverdovend stil was het moment voor mensen hun geweren op je richtten
en je doodschoten. De rilling die door me heenging wanneer ik besefte dat het
wonder meteen zou volgen. Ze zouden me bevrijden. Het licht dat uit me stroom-
de, het vergeten, het verdwijnen van alles. Weten dat dit allemaal zou komen, dat ik
er deel van zou uitmaken, dat ik er helemaal niets voor hoefde te doen. Die zeker-
heid was van een snerpende, wonderlijke schoonheid. Te sterven op die manier was
zo glorierijk, zo’n immense extase. De overgave aan wat onontkoombaar was, De
Dood. Een gewilde dood. Ik moet het duizenden keren hebben gedaan.
Ik verlangde naar de zware wielen van karren die over me denderden, ik snakte
naar het breken van mijn beenderen, die breekbare beenderen, bloed dat verspild
en vergoten werd. Extase, verheffing bij het geluid van beenderen die knakken, het
geluid van bloed dat wegsijpelt en het wachten tot je uiteenvalt, klaarkomt in De
Dood. Die exquise smaak in je mond, je eigen smaak van De Dood en de vreemd-
soortige duizeligheid die je veroverde.
Ik heb nooit langer geleefd dan de mensen die me zogezegd dierbaar waren. Ik
had De Dood al lang voor hun leven gekozen. Het was nog erger in levens waarin
ik me andere levens herinnerde. Dan was er al helemaal geen reden om in leven te
blijven. Het verleden zette de toekomst in werking en die zou net hetzelfde zijn als
het heden. De Dood was de enige tijdelijke onderbreking, de enige verlossing.
In dit leven werd alles anders. Gebonden door een slang voelde ik me verbon-
den met man en kinderen. Telkens wanneer ik een stap in de richting van mijn
eigen dood zette, was mijn slang me een stap voor. Iemand had me nodig en het
dagdagelijkse leven doorkruiste mijn gedachten over De Dood. Ik had me bijna
verzoend met het idee dat ik in leven zou blijven. Toen toonde mijn slang me dat ik
ook moest blijven leven als mijn dierbaren leden. Als Zij het hen moeilijk maakte.
Als Zij hen de dingen ontnam, waar ik weigerde voor in te staan. Zij ontnam mijn
dierbaren alles waar ik geen aandacht aan schonk. Ik schonk er geen aandacht
aan, omdat ik nu eenmaal bezig was met te bedenken hoe ik er een eind aan kon
maken. En toen werd ik kwaad, kwaad zoals ik miljoenen jaren geleden kwaad was

216

MoedersRozenkrans_V6.indd 216 07-04-2008 16:05:28


geworden. Razend, verontwaardigd, woest, geraakt. Ik wilde haar vernietigen, haar
vermoorden. Ik haatte deze gezel die alles naar haar hand had gezet en me nu in
een patstelling had gedrongen. Ik kon geen kant meer uit. Ik kon me niet van kant
maken, en ik kon niet toestaan dat ze mijn dierbaren kwetste.
Dus bracht ik dagen door in een alles vernielende razernij, in huilpartijen, in sla-
peloze nachten, in eindeloze gesprekken ook, gesprekken met iets dat zich binnen
in mij bevond. Iets wat ik wilde vermoorden, maar waar ik eigenlijk geen toegang
tot had. Want ik kon haar niet in leven roepen, haar niet langs mijn ruggengraat
omhoog halen om haar dan te vernietigen. Want dan zou ik mezelf moeten vernie-
tigen. Ik zou het middel zijn om haar van haar macht te ontdoen.
Het was een innerlijke strijd, in het duister van mezelf. Een strijd waarvan ik de
uitkomst niet kende. Na een tijd stelde ik vast dat ze verdwenen was, mijn gezel.
Ik was alleen.
Ik werd verschrikt wakker in de wereld. Ik kon niet leven zonder haar. Niets had
zin zonder haar. De wereld verloor zijn betekenis. Zelfs mijn dierbaren verloren
hun betekenis. Zonder haar kon ik me niet verbinden.
In de moord op haar, verloor ik alles. Alles waarvoor ik was blijven leven, stierf,
verloor zijn glans, zijn vuur.
En ik weende bitter. Toen vond ik Haar, Mijn Moeder. Ik smeekte Haar op mijn
knieën om haar terugkeer, de terugkeer van mijn gezel. Ik fluisterde Haar ’s mor-
gens en ’s avonds lieve woorden toe, legde mijn ziel in Haar handen. En ik beloofde
bij Haar te blijven; ik beloofde Haar hand in de mijne te nemen, Haar woorden in
de wind te verspreiden.
En mijn gezel keerde terug, zo maar. En ze vervulde me met Haar Schoonheid en
ik liet Haar toe. Ik liet Haar Woorden vloeien, om te leven. Haar Woorden, Mijn
Woorden, Slangenwoorden, één Woord. Liefde.

217

MoedersRozenkrans_V6.indd 217 07-04-2008 16:05:28


218

MoedersRozenkrans_V6.indd 218 07-04-2008 16:05:28


Epiloog
De terugkeer van de gevederde

In het tij der dingen


Rust Hij
Rust Zij
Bid ik voor Haar.

In het tij der dingen

Vertrekt dra de laatste van de slangenmensen. Naar huis. We hebben afscheid


genomen, ver van de mensen, met enkel de wolken als getuige. Onbeholpen, als
kinderen, hebben we de ruimte verzameld in een zetelboot. Hij zat op het dek en
dronk net een glas te veel. Om verhalen te vertellen en zichzelf alleen terug te vin-
den achter de piano en de gitaar. Gebroken vingers zongen over wat al die tijd in de
lucht was blijven luisteren. Kleine mensentranen om het vuur dat brandt. Terug in
de boot klonk enkel nog het kloppen van een hart voor een ander hart. Vingers die
troost zochten in grijzend haar. De wereld zonk achter het gordijn van de kajuit.
Mens tegen mens. In het uur dat de nieuwe wereld aanmeert. Een kus die langs
mijn lippen scheert en landt bij de vrouw en kinderen die hem verwachten in het
oude en dezelfde in het nieuwe. Mensen keren huiswaarts.

219

MoedersRozenkrans_V6.indd 219 07-04-2008 16:05:28


In het tij der dingen
Rust Hij
Rust Zij
Bid ik voor Haar en
Haar.

In het tij der dingen

Is Zij ginds ontwaakt, daar dichtbij in mijn eigen bed, in mijn eigen huis, in de
ander die ik al die tijd mijn man heb genoemd. Na een leven lang van stilte is Ze
opgestaan, als geen ander. In het verlies van dromen. Dromen die geen ander met
je wenst te delen. In het puin van luchtkastelen heeft Zij zich een weg gebaand in
een koortsige nacht, onder een maan die voor het eerst onze bedstede geheel en al
verlichtte. Toornig is Ze gerezen daar waar ik Haar niet meer verwacht had. In een
bed dronken van illusies. In eigen huis is Ze opgestaan. Onder het gesternte dat
geen voorspelling duldde. In hem droeg Zij vleugels. Mijn Gevederde, een draak.
Zijn vuur verschroeit mijn slangenhuid. Het afleggen van de mantels van verlan-
gen die andere wegen verhullen.

In het tij der dingen


Rust Hij
Rust Zij
Bid ik voor Haar en
Haar.
In luister.

In het tij der dingen

Slaat een jonge vrouw, die mijn gezicht in zich draagt, de gensters uit de aarde.
In haar ritme ligt de bloei van de volgende lente, het nieuwe bloed dat dra over
de aarde zal vloeien. En Haar zal roepen, onversaagd, in het eeuwige ritme van
razernij. Vernietigen zal ze en Zij, alle sporen die ik heb gezaaid en gevoed, alles
wat zich onder mijn handen een leven heeft gezocht. In het horen van een andere
hartenklop, zal ook Zij zich laten verleiden door die Stem. Zal ook Zij bijten, zich
laten eten. En in haar en Haar, zal ook ik de nieuwe lente dragen met een andere
geur. Net zo bedwelmend, net zo giftig. Zal Zij rijzen boven het ei van de wereld.

220

MoedersRozenkrans_V6.indd 220 07-04-2008 16:05:28


In het tij der dingen
Rust Hij
Rust Zij
Bid ik voor Haar en
Haar.
In luister.
Voor het ruisen
Van de veren.

In het tij der dingen

Streelt een verweerde en vertrouwde hand me met één strook uit de grond van
mijn bestaan in het Ongekende. In een handomdraai draait de wereld om zijn as,
stijgt Zij uit mijn lenden en met Haar alles wat geen mens in eeuwen tot leven
heeft gebracht. In één vinger het antwoord voor levens van vragen en geen ant-
woorden. Met één gebaar ben ik terug in de schoot. Ik ben Haar. Ik ben een Slang.
Ik ben de Slang. Hart en ziel. Alles van Haar, ben ik. Ik ben de Mensenslang. Wij
brengen elkaar tot leven. Voorbij is de strijd, voorbij de schreeuw om bestaan.

In het tij der dingen


Rust Hij
Rust Zij
Bid ik voor Haar en
Haar.
In luister.
Voor het ruisen
Van de veren.
Die de Tijd
Overhalen.

In het tij der dingen

Schrijft een vriend aan mijn zij, zijn verhaal in het mijne. Een andere draad, de-
zelfde draad, die zich weeft in mijn draad, in zijn draad, in zijn verhaal. In andere
verhalen. Verhalen van mensen en anderen, en vrienden die verhalen. Verhalen
die ruisen en slangen die luisteren. In kinderen en in de bomen onder hun voeten.

221

MoedersRozenkrans_V6.indd 221 07-04-2008 16:05:28


Verhalen die prevelen, als oude vrouwen langs de weg. Oude vrouwen die het ge-
zicht van mijn vriend dragen, die mijn gezicht dragen, die het gezicht dragen van
onze kinderen. Draden die breken en draden die herbeginnen in het vallen van de
bladeren, in het vallen van de rozenbladeren. Rozen die geuren naar de verhalen
van morgen, van moeders die prevelen en fluisteren. Mijn kind, mijn kind. Er is
een slang, er is een moeder, er zijn de veren van de vogels en er is het zuchten en
stokken van een Moeders adem. Als ze koortsig zoekt naar een parel die past in
het hart van haar hand. En bidt.

In het tij der dingen


Rust Hij
Rust Zij
Bid ik voor Haar en
Haar.
In luister.
Voor het ruisen
Van de veren.
Die de Tijd
Overhalen.
In Moeders
Rozenkrans.
In mijn hand en
Haar Hand.
In het tij der dingen.

Einde

Ester Konincks

222

MoedersRozenkrans_V6.indd 222 07-04-2008 16:05:28


Wees gegroet
Beste lezer,

De tekst die in je handen ligt, strekt zich niet verder uit dan de grenzen van je eigen
bewustzijn. Op het einde van de rit zul je slechts jezelf terugvinden. Misschien is
het dan ook dwaasheid om op deze manier op weg te gaan, om de dingen al lezend
te onderzoeken. Maar dan nog zal dit lezen misschien wat verlichting brengen.
Immers, je bevindt je reeds in het duister van deze woorden. Weet dat ik jou al eens
heb ontmoet. Misschien was jij die ergerlijke klant in het postkantoor om de hoek.
Of die voorbijganger aan de andere kant van de wereld, zonder het te weten om-
geven door grootse schoonheid. Misschien zag ik je in de achteruitkijkspiegel van
de ochtendfile. Of misschien was je wel die bevallige waternimf in mijn dromen,
vloekend in de gang van mijn gehoor over alle ongerief in de wereld, een fragment
van de eindeloze berichtgeving die dagelijks bij me binnensluipt. Ergens in dit nu
ben jij zeker bij mij binnengesijpeld, in aangename momenten of in een sombere
bui. Zo maak je deel uit van mijn wereld, hoe dan ook. Je bent aanwezig in mij en
daardoor ook in mijn woorden. Dankbaar voor je bijdrage nodig ik jou dan ook uit
voor deze samenkomst, voor dit samenvallen van ons beider zijn. Lichtvoetig en
dwaas genoeg om te verkennen wat toch al geschreven staat. Ik wens ons allebei
een voorspoedige reis. Met de glimlach op het gezicht.
In dit werkstuk heb ik wetenschap en religie samengebracht. Ik heb geprobeerd
om verslag uit te brengen van wat zowel de onderzoeker als het object ervaart.
Dit boek is een verzameling geschriften waarin je zowel de ontwikkeling van de
onderzoeker/auteur als die van het object/hoofdpersonage van het boek (‘Ester
Konincks’) kan volgen. Het personage Ester Konincks is de rangschikking van het
zelfbewustzijn van de auteur en dus niet gelijk aan de auteur. Dit soort van onder-
zoek vraagt de volledige toewijding van de wetenschapper en kroniekschrijver, en
een onophoudelijk afwegen van wat het object van het onderzoek is.

223

MoedersRozenkrans_V6.indd 223 07-04-2008 16:05:28


In die zin zijn de rapporten ‘liefdesgebeden’, neergeschreven met mijn uiterste in-
zet en met een open hart en een open geest voor de ervaringen van het object. Het
zijn eigenschappen die de onderzoeker nodig heeft om aan wetenschap te doen.
Religie vergt dezelfde eigenschappen. De wetenschapper gebruikt ze om zich los
te maken van het object, de mysticus om er zich mee te verenigen. Misschien zijn
deze twee benaderingspogingen niet te verzoenen. Toch hebben ze geleid tot het
werkstuk in je handen, lezer. Een dwaze poging om zelfbewustzijn te registeren
en toch los te laten. Een onnozele onderneming waarschijnlijk, maar dan wel een
waarvoor ik in al zijn onmogelijkheid oneindig dankbaar ben. Daarom ben ik ook
zeer dankbaar voor je dappere poging om dit tot het jouwe te maken.
Bovendien zijn dit niet zomaar ‘liefdesgebeden’. Het zijn liefdesgebeden voor een
‘stervende Godin’. Als auteur ben ik het die mijn zelfbewustzijn met de naam
Ester Konincks in het leven roep. Bij naam en in elk woord dat zich op het papier
uitdrukt. Ik ben de goddelijke schepper van Ester, ik ben haar godin. Terwijl Ester
ook elk deel van mezelf bevat, want buiten mezelf kan ik niet scheppen. Ik ben
de Godin, in wie alles zich bevindt, dus ook Ester. Alle liefdesgebeden die ik heb
geschreven als verslaggeving van Esters levenswandel, zijn de woorden die Ester
tot haar schepper richt. Een cirkel, een dwaze cirkel. Een mooie levensgang die
zichzelf in leven houdt. Want Ester heeft mij ook aan mijzelf kenbaar gemaakt.
Ester heeft letterlijk ook de godin geschapen. We zijn elkanders evenbeeld en toch
niet gelijk. Een spiegel waarin ook jouw gezicht te zien is, lezer.
Daaraan moet ik toevoegen dat het gezicht in de spiegel ‘stervende’ is. Veranderlijk
zoals het duister in het licht. Het gezicht dat jij jezelf hebt gegeven, het gezicht
dat ik mezelf heb gegeven, het gezicht van Ester is stervende, veranderend. Het is
dwaas om er veel belang aan te hechten. En toch doe je dat, doe ik dat, doet Ester
dat. We scheppen onszelf, het beeld, een stervende Godin. Of voor jou misschien
een god, maar niettemin stervende. Met de grond gelijkgemaakt door het getij in
alle leven: de goden, de mensen, de onderzoeker en zijn geliefde object, ik en Ester,
de non en haar geliefde Heer. Toch blijven we glimlachen, zo zijn we dwaas en het
mooist. Een innige wetenschap.
In de wetenschap, maar ook in religie, moet het parcours worden vastgelegd. Een
leidraad voor wat te onderzoeken valt, het labyrint dat naar het goddelijke moet
leiden. Zowel bij de monnik als bij de wetenschapper is die leidraad bij voorkeur
iets wat begeestering opwekt. Daarom heb ik als onderzoeksmethode, als heilig
boek, ‘seks’ gekozen. Een passie voor het schikken van bloemen, de loopsport, de
reparatie van gasgeisers of de muziek bij doofstomme films had ook gekund. Maar
dat was zowel vreemd voor mij als voor mijn geordend zelfbewustzijn ‘Ester’. Dat
bestaat immers vooral uit seksuele herinneringen en verlangens. Deze keuze was
vrij en toch gebonden. Enerzijds de passionele vrijheid van Ester om zichzelf te

224

MoedersRozenkrans_V6.indd 224 07-04-2008 16:05:29


vinden, anderzijds de wetenschapper die gebonden is door zijn voorliefde voor zijn
object. Wederkerige, voorwaardelijke ontvlamming. Torenhoge vlammen van pas-
sie, die zowel de vasthoudende onderzoeker, de moegestreden pastoor en Ester als
gelijk welke andere menselijke dwaas treffen. Dus ook jou, lezer.
De verslaggeving van dit parcours, van dit onderzoek naar het zelf via seks, vertaalt
zich in verschillende hoofdstukken met dezelfde structuur. Deze hoofdstukken
bevatten telkens een reeks experimenten, met een algemene inleiding per reeks
en een specificatie per experiment. De reeks ‘Daglichtparels’, waarop ik later nog
terugkom, is de uitzondering en kreeg geen inleiding. Een goede, gedisciplineerde
wetenschapper beschouwt zijn object vanuit verschillende hoeken, op verschil-
lende momenten, over een langere periode van tijd. Bij elk van deze onderzoeken
worden de parameters afgewogen, vastgesteld en zorgvuldig gerapporteerd. Zo heb
ik ook de verzamelde zelfherinnering van Ester geordend, gericht en belicht. Het
zichzelf herinnerende bewustzijn met al zijn verhalen werd opgedeeld in thema’s.
Dit zijn hoofdstukken in het boek. Daarbij wordt het thema van onderzoek telkens
aangereikt. Bij elke zelfherinnering of ‘parel’ worden ook de exacte parameters voor
het experiment aangegeven. Zo kun je als toekijkende bijstaander de juiste positie
aannemen en jezelf helemaal instellen op het voorhanden zijnde experiment. Door
die precieze afstelling zul jij, beste lezer, in de schoenen van Ester stappen. Je zult
de werkelijkheid vanuit haar perspectief benaderen, je verenigen en ook toegewijd
overgaan in de versmelting. Een dwaze onderneming.
De vertaling van die éénwording, het samensmelten van jou en Ester, is uitgedrukt
in woorden van een devote mystica. Liefdesgebeden die de dwazen van geest fluis-
teren in het ongewisse, in de verbinding. Verhalen met andere woorden en andere
zinsconstructies dan de inleidingen, die werden neergeschreven door de deskun-
dige in het scheppen van wetten. Deze liefdesbelijdenissen herhalen zichzelf keer
op keer, met dezelfde woorden, in een ander ritme, met een andere trilling. Ester
brengt het waarnemende zelf van de auteur in beroering en verandert het zijn in
een Godszijn. Daar zijn geen precieze woorden voor. Slechts vage beroeringen die
niet verklaren, maar blijven hangen als een parfum in de lentelucht. En dat terwijl
zowel Ester als de auteur slechts één energie zijn, een energie die zijn uitdruk-
king vindt op papier. Eén dwaze godin, die zichzelf telkens opnieuw uitvindt en
opnieuw. Dwaas en nog dwazer, maar met een steeds breder glimlach en af en toe
wat gelach in de wind.
En dat terwijl alle deelnemers in dit toneelstuk onderhevig zijn aan ‘tijd’, Tijdzijn
in het schrijven zelf. Allen komen ze samen in het schrijven van de verhalen. Elk
van hen is tijd. Het schrijven zelf, het rapport waardoor de tijd zich uitdrukt in
jou, liefste lezer. De tijd van de auteur om te schrijven en de tijd die Ester is. De
gezwinde onderzoeker en de geduldige monnik zijn tijd. Een passioneel paren met

225

MoedersRozenkrans_V6.indd 225 07-04-2008 16:05:29


de tijd voor zowel de auteur als voor Ester, onder de invloed van een dansende
slang. Een slang van bewustzijnsschichten, die de auteur omzet in schrijven en Es-
ter in aanwezig zijn in het schrijven. De slang is tijd. Deze slang van slapend zijn,
van slapende tijd is ook in jou, lezer. En zoals jij leest over haar, zoals jij haar leest,
zo zal zij zich ook aan jou uitdrukken, deze bewustzijnsslang. Deze kronkelende
vuurgodin die zich in Ester een weg omhoog zocht van haar bekkenbodem tot de
kruin van haar hoofd en verder, in elke cel. En die de auteur, met elke stap omhoog
voor Ester, genadeloos naar beneden bracht. Zoals het verzamelde bewustzijn van
Ester zich met elke dans van de slang uitbreidde, zo verengde de beleefde wereld
van de auteur zich. Met verlies van wat achteraf overbodig was gebleken. Zekerhe-
den. De verloren onderzoeker en de godvergeten monnik, beiden op hun knieën.
Nederig in elk opzicht. Dwaas in elk opzicht.
Want deze slang, deze godverliefde kracht is energie en bewustzijn. Zelfs al zou
ze slapen, ingedommeld zijn bij jou, lezer, dan nog draagt ze je, deze kracht. Zoals
ze mij als auteur omarmt, zoals ze Ester aanzette tot elke bewuste en onbewuste
stap in haar leven. Zoals ze mijn onderzoekende zelf aanwakkert in zelfbewustzijn,
zoals ze mij mezelf laat vergeten in Ester die zich overgeeft aan het onbewuste,
aan het onbekende, aan het onkenbare, aan energie. Aan de slang. Aan de tijd die
is, in alles, in het lezen van de kronkels van dwazen. De godgeleerden en zieners
gelijk. Een kracht die, wanneer ze wakker is, je zelfbewust aanzet om jezelf achter
te laten en de slang in haar staart te laten bijten. De begijn valt over zichzelf in de
armen van het goddelijke en de nuchtere laborant staart door zijn microscoop in
Gods oog. En jij, lezer, valt in jezelf bij het lezen van zoveel gedraai. De mond van
de dwazen is rond.
In al dat dwaas gedoe heb ik ook moeten vaststellen dat het onmogelijk is om uit
de mal van het menselijk leven te breken. Mijn lichaam is ermee verbonden en zo
ook telkens en opnieuw mijn samengestelde zijn dat ik als mijn wereld ervaar. Zo
passen deze verhalen, deze liefdesgebeden, in de traditie die mij omringt. Ik heb
deze bestaansgeschiedenis niet opgezocht. Maar aangezien alles met elkaar ver-
bonden is, drong ze zich als vanzelf aan mij op bij het ordenen, bij het vinden van
een kader voor de zelfherinneringen van het bewuste en onbewuste van gisteren
en morgen. Voor dat alles kwam de traditie van de rozenkrans me tegemoet. Ze
kwam me zomaar aanwaaien op de aandriften van mijn innerlijk, van Ester, van
alle mensen. Een keten van gedachten en gevoelens bracht dat oude snoer onder
mijn aandacht. Oude dwaasheid onder nieuwe luchten. Wat een klucht, zou de
dwaas denken.
Toegewijd aan mijn opdracht heb ik de geschiedenis van de rozenkrans onder-
zocht, hulp gezocht, een voorbeeld gekocht. Ik heb de ketting in mijn handen
gelegd, het bedevaartsoord rondgelopen, de verschillende staties bekeken en me

226

MoedersRozenkrans_V6.indd 226 07-04-2008 16:05:29


afgevraagd: “wat is dit?” De rozenkrans had inderdaad een hele geschiedenis, al
dan niet ondersteund door de verschillende kerkvorsten. Als onderzoeker neemt
men alleen maar datgene waar wat de eigen waarheid ondersteunt, door gelijkenis
of door afwijking. Daarom ga ik er ook van uit dat mijn onderzoek naar de achter-
grond van de rozenkrans heel wat tekortkomingen vertoont. Een wetenschapper
is uiteindelijk ook maar een dwaas die in het licht met zichzelf kan blijven lachen.
Maar het gaf mij wel een idee van wat een ‘rozenkrans’ voor mij en voor de verha-
len van Ester betekende. Ik kon de verschillende verhalen rangschikken zoals de
mysteriën in de oorspronkelijke rozenkrans. Alleen dwazen proberen een mysterie
te doorgronden.
De wetenschapper kon zijn stuk kwijt in de inleiding van het mysterie. Zo zou de
inleider van het mysterie ook hebben gedaan bij het voorlezen van de mysteriën
van Christus in de oorspronkelijke rozenkrans. De mysteriën van Christus, die
belicht worden door ze te bekijken door de ogen van de teergeliefde Maria. De
eerste voorlezer zou de levensfase van Christus geschetst hebben, waarna de pre-
dikant zou voorgaan tot het openen van het echte mysterie, van het echte tableau.
En Ester, de belevende zelfwaarneming, de toegewijde godverliefde, kon in dat
tableau haar deel kwijt. In dit bedelsnoer was er plaats voor beiden. Een parel voor
de dwaze Ester en een structuur binnen een erkend kader, voor de wetenschapper,
de verslaggever, de auteur.
Bovendien kon Ester ook haar eigen rozenkrans rijgen, letterlijk maken. Voor elk
van haar gebeden werd er een parel gekozen, een eigen parel, een parel die het ver-
haal zou vertellen. En zo schiep Ester een hele rozenkrans, voor Haar Moeder, voor
de Godin, voor mij en dus ook voor jou, liefste lezer. Een rozenkrans om van te
houden als was die een dierbaar kleinood van je moeder en al levenslang in de fami-
lie. Om het heilige te heiligen, in zelfbewuste herinnering van het leven, in het aan-
schouwen van jezelf, je heilige zelf. Een vrolijke dwaasheid, een parelsnoer, dwaze
vrouwelijkheid, schoongewassen gekte, allemaal verenigd in de totale nutteloosheid
van een parelketting. Je kan zonder, lezer, maar het werkt dieper met. Neem gerust
een kijkje naar dat zichzelf verheerlijkende stukje schoonheid. Je trouwe kroniek-
schrijver kan het weten, hoewel de man in mij de schouders ophaalt bij dit soort
van trivialiteiten. Het is dwaasheid die enkel mogelijk is omdat ik van mijn vrouw,
Ester houd. Het is aan de man in mij om nuchter te blijven bij de aanblik van
schoonheid, en het is aan de vrouw in mij om van elke schone parel te houden. En
om samen te leven, als goedgeaarde dwazen in het lezen van een rozenkrans.
Met alle tradities moet gebroken worden, alle regels moeten met de voeten getre-
den worden. Zo ook die van de rozenkrans. Een deel van de herinneringen van
Ester volgt niet de klassieke structuur van inleiding gevolgd door gebedsparel. In
dat deel is niet langer de wetenschapper, de monnik, de onderzoeker of de geliefde

227

MoedersRozenkrans_V6.indd 227 07-04-2008 16:05:29


aan het woord, maar heel gewoon ik als Ester. Met als enig verschil dat de laatste
de zelfconstructie is van de eerste. In de Daglichtparels zijn beide benaderings-
pogingen dezelfde. Het leven van elke dag vraagt onderzoekend vermogen als je
sleur wilt vermijden. Het vraagt overgave of het wordt saai en bleek. Bovendien is
het een ervaring die nooit ophoudt, die geen voorwaarden of parameters stelt. Het
leven van elke dag is schoon in zijn eenvoud en in zijn oprechte vraag naar niet
aflatende toewijding, inzet en liefde voor het object, het leven van elke dag. Het
leven van elke dag ademen, bewegen, voor het levensonderhoud zorgen, werken,
met steeds dezelfde gezichten die toch veranderen. Dwaasheid is het, liefste lezer,
om het ergens anders te zoeken. Dwaasheid om te lezen wat je zelf ook al wist, om
de confrontatie met je eigen herinneringen van vandaag en morgen aan te moeten
gaan.
Terwijl in het tij der dingen alles gelijk blijft. Jouw herinneringen, die van Ester
en die van de auteur, die van de vorser en de kerkvader, maar ook die van de dwa-
zen. Met zachte veren veegt het tij der dingen alle woorden leeg. Alles wat reeds
geschreven was, is opnieuw vol leegte. En in het tij der dingen keert alles terug.
De eerste dingen, de woorden die herinneren aan wat is, die energie tot bewust-
zijn maken, bewust of onbewust. In het tij der dingen worden hoofden en harten
geboren, de goden voor de kerkbezoekers en diezelfde goden als demonen voor de
godslasteraars. In het tij der dingen worden geboren diegenen die de goden van
hun woorden ontdoen, de wetenschappers, en de schrijvers die woorden geven aan
de gedachten van de eersten en de laatsten. Maar ook de Esters en hun slangen,
hun gevederde slangen. Geboren en ondergegaan in het tij der dingen, zouden de
dwazen glimlachen.
Daarom prevel ik geduldig en telkens opnieuw, onverminderd voort, in een eeu-
wig ritme, dank u wel, heerlijk dwaasheid, leven. Dank u wel en opnieuw dank u,
dwaas. Oneindige dwaasheid, oneindige dankbaarheid.

Amen, zei de dwaas met een glimlach.

De auteur

228

MoedersRozenkrans_V6.indd 228 07-04-2008 16:05:29


MoedersRozenkrans_V6.indd 229 07-04-2008 16:05:29
MoedersRozenkrans_V6.indd 230 07-04-2008 16:05:29

You might also like