Wortubuku Fu Sranan Tongo

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 274

Wortubuku

fu Sranan Tongo
Sranan Tongo – Nederlands Woordenboek

Redaktie:
John Wilner

Medewerkers:
Ronald Pinas, Lucien Donk, Hertoch Linger
Arnie Lo-Ning-Hing, Tieneke MacBean, Celita Zebeda-Bendt,
Chiquita Pawironadi-Nunez, Dorothy Wong Loi Sing

SIL International
5e editie
© 2007 SIL International
Woord vooraf
Zoals alle woordenboeken moet ook dit Sranan Tongo woordenboek worden beschouwd als iets
waaraan men steeds kan blijven doorwerken. Alle levende talen zijn voortdurend in beweging. Er
komen nieuwe woorden bij, terwijl andere woorden van betekenis veranderen of in onbruik raken.
Sranan Tongo maakt veelvuldig gebruik van leenwoorden uit andere talen, waarbij de uitspraak
wordt gewijzigd en de betekenis naar wens wordt aangepast. Dit woordenboek is een
momentopname van het Sranan Tongo zoals het nu wordt gesproken. Het is bedoeld als hulp voor
Nederlands sprekenden die Sranan Tongo willen leren. De gegevens zijn in Paramaribo verzameld in
de periode van 1981 tot 2003.

Sranan Tongo bestaat al betrekkelijk lang in geschreven vorm, met teksten uit de achtiende eeuw en
zelfs daarvoor. Er is een aantal woordenboeken en woordenlijsten samengesteld waarvan het eerste,
met de hand geschreven, woordenboek van Schumann dateert uit 1783. Toch blijft Sranan Tongo
voornamelijk een gesproken taal en heeft door de jaren heen veel veranderingen ondergaan. Veel van
de woorden die in vroegere woordenboeken en woordenlijsten staan, zijn veranderd van vorm of
worden niet meer gebruikt. Bij het samenstellen van dit woordenboek is gebruik gemaakt van al
bestaande woordenlijsten, geschreven teksten, in het bijzonder teksten die zijn uitgegeven door het
SIL te Suriname, en andere materialen die door de samenstellers zijn verzameld. Het woordenboek
wil meer zijn dan een woordenlijst, het vermeldt ook de verschillende manieren waarop een woord
gebruikt wordt en laat de verschillende betekenissen zien in voorbeeldzinnen. Idioom, dat zo
karakteristiek is voor de taal, maar vaak ook zo verwarrend voor wie de taal wil leren, is ook in dit
woordenboek opgenomen. Woorden die in onbruik zijn geraakt, staan er niet meer in, of worden
aangeduid als verouderd.

We willen onze erkentelijkheid uitspreken tegenover de leden van SIL International die veel
hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van dit woordenboek. Wijlen Dr. Charles Peck leidde
de eerste werkconferentie in 1987, die tevens het begin van dit project was. Dr. W. J. A. Pet
maakte het eerste computerprogramma om de gegevens te ordenen. De heren Nicolaas Doelman
en Norbert Rennert hebben vervolgens veel belangrijke hulp verleend bij de ontwikkeling en de
verwerking van deze gegevens. De laatste heeft de uitgave van dit woordenboek verzorgd, zowel
in gedrukte vorm als op CD.
We zijn veel dank verschuldigd aan hen die met hun kennis van de taal en hun deskundigheid
hebben bijgedragen aan deze uitgave. Een bijzonder woord van dank gaat uit naar France Olivieira,
vroeger werkzaam bij de Nationale UNESCO Commissie Suriname (NUCS), die het eerste
ontwerp grondig heeft doorgelezen en van commentaar voorzien. Dr. Renata de Bies, die aan het
Instituut voor Taalonderzoek en Taalontwikkeling (IvTeT) was verbonden en nu aan de
Universiteit van Suriname werkt, heeft gedurende het hele project met haar deskundigheid op het
gebied van lexicografie waardevolle adviezen gegeven. Besprekingen met Dr. Robby Morroy, die
nu bij het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) werkt, hebben geholpen om de structuur
van de taal en de toepassing van de spellingregels beter te begrijpen. Wij danken ook Pieter
Teunissen en Marga Werkhoven voor hun lijst met namen van planten en dieren, die opgenomen is
in de woordenlijst uitgegeven door de Stichting Volkslectuur. We hebben die gebruikt voor de
Latijnse namen van planten en dieren in dit woordenboek. Ook maakten we gebruik van andere
waardevolle informatiebronnen. Deze worden vermeld onder Geraadpleegde literatuur.
Vanzelfsprekend blijven wij verantwoordelijk voor de uiteindelijke vorm en de inhoud van dit
woordenboek.

2 Sranan Tongo – Nederlands


Woordenboek
Inleiding
Sranan Tongo wordt voornamelijk in het kustgebied van Suriname, Zuid Amerika, gesproken. Het is
een mengtaal, ontstaan in de zeventiende eeuw als gevolg van de import van slaven uit West Afrika.
Suriname werd in die tijd afwisselend overheerst door Groot-Brittannië en de Staat der Nederlanden.
De talen van deze naties en ook die van de slavenhandelaren hadden belangrijke invloed op de
ontwikkeling van het Sranan Tongo. In 1975 werd Suriname onafhankelijk van Nederland, maar de
officiële taal van het land is nog altijd Nederlands. Dit is ook de taal van het onderwijs. In de media,
vooral op televisie, wordt dikwijls Engels gebruikt, een taal met een hoge status. Het zijn
voornamelijk deze twee talen die nu de ontwikkeling van Sranan Tongo beïnvloeden.

Bij het samenstellen van een woordenboek krijgt men direct te maken met de vraag of een bepaald
woord in het woordenboek thuis hoort of niet. Suriname is een veeltalige samenleving en
Surinamers lenen in hun dagelijkse conversatie voortdurend woorden uit andere talen. Ze lijken daar
zelfs een bijzonder genoegen in te scheppen. Als gevolg daarvan is het niet altijd gemakkelijk vast te
stellen of een woord in de taal is opgenomen of niet. De grens tussen Sranan Tongo en Surinaams
Nederlands is soms moeilijk te bepalen.

Nog een probleem bij het samenstellen van het woordenboek is de vraag hoe een woord geschreven
moet worden. In dit woordenboek hebben we getracht de officiële spelling voor Sranan Tongo te
gebruiken die door de Surinaamse regering is aangenomen bij het Besluit van 15 juli 1986 no. 4501.
In gesproken Sranan Tongo worden delen van woorden dikwijls weggelaten. Men zegt bijvoorbeeld
gewoonlijk mi nak en in plaats van mi naki en ‘ik sloeg hem.’ De commissie die de spellingregels
voor Sranan Tongo moest vast stellen, gaf als eerste grondregel dat woorden moesten worden
geschreven zoals ze worden uitgesproken in de volledige vorm. Naki is dus de juiste spelling voor
‘sloeg.’

Er zijn echter enkele woorden waarvan de volledige vorm vrijwel nooit wordt gehoord, of alleen
onder bijzondere omstandigheden. De officiële spelling staat toe om in speciale gevallen gebruik te
maken van de apostrof om aan te geven dat een deel van het woord is weggelaten. Dit is bedoeld om
schrijvers, en vooral dichters, de ruimte te geven hun kunstvaardigheid te beoefenen. Gepubliceerde
woordenlijsten en andere geschreven teksten laten in een oogopslag zien dat de apostrof wordt
gebruikt voor de normale uitspraak. Zo vinden we bijvoorbeeld in de woordenlijst die door de
Stichting Volkslectuur is uitgegeven, at’oso in plaats van ati-oso ‘ziekenhuis.’ Omdat dit
woordenboek vooral bedoeld is voor mensen die de taal willen leren, en omdat Sranan Tongo in de
eerste plaats een gesproken taal is en niet een geschreven taal, is het trefwoord geschreven in de
vorm waarin men die als regel te horen krijgt. In enkele gevallen is er een nuanceverschil tussen de
volledige vorm van een woord en de verkorte vorm, zoals bij mu, mus en musu. In gevallen waarbij
de verkorte vorm de voorkeur lijkt te hebben of waar verschil in betekenis bestaat, werden alle
vormen opgenomen.

Een gelijksoortig probleem doet zich voor bij samengestelde woorden. De spellingcommissie
adviseerde de combinaties van woorden aaneen te schrijven als het samengestelde woord een andere
functie of betekenis heeft dan de los geschreven woorden. De woorden ala dei betekenen
bijvoorbeeld ‘elke dag’ en worden los van elkaar geschreven. Maar aladei betekent ‘alledaags’ en
wordt daarom aan elkaar geschreven. Het feit doet zich voor dat de taal waarin al het onderwijs in
Suriname wordt gegeven, Nederlands, veel samengestelde woorden kent. Als gevolg daarvan
schrijven veel goed opgeleide Surinamers woorden aan elkaar als samengestelde woorden. (Bijv.
wansma ‘iemand,’ bromkisiri ‘bloemenzaad,’ agumeti ‘varkensvlees’). Deze en vele dergelijke
woorden kunnen volgens de aanbeveling van de spellingcommissie los geschreven worden (wan
sma, bromki siri, agu meti).
Zelfs de naam van de taal zien we op twee manieren gespeld: Sranantongo en Sranan Tongo. Wie
Sranan Tongo leest, zal zeker tegenstrijdigheden vinden in de grote hoeveelheid teksten die
beschikbaar zijn, en mogelijk ook in dit woordenboek.

Men hoopte dat door het installeren van een spellingcommissie in 1984 en de aanname door de
Surinaamse regering van de spelling in juli 1986 een einde zou komen aan de verwarring die toen
heerste rond de juiste spelling van het Sranan Tongo. De aanbeveling van de commissie was dat
de regering de spelling bekend zou maken bij alle belanghebbende instanties. En verder dat er een
commissie zou komen die de definitieve woordenlijst zou samenstellen met de correcte spelling
van de woorden in het Sranan Tongo. Helaas zijn deze aanbevelingen nooit overgenomen en is de
verwarring over de spelling nog net zo groot als voorheen. We kunnen slechts hopen dat
geïnteresseerden ooit eens bij elkaar zullen komen om het werk af te maken dat jaren geleden
werd begonnen.

Structuur van de informatie onder een trefwoord in het woordenboek


Er staan drie soorten trefwoorden in het woordenboek: hoofdtrefwoorden, subtrefwoorden en
verwijzende trefwoorden. Onder een hoofdtrefwoord vindt men alle informatie over dat woord.
Subtrefwoorden staan onder hoofdtrefwoorden en bevatten combinaties van woorden met het
hoofdtrefwoord zoals uitdrukkingen. Verwijzende trefwoorden zijn afgekort en verwijzen de lezer
naar een ander trefwoord waar meer informatie te vinden is.

Hoofdtrefwoord
Dit staat vet gedrukt. In sommige gevallen is de uitspraak niet op te maken uit de geschreven
vorm. (Zie de ‘regels voor de uitspraak’ hieronder.) In zulke gevallen wordt het hoofdtrefwoord
gevolgd door een aanwijzing over de uitspraak, bijv. bongo ['boŋ go] of golu ['xo lu].
Soms wordt een hoofdtrefwoord gevolgd door een verlaagd nummer. Dit duidt aan dat er een
homoniem is (d.w.z. een ander woord dat op dezelfde manier wordt gespeld en uitgesproken.) Zo is
er het woord lobi dat ‘liefde’ betekent en ook lobi dat ‘wrijven’ betekent. Omdat de betekenissen
niets met elkaar te maken hebben, worden deze woorden als homoniemen lobi1 en lobi2 vermeld.

Woordsoort
In Sranan Tongo kan hetzelfde woord dienst doen als werkwoord, zelfstandig naamwoord,
bijvoeglijk naamwoord of nog een andere woordsoort, afhankelijk van de plaats in de zin. De vorm
van het woord verandert daarbij niet.
Vorbeelden:
Mi bai tu kilo sukru na wenkri. ‘Ik kocht twee kilo suiker in de
winkel.’ A te sukru tumsi. ‘De thee is te zoet.’
Sukru en pikinso moro. ‘Maak hem nog wat zoeter.’

Mi gi yu a buku. ‘Ik gaf je het boek.’


Mi bai a buku gi yu. ‘Ik kocht het boek voor jou.’

Mi leisi a buku kba. ‘Ik heb het boek al gelezen.’


Mi leisi a buku te na a kba. ‘Ik heb het boek uitgelezen.’
Mi kba leisi a buku. ‘Ik heb het boek uit.’

De woordsoort staat achter het hoofdtrefwoord vermeld. Als het hoofdtrefwoord meerdere functies
heeft, bijvoorbeeld een zelfstandig naamwoord is en ook een werkwoord, wordt dit door
genummerde betekenissen aangegeven. Omdat het woordenboek bedoeld is voor sprekers van het
Nederlands, staan
de woordsoorten in het Nederlands vermeld. De grammatica van het Sranan Tongo is anders dan die
van het Nederlands en heeft een eigen structuur en zinsdelen. Een volledige beschrijving van de
grammatica valt echter buiten het kader van deze inleiding. De woordsoort die achter het
hoofdtrefwoord staat, is wat een spreker van het Nederlands nodig heeft om te begrijpen hoe het
woord wordt gebruikt of hoe hij een gedachte in het Nederlands zou uitdrukken.

De betekenissen en voorbeeldzinnen
Na de woordsoort volgt de betekenis of een korte verklaring in het Nederlands. Vele woorden hebben
uiteenlopende betekenissen, maar er is wel verband tussen die betekenissen. Zo kan bijvoorbeeld
plata ‘plat’ betekenen, maar ook ‘ondiep’ of ‘dun.’ Als er verschillende, maar verwante betekenissen
van een woord bestaan, worden deze door nummers aangeduid met de vermelding dat het woord op
meerdere manieren kan functioneren.
Een korte weergave van de betekenis van een woord in een andere taal doet meestal te kort aan de
reikwijdte van de betekenis van dat woord. Om te laten zien hoe een trefwoord op verschillende
manieren wordt gebruikt, staat bij de meeste hoofdtrefwoorden een voorbeeldzin met een
Nederlandse vertaling. Omdat de namen van planten en dieren zelfs binnen een bepaalde taal kunnen
verschillen zijn de Latijnse namen vermeld om de juiste soort aan te geven.

Verwijzingen
De verschillende verwijzingen maken de lezer attent op woorden waarvan de betekenis samenhangt
met die van het trefwoord. Deze omvatten: afwijkende vormen (bijv. dyonsro en dyonsno ‘spoedig’),
antoniemen (tegenstellingen zoals faya ‘heet’ en kowru ‘koud’), synoniemen (woorden van gelijke
betekenis zoals owru ‘oud’ en grani ‘bejaard’), vrouwelijk en mannelijk (bijv. de mannelijk
tegenhanger van kaw ‘koe’ is bulu ‘stier’), en algemeen tegenover specifiek (bijv. kloru ‘kleur’ is
algemeen tegenover het specifieke redi ‘rood’, blaw ‘blauw’ of geri ‘geel’). Als een woord deel
uitmaakt van een woordpaar, wordt ook de tegenhanger genoemd (bijv. peiri ‘pijl’ en bo ‘boog’).
Dan is er nog het woord ZIE, dat de gebruiker verwijst naar woorden waarvan de betekenis
samenhangt met die van het trefwoord zonder te passen in een van de bovengenoemde categorieën.
Tenslotte kan er verwezen worden naar een lijst van woorden waarvan de betekenissen met elkaar
verwant zijn.

Etymologie
In enkele gevallen is aangegeven uit welke taal een woord afkomstig is. Soms helpt dit om het
ontstaan van homoniemen te verklaren. Zo komt het woord kaw1 ‘koe’ van het Engelse woord cow,
terwijl kaw2 ‘kauwen’ uit het Nederlands komt.

Subtrefwoorden
Dikwijls krijgt het trefwoord in combinatie met bepaalde andere woorden een heel eigen betekenis,
of de hele uitdrukking heeft een bepaalde betekenis. Deze woorden staan vet gedrukt in combinatie
met een herhaling van het trefwoord.

Nederlandse woordenlijst
Achter in het woordenboek is een Nederlandse woordenlijst toegevoegd om de spreker van het
Nederlands in staat te stellen bepaalde woorden of begrippen in het eerste deel van het woordenboek
op te zoeken. Achter het Nederlandse woord staat de woordsoort en een of meer Sranan Tongo
woorden. Voorbeeld:
veranderen ww. drai; kenki
Sommige Nederlandse woorden kunnen op meer dan een manier worden gebruikt. Daarom wordt de
lezer aangeraden om elke Sranan Tongo betekenis op te zoeken in het eerste deel van het
woordenboek om te bepalen in welke contekst de Sranan woorden gebruikt worden.
Het teken ~ laat zien waar het Nederlandse trefwoord voorkomt. Daar waar de Nederlandse
betekenis in het Sranan Tongo wordt weergegeven door een idiomatische uitdrukking, wordt de
lezer verwezen naar waar deze uitdrukking in het woordenboek kan worden opgezocht.
Bijvoorbeeld:
rede znw. wortu; in de ~ vallen koti wan sma mofo, ZIE: mofo.

Spelling
De uitspraak van klinkers en medeklinkers in Sranan Tongo is tamelijk eenvoudig. De uitspraak van
de klinkers a, e, i, o en u is gelijk aan die van het Spaans. Er zijn nog twee klinkers, è en ò. Deze
komen voor in woorden die kort geleden in de taal zijn opgenomen. Er zijn zes tweeklanken: ai, aw,
ei, èi, oi, en ow. Ook komen er nog twee klinkercombinaties voor: ew en ui. Deze lijken op
tweeklanken, maar worden uitgesproken als twee opeenvolgende klinkers. De medeklinkers worden
geschreven met de letters b, d, f, g, h, k, l, m, n, p, r, s, t, w en y. Er zijn vijf lettercombinaties die elk
één klank weergeven: dy, ng, ny, sy en ty, waarbij de y als j wordt uitgesproken. Zie de ‘regels voor
de uitspraak’ hieronder.
Woorden bestaan uit één of meer lettergrepen. De meeste lettergrepen worden gevormd door één
of meer medeklinkers gevolgd door een klinker of een tweeklank zoals in go ‘gaan’, bow
‘bouwen’ of krei ‘huilen’. De laatste letter van een lettergreep is soms een m of een n, zoals in
tompu ‘stomp’ of kundu ‘bult’, en minder vaak een andere medeklinker zoals in kapelka ‘vlinder’,
marbonsu ‘bepaald soort wesp’, of maspasi ‘onafhankelijkheid’. Meestal valt de klemtoon op de
voorlaatste lettergreep, behalve als de laatste lettergreep op een nasale medeklinker eindigt. Dan
valt de klemtoon op de laatste lettergreep.
Men hoort bij normaal spraakgebruik dikwijls verlengde klinkers of medeklinkers. Deze zijn meestal
het gevolg van een weggelaten klinker of van een samenvloeien met de volgende klinker. Er zijn
slechts enkele gevallen waarbij een verlengde klinker niet het gevolg is van het weglaten van een
klinker. Deze worden in de spelling weergegeven door een accent circumflex, zoals in pôti ‘arm’.
Een weggelaten klinker wordt aangeduid door een apostrof, bijvoorbeeld in m’ma van mama
‘moeder’.
Als in samengestelde woorden twee klinkers op elkaar volgen, wordt gewoonlijk de eerste klinker
weggelaten en is de tweede enigszins verlengd. Voorbeeld: bere ‘maag’ en ati ‘pijn’ vormen
samen ber’ati ‘maagpijn’.

Alleen als de uitspraak niet zomaar duidelijk is door de spelling wordt het trefwoord gevolgd door
een fonetische weergave. De lettergrepen worden gescheiden door spaties. De beklemtoonde
lettergreep wordt vooraf gegaan door een apostrof ('). Een verlengde klinker of medeklinker wordt
gevolgd door een verhoogde punt, bijvoorbeeld:
ed’ati [ed 'a· ti], of:
mamanten ['m·an teŋ].
De lettercombinaties ng en ny komen gewoonlijk aan het begin van een lettergreep, zoals in nanga
['na ŋa] ‘en, met’ en nyan [nʸaŋ] ‘eten’. In enkele gevallen wordt ng geschreven als er een n aan
het eind van een lettergreep komt en de g klank aan het begin van de volgende lettergreep. Zo
wordt het woord tongo ‘tong, taal’ uitgesproken als ['to ŋo], maar bongo ‘een soort drum’ als
['boŋ go]. Om letterverdubbeling te voorkomen heeft de spellingcommissie ervoor gekozen in de
schrijfwijze dit verschil niet weer te geven.
De medeklinkers k en g worden soms uitgesproken als [tʃ] en [dʒ] als ze voorafgaan aan i of e. Zo
worden bijvoorbeeld gi ‘geven’ en geri ‘geel’ soms uitgesproken als ['dʒi] en ['dʒe ři]. Op dezelfde
manier wordt triki ‘truc’ soms uitgesproken als ['tři tʃi]. Om consequent te blijven heeft de
commissie voorgesteld dat deze woorden met k en g worden geschreven. Er zijn enkele woorden die
beginnen met [tʃ] of [dʒ] gevolgd door i of e, zoals dyindya, dyeme en tyen, die nooit worden
uitgesproken met een g of k. Deze woorden worden geschreven zoals ze altijd worden uitgesproken.
In enkele gevallen
wordt de s wel eens uitgesproken als [ʃ] voor i of e. Zo wordt si ‘zien’ soms als [ʃi] uitgesproken en
swen ‘zwemmen’ soms als [ʃweŋ].

Regels voor de uitspraak


a [a] zoals in man
ai [ai] zoals in maaien
u
aw [a ] zoals in nauw
b [b] zoals in boom
d [d] zoals in doen
dy [dʒ] ongeveer zoals in het Engelse woord jungle
e [e] tussen de e van pet en de i van pit
[ə] zoals de stomme e in beginnen of verlaten
i
ei [e ] zoals in mee
ew [eu] zoals in eeuw
è [ɛ] zoals in en
èi [ɛi] zoals in eiland of ijs
f [f] zoals in feest
g [g] zoals in het Engelse woord go
h [h] zoals in halen
i [i] zoals in iemand
k [k] zoals in kind
l [l] zoals in laat
m [m] zoals in mes
n [n] zoals in nu
[m] aan het eind van een woord vóór een woord dat met b of p
begint
[ŋ] zoals de ng in gezang voor een g of k,
of aan het eind van een woord voor een adempauze
ng [ŋ] zoals in zingen
ny [nʸ] zoals in Anja
o [o] tussen de oo van boot en de o van bot
ò [ɔ] zoals in pot
oi [oi] zoals in mooi
u
ow [o ] ongeveer zoals in het Engelse woord boat
p [p] zoals in peper
r [ř] zoals in rouw
s [s] zoals in samen
sy [ʃ] zoals sjouwer
t [t] zoals in top
ty [tʃ] ongeveer zoals de ch in het Engelse woord church
u [u] zoals in boek
ui [ui] zoals in boei
w [w] zoals de Engelse w in work
y [y] zoals in jager
Afkortingen betr. – betrekkelijk bez. – bezittelijk
bnw. – bijvoeglijk naamwoord bw. – bijwoord
aanw. – aanwijzend d.w.z. – dat wil zeggen Eng. – Engels
achtervg. – achtervoegsel enkelv. – enkelvoud etym. – etymologie
alg. – algemeen hulpww. – hulpwerkwoord lett. – letterlijk
ant. – antoniem lidw. – lidwoord
bep. – bepaald lijd.vw. – lijdend voorwerp med. – medisch
meerv. – meervoud
mnl. – mannelijk
NL. – Nederlands neg. – negatief,
ontkennend onbep. –
Geraadpleegde literatuur onbepaald onderw. –
onderwerp onoverg. –
onovergankelijk overg. –
overgankelijk pers. –
persoon, persoonlijk
SN. – Surinaams Nederlands
Sp. – Spaans
spec. – specifiek
syn. – synoniem
telw. – telwoord
tussenw. – tussenwerpsel
vnw. – voornaamwoord
voorz. – voorzetsel
vrl. – vrouwelijk
vrag. – vragend
vw. – voegwoord
wederk. – wederkerend,
wederkerig ww. – werkwoord
znw. – zelfstandig naamwoord
Blanker, J.C.M. en J. Dubbeldam. 2005. Prisma Woordenboek: Sranantongo. Utrecht: Het
Spectrum. Boinski, Sue. 2002. De apen van Suriname. Paramaribo: STINASU.
Donselaar, J. van, 1989. Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, 2de ed. Muidenberg:
Coutinho. Heyde, H. 1992. Geneesplanten in Suriname. Paramaribo: Westfort.
Moonen, Joep M. 1987. ‘n kijkje in de Paramaribo Zoo. Paramaribo: Kersten & Co.
Power, Robert H. and Iwam R. Wijngaarde. 1990. De Surinaamse groentetuin: van theorie tot
praktijk. Paramaribo: Vaco.
Sedoc, Nell. 1992. Afro-Surinaamse natuurgeneeswijzen. Paramaribo: Vaco.
Shanks, Louis, red. 2000. A buku fu Okanisi anga Ingiisi wowtu: Aukan – English dictionary, 2de ed.
Paramaribo: SIL.
Snijders, Ronald. 2000. Surinaams van de straat, uitgebreide editie. Amsterdam: Prometheus.
Solanus-Essers, Fr. M. n.d. Surinaamse zangvogels en andere. Paramaribo: Boekhandel
Rafaël.
Sordam, Max en Hein Eersel. 1985. Sranantongo: Een korte inleiding tot het Sranantongo
met uitgebreide woordenlijst. Baarn: Bosch & Keuning.
Stephen, Henri J.M. n.d. Lexicon van de Winti-kultuur. Paramaribo.
Stichting Volkslectuur. 1980. Woordenlijst. Paramaribo: VACO.
Stinasu. 2000. De wilde vogels van Paramaribo. Paramaribo:
STINASU.
Tjon Tam Sin, Romeo R. n.d. Eerste hulp met de Surinaamse kruiden. Paramaribo.
Veer, Wim. 2001. Vruchten in Suriname. Paramaribo: Conservation International Suriname.
Wessels-Boer, J.G., W.H.A. Hekking en J.P. Schulz. 1976. Fa joe kan tak’ mi no moi: Inleiding in
de flora en vegetatie van Suriname. Paramaribo: STINASU.
VOORBEELDBLADZIJ

HOOFDTREFWOORD ai1 znw. oog. A smoko meki mi ai lon watra. Mijn ogen Voorbeeldzin (cursief gedrukt)
gingen tranen van de rook. ZIE: skoinsi-ai, dor’ai.
SUBTREFWOORD ai na ai bw. met eigen ogen. Mi e meki ala muiti fu
kon na yu, bika mi angri fu si yu ai na ai. Ik doe
alle moeite om bij je te komen, want ik verlang
ernaar om je met eigen ogen te zien.
TREFWOORD
aititenti telw. tachtig. ZIE TABEL ONDER: nomru.
ait'kanti znw. lederschildpad (soort zeeschildpad).
Dermochelys coriacea (Dermochelidae).
Ook bekend als siksikanti. ZIE: krape.
aka1
1) znw. haak, vishaak. DEFINITIE
2) ww. vasthaken. Aka a doro gi mi, noso dyonsro
a o naki tapu. Zet de deur op de haak, anders
slaat hij straks dicht.
3) ww. laten struikelen. Di un ben plei bal,
espresi André ben aka mi. Bij het voetballen
WOORDSOORT liet André me opzettelijk struikelen. ZIE: misi
futu.
aka ensrefi ww. zich verslikken. Te yu e nyan, yu
no mus taktaki. Noso yu kan aka yusrefi nanga
a nyanyan. Als je eet moet je niet praten, anders
kan je je verslikken.
tan aka ww. blijven zitten (op school), niet
bevorderd worden tot de volgende klas. GEBRUIK:
wordt meestal gebruikt door jonge mensen. ANT:
abra.
HOMONIEM aka2 znw. elke soort roofvogel (havik, arend, valk,
enz.). (Accipitridae, Pandionidae, Falconidae).
akatiki znw. stok met een haak, haakstok. Yu kan leni
mi a akatiki? Mi o wai a bakadyari fu mi. Mag
ik je haakstok lenen? Ik ga het onkruid in mijn
achtertuin maaien.
ala
1) onbep.vnw. al, alle, alles, allemaal. Den pikin
nyan ala a froktu ini a baki. De kinderen
hebben alle vruchten uit de bak opgegeten. ANT:
no wan. ZIE: alamala.
2) onbep.vnw. elk(e), ieder(e). Ef’ yu abi wan
bromkipatu nanga bromki, dan ala dei yu mu
VERWIJZEND poti krin watra. Als je een vaas met bloemen
TREFWOORD hebt, moet je elke dag het water verversen. SYN:
ibri.
ala leisi bw. telkens, elke keer. ZIE TREFWOORD: leisi2.
arki
1) ww. luisteren. Ala neti mi e arki nyunsu na radio.
Elke avond luister ik naar het nieuws op de
radio. ZIE: yere1. VAN ENG: harken.
VERWIJZINGEN NAAR
antoniemen synoniemen varianten tabellen
verwante woorden

AANWIJZINGEN
VOOR GEBRUIK

WETENSCHAPPELIJKE
NAAM

Het trefwoord in het


Nederlands is vet gedrukt

Ander trefwoord voor meer informatie

ETYMOLOGIE
a adyosi

Sranan Tongo – Nederlands


A-a
a1 pers. vnw. 3de pers. enkelv. onderwerp (zij, hij, over te kunnen steken.
het). Di Hendrik doro tide, a no taki no wan
sma odi. Toen Hendrik vandaag aankwam,
groette hij niemand. ZIE: en.
a2
1) bep. lidw. enkelv. (de, het). Yu mu tapu a
fensre noso a alen o wai kon in'sei. Je moet
het raam dichtdoen anders waait de regen
naar binnen.
2) lidw. Het wordt ook gebruikt bij
zelfstandigenaamwoorden die een collectivum
aangeven. Fosi yu stampu a pinda, yu mu wai
a buba puru. Voordat je de pinda's stampt,
moet je ze eerst wannen. ZIE: den2; wan2. VAR.:
na3.
a3 voorz. voorzetsel dat de plaats aanduidt. ZIE
TREFWOORD: na2.
abani znw. misdadiger, rover, schurk.
Abeniba znw. naam van een vrouw die op dinsdag
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen.
abi ww. hebben. Yongu, yu no abi ai fu si? Jongen,
heb je geen ogen in je hoofd? (lett: ...ogen om
te zien?) VAN ENG: have.
abi fu hulpww. moeten. Ala pikin fu fo yari abi fu
go na skoro. Alle kinderen van vier jaar en
ouder moeten naar school. SYN: musu1.
no abi fu hulpww. niet hoeven. I no abi fu waka
yu wawan, mi sa kon nanga yu. Je hoeft niet
alleen te lopen, ik zal met je meegaan. VAR.:
nafu.
abi bere zwanger zijn, in verwachting. ZIE
TREFWOORD: bere1.
abi bigi-ai jaloers zijn, afgunstig zijn, benijden. ZIE
TREFWOORD: bigi-ai.
abi frikowtu verkouden zijn. ZIE TREFWOORD:
frikowtu.
abi krin skin geluk hebben, boffen. ZIE TREFWOORD:
skin.
abi prati meedelen in iets; ergens deel aan hebben.
ZIE TREFWOORD: prati.
abi prisiri zich amuseren, plezier hebben (in). ZIE
TREFWOORD: prisiri.
aboma znw. anaconda. Eunectes murinus (Boidae).
Ook bekend als watra-aboma. VAR.: boma.
abongra znw. sesamzaad. Sesamum indicum
(Pedaliaceae).
abra
1) ww. oversteken. Fosi yu ben e pai den botoman
wan kwartyi fu abra a liba. Vroeger moest je
de bootslieden een kwartje betalen om de rivier
Sranan Tongo - Nederlands 11
Woordenboek
2) ww. overgaan. Efu yu wani abra, yu mu leri
yu les. Als je over wilt gaan moet je je lessen
leren. ANT: tan sidon; tan poko; tan aka. ZIE:
psa4.
3) voorz. tegenover. Mi e tan abra a kerki. Ik woon
tegenover de kerk. SYN: abrasei.
4) voorz. over. Den plane no mag frei abra a foto.
Vliegtuigen mogen niet over de stad vliegen.
5) voorz. door. Di a fufuruman dyompo abra a
fensre go na dorosei, a dyompo let' ini anu fu
skowtu. Toen de dief door het raam naar
buiten sprong, sprong hij recht in de armen
van de politie. GEBRUIK: Het wordt met deze
betekenis alleen gebruikt bij fensre.
6) voorz. over. Den boi na tapu uku e taki abra
a nowtu fu a kondre. De jongens op de hoek
praten over de noodsituatie in het land.
gi abra ww. overleveren. Den birtisma grabu a
fufuruman dan den gi en abra na skowtu. De
buren grepen de dief en leverden hem over
aan de politie.
gi ensrefi abra ww. zich overgeven. Skowtu ben
lontu a oso fu ala sei, ma den fufuruman no
ben wani gi densrefi abra. De politie had het
huis van alle kanten omsingeld, maar de dieven
wilden zich niet overgeven.
koti abra ww. oversteken. Yu mus leri a pikin fu
luku bun fosi a e koti strati abra. Je moet het
kind leren om goed uit te kijken voordat het de
straat oversteekt.
lon abra ww. overlopen. Te alen kon hebi, ala
den watrabaki e span tak' den e lon abra. Als
het hard regent, raken alle watervaten zo vol
dat ze overlopen.
abrasei znw. overkant (van een rivier of straat).
Esde mi go koiri na abrasei. Gisteren ben ik
aan de overkant (van de Suriname rivier) gaan
wandelen.
abrasei fu voorz. tegenover, aan de overkant van.
Den birtisma san e tan abrasei fu mi, o go
tamara na Ptata. Mijn overburen vertrekken
morgen naar Nederland (lett: De buren die
wonen aan de overkant van me...).
abrawatra znw. buitenland, overzee. Tamara mi
sisa e go na abrawatra. Morgen vertrekt mijn
zuster naar het buitenland. SYN: dorosei
kondre.
adyosi znw. vaarwel. Adyosi na wan wortu di
tranga fu taki. Vaarwel is een woord dat je
niet graag zegt. TEGENHANGER: odi. ZIE: morgu;
kuneti; nafun.

12 Sranan Tongo - Nederlands


Woordenboek
Adyuba agri

taki adyosi ww. afscheid nemen. Wakti, mi wani niet gedeeld worden. (d.w.z. niemand kan me
bari den sma adyosi. Wacht, ik wil even breken)
afscheid nemen. SYN: bari adyosi. afu
Adyuba znw. naam van een vrouw die op maandag 1) telw. half, de helft. ZIE: nomru.
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. 2) telw. een deel. Baka te den gronman koti a
af'afu bw. gedeeltelijk, deels, matig, half. A frow aleisi, den e kibri afu fu a padi fu prani
disi noiti a e kba en wroko. A e libi en af'afu. baka. Nadat de boeren de rijst geoogst
Deze vrouw maakt nooit haar werk af. Ze doet hebben, bewaren zij een deel van de padi om
alles maar half. A: So Fine, fa yu e tan? B: Mi die opnieuw in te zaaien.
de so af'afu. A: Hoe gaat het, Fine? B: Het afu skoinsi een beetje schuin/scheef. ZIE TREFWOORD:
gaat zo-zo. skoinsi.
afdaki znw. afdak, kleine eenvoudige woning. Di un afu yuru pas, net, niet lang terug (lett: een deel van
ben go onti, un meki wan pikin afdaki fu sribi. een uur). ZIE TREFWOORD: yuru1.
Toen we op jacht waren, maakten we een afdak afupasi bw. halverwege (m.b.t. afstanden); niet
om daaronder te kunnen slapen. Mi feni wan afgemaakt (m.b.t. voorwerpen). ZIE TREFWOORD:
pikin afdaki fu sutu mi ede. Ik heb een kleine af'pasi.
eenvoudige woning gevonden. ZIE: tenti. VAN NL: afusensi znw. halve cent. ZIE TREFWOORD: af'sensi.
afdak. agama znw. verzamelnaam voor verschillende
afen tussenw. oké. kleine leguaansoorten. ZIE: legwana.
Afiba znw. naam van een vrouw die op vrijdag 1) marmerleguaan. Polychrus marmoratus
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. (Iguanidae).
afkati1 znw. advocaat, pleitbezorger. Te den go na 2) bepaald soort leguaan. Tropidurus
krutu-oso, a afkati e taki gi a man. Als zij naar torquatus (Iguanidae).
het gerechtsgebouw gaan, pleit de advocaat 3) mopskopleguaan. Uranoscodon
voor de man. ZIE: krutubakra; krutuman. VAN NL: superciliosa (Iguanidae).
advocaat. 4) bepaald soort leguaan. Plica plica, Plica
afkati2 znw. avocado (vrucht). Persea americana umbra (Iguanidae).
(Lauraceae). agen bw. weer, nogmaals, nog een keer, alweer. Mi
afkodrei Gado, mi Masra, luku. Agen den kon poti mi na
1) znw. religieuze handelingen die door tesi. Mijn God, mijn Heer, kijk eens aan. Ze
de christelijke kerken niet toegestaan hebben me weer op de proef gesteld. SYN: ete
zijn; afgoderij. SYN: bonu. wan leisi; baka4. VAN ENG: again.
2) bnw. afgodisch, wordt gebruikt voor mensen die agersitori znw. gelijkenis, parabel. Di Yesus leri
doen aan afgoderij. Den sma disi afkodrei. den sma, a leri den nanga agersitori. Toen
Deze mensen doen aan afgoderij. Jezus de mensen onderwees, sprak hij in
afo gelijkenissen.
1) znw. overgrootouder. TEGENHANGER: afopikin. ZIE: agida znw. een lange trom met lage toon (Wordt
bigisma. ZIE TABEL BIJ: famiriman. gebruikt in de winti godsdienst om geesten op te
2) znw. voorouder. TEGENHANGER: bakapikin. ZIE: roepen). ALGEMEEN: dron.
bigisma. agidya znw. boomstekelvarken. Coendou
afopikin znw. achterkleinkind. ZIE TABEL BIJ: prehensilis; Sphiggurus insidiosus
famiriman. (Erethizontidae). Ook bekend als
af'pasi bw. halverwege (m.b.t. afstanden); niet dyindyamaka.
afgemaakt (m.b.t. voorwerpen). Mi no o rei so a.g i-uma-nen znw. spaanse peper (Wordt zo
fara, ma mi kan poti yu af'pasi. Ik ga niet zo genoemd om de lekkere geur die hij
ver, maar ik kan je halverwege afzetten. Den verspreidt). Capsicum frutescens (Solanaceae).
bow a oso af'pasi, bika den no abi moni moro. agra znw. kogel, hagel. Di a buru si a boi e fufuru
Ze hebben het huis niet afgemaakt omdat ze ini en gron, a sutu en dan den agra panya go
geen geld meer hebben. ini a boi skin. Toen de boer zag dat de jongen
Afrikakondre znw. Afrika. SYN: nengrekondre. op zijn grond aan het stelen was, schoot hij op
afrontu ww. beledigen, kwetsen, krenken. A boi hem en de hagel verspreidden zich in het
denki tak' a tòf. Dat' meki a e taki sani san e lichaam van de jongen. A ontiman misi a
afrontu Gado nanga libisma. De jongen denkt konkoni bika ala den agra ini en gon ben kon
dat hij geweldig is. Daarom doet hij uitspraken kba. De jager miste de agoeti omdat al zijn
waarmee hij God en de mensen beledigt. kogels op waren. SYN: kugru. ZIE: patron; lai2.
af'sensi [af 'sen si] znw. halve cent. Odo: Mi na agri ww. overeenkomen, eens zijn. Billiton nanga
af'sensi. No wan sma kan broko mi. Suralco agri fu opo a moni fu den
Spreekwoord: Ik ben als een halve cent, ik kan wrokoman. Billiton en Suralco zijn
overeengekomen het loon van de arbeiders
te verhogen. Yu mu sori
agu aka

lespeki gi a President awinsi yu no e agri nanga de vrouw wilde steken, bleef ik hem
san a taki. Toon respekt voor de president, ook strak aankijken.
al ben je het niet eens met hem.
piri ai ww. met grote ogen (aan)kijken. No piri yu
agu znw. varken, zwijn. Sus scrofa (Suidae). ai so gi mi! Kijk me niet met zulke grote ogen
agumeti znw. varkensvlees. ZIE: meti. aan!
agupen znw. varkenshok.
piri ai gi ww. goed opletten, in de gaten houden.
agutere znw. gezouten varkensstaart.
Efu yu no piri ai gi a pikin, sani no o waka bun
aguti znw. goudhaas, Surinaams konijn. Dasyprocta nanga en. Als je het kind niet in de gaten
leporina (Dasyproctidae). Ook bekend als
houdt, zal het slecht aflopen met haar.
konkoni.
saka yu ai ww. de ogen neerslaan. Te yu e taki
ai1 znw. oog. A smoko meki mi ai lon watra. De rook
nanga wan sma, yu no mu saka yu ai. Als je tot
deed mijn ogen tranen. ZIE: dor'ai; sker'ai;
iemand praat moet je je ogen niet neerslaan.
skoins'ai.
tan na ai ww. wakker blijven, opletten. Wan
ai na ai bw. oog in oog, met eigen ogen. Mi e meki waktiman mus kan tan na ai. Een wachter moet
ala muiti fu kon na yu, bika mi angri fu si yu ai
wakker kunnen blijven. ZIE: wiki2; sribi; de na
na ai. Ik doe alle moeite om bij je te komen,
ai.
want ik verlang ernaar om je met eigen ogen te
ai2 znw. korrel (van maïs, rijst, enz.). Luku, a pikin e
zien.
poti wan ai karu ini en noso! Kijk, dat kind stopt
de na ai
een korrel maïs in haar neus!
1) ww. wakker zijn. Wins' yu kon te twarfu yuru,
ai3 tussenw. ja. Anansi taki: Ooo, na dya mati Dede e
mi o de na ai. Zelfs als je tegen twaalf uur
libi? A taki: Ai, na dya mi e libi. Anansi zei:
komt, zal ik nog wakker zijn. GEBRUIK: Meestal
Ooo, dus hier woont de Dood? Hij zei: Ja, hier
zegt men liever: Mi no e sribi ete. Het wordt
woon ik. ZIE: iya.
ook figuurlijk gebruikt.
2) ww. waakzaam zijn, alert zijn. A: I mu de na ai4 afkorting. Een samentrekking van pers. vnw. 3de
ai. A man dati wani kiri yu. B: We, mi de na ai pers. enkelv. a met het aspektpartikel e.
tu. A: Je moet waakzaam zijn. Die man daar
ai buba znw. ooglid.
loert op je. B: Wel, ik ben ook op mijn hoede. ai wiwiri znw. ooghaar, wimper.
aifutu znw. enkel.
de nanga krin ai ww. nuchter zijn. Den man san
e tiri a kondre mus de nanga krin ai. De
aira1 znw. aira, zwartbruine veelvraat (een
marterachtige roofdier). Eira barbara
mannen die het land besturen, moeten nuchter
(Mustelidae).
zijn. A dringi pikin sopi ma en ai krin ete. Hij
heeft wat alcohol gebruikt, maar hij is nog aira2 bnw. gewiekst, gehaaid, zeer behendig (in
nuchter. negatieve zin). ZIE TREFWOORD: haira.
doro na ai ww. onderschatten. Den ben doro mi Aisa znw. godin van de aarde (manifesteert zich
na ai. Ma di den si tak' mi sabi a wroko, den meestal als een vrouw). SYN: gronmama. VAR.:
kisi lespeki gi mi. Ze hadden me onderschat. Maisa; Mama Aisa.
Maar toen ze zagen dat ik het werk goed deed, aiti telw. acht. ZIE TABEL BIJ: nomru.
kregen ze respect voor me.
di fu aiti rangtelw. achtste.
iti wan ai tapu ww. opletten, in de gaten houden. aitidei znw. rouwplechtigheid die wordt gehouden
acht dagen na de begrafenis. ZIE: dede-oso.
Mama, i kan iti wan ai tapu den pikin gi mi fu
aitifi znw. hoektand. SYN: ukutifi; ALGEMEEN: tifi.
den no go na strati? Ma, kunt u voor me
opletten dat die kinderen niet de straat op gaan?
aitikanti znw. lederschildpad (bepaald soort
zeeschildpad). Dermochelys coriacea
SYN: fringi wan ai tapu; ori wan ai tapu.
(Dermochelidae). Ook bekend als siksikanti. ZIE:
nanga krin ai bw. klaar wakker. A: I no ben
krape.
sribi? B: No, mi ben de nanga krin ai ete. A:
aititenti telw. tachtig. ZIE TABEL BIJ: nomru.
Sliep je niet? B: Nee, ik was nog klaar
aka1
wakker.
1) znw. haak, vishaak.
no man si na ai ww. haten, een hekel aan iemand 2) ww. vasthaken. Aka a doro gi mi, noso
hebben, niet kunnen verdragen. A man disi na
dyonsro a o naki tapu. Zet de deur op de
wan hoigriman. A taki wi mus lobi ala sma, ma haak, anders slaat hij straks dicht.
en srefi no man si mi na ai. Deze man is een
3) ww. laten struikelen. Di un ben plei bal,
huichelaar. Hij zegt dat we iedereen moeten espresi André ben aka mi. Bij het voetballen
liefhebben, maar hijzelf heeft een hekel aan
liet André me opzettelijk struikelen. ZIE: misi
mij. Birfrow no man si mi na ai srefsrefi. De futu BIJ futu.
buurvrouw wil me helemaal niet aankijken. aka ensrefi ww. zich verslikken. Te yu e nyan, yu
ori ai na tapu ww. strak aankijken. Di mi si taki a no mus tak'taki. Noso yu kan aka yusrefi
ben wani go ini a tas fu a frow, mi ori ai na en nanga a nyanyan. Als je eet moet je niet
tapu. Toen ik zag dat hij zijn hand in de tas van praten, anders kan je je verslikken.
aka alatria

tan aka ww. blijven zitten (op school), niet was dan men vermoedde). Mi ben krutu nanga a
bevorderd worden tot de volgende klas. GEBRUIK: baas tak' a no stort gi mi, ala dati na a bangi
wordt meestal gebruikt door jonge mensen. ANT:
meki a fowtu. Ik heb ruzie gemaakt met de baas
abra. omdat hij niet voor mij gestort heeft, maar in
aka2 znw. elke soort roofvogel (havik, arend, valk, feite had de bank een fout gemaakt. ZIE: ma2.
visarend, enz.). (Accipitridae, Pandionidae, ala fa vw. ondanks. ZIE TREFWOORD: fa a no fa.
Falconidae). ala gado dei elke dag, door God gegeven dag. ZIE
akanswari znw. veelvraat, iemand die veel kan TREFWOORD: gado.
eten. SYN: nyanman. ala leisi telkens, elke keer. ZIE TREFWOORD: leisi2.
akatiki znw. stok met een haak, haakstok. Yu kan ala sei overal. ZIE TREFWOORD: sei.
leni mi a akatiki? Mi o wai a bakadyari fu mi. ala sma iedereen, allen. ZIE TREFWOORD: sma.
Mag ik je haakstok lenen? Ik ga het onkruid in ala ten altijd, voortdurend. ZIE TREFWOORD: ten.
mijn achtertuin maaien. ala tu beide, alle twee. ZIE TREFWOORD: tu1.
akruderi ala yuru telkens weer. ZIE TREFWOORD: yuru1.
1) znw. overeenkomst. Lanti meki wan akruderi aladei bnw. alledaags, dagelijks, gewoon. A no wan
nanga den datra abra a moni san den mus aladei sani fu go na President oso. Het
aksi den sikisma. De regering en de artsen presidentieel paleis bezoeken is geen alledaagse
hebben een overeenkomst bereikt over het gebeurtenis.
bedrag dat van de patiënten gevraagd mag aladi vw. hoewel, ondanks. Aladi mi bari a pikin,
worden. VAR.: kruderi2.
toku a lon go na strati. Hoewel ik het kind
2) ww. overeenkomen. Den sani san yu e du no e
gewaarschuwd heb, is het toch de straat
kruderi nanga san yu e leri tra sma. De
opgegaan.
dingen die je doet komen niet overeen met
alakondre bnw. niet van een soort, gemengd. A ben
wat je anderen leert. SYN: agri. VAR.: kruderi2.
weri wan moi alakondre empi na a fesa. Hij
aksi1 znw. bijl. A man kapu a bon nanga wan aksi. had een mooi bontgekleurd hemd aan op het
De man hakte de boom om met een bijl. ZIE:
feest. Birfrow tyari wan alakondre boketi gi mi
ambeiri. VAN ENG: axe.
tapu mi friyaridei. Buurvrouw bracht mij een
aksi2 boeket van allerlei soorten bloemen op mijn
1) ww. vragen, verzoeken. Ifrow aksi mi san meki
verjaardag.
mi kon so lati. De juffrouw vroeg me waarom
alamala onbep.vnw. allemaal, iedereen, allen, alles.
ik zo laat was. TEGENHANGER: piki1. ZIE: taki1. VAN
Un alamala o go tide na foto. We gaan
ENG: ask.
2) znw. vraag, verzoeken. San na a aksi fu yu? vandaag allemaal naar de stad.
Wat is je vraag? GEBRUIK: Men zegt meestal: alanya znw. citrussoort, zuuroranje. Citrus
San yu wani aksi? Wat wil je vragen? aurantium (Rutaceae). ZIE: apresina;
aksi-aksi ww. blijven vragen. Di un doro ini a birti, korsow-alanya; lemki; ponpon1; strun;
un aksi-aksi te leki un feni pe Tanta Koba e swa-alanya.
tan. Toen we in de buurt kwamen, bleven we alanyatiki znw. takje van een zuuroranjeboom
vragen totdat we gevonden hadden waar Tante (Werd vroeger in de mond gehouden voor een
Koba woont. frisse adem).
Akuba alape bw. overal. Alape yu e go, yu e feni
1) znw. naam van een vrouw die op konkruman. Waar je ook gaat, kom je verraders
woensdag geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. tegen. GEBRUIK: Alape wordt meestal gebruikt
2) znw. de vrouw van Anansi in voorin in een ondergeschikt deel van een zin.
ZIE: ala sei.
Creoolse volksverhalen.
akuba-dyendyen znw. nachtspiegel, po. SYN: alata znw. verzamelnaam voor verschillende rat- en
pis'patu. stekelratsoorten. Cricetidae, Echimyidae,
ala Muridae.
1) onbep.vnw. al, alle, alles, allemaal. Den pikin alatakaka-pepre znw. Spaanse peper (zo genoemd
nyan ala a froktu ini a baki. De kinderen omdat het de vorm en grootte heeft van
hebben alle vruchten uit de bak opgegeten. ANT: rattedrek). Capsicum frutescens (Solanaceae).
no wan. ZIE: alamala. VAR.: alatapepre.

2) onbep.vnw. elk(e), ieder(e). Ef' yu abi wan alatapasi znw. smal paadje.
bromkipatu nanga bromki, dan ala dei yu mu alatapepre znw. spaanse peper. ZIE TREFWOORD:
poti krin watra. Als je een vaas met bloemen alatakaka-pepre.
hebt, moet je elke dag het water verversen. alatasneki znw. bepaald soort slang. Mastigodryas
SYN: ibri. boddaertii (Colubridae). Ook bekend als
ala dati vw. in feite (geeft aan dat de situatie anders alataman.
alatria znw. vermicelli.
aleisi anga

sneisi-alatria znw. Chinese vermicelli. Een snel Amerkan


kokende vermicelli die gebruikt wordt in
1) znw. iemand uit de Verenigde Staten
minsoep. Wordt ook klaargemaakt met
van Amerika, Amerikaan.
garnalen, enz. 2) bnw. Amerikaanse.
aleisi znw. rijst. Oryza satilva (Gramineae). Wordt Amerkan ten znw. tijdens de 2de Wereld Oorlog
gebruikt bij gerechten zoals anitriberi, toen er veel Amerikaanse militairen waren in
kronto- aleisi, en moksi-aleisi. Suriname.
wan ai aleisi znw. rijstkorrel. Amerkankondre znw. Verenigde Staten van
aleisigron znw. rijstveld. Amerika.
aleisimiri znw. rijstmolen. ameti znw. ham. ZIE: meti.
aleisimiti znw. mijt die gevonden wordt in rijst en amra znw. hamer (variant van ambra).
rijstprodukten. amrabasi znw. voorzitter (variant van ambrabasi).
aleisisaka znw. rijstzak. amsoi znw. een bittere bladgroente. Brassica
alen znw. regen. Alen e fadon. Het regent. (lett: De chinensis (Brassicaceae).
regen valt.) A alen wai pikinso. Het regent Anana znw. naam van de oppergodheid in de winti
niet zo hard meer. SPEC: sibibusi. religie.
fin'fini alen znw. lichte regen, motregen. A alen Anansi1 znw. hoofdfiguur in Creoolse volksverhalen
ben e fin'fini tide mamanten. Het die bekend is om zijn slimheid.
motregende vanmorgen. ALGEMEEN: alen. anansi2 znw. spin. (O. Araneae).
alen-aka znw. lachvalk. Herpetotheres cachinnans kisi anansi ww. een slapend been of arm. Di mi
(Falconidae). wiki, mi no ben man opo bika mi futu ben kisi
alenbaki znw. regenbak, watervat (alles dat gebruikt anansi. Toen ik wakker werd kon ik niet
wordt om regenwater op te vangen of op te opstaan omdat ik een slapend been had.
slaan). GEBRUIK: Sommige mensen zeggen kisi anansi-
alenbari znw. regenvat, regenton. titei.
alenbo znw. regenboog. anansi-oso znw. een zak gemaakt van spinrag
alendyakti znw. regenjas, regenmantel. waarin een spin eieren legt of meedraagd.
alenten znw. regentijd. Er is een grote regentijd met anansititei znw. spinsel, spinneweb, spinrag.
grote regenval, bigi alenten, van half april tot anansitori
half juli en een kleine regentijd met geringe 1) znw. fabels over de spin Anansi. Tide neti omu
regenval, pikin alenten, van eind november tot o kon na oso fu kon gi unu anansitori.
half februari. TEGENHANGER: dreiten. Vanavond komt oom thuis om ons fabels over
alenwatra znw. regenwater. de spin te vertellen.
altari znw. altaar. GEBRUIK: kerktaal. 2) znw. ongeloofwaardig verhaal, sprookje. SYN:
Aluku znw. Bosnegerstam wonende langs de leitori.
Lawarivier. Ook bekend als de Boninegers. anbegi ww. aanbidden (variant van ambegi).
alwasi vw. wat dan ook, wat er ook gebeurt. ZIE anga1
TREFWOORD: awinsi. 1) ww. hangen. Luku a boi san e anga ini a bon
amaka znw. hangmat. dape. Kijk die jongen daar in de boom
amalan znw. gezouten Chinese pruim (lekkernij). hangen.
amandra1 znw. amandelen, tonsillen. 2) ww. ophangen. Milka anga den krosi na
amandra2 doro meki den kan drei ini a son. Milka
1) znw. vrucht van de Surinaamse amandelboom. heeft de kleren buiten opgehangen zodat ze
2) znw. amandel (zoals bekend in Europa en in de zon kunnen drogen.
Noord Amerika). 3) ww. leunen. Di a pikin kon weri, a anga tapu
amandrabon znw. Surinaamse amandelboom. en mama bowtu. Toen het kind moe werd,
Terminalia catappa (Combretaceae). leunde het aan haar moeders schoot.
Amba znw. naam van een vrouw die op zaterdag 4) ww. ergens uithangen, ergens rondhangen.
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. A pikin dati lobi anga na gudu sma. Dat
ambegi ww. aanbidden. GEBRUIK: kerktaal. SYN: begi2. kind hangt vaak rond bij rijke mensen.
VAN NL: aanbidden. 5) ww. bedriegen, beetnemen, oplichten. A
ambeiri znw. handbijl. Mi tnapu luku fa a man e man anga mi nanga a moni. De man heeft
kapu sowt'meti nanga wan srapu ambeiri. Ik mij afgezet. SYN: bedrigi.
stond te kijken hoe de man met een scherpe anga go na wan sei ww. op zij of scheef hangen,
handbijl het zoutvlees kapte. ZIE: aksi1. VAN NL: overhellen. Fu di a fundamenti no meki bun,
handbijl. meki a oso e anga go na wan sei. Omdat het
ambra znw. hamer. VAR.: amra. fundament niet goed gelegd was, helt het huis
ambrabasi znw. voorzitter. VAR.: amrabasi. over. ZIE: kanti.
anga aparti

anga2 ZIE TREFWOORD: nanga. boten, korjalen of schepen). No fergiti fu ankra


1) vw. en.
a boto fosi yu kon na syoro. Als je aan wal
2) voorz. met, samen met.
komt, vergeet dan niet om de boot vast te
anga-anga leggen.
1) bw. lusteloos. Fa mi skin firi so anga-anga tide?
3) ww. blijven. M'o ankra dyaso, yèrè! Ik blijf
Luku bun wan griep e freiri mi? Waarom voel
hier, hoor! GEBRUIK: Straattaal. Ze zeggen ook
ik me zo lusteloos vandaag? Zou het kunnen
tan ankra. ANT: lusu.
dat ik de griep te pakken heb? VAN NL: hangerig. antruwa znw. groentesoort, de lichtgroene vruchten
2) ww. hangerig zijn. Te yu si a boi disi fu mi e zijn rond en bitter. Solanum macrocarpon
anga-anga so na mi skin, dan a no firi switi. (Solanaceae).
Als je deze jongen van me zo aan me ziet anu1
hangen, dan weet je dat hij zich niet lekker 1) znw. arm (lichaamsdeel). ZIE: bak'anu; powa.
voelt. 2) znw. hand. ZIE: finga; ini-anu.
3) ww. hier en daar ophangen. Mi no lobi te krosi 3) znw. handjevol. Tide mi no bori furu aleisi,
e anga-anga ini a kamra. Ik hou er niet van kande wan anu so. Vandaag heb ik niet
wanneer er overal in de kamer kleren hangen. veel rijst gekookt, ongeveer een handjevol.
angalampu znw. hibiscus. Sierheester met 4) znw. hand, kam (van bacove, kookbanaan). Gi
hangende rode bloemen. Hibiscus mi wan anu bakba. Geef me een hand
schizopetalus (Malvaceae). bacoven. ZIE: finga.
angatitei znw. slingerplant. klapu ini den anu ww. in de handen klappen. Te
angisa ZIE TREFWOORD: anyisa. den e ori kerki, den e singi èn den e klapu ini
1) znw. hoofddoek. den anu. Als ze een kerkdienst houden, zingen
2) znw. stuk stof waarmee men de ze en klappen ze in de handen.
hoofddoek maakt. yepi wan anu ww. een handje helpen. A tafra disi
angorki znw. augurk. Cucumis anguria hebi. Yu kan yepi mi wan anu? Deze tafel is
(Cucurbitaceae). zwaar. Kun je me een handje helpen? SYN: gi
angri1 wan anu.
1) znw. honger. Angri e kiri mi. Ik heb honger. anu2
2) znw. hongersnood. Angri de ini a kondre. 1) znw. bedrag dat uitbetaald wordt bij kasgeld. Mi
Er heerst hongersnood in het land. kisi a tweede anu. Ik heb de tweede
angri2 uitbetaling gekregen (d.w.z. de tweede uitgifte
1) ww. verlangen. Mi e angri fu si yu. Ik verlang van het kasgeld).
ernaar je te zien. SYN: bakru. 2) znw. geld dat maandelijks gestort moet
2) znw. verlangen. Mi no wani bai a baisigri worden door mensen die meedoen aan het
moro. A angri gwe. Ik wil de fiets niet meer kasgeld. ZIE: kasmoni.
kopen. Ik verlang er niet meer naar. ZIE: lostu. anyisa
angribere znw. lege maag, honger. Mi go sribi 1) znw. hoofddoek (deze wordt op verschillende
nanga angribere bika brede no ben de. Ik ging manieren gevouwen, zoals: lont'ede, otobaka,
met een lege maag naar bed omdat er geen let-dem-tok, pawtere). A wiki fu maspasi den
brood was. umasma lobi weri anyisa. In de week waarin
angriten znw. hongersnood. Angriten kon ini a de emancipatiedag valt, dragen de vrouwen
kondre fu di wan bigi alen pori ala a nyanyan. graag een hoofddoek. SPEC: feida; lont'ede;
Er ontstond hongersnood in het land, omdat low-ede; prois'ede; tai-ede. ZIE: musu2.
zware regens de oogst vernietigd hadden. ZIE: 2) znw. stuk stof waarmee men de hoofddoek
angri2. maakt; wordt ook gebruikt als versiering en
Anitri als souvenir.
1) znw. lid van de Evangelische anyumara znw. vissoort. Hoplias macrophthalmus
Broedergemeente (EBG), Hernhutter. (Erythrinidae).
2) bnw. behorend bij de EBG. Mi m'ma ben seni aparti bw. speciaal, apart. Mi taki aparti nanga a
mi go na wan Anitri skoro bika mi p'pa na wan
basi bika mi no ben wani fu den tra wrokoman
Anitri. Mijn moeder stuurde mij naar een EBG
yere. Ik heb met de baas apart gesproken omdat
school omdat mijn vader EBG lid is.
ik niet wilde dat de andere arbeiders het
anitriberi znw. witte rijst gekookt met kokosmelk, hoorden.
olie en bakkeljauw, enz. ZIE: aleisi; moksi-aleisi. aparti fasi bw. bijzonder, op een speciaal manier.
Anitrikerki znw. Evangelische Broedergemeente A kopro fu a masyin ben e brenki wan aparti
(EBG). fasi. Het koper van de machine blonk
ankra prachtig.
1) znw. anker.
poti aparti ww. apart zetten. Den preti fu ala den
2) ww. vastzetten, vastmaken, (ver)ankeren (bij
pikin ben de tapu tafra. Ma mama ben poti a
apinti ati

preti fu p'pa aparti ini wan uku. Den borden asaw. Deze man is zo groot als een olifant.
van de kinderen stonden op tafel, maar moeder asege
had het bord van vader apart in een hoek 1) znw. kever.
gezet.
apinti znw. een ronde drum ongeveer 30 tot 70 cm
lang (Werd vroeger gebruikt om berichten
van dorp tot dorp te verspreiden). ALGEMEEN:
dron.
apra
1) znw. algemene aanduiding voor alle
soorten appels.
2) znw. Curaçaose appel. Is wit, roze of rood en
is ongeveer 5 cm lang. Syzygium
samarangense (Myrtaceae). Ook bekend als
korsow-apra.
3) znw. Surinaamse sterappel. Chrysophyllum
cainito (Sapotaceae). Ook bekend als
sterapra.
aprabakba znw. een kleine, dikke, zoete soort
bacove. Musa soorten (Musaceae). ZIE: bakba.
aprabon znw. appelboom.
apresina znw. sinaasappel. Citrus sinensis
(Rutaceae). ZIE: alanya; strun; ponpon1; lemki.
apteiki znw. apotheek. VAN NL: apotheek.
apuku znw. geest die gerekend word tot de
bosgeesten.
Arabiri
1) znw. Arabier.
2) znw. iemand afkomstig uit het Midden-Oosten.
arakaka
1) znw. modderschildpad. Kinosternon
scorpioides (Emydidae).
2) znw. moerasschildpad. Rhinoclemmys
punctularia (Emydidae). Ook bekend als
peni- ede arakaka.
arki
1) ww. luisteren. Ala neti mi e arki nyunsu na
radio. Elke avond luister ik naar het nieuws op
de radio. Arki bun! Luister goed! ZIE: yere1. VAN
ENG: harken.
2) ww. gehoorzamen (d.w.z. luisteren en ook doen
wat er gezegd wordt). Yu mus arki yu m'ma te a
e taki nanga yu. Je moet naar je moeder
luisteren als ze tot je spreekt. Mi ben bari yu,
ma yu no arki mi. Ik heb je gewaarschuwd,
maar je hebt me niet gehoorzaamd (m.a.w. je
heb niet naar me geluisterd).
arkiman znw. luisteraar. Yu e plei bigi arkiman, ma
yu no man taigi mi not'noti fu san a
boskopuman taki dape. Je doet alsof je goed
geluisterd hebt, maar je kan me niet eens
vertellen wat de spreker daar gezegd heeft.
GEBRUIK: wordt soms gebruikt als aanspreekvorm
in een toespraak.
Arwaka
1) znw. Indiaan uit de stam der Arowaken.
2) bnw. Arowaks.
Arwakatongo znw. Arowaks (taal).
asaw znw. olifant. Elephas maximus & Loxodonta
africana (Elephantidae). A man disi bigi leki
2) znw. actaeon kever. Megasoma
actaeon (Dynastidae, O. Coleoptera).
asema znw. vampier.
asi
1) znw. paard. Equus ferus (Equidae).
2) znw. in de winti religie duidt het een
specifiek persoon aan waardoor de winti
zich openbaart.
asin znw. azijn.
poti tapu asin op azijn zetten. Je kan manja,
birambi, appel, komkommer, amandel, enz. in
azijn laten trekken. Deze ingelegde vruchten
noemt men swasani (zuurgoed).
asipen znw. paardestal.
asisi znw. as (verbrandingsproduct). Fosten den sma
ben lobi wasi den mofo nanga asisi. Vroeger
poetsten de mensen hun tanden met as. ZIE:
krofaya.
asiwagi znw. paardenrijtuig, paardenwagen.
asranti bnw. brutaal, vrijpostig. Mi no e go taigi a
meisje dati. I sabi fa en mofo asranti! Ik zal het
niet tegen dat meisje zeggen. Je weet toch hoe
brutaal ze is! SYN: kaksi. VAR.: sranti.
ati1
1) znw. hart.
2) znw. lef, hart. Mi no abi ati fu kiri wan sma.
Ik heb het hart niet om iemand te doden.
3) znw. harde plekjes in een bacove (banaan).
Den bakba fu mi switi, den no abi ati. Mijn
bacoven zijn lekker; ze hebben geen harde
plekjes.
ati bron ww. boos zijn, kwaad zijn. Mi ati e bron
nanga a boi, bika a no e yere san mi e taigi en.
Ik ben boos op die jongen want hij
gehoorzaamt mij niet. ZIE: mandi.
ati de na dyompo ww. zenuwachtig, nerveus of
angstig zijn. Ala leisi te mi umapikin e go na
strati nanga brom, mi ati de na dyompo. Elke
keer wanneer mijn dochter met de bromfiets
de straat opgaat, ben ik zenuwachtig. SYN:
dyompo-ati. ZIE: senwe.
ati sidon bnw. gerustgesteld, tevreden. Now di mi
kisi a skoropapira, mi ati sidon. Nu ik mijn
diploma heb behaald, ben ik er gerust op.
broko ati ww. diep teleurgesteld zijn. Di mi yere
san a boi fu mi du, a broko mi ati. Toen ik
hoorde wat mijn zoon gedaan had, was ik diep
teleurgesteld.
go na ati ww. tevreden zijn over iets. Di mi yere
tak' den srudati go baka na kampu, a go na
mi ati. Toen ik hoorde dat de soldaten terug
naar het kamp waren, deed me dat goed.
kowru ati ww. bedaren, tot rust komen of
brengen. No tyari yu atibron kon dya. Kowru
yu ati fosi. Kom niet hier als je zo boos bent.
Bedaar eerst!
lasi ati ww. de moed opgeven, wanhopen. Di den
srudati si den kapten fadon, den lasi ati. Toen
de soldaten zagen dat hun kapitein sneuvelde,
gaven ze de moed op. A m'ma las' ati di a si
ati babaw

taki a pikin no e kon na foto. De moeder gaf oranjeachtig). Astrocaryum vulgare (Palmae).
de moed op toen het kind niet naar de stad Andere palmvruchten zijn: obe, maripa,
kwam. SYN: lasi howpu. pramaka, kumbu, keskesmaka, bugrumaka,
ori na ati ww. een wrok tegen iemand koesteren. morisi, bambam-maka, kronto.
A frow ori en masra na ati fu di a waka gi en. awarabon znw. palmsoort. Astrocaryum vulgare
De vrouw koestert een wrok tegen haar man (Palmae). ZIE: palmbon.
omdat hij ontrouw was. ZIE: fasi3.
awari znw. gewone buidelrat. Didelphis marsupialis
teki na ati iets ter harte nemen. Di datra warskow (Didelphidae). Naast de gewone buidelrat vind
en tak' a mus tapu nanga smoko, a teki en na men in Suriname ook andere soorten, o.a. de
ati. Toen de dokter hem gewaarschuwd had om muisopossum, of busi-moismoisi, de vier-oog
te stoppen met roken, nam hij het ter harte. opossum, of fo-ai-awari, de bruine opossum, of
ati2 znw. hoed (algemeen woord). ZIE: musu2; anyisa. froktu-awari, de kortstaart opossum, of
VAN ENG: hat.
moismoisi-awari, en de water opossum, of
ati3 ZIE TREFWOORD: hati2. watra-awari.
1) ww. pijn doen.
awaridomri znw. huichelaar, schijnheilige, een vos
2) ww. spijten, kwetsen, pijn doen (in
die de passie preekt. ZIE: hoigriman.
figuurlijke zin).
awinsi vw. al, ook al. Un wakti mi aiti yuru. Awinsi
3) ww. spijten.
mi no doro ete, un mu tan wakti mi. Wacht tegen
atibron znw. woede, ruzie, wraak, toorn. No tyari yu
acht uur op me. Zelfs al ben ik er nog niet, jullie
atibron kon dya. Kowru yu ati fosi. Kom niet
moeten op me blijven wachten. VAR.: winsi2;
hier als je zo boos bent. Bedaar eerst! Odo:
awansi; alwasi.
Atibron no e meki bun pikin. Spreekwoord:
awinsi fa vw. hoewel, ondanks dat. Awinsi fa mi
Ruzie heeft kwade gevolgen (lett: maakt geen
bari a meisje, toku a teki waka nanga a boi.
goede kinderen). ZIE: ati bron BIJ ati1.
Hoewel ik dat meisje gewaarschuwd heb, gaat
kuku fu atibron ww. koken van woede.
ze toch met die jongen om. VAR.: fa a no fa.
puru atibron tapu ww. de woede koelen. Baka
awinsi san vw. hoe dan ook, wat er ook gebeurt.
di a m'ma bari a boi, a boi puru en atibron
Den e pori a pikin. Awinsi san a wani, den e gi
tapu a dagu. Nadat de moeder de jongen
en. Ze verwennen het kind. Wat het ook wil, ze
berispt had, koelde hij zijn woede op de hond.
geven het haar. Mi no mus si a man na ai. Efu
ati-oso ZIE TREFWOORD: at'oso.
mi si en, mi o kiri en, awinsi san. Ik moet die
at'oso [at 'o∙ so] znw. ziekenhuis.
man niet tegenkomen. Als ik hem zie, vermoord
awansi vw. al, ook in geval, ook al. ZIE TREFWOORD:
ik hem, hoe dan ook.
awinsi.
ayun znw. ui. Allium cepa (Liliaceae).
awara znw. vrucht van de awarapalm (Is geel of

B - b
Ba1 aanspr.vorm. meneer. Opa ferteri unu wan tori maken ze kabaal. ZIE: tiri1; safri. VAR.: b'bari;
fa Anansi ben rei Ba Tigri. Opa vertelde ons
bar'bari.
een verhaal over hoe Anansi Meneer Tijger
babatiki znw. bijtring, kauwstokje voor kleine
bereed. GEBRUIK: Een aanspreektitel die meestal
kinderen.
in volksverhalen wordt gebruikt. Afkomstig
babaw
van brada. ZIE: Sa1; Ma1; Tata; Pa. ZIE TABEL BIJ:
1) bnw. stom, niet kunnen spreken. Sma di
famiriman.
babaw no man taki. Mensen die stom zijn
ba2 tussenw. om aandacht te trekken, of iets te kan niet spreken.
versterken. ZIE TREFWOORD: baya. 2) bnw. dom, suf (wat verstand betreft). N.B.
baba babaw heeft meer te doen met verstand
1) ww. kwijlen. Te pikin-nengre e kisi tifi, den e terwijl bobo te doen heeft met iemands
baba furu. Als kinderen tanden krijgen, gedrag. ZIE: bobo.
kwijlen ze erg.
3) bnw. sprakeloos, van verbazing niet
2) znw. kwijl, speeksel, spuug. Mi no wani
kunnen spreken. Di mi yere a moni di mi
dringi ini wan grasi nanga yu bika mi no wini, mi babaw. Toen ik het bedrag hoorde
wani dringi yu baba. Ik wil niet samen met
dat ik gewonnen had, was ik sprakeloos.
jou uit een glas drinken, omdat ik je speeksel
4) ww. suffen, verbluft zijn. Yu e sidon e babaw.
niet wil drinken.
Wat zit je daar te suffen? A boi tnapu e
babari znw. kabaal, lawaai, geschreeuw, ophef. babaw luku fa den e sutu a finpeiri. De
Man, mi no man sribi. Heri neti den e meki jongen staat verbluft toe te kijken hoe men
babari. Mens, ik kan niet slapen. De hele nacht vuurwerk
babawman baka agen

afschiet. aanbraden. SYN:


babawman
1) znw. iemand die niet kan spreken, stomme.
2) znw. sufferd.
babun1 znw. rode brulaap. Alouatta seniculus
(Cebidae). ZIE: monki.
babun2 znw. Hindoestaanse man. Den meki wan
stonpopki fu memre babun nanga mai. Ze
hebben een standbeeld gemaakt om de
Hindoestaanse immigranten (mannen en
vrouwen) te herdenken. GEBRUIK: Is een
denigrerende term. SYN: kuliman. ZIE: mai2.
babun-aka znw. moerasbuizerd. Busarellus
nigricollis (Accipitridae).
babun-nefi1 znw. sikkel.
babun-nefi2 znw. grassoort met scherpe randen.
Paspalum conjugatum (Gramineae);
Scleria (Cyperaceae).
babun-noto znw. bepaald soort liaan. Omphalea
diandra (Euphorbiaceae). ZIE: noto.
babywagi znw. kinderwagen.
bada ww. zich druk of bezorgd maken, zich storen
aan, ergeren. Mi n'e bada misrefi nanga a pikin
tide. Ik maak me vandaag niet druk over dat
kind. Libi en, no bada. Laat maar. Maak je niet
druk. SYN: span; weri2. ZIE: krasi-ede; bisi1.
bagasi
1) znw. bagage. ZIE: kofru.
2) znw. spullen. Go teki den bagasi fu yu kon,
dan yu kon tan nanga mi. Ga je spullen halen
en kom bij me logeren. ZIE: bongro; taitai;
pototo.
bai ww. kopen, aanschaffen. Mi e go bai gruntu na
wowoyo. Ik ga bladgroenten op de markt
kopen.
VAN ENG: buy.
baiman znw. koper, consument.
baisigri znw. fiets. VAN ENG: bicycle.
baka1 znw. rug. Mi baka e hati mi! Mijn rug doet
me zeer! VAN ENG: back.
broko yu baka ww. in moeilijkheden komen.
Luku bun nanga ala yu mati. Yu o broko yu
baka. Wees voorzichtig met al je vrienden. Je
kunt in moeilijkheden komen.
drai baka gi ww. iets of iemand de rug toekeren.
Hermien drai en baka gi Lenie. A no e taki
nanga en moro. Hermien heeft Lenie de rug
toegekeerd. Zij praat niet meer met haar.
hari baka ww. liggen, uitrusten. Mi weri, baya!
Mi e go hari mi baka pikinso. Ik ben moe! Ik
ga er even bij liggen (lett: mijn rug strekken).
ZIE: sribi; didon; bro.
ori baka ww. ondersteunen. A ben tranga fu meki
a president saka bika furu sma ben ori baka gi
en. Het was moeilijk de president af te zetten
omdat velen hem ondersteunden.
baka2
1) ww. bakken (in een pan). Fosi yu stofu a fowru,
yu mu baka en pikinso. Voordat je de kip
stooft, moet je hem eerst een beetje
brai. ZIE: bori; stofu; brabakoto; smuru1; skreki2.
2) ww. bakken (in een oven), braden. Pon
nanga boyo yu e baka tu nanga afu yuru
fosi a gari. Pom en boyo moet je twee en
een half uur bakken voor ze gaar zijn. SYN:
losi.
baka3
1) voorz. achter. Fu di sukru kon pina ini a
kondre, meki den sneisi e kibri en baka a
tonbangi. Omdat suiker schaars is in het land,
houden de Chinese winkeliers het achter de
toonbank. ANT: fesi2. ZIE: bakasei.
2) voorz. na. I mu kon baka fo yuru. Je moet na
vier uur komen. ANT: bifosi.
de na baka ww. achter zijn. Mi de na baka
nanga mi wroko. Ik ben achter met mijn
werk.
go baka ww. teruggaan. Fa a boi psa en p'pa
mofo, a ben syen fu go baka na oso. Omdat
de jongen gedaan had wat zijn vader hem
verboden had, schaamde hij zich om terug
naar huis te gaan. ANT: kon baka.
go na baka ww. achteruitgaan. Sensi di en mama
dede, a pikin go na baka na skoro. Sinds haar
moeder overleden is, is het kind achteruit
gegaan op school. ANT: go na fesi. VAR.: go
nanga baka.
libi na baka ww. achterlaten. Te a dot'wagi e
psa, a e libi wan tingi smeri na baka. Als de
vuilniswagen voorbij is, laat hij een stank
achter.
ori na baka
1) ww. achterhouden. A no gi mi ala a moni. A
ori afu na baka. Hij heeft mij niet al het
geld gegeven. Hij heeft een deel
achtergehouden.
2) ww. tegenhouden, weerhouden. Yu mus du
ala muiti fu doro a marki. No meki no wan
sani ori yu na baka. Je moet alle moeite
doen om het doel te bereiken. Laat niets je
ervan weerhouden.
tan na baka ww. achterblijven. Efu yu no meki
muiti, yu o tan na baka. Als je niet beter je best
doet, zal je achter blijven.
baka4
1) bw. wederom, weer, nog een keer, opnieuw.
Efu yu e naki a boi baka, mi o fon yu. Als jij
die jongen nog een keer slaat, rammel ik je
door elkaar. SYN: ete wan leisi; agen.
2) bw. terug. Efu yu naki mi, mi o naki yu baka.
Als je me slaat, sla ik je terug.
baka5 ww. goed boeren, goed verdienen. Den man
e baka na Holland. In Holland verdienen ze
goed.
baka agen bw. wederom, alweer. A no esde mi gi
yu wan batra oli? Dan tide yu kon teki wan
tra wan baka agen. Heb ik je niet gisteren
een fles olie gegeven? En vandaag kom je al
weer terug om er nog één te halen. GEBRUIK:
het gebruik van deze twee synoniemen samen
duidt ergernis of verveeldheid aan.
baka dati bakayari

baka dati vw. daarna. Esde a triki-isri koti faya. hij


Baka dati a no wani hati moro. Gisteren heeft
het strijkijzer gevonkt. Daarna werd het niet
meer heet. Hesdie kon leki fosiwan. Baka dati
Ernie doro. Yu na a di fu dri sma di kon tide.
Hesdie kwam als eerste. Daarna kwam Ernie.
Jij komt vandaag als derde. ZIE: dan.
baka di vw. nadat. Baka di mi kmopo fu wroko, alen
kon. Nadat ik van het werk was gekomen,
begon het te regenen.
baka-anu znw. elleboog. ZIE TREFWOORD: bak'anu.
baka-ati znw. rugpijn. ZIE TREFWOORD: bak'ati.
bakabaka
1) bw. stiekem. Michael no ben wani hori
friyari-oso, ma bakabaka un seti ala sani
fu
meki prisiri nanga en. Michael wilde geen feest
op zijn verjaardag, maar we hebben stiekem
alles geregeld om het met hem te vieren.
2) bw. achter iemands rug. Son sma te den de
nanga yu den e lafu nanga yu, ma bakabaka
den e krutu yu. Sommige mensen lachen tegen
je als ze bij je zijn, maar achter je rug schelden
ze je uit.
3) bw. achteraf, nadien, later. Mi denki tak' mi ben
bai wan bun sani, ma bakabaka mi si tak' mi
bai puspusi ini saka. Ik dacht dat ik iets goeds
gekocht had, naar later bleek dat het een
miskoop was (lett: dat ik een kat in de zak
gekocht had).
bakabana znw. gebakken kookbanaan.
bakabini
1) znw. achterbuurt. SYN: bakabirti.
2) znw. ver afgelegen gebied. ZIE: boiti1.
bakabirti znw. achterbuurt. SYN: bakabini.
bakabonyo znw. ruggegraat.
bakabreki znw. tijd tussen 13:00u en 16:00u (lett:
na breektijd). ZIE TABEL BIJ: dei.
bakadan
1) znw. dijk die achter een dorp of
nederzetting loopt.
2) znw. billen, zitvlak, achterwerk. SYN: bakadyari.
bakadina znw. middag (tussen 15:00u en 18:00u).
N.B. wordt soms uitgesproken als bakad'na. ZIE
TABEL BIJ: dei.
bakadoro znw. achterdeur. TEGENHANGER: fes'doro.
bakadyari
1) znw. achtererf, achtertuin.
2) znw. eufemisme voor billen. SYN: bakadan.
baka-ede znw. achterhoofd.
bakafensre znw. achtervenster. ZIE: fensre.
bakafinga1
1) znw. steekpenning of extraatje. Efu yu wani fu
den yepi yu gaw, dan yu mu gi den wan
bakafinga. Als je gauw geholpen wil
worden, moet je steekpenningen geven. ZIE:
tyuku.
2) znw. bijbaantje, bijverdienste. A man disi e
wroko gi lanti, ma a abi wan pikin bakafinga
e du. Deze man werkt voor de overheid, maar
heeft ook een bijbaantje. bakatitei2 znw. achillespees. ZIE TREFWOORD:
bakafinga2 bw. een stijl om het haar te vlechten. bakafutu-titei.
bakafutu bakawan znw. achterste, laatste. Bigisma taki tak' te
1) znw. hiel. SYN: baka-iri. tigri e onti, a e libi den fosiwan dan a grabu a
2) znw. achterpoot (van een bakawan. De ouderen zeggen dat wanneer de
dier). Yu don moro wan kaw tijger op jacht is, laat hij de voorste dieren
bakafutu. Gezegde: Je bent passeren en grijpt de laatste. ANT: fesiwan.
dommer dan de achterpoot bakawowoyo het erf aan de achterkant van de
van een koe. centrale markt in Paramaribo. ZIE TREFWOORD:
bakafutu-titei znw. achillespees. wowoyo.
VAR.: bakatitei2. baka-iri znw. hiel. bakayari znw. de tijd na nieuwjaarsdag.
SYN: bakafutu. VAR.: iri. bakaman
1) znw. aanhanger, lid, nakomer,
volgeling, volger. Den
bakaman fu a kerki disi no e
meki spotu nanga den bribi.
De leden van deze gemeente
spotten niet met hun geloof.
2) znw. adviseur, helper. Efu
den bakaman fu a presidenti
no bun, dan a no man seti a
kondre bun. Als de adviseurs
van de president niet goed
zijn, kan hij het land niet
goed besturen. SYN: raiman.
3) znw. spion. Ala sei den
feyanti abi bakaman. Overal
hebben de vijanden hun
spionnen. ZIE: konkruman.
bakaneki znw. nek.
bakanen znw. achternaam,
familienaam. ZIE: nen. bak'anu [bak
'a∙ nu] znw. elleboog. ZIE: anu1.
bakapasi znw. achterweg, sluipweg.
bakapikin znw. nakomeling. TEGENHANGER: afo.
bakasei
1) znw. achterin, achterop,
achterkant. Den pikin e prei
na bakasei. De kinderen
spelen achterop (het erf). ANT:
fes'sei.
2) bnw. achterste. Te yu e kon luku
mi, yu mu kon na a bakasei
oso. Als je bij mij op bezoek
komt, moet je bij dat achterste
huis zijn.
3) znw. billen. SYN: gogo.
en bakasei teki faya uit de gratie
vallen. SYN: en dyakti teki faya.
bakaten bw. later, nadien, erna. Yu
no mus pori a pikin tumsi.
Bakaten yu no o man nanga en.
Je moet het kind niet te veel
verwennen. Later zal je hem
niet meer aankunnen.
bak'ati [bak 'a∙ ti] znw. rugpijn.
bakatifi znw. kies. ALGEMEEN: tifi.
bakatitei1 znw. achterhoede,
defensie. A bakatitei ben
swaki, dat' meki someni bal lai.
De achterhoede was zwak,
daarom zijn er zoveel
doelpunten gescored.
bakayesi bangi

TEGENHANGER: mofoyari. sap van de bolletrieboom om rubber te maken.


bakayesi znw. plaats achter het oor. balataman znw. rubbertapper.
bakba znw. bacove (SN), banaan. Musa soorten baleta
(Musaceae). SPEC: aprabakba; banabakba; 1) znw. bullepees.
ingibakba; pikinmisi-finga bakba; sukrubakba. 2) ww. iemand met een bullepees slaan. Den
ZIE: bana.
skowtu balata den fufuruman. De agenten
bakba wenkri znw. duid een rommel of wanorde hebben de dieven met de bullepees
aan. Boi, i no kan kon olati yu wani na wroko. geslagen. VAR.: balata2.
Dya a no wan bakba wenkri. Jongen, je kunt bambam-maka znw. palmsoort. Desmoncus
niet aan het werk komen wanneer je maar wilt. soorten (Palmae). ZIE: palmbon.
Het is hier geen janboel. (In het Surinaams bami znw. gerecht bestaande uit mie, vlees en
Nederlands zeggen ze bakovewinkel). groente.
baki znw. houten bak. Tomati kon bunkopu. Den e bana znw. kookbanaan (is minder zoet dan de
seri feifi golu wan baki. Tomaten zijn goedkoop bacove en wordt gekookt, gebakken of
geworden. Eén bak kost maar vijf gulden. ZIE: geroosterd). Musa soorten (Musaceae).
kisi1. bakabana znw. gebakken kookbanaan.
bakra ger' bana znw. half rijpe kookbanaan (Is net geel
1) znw. iemand van Nederlandse afkomst.
geworden en nog hard). Ger'bana wordt
2) znw. een blanke.
gebruikt voor het bereiden van her'heri en
3) znw. hoge ambtenaar, machthebber (b.v. politie,
chips.
rechter). No tyari mi go na bakra anu! Breng
grit'bana supu znw. soep gemaakt met geraspte
me niet naar de hoge ambtenaren. Den bigi
onrijpe kookbanaan.
bakra fu kondre. De hoge pieten van het land.
grun bana znw. groene kookbanaan. Grun bana
GEBRUIK: Uit de koloniale tijd, toen de blanken de
kan zowel gekookt als geroosterd gegeten
meeste hoge posities in het land bekleedden.
worden. Hij kan ook geraspt worden voor de
Het wekt negatieve gevoelens op. ZIE: lantiman.
bereiding van tonton en grit'bana supu. Hij
bakra fasi bw. op zijn Hollands. Un o du en tapu
wordt ook gedroogd en gemalen tot
un eigi fasi, noso tapu bakra fasi? Doen we
bananenmeel.
het op onze eigen manier, of op zijn
lep' bana znw. rijpe kookbanaan. (Wordt gebruikt
Hollands?
om bakabana te maken).
bakrakawfrei znw. witte daasvlieg. (Tabanidae, O.
los'bana znw. groene kookbanaan geroosterd op
Diptera).
houtskool.
bakrakondre znw. Nederland, maar het kan ook op
banabakba znw. de grootste bacovensoort. Deze is
heel Europa duiden. SYN: Ptata1.
minder zoet dan de kleinere soorten. Musa
Bakratongo znw. Nederlandse taal.
soorten (Musaceae). ZIE: bakba.
bakri ZIE TREFWOORD: bakriman.
banabeki
bakriman znw. bakker. VAR.: bakri.
1) znw. geelrugbuidelspreeuw. Cacicus cela
bakri-oso znw. bakkerij. Yu mus go fruk'fruku na
(Icteridae).
bakri-oso fu feni brede. Je moet heel vroeg naar
2) znw. roodstuitbuidelspreeuw. Cacicus
de bakkerij gaan om brood te vinden.
haemorrhous (Icteridae). Ook bekend als
bakru
redi- banabeki.
1) znw. spook, een soort geest (Hij wordt
banabon znw. bananenboom.
uitgebeeld als een korte man met een groot
banalew znw. een slappe vilten hoed.
hoofd). ALGEMEEN: takrusani. ZIE: leba; yorka.
banawatra znw. vocht van de stam van een
2) ww. branden van verlangen, begerig zijn
bananen- of een bacovenboom (n.b. het sap
naar iets. A man bakru fu rei oto. De man
geeft hardnekkige vlekken). Odo: Mama mofo
wil dolgraag auto rijden.
na banawatra. Spreekwoord: Uitspraken van
baksis znw. toegift, extraatje. Di mi bai a ipi fisi, a
moeders komen altijd uit (m.a.w. ze zijn
man poti tu baksis na en tapu. Toen ik het
onuitwisbaar).
hoopje vis kocht, gaf de man me er twee bij als
banban znw. een slanke, lichtgekleurde zeevis die
toegift.
zeer smakelijk is. Cynoscion acoupa
balata1
(Sciaenidae). Hij wordt soms sekubi genoemd.
1) znw, bnw. rubber.
2) znw. wit sap van de bolletrieboom, rubbersap. bangi1 znw. bank, zitbank. Odo: Temreman oso no
balata2 ZIE TREFWOORD: baleta. abi bangi. Spreekwoord: In het huis van de
1) znw. bullepees. timmerman staat geen zitbank. (d.w.z. Wat je
2) ww. iemand met een bullepees slaan. zelf goed kunt, doe je meestal voor anderen.)
balatabon znw. bolletrieboom. Den e bori a merki bangi2 znw. zandbank.
fu a balatabon fu meki balata. Men kookt het bangi3 znw. handelsbank, geld bank. Mi e go broko
mi moni na bangi. Ik ga mijn geld bij de bank
banknotu b'ba

wisselen. bari kari schreeuwend roepen. ZIE TREFWOORD: kari.


banknotu znw. geldsbedrag van vijftig cent. VAR.:
banku. ZIE TABEL BIJ: moni.
banku znw. geldsbedrag van vijftig cent of vijftig
dollar (vroeger betekende het ook vijftig gulden
en zelfs vijftigduizend gulden). ZIE: banknotu. ZIE
TABEL BIJ: moni.
banti1
1) znw. band. A spikri boro mi banti. Ik heb een
spijker in mijn band. (lett: De spijker heeft
mijn band doorboord.)
2) znw. riem, band.
3) znw. bandje. Mi frow susu abi wan fini banti
bakasei. De schoen van mijn vrouw heeft
een dun bandje aan de achterkant.
4) ww. met een riem of band vastmaken. Yu mu
banti a susu, noso a o kmoto na yu futu. Maak
je schoenband vast, anders verlies je je
schoen.
5) ww. knellen. A Jockey e banti mi na mi
seibowtu. De onderbroek knelt in mijn
lies.
banti hori ww. vastbinden met een band. Poti a
gasbom baka a baisigri dan yu e banti en hori
fu a no fadon. Zet de gasbom op de
bagagedrager van de fiets en bindt hem vast
zodat hij niet valt.
banti2 znw. streek. A man tya banti. De man is vol
streken.
banti3 bnw. dronken.
barba znw. baard.
barbakoto ww. barbecueën, het roosteren van vis of
vlees boven een houtskoolvuur. ZIE TREFWOORD:
brabakoto.
bar'bari znw. kabaal, lawaai, geschreeuw, ophef.
(variant van babari).
bari1 znw. ton, vat. Poti a watra ini a bari. Giet het
water in het vat. Raitori: Bari na tapu bari.
Piki: Tyen. Raadsel: Vaten op vaten.
Antwoord: Suikerriet. VAN ENG: barrel.
bari2
1) ww. schreeuwen of roepen van een mens of dier,
of geluid van machines. Di a boi koti en futu, a
bari. De jongen schreeuwde toen hij zich in
zijn voet sneed. Te wan sma e waka ini a strati,
ala den dagu e bigin bari. Als iemand op straat
loopt, beginnen alle honden te blaffen. Fa a oto
e bari so? Waarom maakt die auto zo'n
lawaai? ZIE: babari.
2) ww. omroepen. A nyunsu bari ini Holland fosi
a bari dyaso. Het nieuws is het eerst in
Holland omgeroepen en daarna hier. SYN:
brotyas.
3) ww. waarschuwen. Mi ben bari yu, ma yu no
yere. Ik heb je gewaarschuwd, maar je heb
niet geluisterd. SYN: warskow.
bari adyosi afscheid nemen. ZIE TREFWOORD: adyosi.
bari boskopu bekendmaken, berichten. ZIE
TREFWOORD: boskopu.
bari dreigi uitjouwen. ZIE TREFWOORD: dreigi.
bari krei in tranen uitbarsten. ZIE TREFWOORD: krei. sowt'fisi; dreifisi; elen; bokun; tri.
bari lafu schaterlachen. ZIE TREFWOORD: lafu. baya tussenw. om aandacht te trekken, of iets te
bari odi groeten, de groeten doen. ZIE TREFWOORD: versterken. Baya, tamara yu no mu kon.
odi. Luister, morgen moet je niet komen.
bari wroko ww. bekendmaken. Gruntu diri, baya! De groenten zijn duur,
Lanti bari wroko tak' ala borgu hoor! VAR.: ba2.
fu a kondre di abi tin-na-siksi b'ba1 ['b∙a] ZIE TREFWOORD: baba.
yari mus meki en ID-karta. De 1) ww. kwijlen.
overheid maakte bekend dat 2) znw. kwijl, speeksel.
elke burger van het land die de b'ba2 ['b∙a] znw. huid, vel, schubben, schil, bast (van
leeftijd van zestien jaar bereikt,
een ID kaart moet laten maken.
SYN: bari boskopu.
barki1 znw. balk. ZIE: postu; bowtu3.
barki2 znw. honderd dollar (vroeger
was het 100 gulden). ZIE TABEL
BIJ: moni.
barki3 znw. boot, bark. Odo: Libisma
e meki en barki, ma Gado e bow
en sipi. Spreekwoord: De mens
wikt, maar God beschikt (lett: de
mens maakt zijn boot, maar God
bouwt zijn schip).
GEBRUIK: alleen nog in het spreekwoord. ZIE: boto.
basi1
1) znw. baas.
2) ww. bedwingen, in toom
houden. No suku en mofo,
bika a no man basi en tongo.
Daag haar niet uit, want ze
kan haar tong niet in toom
houden.
basi2 znw. bast (van een boom, noot,
kokosnoot, enz.). ZIE: bonbuba.
baskita znw. gevlochten rieten
mand, meestal gemaakt
van warimbo. ZIE: manki.
VAN ENG: basket.
basra bnw. van gemengd ras, bastaard. ZIE: dogla.
VAN ENG OF NL: bastard/bastaard.
baster
1) ww. barsten, in stukken
breken. Efu yu meki a
watramun fadon, a o baster.
Als je de watermeloen laat
vallen, zal hij barsten.
2) bnw. gebarsten. SYN: broko1.
basya
1) znw. opziener van slaven, voorman. ZIE: basi1.
2) znw. dorpsleider. De basya komt onder een
kapten.
batra znw. fles. Di mi kba dringi a
soft, mi fringi a batra trowe.
Nadat ik de soft opgedronken
had, wierp ik de fles weg. Efu yu
go nanga doti spun ini a batra, a
swasani o skefti. Als je vuile
lepels in de fles steekt, zal het
zuurgoed schiften. VAN ENG:
bottle.
batyaw znw. een bepaald soort
zoutevis, kabeljauw,
bakkeljauw. ZIE: waranfisi;
b'bari bere

een mens, dier, vis, vrucht of boom). ZIE


beki znw. een grote ovalen kom van zink, koper of
TREFWOORD: buba.
plastiek. VAN NL: bekken.
b'bari ['b∙a ři] znw. kabaal, lawaai, geschreeuw,
bèl ww. bellen. Tapu mi friyaridei ala mi famiri bèl
ophef. (variant van babari).
kmopo fu Nederland. Op mijn verjaardag
Bedaki znw. kerstmis, kerstdag(en). Mi pikin kon fu
belde mijn hele familie me vanuit Nederland.
nyan Bedaki na Sranan. Mijn kind is gekomen
bemui
om het kerstfeest te vieren in Suriname.
1) ww. bemoeien met iets, zich ergens mee
GEBRUIK: Jonge mensen zeggen liever Kresneti.
bemoeien. Yu no mus bemui ini tra sma tori.
ZIE: Kresneti.
Je moet je niet bemoeien met andermans
bedi
zaken. VAN NL: bemoeien.
1) znw. bed. DELEN: matrasi; kunsu. ZIE: papaya2.
2) bnw. nieuwsgierig. Na wan bemui pikin. Heri
2) znw. verhoogde plaats in een tuin waarop men
dei a e sidon tapu a skotu e luku san e psa ini
bloemen of gewassen kweekt. Na bakadyari
birfrow dyari. Het is een nieuwsgierig kind.
yu kan si den bedi ete pe oma ben prani
Ze zit de hele dag op de schutting te kijken wat
pinda. Achter op het erf kun je de bedden nog
er op buurvrouws erf gebeurt. SYN: mumui.
zien waarop oma pinda's plantte.
ben hulpww. duidt de verleden tijd aan. Mi ben de
bedoi ww. aanwijzen, beduiden. Fu di a man no ben
na at'oso. Ik lag in het ziekenhuis.
sabi a foto meki mi bedoi en fa a mus waka go
benawtu bnw. warm hebben, benauwd. A benawtu
na Palmentuin. Omdat de man de stad niet
sote taki mi e broko sweti. Het is zo benauwd
kende moest ik hem beduiden hoe hij de
dat ik ervan zweet. VAN NL: benauwd.
Palmentuin kon bereiken. ZIE: brokobroko. VAN
beni
NL: beduiden.
1) ww. buigen, vouwen. Te yu waran a plastic
bedrigi ww. bedriegen, voor de gek houden. A boi peipi, yu kan beni en fa yu wani. Als je de
bedrigi en granmama nanga en moni. Die
plastic pijp verwarmt, kan je hem buigen zoals
jongen heeft zijn grootmoeder bedrogen met
je wilt. ZIE: fow; boigi; bukundu. VAN ENG: bend.
haar geld. ZIE: anga1. VAN NL: bedriegen.
2) ww. afslaan, andere richting gaan. Te yu doro
bedrigi yusrefi ww. jezelf bedriegen. pe a bigi wenkri de, dan yu e beni go ini a pasi
bedrigiman znw. bedrieger. SYN: dyoteman. ZIE: dati. Als je bij de grote winkel gekomen bent,
leiman.
dan sla je bij die straat af.
Bedyan znw. Westindisch Engels.
3) znw. bocht. ZIE: boktu.
begi1
4) bnw. krom, gebogen.
1) ww. bedelen. A frow e begi moni tapu strati.
5) ww. omspelen (bij voetbal of basketbal). Ala
De vrouw bedelt op straat. VAN ENG: beg.
sma lobi luku te Romario e prei, fa a e beni
2) ww. verzoeken, vragen (met respect/eerbied).
den tra man. Als Romario speelt, houdt een
Mi e begi yu fu yu kan yepi mi pikinso. Ik
ieder ervan te zien hoe hij de tegenspelers
verzoek je me even te helpen. ZIE: aksi2.
omspeelt.
begi2
beni strafu straf uitzitten. ZIE TREFWOORD: strafu.
1) znw. gebed, verzoek. Na begi wawan kan yepi
ber'ati [beř 'a∙ ti] znw. buikpijn, buikkramp. Yu o
ini a tori disi. Alleen gebed kan in deze situatie
kisi ber'ati efu yu no puru a nati bruku. Je zult
helpen. VAN ENG: beg.
buikpijn krijgen als je die natte broek niet
2) ww. bidden. A nowtu disi e leri den sma begi.
uittrekt.
Deze nood leert de mensen bidden.
bere1
3) ww. aanbidden. Den bribisma e go na kerki fu
1) znw. buik, maag. A nyan te en bere furu. Hij
begi Gado. De gelovigen gaan naar de kerk
heeft zijn buikje rond gegeten. A kuliman fu
om God te aanbidden. SYN: ambegi.
tapu uku bere bigi. De Hindoestaan op de hoek
begiman znw. bedelaar.
heeft een grote buik. Te angri e kiri mi dan mi
beifi ww. beven, bibberen, rillen , trillen. Esde mi bere e bigin bari. Als ik honger heb begint
kowru sote taki mi bigin beifi. Gisteren had ik mijn maag te knorren. VAN ENG: belly.
het zo koud, dat ik begon te bibberen. Di mi si
2) znw. baarmoeder. A pikin de na ini en
a fufuruman nanga wan gon, mi ben frede dat'
mama bere. Het kind is in de buik van de
mi bigin e beifi. Toen ik de dief met een geweer
moeder (m.a.w. in de baarmoeder). SYN:
zag, was ik zo bang dat ik begon te beven. VAN
muru2. ZIE: berefamiri; mamabere.
NL: beven.
3) znw. zwangerschap, foetus.
beifi-ati znw. vreesachtigheid, zenuwachtigheid. Mi 4) znw. taille. Te mi nanga mi frow e koiri, mi
de nanga beifi-ati nownowde, baya! Ik ben nu lobi hori en na en bere. Wanneer ik met mijn
erg zenuwachtig! SYN: dyompo-ati. vrouw wandel, sla ik mijn arm om haar
beiri znw. bijl. SYN: aksi1. VAN NL: bijl. middel.
beitri znw. beitel. VAN NL: beitel. 5) znw. binnenkant. A opo a brede fu si san de ini
en bere. Hij maakte het broodje open om te
zien wat erin zat.
bere beti

abi bere ww. zwanger zijn, in verwachting zijn. berem'ma ZIE TREFWOORD: bereman.
Mi frow abi bere. Mijn vrouw is zwanger.
gi bere ww. zwanger maken. Boiki gi a pikin fu sei
bere. Boiki heeft het buurmeisje zwanger
gemaakt.
kisi bere ww. zwanger raken. Den umasma taki:
te wan agama kon ini yu dyari, yu o kisi bere.
De vrouwen zeggen: als een marmerleguaan op
je erf komt, zal je zwanger raken. SYN: ori
bere; abi bere.
langa bere bnw. onverzadigbaar, constant eten. A
boi disi abi wan langa bere. Heri dei a e nyan.
Deze jongen lijkt onverzadigbaar. Hij eet de
hele dag door. A boi bere langa. De jongen eet
constant (lett: zijn buik is lang).
lasi bere ww. miskraam. A frow lasi a bere. De
vrouw heeft een miskraam gehad. SYN:
trowe bere.
ori bere ww. zwanger raken. ZIE: kisi bere; abi
bere.
puru bere ww. aborteren, abortus plegen. Fu di a
frow no ben wani a pikin, a puru a bere. Omdat
de vrouw het kind niet wilde, heeft ze het laten
aborteren.
bere2 znw. dikke darmen van een koe of varken
bereid met specerijen (kan met brood of rijst
gegeten worden).
bere koti een onverwachts opkomende drang om af
te gaan, meestal gepaard gaande met krachtige
darmkrampen. ZIE TREFWOORD: koti1.
bere-ati znw. buikpijn. ZIE TREFWOORD: ber'ati.
berebanti znw. buikband. Baka te wan umasma kisi
wan pikin, a mus tai en bere nanga wan
berebanti fu en bere kan kon plata baka. Nadat
een vrouw een kind gebaard heeft, moet ze haar
buik met een buikband binden zodat deze weer
plat wordt.
berefamiri znw. verwante familie bij elkaar.
bepaalde families weten dat ze van één plantage
of voorouder afstammen, b.v. de families
Pengel, Pique, en Pinas, zijn van de plantage
Onverwacht.
berefuru bnw. onbelangrijk. Yu e gi wan lo
berefuru tori. Je praat over heel wat
onbelangrijke zaken. SYN: lawlaw.
bereketi znw. magische ketting gedragen om de
buik voor herstel of voor bescherming tegen
geestelijke machten. A bonuman taigi a frow
taki a musu weri wan bereketi fu kan kon
betre. Die toverdokter heeft tegen de vrouw
gezegd, dat ze een buikketting moet dragen
om beter te kunnen worden.
berekofu znw. vuistslag in de buikstreek. No ferferi
mi noso mi o naki yu wan berekofu. Verveel
me niet anders geef ik je een stomp in je
maag.
bereman znw. zwangere vrouw. GEBRUIK: jongere
mensen zeggen liever bere-uma. VAR.:
berem'ma.
bere-uma znw. zwangere. SYN: bereman. besnei fu di na datra ben wani. Deze man is
Bergi1 znw. België. besneden op dokters advies.
bergi2 znw. berg, heuvel. VAN NL: berg. besroiti
bergibergi bnw. bergachtig, 1) znw. besluit. Yu no kan kenki a besroiti san
heuvelachtig. A pasi na meki kba. Je kan het besluit dat genomen is,
Afobaka bergibergi. De weg niet meer veranderen.
naar Afobaka is heuvelachtig. 2) ww. beslissen. San driktoro besroiti, sma no
bergikaiman znw. wigkopkaaiman. man kenki moro. Wat de directeur besloten
Paleosuchus trigonatus heeft, kan men niet meer veranderen
(Alligatoridae). Ook bekend teki wan besroiti een beslissing nemen.
als blakakaiman. ZIE: kaiman. besun znw. groot cassavebrood. ZIE: parakoranti;
bergikeskesi znw. grijze kasababrede.
capucijneraap. Cebus beti
olivaceus (Cebidae). ZIE: 1) ww. bijten. Raitori: Mi papa abi dagu. Den
monki.
bergi-olo znw. spelonk, grot.
bergipresi znw. bergachtige plaats, gebergte.
bergiskin znw. tegen de berg aan,
berghelling. Ini Trinidad den
sma e bow den oso tapu a
bergiskin srefi. In Trinidad
bouwt men huizen zelfs tegen
de berghelling.
beri
1) ww. begraven. Yu no mus
afrontu a doti pe yu
kumbatitei beri. Je moet het
land waar je navelstreng
begraven ligt, niet beledigen.
VAN ENG: bury.
2) znw. begrafenis, uitvaart.
Bakadina mi no de na oso,
yèrè. Mi o go na beri.
Vanmiddag ben ik niet thuis,
hoor. Ik ga naar een
begrafenis.
beri en gi wan sma
1) ww. in de steek laten. Yu ben
pramisi mi tak' yu bo kon teki
mi, ma yu no kon moro. Yu beri
en gi mi, boi! Je had me
beloofd dat je me zou komen
halen, maar je bent niet meer
geweest. Je heb me gewoonweg
in de steek gelaten.
2) ww. een misdaad of
misdadiger aanbrengen,
aanklagen. Efu yu no yepi mi
nanga a tori disi, mi o beri en
gi yu na driktoro. Als je me
met deze zaak niet helpt, dan
zal ik je bij de directeur
aanbrengen.
beri doi gi voor iemand duimen. ZIE TREFWOORD: doi.
berpe znw. begraafplaats, kerkhof. SYN: bonyogron.
ZIE: grebi.
besnei
1) ww. besnijden. Den Yampaneisi
e besnei den boi te den tapu
twarfu yari. De Javanen
besnijden hun jongens op de
leeftijd van twaalf jaar.
2) bnw. besneden. A man disi
betre bigin

bigiwan n'e beti, ma den pikinwan e beti. Piki: scheppen dat hun vader sterker is. SYN: skepi.
Na pepre. Raadsel: Mijn vader heeft honden. bigi-ai ['bi dʒaⁱ] znw. hebzucht, begeerte. Soso
De groten bijten niet, maar de kleinen wel.
Antwoord: Peper.
2) znw. lokaas. Yu kan poti wan pisi beti na a uku
gi mi? Kun je een stukje aas aan de hengel
voor me doen?
3) ww. jeuken, prikkelen. Na kras'taya yu bai gi
mi. Yu e firi fa a e beti. Je heb tajer voor me
gekocht die jeuk veroorzaakt, je voelt duidelijk
hoe hij prikt. ZIE: krasi1.
feni wan beti ww. fooi krijgen, een meevaller.
Tide mi no feni no wan beti na no wan sma.
Vandaag heb ik van niemand een fooi
gekregen.
betre
1) bw. beter. Mamanten un no ben seri noti, ma
now a e go moro betre. In de ochtend uren
hebben we niets verkocht, maar nu gaat het
beter.
2) bw. liever, eerder. Betre mi nyan soso brede
prefu mi begi sma moni. Liever brood
zonder beleg eten dan mensen om geld
vragen.
3) ww. genezen. Efu yu no tai a soro, a o betre
moro esi. Als je de wond niet verbindt, zal
hij sneller genezen. ZIE: gesontu.
beweigi
1) ww. bewegen (zich). Te yu si wan sneki krosbei
fu yu futu, yu no mus beweigi. Als je een slang
dichtbij je voeten ziet, moet je je niet
bewegen.
2) znw. beweging. A skowtu meki wan beweigi
nanga en anu fu sori tak' un kan abra a
strati. De agent maakte een beweging met
zijn hand om aan te geven dat we de straat
mochten oversteken.
bifo vw. voorheen. Fu sanede mi mus pai edemoni
now? Noiti mi no pai en bifo. Waarom moet ik
nu belasting betalen? Voorheen heb ik het
nooit gedaan. ZIE: fosi. VAR.: bifosi. VAN ENG:
before.
bifosi ZIE TREFWOORD: bifo.
bigi
1) bnw. groot (van maat, breedte, omvang, omtrek,
oppervlakte, enz.). A man disi bigi leki asaw.
Deze man is zo groot als een olifant. Angriten
kon ini a kondre fu di wan bigi alen pori ala a
nyanyan. Er ontstond hongersnood in het land,
omdat zware regens de oogst vernietigd
hadden. ANT: pikin1. VAN ENG: big.
2) bnw. oud. I denki taki yu bigi moro mi? Denk je
dat je ouder bent dan ik? Te den pikin kon bigi,
yu no kan dwengi den moro fu du san yu wani.
Als kinderen groot zijn geworden, kun je ze
niet meer dwingen om te doen wat je wilt. SYN:
owru1; grani.
meki bigi ww. bluffen, opscheppen. Den boi lobi
meki bigi taki den p'pa moro tranga. De
jongens houden ervan om erover op te
bigi-ai fu a moni fu a man meki a pikin gwe
nanga en. Alleen door hebzucht is de vrouw er
met die man vandoor gegaan. ZIE: gridi.
abi bigi-ai ww. jaloers zijn, afgunstig zijn,
benijden. A pikin abi bigi-ai na mi tapu fu di a
e si taki mi e prodo moro en. Dat kind is
jaloers op me omdat ik modieuzer gekleed ben
dan zij. SYN: dyarusu.
bigibigi dei klaarlichte dag. ZIE TREFWOORD: dei.
bigidagu znw. vooraanstaand persoon, notabele,
rijke. A man san ben seri sani na wowoyo tron
wan bigidagu fu a kondre. De marktkoopman
is nu een vooraanstaande man geworden. SYN:
bigiman; bigifisi.
bigidoi znw. duim of grote teen. VAR.: bigidoin.
bigidoin ZIE TREFWOORD: bigidoi.
bigifasi znw. hoogmoed, hovaardij. Odo: Bigifasi
abi ondrow fanowdu. Spreekwoord:
Hoogmoed komt voor de val. GEBRUIK: wordt
gebruikt met het werkwoord abi. ANT: sakafasi;
SYN: bigimemre.
bigifisi znw. notabele. SYN: bigidagu; bigiman.
bigifutu1 znw. elephantiasis, been dat is opgezet
door besmetting met filaria. SYN: bimba. ZIE:
bubu1.
bigifutu2 znw. soort snoepgoed, Chinese pruim.
bigikuyake znw. roodsnaveltoekan. Ramphastos
tucanus (Ramphastidae).
bigiman
1) znw. volwassene. Te mi tron wan bigiman mi
o bai wan oto. Als ik volwassen ben, ga ik
een auto kopen.
2) znw. vooraanstaand persoon, belangrijk
persoon. Johan Adolf Pengel ben de wan
bigiman fu Sranan. Johan Adolf Pengel was
een belangrijk persoon in Suriname. SYN:
bigifisi; bigidagu.
bigimarkusa znw. een soort passievrucht waarvan
de vrucht tot 25 cm groot kan worden.
Passiflora quadrangularis (Passifloraceae). ZIE:
markusa.
bigimemre
1) znw. hoogmoed, hovaardij. Odo: Bigimemre
wani ondrow. Spreekwoord: Hoogmoed
komt voor de val.
2) bnw. hoogmoedig, hovaardig. SYN: bigifasi; ANT:
sakafasi.
abi bigimemre ww. hoogmoedig zijn. A frow disi
moi èn a gudu, dat' meki a abi bigimemre.
Deze vrouw is mooi en rijk, daarom is zij
hoogmoedig.
bigin
1) ww. beginnen, aanheffen. Mi o poti yu na
oso. Bigin poti yu sani ini a wagi. Ik zal je
thuis brengen. Begin alvast je spullen in de
auto te zetten. ANT: kaba. ZIE: stotu2.
2) znw. begin. A bigin fu a tori ben span moro
a kaba fu en. Het begin van het verhaal
was spannender dan het einde.
bigi-popokaisneki blaka

bigi-popokaisneki znw. groene boomboa. Corallus e pina. Toen Irak en Iran in oorlog verwikkeld
caninus (Boidae). Ook bekend als kadasneki of waren, leden alle andere landen in de omgeving
popokaisneki.
eronder.
bigisensi znw. muntstuk van twee en een halve cent. 3) znw. buur. Esde den birti fu mi gwe na
ZIE TABEL BIJ: moni.
Amerika. Gisteren zijn mijn buren naar
bigisma Amerika vertrokken. VAR.: birtisma.
1) znw. volwassenen, ouders, ouder en wijzer birtisma znw. mensen die in dezelfde buurt wonen,
persoon. Te bigisma e taki, pikin-nengre buren.
mus tan tiri. Als volwassenen spreken bisa znw. satanaap, baardsaki. Chiropotes satanas
moeten kinderen zwijgen. ANT: pikin-nengre. (Cebidae). Ook bekend als kwataswagri. ZIE:
2) znw. voorouders (maar ook grootouders, monki.
enz.). Den bigisma fu mi ben de srafu. Mijn
bisbisi-woron znw. aarsmade. Enterobius
voorouders waren slaven. SPEC: granmama;
vermicularis (Oxyuridae, O. Ascaridida).
granpapa; afo; trotro.
bisi1 znw. bemoeienis. I no abi bisi dya. I mu gwe! Je
bigitaki znw. grootspraak, grootpraats (SN), brutale heb niets hier te zoeken. Ga weg! (lett: Je heb
praatjes.
geen bemoeienis hier...)
gi bigitaki ww. brutaliseren, iemand brutaal
no abi bisi ww. geen bezwaar hebben, ergens
aanspreken. Luku fa mi yepi mi mati ala den
geen moeite mee hebben, niets mee te maken
yari, dan now a e gi mi bigitaki. Kijk eens hoe
hebben. I kan kon efu yu wani. Mi no abi bisi.
ik mijn vriend al die jaren geholpen heb, maar
Je kunt komen als je wilt. Ik heb er geen
nu wil hij me brutaliseren. Fosten den pikin
moeite mee.
ben lespeki den bigisma, ma dis' ten den pikin
San bisi yu? / O bisi yu? Wat is er aan de hand?
asranti, den e gi bigitaki. Vroeger hadden de
Wat bezielt je? GEBRUIK: Meestal gebruikt door
kinderen respect voor hun ouders, maar nu zijn
ouderen.
ze vrijpostig en hebben praatjes. ZIE: kosi1.
bisi2 znw. hebben en houden, bezit. Teki yu bisi, dan
bigitodo znw. reuzenpad. Bufo marinus
yu e gwe! Neem je hebben en houden en ga
(Bufonidae). Ook bekend als kras'todo.
weg! SYN: taitai; pototo; bagasi; bondru.
bigiwan znw. de grote of belangrijke. TEGENHANGER:
pikinwan.
bita
1) bnw. bitter van smaak. Te yu bori amsoi nanga
bigi-watradagu znw. Braziliaanse reuzenotter.
watra, a e bita moro dan te yu e bori en nanga
Pteronura brasiliensis (Mustelidae). Hij wordt
oli. Als je amsoi in water kookt, is het
ook gewoon watradagu genoemd als het niet
bitterder dan wanneer je het met olie
nodig is hem te onderscheiden van de kleine
klaarmaakt.
zwampotter.
2) znw. Drank gemaakt van geneeskrachtige
bigiwowoyo centrale markt aan de waterkant in
bladeren, hout of lianen. Wordt gebruikt als
Paramaribo. ZIE TREFWOORD: wowoyo.
medicijn tegen wormen, als laxeermiddel en
bigiyari znw. groot verjaardagsfeest (gevierd op het om eetlust op te wekken.
eerste, vijfde, en elk vijfde jaar daarna). ZIE:
3) znw. sterke drank (b.v. whisky, rum, enz.). Fu
yari1; bigi.
sanede yu e nyan a bita so? A no bun.
bika vw. omdat, opdat, want, daar. Mi bai wan paki Waarom gebruik je zoveel sterke drank? Het
blon tide bika mi e go meki roti. Ik heb vandaag is niet goed voor je. ZIE: sopi.
een pakje meel gekocht omdat ik roti ga
bitakasaba znw. bittere cassave. Manihot esculenta
maken. SYN: fu di. VAR.: bikasi.
(Euphorbiaceae). De wortels van deze
bikasi ZIE TREFWOORD: bika.
cassavesoort bevatten een giftige stof die eerst
bimba znw. elephantiasis, been dat is opgezet door verwijderd moet worden alvorens de cassave
besmetting met filaria. SYN: bigifutu1. ZIE: bubu1.
genuttigd kan worden. Na het schillen en raspen
birambi znw. birambi (de lange cilindervormig van de cassave wordt de pulp gewassen en het
vruchten lijken op kleine augurken). sap uitgeperst met behulp van een matapi. Van
Averrhoa bilimbi (Oxalidaceae). ZIE: de pulp wordt kasababrede en kwak gemaakt.
fransman-birambi; lontu-birambi. Van het sap maakt men o.a. goma, kasripo en
birfrow znw. buurvrouw. kasiri. ZIE: swit'kasaba.
biri znw. bier. ZIE: sopi; dyogo. bitawiwiri znw. een bittere bladgroente. Cestrum
birman znw. buurman. latifolium (Solanaceae).
birti biten bw. bijtijds, tijdig. Efu mi ben meki den luku a
1) znw. buurt. Mi nanga Arnie e tan ini a srefi birti. sani biten, dan kande a no bo broko. Als ik ze
Arnie en ik wonen in dezelfde buurt. tijdig ernaar had laten kijken, dan was het
2) znw. omgeving, wijk. Di Irak nanga Iran ben
misschien niet stuk gegaan.
feti, dan ala den tra kondre ini a birti fu den
blaka
ben 1) bnw. zwart. ALGEMEEN: kloru1.
blaka doti boi

2) ww. zwart maken m.b.v. een zwart middel. Mi


blesi
mu blaka mi susu fosi mi go na wroko. Ik moet
1) ww. zegenen. SYN: seigi; ANT: fluku. VAR.: bresi.
mijn schoenen met zwarte schoensmeer
2) znw. zegen. ANT: fluku.
poetsen voordat ik naar het werk ga. A e
3) bnw. gezegend, zalig. Mi e winsi un wan blesi
blaka en wiwiri, dat' meki a sori yongu ete. Hij
dei go moro fara. Ik wens jullie een
verft zijn haar zwart, daarom ziet hij er nog
gezegende dag verder.
jong uit.
blo ZIE TREFWOORD: bro.
3) ww. bekladden. Di de tra wrokoman yere tak'
1) ww. ademen.
Syori o tron basi, den go blaka en na driktoro.
2) znw. ademhaling.
Toen de andere werknemers hoorden dat Syori
3) ww. blazen.
tot chef benoemd zou worden, zijn ze hem
4) ww. rusten, uitrusten.
gaan bekladden bij de directeur. ZIE: blakabal.
blon znw. bloem, meel, blom (SN). A teki blon, a
naki wan blaka ww. een blunder slaan.
masi en, dan a baka brede. Hij nam blom,
blaka doti zwarte aarde. ZIE TREFWOORD: doti1.
kneedde het, en bakte er brood van.
blaka sneisi znw. neger met een chinese
blonsaka znw. meelzak.
familienaam.
bo1 hulpww. zouden (samentrekking van ben + o).
blaka-ai pesi znw. bepaald soort boon. Vigna
Efu skowtu no ben kon, dan den boi bo gi
sinensis (Papilionaceae). ZIE: pesi.
densrefi mankeri. Als de politie niet gekomen
blakabal znw. wordt alleen gebruikt in de was, zouden de jongens elkaar verwond
uitdrukking naki wan blakabal met als
hebben. Den konkruman mus luku bun! A bo
betekenis iemand bekladden of in een kwaad
moro bun gi den efu den no ben si a krin fu dei.
daglicht stellen. SYN: blaka.
Verraders moeten oppassen! Het zou beter voor
blaka-ede tingifowru znw. zwarte gier. Coragyps ze zijn als ze niet geboren waren.
atratus (Cathartidae). Hij wordt ook gewoon bo2 znw. boog. TEGENHANGER: peiri.
tingifowru genoemd als het niet nodig is hem te bobi znw. borst. Sanede yu e meki a pikin krei so?
onderscheiden van andere soorten gieren. ZIE: Gi en a bobi. Waarom laat je dat kind zo huilen?
tingifowru. Geef het de borst.
blakakaiman znw. zwarte kaaiman. Melanosuchus bobi wan manya een manja uitzuigen (je maak
niger (Alligatoridae). N.B. kaaimansoort die een gaatje in een zachte manja en daarna zuig je
niet voorkomt in Suriname. De kleinere het sap eruit). ZIE: soigi.
bergikaiman en redikaiman die wel in bobimerki znw. moedermelk, borstvoeding, zog.
Suriname voorkomen, worden soms voor de bobimofo znw. tepel, speen.
blakakaiman aangezien. ZIE: kaiman. bobo
blakaman znw. Creool, neger. SYN: nengre. ZIE: 1) znw. sufferd. ZIE: babaw.
krioro. 2) bnw. suf (wat gedrag betreft). A boi disi
blakamarkusa znw. bepaald soort passievrucht. bobo tak' umasma srefi e fon en. Deze
Passiflora vespertilio (Passifloraceae). Ook jongen is zo suf dat zelfs de meisjes hem
bekend als blaka-snekimarkusa of aftakelen.
yorkamarkusa. ZIE: markusa. boboi ww. wiegen, hobbelen; een kind sussen.
blakanengre znw. zwarte neger. Boboi a pikin te leki a sribi. Sus het kind in
blakapan znw. ijzeren pan. slaap. ZIE: dodoi.
blakapatu znw. zwarte pot, ijzeren pot. boboisturu znw. hobbelstoel, schommelstoel.
blakapepre znw. zwarte peper. bodoi ww. aanwijzen, beduiden. ZIE TREFWOORD:
blakapina znw. haarspeld. VAR.: brakapina. bedoi.
blaka-tara znw. scheldnaam voor donkerkleurige bofru znw. zuid-amerikaanse tapir. Tapirus
mensen. SYN: blaka-tin-tin. terrestris (Tapiridae).
blaka-uma znw. negerin. SYN: nengre-uma. bogobogo bnw. veel, meer dan voldoende, in
blakaweti-aka znw. zwart-witte kuifarend. overvloed. Nyanyan ben de bogobogo na a
Spizaetus melanoleucus (Accipitridae). friyari-oso. Er was eten in overvloed op het
blaw bnw. blauw. ALGEMEEN: kloru1. verjaardagsfeest. SYN: furu; hilahila. ZIE: nofo.
blawforki znw. blauwgrijze tangara, boi
bisschopstangara (vogel). Thraupis episcopus 1) znw. jongen. No meki a boi dati taki nanga yu
(Thraupidae). Ook bekend als blawtyi. pikin. A no abi bun prakseri. Laat die jongen
blawkepanki znw. purperhoen. Porphyrula niet met je dochter praten. Hij heeft geen
martinica (Rallidae). goede bedoelingen. VAN ENG: boy.
blawtyi znw. blauwgrijze tangara, bisschopstangara 2) znw. zoon. Ala leisi a boi fu mi e suku den
(vogel). Thraupis episcopus (Thraupidae). moro plata buku fu leisi. Mijn zoon zoekt elke
Ook bekend als blawforki. keer steeds het platste boek uit om te lezen. ZIE
TABEL BIJ: famiriman.
boigi boro

boigi ww. buigen.


2) znw. het verwijst ook naar verschillende
boiti1 znw. buitenplaats, buitenwijk, buiten (de stad). soorten van geïmporteerde bonensoorten, zoals
Fa mi e tan na boiti, mi no man kon ala yuru na bruinebonen, wittebonen en capucijners. ZIE:
foto. Omdat ik buiten woon, kan ik niet iedere pesi.
keer naar de stad komen. VAN NL: buiten. bonkitiki znw. bonestaak.
boiti2 bonkoro znw. mulat met lichte ogen en licht haar.
1) vw. behalve. Ala presi den man prati koranti, ZIE: malata.
boiti Flora. Overal heeft men kranten
bonsbak znw. knikkerspel waarbij de ene yowka de
bezorgd, behalve op Flora.
andere moet raken na teruggestuit te zijn
2) vw. naast, behalve. Boiti a wan pikin, a
(meestal) van een muur. ZIE: yowka.
mama abi ete wan. Behalve dat ene kind bontara znw. hars.
heeft de moeder er nog één. ZIE: nanga.
bontyi ZIE TREFWOORD: bonki.
boitipresi znw. buitenplaats. ZIE: pranasi.
1) znw. snijboon.
boketi znw. boeket, ruiker, bloemstuk.
2) znw. geïmporteerde bonensoorten.
owruyari boketi een ruiker die gegeven wordt bonu
een dag voor de verjaardag.
1) ww. geesten bezweren en/of oproepen. Den go
bokoboko znw. bok. Capra hircus (Capridae).
na boiti go bonu. Ze zijn buiten de stad om
ALGEMEEN: krabita.
geesten te bezweren. SYN: du fanowdu.
bokrafru znw. rode ara, geelvleugel ara (een rode 2) ww. betoveren. Yu kan bonu wan sma meki
ara met gele en blauwe vleugels). Ara macao
a gwe. Je kan iemand bewerken, zodat hij
(Psittacidae). ZIE: rafru.
je verlaat. ZIE: wisi.
bokru bnw. gebocheld. Te yu e waka, yu no mus bonuman znw. genezer van ziekten van
beni yu baka so, noso yu o kisi wan bokru
bovennatuurlijke aard, toverdokter. ZIE: wisiman;
baka. Je moet niet zo gebogen lopen, anders
lukuman; obiaman.
krijg je een bochel. VAN NL: bochel.
bonuwroko znw. afgoderij; rituele handelingen die
bòks ww. botsen. Tu wagi bòks na Torarica. Er was behoren bij de winti-religie. Mi ben sabi a
een botsing tussen twee auto's bij Torarica (lett:
granmama fu mi birfrow, a ben du hebi
Twee auto's zijn gebotst bij Torarica.) SYN:
bonuwroko. Ik kende de grootmoeder van mijn
naki.
buurvrouw heel goed. Ze deed intensief aan
boktu znw. bocht. afgoderij. SYN: afkodrei.
anga wan boktu ww. met hoge snelheid een bonyo znw. bot, been.
bocht nemen.
bonyogron znw. begraafplaats. SYN: berpe.
koti wan boktu ww. een bocht beschrijven.
borgu1 znw. burger. Mi na wan borgu fu Sranan. Ik
boktuboktu
ben een burger van Suriname. VAN NL: burger.
1) bnw. kronkelig.
de ini borgu in burgerkleren zijn, niet in uniform.
2) znw. bochten, kronkels.
Den skowtu de ini borgu fu den boi no sabi taki
boku ZIE TREFWOORD: bokun.
den na skowtu. De agenten zijn in
bokun znw. bokking, gedroogde of gerookte haring.
burgerkleren zodat de jongens hen niet als
ZIE: elen; sowt'fisi; waranfisi. VAR.:
politie herkennen.
boku. boma znw. anaconda. ZIE TREFWOORD:
aboma. bombel znw. vuurwerk. ZIE: finpeiri; borgu2 ww. op rekening (ver)kopen (krediet). Mi no
pagara. bon znw. boom. abi nofo moni fu bai a baisigri; mi o borgu en.
bonboni znw. Surinaamse eekhoorn. Sciurus Ik heb niet genoeg geld om de fiets te kopen; ik
aestuans (Sciuridae). Ook bekend als letyan. zal hem op rekening kopen.
bonbuba znw. boombast, boomschors. borguman znw. iemand die op krediet koopt.
bondru znw. bundel. SYN: bosu. bori ww. koken. Ala dei mi mama e bori fosi a go na
bondru kon na wan ww. bundelen, eenheid foto. Elke dag kookt mijn moeder voordat zij
vormen, verenigen. SYN: meki wan kofu. naar de stad gaat. Mi no bori mi patu ete. Ik heb
bonfutu znw. scheenbeen. A boi misi a bal dan a het eten (lett: mijn pot) nog niet gekookt. SPEC:
baka2; brabakoto; brai; losi; skreki2; smuru1;
skopu mi na mi bonfutu. De jongen miste de bal
en trapte tegen mijn scheenbeen. stofu.
bonfyofyo znw. schildwants. ZIE TREFWOORD: fyofyo1. boriman znw. kok. Odo: Te yu naki kapa lasi, yu sa
bongo ['boŋ go] znw. tromsoort. ALGEMEEN: dron. yere boriman tongo. Spreekwoord: Wie kaatst,
bongro znw. rommel. GEBRUIK: wordt meestal moet de bal verwachten. GEBRUIK: Verouderd.
SYN: koki.
negatief gebruikt.
bonk ww. weggooien. boro1
bonki 1) ww. boren. Boro wan olo gi mi, dan mi kan
1) znw. snijboon. Phaseolus vulgaris anga a lampu. Maak (lett: boor) een gaatje
(Papilionaceae). voor me zodat ik de lamp kan ophangen.
boro botoketi

2) znw. gereedschap om mee te boren, boor. Mi boskopu disi gi mi mama. Ik heb mijn
no man boro a olo bika a boro dede. Ik kan broertje gevraagd om mijn moeder deze
geen gaatje maken omdat de boor bot is. boodschap te brengen. VAN NL: boodschap.
3) bnw. geboord, doorboorde, geperforeerd. A boi 2) znw. bericht, boodschap, bekendmaking. Esde
e syen fu go na strati, bika a weri wan boro neti un kisi a boskopu taki Ba Aleksi lasi en
bruku. De jongen schaamt zich om op straat te libi. Gisteravond ontvingen we het bericht dat
gaan, omdat hij een broek vol gaten aanheeft. broer Alex is overleden.
A banti boro. Ik heb een lekke band. (lett: De bari boskopu ww. bekendmaken, berichten. SYN:
band is geboord). brotyas; bari wroko. ZIE: bari2.
boro2 du wan boskopu ww. een boodschap brengen.
1) ww. voordringen, er tussen door kruipen, Albert, yu kan go du wan boskopu gi mi na
insluipen. Son sma no lobi fu wakti langa ini tanta Fransje? Albert, kan je een boodschap
wan rei, dati meki den e boro. Sommige voor me brengen bij tante Fransje?
mensen houden er niet van om lang in een rij te
leisi boskopu ww. vermanen. Didyonsro de mi
staan, daarom proberen ze naar voren te
kba leisi boskopu gi en. Ik heb hem zonet
dringen.
vermaand.
2) ww. een kortere weg nemen, de weg afsnijden.
lolo wan boskopu ww. een bericht doorgeven.
Mi e boro ini wan dyari fu mi kan doro moro
Mi wani aksi ala sma fu lolo a boskopu disi
esi na oso. Ik neem een kortere weg over een
go moro fara. Ik wil aan iedereen vragen om
erf zodat ik eerder thuis ben. SYN: koti pasi. ZIE:
dit bericht verder door te geven.
boropasi.
tyari wan boskopu ww. een preek houden. Esde
boro psa
mamanten a brada dati tyari wan blesi boskopu.
1) ww. langs gaan. Fosi mi go na Robby mi o boro
Gistermorgen heeft die broeder een zegenrijke
psa kon na yu. Voordat ik naar Robby ga, zal
preek gehouden. GEBRUIK: kerktaal.
ik even bij jou langs komen.
2) ww. doorboren. A spikri boro psa en futu. boskopuman znw. bode, boodschapper,
loopjongen.
De spijker doorboorde zijn voet.
boroman bosro
1) znw. borstel. VAN NL: borstel.
1) znw. iemand die onuitgenodigd op een feest
2) ww. borstelen. Fosten den sma ben bosro den
komt of illegaal ergens binnenkomt; klaploper.
krosi nanga wan kar'tiki. Vroeger borstelden
Den sma poti wan waktiman fu luku taki
de mensen hun kleren met een maïskolf.
boroman no ben kan kon na ini a presi. De
3) ww. verslaan (bij sport activiteiten).
mensen hadden een wachter aangesteld zodat
bosroko znw. borstrok. ZIE: empi. VAN NL: borstrok.
niemand zonder te betalen kon binnengaan.
bosu
2) znw. iemand die je overal tegenkomt. Wan
1) znw. bos, tros. Mi o bai wan bosu kowsbanti. Ik
boroman mus fu sabi furu sma. Iemand die
zal een bos kouseband kopen. Di mi kisi a bosu
je overal tegenkomt, kent zeker veel mensen.
bakba, mi gi mi sisa tu anu fu en. Toen ik die
boropasi znw. binnenpad. Yu kan teki a boropasi,
tros bacoven kreeg, heb ik mijn zuster er twee
dan yu e doro moro esi. Je kunt de binnenpad
kammen van gegeven. ZIE: ipi; baki; paki. VAN
nemen, dan ben je er eerder.
NL: bos.
borsu znw. borst, borstkas. A man disi borsu bradi.
2) znw. een groep mensen die bij elkaar staan,
Deze man heeft een brede borst.
zwerm, school (van vissen). Den sma ben
boru znw. bol, rond broodje. Johanisi ben lobi fu
knapu ini wan bosu na makandra. Die mensen
dopu en boru ini en kofi. Johan had de
stonden in een groep bij elkaar. Di mi si a bosu
gewoonte zijn bol in zijn koffie te dopen.
waswasi, mi lon! Toen ik die zwerm wespen
bòs ww. ploffen, barsten. A banti bòs, pow! De band
zag, ben ik weg gerend! Te yu iti wan pisi
klapte, pats!
brede ini a watra, yu e si wan heri bosu sriba e
bos'bosu bw. bij bosjes. Oma wiwiri syuru. A e fasi
kon fu nyan en. Wanneer je een stuk brood in
bos'bosu na a kankan. Oma's haar is aan het
het water gooit, zie je er een school
losraken. Het blijft bij bosjes in de kam zitten.
karperzalmpjes op afkomen.
bosi
boto znw. boot. SPEC: kruyara. ZIE: sipi; barki3; pondo.
1) ww. kussen, zoenen. A m'ma ben breiti sote tak'
botobangi znw. kleine, holle zitbank gemaakt van
a bosi en. De moeder was zo blij dat ze hem
hout met houtsnijwerk erop.
kuste.
boto-ede znw. boeg.
2) znw. kus, zoen. A winiman kisi wan bosi na ala
botoketi
en tu seifesi. De winnaar kreeg op beide
1) znw. bootsketting. ZIE: ankra; lanpresi; sipi.
wangen een zoen.
2) znw. zilveren of gouden halsketting met
boskopu grote oogjes. SYN: lontu-ai keti.
1) znw. boodschap. Mi aksi mi pikin brada fu tyari
a
botolanki bredefutu

botolanki znw. bootrand, dolboord.


bradi
botoman znw. bootsman, schepeling. SYN: matrosi. 1) bnw. breed, wijd. A Marwinaliba bradi moro a
botrali znw. keuken, bijkeuken. ZIE TREFWOORD: botri. Srananliba. De Marowijnerivier is breder dan
botralibangi znw. aanrecht. ZIE TREFWOORD: de Surinamerivier. A libi e go yu bun! Fa a
botribangi.
gersi leki dei fu dei yu e kon moro bradi? Het
botri znw. keuken, bijkeuken. SYN: kukru. VAR.: gaat je goed! Het lijkt alsof je met de dag
botrali.
dikker (lett: breder) wordt.
botribangi znw. aanrecht. VAR.: botralibangi. 2) ww. uitspreiden. Bradi a papaya fu a boi kan
botritafra znw. keukentafel. didon sribi. Spreid die mat uit zodat die
botro jongen erop kan liggen om te slapen.
1) znw. boter, margarine. ZIE: fin'botro. bradi-edeman znw. een geleerde man. ANT:
2) ww. beboteren. Te yu e baka wan kuku, yu mus donman. ZIE: koniman.
botro yu blik noso a kuku o fasi. Als je een
bradyari bnw. luidruchtig, oproerig, lawaaierig. Mi
koek bakt moet je het blik eerst beboteren,
no man sribi te neti bika soso bradyari sma e
anders blijft hij vastzitten.
tan ini a birti. Ik kan 's avonds niet slapen
botro-afkati znw. boteravocado, soort avocado (het omdat de mensen in deze buurt zo luidruchtig
vruchtvlees is botergeel). zijn.
botrofisi znw. botervis (een zilvergrijze, plompe ANT: tiri1; safri. ZIE: babari; dyugudyugu.
zeevis die zeer smakelijk is). Nebris brafu znw. soep met vis of wild vlees en
microps (Sciaenidae). aardvruchten. SPEC: peprewatra; kasababrafu;
botronoso znw. snot. ZIE: frikowtu. okrobrafu. ZIE: supu.
bow ww. bouwen. ANT: broko1. VAN NL: bouwen.
brai ww. braden (boven het vuur). Kresneti dei un
bow tapu ww. rekenen op iemand of iets. Mi e brai wan doksi. Met Kerst hebben we een eend
bow tapu yu tak' yu o kon teki mi tamara gebraden. SYN: baka2. ZIE: bori.
mamanten. Ik reken erop dat je me brakapina znw. haarspeld. ZIE TREFWOORD: blakapina.
morgenochtend komt halen. ZIE: ferwakti. brantimaka znw. doornig oevergewas.
bowston znw. bouwsteen. Machaerium lunatum (Papilionaceae).
bowtu1 znw. dij. ZIE: futu. VAN NL: bout. brantmiri znw. een stenen platvorm in een keuken
tapu wan sma bowtu op schoot. A pikin sidon waarop gekookt wordt. ZIE: kukru.
tapu en mama bowtu. Het kind zit op haar brasa
moeders schoot. 1) ww. omhelzen. Den brasa makandra. Ze
bowtu2 znw. moerbout. TEGENHANGER: muru1. ZIE: omhelsden elkaar.
skrufu1. 2) znw. omhelzing. A mama ben breiti sote dat' a
bowtu3 gi en wan brasa. De moeder was zo blij dat ze
1) znw. dik stuk hout. ZIE: barki1; planga1. hem een omhelzing gaf.
2) ww. vergrendelen (met een bout). Te wi e go Brasyon
sribi, wi e bowtu a doro. Als we naar bed
1) znw. Brazilië. VAR.: Brasyonkondre.
gaan, vergrendelen we de deur. 2) bnw. Braziliaans.
3) ww. iemand met een stuk hout slaan. Di den Brasyonkondre znw. Brazilië. ZIE TREFWOORD:
tu boi ben feti, a wan bowtu a trawan. Toen Brasyon.
de twee jongens vochten, sloeg de ene de
Brasyonman znw. Braziliaan. Furu Brasyonman
andere met een stuk hout. ZIE: planga1.
kon dya fu wroko gowtu. Veel Brazilianen zijn
bowtu4 bnw. gierig. A man disi na wan moniman, hier gekomen om goud te winnen.
ma a bowtu. Deze man heeft veel geld, maar
brasyon-waswasi znw. Braziliaanse honingbij.
hij is gierig. SYN: kundu3. ZIE: gridi.
Apis mellifera (Apidae, O. Hymenoptera). ZIE:
bowtu5 waswasi.
1) ww. vastpakken, grijpen. Bowtu a man gi mi!
brede znw. brood. Omu, gi mi tin brede. Meneer,
Grijp de man! ZIE: grabu; kisi2; ori.
mag ik tien broodjes. ZIE: lalabrede. VAN ENG:
2) ww. arresteren. Den skowtu bowtu a fufuruman.
bread.
De politie heeft de dief gearresteerd.
brede buskutu broodbeschuit. ZIE TREFWOORD:
boyo znw. koek gemaakt van cassave en kokosnoot.
buskutu.
brabakoto
bredebon znw. broodvruchtboom. Artocarpus
1) ww. barbecuen, roosteren van vis, kip of vlees
communis (Moraceae). Ook bekend als nyamsi-
boven een houtskoolvuur. ALGEMEEN: bori.
bredebon. De vruchten hebben een gladde schil
VAR.: barbakoto.
en geen zaden. ZIE: siri-bredebon.
2) bnw. gerookt (vis), geroosterd (kip of vlees).
bredebuba znw. broodkorst.
brada znw. broer, broeder. VAN ENG: brother. ZIE TABEL
brededuku znw. doek om brood en andere
BIJ: famiriman.
etenswaren af te dekken.
bredefutu znw. platvoeten. Te yu abi bredefutu, yu
bredekundu broko

mus weri wan spesrutu susu. Als je platvoeten adem


hebt, moet je speciale schoenen dragen.
bredekundu znw. de uiteinden van een
puntbroodje.
bredenefi znw. broodmes.
brei
1) ww. weven, vlechten, breien. SYN: frekti.
2) bnw. gevlochten, geweven. Den
bus'kondresma e meki moi brei manki. De
boslandbewoners maken mooie gevlochten
manden. SYN: frekti.
breiti bnw. blij, gelukkig, vrolijk. ANT: sari1. ZIE:
prisiri.
breki
1) znw. bleekmiddel.
2) ww. bleken. Den bigisma fu fosi ben lobi fu
breki den weti krosi nanga Sunlight sopo. De
ouderen van vroeger hielden ervan om hun
witte was met Sunlight zeep te bleken. Mi
m'ma poti den weti krosi ini a son meki den
breki. Mijn moeder had de witte was in de zon
gelegd om te bleken.
brekten znw. middag (tussen 12:00 en 3:00 n.m.).
ZIE TABEL BIJ: dei.
breni
1) bnw. blind. A si wan man di ben breni sensi a
gebore. Hij zag een man die van zijn geboorte
af blind was.
2) ww. verblinden (ook figuurlijk). A krin faya
ben breni mi. Door de schittering van het licht
kon ik niet meer zien.
breniman znw. blinde.
brenki
1) bnw. blinkend, glimmend, glanzend. Mi de fu
weri wan bun brenki susu go na a trow-oso. Ik
ben van plan om een paar glimmende
schoenen op het huwelijksfeest te dragen. VAN
NL: blinken.
2) ww. oppoetsen, polijsten, poetsen. Yu abi
wantu lemki gi mi, fu mi brenki a kopro beki
fu mi? Heb je een paar lemmetjes voor me om
mijn koperen bekken te poetsen?
bresi ww. zegenen. ZIE TREFWOORD: blesi.
bri ww. geloven, vermoeden. ZIE TREFWOORD: bribi.
bribi
1) ww. geloven, vermoeden. Yu no bribi lei, yu no
bribi tru. Je gelooft 't of niet. VAR.: bri.
2) znw. geloof. A bribi fu en swaki. Zijn geloof
is zwak.
bribisma znw. gelovige.
brifi znw. brief, post(stuk). Mi kisi piki tapu a brifi
di mi ben seni gwe. Ik heb antwoord gekregen
op de brief die ik had weggestuurd.
bro
1) ww. ademen. Fa mi abi a frikowtu mi no man
bro so bun. Omdat ik verkouden ben kan ik niet
goed ademen. A e bro hebi. Zijn ademhaling
gaat zwaar. VAR.: blo. VAN ENG: blow.
2) znw. adem. Wan bun swenman mus man ori en
bro langa. Een goede zwemmer moet zijn
lang kunnen inhouden.
3) ww. blazen. A boi e weri mi ede. Heri dei a e
bro en tutu. De jongen bezorgt me hoofdpijn.
Hij blaast de hele dag op zijn trompet.
4) ww. rusten, uitrusten. Mi e go bro pikinso.
Heri dei mi waka. Ik ga een beetje uitrusten.
Ik heb de hele dag gelopen.
bro de na tapu ww. buiten adem zijn. Di Herman
doro en bro ben de na tapu fu di dagu ben
lon na en baka. Toen Herman aankwam was
hij buiten adem omdat hij door honden
achterna gezeten was.
bro syatu ww. kortademig zijn, naar adem
happen. Na at'oso den kon si tak' wan pinda
ben de ini a boi kruktuneki. Dat' meki en bro
ben syatu. In het ziekenhuis ondekte men een
pinda in de luchtweg van de jongen. Daarom
was hij kortademig.
bro tapu ww. sterven. En bro tapu. A dede. Hij
ademt niet meer, hij is dood. SYN: bro koti. VAR.:
tapu bro.
hari bro ww. inademen, ademhalen. Fosi a man
dyompo ini a watra, a hari en bro. Voordat de
man in het water sprong, haalde hij diep adem.
bro ede rusten. ZIE TREFWOORD: ede.
bro futu zitten rusten. ZIE TREFWOORD: futu.
bro noso neus snuiten. ZIE TREFWOORD: noso1.
broin bnw. bruin. ALGEMEEN: kloru1.
broinbonki
1) znw. bruine boon.
2) znw. gerecht bereid van bruine bonen.
brok'ede znw. problemen, hoofdbrekens. A brom
disi e gi mi wan lo brok'ede. Deze brommer
geeft me heel veel problemen. SYN: problema;
kras'ede. ZIE: ed'ati; dangra.
broki
1) znw. brug. Fosi den bow a broki, den sma
ben abra a liba nanga pondo. Voordat de
brug gebouwd was, stak men de rivier met
de veerboot over.
2) znw. pier, aanlegsteiger.
plata broki znw. aanlegsteiger voor kleine boten.
broko1
1) ww. breken, vernietigen, kapot maken,
vernielen. A grasi fadon broko. Het glas is
kapot gevallen. Fu di den bigiman gridi, den
broko a kondre. Door de hebzucht van de
grote heren is het land te gronde gericht.
2) bnw. gebroken, vernietigd, kapot, versleten.
Heri dei langa Glen e wroko tapu a broko oto
fu en. De hele dag door werkt Glen aan zijn
kapotte auto.
3) ww. ontmaagden. Wan skoromeister
broko a pikin. Een onderwijzer heeft het
meisje ontmaagd.
4) ww. aanbreken (van de dag). Di dei broko a
kon na oso. Hij is thuis gekomen bij het
aanbreken van de dag. ZIE: brokodei.
broko bron

5) ww. plukken (van vruchten). Mi seni a boi fu 2) bnw. brokkelig, kruimelig, bouwvallig,
go broko wantu apresina gi mi. Ik heb de versleten, gebroken. A brede brokobroko,
jongen gestuurd om een paar sinaasappels voor yèrè. Nou! Het brood is ook kruimelig.
me te plukken. 3) ww. uitleggen, iets beetje bij beetje uitleggen.
6) ww. verdunnen (van geconcentreerde Mi no ferstan a boskopu. Brokobroko en
vloeistoffen zoals azijn, alcohol en pikinso gi mi. Ik begrijp de boodschap niet. Kun
reinigingsmiddelen). Broko a asin fosi yu poti je het voor me verduidelijken? ZIE: bedoi.
a komkomro na ini. Verdun de azijn voordat je brokodei
de komkomer erin doet. 1) znw. dageraad, morgenstond, aanbreken van
7) ww. verdelen in kleinere hoeveelheden. Den de dag. Dati ben de wan moi fesa! Un dansi
wenkriman e bai den bigi saka sukru, dan den te brokodei. Dat was me een gezellig feest!
e broko en ini paki fu wan kilo. De winkeliers We hebben gedanst tot de dag aanbrak.
kopen grote zakken suiker en verdelen ze in 2) znw. iets dat duurt tot de dageraad. A go na
pakken van een kilo. wan brokodei. Hij is naar een feest geweest
broko2 dat duurde tot vroeg in de ochtend.
1) ww. wisselen. Esde mi go broko moni na 3) ww. iets doen tot de morgenstond. Ro taigi mi
bangi. Gisteren ben ik geld gaan wisselen bij tak' di den go na a dansi, den broko a dei. Ro
de bank. SYN: kenki. vertelde mij dat ze naar het feestje zijn
2) ww. wisselen. I kan broko a barki gi mi? Mi geweest en tot zonsopgang gedanst hebben.
no abi pikin moni. Kun je honderd gulden voor
broko-ede znw. problemen, hoofdbrekens. ZIE
me wisselen? Ik heb geen kleingeld. Odo: Mi
TREFWOORD: brok'ede.
na af'sensi. No wan sma no kan broko mi.
brokokowru bnw. lauw. A libi a te te leki a kon
Spreekwoord: Ik ben als een halve cent.
brokokowru. Hij heeft de thee laten staan totdat
Niemand kan me wisselen (d.w.z. niemand
hij lauw geworden is. ZIE: kowru; waran; faya1.
kan me breken).
brokokrosi znw. oude lap, vod. Teki wan
broko ati diep teleurgesteld zijn. ZIE TREFWOORD: ati1.
brokokrosi dan yu figi a tafra. Neem een oude
broko ede bezorgd maken, tobben. ZIE TREFWOORD:
lap en stof de tafel af.
ede.
broko-oso bouwvallige woning, krot. ZIE TREFWOORD:
broko kindi even door de knieën buigen. ZIE
oso.
TREFWOORD: kindi.
brokosaka bnw. terneergedrukt, terneergeslagen,
broko kon plotseling of onverwachts aankomen. ZIE ontmoedigd, somber. Di a frow gwe libi a man,
TREFWOORD: kon.
a firi so brokosaka dat' a no ben wani nyan
broko na pikin moni iets beter uitleggen, moro. Omdat de vrouw de man heeft verlaten,
duidelijker maken. ZIE TREFWOORD: pikinmoni.
was hij zo terneergeslagen dat hij niet meer
broko noso een heerlijk aroma verspreiden. ZIE wilde eten. Mi ben brokosaka di mi yere taki mi
TREFWOORD: noso1.
tan sidon. Ik was terneergeslagen toen ik
broko pranasi een plantage die niet meer bewoond hoorde dat ik was blijven zitten.
is. ZIE TREFWOORD: pranasi.
broko saka ww. iemand te schande maken. Den
broko saka ontmoedigen, beschamen,
wrokoman broko den basi saka di den kon
terneerdrukken, vernietigen. ZIE TREFWOORD:
ferstan tak' a ben e fufuru den. De werknemers
brokosaka.
spraken schande van hun baas toen ze erachter
broko yu baka in moeilijkheden komen. ZIE
kwamen dat hij hun bestolen had.
TREFWOORD: baka1.
brokoston znw. bepaald soort steekvlieg. (O.
brokobaka znw. bepaald soort slang. Pseustus
Diptera).
poecilonotus (Colubridae). Ook bekend als
trangabaka. broko-tifi kabèl znw. spotnaam voor iemand met
brokobana znw. een hard, grof spel (meestal gebroken voortanden.
voetbal). A futbal san den boi e prei na
brom znw. bromfiets, brommer. VAR.: brombaisigri.
brokobana. De jongens spelen grof voetbal.
bromki znw. bloem.
bromkidyari znw. bloembed, bloementuin.
brokobatra znw. glasscherven. Den man mesre
bromkipatu znw. bloempot, vaas.
brokobatra tapu a skotu. De mannen
bron
hebben glasscherven op de schutting
1) onoverg.ww. branden, doorbranden, verbranden,
gemetseld.
afbranden. A oso tapu a uku e bron ete. Het
brokobere znw. diarree, buikloop. ZIE TREFWOORD:
huis op de hoek brand nog. Na esde mi bai a
wrokobere.
lampu disi, dan tide a bron kba. Ik heb deze
brokobroko
lamp gisteren gekocht en hij is vandaag al
1) ww. in stukken breken. A boi brokobroko
doorgebrand. A oso tapu a uku bron te na
a grasi. De jongen heeft het glas in
gron. Het huis op de hoek is helemaal
stukken gebroken.
bronbere buku

afgebrand. 2) ww. verwarren, in de war brengen, overhoop


2) overg.ww. branden, verbranden. A faya fu a halen. Ala sani ben e waka bun, ma di Boiki
onfu bron mi. Ik heb me gebrand aan het vuur kon a bruya ala sani. Alles ging goed. Maar
(of: de hitte) van de oven. Te a doti drei yu kan toen Boiki kwam, bracht hij alles in de war.
bron en na bakadyari. Als het vuilnis droog is, 3) bnw. verward, rommelig. Mi ede bruya now.
kan je het achter op het erf verbranden. Betre yu kon tamara baka. Ik ben momenteel in
3) ww. zich niet aan zijn woord houden. Mi omu de war. Kom liever morgen terug. A kamra ben
bron mi. A no bai a baisigri gi mi moro. Mijn bruya sote tak' mi no ben man feni a buku. De
oom heeft zich niet aan zijn woord kamer was zo rommelig dat ik het boek niet
gehouden. Hij heeft de fiets niet voor mij kon vinden. VAR.: bruyabruya.
gekocht. bruyabruya ZIE TREFWOORD: bruya.
bronbere [břom 'be ře] znw. faecaliën buba znw. huid, vel, schub, schil, bast (van een
opruimingsdienst, reinigingsdienst. Efu yu w.c. mens, dier, vis, vrucht of boom). Te den boi e
furu dan yu mu bèl bronbere. Als je beerput vol nyan manya, den e trowe a buba na gron. Als
is, moet je de reinigingsdienst opbellen.
de jongens manja's eten, gooien ze de schillen
bronbron ['břoŋ 'břoŋ] op de grond. ZIE: skin.
1) bw. aangebrand. A fowru meti fu yu e
bubu1 znw. filaria. SYN: bimba; bigifutu1.
tesi bronbron. Jouw kippevlees smaakt
bubu2 znw. boeman, boeboelaas (SN). Efu yu no
aangebrand.
wani kon, mi o kari bubu gi yu. Luku, bubu e
2) znw. aangebrande korst van rijst, pesie of
kon! Bubu! Als je niet wil komen, ga ik de
groenten, enz. Te yu kba dan yu mus go trowe
boeman roepen. Kijk, hier komt de boeman!
a bronbron disi gi den fowru. Als je klaar
Boe!
bent, moet je die aangebrande korst aan de
bugru
kippen geven.
1) znw. kogel (b.v. van een fiets, auto
bronflaka znw. litteken van een brandwond. A of vrachtwagen). ZIE: kugru.
bronflaka ini mi fesi no e gwe moro. Dat 2) znw. kogellager. Efu den bugru frustu, a wiel
litteken op mijn gezicht gaat niet meer weg. no man drai. Als de kogellagers verroest zijn,
bronsoro znw. brandwond. A faya oli san fadon kan het wiel niet draaien.
tapu mi futu, opo wan bronsoro. De olie die op bugrumaka znw. palmsoort. Astrocaryum
mijn voeten viel, heeft een brandwond sciophilum (Palmae). ZIE: palmbon.
veroorzaakt. bugubugu znw. lompen, vodden, rommel, spullen.
bropresi znw. fontanel. A pôtiman ben weri wan lo bugubugu na en
brotyas ww. omroepen. SYN: bari2. skin. De arme man droeg een hele hoop vodden
brudu aan zijn lijf.
1) znw. bloed. Mi skin gro di mi si a brudu. Ik bui ['bu i]
kreeg kippevel toen ik het bloed zag. 1) znw. armband.
2) znw. bloeddruk. Datra marki mi brudu. De 2) znw. handboei.
dokter heeft mijn bloeddruk gemeten. A 3) ww. boeien. Skowtu bui a fufuruman tya gwe.
brudu fu yu hei, dan yu sidon e nyan sowt'sani De politie heeft de dief geboeid weggebracht.
let' na datra-oso! Je lijdt aan hoge bloeddruk
buibui bnw. geboeid, met handboeien om. Skowtu
en toch zit je zoute snacks te eten op de poli!
tyari den boi buibui go na krutubakra. De
Fa mi mankeri brudu mi e kisi drai-ede furu.
politie heeft de jongens geboeid naar de rechter
Door de lage bloeddruk voel ik me vaak
gebracht.
draaierig.
buku1 znw. boek.
brudutitei znw. bloedvat. VAR.: titei. buku2
bruku znw. broek. A bruku nanga a empi san yu e 1) znw. schimmel. Koti a buku puru, dan yu e gi a
weri no e kruderi. De broek en het hemd dat pikin a brede. Snij de schimmel weg en geef
je aan hebt passen niet bij elkaar. het kind het brood. VAR.: bukubuku.
brukubere znw. tailleband van een broek. Mi gi a 2) ww. schimmelen. Efu yu libi a brede tumsi
brukubere tu ploi fu a sidon pikin moro span. langa a o buku. Als je brood te lang laat liggen
Ik heb twee plooien in de tailleband van de gaat het schimmelen.
broek gemaakt zodat hij wat strakker zit. 3) bnw. muf. Opo den fensre. Mi no man nanga a
brukufutu znw. broekspijp. No kon in'sei nanga yu buku smeri ini a kamra. Maak de vensters
tokotoko brukufutu! Kom niet binnen met je open. Ik kan niet tegen die muffe geur in de
bemodderde broekspijpen! kamer. VAR.: bukubuku.
bruya buku3
1) znw. verwarring. Wan heri bruya ben de ini 1) ww. stoten (door een koe, geit, schaap, enz.).
a dorpu di den srudati kon. Er was grote 2) ww. stoten, duwen (door mensen met iets anders
verwarring in het dorp toen de soldaten
kwamen. VAR.: bruyabruya.
bukubuku busiponpon

dan de handen). Mi no lobi fa den sma na tyari mi kon dya. Door Gods genade ben ik zo
wowoyo e buku yu nanga den skowru. Ik hou er ver gekomen. ANT: takru-ati; takrufasi.
niet van als de mensen op de markt je met de 2) bnw. goedaardig, genadig. A no makriki fu
schouders duwen. ZIE: pusu. feni wan bun-ati sma den dei disi. Het is niet
3) bw. met grote snelheid. makkelijk om een goedhartig mens te vinden
buku kon ww. aanstormen. Frow, kon tnapu na tegenwoordig.
wan sei. Bika a fasi fa den wagi e buku bunbun
kon... Mevrouw, kom aan de kant. Zoals die 1) bw. goed en wel. Mi ben breiti sote di a boi fu
wagens komen aanstormen... mi kon bunbun baka na oso. Ik was zo blij
buku psa ww. voorbij razen. Fosi mi doro a uku, toen mijn zoon gezond en wel weer thuis
a bus ben buku psa kba. Voordat ik de hoek kwam.
bereikt had, was de bus al voorbij geraasd. 2) bw. heel goed. Mi sabi bunbun fa den skowtu
bukubuku ZIE TREFWOORD: buku2. e fon den straf'man. Ik weet heel goed hoe de
1) znw. schimmel. agenten de gevangenen aframmelen.
2) bnw. muf. 3) bnw. heel goed. A ben abi wan bunbun wroko
bukundu ww. bukken, zich bukken. A man fosi a bigin smoko takrutabaka. Hij had een
bukundu fu teki wan karta di fadon na gron. heel goede baan voordat hij drugs begon te
De man bukte zich om een gevallen kaart op te gebruiken.
rapen. VAR.: bukunu. bunfasi znw. goedheid, barmhartigheid. ANT:
bukunu ZIE TREFWOORD: bukundu. takrufasi.
bukuwenkri znw. boekhandel. bunkopu bnw. goedkoop. ANT: diri.
bulu znw. stier. Bos taurus (Bovidae). SYN: burkaw. bunkopu seri znw. verkoop van tweedehands
bumui ZIE TREFWOORD: bemui. goederen (meestal georganiseerd door kerken en
1) ww. bemoeien met iets, zich ergens andere groeperingen).
mee bemoeien. buriki znw. ezel. Equus asinus (Equidae).
2) bnw. nieuwsgierig. burikiwagi znw. ezelskar.
bun burkaw znw. stier, os. Bos taurus (Bovidae). Yu e
1) bnw. goed, juist, gunstig. Mi ben feni en wan luku mi leki wan burkaw! Kijk niet zo dom!
bun prakseri fu skrifi John disi. Ik vond het een (lett: je kijkt me aan als een os) SYN: bulu. ZIE:
goed idee om John hierover te schrijven. Mi no kaw1.
teki a bun pasi di mi e kon. Dat' meki mi doro buru
lati. Ik heb niet de juiste weg genomen hier 1) znw. afstammeling van de Nederlandse
naar toe. Daarom ben ik laat. A bun fu gi wan boeren die in de negentiende eeuw naar
pikin tayawiwiri. Het is goed om een kind Suriname emigreerden. VAN NL: boer.
tajerblad te eten te geven. ANT: takru; pori1; 2) znw. blanke. SYN: bakra.
kruktu. 3) znw. landbouwer. Yu abi den aleisi buru
2) bw. op een goede manier. A oto fu mi no e na Wageningen. Je hebt rijstboeren in
drai bun. Mijn auto rijdt niet goed. Fosi yu Wageningen. SYN: gronman.
sutu a gon, yu mus marki bun. Voordat je het buruwei znw. weiland.
geweer schiet, moet je goed richten. bus'alata znw. bosrat.
3) bnw. flink, zwaar, groot. No rei so esi! Na bus'anansi znw. vogelspin, tarantula. Aviculariidae,
bun mankeri yu o kisi. Rijd niet zo hard! Je O. Orthognatha.
krijgt nog eens een groot ongeluk. busbusi
4) bw. flink, erg. A frow kosi a man bun. De 1) znw. bosschage, struikgewas. Mi taigi den boi
vrouw heeft de man flink uitgescholden. fu kapu a busbusi puru. Ik heb de jongens
5) bw. erg, zwaar, behoorlijk. Wan dei Margie gezegd om het struikgewas weg te kappen.
ben siki wan bun hebi siki. Eens was Margie 2) bnw. overwoekerd, verwilderd, vol onkruid,
heel erg ziek. één en al struikgewas. A dyari na abrasei
6) znw. iets goeds, genoegen, voordeel. Ai, mi busbusi. Het erf aan de overkant is
gudu, du mi wan bun fu tyari mi go na wenkri. overwoekerd. ZIE: busi.
Och, schatje, doe mij het genoegen mij naar de bus'doksi znw. muskuseend. Cairina moschata
winkel te brengen. A president mus dini a (Anatidae).
folku, ma a man disi e suku en eigi bun nomo. busi znw. bos, oerwoud. ZIE: sabana.
De president moet het volk dienen, maar deze busi-alata ZIE TREFWOORD: bus'alata.
man zoekt alleen zijn eigen voordeel. busi-anansi ZIE TREFWOORD: bus'anansi.
bun furu bnw. heel veel, erg veel. SYN: bogobogo. busikondre ZIE TREFWOORD: bus'kondre.
ZIE: tumsi.
busikrabasi znw. kanonskogelboom. Couroupita
bun-ati guianensis (Lecythidaceae).
1) znw. genade, goedheid. Na a bun-ati fu Gado busiponpon znw. groene oropendola (vogel).
busisekrepatu dan

Psarocolius viridis (Icteridae).


man voor reparatie. Hij levert geen goed werk.
busisekrepatu znw. bosschildpad, woudschildpad. Hij doet half werk.
Chelonoidis denticulata (Testudinidae). butsweri znw. steenpuist, furunkel.
busiswipi znw. spitsneusslang. Oxybelis aeneus butu
(Colubridae). 1) znw. boete. Telesur meki mi pai wan butu fu
busititei znw. liaan. VAR.: titei. di mi go tumsi lati fu pai. Telesur heeft me
bus'kondre znw. bosland, binnenland (van een boete opgelegd omdat ik mijn rekening
Suriname). te laat heb betaald.
bus'kondresma znw. boslandbewoner (van 2) ww. boeten. Noiti a man disi ben sori tra sma
Suriname). Den bus'kondresma e meki moi sar'ati. Now a e butu fu a fasi fa a ben libi.
brei manki. De boslandbewoners maken No wan sma e sori en sar'ati baka. Deze man
mooie gevlochten manden. had nooit medelijden met anderen. Nu moet
buskutu znw. beschuit. hij boeten voor de wijze waarop hij geleefd
brede buskutu znw. broodbeschuit. heeft. Niemand heeft nu medelijden met hem.
buskutugrasi znw. beschuitgras. Axonopus 3) ww. een boete opleggen, beboeten. Skowtu
compressus (Gramineae). butu en fu di a ben rei sondro faya. De politie
bus'meti heeft hem een boete opgelegd omdat hij
1) znw. wild dier. ZIE: meti. zonder licht reed.
2) znw. vlees van een wild dier.
buweigi ZIE TREFWOORD: beweigi.
bus'moismoisi znw. muisopossum. Marmosa 1) ww. bewegen (zich).
murina (Didelphidae). ZIE: awari.
2) znw. beweging.
Busnengre znw. nakomeling van weggelopen bwasi znw. melaatsheid, lepra. ZIE TREFWOORD: gwasi.
slaven.
bwasiman znw. melaatse, lepralijder. ZIE TREFWOORD:
butbutu ww. oplappen, half afwerken. No tyari yu gwasiman.
wagi gi a man dati fu meki. A no e wroko fini.
A o butbutu en gi yu. Breng je wagen niet naar
die

D - d
da lidw. variant van a. GEBRUIK: kerktaal.
dampu
dagadaga znw. machinegeweer.
1) znw. damp, stoom, nevel. Di a aleisi bigin kuku,
dagu znw. hond. Canis familiaris (Canidae). wan dampu bigin komoto ini a patu. Toen de
GEBRUIK: ook als scheldwoord. VAN ENG: dog.
rijst begon te koken, kwam er damp uit de pan.
fu naki dagu bnw. in overvloed. Nyanyan ben de Te yu de na bus'kondre, yu kan si wan dampu
fu naki dagu. Er was eten in overvloed. SYN: te mamanten tapu a liba. Als je in het
bogobogo. binnenland bent, kan je 's morgens nevel boven
wan piriskin dagu een hond met huidziekte. de rivier zien.
dagublat znw. groentesoort. Ipomoea reptans 2) ww. dampen. Di mi fringi mi ai go ini a
(Convolvulaceae).
kukru, mi si wan patu e dampu tapu a faya.
daguloso Toen ik een blik in de keuken wierp, zag ik
1) znw. hondenluis, bloedluis. Haematopinus
een pot op het vuur staan dampen.
soorten (O. Anoplura).
3) znw. onaangename geur. Di a puru a susu na
2) znw. vachtluis, haarluis. Trichodectes
en futu, wan dampu furu a heri foroisi. Toen
soorten/ species (O. Mallophaga).
hij zijn schoenen uittrok, vulde een
daguwesneki znw. tapijtslang, boa constrictor. Boa onaangename geur de gehele voorkamer.
constrictor (Boidae). Ook bekend als gadosneki 4) ww. een onaangename geur verspreiden, stinken.
of papasneki. A gotro e dampu. De goot stinkt.
daki znw. dak. Damsko znw. Amsterdam.
dala dan1 vw. dan, daarna. A teki blon, a masi en, dan a
1) znw. dollar.
baka brede. Hij nam blom, kneedde het, dan
2) znw. vroeger was het een muntstuk, bankbiljet
bakte er brood van. A boto drai dan a sungu. De
of geldsbedrag van twee gulden en vijftig cent.
boot is omgekanteld en daarna gezonken.
ZIE TABEL BIJ: moni.
dan fosi vw. toen pas. Di mi frow gwe libi mi, dan
dalaskowtu znw. verklikker, tipgever.
fosi mi kon ferstan tak' sani no ben waka bun ini
dalèk bw. straks, aanstonds. Go sibi a oso. Dalèk
a trowlibi. Toen mijn vrouw me verlaten had,
mama e kon. Ga het huis vegen. Straks
toen pas besefte ik dat het niet goed ging in ons
komt moeder. VAN NL: dadelijk.
huwelijk.
dan dede

dan2 znw. dam, dijk.


van vroeger bestaat niet meer. ZIE: na1.
dangra 2) ww. aanwezig zijn. A: Mi kon suku Ronald.
1) bnw. duister, ingewikkeld, moeilijk,
B: Ronald no de. A: Ik kom Ronald zoeken.
bezwaarlijk, verward. A tori dati dangra. Mi
B: Ronald is er niet.
no ferstan en. Dat is een ingewikkelde situatie.
de2 hulpww. samen met het werkwoord duidt aan dat
Ik kan het niet begrijpen. ANT: krin.
de handeling voortduurt of een gewoonte is.
2) ww. moeilijk maken, dwars zitten, in de war
GEBRUIK: kerktaal (variant van e). ZIE TREFWOORD: e.
zijn. A man go na en basi nanga a tori san e
de ini borgu in burgerkleren zijn, niet in uniform.
dangra en. De man is naar zijn baas gegaan
ZIE TREFWOORD: borgu1.
met het probleem dat hem dwars zit. Fa yu e
de ini srudati militair zijn. ZIE TREFWOORD: srudati.
sidon so? San e dangra yu ede? Wat is er? Wat
de na ai ZIE TREFWOORD: ai1.
zit je dwars?
1) wakker zijn.
danki znw. dank u. GEBRUIK: Men zegt liever tangi. 2) waakzaam zijn, alert.
dankidanki bw. alstublieft, met beleefdheid vragen. de na baka achter zijn. ZIE TREFWOORD: baka3.
GEBRUIK: Wordt gebruikt bij een dringend
de na en futu menstrueren. ZIE TREFWOORD: futu.
verzoek. Men zegt liever tangitangi.
de na strafu in de gevangenis zijn. ZIE TREFWOORD:
dansi strafu.
1) ww. dansen. de nanga krin ai nuchter zijn. ZIE TREFWOORD: ai1.
2) znw. dans, danspartij. Esde neti den birti hori de tapu yari bejaard zijn, op leeftijd. ZIE TREFWOORD:
wan dansi te leki mus'dei-mamanten. yari1.
Gisteravond hadden de buren een danspartij dede1
tot de vroege ochtend.
1) ww. sterven. Moro furu na den pikin-nengre
dans'man znw. danser. ben dede. Voor het grootste deel waren het de
dans'oso znw. dansgelegenheid. kinderen die stierven. ANT: libi1. VAN ENG: dead.
dape bw. daar. ZIE TREFWOORD: drape. 2) bnw. dood. Birman trowe wan dede sneki na
dat' vw. dat, zodat. ZIE TREFWOORD: dati2. strati. Buurman heeft een dode slang op
dat' meki daarom. ZIE TREFWOORD: meki. straat gegooid.
dat' sei daarheen, die kant op. ZIE TREFWOORD: sei. 3) znw. overledene, gestorvene; lijk. Mi e go
dat'ede vw. daarom. ZIE: dat' meki. kari sma fu kon opo a dede, mi e go beri a
dati1 dede. Ik ga iemand roepen om de overledene
1) aanw.vnw. die, dat. Na a boi dati kon fufuru ini op te halen; ik ga de overledene begraven.
mi oso. Die jongen is in mijn huis komen Fosi den go na berpe, a dede o kon na oso.
stelen. ZIE: disi. Voordat ze naar de begraafplaats gaan, zal het
2) aanw.vnw. legt nadruk op een persoonlijk lijk eerst naar huis gebracht worden.
voornaamwoord. Yu si fa mi e bari yu. Yu 4) znw. sterfgeval. Wan dede de ini a famiri. Er
dati mus luku bun nanga mi. Ik waarschuw je. is een sterfgeval in de familie.
Jíj moet oppassen voor mij. Yu dati kan rei 5) znw. personificatie van de dood. Yu sabi suma
taksi ala dei, ma mi dati no man. Jíj kan elke tyari Dede kon na foto? Na Anansi. Weet je wie
dag in een taxi rijden, maar ik kan dat niet. de dood naar de stad heeft gebracht? Dat is
GEBRUIK: Soms komt er een waarschuwing bij.
Anansi. GEBRUIK: In de volksmond wordt de
3) tussenw. dus dat (gebruikt om de gedachte dood soms als een persoon aangeduid en soms
van de ander te bevestigen). als Ba Fedi.
dati2 6) ww. uitgaan (v. vuur). Te a faya suku fu dede,
1) vw. dat. Den boi taki dati den o kon tamara dan yu kan poti karu na ini fu a losi. Wanneer
baka. De jongens zeiden dat ze morgen terug het vuur bijna uit is, kan je er maïs op
zullen komen. VAR.: taki2. roosteren.
2) vw. zodat. A bus ben furu dati no wan mira
a ten dati dede kba bw. die tijd ligt achter ons,
ben man psa go na in'sei. De bus was zo vol het is voorbij.
dat er geen kip meer bij kon (lett: geen mier
dede na watra ww. verdrinken. Di a boto drai
doorheen kon). SYN: sodati; taki2.
tapu, feifi sma dede na watra. Toen de boot
datra znw. medicus, dokter, arts. ZIE: dresi.
omkantelde, zijn vijf mensen verdronken. ZIE:
datra-oso znw. kliniek, polikliniek.
sungu.
datrasiki znw. ziekten die genezen kunnen worden
wasi dede ww. lijkbewassing (voordat ze het lijk
door medische behandelingen. ZIE: nengresiki.
aankleden, wassen ze het).
de1 dede2
1) ww. zijn, bestaan. A owru de baka a doro. De
1) bnw. bot, stomp. A nefi dede. Mi no man koti
houwer is achter de deur. Den sortu bigi meti
noti nanga en. Dat mes is bot. Ik kan er niets
dati fu fosi no de moro. Deze soort grote
mee snijden. ANT: srapu.
dieren
2) bnw. verlamd. Sensi di mi kisi a beroerte, a anu
dedebonyo den

fu mi dede. Sinds ik een beroerte heb gehad, is TABEL 1: Delen van de dag
mijn arm verlamd. musudei voor zonsopgang
3) bnw. saai. A: Fa fu a dansi fu esde? B: A presi mamanten 's morgens
ben dede. A: hoe was het feest gisteren? B: brekten ongeveer 1 uur 's
Het was saai. middags bakadina 's middags
dedebonyo znw. geraamte, dood bot. bakabreki 's middags
dedeboskopu znw. overlijdensbericht. mofoneti vooravand (ongeveer 6
dede-ede [de 'de∙ de] znw. doodskop.
uur) mindrineti middernacht
dedekisi znw. doodskist.
deiten overdag
dedekondre znw. dodenrijk.
neti 's avonds, 's nachts
dedeman znw. dode.
dede-oso znw. dodewake, rouwbeklag dat wordt
deibrede znw. dagelijks brood. A e waka e suku
gehouden bij het huis van de overledene totdat
wroko ala sei, nomo fu a kan feni en deibrede.
deze begraven wordt. ZIE: aitidei.
Hij loopt overal rond op zoek naar werk om zo
dedeskin znw. lijk, kadaver. Den famiri bari krei di aan zijn dagelijks brood te komen.
den poti a dedeskin ini a olo. De familie
deibuku znw. dagtekstboek van de Evangelische
barstte in tranen uit toen men het lichaam in
Broedergemeente.
de groeve neerliet.
deigri znw. degen, floret.
dedesma znw. dode.
deimoni znw. dagloon. A deimoni san Savitri e kisi
dedesribi znw. diepe slaap.
no sari fu gi den pikin fu en nyanyan. Het
dedestrafu znw. doodstraf. Krutubakra gi a man
dagloon van Savitri is niet genoeg om haar
dedestrafu fu di a kiri wan skowtu. De rechter
kinderen te voeden.
heeft de man tot de doodstraf veroordeeld
deinen znw. Naam gegeven aan een kind afhankelijk
omdat hij een agent heeft vermoord.
van de dag waarop het geboren is. (Die naam
dedewagi znw. lijkwagen.
wordt gebruikt bij rituelen.). ZIE: nen.
dedewan znw. dode.
dedewatra znw. lijkvocht. TABEL 2: Deinen
dedeyuru znw. doodsuur, laatste levensuur. Dag van geboorte Vrouwelijk Mannelijk
degedege zondag (sonde) Kwasiba Kwasi
1) ww. wankelen, wankel staan. A wan sei futu fu maandag (munde) Adyuba Kodyo
a tafra syatu, dat' meki a e degedege. Een poot dinsdag (tudewroko) Abeniba Kwamina
van de tafel is te kort, daarom staat hij woensdag (dridewroko) Akuba Kwaku
wankel. donderdag (fodewroko) Yaba Yaw
2) ww. twijfelen, wijfelen. Efu yu sabi tak' na vrijdag (freida) Afiba Kofi
disi yu mus du, dan yu mus du en. No zaterdag (satra) Amba Kwami
degedege moro langa. Als je zeker weet dat
je dit moet doen, doe het dan. Twijfel niet deiten znw. overdag. ZIE TABEL BIJ: dei.
langer. VAR.: degredegre. deiwortu znw. dagtekst, dagopening.
degredegre ww. twijfelen, wijfelen. ZIE TREFWOORD: dek'ati znw. moed, durf, lef. Yu mus abi dek'ati fu
degedege.
psa a sula dati. Je moet wel lef hebben om over
dei znw. dag. VAN ENG: day.
die stroomversnelling te gaan. SYN: man-ati. ZIE:
bigibigi dei znw. klaarlichte dag.
lasi ati.
tra dei bw. onlangs, laatst. Tra dei di mi ben go na deki
wowoyo, mi lasi mi portmoni. Laatst toen ik
1) bnw. dik. ANT: mangri. ZIE: fatu1. VAN NL: dik.
naar de markt ging, heb ik mijn portemonnee
2) bnw. gezwollen, opgezet. Esde mi drai mi futu,
verloren.
dat' meki a deki tide. Gisteren heb ik mijn
a tra dei fu en bw. de volgende dag. Di mi yere enkel verstuikt, daarom is hij vandaag
tak' a sani e seri moro bunkopu drape, mi go a gezollen. SYN: sweri2.
tra dei fu en. Toen ik hoorde dat het daar dem lidw, vnw. variant van den. GEBRUIK: kerktaal.
goedkoper was, ging ik de dag daarop er den1 pers. vnw. 3de pers. meerv. (zij, hen, hun); bez.
naartoe.
vnw. (hun). Di den man gwe na den kondre
wan dei bw. eens, op een dag, een keer. Wan dei baka, den taki fu Sranan. Toen de mensen in
yu o si tak' mi abi leti. Eens zal je zien dat ik hun land teruggekeerd waren, spraken zij over
gelijk heb. Wan dei di Anansi ben e waka ini a Suriname.
busi, a miti Sekrepatu. Eens toen Anansi door den2 bep. lidw. meerv. Den tu pikin fu mi lobi fu
het bos liep, ontmoette hij de schildpad. Mi o
nyan bami. Mijn twee kinderen houden van
kon luku yu wan dei. Ik zal je op een dag
bami (lett: De twee kinderen van mij...). ZIE: a2;
komen bezoeken.
wan2; wantu.
denki dipi

denki didibri-apra znw. noni(vrucht). Morinda citrifolia


1) ww. denken. Den pikin fu dis' ten no e denki (Rubiaceae).
fara. De kinderen van deze tijd denken niet didibrikondre znw. hel.
ver vooruit. Fa yu denki? Wat denk je ervan?
didon ['d∙oŋ] ww. liggen. A meisje e didon tapu a
ZIE: prakseri.
bedi e leisi. Het meisje ligt op bed te lezen. ZIE:
2) ww. nadenken. Denki a tori. Denk na over hari baka; rostu.
de zaak. go didon ww. naar bed gaan. Mi e go didon, yèrè.
3) znw. idee, gedachte, verbeelding. Disi na san Tamara mi mu go na wroko. Ik ga naar bed,
mi e prakseri, san na yu denki? Dit is wat ik hoor. Morgenochtend moet ik aan het werk. SYN:
ervan denk, wat is jouw gedachte? A e waka sribi.
nanga a denki tak' a o tron datra. Hij didyonsro bw. zonet, kort geleden. Didyonsro a bus
verbeeldt zich dat hij dokter wordt (lett: hij
kmopo fu dyaso. De bus is zonet van hier
loopt met de verbeelding...)
vertrokken.
densrefi wederk.vnw. zich, zichzelf, elkaar (3de difrenti bnw. verschillende. Un abi difrenti sortu
pers. meerv. wederk. vnw). Efu skowtu no ben
ingi dya na Sranan. Er zijn verschillende
kon, dan den boi bo gi densrefi mankeri. Als de
Indianenstammen in Suriname. VAN ENG:
politie niet gekomen was, zouden de jongens
different.
elkaar verwond hebben. Den skowtu mus tyari
diki
densrefi tapu wan bun fasi. De agenten moeten 1) ww. delven, graven. Mi diki wan olo nanga
zich goed gedragen. wan skopu. Ik heb een gat gegraven met een
desko schop. ZIE: krabu1.
1) ww. discrimineren. A man disi e desko. A e 2) ww. zich bemoeien. A man disi e diki ini mi tori.
teki soso Hindustani na wroko. Deze man Deze man bemoeit zich met mijn zaken.
discrimineert. Hij neemt alleen diki puru ww. (uit)graven, pulken, eruit peuteren.
Hindoestanen in dienst. No diki den bromki puru na sei a gotro. Graaf
2) znw. discriminatie. Yari langa den blakaman die bloemen naast de goot niet uit. Efu yu no
na Zuid Afrika ben feti a desko san den diki a sika puru, yu kan lasi yu futu. Als je de
wetiman ben desko den. Jarenlang hebben de zandvlo niet eruit peutert, kan je je voet
zwarte Zuid-Afrikaners gestreden tegen verliezen.
discriminatie door de blanken. diki skopu graven, delven. ZIE TREFWOORD: skopu2.
di diki suku blijven onderzoeken. ZIE TREFWOORD: suku.
1) vw. toen, terwijl. Di mi ben kon suku yu esde, diki wan soro een wond openkrabben. ZIE
yu no ben de. Toen ik je gisteren kwam TREFWOORD: soro.
opzoeken, was je er niet. Di mi ben e sribi, a dimamanten bw. vanmorgen (tussen zes en twaalf
fufuruman kon na ini a oso. Terwijl ik sliep, uur).
kwam de dief het huis binnen. ZIE: te1. dimusudei bw. vanochtend voor zonsopgang.
2) betr.vnw. die, dat. A man di gi mi a papira no dinari
taigi mi san fu du nanga en. De man die me het 1) znw. kerkdienaar.
formulier gaf, heeft me niet gezegd wat ik 2) znw. iemand die een overledene aflegt voor
ermee moet doen. ZIE: san. de begravenis. VAN NL: dienaar.
3) vw. omdat (uitspraak variant van fu di).
dineti bw. vanavond, deze avond, vannacht. SYN: tide
di fu voorz. wordt gebruikt in combinatie met neti.
telwoorden vanaf twee om rangtelwoorden te dini
vormen. Hesdie kon leki fosiwan. Baka dati 1) ww. dienen. A president mus dini a folku, ma a
Ernie doro. Yu na a di fu dri sma di kon tide. man disi e suku en eigi bun nomo. De
Hesdie kwam als eerste. Daarna kwam Ernie. Jij president moet het volk dienen, maar deze
komt vandaag als derde. ZIE TABEL BIJ: nomru. man zoekt alleen zijn eigen voordeel. ZIE:
di psa terug, geleden. ZIE TREFWOORD: psa2. knekti.
dia znw. hert. (Cervidae). Er zijn drie hertensoorten 2) ww. vereren. Yu no kan dini Gado makandra
in Suriname. SPEC: kuriaku; prasaradia; nanga den gudu fu grontapu. Je kunt God
sabanadia. niet dienen tegelijk met de rijkdom van de
teki dia futu snel weggaan. Di den boi si a wereld.
skowtu, den teki dia futu. Toen de jongens de dip'bere bnw. in staat geheimen te houden. A uma
agent zagen, maakten ze zich snel uit de dip'bere. A sabi kibri en tori. Die vrouw laat
voeten. niets over zichzelf los. Ze weet haar zaken
diameti znw. hertevlees. ZIE: meti. geheim te houden.
dibakadina bw. vanmiddag, hedenmiddag. dip'bere tori een verhaal met verborgen
didibri ['d∙i bři] znw. duivel. betekenissen. ZIE: in'bere tori BIJ inibere.
dipi
1) bnw. diep (als in water). A winti wai a bon trowe
dipibere dompu

fu di den rutu no ben beri go dipi ini a gron. De


dobrutifi znw. dubbele tand.
boom is door de wind omgewaaid omdat de
dodoi ww. een kind sussen, in slaap wiegen. Dodoi
wortels niet diep genoeg in de grond zaten.
a pikin, meki a tan tiri. Sus dat kind. Laat het
2) bnw. belangrijk of geheim (in een verhaal),
stil worden. ZIE: boboi.
moeilijk te begrijpen (in een taal),
dofo ZIE TREFWOORD: dofo-oso.
ingewikkeld (in een gedachte, besluit of
dofo-oso znw. hut waar de bonuman zijn magische
overleg). Baka di a dringi a dresi, a fadon ini
rituelen en werkzaamheden verricht. VAR.: dofo.
wan dipi sribi. Nadat hij het medicijn
dofu bnw. doof. Te wan sma dofu, a no man yere.
ingenomen had, viel hij in een diepe slaap. Di
Als iemand doof is, kan hij niet horen.
a si den sikisma, a firi wan dipi sari gi den.
dofuman znw. iemand die doof is, een dove. A e
Toen hij de zieke mensen zag, had hij diep
prei dofuman, ma a no dofu. A no wani yere.
medelijden met hen.
Hij doet alsof hij doof is, maar hij is niet doof.
3) ww. dopen. Te Syori e nyan en buskutu, a e
Hij wil niet horen.
dipi en ini en fayawatra. Als Syori beschuit
dogla znw. iemand geboren uit een Neger en
eet, doopt hij deze in zijn thee. SYN: dopu2.
Hindoestaan. ZIE: malata; sambo. VAN: Hindi.
4) znw. verborgen betekenis. A tori disi abi
doi1 znw. duim of grote teen. SYN: bigidoi. VAR.: doin.
wan dipi. Dit verhaal heeft een verborgen
beri doi gi voor iemand duimen.
betekenis.
doi2 znw. duizend dollar (vroeger was het 1000
dipibere bnw. geheimzinnig. ZIE TREFWOORD: dip'bere.
gulden). ZIE TABEL BIJ: moni.
dir'diri bnw. duur betaalde, heel duur. A dagu nyan
doifi znw. duif. (Columbidae). ZIE: paskadoifi;
mi dir'diri susu. De hond heeft mijn duur
stondoifi.
betaalde schoenen vernield.
doifi-aka znw. roodsnavelbuizerd, wegbuizerd.
dirèk bw. direct, meteen, onmiddellijk. Efu yu no Buteo magnirostris (Accipitridae).
kan hari a bon dirèk puru ini a gron, dan yu e
doin znw. duim. ZIE TREFWOORD: doi.
wenweni en te leki den rutu kon lusu. Als je de
Doisri1
plant niet direct uit de grond kan trekken, moet
1) znw. Duitser.
je het eerst schudden en trekken totdat de 2) znw. Duits.
wortels losraken. ZIE: wantewante.
doisri2 znw. tropische wandluis, weegluis, bedwants.
diri Cimex rotundatus (Cimicidae, O. Heteroptera).
1) bnw. duur, kostbaar. A abi wan diri linga na
Wandluizen die vroeger veel voorkwam in
en finga. Ze heeft een kostbare ring aan haar
matrassen met kapokvulling. Tegenwoordig
vinger. ANT: bunkopu.
komen ze niet meer voor omdat men matrassen
2) bw. duur. Yu o pai diri fu wan oto, yèrè.
maakt van schuimplastic.
Een auto is duur, hoor!
Doisrikondre znw. Duitsland.
3) bnw. Wordt gezegd van mensen die men Doisritongo znw. Duits.
lang niet heeft gezien. Baya, yu kon diri!
doitiki znw. duimstok, maatstok, ellemaat. SYN:
Omeni langa mi no si yu? Sur NL: Je bent markitiki.
duur geworden! Ik heb je lang niet gezien.
dòk ww. duiken, wegduiken, zich in iets verbergen.
dis' aanw.vnw. deze, dit. ZIE TREFWOORD: disi.
Di mi si a ston e kon, mi dòk, dan a skefti psa mi
dis' sei hier naartoe, deze kant op. ZIE TREFWOORD: sei.
ede. Toen ik de steen zag aankomen, dook ik en
disi aanw.vnw. deze, dit. A susu disi takru. Deze hij scheerde rakelings langs mijn hoofd.
schoenen zijn lelijk. A disi yu mu puru. Deze doksi
moet je weghalen. Dis' wiki mi o kon. Deze 1) znw. doks (SN), eend. (Anatidae). MNL: drèk. ZIE:
week zal ik komen. GEBRUIK: Het aanw.vnw
kwakwa. VAN ENG: duck.
komt meestal na het znw of het pers.vnw a,
2) znw. muskuseend. Cairina moschata
maar disi kan ook voor het znw komen. ZIE:
(Anatidae). Ook bekend als bus'doksi.
dati1. VAN ENG: this.
dokun znw. lekkernij gemaakt van cassave en
dis'ten znw. tegenwoordig, van deze tijd, thans. Den kokosnoot. (Het mengsel wordt gewikkeld in
pikin dis'ten lobi weri syatu krosi san e poti den
stukjes bananenblad en daarna dichtgebonden en
mindribere na doro. De jonge dames van deze
in een pot met kokend water gedaan totdat het
tijd dragen graag korte kleding die hun buik
gaar is).
bloot laat.
dolku znw. dolk.
distrikti znw. district. dompu
dobru 1) ww. dumpen. Neti yuru den dompu doti ini
1) ww. verdubbelen.
a gotro. 's Nachts heeft men afval in de
2) bnw. dubbel.
goot gedumpt.
3) bnw. gespierd. Mi o go opo isri meki mi skin
2) ww. kantelen. Mi dompu a bari meki ala a
kon dobru. Ik zal aan gewichtheffen doen om
watra lon kmopo ini en. Ik heb het vat
spierballen te krijgen.
gekanteld om
domri doro

al het water eruit te laten lopen. nog niet gemaakt.


3) ww. hinken, mank lopen. A e dompu fu di a teki dopu ww. zich laten dopen. Baka di Ronald
broko en wan sei futu. Hij loopt mank kon na bribi, a ben wani teki dopu. Nadat
omdat hij zijn been heeft gebroken. ZIE: Ronald tot bekering gekomen was, wilde hij
tingatinga. zich laten dopen.
4) ww. iemand de baas zijn op een bepaald gebied.
dopu2 ww. soppen, onderdompelen. Johanisi ben
A man disi tranga moro mi, ma efu un hori wan
lobi fu dopu en boru ini en kofi. Johan had de
streilon mi e dompu en. Deze man is sterker
gewoonte zijn bol in zijn koffie te dopen. Mi
dan ik, maar als we een wedloop houden ben ik
mama dopu a empi ini a sopo watra dan a
hem de baas.
bosro en, ma a flaka no kmoto fu en. Mijn
domri znw. religieuze voorganger, dominee, moeder heeft het hemd eerst ondergedompeld
predikant. GEBRUIK: Wordt ook gebruikt voor in een sopje en daarna geborsteld, maar ze
Hindoe en Islamitische religieuze leiders, b.v. kreeg de vlek er niet uit.
wan kuli domri voor een Hindoe priester. ZIE:
dopukerki znw. doopdienst. Sonde di e kon wi o
preikiman.
hori dopukerki. Zondag aanstaande hebben we
domrikrosi znw. kleding van een dominee of doopdienst. GEBRUIK: kerktaal.
priester bij het uitvoeren van bepaalde rituelen, dopu-oso znw. doopfeest.
priestergewaad.
dor'ai znw. geringschatting, onderschatting,
domriwroko znw. het werk van een dominee. verachting. ZIE: skoins'ai; sker'ai.
domru ww. wikkelen, inpakken. Domru a fisi ini tyari dor'ai ww. iemand uitlokken of
wan pisi papira. Wikkel de vis in een stuk geringschatten, verachten. No tyari yu dor'ai
papier.
kon na mi! Onderschat me niet! Di a kba suku
don bnw. dom. A don no soko. Gezegde: Hij is echt den trawan nanga trobi, a wani tyari en dor'ai
dom. ANT: koni.
kon na mi. Nadat hij met de anderen ruzie had
dondru gezocht, wilde hij ook mij uitlokken.
1) znw. donder. Dondru e bari. Het dondert. ZIE:
dorfu ww. durven. En papa fon en tak' a no ben
faya3.
dorfu fu taki wan sani. Zijn vader gaf hem zo'n
2) ww. donderen.
pakslaag dat hij hem niet meer durfde tegen te
dondruston znw. neolithische bijl (men zegt dat die
spreken. ZIE: pruberi; prefuru.
steen uit de hemel gevallen is). GEBRUIK: Wordt
doro1
gebruikt bij de winti religie.
1) znw. deur. Tapu a doro. Doe de deur dicht. VAN
dongo ww. ondergaan, dalen. A son e dongo. De zon ENG: door.
gaat onder. GEBRUIK: verouderd: Nu zegt men 2) znw. deuropening. A sutu en ede na a doro,
liever a son e saka. ZIE: saka2. dan a taki: San de fu du dya? Zij stak haar
doni hoofd door de deur en zei: Wat gebeurd hier?
1) znw. muntstuk van tien cent, dubbeltje. ZIE
go na doro ww. op stap gaan. Feistedei sma no e
TABEL BIJ: moni.
tan na oso. Den e go na doro. Met de
2) znw. geldsbedrag van tien cent of tien dollar
feestdagen blijft niemand thuis. Men gaat op
(vroeger betekende het ook tien gulden en
stap.
zelfs tien duizend gulden). ZIE TABEL BIJ: moni.
na doro bw. buiten. Go na doro go teki a sisibi.
donkaw znw. domoor, dommerik. GEBRUIK:
Ga buiten de bezem halen. Di a man dyuku en
beledigend.
dan ala en bere kon na doro. Toen de man hem
donman znw. domoor, domkop.
gestoken had, kwamen zijn ingewanden naar
dopu1
buiten. ZIE: dorosei.
1) ww. dopen. Sonde di e kon den o dopu den
pikin na kerki. Zondag aanstaande worden de
opo doro znw. een onverwachte gelegenheid. Mi
no ben abi ini mi prakseri fu go na
kinderen in de kerk gedoopt.
bakrakondre, ma di mi feni wan opo doro, mi
2) ww. gedoopt zijn. Te yu dopu dan yu e kisi wan
gwe. Ik had geen plannen om naar Nederland te
papira fu kerki di sori tak' na den dopu yu.
gaan, maar toen ik de gelegenheid kreeg ben ik
Nadat je gedoopt bent krijg je een bewijs van
vertrokken.
de kerk om aan te tonen dat je door hen
gedoopt bent. doro2 ww. aankomen, arriveren. Fa mi doro na oso,
3) znw. de doop. Fosi yu teki dopu, yu mu kon sabi a alen bigin kon. Direkt nadat ik thuis kwam
fosi san na dopu. Voordat jij je laat dopen, begon het te regenen.
moet je eerst weten wat de doop betekent. doro3 bw. aldoor, al maar door, telkens, steeds. Doro
4) ww. figuurlijk gebruikt voor ontgroenen of mi mama e kragi fu a oli tori. Mijn moeder
voor het eerst in gebruik nemen. Mi bai wan klaagt telkens over de spijsolie schaarste.
nyun wagi ma mi no dopu en ete. Ik heb een Dorodoro yu e kon lati. Je komt aldoor te laat.
VAR.: dorodoro3.
nieuwe wagen gekocht maar ik heb mijn
eerste ritje go doro ww. doorgaan. Fa alen kon so tranga, a
doro drai

konmakandra no go doro. Vanwege de navelstreng begraven ligt, niet beledigen. A


zware regen is de samenkomst niet frow taigi en birfrow taki: I no o kon fon mi
doorgegaan. tapu mi eigi doti. De vrouw zei tegen haar
ori doro ww. volharden, volhouden. No lasi ati! buurvrouw: Je kan me niet op mijn eigen erf
Yu mu ori doro te na a kba. Geef de moed komen slaan. ZIE: kondre; gron.
niet op! Je moet volhouden tot het einde. 2) znw. aarde. A bon mangri mangri. Yu mus
doro4 ww. zeven. Mama doro a blon fu meki a kuku. krabu doti poti gi en. De boom ziet er iel uit. Je
Moeder zeefde het meel om de koek te bakken. moet er wat aarde bij aanbrengen.
doro na ai onderschatten. ZIE TREFWOORD: ai1. blaka doti znw. zwarte aarde.
doro-ai znw. geringschatting, onderschatting. ZIE doti2
TREFWOORD: dor'ai.
1) znw. vuil, vuilnis. Te yu kba krin a dyari, dan
dorodoro1 znw. zeef. yu mus bron a doti. Wanneer je het erf hebt
dorodoro2 bw. door en door. Mi sabi mi pikin schoongemaakt, moet je het vuil verbranden.
dorodoro. Mi sabi tak' a no o teki san no fu en. 2) bnw. vuil, smerig. A dyari doti, yèrè. Luku fa
Ik ken mijn kind door en door. Ik weet dat het papira lai en. Het erf is vuil, hoor. Kijk
niet zal nemen wat niet van hem is. hoeveel papier er ligt. A pikin weri wan doti
dorodoro3 bw. aldoor, telkens, steeds. ZIE TREFWOORD: yapon. Het kind heeft een vuile jurk aan. ANT:
doro3. krin. ZIE: morsu.
dorokroku znw. deurknop. 3) ww. vuil maken. A gasbom san mi tya kon
doromofo znw. dorpel, drempel. ZIE TREFWOORD: doti mi krosi. Mijn kleren zijn vuil geworden
dromofo. door de gasbom die ik heb gebracht.
dorosei 4) bnw. gemeen, onbetrouwbaar. A man disi doti.
1) znw. buiten, buitenkant, uiterlijk (voorkomen). Yu mus luku bun nanga en. Deze man is
A dagu mus tan na dorosei bika a fisti. De onbetrouwbaar. Kijk uit voor hem. SYN:
hond moet buiten blijven omdat hij vies is. A dyote.
man disi moi fu dorosei, ma a abi takru maniri. dot'ipi znw. vuilnishoop, vuilnisbelt.
Deze man heeft een gunstig voorkomen, maar dotiskin znw. ziekte waarbij je geen eetlust hebt.
hij heeft slechte manieren. ANT: in'sei. dot'kisi znw. vuilnisbak. SYN: dot'baki.
2) bnw. buitenland. Oto no e meki dya. Den mu dot'krosi wasgoed. ZIE TREFWOORD: krosi.
tyari den kmopo fu dorosei kondre. Auto's dot'oso znw. wespennest van modder gemaakt.
worden hier niet gemaakt. Ze moeten uit dot'oso-waswasi znw. verzamelnaam voor
andere landen komen. verschillende soorten wespen die hun nesten van
dorosei kondre buitenland. ZIE TREFWOORD: kondre. modder maken. ZIE: waswasi.
dorosei moni vreemd geld, buitenlandse valuta. ZIE dot'sani znw. vuil vaatwerk. Te mi kba nyan, m'o
TREFWOORD: moni.
wasi den dot'sani wanten. Wanneer ik klaar ben
dorosei pikin kind van een man bij een andere met eten, ga ik direkt de vaat doen.
vrouw, bastaard. ZIE TREFWOORD: pikin2.
dot'taki znw. vuile taal. Dot'taki no mus kmoto ini
dorosei sma buitenlander. ZIE TREFWOORD: sma.
yu mofo. Er mag geen vuile taal uit je mond
dorpu znw. dorp. ZIE: pranasi; foto.
komen.
dosen znw. dozijn. dot'wagi znw. vuilniswagen.
dosi znw. dubbelgevouwen cassavebrood met een dot'wagiman znw. vuilnisman.
zoete kokosvulling.
dow znw. dauw, mist. A plane no ben man saka bika
dosu znw. doos. ZIE: kisi1.
a dow ben deki na loktu. Het vliegtuig kon niet
dot'baki znw. vuilnisbak. SYN: dot'kisi.
landen omdat het erg mistig was. VAR.:
dot'doti dow-watra. VAN NL: dauw.
1) bnw. vuil, vies (maar in mindere mate). A
dow-watra ZIE TREFWOORD: dow.
empi dot'doti pikinso, ma mi kan weri en ete.
drageman ZIE TREFWOORD: dragiman.
Het hemd is een beetje vuil, maar ik kan het
dragi znw. lijkbaar.
nog dragen. ZIE: doti2; fisti.
dragiman znw. lijkdrager. Den dragiman meki moi
2) znw. vuil (b.v. stukjes kaf, schelpen, enz.). Yu e
futu di den tyari Oom Harry go na grebi-olo. De
piki a aleisi fu puru dot'doti na ini. Men leest
lijkdragers maakten mooie pasjes toen zij oom
de rijst uit om alle vuil eruit te halen.
Harry naar de groeve droegen. VAR.: drageman.
dot'embre znw. vuilnisemmer. VAR.: dot'emre.
drai
dot'feba znw. slons, vuilpoets, smeerpoets. SYN:
1) ww. draaien. Efu den bugru frustu, a wiel no
dot'griki.
man drai. Als de kogellagers verroest zijn, kan
dot'fisti echt vies. ZIE TREFWOORD: fisti.
het wiel niet draaien.
doti1
2) ww. roeren, omkeren, draaien. Drai a kuku gi
1) znw. land, grond, erf. Yu no mus afrontu a doti
mi. Keer de koek voor me om. / Roer het
pe yu kumbatitei beri. Je moet het land waar je
beslag voor me. Drai a sturu. Keer de stoel om.
drai baka gi dreineki

3) ww. kantelen, omkantelen. A boto drai dan


draidrai
a sungu. De boot is omgekanteld en daarna
1) ww. dralen, uitstellen. I no mu draidrai. Go
gezonken. ZIE: kanti.
es'esi na datra. Je moet niet langer dralen, ga
4) ww. veranderen, wenden, wijzigen. A ten drai.
snel naar de dokter.
De tijden zijn veranderd. SYN: kenki.
2) ww. aarzelen, twijfelen. Di skowtu aksi en efu
5) ww. goed gaan. A zaak e drai. De zaak gaat
na a man dati du en, a draidrai, a no piki
goed. San, dri wagi yu abi? Yu e drai, man!
wantron. Toen de politie haar vroeg of die man
Wat, je heb drie auto's? Het gaat je goed,
het gedaan had, aarzelde ze, ze antwoordde
man!
niet meteen.
drai baka ww. terugkeren. Di mi si taki alen bo 3) ww. rondhangen, rondlopen. A bus no bo
kon, dan mi drai baka go na oso. Toen ik zag
lusu fosi tu yuru, dat' meki mi tan draidrai
dat het ging regenen, ben ik naar huis
dya. De bus zou pas om twee uur vertrekken,
teruggekeerd.
daarom ben ik hier blijven rondhangen.
drai kon baka ww. terugkomen, remigreren, drai-ede znw. duizeligheid, draaierig. Fa mi
keren. Baka tin yari Arnie drai kon baka. Na
mankeri brudu mi e kisi drai-ede furu. Door de
tien jaren is Arnie teruggekomen.
lage bloeddruk voel ik me vaak draaierig.
drai libi ww. tot bekering komen. Meisje, na fu di draikolku znw. draaikolk.
yu trangayesi èn yu no wani drai yu libi, meki draisturu znw. draaistoel.
den sani disi psa nanga yu! Meisje, omdat je draiwinti znw. windvlaag die stof doet opwervelen.
koppig bent en niet tot bekering wilt komen, drape bw. daar, daarheen. Go drape! Ga daarheen!
overkomen deze dingen jouw. ANT: dya. VAR.: dape.
drai baka gi iets of iemand de rug toekeren. ZIE dreba
TREFWOORD: baka1.
1) znw. slavendrijver.
drai lontu 2) ww. slavendrijven, iemand uitputten, afmatten.
1) onoverg.ww. ronddraaien. Den bearing A boi e dreba en m'ma skin. A m'ma no e kisi
frustu. Dat' meki a wiel e bari te a e drai ten fu rostu pikinso. Deze jongen put zijn
lontu. De kogellagers zijn verroest. Dat moeder uit. Ze krijgt de tijd niet om even te
veroorzaakt het geluid wanneer het wiel rusten.
ronddraait. drei
2) onoverg.ww. doelloos rondlopen. Efu wan sma 1) bnw. droog. ANT: nati.
no ben kon sori un a pasi, un bo drai lontu ete.
2) overg.ww. afdrogen. Baka di mi wasi dot'sani,
Als iemand ons de weg niet had gewezen,
mi tnapu drei ala den preti. Nadat ik de afwas
zouden we nu nog ronddwalen. A baas no gi
gedaan had, heb ik al de borden staan
en wan spesrutu wroko, dat' meki a e drai
afdrogen.
lontu te leki a feni wan sani fu du. De baas
3) onoverg.ww. drogen. Anga den nati krosi fu den
heeft hem geen speciale taak gegeven, daarom
drei. Hang de natte kleren op om te drogen.
loopt hij doelloos rond totdat hij iets te doen
drei-ai znw. vrijmoedigheid, brutaliteit,
vindt.
vrijpostigheid. Fa a man kan abi drei-ai so, fu
3) overg.ww. iets omdraaien. Te yu o bai wan
luku wan Amerkan dan a aksi en san a feni fu
sani, yu mus drai en lontu luku ala sei fosi yu
a feti ini Irak? Hoe kan die man zo vrijpostig
pai fu en. Voordat je iets koopt, moet je het
zijn, om een Amerikaan aan te kijken en hem
omdraaien en van alle kanten bekijken en er
te vragen wat hij over de oorlog in Irak denkt?
dan pas voor betalen.
dreifisi znw. droge vis. Meestal gebruiken ze
4) overg.ww. doordraaien. No drai a miri afu,
gratfisi, een soort ongeschubde vis. ZIE: batyaw;
yu mu drai en lontu. Je moet de molen niet
waranfisi; sowt'fisi.
te langzaam draaien. Je moet doordraaien.
drai poku platen afdraaien. ZIE TREFWOORD: poku. dreigi ww. kwellen, plagen, lastig vallen. Den tra
drai tapu pikin ben e dreigi Anton fu di a ben mangri so.
1) ww. op zijn kop zetten. Te neti Syori e hari en De andere kinderen plaagden Anton omdat hij
kruyara kon na syoro dan a e drai en tapu fu zo mager was.
a watra lon kmopo ini en. 's Avonds trekt bari dreigi ww. uitjouwen.
Syori zijn korjaal aan wal en zet hem op zijn dreiginen znw. spotnaam, scheldnaam.
kop zodat het water eruit kan lopen. dreikronto znw. droge kokosnoot.
2) bnw. op zijn kop. Esde di mi e go na oso, mi si dreineki znw. dorst. A sneisi nyanyan gi mi
wan wagi drai tapu na sei pasi. Gisteren zag dreineki. Ik heb dorst gekregen van het
ik op weg naar huis een wagen op zijn kop Chinese eten.
langs de weg liggen. neki drei ww. dorst hebben, dorstig zijn. Fu di en
draibere bnw. dood zijn (van vissen in het water). neki drei meki a dringi a watra. Omdat hij
Luku, ala den fisi ini a gotro draibere. Kijk, dorst had, heeft hij wat water gedronken. SYN:
al de vissen in de sloot zijn dood. SYN: dede1. watra kiri.
dreisabana drungu

dreisabana znw. woestijn.


droifi
dreiten znw. droge tijd. In Suriname is er een grote 1) znw. druif.
droge tijd, bigi dreiten, van augustus t/m half 2) znw. vrucht van de Schüsterdruifboom.
november en een kleine droge tijd, pikin droifibon
dreiten, van half februari tot half april. 1) znw. wijnstok.
dreiwatra znw. dorst. Dreiwatra e kiri mi. Ik heb 2) znw. Schüsterdruif. Coccoloba uvifera
erge dorst. (Polygonaceae). (Ook bekend in het
drèk znw. woerd. (Anatidae). Ook bekend als Nederlands als zusterdruif of zeedruif.).
mandoksi.
droifidyari znw. wijngaard.
dren droipi znw. druiper (ziekte).
1) ww. dromen.
dromofo znw. dorpel, drempel. Mi ben de fu gwe,
2) znw. droom.
ma fa yu doro na mi dromofo kba, mi no kan
dresi
seni yu gwe. Ik stond op het punt te vertrekken,
1) znw. medicijn, geneesmiddel. Odo: Dringi
maar nu je al op mijn drempel staat kan ik je
dresi, wakti siki. Spreekwoord: Voorkomen is
niet wegsturen. VAR.: doromofo.
beter dan genezen.
drompu znw. drempel. VAR.: dromofo.
2) znw. vergif (om ongedierte uit te roeien). Te yu
dron znw. trom. SPEC: agida; apinti; bongo; mandron;
poti dresi gi alata, yu mu luku bun tak' den
pudya.
dagu no feni en nyan. Als je rattengif neerlegt,
naki dron ww. de trom spelen, trommelen.
moet je opletten dat de honden het niet vinden
koti a dron ww. goed op de trom spelen. Te a boi
en opeten.
e naki a dron, den sma e dansi moro. Bika a e
3) ww. medische behandeling, verbinden. Efu yu
koti en. Wanneer die jongen drumt, dansen de
no dresi a soro, a o kon moro ogri. Als je de
mensen graag. Want hij drumt bijzonder
wond niet behandeld zal hij erger worden.
goed.
dresiman znw. medicijnman, (tover)dokter,
dronbuba znw. trommelvel.
geneesheer. ZIE: datra; lukuman; bonuman.
dronman znw. trommelaar.
dri telw. drie. ZIE TABEL BIJ: nomru.
drontiki znw. trommelstok.
di fu dri rangtelw. derde. Hesdie kon leki fosiwan.
dropu
Baka dati Ernie doro. Yu na a di fu dri sma di
1) znw. druppel; wordt ook gebruikt voor 'een
kon tide. Hesdie kwam als eerste. Daarna kwam
beetje' bij sommige dingen zoals rijst, suiker,
Ernie. Jij komt vandaag als derde.
enz. Baya, a no gi mi no wan dropu watra
dribi
srefi! Wel, ze heeft me nog geen druppel
1) ww. drijven. Mi e si wan pisi planga dape e
water gegeven. Mi no abi no wan dropu aleisi
dribi tapu a watra. Ik zie een plank daar op het
moro. Ik heb geen korrel rijst meer.
water drijven. Te yu e swen ini a liba, a watra
2) ww. druppelen, druipen. Heri neti a
e dribi yu tya gwe. Als je in de rivier zwemt,
kraan dropu. De hele nacht heeft de
wordt je door de stroom meegetrokken. VAR.:
kraan gedruppeld.
drifi.
3) ww. indruppelen van de ogen, oren of neus. A
2) ww. opschuiven, schuiven, verplaatsen.
go na datra fu dropu en ai. Ze ging naar de
Dribi pikinso, meki mi sidon na yu sei.
dokter om haar ogen te laten druppelen.
Schuif een beetje op, laat me naast je zitten.
4) ww. verminderen. Lanti dropu a moni di den e
ZIE: skoifi; syobu.
gi den bigisma. De overheid heeft de
dridewroko znw. woensdag. ZIE TABEL BIJ: wiki1.
oudedagsvoorzienings verminderd.
drifi ww. drijven. ZIE TREFWOORD: dribi.
dropu en ai ww. iemand een genoegen doen. Ala
drifutu znw. driepoot. yuru mi mama e aksi mi fu bai wan saka aleisi
driktoro znw. directeur. (van een maatschappij, gi en. Tide mi bai wan gi en fu dropu en ai.
school, kantoor, enz.). Elke keer vraagt mijn moeder mij om een zak
dringi rijst te kopen. Vandaag heb ik haar het
1) ww. drinken.
genoegen gedaan om er een voor haar te
2) znw. drank. Nyanyan nanga dringi ben de fu
kopen.
naki dagu. Er was eten en drinken in
dropu kon in'sei ww. binnendruppelen. A
overvloed.
konmakandra no ben span. Wanwan den sma
3) ww. opmaken, opzuigen, opdrinken. A wagi fu
dropu kon in'sei. De vergadering was niet druk
mi e dringi furu oli. Mijn auto gebruikt veel
bezocht. Een voor een druppelde men naar
benzine. Mi no sabi san de fu du nanga mi. A
binnen.
gersi wan sani e dringi mi brudu. Ik weet niet
drungu
wat er met mij aan de hand is. Het lijkt alsof
1) bnw. dronken. ZIE: hei1; span.
iets mijn bloed opzuigt.
2) ww. versuffen. A kofu san a man naki mi, a
dritenti telw. dertig. ZIE TABEL BIJ: nomru. drungu mi. De vuistslag die de man me
gaf, heeft me versuft.
drunguman dyaranti

drunguman znw. dronkaard. de vloer want hij is vuil. VAN NL: dweilen.
du ww. doen, handelen, volbrengen. Den sani san yu dwengi ww. dwingen, verplichten. Te den pikin kon
e du no e kruderi nanga san yu e leri tra sma.
bigi, yu no kan dwengi den moro fu du san yu
De dingen die je doet komen niet overeen met
wani. Als kinderen groot zijn geworden, kun je
wat je anderen leert. Di a man bigin du ferferi,
ze niet meer dwingen om te doen wat je wilt.
den yagi en puru ini a dyari. Toen de man
ZIE: stowtu. VAN NL: dwingen.
vervelend begon te doen, joeg men hem het erf
dya bw. hier. Kon dya! Kom hier! ZIE: drape; dyaso.
af.
dyadya bnw. bekwaam, echt, werkelijk. Solanga feti
du fanowdu het uitoefenen van bepaalde rituele no e feti, yu no man si suma na den dyadya
handelingen in de winti godsdienst. ZIE srudati. Zolang er geen oorlog is, kan je
TREFWOORD: fanowdu.
niet zien wie de echte soldaten zijn.
du wan boskopu een boodschap brengen. ZIE dyaf ww. opscheppen, bluffen. Berto e dyaf taki a
TREFWOORD: boskopu.
kan du ala wroko, ma a no sabi du noti.
dukrun Berto bluft dat hij alle soorten werk kan
1) ww. duiken. Te a boi disi dukrun, a e tan
doen, maar hij kan niets. SYN: skepi.
langa ondro a watra. Als deze jongen duikt,
dyakti znw. jas.
blijft hij lang onder water.
en dyakti teki faya ww. uit de gratie vallen. Fosi
2) ww. wegduiken. Di den srudati bigin sutu, ala
a ben plei bigiten, ma now en dyakti teki faya.
sma dukrun ondro den tafra. Toen de
Vroeger speelde hij de geweldige vent, maar nu
soldaten begonnen te schieten, dook iedereen
is hij uit de gratie. SYN: en bakasei teki faya.
onder de tafels. SYN: dòk.
dyam
duku 1) znw. val, valstrik. A ontiman seti wan dyam gi
1) znw. doek. SPEC: was'duku; pret'duku. VAN NL:
a keskesi. De jager heeft een valstrik voor de
doek.
aap opgesteld.
2) znw. geld. A man disi tyari duku! Deze
2) znw. moeilijke situatie. Nownow mi de ini
man zwemt in het geld! SYN: moni.
wan dyam. Dat' meki mi no man yepi yu
duman
nanga no wan moni. Ik zit nu in een
1) znw. iemand die daden verricht. Odo: Takiman
moeilijke situatie, daarom kan ik je
a no duman. Spreekwoord: Blaffende honden
financieel echt niet helpen.
bijten niet.
3) ww. tegenhouden. No meki a boi psa. Dyam
2) znw. wintipriester, medicijnman. SYN: bonuman.
en gi mi. Laat de jongen niet langs gaan.
dungr'oso znw. gevangenis. GEBRUIK: men gebruikt
Houd hem tegen.
liever nu straf'oso. ZIE: straf'oso.
4) ww. afsnauwen. Di mi go na driktoro tide, a
dungru
dyam mi taki mi no ben man taki noti moro.
1) bnw. donker. Leti a faya gi mi. A kamra
Toen ik vandaag bij de directeur was, heeft
dungru. Doe het licht voor me aan. Het is
hij me zo afgesnauwd dat ik niets meer kon
donker in de kamer. ANT: leti1.
zeggen.
2) znw. donker, duisternis. A son e saka.
5) ww. wordt gebruikt voor een motor die
Dalèk dungru o fadon. De zon gaat onder.
vastloopt, stikt, of kapot is. A oli di mi bai esde
Straks wordt het donker. (lett: Straks valt
ben doti. Dat' meki a wagi dyam. De benzine
het duisternis.)
die ik gisteren gekocht heb was vuil. Daarom
3) ww. van een donkere kleur voorzien. Weti
loopt de motor vast.
wagi e doti esi, dat' meki mi o dungru di fu
dyamanti znw. diamant.
mi. Witte auto's worden snel vuil, daarom zal
dyamu znw. koeliedruif. Syzygium cumini
ik de mijne donker spuiten.
(Myrtaceae). Ook bekend als kulidroifi. VAR.:
dungrudungru bnw. halfduister, schemerig. Mi no
dyamun.
ben kan si krin san a ben e weri bika a kamra
dyamun ZIE TREFWOORD: dyamu.
ben dungrudungru. Ik kon niet duidelijk zien
dyango bnw. geweldadig. SYN: tòf.
wat ze aan had omdat het schemerig was in de
dyangoman znw. geweldenaar.
kamer.
dyap znw. werk, karwei.
dungru-oso znw. gevangenis. ZIE TREFWOORD:
naki dyap ww. karweitjes opknappen. A man disi
dungr'oso.
no abi fasti wroko. Na dyap a e naki. Deze man
dusun telw. duizend. VAN NL: duizend. ZIE TABEL BIJ:
heeft geen vaste baan. Hij doet losse
nomru.
karweitjes.
dusundusun telw. duizenden. ZIE TABEL BIJ: nomru.
dyapwroko znw. stukwerk.
dweiri
dyaranti znw. garantie.
1) znw. dweil.
gi dyaranti ww. garanderen. Mi kan gi yu a
2) ww. dweilen. Dweiri a gron bika a doti. Dweil
dyaranti tak' mi o tyari a moni tamara. Ik kan je
garanderen dat ik het geld morgen breng.
dyari dyompofutu

dyari znw. erf, tuin, hof. SYN: prasi1. verschillende caviasoorten).


dyariman znw. tuinman.
dyodyo znw. bepaald soort geest (begrip uit de
dyar'pesi znw. pesie (=bonen) soort dat in wintigodsdienst dat op verschillende manieren
bundeltjes verkocht wordt voor de bereiding wordt uitgelegd, o.a. een beschermgeest,
van moksi-aleisi. Vigna unguiculata; Vigna
geestelijke ouders, of kra).
sinensis (Papilionaceae). ZIE: pesi. dyogo
dyarusu 1) znw. een literfles bier.
1) ww. jaloers zijn. Den boi e dyarusu tapu Ronald
2) znw. een fles van ongeveer een liter, aarden kan.
bika a abi furu moni. De jongens zijn jaloers ZIE: batra.
op Ronald omdat hij veel geld heeft.
dyomp'ati
2) znw. jaloezie. Yu no mus meki bigi gi
1) znw. vreesachtigheid,
yusrefi bika dati e tyari dyarusu kon. Je
bezorgdheid, zenuwachtigheid.
moet niet opscheppen omdat het
2) bnw. zenuwachtig, nerveus, angstig. ZIE:
jaloersheid opwekt.
senwe; ati de na dyompo BIJ ati1.
3) bnw. jaloers. A pikin disi na wan dyarusu pikin.
dyompo1 ww. springen. Mi broko mi anu di mi
Dit is een jaloers kind.
dyompo kmopo fu a bon. Ik brak mijn arm toen
dyarusufasi znw. jaloezie, nijd. (als eigenschap).
ik uit de boom sprong.
dyarususturu znw. een speciaal ontworpen stoel
ati de na dyompo ww. zenuwachtig of nerveus
met ronde rugleuning waarbij de poten met
zijn, in spanning verkeren. A dei den srudati
koperen plaatjes versierd zijn. (wordt sterk
teki a kondre abra, ala sma ati ben de na
geassocieerd met de winti cultuur).
dyompo. De dag waarop de militairen het land
dyaso bw. hier, hier ter plaatse. ZIE: dya.
overnamen, was iedereen nerveus. ZIE:
dyebri znw. een bosgeest behorend tot de
dyugudyugu.
kromantigeesten, die zich manifesteert als een
dyompo gi wan sma ww. partij trekken, voor
tijger. SYN: tigriwinti.
iemand op de bres staan. A papa dyompo gi en
dyeme
boi fu skowtu no tyari en gwe. De vader trok
1) ww. kermen. Te yu de na at'oso, yu e yere fa
partij voor zijn zoon om te voorkomen dat de
den sikisma e dyeme. Als je in het ziekenhuis
politie hem zou meenemen.
bent, hoor je hoe de zieken kermen.
dyompo tapu wan futu ww. hinkelen.
2) znw. gekreun. Farawe yu ben kan yere a
dyeme fu den sikisma kba. Van verre kon je
dyompo2 bnw. vroeg stadium van bederf bij vis of
het gekreun van de zieken al horen. ZIE: soktu. vlees. Di un bori a dia meti, a ben tesi dyompo
dyendyen znw. bel. VAR.: gengen. fu di a ben teki langa fu un doro foto baka. Toen
dyèns ww. tegenwerken. President wani tyari kenki we het hert gebraden hadden, smaakte het vlees
niet helemaal fris meer omdat we lang over de
kon ini a kondre, ma den sma fu den tra partij e
dyèns en. De president wil veranderingen terugweg naar de stad hadden gedaan. ZIE: pori1.
brengen in het land, maar de mensen van de dyompo-ati ZIE TREFWOORD: dyomp'ati.
1) znw. vreesachtigheid,
andere partijen werken hem tegen.
bezorgdheid, zenuwachtigheid.
dyepsi znw. gesp. Son umasma susu abi wan dyepsi
2) bnw. zenuwachtig, nerveus, angstig
tu. Sommige damesschoenen hebben ook
dyompodyompo
gespen. VAN NL: gesp.
1) bnw. onrustig, springerig, ongedurig. Ala pikin
dyesi znw. gist. Yu e poti dyesi ini a blon fu meki a
kan tan na mi boiti a wan fu John. A dati
blon sweri. Je doet gist in het deeg om het te
dyompodyompo tumsi. Alle kinderen mogen
laten rijzen.
bij mij blijven behalve de zoon van John. Die
kari dyesi ww. gisten (van vloeistoffen), is te ongedurig. Mi granmama taki tak' noiti a
fermenteren. Te yu meki win, yu mu libi en meki no ben lobi den dyompodyompo dansi. Mijn
a kari dyesi. Als je wijn maakt, moet je het oma zegt dat ze nooit van dit springerige
laten fermenteren. dansen gehouden heeft. SYN: dyugudyugu.
dyindya znw. gember. Zingiber officinale 2) ww. ongedurig of onrustig zijn. Heri dei a
(Zingiberaceae). VAN ENG: ginger. pikin disi e dyompodyompo. A no man tan
dyindyabiri znw. gemberstroop. sidon no wan presi. Dit kind is de hele dag
dyindyamaka znw. boomstekelvarken. Coendou ongedurig. Ze kan nooit rustig op één plaats
prehensilis ; Sphiggurus insidiosus blijven zitten.
(Erethizontidae). Ook bekend als agidya. dyompofutu
dyinipi 1) znw. hinkelspel. Esde mi si fa den pikin na
1) znw. Guyanese cavia (een inheemse soort strati ben e prei dyompofutu. Gisteren zag ik
Guinees biggetje). Cavia aperea hoe de kinderen hinkelden op straat.
guianea (Caviidae). 2) znw. hinkelbaan. Teki wan tiki dan yu e hari wan
2) znw. Guinees biggetje (verzamelnaam voor dyompofutu ini a santi. Neem een stok en teken
dyompometi edeman

een hinkelbaan in het zand.


stil kind. Ze gaat niet om met mensen die onrust
dyompometi znw. kikker, pad. O. Salienta. SYN: zaaien (lett: met onrustige mensen). ANT: tiri1;
todo. SYN: bradyari.
dyomposiki znw. besmettelijke ziekte. ZIE: siki. 3) ww. lawaai maken; onrustig zijn. Fu sanede a
dyonki znw. drugsverslaafde. pikin fu yu no kan sribi na neti? Bika heri dei a
dyonko ww. sluimeren, dutten, knikkebollen. Ala e dyugudyugu so. Waarom kan dat kind van
sonde yu e si a bigisma e dyonko ini a kerki. jou 's avonds niet slapen? Het komt omdat ze
Elke zondag zie je de oude vrouw zitten dutten de hele dag zo onrustig is.
in de kerk. Dyuka
dyonsno ZIE TREFWOORD: dyonsro. 1) znw. Aukaner, stam van de Aukaners.
dyonsro bw. straks, dadelijk, aanstonds, spoedig, 2) znw. verzamelnaam voor alle bosnegerstammen.
weldra. Rodney, dyonsro yu mu go na wenkri gi dyuka kondre znw. door Bosnegers bewoonde
mi. Rodney, je moet straks voor me naar de plaats.
winkel gaan. SYN: dalèk. ZIE: wantewante; dyukabangi znw. een houten opklapbank met een
didyonsro. VAR.: dyonsno. lange leuning vol houtsnijwerk.
dyote dyukerki znw. synagoge.
1) bnw. gemeen, onbetrouwbaar, bedriegelijk. Yu dyuku
no mu broko moni na den dyote boi na strati. 1) ww. steken, een por geven. A fufuruman dyuku
Wissel geen geld bij die onbetrouwbare a frow kiri. De dief heeft de vrouw
jongens op straat. ZIE: doti2. doodgestoken.
2) ww. voor de gek houden, bedriegen, 2) ww. mooi gekleed gaan. A meisje dyuku tide!
bedonderen. Den man dyote mi nanga a banti Het meisje is vandaag mooi gekleed! SYN: prodo.
san mi bai. De mannen hebben me bedrogen dyuku a rem ww. hard remmen. A wagiman
met de band die ik heb gekocht. ZIE: kori. dyuku a rem fu a no naki a boi. De bestuurder
dyoteman znw. bedrieger. ZIE: bedrigiman. remde hard zodat hij de jongen niet zou
Dyu znw. Jood. aanrijden.
dyudomri znw. joodse rabbi. dyukudyuku ww. porren, meerdere malen steken.
dyugudyugu Sribi ben kiri mi sote tak' mi frow ben mus
1) znw. lawaai, chaos, onrust, opschudding. dyukudyuku mi fu mi tan na ai. Ik had zo'n
Dyugudyugu de ini a kondre. Er is onrust in slaap dat mijn vrouw mij telkens moest porren
het land. SYN: opruru. ZIE: wunyuwunyu. om wakker te blijven. SYN: sutusutu.
2) bnw. onrustig. Milka na wan tiri pikin. A no e dyul znw. soort spel.
makandra nanga dyugudyugu sma. Milka is
een

E -e
e hulpww. samen met het werkwoord duidt aan dat krasi ede ww. zich het hoofd breken, bezorgd
de handeling voortduurt of een gewoonte is. Yu
maken, piekeren. Ala dei mi mu krasi mi ede fu
no e si taki mi e tnapu dya e wakti yu! Zie je
sabi fa mi o nyan. Elke dag maak ik me
niet dat ik hier op je sta te wachten! Ala dei mi
bezorgd over wat ik zal eten. ZIE: broko-ede.
e waka kon na wroko. Elke dag loop ik naar het
piri ede ww. kaal scheren. A man piri en ede. De
werk. VAR.: de2.
man schoor zijn hoofd kaal.
ed'ati [ed 'a∙ ti] znw. hoofdpijn.
seki ede ww. het hoofd knikken of schudden. Te
ede
yu e taki nanga mi, yu no mu seki yu ede
1) znw. hoofd, kop.
nomo. Yu mu piki mi. Als je tot me praat moet
2) znw. reden, oorzaak. Na fu yu ede mi de na
je niet alleen knikken. Je moet me antwoord
strafu. Om jou zit ik nu een straf uit. (lett: Jij
geven.
bent de oorzaak dat ik op straf ben.) ZIE:
weri ede
sanede; dat'ede.
1) ww. iemand vervelen, lastig vallen. Yongu, yu e
bro ede ww. rusten. Mi e go bro mi ede. A e hati weri mi ede! Jongen, je verveelt me!
mi. Ik ga rusten. Ik heb hoofdpijn. (lett: Ik ga 2) ww. zich zorgen maken, piekeren. No weri yu
mijn hoofd rusten.) ZIE: hari baka. ede nanga a tori. Trek je die zaak niet aan.
broko ede ww. zorgen, zich ~ maken, tobben, Son sma lobi teki sani weri na den ede.
piekeren, zich het hoofd breken over iets. I no Sommige mensen maken zich overal zorgen
mu broko yu ede gi tamara. Ala dei abi en eigi over.
broko-ede. Je moet geen zorgen maken voor ede krasi intelligent, knap. ZIE TREFWOORD: krasi1.
morgen. Elke dag heeft zijn eigen zorgen. ede-ati znw. hoofdpijn. ZIE TREFWOORD: ed'ati.
edekrabasi znw. schedel.
edeman znw. hoofdpersoon, leider, baas,
edemoni espresi

aanvoerder. SYN: fesiman.


empi znw. hemd, overhemd. ZIE: bosroko.
edemoni znw. belasting. SYN: lantimoni.
emre znw. emmer. ZIE TREFWOORD: embre.
edesei
en ['eŋ]
1) znw. het bovenste gedeelte van iets,
1) pers. vnw. 3de pers. enkelv. lijdend voorwerp
hoofdeind(e). Wan fu den pikin ben sidon na a
en meewerkend voorwerp (het, hem, haar). Mi
edesei fu a bedi, a trawan na a futusei. Een
gi en na Ro kba. Ik heb het al aan Ro gegeven.
van de kinderen zat aan het hoofdeind van het
Mi gi en a buku. Ik gaf hem het boek. ZIE: a1;
bed, de andere aan het voeteneind. ANT: futusei.
den1.
2) znw. verstand. A no de bun na en edesei. Hij
2) 3de pers. enkelv. bez. vnw. (haar, zijn). A dagu
is niet goed bij zijn zinnen. ZIE: law.
e leki en soro futu. De hond likt zijn gewonde
edetonton znw. hersens. Di a fadon abra a fensre, a
poot. ZIE: den1.
seki ala en edetonton. Toen hij uit het raam
3) pers.vnw. met nadruk: 3de pers. onderwerp. En
viel, kreeg hij een hersenschudding (lett:
na mi basi. Hij is mijn baas. ZIE: a1; na3.
schudde hij al zijn hersenen). Boi, san psa
èn ['ɛn] vw. en. Boiki papa ben prani gruntu èn a
nanga yu? A tonton fu yu ede no bun! Jongen,
ben kweki fowru nanga wan kaw. Boiki's vader
wat is er met je gebeurd? Je bent niet goed bij
plantte groenten, hield kippen en had een koe.
je hoofd. (lett: De hersens van je hoofd zijn
GEBRUIK: wordt gebruikt bij nevenschikkend
niet goed.) VAR.: tonton2. zinsverband. ZIE: nanga.
edewinti znw. hoofdgeest binnen een familie. enki znw. inkt.
edewiwiri [e de 'w∙i ri] znw. hoofdhaar.
enkibatra znw. inktfles.
edewowoyo voorkant van de centrale markt in
enkiflaka znw. inktvlek.
Paramaribo. ZIE TREFWOORD: wowoyo.
enkipatu znw. inktpot.
è'èn tussenw. een uitroep van verbazing, kan zowel
enkri bnw. enkele, enige. Mi abi wan enkri golu
'ja' als 'nee' betekenen.
nomo ini mi portmoni. Ik heb maar één enkele
efi ZIE TREFWOORD: efu.
gulden in mijn portemonnee. No wan sma ben
efu vw. als, indien. Efu Carlo kon nanga wagi tide,
man trowstu a frow, bika a lasi en enkri pikin di
taigi en fu kon teki mi. Als Carlo met zijn auto
a oso bron. Niemand kon de vrouw troosten
komt, zeg hem dat hij mij moet komen halen.
omdat zij haar enige kind verloor toen het huis
VAR.: efi.
afbrandde. SYN: kodo.
efu noso vw. of, of dat. Den dei disi yu no man sabi
ensrefi wederk.vnw. zichzelf (3de pers. enkelv.
efu alen o kon, efu noso wi o abi wan moi dei.
wederk. vnw). A gi ensrefi mankeri. Hij heeft
Tegenwoordig kan je niet voorspellen of het zal
zichzelf verwond.
regenen of dat we een mooie dag krijgen.
eren znw. in pekel geconserveerde haring. ZIE
GEBRUIK: Wordt gebruikt tussen nevenschikkende
TREFWOORD: elen.
zinnen. Vele mensen zeggen liever noso efu.
er'eri1 bw. heel, in zijn geheel. ZIE TREFWOORD:
ei tussenw. wordt gebruikt om iemand te groeten of her'heri1.
te roepen. Ei, Hendrik, san yu e du dape?
er'eri2 znw. gerecht bestaande uit aardvruchten. ZIE
Hallo, Hendrik, wat doe je daar? VAR.: èi.
TREFWOORD: her'heri2.
èi ZIE TREFWOORD: ei. erfu telw. elf.
eigi bnw. eigen. A man disi abi moni ma a gridi eri bw. heel, geheel. ZIE TREFWOORD: heri.
tumsi fu yepi en eigi m'ma. Deze man heeft ertintin bw. Er was eens... GEBRUIK: aanhef van
geld maar hij is te gierig om zijn eigen moeder sprookjes en fabels.
te helpen.
esbiten bw. direct, onmiddellijk. Yu mus go esbiten
eiginari znw. eigenaar, huisbaas. na oso te yu kmopo fu skoro. Je moet na
eilanti znw. eiland. ZIE: tabiki. school direct naar huis gaan. ZIE: wantron;
eksempre znw. voorbeeld. Tra pikin kan teki wan wante.
eksempre na a boi disi, fa a e teri bigisma.
esde bw. gisteren. ZIE: tide; tamara. VAR.: esrede.
Andere kinderen kunnen het voorbeeld van tra esde bw. eergisteren.
deze jongen volgen. Hij behandelt ouderen
es'esi bw. vlug, snel, ijlings. Omu kisi sukru! Go
met eerbied.
es'esi go bai tu paki gi mi! De Chinees heeft
eksi znw. ei.
suiker gekregen! Ga vlug twee pakken voor me
eksibuba znw. eierschaal.
kopen! ANT: safrisafri. ZIE: gaw.
eksikuku znw. eierkoek. SYN: keksi.
esi bw. snel, vlug, gauw. No rei so esi! Na bun
eksiloli znw. eiwit van een rauw ei.
mankeri yu o kisi. Rijd niet zo hard! Je krijgt
elen znw. in pekel geconserveerde haring. Clupea
nog eens een vreselijk ongeluk. VAR.: es'esi.
harengus (Clupeidae). ZIE: bokun; dreifisi;
esko bw. trouwens, immers. Te mi friyari, sma no
sowt'fisi. VAR.: eren.
abi fu kon. Esko mi no abi noti. Als ik jarig ben
embre znw. emmer. VAR.: emre.
hoeft niemand te komen. Ik heb immers niets
aan te bieden.
espresi bw. opzettelijk, met opzet. A taki a sani
esrede fas'fasi

espresi fu den sma kan meki dyugudyugu. Het is al zo laat en hij is nog niet thuis
Hij zei dat opzettelijk zodat de mensen in gekomen.
oproer zouden komen. ete wan leisi weer, nog een keer. ZIE TREFWOORD:
esrede bw. gisteren. ZIE TREFWOORD: esde. leisi2.
ete bw. nog. So lati un de, dan a no kon na oso ete.

F -f
fa1 fakansi znw. vakantie. A nyan fakansi na
1) vrag.vnw. hoe, op welke wijze, maar soms ook
bakrakondre. Hij genoot zijn vakantie in
wat of waarom. Fa yu e meki boyo? Hoe
Nederland.
maak je boyo? Fa wi e go du now? Wat gaan
faki znw. vak. Te yu kba leisi, dan yu mu luku sortu
we nu doen? (lett: Hoe gaan we...?) Fa i no
wan fu den bun, dan yu poti wan kroisi ini a
go na skoro tide? Waarom ben je vandaag
faki. Als je het gelezen heb, moet je nagaan wat
niet naar school gegaan? (van: Hoe komt het
goed is en een kruisje zetten in het juiste vakje.
dat je...) VAR.: ofa.
fala1 ww. omhakken, vellen. Den man fala a bigi
2) bw. hoe. Mi no sabi fa yu e meki boyo. Ik
kankantri bon. De mannen hebben de grote
weet niet hoe je boyo maakt.
(wilde) kapokboom geveld. Odo: Pikin aksi e
Fa? Hoe gaat het? GEBRUIK: Informele groet.
fala bigi bon. Spreekwoord: Klein maar dapper.
mi na ala fa het maakt me niets uit. A: San wi o
(lett: Kleine bijlen vellen grote bomen.)
nyan? Her'heri noso moksi aleisi? B: Mi na ala
fala2 ww. eb worden. A watra o fala. Het wordt eb.
fa. A: Wat zullen we eten? Her'heri of moksi
ANT: frudu. ZIE: saka2.
aleisi? B: Het maakt me niets uit.
falawatra znw. eb, laagtij. Now na falawatra un de.
a no de nanga wan fa het is geen verplichting. I Het is nu eb. ANT: fruduwatra.
kan rei mi go na skoro? Ma a no de nanga wan falsi bnw. vals, nep, onecht. GEBRUIK: Wordt meer als
fa, yèrè. Kan je me naar school brengen? Maar kerktaal beschouwd. In de dagelijkse omgang
het is geen verplichting, hoor. zegt men gewoon vals.
fa2 famiri
1) vw. zodra, direct, nadat, nauwelijks. Fa un 1) znw. familie, gezin. Di omu dede dan a
doro un bigin wroko. Direct nadat we heri famiri ben kon na a dede-oso. Toen
aankwamen, gingen we aan de slag. ZIE: baka oom gestorven was, kwam de hele familie
di. op rouwbezoek.
2) vw. aangezien, omdat. Fa tamara na wan 2) znw. familielid, relatie. Mi e go luku wan
feistedei, den man kenki a skoro yuru. famiri na Nickerie. Ik ga een van mijn
Aangezien morgen een feestdag is, hebben familieleden in Nickerie bezoeken. ZIE:
ze de schooltijd gewijzigd. ZIE: bika; fu di. ososma.
fa a no fa famiriman znw. familielid, relatie.
1) vw. ondanks, hoewel. Fa a no fa mi bari a fanga ww. vangen.
meisje, toku a teki waka nanga a boi. fanowdu bnw. nodig. Na wan sani nomo de
Ondanks dat ik dat meisje gewaarschuwd fanowdu. Er is maar één ding nodig.
heb, gaat ze toch met die jongen om. VAR.: ala
abi fanowdu ww. behoeven, nodig hebben. A
fa; aladi; awinsi fa.
pikin abi rostu fanowdu. Het kind heeft
2) vw. hoe dan ook, toch. Ala sani kon diri. Fa a rust nodig.
no fa wi e nyan ete. Alles is duur geworden.
du fanowdu ww. het uitoefenen van bepaalde
Maar hoe dan ook eten we nog.
rituele handelingen in de winti godsdienst.
fadon
fanowdu sani znw. benodigdheden bij het
1) ww. vallen. A boi fadon kmopo fu a bon, dan
uitoefenen van rituele handelingen in de winti
a broko en anu. De jongen viel uit de boom
godsdienst.
en brak zijn arm.
fara bnw. ver. Mi pikin no abi fu waka fara go na
2) ww. laten vallen, morsen. Moismoisi beti wan
skoro, bika a skoro de krosbei. Mijn kind hoeft
olo ini a saka, dat' meki a pesi fadon na gron.
niet ver naar school te lopen want de school is
Muizen hebben een gat in de zak geknaagd,
dichtbij. ANT: krosbei.
daarom is de pesie op de vloer gevallen. No
farawe bw. ver, erg ver, verweg. ANT: krosbei.
drai so tranga ini a kan. Yu o meki kofi fadon
fas'fasi
tapu a tafra. Roer niet zo hard in de kan, anders
1) ww. betasten. Let' na ini kerki a boi e fas'fasi
mors je koffie op de tafel.
a pikin. Zelfs in de kerk betast de jongen het
fadon flaw flauwvallen, bezwijmen. ZIE TREFWOORD:
meisje. ZIE: fir'firi.
flaw.
2) ww. regelmatig vast blijven zitten. Yu no mu
fasi faya

drai a banti disi. A e fas'fasi. Draai deze vastzetten.


cassetteband niet af. Hij blijft steeds vastzitten. fasti bnw. vast. Sensi mi e gro kon, mi abi wan fasti
mati. Van kleinsaf heb ik één vaste vriend. Yu
TABEL 3: Familieleden abi wantu grupu ingi di no abi fasti tanpresi. Je
hebt enkele groepen Indianen die geen vaste
Relatie (Aanspreekvorm)
verblijfplaats hebben.
mama moeder (Ma)
fatu1
papa vader (Pa)
1) bnw. dik. A moro fatu frow fu grontapu de
brada broer (Ba) ini Italië. De dikste vrouw ter wereld woont
sisa zus (Sa) in Italië. ANT: mangri. ZIE: deki. VAN ENG: fat.
omu oom (Omu) 2) znw. vet. Nyan-oli no de fu feni, dat' meki mi
tanta tante (Tanta) e bori nanga agu fatu. Er is geen spijsolie,
swagri zwager dus kook ik maar met varkensvet.
nefo neef 3) znw. vettige substantie, b.v. haarvet, maar ook
granpapa grootvader (Opa) een dik smeermiddel (grease). Lobi pikin fatu
granmama grootmoeder (Oma) gi a keti fu a baisigri. Smeer wat vet aan de
afo overgrootmoeder/vader (Oma/Opa) ketting van de fiets. Yu poti wan switi fatu gi
trotro moeder of vader van yu wiwiri! Je hebt een lekker geurend haarvet
je overgrootouders gebruikt.
pikin kind, dochter 4) ww. met vet insmeren, invetten. Yu mus fatu a
manpikin zoon keti fu a no frustu te yu e rei ini watra. Je moet
umapikin dochter de ketting invetten, dan roest hij niet als je
boi zoon door water rijdt.
granpikin kleinkind 5) bnw. vruchtbaar. A gron fatu, a e gi furu
afopikin achterkleinkind nyanyan. De grond is vruchtbaar, hij
brengt een goede oogst voort.
fasi1 znw. manier, wijze, eigenschap. A fasi fa yu e fatu2 znw. grap, mop.
libi no bun. De manier waarop je leeft is niet prati fatu ww. grappen maken, mensen aan het
goed. ZIE: gwenti. lachen maken. A boi disi e prati soso fatu. Deze
firi wan fasi ww. in verlegenheid brengen. Fa a jongen houdt ervan om grappen te maken.
kari mi nen fesi ala sma, a meki mi firi wan fasi. tyari fatu ww. gezellig, lollig. A pikin disi tyari
Door mijn naam in het publiek te noemen, heeft fatu. Dit is een gezellig meisje. SYN: tyari en.
hij me in verlegenheid gebracht. faya1
tra fasi bw. op een andere manier, anders. Un mus 1) znw. vuur, vlam, brand. Pe smoko de, faya de.
fu pai a moni. Tra fasi no de. We moeten het Waar er rook is, daar is vuur.
geld betalen. Er is geen andere uitweg. Na 2) bnw. heet, fel, warm. A patu faya. De pot is
skoro den leri un wan fasi fu du a wroko, ma heet. A son faya. De zon is fel. A faya tide!
dya na wroko wi e du sani tra fasi. Op school Het is warm vandaag! ANT: kowru. ZIE: waran.
heeft men ons één manier geleerd om het werk 3) bnw. fel, gloeiend. A feti kon faya. De strijd is
te doen. Maar hier op het werk doen we het fel geworden.
anders. 4) ww. boos zijn. Mi ati e faya nanga yu. Ik
fasi2 ben boos op je. ZIE: atibron.
1) ww. aanraken, aan iets komen. Te yu go na koti faya ww. vonken. Esde a triki-isri koti faya.
wan tra sma oso, yu no mu fasi noti. Als je bij Baka dati a no wani hati moro. Gisteren heeft
iemand anders op bezoek gaat, moet je het strijkijzer gevonkt. Daarna werd het niet
nergens aankomen. meer heet.
2) ww. gebruiken. Di datra marki mi brudu, a poti faya gi ww. in brand steken. Fu di a man ati
taigi mi tak' mi no mus fasi no wan dropu bron, a poti faya gi a oso. Uit woede stak de
sowtu. Nadat de dokter mijn bloeddruk man het huis in brand. SYN: sutu faya gi.
gemeten had, zei hij me dat ik geen korrel zout sutu faya gi ww. ophitsen. Sonwan fu den sma
mocht gebruiken. ben wani kiri a tori, ma trawan ben e sutu
fasi3 ww. twisten, ruzie krijgen, in conflict raken. Fu faya gi den sma fu staak go doro. Sommigen
a manya ede meki den tu boi fasi. De twee wilden een eind maken aan de staking, maar
jongens kregen ruzie om een manja. SYN: trobi. anderen hitsten de mensen op om door te
fasi4 staken.
1) ww. vastzitten. A oto tan fasi ini a tokotoko. teki faya ww. vlam vatten. A oso teki faya. Het
De auto bleef in de modder vastzitten. huis vatte vlam.
2) ww. vastzetten, vastmaken. Yu mus fasi a tiki faya2
na a ambra. Je moet de steel aan de hamer 1) znw. licht. Efu yu no de ini a kamra, yu mu kiri a
faya. Als je niet in de kamer bent, moet je het
faya fermorsu

licht uitdoen.
fensre znw. venster, raam.
2) znw. electriciteit, stroom. Faya no de. Er is geen
fensrebangi znw. vensterbank.
stroom.
fensre-olo znw. open venster.
3) znw. stroomrekening. Tamara mi o go pai faya.
ferberde znw. verbeelding, inbeelding. A e waka
Morgen ga ik de stroomrekening betalen.
nanga a ferberde tak' en na datra. Hij verbeeld
gi faya ww. branden. A lampu e gi faya. De lamp
zich dat hij arts is. (lett: Hij loopt met de
brandt (lett: geeft licht). SYN: bron.
verbeelding dat...)
faya3 znw. bliksem. Faya e koti, dondru e bari. Het
ferberdesiki znw. verbeelding, verwaandheid.
bliksemt en dondert.
Ferberdesiki no abi dresi. Er bestaat geen
faya4 ww. verklikken, verklappen. Fu sanede yu
medicijn tegen verwaandheid.
faya mi na Robby? Waarom heb je me verklikt
aan Robby? ZIE: konkru.
ferbontu znw. verbond. (een ferbontu is meer
bindend dan een kruderi). ZIE: kruderi.
faya-ati bnw. driftig, woedend. No ferferi a frow
ferferi
dati bika en na wan faya-ati sma. Iriteer die
1) ww. lastig vallen, plagen, vervelen. Ala yuru
vrouw niet want ze wordt snel driftig. ZIE:
birfrow e ferferi mi nanga swarfu. Telkens valt
atibron.
buurvrouw me lastig om lucifers. Efu yu e
fayadosu znw. aansteker.
ferferi a dagu, a o beti yu. Als je de hond
fayafaya
plaagt zal hij je bijten. Mi sabi taki a umapikin
1) bw. vurig, heftig, hartstochtelijk. Wi e begi
fu mi kon bigi kba bika den boi fu a strati e
Gado fayafaya fu wi kan kon luku unu. Vurig
bigin ferferi en. Ik merk dat mijn dochter al
bidden we God dat we jullie kunnen komen
groot wordt want de jongens van de straat
bezoeken. Son sma ben opo bari fayafaya tak'
beginnen haar lastig te vallen. VAR.: fruferi.
president mus saka. Sommigen stonden op en
2) ww. zich vervelen. Fu di mi e ferferi meki mi
schreeuwden heftig dat de president moest
go wakawaka pikinso. Omdat ik mij verveelde
aftreden.
ben ik maar wat gaan rondlopen.
2) bnw. vurig, vol ijver, fanatiek. Ala sma ben
3) bnw. vervelend. A bus problema kon ferferi kba.
wani gwe, ma Norbert ben de fayafaya fu klari
Het bus probleem is vervelend geworden.
a wroko tide. Iedereen wilde weggaan, maar
ferfi
Norbert was vol ijver om het werk vandaag af
1) znw. verf.
te maken. Furu sma ben drai baka gi en, ma a
2) ww. verven, schilderen. Mi o ferfi a foroisi.
ben abi wantu fayafaya bakaman ete. Velen
Ik ga de voorkamer verven.
hadden hem de rug toegekeerd, maar hij had
3) bnw. geverfd. A foroisi ferfi kba. De voorzaal
nog enkele fanatieke aanhangers.
is al geverfd.
fayalobi znw. sierheester met rode of gele ferfiman znw. schilder.
bloemtrossen. Ixora soorten (Rubiaceae).
fergiti ww. vergeten. Mi fergiti fu go teki den pikin
fayaskrati znw. cacao. ZIE: fayawatra.
tide. Vandaag ben ik vergeten om de
fayatongo znw. vlam.
kinderen op te halen. VAR.: frigiti.
fayawatra znw. warme dranken (thee, koffie,
fergitibuku znw. vergeetboek. Den skowtu naki
cacao). SPEC: te2; kofi2; skrati.
papira ma den poti a tori ini fergitibuku. De
fayaworon1 znw. vuurvlieg, glimworm.
politie heeft proces verbaal opgemaakt maar
(Lampyridae, O. Coleoptera).
doet niets aan de zaak (lett: ze hebben het in het
fayaworon2 znw. brandrups, alle rupsen met haren
vergeetboek gezet).
die de huid iriteren. (O. Lepidoptera).
ferleigi
Fedi znw. Frederik de Dood (de personificatie van
1) bnw. verlegen, beschaamd. Mi firi so ferleigi fa
de dood). ook Ba Fedi of Ba Dede genoemd.
mi no kon na yu trow. Ik schaam me dat ik
feifi telw. vijf. ZIE TABEL BIJ: nomru.
niet op je bruiloft ben gekomen. SYN: syen. VAN
di fu feifi rangtelw. vijfde.
NL: verlegen.
feifitenti telw. vijftig. ZIE TABEL BIJ: nomru.
2) bnw. verlegen. Fa a pikin fu yu ferleigi so? A
feiri
no wani taki mi odi. Waarom is dat kind van
1) znw. vijl.
jou zo verlegen? Ze wil me niet groeten.
2) ww. vijlen. A owru dede. Feiri en pikinso.
ferlusu ww. verlossen.
De houwer is bot. Vijl hem een beetje.
ferlusuman znw. verlosser.
feistedei znw. feestdag. ZIE TREFWOORD: fesadei.
fermorsu ww. vermorsen, verkwisten, verspillen.
fengrutu znw. vingerhoed.
Fu sanede yu libi a kraan opo? Luku fa watra
feni ww. vinden, achterhalen. Mi feni wan tyawa na
e fermorsu. Waarom laat je de kraan open?
gron. Ik heb een kwartje op de vloer gevonden.
Kijk hoe het water verspild wordt. Sodra en
feni wan beti fooi, een meevaller. ZIE TREFWOORD:
papa e gi en moni, a e fermorsu en. Zodra zijn
beti.
vader hem geld geeft, verkwist hij het. VAR.:
frumorsu.
ferplekti fet'bakru

VAN NL: vermorsen.


swa en fesi ww. een boos gezicht zetten,
ferplekti
onvriendelijk kijken. A fasi fa a man swa en fesi
1) znw. plicht, verplichting. Wan p'pa abi a
meki mi frede fu aksi en wan sani. De man keek
ferplekti fu sorgu gi en pikin. Het is de plicht
zo onvriendelijk dat ik hem niets durfde te
van een vader voor zijn kinderen te zorgen.
vragen. Di en m'ma taigi en tak' a no e go na
SYN: plekti.
doro, a swa en fesi. Toen zijn moeder hem zei
2) ww. verplicht zijn. Solanga yu no tapu
dat hij niet naar buiten mocht, zette hij een boos
tin-na-aiti yari, yu m'ma nanga yu p'pa
gezicht.
ferplekti fu sorgu yu. Zolang je nog geen
fesi2 voorz. voor. Wan bigi dagu e sidon fesi a doro,
achttien jaar bent, zijn je ouders verplicht voor
dat' meki mi no o go in'sei. Er zit een grote
je te zorgen.
hond voor de deur, daarom ga ik niet naar
ferplekti paiman een schuld waar je niet onderuit
binnen.
kan komen. ZIE TREFWOORD: paiman.
ANT: baka3.
ferstan
na fesi
1) ww. verstaan, begrijpen. A boi disi no e ferstan
1) bw. daarvoor, voorafgaand. A yari di psa
san yu e taigi en. Deze jongen begrijpt niet
alen fadon, ma a yari na fesi a no kon
wat je tegen hem zegt. SYN: grabu. VAR.: frustan.
srefsrefi. Vorig jaar heeft het geregend,
2) znw. verstand. Sowan pikin boi no abi ferstan.
maar het jaar daarvoor helemaal niet.
Zo'n kleine jongen heeft geen verstand.
2) bw. vooraf. Mi gi a man afu fu a moni na fesi
kon ferstan ww. beseffen, zich realiseren, bewust
fu a kan bai a ferfi. Ik gaf de man de helft van
worden. Di mi frow gwe libi mi, dan fosi mi
het geld vooraf zodat hij de verf kon kopen.
kon ferstan tak' sani no ben waka bun ini a
di de na fesi bw. voor. Den dei di de na un fesi o
trowlibi. Toen mijn vrouw me verlaten had,
tranga gi a kondre. De dagen die voor ons
toen pas besefte ik dat het niet goed ging in ons
liggen zullen moeilijke dagen zijn voor het
huwelijk.
land. GEBRUIK: het pers. vnw. wordt aangepast in
fersteri
de zin. ANT: di de na baka.
1) ww. feliciteren, gelukwensen. A di mi yere yu
go na fesi ww. vooruit gaan, vooruit komen.
friyari, dan mi kon fersteri yu. Daar ik
Solanga den e tan feti, a kondre no o go na fesi.
gehoord heb dat je jarig bent, ben ik je komen
Zolang ze maar ruzie blijven maken, komt het
feliciteren. VAR.: frusteri.
land niet vooruit. Fu so wan syatu pisten a man
2) znw. felicitatie.
go na fesi. In die korte tijd is de man wel
ferteri ww. vertellen. Harry Jong Loy ben ferteri
vooruit gekomen. ANT: go na baka.
moi anansitori. Harry Jong Loy vertelde leuke
fesidoro znw. voordeur. ZIE TREFWOORD: fes'doro.
fabels. ZIE: taigi; taki1. VAR.: fruteri.
fesi-ede znw. voorhoofd. ZIE TREFWOORD: fes'ede.
fertrow ww. vertrouwen. Luku bun! Yu no kan fesifutu znw. voorpoot (van een dier). ANT: bakafutu.
fertrow den sortu sma dati. Let op! Je kunt fesiman znw. voorganger, leider, aanvoerder. ZIE
zulke mensen niet vertrouwen. VAR.: frutrow. TREFWOORD: fes'man.
poti fertrow tapu ww. vertrouwen op iemand fesinen znw. voornaam. ZIE: nen.
stellen, op iets vertrouwen. No poti yu fertrow fesisei znw. voorkant, voorgrond. ZIE TREFWOORD:
tapu libisma. Vertrouw niet op mensen. fes'sei.
ferwakti ww. verwachten, rekenen op. Mi no ben fesitifi znw. voortand, snijtand. ZIE TREFWOORD: fes'tifi.
ferwakti tak' John bo kon tide. Ik had niet fesiwan znw. voorste. ANT: bakawan.
verwacht dat John vandaag zou komen. feskoki znw. schort, voorschoot.
ferwondru fes'man znw. voorganger, leider, aanvoerder. ZIE:
1) ww. verwonderen. A e ferwondru mi fa Carlo bakaman; edeman; driktoro.
no kon ete. Ala dei a e kon fruku. Het fes'sei znw. voorkant, voorgrond. A: Pe a pikin go?
verwondert me dat Carlo er nog niet is. Hij B: A go na fes'sei. A: Waar is het kind heen
komt elke dag vroeg. gegaan? B: Hij is naar voren gegaan. ANT:
2) bnw. verbazend, wonderbaarlijk. Tide un si bakasei.
tumsi ferwondru sani. Vandaag hebben we fes'tifi znw. voortand, snijtand. ALGEMEEN: tifi.
heel wonderbaarlijk dingen meegemaakt. fes'wowoyo znw. de voorkant van de centrale
fesa znw. feest. Fu di a wrokope ben tapu 25 yari, markt. ZIE TREFWOORD: wowoyo.
den gi wan fesa. Omdat de werkplaats 25 fet'bakru
jaar bestaat, was er een feest. 1) znw. geest die iemand aanzet tot vechten. A
fesadei znw. feestdag. VAR.: feistedei. pikin abi wan fet'bakru. Dat' meki a lobi feti.
fes'doro znw. voordeur. TEGENHANGER: bakadoro. Het kind is bezeten door een vechtgeest.
fes'ede znw. voorhoofd. Daarom houdt ze van vechten. SYN: fet'obia.
fesi1 znw. gezicht. DELEN: ai2; fes'ede; kakumbe; 2) znw. vechtersbaas. A pikin na wan fet'bakru. A
mofo; noso1; seifesi; yesi. lobi feti. Het kind is een vechtersbaas. Ze
houdt
fet'feti fingamarki

van vechten. SYN: fet'man.


figa znw. vijg.
fet'feti
figabon znw. vijgeboom. Ficus soorten (Moraceae).
1) ww. steeds kibbelen, vaak ruzie maken. Te yu
figi
abi furu pikin yu mu abi pasensi, bika her' dei
1) ww. bezemen, vegen. Te yu kba wasi den
den e fet'feti. Als je veel kinderen hebt, moet je
dot'sani, dan yu mu figi a kukru. Als je
geduldig zijn, omdat ze de hele dag ruzie
klaar bent met de afwas, moet je de keuken
maken.
vegen. SYN: sibi.
2) znw. geruzie. A fet'feti fu den pikin e weri
2) ww. afvegen, wissen. Figi a tafra; a lai doti.
mi ede! Ik heb genoeg van het geruzie van
Veeg de tafel af; hij is vuil. Te un kba skrifi
de kinderen (lett: Het geruzie van de
tapu a bord, wan fu unu mus figi en. Als jullie
kinderen maakt mijn hoofd moe).
klaar zijn met schrijven op het bord, moet een
3) ww. schermutselen. Amerika teki a kondre
van jullie het wissen.
abra kba, ma na son presi den e fet'feti ete.
3) ww. vergeten. Holland kan figi en! Holland
Amerika heeft het land al veroverd, maar op
kan het vergeten! SYN: fergiti.
sommige plaatsen vinden er nog
figi puru ww. wegvegen, uitwissen. Fosi den
schermutselingen plaats.
pikin e meki rep, dan ifrow e meki wan fu den
4) znw. klein ongeregeld gevecht,
boi figi ala sani puru fu a bord. Voordat de
schermutseling. Dya na foto un no yere noti
kinderen de repetitie maken, laat de juffrouw
fu den fet'feti na Moengo. Hier in de stad
een van de jongens alles op het bord
hebben we niets gehoord van de
uitwissen.
schermutselingen te Moengo.
figifutu znw. deurmat. SYN: matamata.
feti
fin'botro znw. fijne boter, roomboter. ZIE: botro.
1) ww. vechten, strijden, kampen, worstelen. Den
fin'fini
tu boi feti bika a wan ben broko a trawan
1) bw. haarfijn, in heel kleine stukjes, in detail. A
baisigri. De twee jongens vochten omdat de
ferteri a tori fin'fini. Hij vertelde het verhaal in
ene de fiets van de andere stuk gemaakt had.
detail. No poti a konofroku her'heri ini a
2) znw. gevecht, oorlog, strijd. A feti fu den tu
nyanyan. Koti en fin'fini fosi. Doe de
kondre dati e go doro. De oorlog tussen
knooflook niet heel in het eten, maar snijd hem
die twee landen gaat door.
eerst in kleine stukjes.
3) ww. ruzie maken, kibbelen. Solanga den e tan
2) znw. details. Un ben taki fu a sani, ma a no gi
feti, a kondre no e go na fesi. Zolang ze maar
mi a fin'fini fu a tori ete. We hebben erover
ruzie blijven maken, komt het land niet
gesproken, maar hij heeft me de details van de
vooruit. ANT: agri.
zaak nog niet verteld.
4) ww. moeite doen, haasten. Efu yu no feti now gi
3) bnw. slank, dun. Luku a pikin nanga den
wan pisi gron, yu no o abi wan tanpresi te yu
fin'fini frekti. Kijk naar dat kind met de fijne
kon owru. Als je nu geen moeite doet om aan
vlechtjes. Fu ala den pikin fu mi, disi na a
een stuk grond te komen, zal je geen huis
moro fin'fini wan. Van al mijn kinderen, is
hebben als je oud bent. Mi e feti fu doro
deze de slankste.
kantoro fosi aiti yuru. Ik haast me om voor
4) ww. in heel kleine stukjes snijden, scheuren,
acht uur op kantoor te zijn. SYN: meki muiti.
enz. Mi fin'fini a papira fu sma no leisi san
feti baka ww. tegenstand bieden, terugvechten.
ben skrifi na en tapu. Ik versnipperde het
fet'man znw. vechter, vechtersbaas.
papier zodat men niet meer kon lezen wat erop
fet'musu znw. helm.
stond.
fet'obia
fin'fini alen lichte regen, motregen. A alen ben e
1) znw. geest die iemand aanzet tot vechten. SYN:
fin'fini tide mamanten. Het motregende
fet'bakru.
vanmorgen. ZIE TREFWOORD: alen.
2) znw. strijdamulet.
finga
fetre znw. veter.
1) znw. vinger (ook: teen). GEHEEL: anu1; DELEN:
fetre lusu een draadje los zijn, niet goed wijs zijn.
nangra; SPEC: doi; mindrifinga; pikinfinga.
Di un taki pikinso nanga a man, un kon si tak'
ZIE: futufinga.
en fetre lusu. Nadat we een tijdje tot de man
2) znw. één bacove of banaan. Mi bai wan moi
gesproken hadden, kwamen we tot de conclusie
anu bakba na wowoyo, dan mi nyan tu finga
dat er een draadje los was.
fosi mi doro oso. Ik heb een mooie tros
fet'sani znw. wapen.
bacoven op de markt gekocht, en ik heb er
fet'sipi znw. oorlogsschip.
twee (lett: twee vingers) gegeten voordat ik
fet'wagi znw. strijdwagen, pantserwagen.
thuis kwam.
feyanti znw. vijand. ANT: mati.
sutu wan finga go na loktu vinger opsteken.
f'furu ww. stelen. ZIE TREFWOORD: fufuru.
Ifrow taki: Te yu wani aksi wan sani, yu mu
fiadu znw. bepaald soort gebak.
sutu yu finga go na loktu. Juffrouw heeft
gezegd: Als je wat wil vragen
moet je eerst je vinger
opsteken.
fingamarki znw. vingerafdruk.
fini flamingo

fini luku.
1) bnw. mager, dun. SYN: mangri.
tapu fisiti op bezoek. Mi no ben man kon esde. Mi
2) bnw, bw. een verfijnde vorm of manier, van
ben abi sma tapu fisiti. Ik kon gisteren niet
betere kwaliteit, niet grof. Latinos e prei fini
komen. Ik had mensen op bezoek.
poku. Latinos speelt betere muziek. Yu mu aksi fis'man1 znw. visser.
Rudi fu meki a kasi, bika a e wroko fini. Je
fis'man2 znw. verzamelnaam voor verschillende
moet Rudi vragen om de kast te maken omdat
vogelsoorten die vissen vangen.
hij netjes werkt.
1) znw. aalscholver. Phalacrocorax olivacceus
3) znw. kern, essentie, belangrijkste deel. San na a (Phalacrocoracidae).
fini fu a tori? Wat is het kern van de zaak? 2) znw. verzamelnaam voor
finpeiri znw. vuurwerk. ZIE: bombel; pagara. verschillende ijsvogelsoorten.
finyoro znw. viool. (Alcedinidae).
fir'firi ww. rondtasten, betasten, bevoelen. Fa a faya 3) znw. verzamelnaam voor verschillende
ben gwe mi no si pe a korku fadon. Ma mi meeuw- en sternsoorten. (Laridae).
fir'firi na gron te leki mi feni en. Doordat de 4) znw. verzamelnaam voor
stroom uitgevallen was kon ik niet zien waar de verschillende schaarbeksoorten.
kurk gevallen was. Maar ik heb rondgetast (Rynchopidae).
totdat ik hem vond. ZIE: firi. 5) znw. slangehalsvogel. Anhinga anhinga
firi (Anhingidae).
1) ww. voelen. Mi no firi switi tide. Ik voel me fis'neti znw. visnet.
niet zo lekker vandaag. fisti bnw. vies, slordig, smerig. ZIE: doti2.
2) ww. tasten. Yu mu abi dek'ati fu firi nanga yu
dot'fisti bnw. erg vies. No wan sma no lobi en te a
anu ini wan fisi-olo. Je moet lef hebben om
dot'wagi dropu a dot' fisti watra na den
met je handen in een visgat te tasten. ZIE:
mofodoro. Niemand vindt het leuk wanneer de
fir'firi; fasi4.
vuilniswagen smerig vies water voor hun inrit
3) znw. gevoel, voorgevoel. Mi abi wan firi
gelekt heeft.
taki wan sma o kon luku mi tide. Ik heb zo
fisti sani znw. eufemisme voor sexuele
het gevoel dat iemand me vandaag zal
handelingen.
komen opzoeken.
fisti tori
firi wan fasi in verlegenheid brengen. ZIE 1) znw. schuine mop.
TREFWOORD: fasi1.
2) znw. affaire, vuile zaakjes. Esde den taki na
firi wan sma mofo iemand proberen uit te horen. radio fa driktoro du wan lo fisti tori. Gisteren
ZIE TREFWOORD: mofo.
hebben ze op de radio gezegd dat de directeur
fis'bonyo znw. graat.
in vele vuile zaakjes betrokken is.
fis'boto znw. vissersboot.
fiti
fis'buba znw. vissenhuid, schub.
1) ww. passen. A susu no e fiti mi moro.
fisi
De schoenen passen me niet meer.
1) znw. vis. (Kl. Pisces).
2) ww. passen. Go fiti a bruku, meki mi si efu a
2) ww. vissen.
sidon bun na yu skin. Ga de broek passen,
fisi-aka znw. visarend. Pandion haliaetus laat me zien of hij goed zit.
(Pandionidae).
3) bnw. goed, rechtvaardig, passend,
fisiman ZIE TREFWOORD: fis'man1.
welverdiend. A no fiti fu lei gi yu mama. Het
fisi-olo znw. kunstmatig aangelegde vijver om is niet goed om tegen je moeder te jokken. A
vissen te kweken, of een natuurlijke vijver no fiti fu wan krutubakra teki tyuku. Het past
waarin vissen zich vermenigvuldigd hebben, niet voor een rechter smeergeld aan te nemen.
een visgat (SN). ZIE: bun.
fisiti fiti ai ww. mooi (en goed) vinden, bevallen.
1) znw. gast, visite. Mi no man kon. Mi abi fisiti.
Kownu trow nanga a frow di ben fiti en ai. De
Ik kan niet komen. Ik heb gasten.
koning trouwde met de vrouw die hij mooi
2) znw. vriend; vriend, kameraad. A: Na yu kon
vond. ZIE: moi.
nanga den sma disi? B: No, den sma disi a no
flaka1
mi fisiti. A: Hoor jij bij deze mensen? B: Nee,
1) znw. vlek. Luku, wan flaka de na yu seifesi!
ik bemoei me niet met hen (lett: deze mensen
Kijk, er zit een vlek op je wang! VAR.: fraka.
behoren niet tot mijn vrienden kring). GEBRUIK:
2) ww. vlekken. Luku bun, boi. A dyamu o flaka
heeft vaak een negatieve klank.
yu krosi. Kijk uit, jongen. De koelidruiven
3) ww. bezoeken. Di un no si en wantu dei, un
maken vlekken op je kleren.
go fisiti en. Toen we hem een paar dagen niet
flaka2 ww. in de gaten houden, bespieden. Na wan
gezien hadden, gingen we hem bezoeken.
SYN:
pisten kba di den skowtu e flaka en. De
politie houdt hem al enige tijd in de gaten.
flamingo znw. rode ibis. Eudocimus ruber
(Threskiornithidae). Ook bekend als
korikori.
flaw fosten

flaw De moeder heeft het kind afgerammeld omdat


1) bnw. flauw, bewusteloos, bezwijmd. Di a wagi
ze stout was. ZIE: naki; wipi.
naki a boi, a ben didon flaw wan yuru langa.
2) ww. stampen. Yu e fon a aleisi fu puru a
Toen de auto die jongen had aangereden, was
buba. Je stampt de rijst om het kaf te
hij een uur lang bewusteloos.
verwijderen. SYN: stampu1.
2) ww. slap hangen. Te a son opo hei den bromki e
fon nanga mofo overbluffen, door grootspraak
flaw. Als de zon hoog staat, hangen de
iemand tot zwijgen brengen. ZIE TREFWOORD:
bloemen slap.
mofo.
fadon flaw ww. flauwvallen, bezwijmen. A skreki
fonfon znw. pak slaag, slaag, afranseling. A frow kisi
taki a fadon flaw. Hij schrok zodanig dat hij
fonfon fu a man. De vrouw heeft een pak slaag
flauwviel.
van de man gehad.
flèi ['flɛⁱ] ww. bliksemsnel handelen. Di den pikin si
fonsu znw. fonds, geld verzameld voor een bepaald
den m'ma e kon, den flèi go wasi den dot'sani.
doel.
Toen de kinderen hun moeder zagen aankomen,
forku znw. vork. ZIE: spun; nefi.
vlogen ze weg om de afwas doen.
foroisi znw. voorkamer, woonkamer, voorzaal (SN).
flit
1) znw. spuitbus (van insekticide), flitspuit. Mi o
fos'fosi bw. vroeger, eerder. Fos'fosi mi ben go furu
na strati. Ma now di mi trow, mi no e go na
leti wan maskitakandra, bika mi no abi flit. Ik
strati someni moro. Vroeger ging ik veel de
zal een muskietenkaars aansteken want ik heb
straat op. Maar nu ik getrouwd ben, ga ik niet
geen flitspuit. Etym: een oude merknaam voor
zoveel meer uit.
insekticide.
2) znw. vloeibare insekticide. A flit disi bun gi
fos'fosi sani znw. eerste vaardigheden,
grondbeginselen. A ben de wan bun temreman.
mira nanga maskita. Deze insekticide is
Ma baka di a kisi wan mankeri, a ben mus leri
werkzaam tegen mieren en muskieten.
den fos'fosi sani fu a wroko baka. Hij was een
3) ww. spuiten, flitten (SN). Flit den mira. Spuit
goede timmerman. Maar nadat hij een ongeluk
de mieren dood (met insekticide).
gekregen had, moest hij de basisbeginselen van
4) ww. wordt gebruikt voor iemand die met
het werk weer aanleren.
spetters spreekt. Tya wan prasoro! A man dati
e flit te a e taki. Neem een paraplu mee! Die fosi
1) rangtelw. eerst(e). Mi na a fosi pikin fu mi
man sproeit als hij spreekt.
mama. Ik ben het eerste kind van mijn moeder.
fluku
ANT: laste; kriboi.
1) ww. vervloeken. Di a frow no feni san a ben
2) vw. voordat. Fosi mi go drape, mi mus du wan
suku, a bigin fluku. Toen de vrouw niet vond
sani. Voordat ik daarnaar toe ga, moet ik
waarnaar ze zocht begon ze te vloeken. ZIE:
eerst iets doen. ANT: baka di.
wisi; kosi1. VAR.: fruku2.
3) bw. vroeger. Fosi mi ben waka nanga futu go
2) znw. vloek. A oso disi abi wan fluku. Er rust een
vloek op dit huis. VAN NL: vloek. na skoro. Vroeger ging ik te voet naar school.
fo telw. vier. ZIE TABEL BIJ: nomru. A no e du den sani moro san a ben lobi du fosi.
di fu fo rangtelw. vierde. Hij doet de dingen niet meer die hij vroeger
graag deed. ANT: now; nownow.
fo-ai-awari znw. vieroog opossum (zo genoemd
omdat hij een lichte scherp begrensde vlek dan fosi vw. toen pas. Di mi frow gwe libi mi, dan
boven elk oog heeft). Metachirops opossum fosi mi kon ferstan tak' sani no ben waka bun ini
(Didelphidae). ZIE: awari. a trowlibi. Toen mijn vrouw me verlaten had,
fodewroko znw. donderdag. ZIE TABEL BIJ: wiki1. toen pas besefte ik dat het niet goed ging in ons
fokanti huwelijk.
1) bnw. vierkant. fosi dati bw. voordien, daar voor, eerder. A dei
2) znw. vierkant. ZIE: faki. dati den tu man tron mati. Ma fosi dati den ben
fokofoko znw. longen. libi leki feyanti nanga densrefi. Op die dag
folku znw. volk, bevolkingsgroep. A president mus werden de twee mannen vrienden. Maar daar
dini a folku, ma a man disi e suku en eigi bun voor leefden ze in vijandschap met elkaar.
nomo. De president moet het volk dienen, maar fosiwan znw. eerste, voorste. Hesdie kon leki
deze man zoekt alleen zijn eigen voordeel. fosiwan. Baka dati Ernie doro. Hesdie kwam als
Fos'fosi den folku ini Sranan no ben eerste. Daarna kwam Ernie. ANT: lastewan;
makandra nanga densrefi. Vroeger konden de kriboiwan.
volkeren in Suriname niet met elkaar fosten [fos 'teŋ]
opschieten. SYN: pipel. 1) bw. vroeger, eerder, lang terug. Fosten yu ben
fon kan bai kasababrede fu wan sensi wan.
1) ww. zwepen, rammelen, slaan, verslaan, Vroeger kon je cassavebrood kopen voor één
afranselen. A mama fon a pikin, bika a cent per stuk. SYN: fosi.
hogri.
fotenti franya

2) bnw. ouderwets. Wan fosten kukru de fu feni gebroken was.


ete pe a krutu-oso ben de. Er is nog steeds een fowtu
keuken van vroeger te vinden waar het 1) znw. fout, schuld, vergissing. Na mi fowtu. Het
gerechtsgebouw stond. is mijn schuld. Gado no e meki fowtu. God
fu fosten bw. van vroeger. Yu mu kba now fu taki maakt geen fouten.
fu den sani fu fosten. Je moet nu ophouden 2) bnw. verkeerd. A wagi no e tnapu bun tapu a
om over de dingen van vroeger te spreken. pasi, a tnapu fowtu. De wagen staat niet
fotenti telw. veertig. ZIE TABEL BIJ: nomru. goed op de weg; hij staat verkeerd.
foto frafra
1) znw. stad. Damsko na wan bun bigi foto. 1) bw. heel weinig, een beetje. Poti pikin sowtu gi
Amsterdam is een zeer grote stad. ZIE: a nyanyan, bika mi poti frafra nomo. Strooi
dorpu. VAN ENG: fort. een beetje zout op het eten, want ik heb er heel
2) znw. Paramaribo, de binnenstad van weinig in gedaan. SYN: pikinso.
Paramaribo. Mi e go na foto. Ik ga naar de stad 2) bw. iets vluchtig doen. Mi taigi Robby fa fu
(Paramaribo). GEBRUIK: Vanuit een buitenwijk krin a prasi, ma a du en frafra nomo. Ik heb
komende betekent dat het stadscentrum. Vanuit Robby gezegd hoe hij het erf moest
andere plaatsen komende duidt het heel schoonmaken. Maar hij heeft het slechts
Paramaribo aan. vluchtig gedaan.
fotoman fraga znw. vlag.
1) znw. iemand uit Paramaribo. fragatiki znw. vlaggemast.
2) znw. stadsbewoner, stedeling. SYN: fotosma.
frak bnw. heel veel. A no wan frak krosi mi mu wasi
fotosei znw. het centrum van de stad. GEBRUIK: binnen tide. Ik moet heel wat kleren wassen vandaag.
de stad duidt dat het stadscentrum aan. GEBRUIK: wordt meestal met wan gebruikt. ANT:
fotosma pikinso; frafra.
1) znw. iemand uit Paramaribo. Den sma fu fraka znw. vlek. ZIE TREFWOORD: flaka1.
Nickerie ben sabi wantron tak' wi na fotosma.
frambo znw. flambouw, fakkel.
De mensen van Nickerie wisten direct dat we
frambow ZIE TREFWOORD: frambo.
uit Paramaribo kwamen.
Fransikondre ZIE TREFWOORD: Franskondre.
2) znw. stadsbewoner, stedeling. SYN: fotoman.
Franskondre znw. Frankrijk.
fow fransman znw. Frans sprekend persoon.
1) ww. vouwen. Fow den krosi moi fosi yu poti
fransman-birambi znw. carambola. Averrhoa
den ini a kasi. Vouw de kleren netjes op
carambola (Oxalidaceae).
voordat je ze in de kast legt. ZIE: beni.
Frans'sei znw. Frans Guyana.
2) bnw. krom, gevouwen. Ala den papira fow.
frantwortu
Al de papiertjes zijn gevouwen. ZIE: kron.
1) znw. verantwoordelijkheid. A frantwortu
3) znw. vouw, plooi. Efu yu no sabi triki den fow disi bigi tumsi. Mi no man tyari en. Het is
gi a anyisa, a no o sidon bun na yu ede. Als je
een te grote verantwoordelijkheid. Ik kan
niet weet hoe je de vouwen in een anyisa die niet dragen.
(hoofddoek) moet strijken, zit hij niet goed op
2) bnw. verantwoordelijk. Yu mus du a wroko
je hoofd.
tapu wan frantwortu fasi. Je moet het werk op
fowru een verantwoordelijke manier doen.
1) znw. vogel. (Kl. Aves).
gi frantwortu ww. verantwoording afleggen,
2) znw. kip, hen. Gallus domesticus (Phasianidae).
rekenschap geven van, verantwoorden. En a no
MNL: kakafowru.
mi basi. Mi no abi fu gi en frantwortu. Hij is
pikin fowru znw. kuiken.
niet mijn baas. Ik ben hem geen
fowrudoti znw. parasitaire planten die voornamelijk verantwoording schuldig. A no kan gi
op bomen en struiken groeien. (Loranthaceae).
frantwortu san a du nanga a moni. Hij kan niet
fowrukoi znw. vogelkooi, kippenhok.
verantwoorden wat hij met het geld gedaan
fowruloso znw. mijt die leeft op kippen en andere heeft.
vogels, rode bloedmijt. Menopon gallinae,
franya
Mecanthus stramineus e.a. (O. Mallophaga).
1) znw. franje, rafel. Den boi meki moi franya gi
fowrumeti znw. kippevlees. ZIE: meti. den frigi. De jongens hebben mooie franje
fowruwiwiri znw. veer (van een vogel). aan hun vliegers gemaakt.
fowtow 2) ww. aan flarden scheuren. Den yonguwan fu
1) znw. foto. now e franya den brukufutu. Dan den taki na a
2) znw. röntgenfoto. A datra puru wan fowtow
modo tan so. De jongeren van deze tijd
fu luku efu a bonyo broko. De dokter liet een
scheuren hun broekspijpen af. Ze zeggen dat
röntgenfoto maken om te zien of het bot
rafels in de mode zijn.
frede froisi

frede 4) ww. omwikkelen. A aboma frekti a dia. De


1) ww. bang zijn, vrezen. Yu no mus frede ini yu
boa heeft zich om het hert heen gewikkeld.
eigi oso. Je moet niet bang zijn in je eigen fremusu znw. vleermuis. (O. Chiroptera).
huis. ZIE: skreki1.
fremusu-aka znw. vleermuisvalk. Falco rufigularis
2) ww. bang maken. A boi disi lobi fu frede a
(Falconidae).
pikin. Deze jongen houdt ervan om dat kind
fri
bang te maken.
1) bnw. vrij.
3) bnw. bang, vreesachtig. A frow ferteri unu
2) znw. vrijheid. Ini 1863 kownu gi den srafu fri,
wan frede tori. Die vrouw heeft ons een
ma den no ben fri fu libi den pranasi te leki
angstaanjagend verhaal verteld. A frede
1873. In 1863 gaf de koning de slaven de
pikin fu mi no e skreki so esi moro. Dat bange
vrijheid, maar ze waren niet vrij de plantages
kind van mij schrikt nu niet meer zo gauw.
te verlaten tot 1873.
4) znw. vrees, angst. A frede fu a pikin disi
3) bw. vrij, niet beperkt, ongelimiteerd. Awinsi
kon moro mofo now. De angst van dit kind
mi de na straf'oso, mi firi fri. Hoewel ik in de
is nu erger geworden. ZIE: groskin.
gevangenis zit, voel ik me vrij. Nyanyan de
5) bnw. lelijk. Mi no wani a boi, yongu. En fesi
fu naki dagu, yu kan nyan fri. Er is eten in
frede. Ik mag die jongen niet, hoor. Hij heeft
overvloed, je mag eten zoveel je wilt.
een lelijk gezicht. GEBRUIK: jongelui
frifi ww. wrijven, inwrijven, smeren. ZIE TREFWOORD:
onderling.
wrifi.
fredefrede
frigi znw. vlieger (speelgoed).
1) bnw. vreesachtig, bang. Efu yu fredefrede, yu
frigiti ww. vergeten. ZIE TREFWOORD: fergiti.
no abi fu kon nanga unu. Als je bang bent,
frikowtu
hoef je niet met ons mee te komen.
1) znw. snot. Ala den pikin-nengre ben e waka
2) ww. vreesachtig zijn. Un no abi fu aksi Henri.
nanga frikowtu na den noso. Al de kinderen
A man dati e fredefrede tumsi. We hoeven
liepen met een snotneus rond (lett: met snot
Henri niet te vragen. Die man is te bang.
aan hun neus).
fredeman znw. iemand die bang is. Odo: Fredeman
2) znw. verkoudheid. Wan hebi frikowtu naki en.
ede no e broko. Spreekwoord: Beter blo(de) Jan
Hij heeft een zware verkoudheid opgelopen.
dan do(de) Jan.
3) bnw. verkouden. A pikin frikowtu pikinso,
frei
dat' meki a e kreikrei. Het kind is een beetje
1) ww. vliegen. Den plane no mag frei abra a foto.
verkouden, daarom is het huilerig.
Vliegtuigen mogen niet over de stad vliegen.
abi frikowtu ww. verkouden zijn. Ernie abi
2) znw. vleugel, vlerk.
frikowtu, dat' meki a no kon na wroko tide.
freida znw. vrijdag. ZIE TABEL BIJ: wiki1.
Ernie is verkouden, daarom is hij vandaag niet
freide znw. vrede.
aan het werk gekomen.
freifrei znw. vlieg. (O. Diptera).
fringi ww. werpen, gooien, smijten. ZIE: iti. VAN ENG:
freigron znw. vliegveld, landingsplaats,
fling.
landingsbaan. ZIE: lanpresi.
fringi trowe ww. weggooien, wegsmijten. Di mi
freiri
kba dringi a soft, mi fringi a batra trowe. Nadat
1) ww. vrijen, flirten. Di un ben yongu, un ben
ik de frisdrank opgedronken had, wierp ik de
lobi fu sidon freiri te un ben go na kino. Toen
fles weg.
we jong waren, hielden we ervan om te flirten
fringi wan ai tapu letten op, in de gaten houden.
als we in het theater zaten.
ZIE TREFWOORD: ai2.
2) ww. vrijen, seksuele omgang hebben. Di mi
friyari
broko kon ini a oso, mi kon miti den didon
1) ww. jarig zijn. Oten yu o friyari? Wanneer ben je
e freiri. Toen ik onverwachts het huis
jarig? ZIE: bigiyari.
binnenkwam, trof ik ze vrijend in bed aan.
2) znw. verjaardag, verjaardagsfeest. Grantangi
3) znw. vrij(st)er.
gi ala sma san kon na mi friyari esde. Ik wil
frekti
iedereen bedanken die gisteren op mijn
1) ww. vlechten. Sandra frekti wan moi wiwiri.
verjaardag is gekomen.
Sandra heeft een mooi kapsel gevlochten.
friyaridei znw. verjaardag. Tapu mi friyaridei ala
SYN: brei.
mi famiri bèl kmopo fu Nederland. Op mijn
2) znw. vlecht. A Hindustani pikin abi wan langa
verjaardag belde mijn hele familie me vanuit
frekti. Het Hindoestaanse meisje heeft een
Nederland.
lange vlecht.
friyari-oso [fri 'yar o so] znw. verjaardagsfeest.
3) bnw. moeilijk, ingewikkeld, gecompliceerd.
A tori disi frekti. Mi no man grabu en. Deze
frodyadya bnw. aan flarden, haveloos. SYN: prit'priti.
situatie is ingewikkeld. Ik kan het niet
froisi ww. verhuizen, verhuisd zijn. Di mi ben abi tin
yari, mi froisi kon na a foto. Toen ik tien jaar
begrijpen. SYN: dangra; fromu.
froiti fugufugu

oud was, ben ik naar de stad verhuisd. Te


frustu
un froisi, dan mi o go na wan tra skoro. Als
1) znw. roest. Sorgu tak' yu krabu ala frustu
we verhuisd zijn, ga ik naar een andere
puru fosi yu spoiti a wagi. Zorg dat je alle
school.
roest verwijdert voordat je de wagen spuit.
froiti
2) bnw. verroest. Wan frustu baisigri. Een
1) ww. fluiten. Her' dei a man e froiti. De hele dag
verroeste fiets.
fluit de man. VAN NL: fluiten.
3) ww. verroesten. Yu mu tara a wagi noso a o
2) znw. fluit. Den pikin e bro tapu a froiti.
frustu. Je moet de auto laten asfalteren
De kinderen blazen op de fluit.
anders verroest hij.
froktu znw. vrucht.
fruteri ww. vertellen. ZIE TREFWOORD: ferteri.
froktu-awari znw. bruine opossum. Metachirus
frutrow ww. vertrouwen. ZIE TREFWOORD: fertrow.
nudicaudatus (Didelphidae). ZIE: awari.
fruwakti ww. verwachten, rekenen op. ZIE
froktubon znw. vruchtboom.
TREFWOORD: ferwakti.
fromu
fruwondru ww. verwonderen. ZIE TREFWOORD:
1) bnw. moeilijk, ingewikkeld, gecompliceerd. A
ferwondru.
tori ben fromu, dat' meki skowtu teki so langa
fu
fu tyari en kon na krin. De zaak was
1) voorz. van. A oto na fu en. De auto is van hem.
ingewikkeld, daarom duurde het zo lang
2) voorz. uit, van. A granman fu den Dyuka
voordat de politie hem kon oplossen. SYN:
kmopo fu Dritabiki. Het opperhoofd van de
dangra; frekti.
Aukaners komt uit Drietabbetje. Mi bai pinda
2) ww. verwarren, in de war raken. Di mi e saka
fu a frow dati. Ik heb pinda's van die vrouw
a frigi, mi fromu a titei. Toen ik mijn vlieger
gekocht.
neerhaalde, is het touw in de war geraakt.
3) voorz. om. Den bigiman e kon makandra fu
frow
taki a moni tori. De leiders komen bij elkaar
1) znw. vrouw, mevrouw. SYN: uma.
om de geldzaak te bespreken.
2) znw. echtgenote. SYN: wefi.
4) voorz. over. Den e taki wan tori fu Anansi.
frowa bnw. tot op de draad versleten. No weri a
Ze praten over Anansi.
empi dati. A frowa tumsi. Trek dat hemd niet
5) voorz. voor, ten behoeve van (t.b.v.). Mi bai
aan. Het is tot op de draad versleten.
a paki spesrutu fu en, ma a no e weri en. Ik
fru vw. voor (wordt alleen gebruikt in de uitdrukking
heb dit pak speciaal voor hem gekocht, maar
wan fru wan).
hij draagt het niet. ZIE: gi2.
wan fru wan bw. één voor één. Datra kari den
fu di vw. omdat, doordat. Fu di mi mu wasi den
sma wan fru wan kon in'sei. De dokter riep de
krosi fu mi, meki mi no man gwe. Omdat ik
mensen één voor één naar binnen. SYN: wan
mijn kleren moet wassen, kan ik niet weg. SYN:
wan.
bikasi; na di.
frudu
fu sanede bw. waarom. ZIE TREFWOORD: sanede.
1) bnw. vloed, hoogtij. Nownow a Srananliba
fu tru bw. werkelijk, echt. Di mi m'ma kmopo
frudu. Het is nu vloed in de Suriname
at'oso, mi ben breiti fu tru. Toen mijn moeder
rivier. SYN: hei1.
uit het ziekenhuis ontslagen werd, was ik echt
2) ww. vloed worden, overstromen. ANT: fala2.
blij.
3) znw. overstroming.
fruduwatra znw. vloed, hoogtij. Nownow a fufuru ww. stelen. Te yu go na wenkri, yu mus keti
Srananliba abi fruduwatra. Het is nu vloed in yu baisigri, noso den o fufuru en. Wanneer je
de Suriname rivier. ANT: falawatra. naar de winkel gaat, moet je je fiets met de
ketting vastzetten, anders wordt hij gestolen.
fruferi ww. lastig vallen, plagen, vervelen. ZIE
TREFWOORD: ferferi.
fufurubakru znw. kleptomanie, stelende geest. A
boi disi mus abi wan fufurubakru. Ala sani san
fruk'fruku bw. heel vroeg. Yu mus go fruk'fruku
a si, a e fufuru. Deze jongen lijdt aan
na bakri-oso fu feni brede. Je moet heel
kleptomanie (lett: heeft een stelende geest).
vroeg naar de bakkerij gaan om brood te
Alles dat hij ziet, steelt hij.
krijgen.
fufuruman znw. dief.
fruku1 bw. vroeg. Tamara mamanten mi o go fruku
fuga ww. balen, een hekel hebben aan, geïrriteerd
na wowoyo. Morgenochtend ga ik vroeg naar
raken. Te alen e bigin kon mi e fuga, bika mi
de markt. ANT: lati1. VAN NL: vroeg.
sabi taki a heri dyari fu mi o sungu. Wanneer
fruku2 ww. vervloeken. ZIE TREFWOORD: fluku.
het begint te regenen baal ik, want ik weet dat
frumorsu ww. vermorsen, verkwisten, verspillen.
mijn hele erf zal onderlopen.
ZIE TREFWOORD: fermorsu.
frustan ww. verstaan, begrijpen. ZIE TREFWOORD: fugufugu
1) bnw. wollig, ruigharig (van dieren).
ferstan.
2) bnw. mul, niet compact (van zand).
frusteri ww. feliciteren, gelukwensen. ZIE TREFWOORD:
fersteri.
funamku gadomarki

funamku munsiki; futuman nyanyan.


1) bw. voornamelijk. A boskopu disi na funamku
kaka futu ww. tegenstand bieden, weerstand
gi den sma di e libi na Abrabroki. Deze
bieden, zich verzetten. Den ben wani poti mi
boodschap is voornamelijk voor de mensen
nanga tranga na dorosei, ma mi kaka futu gi
die te Abrabroki wonen. VAR.: namku. VAN NL:
den. Ze wilden me met geweld buiten zetten,
voornamelijk.
maar ik heb me verzet.
2) bnw. belangrijk. Na wan funamku sani fu
kisi futu ww. pootjes krijgen (wordt gebruikt als
leri den pikin maniri. Het is belangrijk om
iets verdwenen of gestolen is). Ala den
de kinderen manieren te leren. SYN: prenspari.
wrokosani ini a kantoro kisi futu. Alle
fundamenti znw. fundament, fundering. ZIE:
benodigdheden van het kantoor hebben pootjes
stonfutu.
gekregen.
fungubon znw. kranspalm, naam voor twee soorten
meki futu ww. dansen. Esde neti yu ben mu si fa
sierplanten (de bladeren worden gebruikt als
den sma ben meki futu na a friyari-oso.
versieringen en ook om grafkransen te maken).
Gisteren avond had je moeten zien hoe
Cycas revoluta; C. circinata (Cycadaceae).
uitbundig ze dansten op het verjaardagsfeest.
furu
SYN: lusu futu.
1) bw. vaak, erg. Te pikin-nengre e kisi tifi, den e
misi futu ww. struikelen. Son leisi te yu e opo fu
baba furu. Als kinderen tanden krijgen,
yu bedi, yu kan misi yu futu dan yu e fadon.
kwijlen ze erg. Fa mi mankeri brudu mi e kisi
Als je uit je bed komt, kun je soms over je
drai-ede furu. Vanwege een lage bloeddruk
voeten struikelen en vallen. ZIE: aka1.
voel ik me vaak draaierig.
futubangi znw. voetbank.
2) telw. veel. A wagi fu mi e dringi furu oli.
futuboi znw. loopjongen, boodschappenjongen. ZIE:
Mijn auto gebruikt veel benzine. ANT: pikinso.
boskopuman.
3) bnw. vol. A nyan te en bere furu. Hij heeft
futufinga znw. teen.
zijn buikje rond gegeten (lett: totdat zijn buik
futuketi znw. voetketting. ZIE: keti.
vol was). ANT: leigi.
futuman nyanyan znw. eten klaargemaakt door
4) ww. vullen, volgieten. Go na liba go furu ala
een menstruerende vrouw. Son sma abi a trefu
den dyogo nanga watra. Ga naar de rivier om
tak' den no man nyan futuman nyanyan.
al de flessen te vullen.
Sommige mensen hebben een treef, ze mogen
5) ww. vol worden. Te a alen kon hebi, dan ala
niets eten dat door een menstruerende vrouw
den gotro e furu. Als het hard regent raken
klaargemaakt is.
alle goten vol.
futumarki znw. voetafdruk.
furu leisi vaak. ZIE TREFWOORD: leisi2.
futupasi znw. voetpad.
futu
futusei znw. het onderste gedeelte van iets, voet.
1) znw. voet, poot. Mi kon nanga futu. Ik ben te
Wan fu den pikin ben sidon na a edesei fu a
voet gekomen. ZIE: aifutu; bakafutu;
bedi, a trawan na a futusei. Een van de
futufinga; ondrofutu; tapufutu.
kinderen zat aan het hoofdeind van het bed, de
2) znw. been. Den ben mu koti a futu let' ondro
andere aan het voeteneind. ANT: edesei.
a kindi. Ze moesten het been vlak onder de
fyofyo1 znw. schildwants. Nezara viridula
knie amputeren. ZIE: bonfutu; bowtu1; kindi;
(Pentatomidae, O. Heteroptera). VAR.:
koiti.
bonfyofyo.
bro futu ww. zitten rusten. Mi e go bro mi futu.
fyofyo2 znw. magische ziekte samenhangend met
Mi waka tumsi. Ik ga even zitten. Ik heb te
onenigheid en ruzie, in het bijzonder tussen
veel gelopen. ZIE: sidon.
familieleden.
de na en futu ww. menstrueren. Te Henna de na
en futu, a no e bori gi en masra. Als Henna
menstrueert, kookt ze niet voor haar man. ZIE:

G - g
gaba znw. houten rustbank, brits. Gadobuku znw. bijbel. SYN: Gadowortu.
gado znw. god, godheid.
gadodede znw. bepaald soort plant. Commelina
ala gado dei bw. elke dag, door God gegeven dag. nudiflora (Commelinaceae).
Ala gado dei te mi kmopo na wroko, den pikin e
gadofowru znw. (huis)winterkoning. Troglodytes
gi mi ed'ati! Elke dag wanneer ik van het werk
aedon (Troglodytidae). Ook bekend als gadotyo
thuis kom, geven mijn kinderen me hoofdpijn!
of tyotyofowru.
GEBRUIK: met nadruk.
Gadokondre znw. hemel. SYN: heimel.
Masra Gado znw. God, Here God.
gadomarki znw. moedervlek.
gadosneki gi tori

gadosneki znw. tapijtslang, boa constrictor. Boa gieren. ZIE:


constrictor (Boidae). Ook bekend als
daguwesneki of papasneki.
gadotyo znw. (huis)winterkoning. Troglodytes
aedon (Troglodytidae). Ook bekend als
gadofowru of tyotyofowru.
Gadowortu znw. bijbel.
gagu ww. stotteren. Di skowtu aksi a boi pe a feni a
moni, a bigin gagu. A no ben sabi san fu taki.
Toen de agent aan de jongen vroeg hoe hij aan
het geld kwam, begon hij te stotteren. Hij wist
niet uit zijn woorden te komen.
gangan znw. oudje, oud moedertje. ZIE: nene; musye.
gansi znw. gans. (Anatidae).
garden znw. gordijn. ZIE: yarsin.
gari1
1) bnw. klaar, gaar. A meti no gari ete. Het vlees
is nog niet gaar. ANT: lala.
2) ww. gaar koken. Saka a faya ondro a patu,
meki a aleisi gari. Zet het vuur op een lage
stand en laat de rijst gaar koken. ZIE: klari. VAN
NL: gaar.
gari2
1) znw. geelzucht. Yu no mu nyan someni grun
manya. Yu o kisi gari. Je moet niet zo veel
groene manja's eten, anders krijg je
geelzucht.
2) znw. gal.
kari gari ww. zich opmaken voor een
confrontatie.
gaw bw. snel, vlug. Mi si mi pikin brada go gaw na
wenkri, ma a no kon baka ete. Ik zag mijn
broertje vlug naar de winkel gaan, maar hij is
nog niet teruggekeerd. SYN: es'esi. ZIE:
wantewante.
gawgaw bw. heel snel. SYN: es'esi.
Gayana znw. Guyana.
Gayanaman znw. iemand uit Guyana, Guyanees.
gebore ww. geboren zijn. Mi a no wan dorosei sma.
Na dya mi gebore. Ik ben geen buitenlander. Ik
ben hier geboren.
geme ZIE TREFWOORD: dyeme.
1) ww. kermen.
2) znw. gekreun.
gengen znw. bel. ZIE TREFWOORD: dyendyen.
ger' bana n. half rijpe kookbanaan (Is net geel
geworden en nog hard). ZIE TREFWOORD: bana.
geri bnw. geel. ALGEMEEN: kloru1.
geri kopro znw. geelkoper, brons.
geri pesi znw. gele erwt. ZIE: pesi.
geri-ede tingifowru
1) znw. grote geelkopgier. Cathartes
melambrotus (Cathardidae). Wordt ook
gewoon tingifowru genoemd als het niet
nodig is hem te onderscheiden van andere
soorten gieren. ZIE: tingifowru.
2) znw. kleine geelkopgier. Cathartes
burrovianus (Cathardidae). Wordt ook
gewoon tingifowru genoemd als het niet nodig
is hem te onderscheiden van andere soorten
tingifowru.
gerikorsu znw. gele koorts.
gerimarkusa znw. een zure passievruchtsoort
met ronde gele vruchten; het moes van de
vruchten wordt gekookt met suiker om
(limonade)siroop te bereiden. Passiflora
edulis (Passifloraceae). ZIE: markusa.
gersi
1) ww. lijken op, schijnen. A meisje gersi en mama.
Het meisje lijkt op haar moeder. ZIE: agersitori.
2) ww. niet kunnen waar maken, fantaseren,
verbeelden. A: Mi kan opo 180 kilo. B:
Man, i gersi! A: Ik kan 180 kilo optillen. B:
Je fantaseert!
gesi znw. gist. ZIE TREFWOORD: dyesi.
gesontu bw. gezond. Fu meki yu skin tan
gesontu, yu mu nyan furu froktu. Om gezond
te blijven moet je veel fruit eten. A ekonomia
fu a kondre kon gesontu baka. De economie
van het land is weer gezond geworden. ANT:
siki. VAR.: kusontu. VAN NL: gezond.
gi1
1) ww. geven. Gi mi wan golu. Geef me een gulden.
2) ww. voortbrengen. A bon disi no e gi
bun nyanyan. Deze boom brengt geen
goede vruchten voort.
gi2 voorz. voor, ten behoeve van, aan. Go bai wan
brede gi mi. Ga een brood voor me kopen.
Te den go na krutu-oso, a afkati e taki gi a
man. Als zij naar het gerechtsgebouw gaan,
pleit de advocaat voor de man.
gi abra overleveren. ZIE TREFWOORD: abra.
gi bere zwanger maken. ZIE TREFWOORD: bere1.
gi bigi nen iemand (ver)eren. ZIE TREFWOORD: grani.
gi dyaranti garanderen. ZIE TREFWOORD: dyaranti.
gi ensrefi abra zich overgeven. ZIE TREFWOORD: abra.
gi faya branden. ZIE TREFWOORD: faya2.
gi frantwortu verantwoording afleggen,
rekenschap geven van, verantwoorden. ZIE
TREFWOORD: frantwortu.
gi grani iemand (ver)eren. ZIE TREFWOORD: grani.
gi granman-oso uitdrukking om aan te geven dat
men het antwoord niet kent van een opgeven
raadsel. ZIE TREFWOORD: granman-oso.
gi keti opwinden (van uurwerk). ZIE TREFWOORD: keti.
gi mankeri verwonden. ZIE TREFWOORD: mankeri.
gi odi groeten, de groeten doen. ZIE TREFWOORD:
odi. gi pardon vergeven, vergiffenis schenken.
ZIE
TREFWOORD: pardon.
gi pasi toestemming geven. ZIE TREFWOORD: pasi.
gi prisiri blij maken, plezier geven, genoegen
scheppen. ZIE TREFWOORD: prisiri.
gi rai adviseren, advies geven. ZIE TREFWOORD: rai.
gi spoiti injectie geven, injecteren. ZIE TREFWOORD:
spoiti.
gi tongo ontzettend hard huilen of schreeuwen. ZIE
TREFWOORD: tongo.
gi tori ZIE TREFWOORD: tori.
gi wan anu grangran

1) verhalen vertellen.
gonini znw. harpijarend. Harpia harpya
2) iemand op zijn nummer zetten (de
(Accipitridae).
mond snoeren).
gorogoro znw. keel(gat). SYN: neki-olo.
gi wan anu een handje helpen. ZIE TREFWOORD: anu1. gosontu bw. gezond. ZIE TREFWOORD: gesontu.
gi yesi verhoren. ZIE TREFWOORD: yesi.
gotro znw. goot, sloot, trens. Te a alen kon hebi, dan
gindya znw. gember. ZIE TREFWOORD: dyindya.
ala den gotro e furu. Als het hard regent raken
gindyabiri znw. gemberlimonade, gemberstroop. ZIE
alle goten vol.
TREFWOORD: dyindyabiri.
gotromotyo znw. katoenvogeltje. Fluvicola pica
gindyamaka znw. boomstekelvarken. ZIE TREFWOORD:
(Tyrannidae). Ook bekend als katunfowru.
dyindyamaka.
gowe vw. Weg! ZIE TREFWOORD: gwe.
ginipi znw. Guinees biggetje. ZIE TREFWOORD: dyinipi.
gowt'man znw. gouddelver, goudzoeker.
gitara znw. guitaar.
gowt'man mofo znw. witte, gescheurde
go ww. gaan. Den pikin e go na skoro. De kinderen
mondhoeken als gevolg van vitaminegebrek.
gaan naar school. ZIE: gwe.
Ala dei yu e bori sowt'fisi. Dalèk yu o kisi
go baka teruggaan. ZIE TREFWOORD: baka3.
gowt'man mofo. Elke dag kook je gezouten vis.
go doro doorgaan. ZIE TREFWOORD: doro3.
Straks krijg je gowt'man mofo.
go na baka achteruit gaan. ZIE TREFWOORD: baka3.
gowt'moni znw. gouden munt.
go na doro op stap gaan. ZIE TREFWOORD: doro1.
gowt'sani znw. gouden sieraden.
go na fesi vooruit gaan, vooruit komen. ZIE
gowt'smeti znw. goudsmid.
TREFWOORD: fesi2.
gowtu
go na loktu in de lucht springen. ZIE TREFWOORD:
1) znw. goud. ZIE: kopro; solfru; isri; loto.
loktu.
2) bnw. gouden.
go na strati uitgaan. ZIE TREFWOORD: strati.
wroko gowtu ww. goud winnen. Furu
go na waka op reis gaan. ZIE TREFWOORD: waka.
Brasyonman kon dya fu wroko gowtu. Veel
go nanga baka achteruit gaan. ZIE TREFWOORD: baka3.
Brazilianen zijn hier gekomen om goud te
go sribi slapen gaan. ZIE TREFWOORD: sribi.
winnen.
go teki ophalen. ZIE TREFWOORD: teki.
gowtuman znw. gouddelver, goudzoeker. (variant
godo1 znw. bijen- of wespennest. VAR.: waswas'godo.
van gowt'man).
godo2 znw. gedroogde uitgeholde kalebas. (Wordt
gowtusmeti znw. goudsmid. (variant van
bij hengelen gebruikt om aas te bewaren).
gowt'smeti).
gogo znw. billen, zitvlak, achterste. SYN: bakasei.
grabu
gogobonyo znw. staartbeen.
1) ww. grijpen, graaien, pakken. Sanede yu e
gogo-olo znw. aars, anus. GEBRUIK: plat taalgebruik; grabu a sani fu mi anu? Waarom graai je dat
om het te verzachten gebruikt men bille uit ding uit mijn hand? SYN: kisi2.
het Nederlands. SYN: kaka-olo.
2) ww. begrijpen, vatten. Mi grabu a tori san a
golu ['xo lu] znw. gulden. VAR.: kolu. VAN NL: gulden. man ben ferteri. Ik heb het verhaal dat de
ZIE TABEL BIJ: moni.
man vertelde begrepen. SYN: ferstan.
goma gran1 znw. gram. A Dyuka boi kon seri tin gran
1) znw. stijfsel (poeder of vloeibaar). Boi, lon go gowtu na foto. De jongen uit het binnenland
bai wan paki goma gi mi na sneisi. Jongen, haal kwam tien gram goud in de stad verkopen. ZIE:
snel een pak stijfel voor me bij de Chinees. Te kilo; pontu.
mi m'ma kba wasi den krosi moi dan a e poti
gran-2 voorvg. Duidt aan dat het bijbehorende znw
den ini a beki nanga goma. Nadat mijn moeder
de grootste of belangrijkste in zijn soort is (b.v.
de kleren gewassen heeft, zet zij ze in een
granman 'opperhoofd', grankrutu 'hoogste
bekken met stijfsel. N.B. Werd vroeger
gerechtshof').
gemaakt van bittere cassave. ZIE: stesre.
granaki-apra znw. granaatappel.
2) ww. stijven. Mi no lobi te mi m'ma goma mi
granakibon znw. granaatappelboom. Punica
krosi. Ik houd er niet van als mijn moeder
granatum (Punicaceae).
mijn kleren stijft. SYN: stesre.
granbun znw. Avondmaal. GEBRUIK: Alleen binnen
gomakuku znw. koekjes oorspronkelijk gemaakt
de Evangelische Broedergemeente, maar niet
van stijfsel (goma) uit de bittere cassave (Nu
bekend daarbuiten.
worden ze gemaakt van maïzena.).
gomawiwiri znw. een soort bladgroente. nyan granbun ww. deelnemen aan het
Avondmaal, het Avondmaal vieren.
gon znw. geweer, pistool. Di a ontiman si a tigri, a
grandomri znw. opperpriester, hogepriester.
lon teki en gon, dan a sutu a tigri kiri. Toen de
gran-edeman znw. opperhoofd.
jager de tijger zag, haalde hij snel zijn geweer
grangran znw. droog struikgewas. A dagu lon a
en schoot hem dood. SPEC: dagadaga; ontigon;
alata gwe ondro a grangran. De hond joeg de
tumofo gon. VAN ENG: gun.
rat onder het droge struikgewas.
grani grebiston

grani hoog gras te lopen. Daar kunnen slangen zitten.


1) bnw. bejaard, oud. grasi1
2) znw. eer. Na wan bigi grani efu den kari yu fu 1) znw. glas, scherven. Wan lo grasi ben de
kon na granman-oso. Het is een grote eer als
na gron. Er lagen veel scherven op de
men je oproept om naar het presidentiële grond.
paleis te komen.
2) znw. drinkglas, glas. Mi no wani dringi ini wan
gi grani ww. iemand (ver)eren. I mu gi grani na grasi nanga yu bika mi no wani dringi yu
Gado. Je moet God de eer geven. SYN: gi bigi baba. Ik wil niet samen met jou uit een glas
nen. drinken, omdat ik je speeksel niet wil drinken.
granisma znw. grijsaard, oudere. ZIE: kan2; krabasi.
grankownu znw. keizer, opperkoning. grasi2 znw. gras. SPEC: gadodede; paragrasi;
granmama znw. grootmoeder, oma. ZIE TABEL BIJ: langagrasi; babun-nefi2; buskutugrasi; mangrasi.
famiriman.
grasigrasi ZIE TREFWOORD: gras'grasi.
granman 1) bnw. grasrijk, vol met onkruid.
1) znw. stamhoofd van de Boslandcreolen. 2) znw. hoog gras.
2) znw. gouverneur. (vertegenwoordiger van grat'fisi znw. katvis, ongeschubde vis. (Ariidae,
de koning(in) in de koloniale tijd). Pimelodidae).
granman-kapasi znw. reuzengordeldier. grat'grati ww. iets haastig strijken of gladstrijken
Priodontes giganteus (Dasypodidae). ZIE:
(niet netjes). Grat'grati a yapon, bika un no abi
kapasi.
furu ten moro. Strijk die jurk snel even, we
granman-oso znw. residentie van de gouverneur
hebben niet veel tijd meer.
tijdens de koloniale periode, nu bekend als het
grat'hari bw. onomwonden, recht door zee. Mi no
presidentiële paleis.
draidrai, ma mi taigi en grat'hari san mi denki
gi granman-oso uitdrukking om aan te geven dat
fu a tori. Ik heb er geen doekjes om gewonden,
men het antwoord niet kent van een opgeven
maar ik heb hem onomwonden gezegd wat ik
raadsel. Yu e gi granman-oso? Geef je het op?
van de zaak denk.
granmanpren znw. plein voor het paleis. Vroeger grati
heette het paleis granman-oso, daarom noemde 1) bnw. glad, vlak, sluik (haar). A gron grati leki
men het plein granmanpren. Nu wordt het wan spikri. De vloer is zo glad als een
genoemd onafhankelijkheidsplein. spiegel. ANT: grofu. VAN NL: glad.
granman-tingifowru znw. koningsgier. 2) ww. uitglijden. A stupu nati. Luku bun tak' yu
Sarcoramphus papa (Cathartidae). Wordt ook no grati. De stoep is nat. Pas op dat je niet
gewoon tingifowru genoemd als het niet nodig uitglijdt!
is hem te onderscheiden van andere soorten 3) ww. gladstrijken (met de handen). A teki a
gieren. ZIE: tingifowru. papira, a grati en, dan a leisi san skrifi na en
granm'ma znw. grootmoeder, oma. ZIE TREFWOORD: tapu. Hij nam het papiertje, streek het glad
granmama. en las wat erop geschreven stond.
granpapa 4) ww. strijken (met strijkijzer). Grati a empi gi mi.
1) znw. grootvader, opa. ZIE TABEL BIJ: famiriman. Strijk het hemd even voor me. SYN: triki2.
2) znw. oude man.
5) ww. weggaan. A bun. M'o grati. Moro lati.
granpikin znw. kleinkind. ZIE TABEL BIJ: famiriman. Oké‚ ik ga weg. Tot later. GEBRUIK: plat.
granp'pa znw. grootvader, opa. ZIE TREFWOORD:
grati fadon uitglijden en vallen. Suma trowe a
granpapa.
bakba buba dya? A meki mi grati fadon. Wie
gransma znw. voornaam persoon. SYN: bigiman.
heeft die bacoveschil hier gegooid? Ik ben
grantangi znw. dank je wel, bijzondere dank, wel erover uitgegleden.
bedankt. Grantangi gi ala sma san kon na mi
grati wiwiri sluik haar. ZIE TREFWOORD: wiwiri.
friyari esde. Ik wil iedereen bedanken die
grebi znw. graf. ZIE: berpe.
gisteren op mijn verjaardag is gekomen.
grebimofo znw. opening of ingang van het graf (het
granwe bw. reeds lang. Odo: Granwe granmama wordt ook figuurlijk gebruikt met de betekenis
tifi e seki kba, ma na grun bana o tyari a nen. van ternauwernood aan de dood ontsnapt zijn).
Spreekwoord: De tanden van oma zaten allang Den waka kon te na grebimofo fu trowe den
los, maar de groene banaan kreeg de schuld. bromki tapu a dedekisi. Ze kwamen tot vlak
grasbarki znw. libel. (O. Odonata). voor de grafopening om de bloemen op de kist
gras'grasi te werpen. Ferdi ben siki tranga, ma Gado puru
1) bnw. grasrijk, vol met onkruid. A prasi
en na grebimofo. Ferdi was erg ziek, maar met
gras'grasi. Het erf staat onder het onkruid.
Gods hulp is hij aan de dood ontsnapt.
ZIE: busbusi. VAR.: grasigrasi.
grebi-olo znw. open groeve.
2) znw. hoog gras. Mi no lobi waka ini
grebiston znw. grafsteen.
grasigrasi, bika sneki de dape. Ik houd er niet
van om door
greni gruma

greni sidon tapu a ston; a grofu. Ik kan niet op de steen


1) znw. grendel.
2) ww. sluiten met een grendel, grendelen. Greni
a doro fu a no wai opo. Doe de grendel op de
deur zodat hij niet open waait.
gridi
1) bnw. hebberig, hebzuchtig. A sneisi tapu uku
gridi. Ala san a e seri moro diri. De Chinees op
de hoek is hebzuchtig. Alles is duurder bij
hem.
2) bnw. gierig. A man disi abi moni ma a gridi
tumsi fu yepi en eigi m'ma. Deze man heeft
geld maar hij is te gierig om zijn eigen moeder
te helpen. ZIE: bowtu4; kundu3.
3) bnw. gretig, gulzig. No nyan leki Ba Gridi!
Eet niet zo gulzig! VAN ENG: greedy.
gridifasi
1) znw. hebzucht, gulzigheid. Yu denki tak'
Anansi ben teki leri fu a sani disi? Nono. A
no e kba nanga a gridifasi fu en. Denk je dat
Anansi lering hieruit getrokken heeft?
Helemaal niet! Hij leert zijn gulzigheid niet
af.
2) znw. gierigheid. SYN: gridi maniri.
gridiman znw. gierigaard, gulzigaard.
grikibi
1) znw. grote kiskadie (bekend om zijn
grietjebie roep), grietjebie (SN). Pitangus
sulphuratus (Tyrannidae).
2) znw. vogels die op de echte grietjebie lijken
maar de grietjebie roep niet hebben, zoals de
tropische koningstiran, bekend als kronto
grikibi, de bootsnaveltiran, bekend als
bigimofo grikibi en de roestvleugeltiran,
bekend als marechaussee grikibi.
grit'bana supu soep gemaakt van geraspte onrijpe
kookbanaan. ZIE TREFWOORD: bana.
grit'griti znw. rasp.
griti
1) ww. raspen. Griti a kronto gi mi. Rasp
de kokosnoot even voor me.
2) ww. schuren, wrijven, schrobben. Griti a patu
krin. Schuur de pot schoon. Den boi mus
griti den skin bun te den e wasi, bika den prei
heri dei ini a santi. De jongens moeten zich
goed schrobben bij het baden, want ze
hebben de hele dag in het zand gespeeld.
gro ww. groeien, opgroeien. Wi kriorosma, un gro
makandra, un kweki makandra, w'e nyan
makandra, w'e prisiri makandra. Wij Creolen,
wij zijn met elkaar opgegroeid en opgevoed, we
eten met elkaar en we maken pret met elkaar.
gro skin ergens kippenvel van krijgen, huiveren. ZIE
TREFWOORD: skin.
grofu
1) bnw. ongemanierd, onbeleefd, ruw. A pikin
disi grofu. A no abi maniri. Dit kind is
onbeleefd, ze heeft geen manieren. VAN NL:
grof.
2) bnw. grof, ruw, onbehouwen. Mi no man
zitten, die is te ruw. ANT: grati. groskin znw. koude rillingen, kippenvel. A kino san
3) bnw. groot. Mi o bai den mi go luku, a e gi groskin. Ik kreeg kippenvel
apresina, bika den grofu moi. van de film waarnaar ik ben gaan kijken. ZIE: gro
Ik koop de sinaasappels want skin BIJ skin.
ze zijn mooi groot. SYN: bigi; groto
ANT: pikin1. 1) znw. gerst.
grometi znw. litteken met wildvlees. 2) znw. gepelde, geslepen en geglansde gerst; gort.
gron grubagruba bnw. te ongeduldig om iets
1) znw. grond, kostgrond, veld, gedetailleerd te doen, ongedurig. Henri no man
akker. A prani a siri ini a gron. du fin'fini wroko. A grubagruba tumsi. Henri is
Hij heeft het zaad in de grond niet in staat om gedetailleerd werk te verrichten.
geplant. ZIE: pranasi; dyari; Hij is er te ongeduldig voor.
doti1; prasi1. VAN ENG: ground. gruma ww. schrobben op een wasplank. I mu
2) znw. grond, vloer. Te yu de na
prasi nanga a pikin, i no mus
meki a sidon tapu a gron.
Wanneer je met het kind op het
erf bent, moet je haar niet op de
grond laten zitten. Dweiri a
gron bika a doti. Dweil de
vloer want hij is vuil.
3) znw. beneden. Wi e sribi soso
na sodro, den kamra na gron
na fu wi fisiti. Wij slapen
boven, de kamers beneden zijn
voor onze gasten. ANT: sodro.
4) znw. de achtergrond van een
situatie. Yu no sa man koti a
trobi disi efu yu no sabi a gron
fu en. Je zal dit probleem niet
kunnen oplossen zonder dat je
de achtergrond kent. SYN: rutu.
pisi gron znw. perceel, een stuk
land. Te yu wani wan pisi
gron, yu mus go na
Domeinkantoor. Wanneer je
een stuk land wil kopen, moet
je naar het Domeinkantoor
gaan.
gronmama znw. godin van de aarde.
gronman znw. landbouwer. ZIE: buru.
gron-nyanyan znw. aardvrucht.
Her'heri na wan switi nyanyan
san yu e meki fu gron-nyanyan.
Her'heri is een lekker gerecht
dat van aardvruchten wordt
gemaakt. SPEC: bana; napi;
kasaba; swit'patata.
grontapu
1) znw. wereld, aarde,
aardbodem. Sranan na wan
fu den moro pikin kondre fu a
heri grontapu. Suriname is
een van de kleinste landen ter
wereld.
2) bw. geweldig, enorm, erg. Di
mi weri a nyun yapon go na
kerki, den taigi mi dat' a moi
grontapu. Toen ik mijn nieuwe
jurk naar de kerk droeg, zeiden
ze dat hij erg mooi was. SYN:
kfalek. ZIE: srefsrefi.
gropesi znw. taugé.
grumagruma hari

gruma den krosi bun meki den kon krin. Je


gwasisiki znw. melaatsheid, lepra, huidvraat. ZIE
moet de kleren goed schrobben om ze schoon
TREFWOORD: gwasi.
te krijgen. VAR.: grumagruma.
gwe
grumagruma
1) ww. weggaan, vertrekken. Di mamanten mi
1) znw. wasplank. Tide mi wasi krosi nanga a
gwe go te na foto e suku dresi. Vanmorgen
grumagruma. Vandaag waste ik kleren op
ben ik helemaal naar de stad geweest om
een wasplank. SYN: was'uma.
medicijn te kopen (lett: ben ik weggegaan
2) ww. schrobben. VAR.: gruma.
naar de stad...) Gwe! Weg! / Ga weg! VAR.:
grun bnw. groen. ALGEMEEN: kloru1.
gowe. VAN ENG: go away.
grun bana groene kookbanaan. ZIE TREFWOORD: bana.
2) bnw. weg, verdwenen. Di mamanten mi poti
grun pesi znw. groene erwt. ZIE: pesi.
nyansani ini a kasi. Ma di mi drai baka, dan
gruntu znw. groente, bladgroente. VAN NL: groente.
ala sani gwe. Vanmorgen heb ik etenswaren in
grupu znw. groep. Yu abi wantu grupu ingi di no de kast gezet. Maar toen ik terug kwam was
abi fasti tanpresi. Je hebt enkele groepen
alles verdwenen. Sensi mamanten mi brada
Indianen die geen vaste verblijfplaats hebben.
gwe. Mijn broeder is sinds vanmorgen weg.
gudu
3) bw. wordt gebruikt met andere
1) znw. rijkdom, schat, vermogen, kapitaal. Den
werkwoorden met de betekenis van 'weg',
fufuruman tyari ala mi gudu gwe. De dieven
b.v. seni gwe 'wegsturen', tyari gwe
hebben al mijn bezittingen meegenomen.
'wegbrengen'.
VAN NL: goederen.
4) ww. heengaan, sterven (eufemisme). Pôti
2) bnw. rijk, dierbaar. A man dati mus fu gudu.
André, a gwe. Arme André. Hij is er niet
Luku a oso san a e bow. Die man moet rijk
meer.
zijn. Kijk eens naar het huis dat hij bouwt. ANT:
gwenti
pôti.
1) znw. gewoonte. Un no abi a gwenti fu nyan
mi gudu znw. mijn schat, lieveling, geliefde. Fa fu aleisi nanga wan forku. We zijn niet gewend
mi gudu? Hoe gaat het met mijn schatje?
om rijst met een vork te eten. VAN NL: gewend.
guduman znw. rijkaard. SYN: gudusma; ANT: pôtiman.
2) ww. wennen, aanwennen, gewend zijn. A
gudusma ZIE TREFWOORD: guduman. pikin mus kon gwenti mi. Het kind moet nog
guyaba znw. gujave (vrucht). Psidium guajava aan me wennen. ANT: lasi gwenti.
(Myrtaceae).
lasi gwenti ww. ontwennen, niet meer kennen. A
gwasi znw. melaatsheid, lepra, huidvraat. ZIE:
pikin kon lasi gwenti fu mi. Het kind kent me
kokobe. VAR.: gwasisiki; bwasi.
niet meer. Mi kon lasi a gwenti fu rei baisigri.
gwasiman znw. melaatse, lepralijder. SYN:
Ik ben het fietsen ontwend.
kokobesma. VAR.: bwasiman.

H - h
haira bnw. gewiekst, gehaaid, zeer behendig (in den hari a wrokoman yuru nanga ete wan yuru.
negatieve zin). VAR.: aira2.
Omdat er veel werk is, hebben ze de werktijd
haira tapu ww. zeer hebberig of hebzuchtig zijn. met een uur verlengd. Mi e go hari a oso bika a
No meki a pikin disi si pe yu e poti yu keti, bika pikin. Ik ga het huis vergroten omdat het te
a haira tapu gowt'sani. Zorg ervoor dat dit klein is.
kind niet ziet waar je je ketting bewaart, want 3) ww. vertrekken. A lanti bus e hari siksi yuru
ze is dol op gouden sieraden.
mamanten. De 's landsbus vertrekt om zes
har'hari uur 's morgens. SYN: lusu.
1) znw. hark. SYN: prasi sisibi.
4) ww. wegtrekken, weggaan. Te alen kon tranga
2) ww. harken. Har'hari a prasi gi mi. Hark
a watra ini den dyari no e hari esi. Wanneer
het erf voor me.
het hard regent loopt het water op de erven niet
3) ww. eventjes kammen. Har'hari a wiwiri fu
snel weg. VAR.: hari gwe.
a pikin wan pikinso gi mi. Haal even een
5) ww. tekenen, trekken. Teki wan tiki dan yu e
kam door het haar van het kind.
hari wan dyompofutu ini a santi. Neem een
hari1 stok en teken een hinkelbaan in het zand. A
1) ww. trekken, rukken. Den man hari a oto
hari wan strepi ini a santi. Hij trok een streep
kmopo fu a gotro. De mannen trokken de auto
in het zand.
uit de sloot. A boi hari en nefi dan a sutu a
hari2
man kiri. De jongeman trok zijn mes en stak
1) bnw. slank, mager. Yu kon hari! Je bent mager
de man dood. ANT: pusu.
geworden! ANT: deki; fatu1. ZIE: mangri.
2) ww. verlengen, vergroten. Fu di a wroko furu,
2) ww. slank worden, mager worden. Meisje, y'e
hari baka heisi

hari! Meisje, je wordt slank! ANT: fatu1.


werden zij zwaar gestraft. A libi kon hebi. Mi
hari baka liggen, uitrusten. ZIE TREFWOORD: baka1. no man moro. Het leven is ondraaglijk
hari bro inademen, ademhalen. ZIE TREFWOORD: bro. geworden. Ik kan het niet meer aan.
hari gwe wegtrekken, weggaan. ZIE TREFWOORD: hari1. 3) znw. last. A sani de leki wan hebi na mi tapu.
hari kon langa (uit)rekken, verlengen. ZIE Dit ding is mij tot last. ZIE: lai1.
TREFWOORD: langa1. 4) ww. zwaar maken. I no mu hebi a wagi moro.
hari lesi zich uitrekken. ZIE TREFWOORD: lesi. Je moet de wagen niet zwaarder beladen.
hari neki titei schreeuwen, zich ergeren. ZIE hebiman znw. onderwereldfiguur.
TREFWOORD: titei. hei1
hari noso ZIE TREFWOORD: noso1. 1) bnw. hoog. A bon hei. De boom is hoog. ZIE:
1) de neus ophalen, snotteren. langa1; lagi. VAN ENG: high.
2) de neus optrekken voor iets.
2) ww. verhogen. Den hei a oso meki a no sungu
hari skin ZIE TREFWOORD: skin. te alen kon. Ze hebben het huis verhoogd
1) masseren. zodat het bij regen niet onder water loopt.
2) zwepen.
3) bnw. belangrijk. A presidenti na a moro hei
hari skowru schouders ophalen. ZIE TREFWOORD: man ini a kondre. De president is de
skowru. belangrijkste persoon in het land. SYN:
hari taki tegenspreken, bekvechten. ZIE TREFWOORD: prenspari; funamku.
taki1.
4) ww. voortrekken. Fu di a man abi furu moni,
hari wan mofo een slok nemen. ZIE TREFWOORD: den hei en. Omdat de man veel geld heeft,
mofo. trekt men hem voor.
hari watra ZIE TREFWOORD: watra. 5) bnw. hoogmoedig. A sma hei. A no wani taki
1) groeien, opkomen. nanga mi moro. Dat mens is hoogmoedig.
2) indrogen, uitlekken. Ze wil niet meer met me praten. ANT: abi
hariman znw. messentrekker. ZIE: nefiman. sakafasi.
haswa 6) bnw. high, dronken. A tranga tabaka meki a
1) ww. zich haasten. Mi e haswa go na wowoyo fu boi kon hei. De zware tabak heeft bij de
mi kan doro oso baka fosi a alen lusu. Ik haast jongen hallucinaties veroorzaakt. ZIE: drungu.
mij naar de markt om weer thuis te zijn voor
go na hei ww. zich ergens over opwinden,
het begint te regenen.
tekeergaan. Fu sowan pikin krabu tapu yu wagi
2) ww. zwoegen, worstelen met iets.
yu e go so na hei gi mi? Voor zo'n kleine kras
hati1
op je wagen ga je zo tekeer tegen mij? SYN: go
1) ww. heet worden. A isri no bun. A no man hati.
na loktu; rigeri.
Het strijkijzer is niet goed. Het wordt niet heet.
hei2 znw. Surinaamse haas, paca. Agouti paca
2) ww. verhitten, verwarmen, opwarmen. A te
(Agoutidae).
kowru. Hati en gi mi. De thee is koud. Warm
hei-ede-kwikwi znw. zoetwater
hem even voor me op. ANT: kowru. VAN ENG:
pantsermeervalsoort met een uitgerande
hot.
staartvin. Hoplosternum littorale
hati2
(Callichthyidae). Ook bekend als sokekwikwi.
1) ww. pijn doen. A susu fu mi pikin. A e hati mi.
heigron-aboma znw. regenboogboa. Epicrates
Mijn schoenen zijn te klein. Ze doen me
cenchria (Boidae).
pijn. ZIE: skin-ati. VAR.: ati3. VAN ENG: hurt.
heihei
2) ww. spijten, kwetsen, pijn doen (in
1) bnw. hooggeplaatst. Den heihei man ini a
figuurlijke zin). A e hati mi fu si den pikin e
legre na den ofisiri. De hooggeplaatsten in
pina so. Het doet me pijn de kinderen zo te
het leger zijn de officieren.
zien lijden.
2) bnw. gewichtig. Son sma lobi fu taki nanga
3) ww. spijten. A e hati mi fa mi naki a pikin. Het
heihei wortu. Disi e meki tak' ala sma no man
spijt me dat ik dat kind geslagen heb.
grabu san den e taki. Sommige mensen houden
hat' sani znw. pijnlijke dingen. Son sma no man gi
ervan om gewichtige woorden te gebruiken.
den srudati pardon fu den hat' sani san den ben
Dit maakt dat niet iedereen hun begrijpt.
du den sma. Sommige mensen kunnen de
heiman znw. belangrijk persoon, notabele. SYN:
soldaten niet vergeven voor de pijnlijke dingen
bigiman.
die ze de mensen aangedaan hebben.
heimel znw. hemel. SYN: Gadokondre.
hebi
heimemre znw. hoogmoed. Heimemre broko en
1) bnw. zwaar. A planga hebi sote taki tu man no
saka. Zijn hoogmoed kwam voor de val.
man tyari en. De plank is zo zwaar dat twee
SYN: bigifasi; ANT: sakafasi.
mannen hem niet kunnen dragen. ANT: lekti1.
abi heimemre ww. hoogmoedig zijn. A pikin disi
VAN ENG: heavy.
abi heimemre. Dit meisje is hoogmoedig. ANT:
2) bnw. zwaar, ondraaglijk. Fu ala pikin fowtu
abi sakafasi.
den ben kisi hebi strafu. Voor elke kleine fout
heisi ww. hijsen. Fosi a skoro bigin, den heisi a
hel ingi

fraga. Voordat de school begint, wordt de vlag


hoigri
gehesen. GEBRUIK: verouderd. SYN: opo3.
1) ww. huichelen. A man disi e hoigri. Yu no man
hel znw. hel.
fertrow en. Deze man huichelt. Je kan hem
helpi ww. helpen, bijstaan. GEBRUIK: verouderde
niet vertrouwen.
kerktaal. Tegenwoordig gebruikt men yepi.
2) ww. roddelen. Den tu sma dape e sidon hoigri
Helpiman znw. Verlosser. GEBRUIK: verouderde
sma tori heri dei, ma den no e luku den eigi
kerktaal. SYN: ferlusuman.
tori. Die twee mensen daar zitten de hele dag te
her'esi bw. in de naaste toekomst, spoedig, heel roddelen, maar ze kijken niet naar zichzelf.
gauw. Yu mu du muiti fu kon her'esi, bika SYN: konkru.
dalèk mi o gwe. Probeer om gauw te komen
hoigriman znw. huichelaar.
want ik ga straks weg. ZIE: es'esi.
hondro telw. honderd. VAR.: hondru. ZIE TABEL BIJ:
her'heri1 bw. heel, in zijn geheel. Son sma no e koti nomru.
a okro te den meki supu. Den e poti en her'heri hondru telw. honderd (variant van hondro).
na ini. Sommige mensen snijden de okers niet hori ZIE TREFWOORD: ori.
als ze soep bereiden. Ze doen ze er heel in. 1) ww. houden, tegenhouden, vasthouden.
her'heri2 znw. gerecht bestaande uit aardvruchten. 2) ww. pakken, vastpakken, aanhouden.
heri howpu
1) bnw. heel, geheel. A heri kondre ben row di
1) znw. hoop. Wi e howpu taki yu sa man yepi
Dobru dede. Het hele land rouwde toen
wi, bika a howpu fu un de na tapu yu wawan.
Dobru overleed. VAR.: eri. VAN NL: heel.
Wij hopen dat u ons kunt helpen. Onze hoop
2) bw. heel. Fosi yu ben kan bai wan heri bigi
is alleen op u gevestigd.
fowru fu tin golu. Vroeger kon je een hele
2) ww. hopen. Mi e howpu taki mi kan kon tamara.
grote kip voor tien gulden kopen. SYN: bun.
Ik hoop dat ik morgen kan komen.
her'ipi bnw. heel veel, heleboel. Mi piki her'ipi huru
apresina. Ik heb een heleboel sinaasappels 1) ww. hoereren, ontucht plegen. VAR.: uru.
geplukt. SYN: furu. 2) znw. hoer, slet. SYN: wakawaka frow. ZIE: motyo.
hilahila bnw. heel veel, in overvloed. SYN: furu; VAR.: urufrow.
fur'furu; bogobogo; ipi-ipi. hurulibi znw. ontucht, hoererij, zedeloos gedrag.
Hindustani SYN: motyolibi. VAR.: urulibi.
1) znw. Hindoestaan. huruman znw. hoereerder, overspeler. SYN:
2) bnw. Hindoestaanse.
motyop'pa.
hipi znw. hoop, stapel. ZIE TREFWOORD: ipi.
hurupikin znw. kind geboren buiten het huwelijk of
hipsi bnw. groot, robuust, lang en fors gebouwd. ZIE: concubinaat.
bigi; stampu2.
hogri bnw. ondeugend. ZIE TREFWOORD: ogri.

I - i
i vnw. pers. vnw. 2de pers. enkelv. (je, jij, u); bez. in' voorz. in. ZIE TREFWOORD: ini.
vnw. (jouw, uw). ZIE TREFWOORD: yu.
in'bere znw. ingewanden, machine onderdelen. Opo
ibri onbep.vnw. elk(e). Ibri bon san no e gi bun a masyin fu un kan luku en in'bere. Maak de
froktu, den o kapu trowe. Elke boom die geen motor open zodat we de onderdelen kunnen
goede vruchten geeft, zullen ze omhakken. ZIE: bekijken.
ala.
in'bere tori znw. geheim binnen een bepaalde
ibri leisi telkens, elke keer. ZIE TREFWOORD: leisi2. familie of groep, privé zaak. Mi mama ferteri mi
ibri sma iedereen, elkeen. ZIE TREFWOORD: sma. wan in'bere tori fu mi granpapa. Mijn moeder
ibriwan znw. elkeen, ieder afzonderlijk. Mi poti vertelde me een geheim van mijn opa. Mi no e
den
taki mi in'bere tori na wroko. Ik praat niet over
pikin sidon dan mi aksi ibriwan fu den suma du
mijn privé zaken op het werk. ZIE: dip'bere tori
en. Ik heb de kinderen gezegd te gaan zitten en
BIJ dipibere.
heb ieder van hen gevraagd wie het gedaan
ingi ['iŋ gi / 'in dʒi]
heeft.
1) znw. Indiaan. Un abi difrenti sortu ingi dya na
ifrow
Sranan. Er zijn verschillende
1) znw. juffrouw. GEBRUIK: aanspreekvorm.
Indianenstammen in Suriname.
2) znw. onderwijzeres (variant van skoro-ifrow).
2) bnw. Indiaans.
ijskasi ['ɛⁱs 'ka si] znw. ijskast. No poti a lemki ini a
3) znw. Indiaanse geest. A frow abi wan ingi na
ijskasi. A o swa a merki. Leg het lemmetje niet
en tapu. De vrouw heeft een Indiaanse geest.
in de ijskast. Het zal de melk zuur maken. ZIE:
ingi kondre kado

winti2.
hem niet alleen van buiten bekijken. Je moet
ingi kondre znw. Indianendorp. ook de binnenkant bekijken. ANT: dorosei.
ingi poku znw. Indiaanse muziek. inspektoro znw. inspekteur.
ingi tongo znw. Indianentaal. ipi
ingibakba znw. Indiaanse bacove, de vruchten 1) znw. hoop, stapel. Gi mi tu ipi tomati. Geef
hebben een roodbruine schil. Musa soorten me twee hoopjes tomaten. VAR.: hipi.
(Musaceae). Deze bacove heeft een speciale 2) ww. ophopen, opstapelen. Ipi a doti moro.
betekenis binnen de winti godsdienst. ZIE: bakba. Stapel het vuil beter op een hoop. SYN: hei1.
ingibangi znw. 3) bw. veel. Mi abi ipi krosi fu wasi. Ik heb veel
1) bruine rattenslang. Chironius fuscus kleren om te wassen. SYN: furu.
(Colubridae). ipi-ipi bnw. heel veel. SYN: bogobogo; hilahila.
2) maanslang. Oxyrhopus trigeminus (Colubridae). iri znw. hiel. VAR.: baka-iri.
3) pseudo boa constrictor. (Colubridae). isri1
Ook bekend als srikasneki. 1) znw. ijzer, staal. Isri tranga, ma toku watra
inginoto znw. paranoot. Bertholletia excelsa kan frustu en. IJzer is sterk, en toch roest het
(Lecythidaceae). Ook bekend als paranoto. ZIE: in water.
noto. 2) znw. metaal. ZIE: gowtu; solfru; kopro; loto.
ingisneki znw. slanke boomboa. Corallus enydris 3) bnw. ijzeren, van metaal. Teki a isri kan gi a
(Boidae). Ook bekend als takrutitei. pikin. A o broko a grasi wan. Geef het kind
Ingrisman znw. iemand die Engels spreekt. een metalen beker. Een glas kan ze breken.
Ingristongo znw. Engels. opo isri ww. aan gewichtheffen doen. Mi o go opo
ini isri meki mi skin kon dobru. Ik zal aan
1) voorz. in. A bedi de na ini a kamra. Het bed staat gewichtheffen doen om spierballen te krijgen.
in de (slaap)kamer. VAR.: in'.
isri2 znw. strijkijzer. Teki a isri gi mi, meki mi triki
2) bw. binnen. Yu no e kon na ini? Kom je niet
mi bruku. Haal even het strijkijzer voor me
binnen? ANT: doro1.
zodat ik mijn broek kan strijken. SYN: triki-isri.
ini-anu znw. handpalm. ZIE: anu1.
isribedi znw. metalen bed.
inibere znw. ingewanden, machine onderdelen. ZIE
isrifowru znw. vliegtuig. GEBRUIK: Meestal wordt
TREFWOORD: in'bere.
vliegtuig gebruikt. Verouderd. SYN: opolangi.
inineki znw. keel. ZIE TREFWOORD: neki.
iti ww. gooien, werpen, smijten. A boi iti wan ston
ini-oso sani znw. huishoudelijke artikelen en
tapu a daki. De jongen gooide een steen op het
meubelen.
dak. ANT: fanga. ZIE: fringi.
inisei bw. binnen. ZIE TREFWOORD: in'sei.
iti trowe ww. weggooien. Iti den patata buba
iniwan onbep.vnw. welk(e). Yu kan teki iniwan fu
trowe tapu a dot'ipi. Gooi de aardappelschillen
den. Je mag nemen welke je wilt.
op de vuilnishoop.
iniwan sma ZIE TREFWOORD: sma.
1) wie dan ook. iti wan ai tapu opletten, in de gaten houden. ZIE
TREFWOORD: ai1.
2) een ieder.
iniwan ten op elk moment. ZIE TREFWOORD: ten. iya
1) tussenw. ja. Di a aksi mi efu mi bo kon, mi taki:
in'sei bw. binnen, van binnen, aan de binnenkant. A
Iya. Toen hij me vroeg of ik zou komen, zei
apra ben luku moi fu dorosei, ma na in'sei a ben
ik: ja. SYN: ai3. VAR.: ya.
pori. De appel zag er van buiten mooi uit, maar
2) vw. ja (als inleiding van een zin). Iya, a man
van binnen was hij bedorven. Te yu e bai wan
taki disi, a taki dati, ma a no sabi noti. Ja, hij
oto, yu no mus luku dorosei wawan. Yu mus luku
praat over dit en dat maar hij weet niets. ZIE: we.
en fu in'sei tu. Als je een auto koopt moet je

K - k
kaba ZIE TREFWOORD: kba. VAN SP: kabesa.
1) ww. eindigen, ophouden.
kabra znw. geest van een overledene die gedoopt
2) ww. op zijn.
was in een christelijke kerk. ALGEMEEN: yorka. ZIE:
3) znw. einde.
profen.
4) bw. al, klaar zijn.
kadasneki znw. groene boomboa. Corallus caninus
5) bnw. klaar, gaar.
(Boidae). Ook bekend als popokaisneki of bigi-
kabesa znw. wordt alleen gebruikt in de uitdrukking
popokaisneki.
tya kabesa met als betekenis pienter, heel
kado
knap. A boi disi tya kabesa. Deze jongen is heel
1) znw. cadeau, geschenk.
knap.
kafti kaneri

2) bw. gratis, als cadeau, als gift. Mi no ben abi fu primitieve manier gebouwd is; hut. Di den man
pai noti gi en. Mi kisi en kado. Ik hoefde er go onti na busi, den ben mu seti wan kampu fu
niets voor te betalen. Ik heb hem kado psa a neti. Toen die mannen in het bos gingen
gekregen. jagen, moesten ze een hut maken om erin te
kafti overnachten. ZIE: afdaki.
1) znw. kaft. 2) znw. huis gebouwd op de traditionele wijze van
2) ww. kaften, van een kaft voorzien. Kafti yu de Indianen of Bosnegers. Di a frow go suku
buku fu a no flaka. Kaft je boek zodat er geen yepi na wan bonuman, a ben mu tan wan heri
vlekken op komen. wiki langa ini wan kampu. Toen die vrouw
kailan znw. een bittere bladgroente (het heeft brede hulp was gaan zoeken bij een bonuman, moest
witte bladstelen). Brassica alboglabra ze een hele week in een hut doorbrengen.
(Brassicaceae). srudati kampu znw. kazerne, bivak.
kaiman znw. kaaiman. SPEC: bergikaiman; kamra znw. kamer, zaal, vertrek. SPEC: botri; foroisi;
blakakaiman; redikaiman; wetberekaiman. kukru; sribikamra; wasi-oso.
kaisoi znw. bepaald soort bladgroente verwant aan kamra-oso znw. eenkamerwoning. Vaak zijn ze te
Chinese mosterd. Brassica juncea vinden in een barak die onderverdeeld is in
(Brassicaceae). (lijkt op amsoi maar is lichter eenkamerwoningen.
van kleur en fijner van structuur). kamrawenke znw.
kaka1 znw. uitwerpsel, drek, ontlasting, poep. VAR.: 1) huisgekko. Hemidactylus mabouia (Gekkonidae).
k'ka. 2) daggekko. Gonatodes humeralis (Gekkonidae).
kaka2 3) skink. Mabuya mabouia (Scincidae).
1) ww. spannen (van een geweer). 4) wenkpootje (hagedis). Cnemidophorus
2) bnw. gespannen (van een geweer). Luku bun, lemniscatus (Teiidae). Ook bekend als wai-
a gon kaka. Pas op, het geweer staat op anu.
scherp. kamsoro znw. vest, kamizool.
kaka3 znw. haan. ZIE TREFWOORD: kakafowru. kan1
kaka futu tegenstand bieden, weerstand bieden. ZIE 1) hulpww. kunnen, mogen (het is toegestaan). Mi
TREFWOORD: futu.
no kan meki a bangi tapu Bun Freida. Mi no
kaka yesi aandachtig luisteren. ZIE TREFWOORD: yesi. wani spikri Yesus baka na a kroisi. Ik kan de
kakafowru znw. haan. Gallus domesticus bank niet op Goede Vrijdag maken. Ik wil
(Phasianidae). FEM: fowru. VAR.: kaka3. Jezus niet opnieuw aan het kruis spijkeren. ZIE:
kakalaka znw. kakkerlak. (Blattidae, O. Blattaria). man2.
kakalaka-skowtu znw. inspecteur v.d. 2) ww. mogelijk zijn. Efu a kan, dan mi wani aksi
gezondheidsdienst. yu fu luku a pikin gi mi. Als het mogelijk is,
kaka-olo znw. aars, anus. GEBRUIK: plat taalgebruik; wil ik je vragen om voor me op het kind te
om het te verzachten gebruikt men bille uit passen.
het Nederlands. SYN: gogo-olo. kan2 znw. mok, beker (van plastic of aluminium). A
kaka-oso znw. w.c. op het erf, privaat. GEBRUIK: plat pikin furu a kan nanga watra. Het kind vulde de
taalgebruik. SYN: kumakoisi. beker met water.
kakaston znw. Chinese lekkernij bestaande uit kan3
gekonfijte zoet-zoute pruimen. 1) ww. kammen. Susan ben breiti sote di Janie
kakaw leri fu kan en eigi wiwiri. Susan was heel blij
1) znw. cacaoboom. Theobroma cacao toen Janie had geleerd haar eigen haar te
(Buettneriaceae). kammen.
2) znw. vrucht van de cacaoboom. ZIE: skrati. 2) znw. kam (variant van kankan).
kaksi bnw. vrijpostig, mondig, kattig (meestal kanari1 znw. geeldas (zangvogel). Euphonia
gezegd van vrouwen). Saskia skin no bigi ma a violacea (Thraupidae). Ook bekend als gerdas
kaksi. A e ori feti nanga moro bigiwan èn a sa of gerdas-kanari.
piki den nomo baka. Saskia is niet groot (van kanari2 znw. kanaal.
gestalte) maar kattig. Ze houd stand tegen kande bw. misschien. Efu mi ben luku a sani biten,
groteren en ze moet altijd het laatste woord dan kande a no bo broko. Als ik er tijdig naar
hebben. had laten kijken, dan was het misschien niet
kakumbe znw. kin, kaak. stuk gegaan.
kamikami znw. trompetvogel. Psophia crepitans kandra znw. kaars.
(Psophiidae). kandrafatu znw. kaarsvet.
kamisa znw. lendendoek, schaamdoek (meestal kandratiki1 znw. kandelaar.
gedragen door Boslandcreoolse mannen). ZIE: kandratiki2 znw. een slanke, zilvergrijze zeevis met
pangi. geelachtige vinnen, die zeer smakelijk is.
kampu Cynoscion virescens (Sciaenidae).
1) znw. een tijdelijke verblijfplaats die op een
kaner'apra znw. kaneelappel. Annona squamosa
(Annonaceae).
kaneri znw. kaneel. Cinnamonum zeylanicum
kankan kar'kon

(Lauraceae). met
kankan1 znw. kam. VAR.: kan3.
kankan2 bnw. volbloed. Mi granmama ben de wan
kankan ingi frow. Mijn grootmoeder was een
volbloed Indiaanse vrouw. SYN: lala.
kankan3 bnw. fors gebouwd, stevig. A kankan
nengre dape, yu no man fon en fu tu sensi. Die
fors gebouwde man daar kan je niet zomaar een
pak slaag geven. SYN: stampu2. ZIE: hipsi.
kankantri znw. wilde kapokboom. Ceiba
pentandra (Bombacaceae).
kanti
1) znw. kant. ZIE: lanki.
2) ww. kantelen, omkantelen, kapseizen (van een
boot of een schip). Yu mu poti a lai bun noso
a boto o kanti go na wan sei. Je moet de
vracht goed stouwen anders gaat de boot
kantelen. A boto kanti, ma a no sungu. De
boot is omgekanteld maar hij is niet
gezonken. SYN: anga go na wan sei. ZIE: sungu;
drai tapu.
3) ww. aan een kant hangen. Odo: Mi kanti ma
mi no fadon. Spreekwoord: Ik heb vele
problemen gehad, maar ik ben niet verslagen.
4) ww. gieten, schenken. A kanti pikin watra go
ini a batra. Hij schonk wat water in de fles.
kantoro znw. kantoor.
kanu znw. kanon. Tapu den feistedei den e lusu
kanu na Fort Zeelandia. Op feestdagen
schieten ze op Fort Zeelandia kanonnen af.
VAR.: kanun.
kanun znw. kanon. ZIE TREFWOORD: kanu.
kapa znw. ketel voor het koken van suikerriet. Odo:
Te yu naki kapa lasi, yu sa yere boriman tongo.
Spreekwoord: Wie kaatst, moet de bal
verwachten.
kapasi znw. gordeldier. (Dasypodidae). Er zijn
verschillende gordeldiersoorten in Suriname,
o.a. het reuzengordeldier, bekend als granman-
kapasi, de makakapasi, en het
naaktstaartgordeldier, bekend als pikinkapasi.
kapasisneki znw. bosmeester. Lachesis muta
(Crotalidae). Ook bekend als makasneki.
kapasi-waswasi znw. soort in zwermen levende
wesp (hij is staalblauw en 20-24 mm lang).
Synoeca surinama (Vespidae, O. Hymenoptera).
ZIE: waswasi.
kapelka znw. vlinder. (O. Lepidoptera).
kapten
1) znw. leider, aanvoerder (van een sportploeg).
2) znw. kapitein, hoofdman van een Indianen-
of Bosnegerdorp. ZIE: basya; granman.
3) znw. kapitein (officier in het leger). ZIE: ofisiri.
4) znw. scheepsgezagvoerder, schipper.
kapu
1) ww. kappen. Kapu tyen a no syen Riet kappen
is geen schande. ZIE: koti.
2) znw. kapwond, gapende wond. Esde wan man
kon na at'oso nanga wan kapu na en sei-ede.
Gisteren kwam een man naar het ziekenhuis
een kapwond aan zijn hoofd. dyesi.
kapu trowe ww. omhakken, kari gari zich opmaken voor een confrontatie. ZIE
vellen. Ibri bon san no e gi bun TREFWOORD: gari2.
froktu, den o kapu trowe. Elke kari pontu geschikt geworden voor gebruik. ZIE
boom die geen goede vruchten TREFWOORD: pontu.
geeft, zal worden omgehakt. karki
SYN: fala1. 1) znw. kalk.
kapuwa znw. capibara, 2) bnw. bros; hard aanvoelend maar makkelijk
watervarken, waterzwijn, breekbaar. Te son naki a plastiek, a e kon
waterhaas. Hydrochoerus karki. Als plastic lang in de zon ligt wordt het
hydrochaeris bros.
(Hydrochaeridae). Ook bekend kar'kon enzovoorts, noem maar op. A wenkri disi
als watra-agu. abi ala sani: ijskasi, wasmachine, kar'kon.
kapuweri ZIE TREFWOORD: kapweri. Deze winkel heeft van alles: koelkasten,
kapweri znw. struikgewas. VAR.: kapuweri.
karafu znw. karaf (meestal van glas
of plastic met inhoud van 1 of
2 liter).
kar'barba znw. meeldraden van maïskolf.
karet znw. onechte karet (bepaald
soort zeeschildpad).
Eretmochelys imbricata
(Cheloniidae). ZIE: krape.
kari
1) ww. roepen. Mi kari a boi, ma a no yere mi. Ik
riep de jongen, maar hij hoorde me niet.
2) ww. noemen, opnoemen. Mi
kari wan fu den pranasi kba,
Katweki. Ik heb reeds de naam
van een plantage genoemd,
Katwijk. Yu mu kari ala den
nen gi mi. Noem alle namen
voor me op.
3) znw. uitnodiging, oproep. A
seni wan kari fu mi kon na en
trow-oso. Hij heeft me een
uitnodiging gestuurd voor zijn
huwelijk. Mi kisi kari fu go na
krutu-oso tamara. Ik heb een
oproep gekregen om morgen in
het gerechtsgebouw te
verschijnen.
bari kari ww. schreeuwen,
schreeuwend roepen. Di a dagu
beti a boi, a bari kari en mama.
Toen de hond de jongen beet,
schreeuwde hij om zijn
moeder.
kari kon
1) ww. roepen om te komen. I no
yere di mi kari yu kon? Heb je
niet gehoord dat ik je riep om
te komen?
2) ww. uitnodigen. A kari mi kon na en trow-oso.
Hij heeft me uitgenodigd voor zijn huwelijk.
seni kari ww. oproepen, laten
roepen. Te den boi tapu tin-na-
aiti yari, dan a legre e seni kari
den fu dini a kondre fu tu yari.
Zodra de jongens achttien jaar
zijn, roept het leger ze op om
het land twee jaar lang te dienen.
kari dyesi gisten (van vloeistoffen). ZIE TREFWOORD:
kar'papa kawbuba

wasmachines, noem maar op. stofukronto vulling wordt dosi genoemd.


kar'papa znw. maïspap, korenpap (SN). kasabasupu znw. cassavesoep. VAR.: kasababrafu.
karsin-oli znw. petroleum. kasabatiki znw. cassavestengel. Stukken daarvan
karta worden in de grond gestoken om opnieuw
1) znw. speelkaart. wortel te schieten.
2) znw. bewijs, toegangsbewijs. Mi bai tu karta fu
kasabawatra znw. vocht dat uit bittere cassave
go luku a plei. Ik heb twee kaarten gekocht
geperst is. Het wordt o.a. gebruikt voor het
om de wedstrijd te gaan zien. Efu yu no abi
bereiden van peprewatra en kasripo.
karta, yu no mag psa go na in'sei. Als je geen
kas'buba znw. kaaskorst.
toegangsbewijs hebt, mag je niet naar binnen.
kaseko znw. een bepaalde stijl van muziek en dans.
3) znw. (land)kaart.
kaseri bnw. rein.
prei karta ww. kaarten, kaartspelen. Den man di kasi1 znw. kaas.
ben go na a koleisi ben prei karta te lati neti èn
kasi2 znw. kast. Fow den krosi moi fosi yu poti den
den ben dringi hebi sopi. De mannen die het
ini a kasi. Vouw de kleren netjes op voordat
speelhol bezochten, hebben tot laat in de nacht
je ze in de kast legt.
gekaart en zwaar gedronken.
kasiri znw. gegiste soort drank gemaakt door de
kartaman znw. kaartspeler, dobbelaar.
Indianen van bittere cassave.
karta-oso znw. speelhol. ZIE: koleisi.
kasmoni znw. kasgeld, d.w.z. geld dat door een
kartaprei znw. kaartspel. SPEC: pakta.
aantal mensen gespaard wordt, waarbij
kar'tiki
maandelijks een bepaald bedrag (anu) door elk
1) znw. afgepelde maïskolf, korenspier (SN).
lid gestort wordt. Elke maand wordt de
2) ww. kleren wassen met een maïskolf. Mi
opbrengst aan één van de leden gegeven. Dat
granm'ma e sungu den krosi na ini sopo
heet ook anu.
watra fosi a kar'tiki den. Mijn grootmoeder
kasripo znw. een donkere stroop die bereid wordt
weekt de kleren eerst in zeepwater voordat zij
door het koken van het vocht uit bittere cassave,
ze met de maïskolf bewerkt.
gebruikt in verscheidene gerechten.
karton znw. karton.
kastroli znw. ricinusolie, wonderolie.
karton dosu znw. kartonnen doos.
kasyu
karu znw. maïs, koren (SN). Zea mais (Gramineae).
1) znw. acajoeboom. Anacardium occidentale
mi wan ai karu znw. mijn oogappel, mijn liefste.
(Anacardiaceae).
Yu na mi wan ai karu. Je bent mijn oogappel.
2) znw. cashewnoot.
ZIE: mi gudu BIJ gudu.
kasyuma znw. kasjoema (de vruchten hebben een
karufowru znw. grote koespreeuw (een geheel leerachtig schil en zijn roodachtig-bruin bij
zwarte spreeuw die zijn eieren in de nesten van
rijping). Annona reticulata (Annonaceae).
andere vogels legt, m.n. de ponpon en
katfisi znw. katvis, ongeschubde vis. (Ariidae,
banabeki). Scaphidura oryzivora (Icteridae).
Pimelodidae).
karuw'wiri znw. schede van maïsaar.
katibo znw. slavernij. Den bakra ben ori den nengre
karuw'wiri faya znw. strovuur (in figuurlijke
ini katibo. De blanken hielden de negers in
zin). A man disi na karuw'wiri faya. Es'esi en
slavernij. ZIE: srafu.
ati e teki faya, ma es'esi a e kowru baka. Deze
katrinakwikwi znw. een grote zoetwater
man is net een strovuur. Hij is snel
pantsermeerval, ook gevlekte- of
aangebrand, maar ook weer snel bedaard.
amazonepantsermeerval genoemd.
karwertyi znw. karwei, bijbaantje. ZIE TREFWOORD:
krawerki. Hoplosternum thoracatum (Callichthyidae).
kasaba znw. cassave. Manihot esculenta katun
1) znw. katoen.
(Euphorbiaceae). De wortel van de
2) bnw. katoenen.
cassaveplant wordt als voedsel gebruikt. We
katunbon znw. katoenboom. Gossypium
onderscheiden de bitakasaba en de swit'kasaba.
barbadense (Malvaceae).
ZIE: matapi.
kasababrafu znw. cassavesoep. ZIE TREFWOORD: katunfowru znw. katoenvogeltje. Fluvicola pica
kasabasupu. (Tyrannidae). Ook bekend als gotromotyo.
kasababrede znw. cassavebrood. Het wordt bereid kaw1 znw. koe, rund. Bos taurus (Bovidae). MNL:
bulu. VAN ENG: cow.
uit bitakasaba. Deze wordt geraspt en in een
pikin kaw znw. kalf.
matapi gedaan zodat het vocht eruit geperst
kaw2 ww. kauwen. VAN NL: kauwen.
kan worden. Het overblijfsel wordt op een hete
kaw tifi ZIE TREFWOORD: tifi.
ijzeren plaat gebakken in een platte ronde
1) tandenknarsen.
vorm. Het wordt ook parakoranti genoemd.
2) iemand op zijn nummer zetten.
Grote cassavebroden worden besun genoemd.
kawbuba znw. huid van een koe.
Dubbelgevouwen cassavebrood met een
kawdatra keti

kawdatra znw. kwakzalver.


3) ww. wisselen. Esde mi go kenki moni na bank.
kawfrei znw. daas. Tabanus soorten (Tabanidae, O. Gisteren ben ik op de bank geld gaan
Diptera).
wisselen. SYN: broko2.
kawfutuboi znw. kleine ani (een zwarte vogel met 4) znw. verandering, wijziging. Wan kenki kon
een kromme kam op de snavel). Crotophaga ani ini a presi. Er heeft hier een verandering
(Cuculidae). plaats gevonden.
kawina znw. een bepaalde stijl van muziek en dans. kensi
ZIE TREFWOORD: kawna2.
1) bnw. kinds. I no mu atibron nanga oma, bika
kawlade znw. soort snoepgoed. a kon kensi kba. Je moet niet boos worden
kawmerki znw. koemelk. op oma. Ze is kinds geworden.
kawmeti znw. rundvlees. ZIE: meti. 2) ww. kinds worden. Te yu kon grani, yu e
Kawna1 znw. het district Commewijne. bigin kensi. Als je oud bent, begin je kinds
kawna2 znw. een bepaalde stijl van muziek en dans. te worden.
Esde den boi prei kawna te lati a neti. Gisteren kepi ZIE TREFWOORD: tyepi.
hebben de jongens tot laat in de avond kawina 1) znw. inkeping, kerf.
muziek gespeeld. VAR.: kawina. 2) ww. inkepen, beschadigen (van aardewerk).
prisiri kawna znw. feestelijke kawinamuziek 3) bnw. gek, krankzinnig.
(niet voor religieuze doeleinden). kerfi ww. kerven, inkerven. ZIE TREFWOORD: tyerfi.
Kawnaliba znw. Commewijnerivier. kerki
kawpen znw. koestal. 1) znw. kerk. VAN NL: kerk.
kawston znw. soort snoepgoed. 2) znw. kerkdienst. Kerki no de tide. Er is geen
Kayana znw. Cayenne (hoofdstad van Frans kerkdienst vandaag.
Guyana). ZIE: Frans'sei. ori kerki ww. een kerkdienst houden. Te mi
kba friyari, mi o kari domri kon fu ori kerki na mi
1) ww. eindigen, ophouden. A pasi kba dya. Het oso. Als ik jarig ben, zal ik de dominee vragen
pad eindigt hier. Kaba! Stop! Houd op! SYN: om een dienst bij mij thuis te houden.
stotu2; tapu2. VAR.: kaba. kerkibangi znw. kerkbank.
2) ww. op zijn. Baya, mi kon tumsi lati. Merki kba. kerkiman znw. kerkganger. SYN: kerkisma.
Jammer! Ik ben te laat, de melk is op. kerkisingi znw. kerklied.
3) znw. einde. Mi tyari wan kba kon ini a tori. kerkisma znw. kerkganger. SYN: kerkiman.
Ik heb een einde gemaakt aan het verhaal. kerk'oso znw. kerkgebouw.
4) bw. al, klaar zijn. A no kba wroko ete. Hij is kersi
nog niet klaar met werken. I kba weri krosi? 1) znw. Westindische kers. Malpighia punicifolia
Heb je je kleren al aangetrokken? Mi de kba. (Malpighiaceae). Deze vrucht heeft een zeer
Ik ben er al. hoog vitamine-C gehalte. Hij kan rauw
5) bnw. klaar, gaar. A kuku no kba ete. De koek gegeten worden, of gestoofd, of tot sap of jam
is nog niet klaar. SYN: klari; gari1. verwerkt worden.
ke tussenw. uitroep van medelijden, ach! ZIE 2) znw. Surinaamse kers, geribde kers. Eugenia
TREFWOORD: tye.
uniflora (Myrtaceae). Ook bekend als
ke pôti uitroep van medelijden. ZIE TREFWOORD: pôti. monkimonki-kersi. De boombladeren
kebroiki ww. gebruiken. Mi no sabi a wortu disi, worden gedroogd en voor medicinale
ma Robby e kebroiki en. Ik ken dit woord niet, doeleinden gebruikt.
maar Robby gebruikt het. VAN NL: gebruiken. Kersow znw. Curaçao. ZIE TREFWOORD: Korsow.
kefalek ZIE TREFWOORD: kfalek. kesekese znw. onenigheid, meningsverschil. Efu a
1) bnw. gevaarlijk. baas no seti a wroko bun, a kan tyari wan
2) bnw. groot, geweldig. kesekese ondro den wrokoman. Als de baas het
3) bw. wordt gebruikt om een werk niet goed indeelt, kan er onenigheid
bijvoeglijk naamwoord te versterken. onstaan onder de arbeiders.
keksi znw. eierkoek. SYN: eksikuku.
keskesi znw. verzamelnaam voor verschillende
kel znw. een volwassen man. GEBRUIK: plat.
soorten kleinere apen. SYN: yapyapi. ZIE: monki.
kenki 1) znw. zwarte capucijneraap, mutsaap. Cebus
1) ww. veranderen, wijzigen. Fa tamara de wan
apella (Cebidae).
feistedei, den man kenki a skoro yuru.
2) znw. grijze capucijneraap. Cebus olivaceus
Omdat het morgen een feestdag is, hebben
(Cebidae). Ook bekend als bergikeskesi.
ze de schooltijd veranderd. SYN: drai.
keskesmaka znw. palmsoort. Bactris maraja
2) ww. ruilen. Di mi si dati a susu no e fiti mi, mi
(Palmae). ZIE: palmbon.
tyari en go kenki. Toen ik zag dat die
keti
schoenen me niet pasten, ben ik ze gaan
1) znw. ketting, halsketting, keten. SPEC: botoketi;
ruilen.
ketikoti kiri

futuketi. ZIE: ketikoti. VAN NL: ketting. verborgen is, zal aan het licht komen.
2) ww. met een ketting vastmaken of vastleggen. kibrifasi bw. heimelijk, steels, stiekem. A kmopo na
Te yu e go na wenkri, yu mus keti yu baisigri, pranasi kibrifasi fu no wan sma no sabi.
noso den o fufuru en. Wanneer je naar de Heimelijk verliet hij de plantage zodat niemand
winkel gaat, moet je je fiets met de ketting het te weten kwam. SYN: kibrikibri.
vastzetten, anders wordt hij gestolen.
kibrikibri bw. steelsgewijs, stiekem, in het
gi keti ww. opwinden (van uurwerk). Efu yu no gi verborgene, achteraf. Den ben mus fu du a sani
a oloisi keti te neti, a no o bari tamara kibrikibri, bika no wan sma no si. Ze moeten het
mamanten. Als je de wekker 's avonds niet stiekem gedaan hebben, niemand heeft het
opwint, zal hij morgenochtend niet aflopen. gezien. SYN: kibrifasi.
ketikoti znw. emancipatiedag, afschaffing v.d. kibripe ZIE TREFWOORD: kibripresi.
slavernij. 1 juli na ketikoti. 1 juli is onze kibripresi znw. bewaarplaats, schuilplaats. VAR.:
emancipatiedag. SYN: manspasi. kibripe.
ketoigi ww. getuigen. ZIE TREFWOORD: kotoigi. kibrisani znw. verborgenheden. Den sma di e orga
ketre znw. ketel. a fesa no taki ala sani san den o du. Wantu
kfalek sani o tan leki kibrisani fu a dei srefi. De
1) bnw. gevaarlijk. Na wan kefalek sani fu abra organisatoren van het feest hebben niet al hun
a liba te a winti e wai tranga. Het is plannen bekend gemaakt. Enkele dingen
gevaarlijk om de rivier over te steken als het blijven geheim tot de dag zelf.
hard waait. VAR.: kefalek. kibritori znw. geheim. Ala famiri abi den kibritori
2) bnw. groot, geweldig. Na wan kefalek sani a san den no e puru kon na doro. Elke familie
boi disi du. Deze jongen heeft iets geweldigs heeft zijn geheimen die ze niet naar buiten
gedaan. brengen. SYN: kibrisani.
3) bw. wordt gebruikt om een bijvoeglijk
kiki ww. een handeling waarbij rukken of trekken
naamwoord te versterken. Den man di e wroko
gebeurt. ZIE TREFWOORD: tyityi.
moni wan kruktu fasi lobi fu bow kefalek bigi
kilo znw. kilogram. ZIE: gran1; pontu.
oso. Zij die niet op eerlijke wijze aan geld
kindi
komen, houden ervan om geweldig grote
1) znw. knie. Di a boi fadon, a naki en kindi. Toen
huizen te bouwen. die jongen was gevallen, had hij zijn knie
kibri bezeerd. A kindi kmopo na en komki. De knie
1) ww. schuilen, verschuilen, zich verbergen, is uit de kom geschoten. ZIE: futu.
zich verstoppen. Di den srudati kon, den sma 2) ww. knielen. A no bun fu kindi gi wan
fu a dorpu lon go kibri ini a busi. Toen de stonpopki. Het is niet goed om voor een beeld te
soldaten kwamen, verborgen de mensen van knielen. Di a pikin har' taki nanga en m'ma, en
het dorp zich snel in het bos. m'ma taigi en taki: Yu o kindi kon begi mi!
2) ww. sparen, opsparen, opslaan. Fred kibri moni Toen dat kind haar moeder tegensprak, zei deze
wan langa pisten te leki a ben kan bai a tegen haar: Je zal het op je knieën komen
baisigri. Fred heeft lange tijd geld gespaard goedmaken. (lett: je zal me knielen komen
totdat hij de fiets kon kopen. Den fowru no e smeken) SYN: saka kindi.
kibri nyanyan, ma ala dei den e nyan. Vogels
broko kindi ww. even door de knieën buigen. (als
slaan geen voedsel op, maar ze eten elke dag.
teken van eerbied).
3) ww. bewaren. No meki den pikin nyan ala a kindikoko znw. knieschijf. VAR.: kindikrabasi.
nyanyan. Kibri pikinso gi mi. Laten de kindikrabasi ZIE TREFWOORD: kindikoko.
kinderen niet al het eten opmaken. Bewaar een kino
beetje voor me. 1) znw. bioscoop. Te yu e sidon na kino, den sma
4) ww. verbergen. Fred kibri en moni ini wan e trapu psa sondro fu taki pardon. Als je in
tomati blik baka a ijskasi. Fred verborg het bioscoop zit, trapt men op je bij het
zijn geld achter de ijskast in een passeren zonder pardon te zeggen.
tomatenblikje. 2) znw. film. A kino san mi go luku, a e gi
5) ww. beschermen. Na Gado mus kibri unu fu groskin. De film waarnaar ik ben gaan kijken,
den ogri sma disi! God moet ons beschermen geeft je koude rillingen.
tegen deze slechte mensen! kiri
6) bnw. verborgen. A man disi e wroko tapu wan 1) ww. (ver)moorden, doden, doen sterven. A
kibri fasi, ma baka wan pisten yu o si a ogri fufuruman kiri a frow. De dief heeft de vrouw
san a e du. Deze man is stiekem met iets vermoord. A oli san leki fu a wagi kiri a
bezig, maar later zal het kwaad aan het licht grasi. Door de olie die uit de wagen is gelekt,
komen. Den kuku kibri fu den pikin no si den. is het gras dood gegaan. ZIE: dede1.
De koekjes zijn verborgen voor de kinderen. 2) ww. uitdoen, uitmaken, afzetten. Te yu e gwe yu
Ala sani san kibri, o kon na doro. Alles dat
kiriman kmoto

mu kiri a faya, yèrè. Als je weggaat moet je kisi futu wordt gebruikt als iets verdwenen of gestolen is; pootjes
het licht uitdoen, hoor. krijgen. ZIE TREFWOORD: futu.
3) ww. (uit)doven. Baka te yu kba bron a doti, kisi pikin kinderen krijgen, bevallen, verwekken.
yu mu kiri a faya bun. Nadat je het vuil
verbrand heb, moet je het vuur goed
uitdoven.
4) ww. afmaken, een eind maken aan iets,
stoppen, een verhaal of gesprek beëindigen.
Mi kiri a tori. Ik heb een eind gemaakt aan
de situatie.
5) bw. dood. Skowtu sutu a man kiri. De politie
heeft de man doodgeschoten. A mama fon en
eigi pikin kiri. De moeder sloeg haar eigen
kind dood.
6) znw. moord. Yu yere fu a bigi kiri na Coronie?
Heb je van de grote moord te Coronie gehoord?
kiri hori ww. achterhouden, stoppen. No kiri a bal
hori. Sutu en! Houd de bal niet vast. Schiet
hem! A brifi san mi ben seni go na driktoro, a
sekretarsi kiri en hori tapu en tafra. De brief die
ik naar de directeur had gezonden, is door de
secretaris achtergehouden op zijn bureau.
kiriman znw. moordenaar.
kisi1
1) znw. kist. Fosi mi kan teki a kisi, a douane
mus luku in'sei. Voordat ik de kist kan
meenemen, moet de douane er eerst in kijken.
ZIE: dosu.
2) znw. vliegtuig. A kisi no kon ete. Het vliegtuig
is nog niet aangekomen. ZIE: opolangi.
kisi2
1) ww. krijgen. Tide mi kisi wan tin golu fu mi
mama. Ik heb vandaag tien gulden van
mijn moeder gekregen.
2) ww. vangen, pakken, te pakken krijgen. Esde
mi kisi wan lo fisi. Gisteren heb ik een
heleboel vis gevangen. Skowtu kisi a
fufuruman. De politie heeft de dief gepakt. ZIE:
ori.
3) ww. te pakken nemen, voor de gek houden,
beetnemen. A ben denki taki a bo kisi mi, ma
mi sabi den triki fu en. Hij dacht dat hij mij te
pakken kon nemen, maar ik ken zijn streken.
SYN: kori. ZIE: ori na spotu BIJ spotu.
kisi ensrefi ww. tot bezinning komen, iets te
binnen schieten, tot bewustzijn komen, nuchter
worden, weer de oude worden. Mi ben fergiti fa
a strati nen, ma baka wan pisten mi kisi misrefi
tak' na Grafustrati. Ik was de straatnaam
vergeten, maar na een poosje schoot het me te
binnen dat het de Gravenstaat was. A no sabi
srefi di a fadon flaw, ma di a kisi ensrefi a ben
de na at'oso. Hij wist niet dat hij flauwgevallen
was, maar toen hij tot bewustzijn kwam, lag
hij in het ziekenhuis. Baka di en masra dede, a
ben kon mangri. Ma saf'safri a e kisi ensrefi
baka. Nadat haar man overleden was, is ze
afgevallen. Maar langzamerhand wordt ze
weer de oude.
kisi bere zwanger raken. ZIE TREFWOORD: bere1.
ZIE TREFWOORD: pikin2. van een rubberen band is voorzien. SYN: teptep.
kisi pontu geschikt geworden voor kloru1 znw. kleur. SPEC: redi; weti; blaka; geri; blaw;
gebruik. ZIE TREFWOORD: pontu. grun; broin; lila.
kisi stoipi stuiptrekken. ZIE TREFWOORD: stoipi1. kloru2 ZIE TREFWOORD: kroru.
k'ka znw. uitwerpsel, drek, 1) ww. krullen.
ontlasting, poep. ZIE TREFWOORD: 2) bnw. krullend.
kaka1. 3) znw. krul.
k'ko znw. pit. ZIE TREFWOORD: koko1. kmopo ZIE TREFWOORD: komopo.
klambu znw. muskietennet, klamboe. 1) ww. komen van, komen uit, vandaan komen. VAR.:
klapu kmoto; komoto.
1) ww. een klap geven. A: Mi o 2) ww. vertrekken.
klap' en! B: Suma yu o 3) voorz. vanuit, vanaf.
klapu? A: Ik ga hem een kmoto ZIE TREFWOORD: komopo.
klap geven! B: Wie ga je een
klap geven?
2) znw. klap. Mi naki en wan klap'
tapu en baka. Ik heb hem een
klap op zijn rug gegeven.
3) ww. slaan, kloppen, uitkloppen.
Klapu a mata gi mi a doro.
Klop de mat buiten voor me
uit. SYN: naki. ZIE: krawasi; bòks.
klapu ini den anu in de
handen klappen. ZIE
TREFWOORD: anu1.
klari
1) bnw. klaar, op, afgelopen,
gereed. Brede klari fu tide. Het
brood voor vandaag is op. Efu
den no wini tide, dan a klari gi
den kba. Als ze vandaag niet
winnen, dan is het afgelopen
voor hen.
2) bnw. klaar, gaar. A aleisi klari
kaba. De rijst is al gaar. SYN:
gari1.
3) ww. klaarmaken, aflopen,
afmaken, volbrengen,
voltooien. Mi o klari a wroko
gi yu. Ik zal het werkstuk voor
je afmaken. SYN: kba.
klar'klari bw. gereed, klaar. Someni
langa mi sidon klar'klari dya e
wakti yu. Ik ben allang
fb{gereed} en zit hier op je te
wachten. Un mus de klar'klari
ala ten fu yepi tra sma. We
moeten altijd klaarstaan om
anderen te helpen.
klarun znw. klaroen (soort bladgroente).
Amaranthus soorten (Amaranthaceae).
kleidoti znw. kleiaarde.
klep znw. een soort val om vogeltjes
te vangen (b.v. roti, kanarie,
pikolet).
kleri ZIE TREFWOORD: kleriman.
kleriman znw. kleermaker. A
kleriman e nai krosi gi sma.
De kleermaker naait kleren
voor de mensen. SYN: sneiri. ZIE:
nai. VAR.: kleri.
klompu znw. eenvoudige slipper
met houten zool die van boven
knapu kokodiako

knapu ww. staan. ZIE TREFWOORD: tnapu.


meki wan kofu ww. samen de strijd aangaan, een
knekti znw. dienaar, knecht. VAN NL: knecht.
eenheid vormen (lett: een vuist maken). Den
knepa znw. knippa (vrucht). Melicocca bijugatus wrokoman meki wan kofu fu feti nanga den
(Sapindaceae).
basi. De arbeiders verenigden zich om actie te
knopo voeren tegen hun baas. SYN: bondru kon na wan.
1) znw. knoop.
ZIE: meki mofo.
2) ww. dichtknopen. Fa mi broko mi finga, mi naki kofu ww. vechten, stompen. SYN: feti.
no man knopo mi empi. Omdat mijn vinger
naki wan kofu ww. een stomp geven. Di mi trapu
gebroken is, kan ik mijn hemd niet
tapu a man futu, a naki mi wan kofu. Toen ik
dichtknopen.
de man op zijn voet trapte, gaf hij mij een
3) znw. knoop (in touw). Di mi seti mi frigi, a
stomp. Mi o was' en wan kofu na en fesi! Ik zal
titei kisi wan knopo. Toen ik mijn vlieger
hem een muilpeer verkopen! VAR.: wasi wan
opliet, raakte het touw in de knoop. SYN:
kofu.
kundu1.
koi znw. kooi. Tapu a koi, noso awari o nyan den
4) ww. knopen, in de knoop raken, in de knoop
fowru. Doe die kooi dicht, anders eten de
maken. Di mi suku fu lusu a krabita, mi knopo
buidelratten de kippen op. ZIE: pen2; krafana1.
a titei fu en. Toen ik de geit probeerde los te
koiri
maken, is het touw in de knoop geraakt.
1) ww. kuieren, wandelen. A winti ben e wai switi
5) bnw. gierig, vrekkig. Brada, i no abi fu aksi a
di un ben e koiri na watrasei. Het woei lekker
baas moro moni. A man disi knopo. Man, je
toen we langs de waterkant wandelden.
hoeft de baas niet om meer geld te vragen. Hij
2) ww. uitgaan. Tamara na wan feistedei, dan
is een vrek. SYN: gridi.
mi nanga mi frow o go koiri. Morgen is een
knopo-olo znw. knoopsgat.
feestdag, dan gaan mijn vrouw en ik uit.
knoru ww. knorren. Sientje e knoru ala leisi te yu e
3) ww. reizen. Susan p'pa lobi koiri. A yari di psa
aksi en fu du wan sani. Sientje knort altijd als
a go na Ptata nanga Doisrikondre, dan disi
je haar vraagt om iets te doen.
yari a o go na Afrikakondre. Susans vader
koba znw. teil, kom.
houdt van reizen. Vorig jaar bezocht hij
kodo bw. wordt gebruikt in combinatie met wan om Holland en Duitsland en dit jaar gaat hij naar
te benadrukken dat het slechts om één gaat. A Afrika.
frow disi abi wan kodo pikin. Deze vrouw heeft
teki wan koiri ww. een wandeling maken.
slechts één kind. SYN: enkri. koiti znw. kuit (lichaamsdeel). ZIE: futu.
kodya znw. knuppel. Odo: Tangi fu bun na kodya. koki znw. kok. GEBRUIK: verouderd.
Spreekwoord: Ondank is 's werelds loon. koko1
(lett: Dank voor goedheid is de knuppel.) 1) znw. pit. ZIE: siri; ati1. VAR.: k'ko.
Kodyo1 znw. naam van een man die op maandag 2) znw. zaadballen, testikels, teelbal.
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. 3) znw. hoofd, verstand. No denki taki yu o kisi
kodyo2 znw. bruine pelikaan. Pelecanus occidentalis mi. Mi de na mi koko ete. Denk niet dat je mij
(Pelecanidae). voor de gek kan houden. Ik ben nog goed bij
Kofi1 znw. naam van een man die op vrijdag geboren mijn verstand. ZIE: kensi.
is. ZIE TABEL BIJ: deinen. koko2
kofi2 1) znw. knobbel, bult. SYN: kundu1.
1) znw. koffie. ZIE: fayawatra. 2) znw. knokkel.
2) znw. koffieplant. 3) ww. tikken of kloppen met de knokkels, met de
kofibon znw. koffieplant. Coffea soorten knokkels slaan. Mi o koko yu na yu ede. Ik ga
(Rubiaceae). VAR.: kofi2. je met mijn knokkels op je hoofd slaan. ZIE:
kofimama znw. grote boom die geplant werd als naki.
schaduwboom voor de koffieboom. kokobe
Erythrina glauca (Papilionaceae). 1) znw. door lepra misvormde vingers en tenen.
kofru znw. koffer. VAN NL: koffer. Sensi en yongu yari a man disi abi kokobe. Al
kofu znw. vuist. op jonge leeftijd had deze man door lepra
kofu fadon ww. vechten, er vallen slagen. Den misvormde vingers en tenen. Na gwasi gi
man kosi makandra te kofu fadon. De mannen den sma kokobe. De misvorming van de
scholden mekaar uit totdat er slagen vielen. vingers is door lepra veroorzaakt. ZIE: gwasi.
SYN: feti; naki kofu.
2) bnw. door lepra misvormd. Mi frede fu a fasi
kofu kofu tussenw. een weddenschap waarbij een mi nanga den kokobe anu fu en. Ik ben bang
stootje wordt gegeven met een vuist. A: Kofu om door hem aangeraakt te worden met zijn
kofu, suma o wini? B: Transvaal. A: Ra, ra, wie door lepra misvormde vingers.
gaat winnen? B: Transvaal. GEBRUIK: Het is kokobesma znw. iemand met door lepra misvormde
merendeels spottend bedoeld. vingers en tenen. ZIE: gwasiman.
kokodiako tussenw. ter nabootsing van het
hanegekraai, kukeleku.
kokolampu kon na wan

kokolampu znw. olielampje (wordt vaak zelf kompe znw. kameraad, vriend, vriendin. SYN: mati.
gemaakt).
komsarsi znw. commissaris, districtshoofd. ZIE:
kokro znw. koker, duiker. Te den kokro lai nanga inspektoro; driktoro.
santi, dan a watra no e hari moro. Als de kon
duikers vol zand zitten, kan het water er niet 1) ww. komen, aankomen. Tamara mi o kon luku
meer doorheen stromen. yu. Morgen kom ik je opzoeken. A plane o
kokronto znw. kokosnoot. ZIE TREFWOORD: kronto. kon tide neti neigi yuru ten so. Het vliegtuig
koleisi komt vanavond omstreeks negen uur aan. ZIE:
1) znw. club, sociëteit.
doro2.
2) znw. speelhuis, speelhol. A koleisi na a oso pe
2) ww. worden. A ben de wan kankan man-
den sma e go prei karta, dobbel, nanga dringi
nengre, ma now a kon swaki. Hij was een
sopi. Een speelhuis is een huis waar men
flinke man, maar nu is hij zwak geworden. ZIE:
kaart speelt, dobbelt en sterke drank gebruikt.
tron1.
kolera znw. psychiatrische inrichting. In Suriname broko kon ww. plotseling of onverwachts
is 's Lands Psychiatrische Inrichting beter
aankomen. Di mi ben tnapu na dorosei e taki
bekend als L.P.I. SYN: lawman-oso.
nanga mi mati, ne mi si mi p'pa e broko kon
koleradatra znw. psychiater. SYN: lawman-datra.
tapu a uku. Toen ik buiten met mijn vriend
koloku
stond te praten, zag ik plotseling mijn vader op
1) znw. geluk. Yu abi koloku taki alen kon tide.
de hoek aankomen.
Je heb geluk dat het vandaag geregend heeft.
efu a kon so tak'... als mocht blijken dat. Efu a
2) bnw. gelukkig. Yu kan gudu ma toku yu no
kon so tak' yu tron driktoro dya, mi o libi a
koloku. Je kan rijk zijn maar toch niet gelukkig.
wroko. Als mocht blijken dat jij directeur
kolu znw. gulden. ZIE TREFWOORD: golu.
wordt, neem ik ontslag.
komandanti znw. bevelhebber. ZIE: ofisiri.
kon baka ww. terugkomen. Mi seni a pikin go na
komanderi
a friyari-oso, ma a no e denki fu kon baka na
1) ww. bevelen. A kapten komanderi den srudati
oso. Ik heb het kind naar dat verjaarsfeest
fu en fu kiri ala den sma ini a dorpu. De
gestuurd, maar ze denkt er niet aan om terug te
kapitein gaf zijn soldaten het bevel om
komen. ZIE: drai baka BIJ drai; go baka BIJ go.
iedereen in het dorp te doden.
2) znw. bevel, gebod. kon go ww. meekomen, meegaan. Mi e go na
kombekasi znw. komijnekaas, Leidse kaas. wowoyo. Yu e kon go? Ik ga naar de markt.
Kom je mee? Angri e kiri mi. Kon un go na
komedi znw. grap. Efu yu miti a man dati wan presi,
kukru. Ik heb honger. Kom mee naar de keuken
a mus meki yu lafu nanga den komedi fu en. Als
(lett: kom laat ons naar de keuken gaan).
je die man ergens ontmoet, brengt hij je zeker
aan het lachen met zijn grappen. ZIE: fatu2. kon bun baka ww. verzoenen, een relatie
komediman znw. grappenmaker. ZIE: spotuman. herstellen. Yari langa den tu man disi ben abi
komediprei znw. toneelspel. trobi, ma a owruyari di psa den kon bun baka
komki nanga makandra. Deze mannen hadden jaren
1) znw. een kom of kommetje. lang ruzie, maar tijdens de afgelopen
2) znw. gewricht (van knie of been). A kindi Oudejaarsviering hebben ze het weer goed
kmopo na en komki. De knie is uit de kom gemaakt.
geschoten. ZIE: skrufu2. kon ferstan beseffen, zich realizeren, bewust
komkomro znw. komkommer. Cucumis sativus worden. ZIE TREFWOORD: ferstan.
(Cucurbitaceae). kon makandra bij elkaar komen, vergaderen. ZIE
TREFWOORD: makandra.
komopo
1) ww. komen van, komen uit, vandaan komen. kon na krin openbaar worden, aan het licht komen,
Ope yu kmopo? Waar kom je vandaan? A onthuld worden. ZIE TREFWOORD: krin.
kmopo fu straf'oso. Hij is uit de gevangenis kon na leti in het openbaar komen, zichtbaar
vrijgekomen. VAR.: komoto; kmoto; kmopo. worden. ZIE TREFWOORD: leti1.
2) ww. vertrekken. O lati mi mu kmopo fu oso? kon na syen jezelf te schande maken. ZIE TREFWOORD:
Hoe laat moet ik van huis vertrekken? SYN: lusu. syen.
3) voorz. vanuit, vanaf. Mi waka kmopo fu foto go kon na wan ww. bij elkaar komen.
na oso. Ik ben vanuit de stad naar huis kari kon na wan ww. bij elkaar roepen. Te a bel
gelopen. Kmopo fu now dan ala sma mus abi naki, a skoromisi e kari den pikin kon na wan.
wan karta fu kon in'sei. Vanaf nu moet een Als de bel luidt, roept de juf de kinderen bijeen.
ieder een toegangsbewijs hebben om binnen hari kon na wan ww. bij elkaar halen of trekken.
gelaten te worden. Di un kba wai a prasi, un hari ala a grasi kon
komoto ZIE TREFWOORD: komopo. na wan dan un sutu faya gi en. Nadat we het erf
gewied hadden, haalden we al het gras bijeen
en staken het in brand.
lon kon na wan ww. naar elkaar toe rennen. Di
konbaka kopronengre

den pikin fowru si a dagu, den lon kon na wan. zitten over anderen te roddelen. Aladi a frow e
Toen de kuikens de hond zagen, renden ze libi
naar elkaar toe.
tyari kon na wan ww. bij elkaar brengen. Fosi
un bigin, a o bun efu un tyari ala sani san un
abi fanowdu kon na wan. Voordat we
beginnen, zou het goed zijn als we alles wat we
nodig hebben bijeen brengen.
konbaka znw. terugkomst. Sensi Ronald gwe bigin
fu januari na Kersow fu tu wiki, te nanga now
mi no man si a konbaka fu en. Sinds Ronald
begin januari voor twee weken naar Curaçao is
gegaan, heb ik hem nog niet zien terugkomen.
kondre
1) znw. land, landstreek.
2) znw. dorp waar de boslandbewoners wonen.
dorosei kondre znw. vreemd land, buitenland.
kondreman znw. landgenoot. GEBRUIK: Wordt
meestal gehoord als aanspreektitel in
toespraken.
konfriyari
1) znw. groot feest, kermis. ZIE: fesa.
2) znw. koninginnedag, verjaardagsfeest van
de koningin in de koloniale tijd.
koni
1) bnw. knap, slim, wijs, pienter. Te yu no
tranga, yu mu koni. Wie niet sterk is moet
slim zijn.
2) znw. streek, list, wijsheid, kennis, slimheid.
Dan a frow prakseri wan koni. Toen bedacht
de vrouw een list. A man disi no ben go na
skoro. Dan pe a feni a koni disi dan? Deze
man heeft geen onderwijs genoten. Vanwaar
heeft hij deze wijsheid dan? ZIE: triki1.
koniman znw. een geleerde, slimmerik. ZIE:
bradi-edeman.
konkoni
1) znw. goudhaas, Surinaams konijn. Dasyprocta
leporina (Dasyproctidae). Ook bekend als
aguti.
2) znw. konijn. Oryctolagus (Leporidae). Soms
ook bakra-konkoni genoemd om het te
onderscheiden van het Surinaams konijn.
konkonisneki znw. indigoslang. Drymarchon
corais (Colubridae). Ook bekend als
kruyaraman.
konkru
1) ww. klikken, konkelen, verraden. A boi konkru
na en mama taki en brada fufuru wan pisi
fowrumeti ini a patu. Die jongen heeft aan zijn
moeder verklikt dat zijn broer een stuk
kippevlees uit de pot gestolen heeft. Mi nanga
a boi go fufuru awara, dan a boi go konkru mi
na a man san abi a gron. Die jongen en ik zijn
awara's gaan stelen. Toen heeft hij mij
verraden aan de eigenaar. ZIE: hoigri. VAN NL:
konkelen.
2) ww. roddelen, kwaadspreken. Den frow san yu
e si sidon dape, na konkru den e konkru sma
tori. Die twee vrouwen die je daar ziet zitten,
wan krin libi, den sma e konkru taki a e libi
wan motyo libi. Hoewel die vrouw een
behoorlijk leven leidt, zeggen de mensen dat
ze een hoer is.
3) ww. smoezen, influisteren, vooruit vertellen.
Di a frow ben konkru na a trawan abra en
birfrow, a skreki di a si en birfrow e waka e
kon. Toen die vrouw de ander iets over haar
buurvrouw influisterde, schrok ze, want ze
zag haar buurvrouw net aankomen.
konkrudosu
1) znw. radio. GEBRUIK: Men zegt nu meestal
pokudosu of radio.
2) znw. iemand die veel roddelt.
konkruman
1) znw. roddelaar.
2) znw. verrader.
konkrutitei znw. telefoon.
naki wan konkrutitei ww. bellen, telefoneren.
Naki wan konkrutitei gi mi go na mi wroko.
Bel even voor me naar mijn werkgever. SYN: bèl.
konmakandra znw. vergadering, bijeenkomst,
samenkomst. Den ori wan konmakandra fu
taki fa a wroko mus seti. Men hield een
vergadering om te bespreken hoe het werk
gedaan moest worden. SYN: krutu.
konofroku znw. knoflook. Allium sativum
(Liliaceae). VAN NL: knoflook.
konsensi znw. geweten. Mi abi wan krin konsensi
fesi Gado. Ik heb een zuiver geweten voor
God. konsensi fonfon znw. gewetens wroeging.
Mi no abi konsensi fonfon bika a no mi kiri a
man. Ik
heb geen wroeging want ik heb de man niet
gedood.
kontren znw. omgeving, buurt, streek (gebied),
wijk. Ala den sma fu Moengo nanga a
kontren drape ben kon luku a plei. Al de
mensen van Moengo en omgeving kwamen
naar de wedstrijd kijken.
kopi1 znw. kop. Antoon ben lobi kon nanga en eigi
kopi nanga skotriki te a ten ben doro fu un go
dringi kofi. Antoon kwam altijd met zijn eigen
kop en schotel als het tijd was voor de
koffiepauze. TEGENHANGER: skotriki1. VAR.: kopki.
kopi2 znw. houtsoort. Goupia glabra (Goupiaceae).
kopki ZIE TREFWOORD: kopi1.
kopro
1) znw. koper, koperwerk. Mi o bai lemki fu krin
a kopro fu mi. Ik ga lemmetjes kopen om
mijn koperwerk op te poetsen. GEBRUIK: Waar
nodig maakt men onderscheid tussen redi
kopro (roodkoper) en geri kopro (geelkoper).
ZIE: gowtu; solfru; isri; loto.
2) bnw. koperen.
koprokanu znw.
1) scheldwoord (gebruikt voor een mulat).
2) soort Assepoester.
kopronengre znw. neger met geelachtige kleur.
koproprin koti

koproprin reticulata (Rutaceae). ZIE: alanya.


1) znw. malariamuskiet. Anopheles soorten
korsow-apra znw. Curaçaose appel. Is wit, roze of
(Culicidae, O. Diptera).
rood en is ongeveer 5 cm lang. Syzygium
2) znw. bepaald soort mug die bekend staat om
samarangense (Myrtaceae). wordt ook gewoon
zijn harde steek.
apra genoemd als het niet nodig is hem te
koprosensi znw. koperen cent. Mi no abi no wan onderscheiden van andere appelsoorten.
koprosensi. Ik heb geen rooie cent. N.B.
korsu znw. koorts. A siki e gi tranga korsu. Door
vroeger waren de muntstukken van één cent van
deze ziekte krijgt men hoge koorts. A korsu e
koper.
saka. De koorts vermindert.
koprosmeti znw. kopersmid. kosi1
koranti znw. krant. 1) ww. uitschelden. Yu yere fa a frow kosi en masra
mofokoranti znw. gerucht, onzeker bericht, di a no gi en a moni? Heb je gehoord hoe de
geruchtenmolen. vrouw haar man uitschold toen hij haar geen
korenti1 znw. krent. ZIE TREFWOORD: krenti1. geld gaf? Kosi granm'ma na noti, ma fu begi en
korenti2 znw. kleine haarkrullen. ZIE TREFWOORD: baka. Uitdrukking: Het is makkelijk je
krenti2.
grootmoeder uit te schelden, maar vergiffenis
kori ww. voor de gek houden, bedriegen, foppen, vragen is moeilijker. SYN: sangabanga; skuru;
bedonderen. A man kori mi taki a bo kon. Die was' go. ZIE: krutu. VAR.: kos'kosi2.
man heeft me voor de gek gehouden toen hij
kosi2 znw. revérence, eerbiedige buiging. Te den
zei dat hij zou komen. SYN: kisi2. ZIE: ori na spotu
bigisma e miti densrefi dan fu lespeki den e
BIJ spotu; dyote.
meki wan kosi gi densrefi. Wanneer oudere
korikori znw. rode ibis. Eudocimus ruber mensen elkaar ontmoeten, maken ze uit respekt
(Threskiornithidae). Ook bekend als flamingo. een buiging voor elkaar. GEBRUIK: verouderd. VAN
kork'ati znw. tropenhelm. ENG: curtsy.
korke znw. verzamelnaam voor verschillende kos'kosi1
soorten kolibrie. (Trochilidae). 1) znw. gescheld, gekibbel. A kos'kosi fu den tu
kor'kori sma dati e weri mi ede. Het gescheld van die
1) ww. vleien. Efu yu kor'kori en, yu o kisi san
twee mensen maakt me moe.
yu wani. Als je hem vleit, krijg je van hem
2) ww. kibbelen, zeuren. Heri dei yu e kos'kosi
wat je wilt.
a mi yesi. De hele dag zit je aan mijn oor te
2) ww. paaien. Den kor'kori a pikin nanga wan
zeuren. ZIE: krut'krutu.
sukrusani di en m'ma gwe. Men paaide het kos'kosi2 ww. uitschelden. ZIE TREFWOORD: kosi1.
kind met een snoepje toen de moeder wegging. koso ww. hoesten. Ai, wakti. Mi mu koso even.
3) znw. vleierij. Mi kon weri fu a kor'kori fu en. Wacht, ik moet even hoesten.
Ik heb genoeg van zijn vleierij. kosodresi znw. hoestdrank.
korku kosokoso
1) znw. kurk. A furu a batra te na a neki, dan a 1) ww. constant of veel hoesten. A griep naki mi.
naki wan korku na a batra mofo. Hij vulde de Heri dei mi e kosokoso. Ik heb griep. Ik
fles tot de rand en plaatste daarna een kurk op hoest de hele dag.
de opening. 2) znw. hoest. A kosokoso teki mi. Ik hoest. Odo:
2) znw. dobber, drijver. Den fis'man tai korku
Yu kan kibri yu granmama, ma yu no man
na den fis'neti fu den kan si pe den de. De kibri en kosokoso. Spreekwoord: Al is de
vissers bevestigden dobbers aan hun netten
leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt
om te kunnen zien waar ze zijn. hem wel.
korkutreki znw. kurketrekker. koti1
koro1 znw. kool. Brassica oleracea (Brassicaceae). 1) ww. snijden, knippen, zagen. A nefi dede. Mi no
koro2 znw. waterbreuk (med.). man koti a meti. Dat mes is bot. Ik kan het
korpatu znw. houtskoolpot. Ala sma abi wan vlees niet snijden. Bifo yu nai wan yapon yu
korpatu na oso. Dan te gas no de, den e bori mus koti a krosi. Als je een jurk gaat naaien,
tapu krofaya. Iedereen heeft een houtskoolpot moet je hem eerst uitknippen. Koti a planga
in huis. Als er geen gas is, kookt men op pe a marki de. Zaag de plank waar het
houtskool. ZIE: krofaya. merkteken staat. ZIE: sa3; kapu.
korpu znw. korporaal. ZIE: ofisiri. 2) ww. breken (van een draad of touw). Di a
Korsow znw. Curaçao. VAR.: Kersow. bigin hari tranga na a titei, a titei koti. Toen
korsow-alanya hij hard aan het touw begon te trekken, brak
1) znw. citrussoort, zuuroranje. Citrus het.
aurantium (Rutaceae). Ook bekend als swa- 3) ww. opereren. A datra koti a frow. De
alanya. dokter heeft de vrouw geopereerd.
2) znw. mandarijn (Curaçaose oranje). Citrus 4) ww. oogsten. Fosi den ben koti aleisi nanga
anu, ma now den e koti en
nanga combine. Vroeger
koti kowrupe

oogstte men rijst met de hand, maar nu doen ze


kotimarki znw. litteken van een snijwond.
het met een combine. ANT: sai; prani. VAN ENG:
kot'koti1 ww. versnijden. ZIE: koti1.
cut.
kot'koti2 znw. veenmol. Gryllotalpidae, O.
5) ww. afsluiten. Di a frow no pai en faya dri
Hymenoptera.
mun langa, den koti en faya. Omdat die
kot'loto znw. een stukje lood gesneden van een
vrouw drie maanden lang de electra rekening
oude batterij. Fosi un ben sutu slinger nanga
niet heeft betaald, hebben ze de electriciteit
kot'loto te un ben go onti legwana. Vroeger
afgesloten.
gebruikten we stukjes lood bij het schieten
6) ww. aftrekken, inhouden. A man leni wan
met onze katapult als we op leguanenjacht
moni na bangi, dati meki ala mun en moni e
gingen.
koti. De man heeft geld bij de bank geleend,
koto
daarom wordt er maandelijks iets van zijn
1) znw. rok. ZIE: yapon.
geld ingehouden. SYN: puru; hori.
2) znw. klederdracht, traditionele Creoolse
7) ww. gesneden zijn, gebroken. A titei koti.
jurk speciaal gedragen op feestdagen. ZIE:
Het touw is doorgesneden. of Het touw is
anyisa.
gebroken.
kotodansi znw. dansfeest, meestal gehouden op een
8) ww. schiften (van melk). Efu yu libi a merki
bigiyari, waarbij vrouwen alleen koto's mogen
tnapu langa na dorosei, a o koti. Als je de
dragen.
melk lang buiten laat staan zal hij schiften. ZIE:
kotoigi
pori; skefti1.
1) znw. getuige.
bere koti een onverwachts opkomende drang om
2) ww. getuigen. Skowtu tyari tu man kon di e
af te gaan, meestal gepaard gaande met
kotoigi tak' den si tak' na a dagu disi meki a
krachtige darmkrampen.
frow fadon. Ma wan fu den kotoigi ben de
koti2
bakasei e nyan di a sani psa. De politie heeft
1) ww. ruzie hebben, vijandschap. Mi no e taki
twee mannen gehaald die getuigen dat ze
nanga en. Mi koti nanga en. Ik heb ruzie met
gezien hebben dat de vrouw door deze hond is
haar, ik heb met haar gebroken. SYN: kaba;
gevallen. Maar een van de getuigen zat achterin
prati; skotu.
te eten toen het voorval plaats vond. VAR.:
2) ww. opschieten, het met iemand kunnen.
ketoigi.
Meisje, mi no sabi fa yu kan koti nanga sowan
kotomisi1 znw. vrouw gekleed in de traditionele
gridi man. Meisje, ik weet niet hoe je met zo
Creoolse klederdracht.
een gierige man kan opschieten. Mi no e koti
kotomisi2 znw. maagdenpalm. Lochnera rosea
nanga en. A no abi maniri. Ik kan niet met hem
(Apocynaceae).
opschieten. Hij is onbeleefd. SYN: feni;
kownu znw. koning.
waranfaya.
kownukondre znw. koninkrijk.
koti3 ww. mooi gekleed gaan. Man, yu e koti tide!
kownu-oso znw. paleis.
Zeg, wat zie je er mooi uit vandaag! SYN: prodo.
kownusturu znw. troon.
koti a dron goed op de trom spelen. ZIE TREFWOORD:
kowru
dron.
1) bnw. koud. Esde mi kowru sote taki mi bigin
koti abra oversteken. ZIE TREFWOORD: abra.
beifi. Gisteren had ik het zo koud, dat ik
koti faya vonken. ZIE TREFWOORD: faya1.
begon te bibberen. ANT: faya1; waran. ZIE:
koti odo een spreekwoord gebruiken. ZIE TREFWOORD:
brokokowru.
odo.
2) znw. kou. Kiri a airco. Mi no man nanga a
koti pasi de weg afsnijden, een kortere weg nemen.
kowru moro. Zet de airco af. Ik krijg het te
ZIE TREFWOORD: pasi.
koud. (lett: Ik kan de kou niet meer
koti pasi gi uit de weg gaan, vermijden. ZIE
verdragen.)
TREFWOORD: pasi.
3) ww. koud maken. Kowru a biri. Laat het bier
koti puru afsnijden, wegsnijden, amputeren. ZIE koud worden.
TREFWOORD: puru.
kowru ati bedaren, tot rust komen of brengen. ZIE
koti strafu straf ondergaan. ZIE TREFWOORD: strafu. TREFWOORD: ati1.
koti wan boktu een bocht beschrijven. ZIE kowru-ati znw. gerust hart. Di a kon na wroko, en
TREFWOORD: boktu.
ati ben bron. Ma baka di a taki nanga a basi, a
koti wan luku diagnose van een toverdokter. ZIE gwe nanga kowru-ati. Toen hij op zijn werk
TREFWOORD: luku.
kwam, was hij boos. Maar nadat hij met de baas
koti wan sma mofo iemand in de rede vallen, gesproken had, ging hij met een gerust hart
iemand onderbreken. ZIE TREFWOORD: mofo. weg.
koti wan tori een verhaal of gesprek beëindigen. kowrudresi znw. laxeermiddel. SYN: lakseri. ZIE:
ZIE TREFWOORD: tori.
dresi.
koti wan trobi bemiddelen. ZIE TREFWOORD: trobi. kowrupe znw. schaduw, koele plaats. A faya! Kon
un suku wan kowrupe fu bro un futu. Het is
benauwd! Laten we een koele plaats
opzoeken om even te rusten.
kowruten krape

kowruten znw. de koude tijd, winter. aequinoctialis (Accipitridae).


kowsbanti znw. kouseband (een soort lange krafana1 znw. vogelknip. ZIE: klep.
sperzieboon). Vigna sinensis (Papilionaceae).
krafana2 znw. karavaan. GEBRUIK: wordt niet meer
kowsu vaak gebruikt, meestal zeggen de mensen stoet.
1) znw. sok, kous.
kragi
2) znw. condoom. SYN: pipikowsu.
1) ww. klagen, aanklagen, klagen over. Heri dei
kra znw. de menselijk geest, ziel. ZIE: sili. den pikin disi e kragi tak' brede no de. De hele
krabasi znw. kalebas. dag klagen deze kinderen dat er geen brood is.
krabasibon znw. kalebasboom. Crescentia cujete A go kragi en masra gi en brada. Ze is bij haar
(Bignoniaceae). broer gaan klagen over haar man. Mi o tyari en
krab'dagu znw. wasbeer. Procyon cancrivorus go kragi na skowtu. Ik ga hem aanklagen bij
(Procyonidae). de politie.
krabita znw. geit. Capra hircus (Capridae). MNL: 2) znw. klacht. Den wrokoman tyari den kragi
bokoboko.
go na ministerie. De werknemers hebben een
krab'krabu1 klacht ingediend op het ministerie.
1) znw. krabber, ijzeren rooster om schoenen op
kraka ww. iets of iemand steunen. Opo a banabon
af te vegen. SYN: figifutu.
tnapu, kraka en, dan yu e poti doti gi en. Zet de
2) znw. hark. SYN: har'hari.
bananeboom recht op, zet er een stut bij en doe
3) znw. schraapsel.
er wat aarde omheen.
krab'krabu2
krakatiki znw. gevorkte stok die gebruikt wordt om
1) ww. voortdurend of vaak krabben. Di a ben
een tak van een boom te ondersteunen; stut.
pikin, a ben krab'krabu den soro. Dat' meki a
krakeri
abi someni flaka na en futu. Toen hij klein was
1) bnw. vitterig, klagerig, lastig. Mi no lobi go
heeft hij vaak aan zijn puisten gekrabt.
luku mi granm'ma bika a krakeri tumsi. Awinsi
Daarom heeft hij zo veel vlekken op zijn benen.
san mi e du, a no e feni en bun. Ik ga mijn
2) ww. krabbelen. Puru a buku na a pikin anu
grootmoeder niet graag bezoeken omdat ze
fosi a krab'krabu en. Haal het boek uit de
altijd klaagt. Wat ik ook doe, het is nooit
handen van het kind voordat het (met een
goed.
potlood) erin krabbelt.
2) ww. lastig zijn, lastig vallen. A pikin disi e
3) znw. krassen, gekrabbel. A CD lai krakeri mi. Dit kind valt me lastig.
krab'krabu, dat' meki a no e drai bun. De krakti
CD zit vol krassen, daarom draait hij niet
1) znw. kracht. Baka di a siki, a no ben abi krakti
goed.
moro. Na zijn ziekte, had hij geen kracht
4) bnw. bekrast, bekrabbeld. Ala den skorobangi
meer. ZIE: makti.
krab'krabu. Al de schoolbanken zijn bekrast.
2) bnw. krachtig, overtuigend, veel
krabnari znw. rib. SYN: lebriki. voedingsstoffen bevattend. Efu lanti no feti a
krab'patu drugs tori tapu wan krakti fasi, ala sma o lasi
1) znw. schraapsel uit pot of pan, restje. Robby, yu bribi ini den. Als de regering het drugs
kan nyan a nyanyan ini a patu, ma yu mu libi probleem niet op een overtuigende manier
wan krab'patu gi mi. Robby, je kan eten wat aanpakt, zal iedereen het geloof in hen
in de pot is, maar laat een restje voor mij. verliezen. Mi o bori wan krakti supu gi yu. Ik
2) znw. een apart gemaakte portie van wat zal een krachtige soep voor je klaarmaken.
achtergehouden deeg (b.v. van een pom of een
krakun znw. kalkoen. (Meleagrididae).
koek). Tide te yu e meki a pon, dan yu mu krampu1 znw. kramp.
meki wan pikin krab'patu gi mi tu. Als je
krampu ensrefi gespannen, krampachtig. Yu kan
vandaag pom maakt, moet je ook een kleine
si tak' Norbert frede datra. A heri pasi a sidon
portie voor mij maken.
krampu ensrefi. Je kunt zien dat Norbert bang
krabu1
is voor de dokter. De hele weg zat hij in een
1) ww. krabben, schuren. Fosi yu ferfi a sturu, yu
krampachtige houding. (lett: zat hij zichzelf te
mu krabu a owru ferfi puru. Voordat je die
krampen)
stoel verft, moet je de oude lak eraf schuren.
krampu2
SYN: skuru. ZIE: krasi1.
1) znw. klem.
2) znw. kras. Mi oto kisi wan krabu na a doro.
2) znw. houten klamp voor het afsluiten van
Er zit een kras op de deur van mijn auto. ZIE:
een deur of venster.
krab'krabu2.
3) ww. een deur of venster vastmaken met
krabu2 znw. krab. (O. Decapoda).
een klamp.
krabu wan olo een kuil graven (bijv. als een hond).
krape
ZIE TREFWOORD: olo.
1) znw. verzamelnaam voor verschillende
krabu-aka znw. krabbenbuizerd. Buteogallus
soorten zeeschildpad. SPEC: aitikanti; karet;
warana. ZIE:
krara krimneri

sekrepatu. kratafra znw. rituele maaltijd om de geest te


2) znw. soepschildpad. Chelonia midas versterken.
(Cheloniidae).
krara znw. kraal. A pikin tringi den krara meki wan
moi keti fu den. Het kind reeg de kralen
aaneen tot een mooie ketting.
kraraketi znw. kralensnoer.
krarasneki znw.
1) echte koraalslang. Micrurus soorten (Elapidae).
2) onechte koraalslang. Erythrolamprus
aesculapii (Colubridae).
3) onechte koraalslang. Anilius scytale (Aniliidae).
4) wormhagedis. Amphisbaena fuliginosa
(Amphisbaendae). Ook bekend als tu-ede
sneki.
kras'dagu znw. valse hond, wilde hond.
kras'ede znw. bezorgdheid, ongemak. Mi o seti ala
un tori gi unu, dan un srefi no o abi no wan
enkri kras'ede. Ik zal alle zaken voor jullie
regelen, dan hebben jullie er geen zorg over.
SYN: brok'ede.
krasi1
1) ww. krassen, krabben. Yu no mu krasi den
poisi tapu yu skin. Je moet de puisten op je
huid niet openkrabben. ZIE: skuru. VAN NL:
krassen.
2) ww. jeuken. A poisi e krasi mi. Het puistje
jeukt.
ede krasi bnw. intelligent, knap. Marlon ede
krasi; a e kisi soso neigi nanga tin na skoro.
Marlon is intelligent; hij krijgt alleen maar
negens en tienen op school. SYN: srapu.
krasi2
1) bnw. agressief, wild, razend. A dagu disi krasi.
No meki grap nanga en. Deze hond is
agressief. Wees voorzichtig met hem.
2) bnw. fel, heet. A son krasi tide. De zon is fel
vandaag. ZIE: faya1; pepre.
3) bnw. onstuimig. Te alen kon hebi, dan a watra
ini a liba e krasi. Als het zwaar geregend
heeft, is de rivier onstuimig.
4) bnw. geil, wellustig. A man disi krasi, dati
meki a abi someni frow. Deze man is een
wellusteling, daarom heeft hij zoveel
vrouwen.
krasi ede zich het hoofd breken, bezorgd maken,
piekeren. ZIE TREFWOORD: ede.
krasiwiwiri znw. brandnetel. Laportea aestuans
(Urticaceae).
kraskrasi znw. uitslag, jeuk, eczeem, schurft. Mi no
man dringi merki noso mi e kisi kraskrasi. Ik
mag geen melk drinken, anders krijg ik jeuk.
kras'meti znw. wild dier dat mensen aanvalt. SYN:
ogrimeti.
kras'mira znw. diefmier. Solenopsis geminata
(Formicidae, O. Hymenoptera).
kras'taya znw. niet eetbare soorten tajer met een
scherpe smaak. Xanthosoma soorten (Araceae).
kras'todo znw. reuzenpad. Bufo marinus
(Bufonidae). Ook bekend als bigitodo.
krawasi
1) ww. slaan, zwepen. GEBRUIK: verouderd. ZIE:
naki; klapu; wipi.
2) znw. karwats, zweep. SYN: wipi.
krawatasneki znw. bepaald soort slang. Liophis
lineatus (Colubridae). Ook bekend als swipi.
krawerki znw. karwei, bijbaantje. Mi no ben abi
wroko, ma now mi feni wan krawerki. Ik had
geen werk, maar nu heb ik een karwei
gevonden. ZIE: wroko.
krawkraw1 znw. chips. GEBRUIK: (Tegenwoordig
gebruikt men het engelse woord chips.).
krawkraw2 znw. kraanral (vogel). Aramus gaurana
(Aramidae).
kreb’ede
1) bnw. kaal, kaalhoofdig. SYN: pir'ede.
2) znw. kaalkop.
krebi
1) bnw. kaal.
2) ww. kaalknippen.
krefti znw. verzamelnaam voor kreeften en
kreeftachtige dieren. (Kl. Crustaceae).
krei
1) ww. huilen, schreien. Mi ati e krei. Ik ben
diep bedroefd (lett: Mijn hart huilt). ANT:
lafu.
2) znw. gehuil. Mi no man nanga a krei fu a
pikin disi. Ik kan het gehuil van dit kind niet
langer aanhoren. VAR.: kreikrei.
bari krei ww. in tranen uitbarsten. Di en
mama dede, a bari krei. Toen zijn moeder
overleed, barstte hij in tranen uit.
kreikrei znw. gehuil. ZIE TREFWOORD: krei.
kreiti znw. krijt.
krempi ww. krimpen. Di mi wasi a bruku, a krempi
tak' mi no man weri en moro. Toen ik de broek
gewassen had was hij zo gekrompen dat ik
hem niet meer kon dragen.
kren ww. klimmen. Mi kren go na loktu. Ik klom
naar boven.
krenti1 znw. krent. VAR.: korenti1.
krenti2 znw. kleine haarkrullen. ZIE: wiwiri. VAR.:
korenti2.
Kresneti znw. kerstnacht, kerstdag(en), kerstfeest.
Wi winsi unu wan switi Kresneti nanga wan
bun nyun yari. Wij wensen u een vrolijk
kerstfeest en een gelukkig nieuw jaar. ZIE:
Bedaki.
Kribisi
1) znw. Indiaan uit de stam der Karaïben.
2) bnw. Karaïbs.
Kribisitongo znw. Karaïbse taal.
kriboi bnw. laatste. Now mi o gi unu a kriboi pisi
fu a tori. Nu ga ik jullie het laatste gedeelte
van het verhaal vertellen. ANT: fosi; SYN: laste.
kriboiwan znw. laatste. SYN: lastewan; ANT: fosiwan.
kriki znw. kreek, beek, zijrivier. ZIE: liba; swampu;
gotro; kanari2.
krimneri znw. spade, soort schop. ZIE: skopu2.
krin kronto

krin kon bidden.


1) bnw. schoon, netjes, rein, zonder schuld. I mu
kroi2 ww. magisch beïnvloeden. Sofia kroi a man,
gruma den krosi bun meki den kon krin. Je
dati meki a man lobi en, no? Sofia heeft die man
moet de kleren goed schrobben om ze schoon te
magisch beënvloed, daarom houdt hij toch van
krijgen. Griti a patu krin. Schuur de pot
haar?
schoon. Aladi a frow e libi wan krin libi, den
kroiki1
sma e konkru taki a e libi wan motyo libi.
1) ww. kreuken.
Hoewel die vrouw een behoorlijk leven leidt,
2) bnw. gekreukt. ZIE: proiproi.
zeggen de mensen dat ze een hoer is. Mi anu
kroiki2 znw. kruik.
krin. Ik heb geen schuld (lett: mijn handen zijn
kroipi ww. kruipen.
schoon). ANT: doti2.
kroisi
2) ww. schoonmaken, poetsen. Te yu kba krin a
1) znw. kruis.
dyari, dan yu mus bron a doti. Wanneer je het
2) ww. kruisigen, vals beschuldigen, verguizen.
erf hebt schoongemaakt, moet je het vuil
Wins' fa minister du ala muiti, toku den e
verbranden. Mi o bai lemki fu krin a kopro fu
kroisi en. Hoewel de minister zijn best doet,
mi. Ik ga lemmetjes kopen om mijn
toch wordt hij verguizigd.
koperwerk op te poetsen. ANT: morsu.
kroiti znw. kruit. ZIE: kugru; agra; patron; lai2.
3) bnw. helder. Mi ai krin ete. Ik kan nog goed kroiwagi znw. kruiwagen.
zien (lett: mijn ogen zijn nog helder). Dei kon
kroku1 ww. broeden. A fowru e kroku den eksi fu
krin kba. Het daglicht is al aangebroken (lett:
en. De kip broedt haar eieren uit.
de dag is al helder). A boi ferstan no krin ete.
kroku2
De jongen begrijpt het nog niet (lett: zijn
1) znw. kruk. Sensi di a kisi a mankeri, a e waka
verstand is nog niet helder). Yu ede krin ete. Je
nanga tu kroku. Sedert hij het ongeluk
bent nog goed bij je hoofd. ANT: dungru.
gehad heeft, loopt hij met twee krukken.
4) bw. duidelijk, verstaanbaar. A man taki a 2) znw. krukas. A kroku e naki pikinso. De krukas
tori krin. De man heeft dat geval duidelijk rammelt een beetje.
uitgelegd. ANT: dangra. kromantitongo znw. taal van Afrikaanse oorsprong
kon na krin ww. openbaar worden, aan het licht waarin de geesten zich manifesteren in de winti
komen, onthuld worden. Mi suku fu kibri a tori, religie.
ma baka wan pisten ala sani kon na krin. Ik kromantiwinti znw. een groep geesten binnen de
probeerde de zaak verborgen te houden, maar na winti religie.
een tijdje is alles aan het licht gekomen. SYN: kron
kon na leti. 1) bnw. krom, scheef. A uma disi ben kron. A no
tyari kon na krin ww. openbaar maken, ben man tnapu let'opu srefsrefi. Deze vrouw
onthullen, aan het licht brengen. Baka di en was krom. Ze kon zich helemaal niet
masra dede, dan fosi a frow tyari kon na krin oprichten. A: Sortu wan fu den yu lobi? B: A
sortu siki a ben abi. Pas nadat haar man wan nanga den kron futu. A: Van wie hou je?
overleden was, maakte de vrouw bekend aan B: Van die ene met de kromme benen.
welke ziekte hij leed. 2) ww. krom maken, krom worden, laten buigen. I
krin skin voorgevoel, een gelukkig toeval, een no mu rei ini den olo-olo nanga yu baisigri,
meevaller. ZIE TREFWOORD: skin. noso yu o kron den wiel. Je moet niet in kuilen
krinkrin1 bw. volledig, werkelijk, volkomen. Tide rijden met je fiets, anders komt er een slag in
te mi e kon na oso dan mi o taigi yu krinkrin de wielen (lett: anders maak je de wielen
fa a tori de. Als ik vandaag thuis kom, zal ik je krom. SYN: beni.
vertellen wat er werkelijk gebeurd is. kronkron bnw. krom, kronkelig. Wan kronkron
krinkrin2 znw. gerinkel, geluid van een bel. Mi no tiki. Een kromme stok. Wan kronkron
man nanga a krinkrin fu a telefoon disi. Ik pasi. Een kronkelig weg.
kan niet tegen het gerinkel van deze telefoon. kron-neki znw. verschillende soorten
krioro moerasschildpadden die de kop niet recht naar
1) znw. Creool. SYN: nengre; blakaman. achteren, maar zijdelings intrekken. Ook bekend
2) bnw. Creools. als skoifineki.
3) znw. kindertje. 1) roodkop-deukschildpad. Platymus
kriorosma znw. Creool, neger. SYN: blakaman. platycephala (Chelidae).
krofaya znw. houtskool. 2) bochelschildpad. Phrynops gibbus (Chelidae).
kroi1 ww. kruien. A frow kroi kon na fes'sei fu a 3) kikkerkopschildpad. Phrynops nasutus
kerki meki domri kan begi gi en. Die vrouw is (Chelidae).
in de kerk (in haar rolstoel) naar voren gereden kronto znw. kokosnoot. ZIE: palmbon. VAR.: kokronto;
(lett: gekruid) zodat de voorganger voor haar krontonoto.
kronto-aleisi krutu

kronto-aleisi znw. rijst gekookt met kokosmelk.


hebt passen niet bij elkaar. Pon nanga
krontobon znw. kokospalm, kokosboom. Cocos dyindyabiri no e kruderi. Den e wroko yu bere.
nucifera (Palmae). ZIE: palmbon.
Pom en gemberbier gaan niet goed samen. Je
krontobrede znw. kokosbrood. krijgt er diarree van.
krontobuba znw. kokosbast.
kruderi2 ZIE TREFWOORD: akruderi.
krontokuku znw. kokoskoek (gemaakt van 1) znw. overeenkomst.
geraspte of fijn gesneden kokosnoot, suiker en 2) ww. overeenkomen.
een beetje gember). SYN: stofukronto. ZIE: dosi. krukt'anu znw. linkerhand. ANT: let'anu.
krontomerki znw. kokosmelk (sap geperst uit krukt'anu sei znw. links, linkerkant. ANT: let'anu
geraspt en daarna met heet water sei.
overgoten kokosvlees). kruktu bnw. verkeerd. Na di mi teki a kruktu pasi,
krontonoto znw. kokosnoot. ZIE TREFWOORD: kronto. mi doro na dungru-oso. Omdat ik op het
kronto-oli znw. kokosolie. verkeerde pad was, kwam ik in de gevangenis
krontowatra znw. kokoswater. terecht. ANT: bun. ZIE: takru; kron.
kroru kruktu-anu znw. linkerhand. ZIE TREFWOORD:
1) ww. krullen. A wiwiri e kroru. Het haar krult. krukt'anu.
VAR.: kloru2.
kruktudu znw. slechte daden, ongerechtigheid.
2) bnw. krullend. ANT: grati. Gado o tyari a kruktudu fu wi kon na doro. God
3) znw. krul.
zal onze slechte daden openbaar maken.
kroru wiwiri znw. krulhaar (dat niet moeilijk te kruktufasi znw. ongerechtigheid, verkeerde
kammen is). ZIE: safu wiwiri BIJ wiwiri.
manieren of gewoonten. Ala sei yu e feni
krorukroru bnw. krullig, vol krullen.
kruktufasi. Overal vind je ongerechtigheid. ZIE:
krosbei
bunfasi.
1) bw. dichtbij, in de buurt. Mi pikin no abi fu
kruktuman znw. duivel, slechte persoon. SYN:
waka fara go na skoro, bika a skoro de takruman; didibri.
krosbei. Mijn kind hoeft niet ver naar school te
kruktuneki znw. luchtpijp. Oma bigin kosokoso di
lopen want de school is dichtbij. GEBRUIK:
wan sani go ini en kruktuneki. Oma begon te
kerktaal: klosibei. ANT: farawe.
hoesten toen er iets in haar luchtpijp
2) bnw. nauw (verwant). Yu no kan hori nanga a
terechtkwam.
pikin dati. Na wan krosbei famiri fu yu. Je
kruktusei
kan geen relatie met dat meisje aangaan. Ze is
1) znw. verkeerde kant, binnenste buiten. I no weri
te nauw verwant. ANT: fara. VAN ENG: close by.
a empi bun. Yu weri en na kruktusei. Je hebt
krosi het hemd niet goed aan. Het zit binnenste
1) znw. kleren, kleding. Efu yu e go dat' sei fu a buiten aan.
wenkri, yu o feni mansma krosi. Als je naar 2) znw. linkerkant (variant van krukt'anu
die kant van de winkel gaat, zal je sei). kruktutere znw. schorpioen. (O.
mannenkleding vinden. Scorpiones). krumu znw. tandvlees.
2) znw. stof (textiel), lap, doek. Mi feni wan krusu wiwiri kroeshaar. ZIE TREFWOORD: wiwiri.
moi pisi krosi fu meki wan empi. Ik heb een krut'krutu
leuk lapje gevonden om een hemd te 1) ww. kibbelen, klagen. Henna nanga birfrow e
maken. krut'krutu suma pikin bigin nanga a feti.
dot'krosi znw. vuil wasgoed. Henna en haar buurvrouw kibbelen erover
was'krosi znw. schoon wasgoed. Fosi den wiens kind begonnen is met vechten. Heri dei
umasma ben e meki wan taitai fu den was'krosi a frow disi e krut'krutu tak' den pikin e morsu
dan den tyari en tapu den ede. Vroeger a oso. De hele dag klaagt deze vrouw dat de
maakten de vrouwen een bundel van het kinderen het huis vuil maken. GEBRUIK: niet zo
wasgoed en droegen deze op hun hoofd. sterk als krutu of kosi.
kros'kasi znw. klerenkast. 2) znw. gekibbel. Di a p'pa dede, a tyari wan heri
kros'kisi znw. klerenkist. krut'krutu ondro den pikin fa a gudu fu en
kruderi1 mus prati. Toen de vader stierf, ontstond er
1) ww. afspreken, beraadslagen, in overleg zijn. een heel gekibbel onder de kinderen over de
Nownow lanti nanga den man fu Surland e verdeling van zijn vermogen.
kruderi san den kan du fu no tapu a krutu
wrokopresi. De regering is momenteel in 1) ww. berechten, beraadslagen. Tamara den
beraad met de mensen van Surland om te o krutu a fufuruman. Morgen wordt de
voorkomen dat het bedrijf gesloten wordt. dief berecht.
2) ww. bij elkaar passen (kleren); goed samen 2) znw. gerecht, rechtbank, rechtszitting. Tamara
gaan (voedsel). A bruku nanga a empi san yu e a tori fu mi o go na krutu. Morgen komt mijn
weri no e kruderi. De broek en het hemd die je
aan
krutubakra kundu

zaak voor het gerecht. kroiti; patron.


3) ww. kletsen, mopperen, klagen, uitschelden, 2) znw. kogel (in kogellager). ZIE: bugru.
kijven, bekritiseren, ruzie maken. Her' dei kukru znw. keuken (binnen- of buitenshuis). ZIE:
birfrow e krutu na mi yesi. De buurvrouw botri.
kletst me de oren van het hoofd. ZIE: kosi1; kuku1
kragi. VAR.: krut'krutu.
1) znw. gebak, koek, taart. Gi mi wan pisi kuku
4) znw. vergadering (van de mensen van het fu yu. Maak ik een stuk van je koek? SPEC:
binnenland). Lanti kari ala den granman kon boyo; eksikuku; fiadu; sopikuku.
na foto fu ori wan krutu. De overheid riep alle 2) znw. koekje. Mi bai wan paki kuku ma a
stamhoofden naar de stad voor een boi nyan den alamala. Ik had een pak
vergadering. koekjes gekocht, maar de jongen heeft ze
krutubakra znw. rechter. allemaal opgegeten.
krutubasi znw. rechter. kuku2 ww. koken. Wakti te a watra kuku, dan yu
krutuman poti a te ini en. Wacht tot het water kookt, dan
1) znw. iemand die houdt van kletsen,
doe je de thee erin. ZIE: bori.
uitschelden, of kritiek leveren.
kuku fu atibron koken van woede. ZIE TREFWOORD:
2) znw. rechter. atibron.
krutu-oso znw. rechtsgebouw. kuku skuma schuimen, gisten, fermenteren. ZIE
krututori znw. rechtszaak. Yu mu abi pasensi TREFWOORD: skuma.
nanga krututori. Son leisi yu e wakti yari kuku-opo ww. opkoken (als bij suikerwater, soep,
langa fosi yu tori go na krutu. Je moet rijst, melk, enz.). ZIE TREFWOORD: opokuku.
geduldig zijn bij rechtszaken. Soms duurt het kulekule znw. amazone papegaai, oranjevleugel
jarenlang voordat je zaak voorkomt. amazone. Amazona amazonica (Psittacidae).
kruwa kuli
1) bnw. niet goed door gekookt, ongaar. A aleisi 1) znw. Hindoestaan (wordt beschouwd
kruwa. De rijst is niet gaar. ANT: gari1. ZIE: lala. als scheldnaam door vele
2) ww. niet goed gaar koken (b.v. als je niet Hindoestanen).
genoeg water bij de rijst doet, of als je de rijst 2) bnw. Hindoestaans. VAR.: kuri.
niet direkt op het vuur zet). A sma disi no sabi kulibonki znw. koelieboontje (peulvrucht).
bori aleisi. Ala leisi a e kruwa a aleisi. Deze Dolichos lablab (Papilionaceae). Ook bekend
persoon kan geen rijst koken. Ze kookt hem als sèm.
altijd slechts half gaar. kulidroifi znw. koeliedruif. Syzygium cumini
3) bnw. niet volgroeid, half rijp. A boi disi ben siki (Myrtaceae). Ook bekend als dyamu.
hebi di a e gro kon, dat' meki a tan kruwa. kuliman znw. Hindoestaanse man. GEBRUIK: het
Deze jongen is zwaar ziek geweest toen hij wordt gezien als een minachtende aanduiding.
opgroeide, daarom is hij kort gebleven. A SYN: babun2.
tomatibon no ben kisi nofo son, dat' meki den kulturu
froktu fu en kruwa. De tomatenplant kreeg niet 1) znw. cultuur.
genoeg zon, daarom zijn de vruchten klein 2) bnw. cultureel.
gebleven. Efu yu koti den bakba tumsi fruku, kumakoisi znw. w.c. op het erf, privaat, buiten
den o kruwa. Den no o lepi bun. Als je de closet. VAN SN: gemak(s)huisje.
bacoven te vroeg kapt, worden de vruchten niet kumakriki bnw. eenvoudig, makkelijk,
goed rijp. gemakkelijk, gemakzuchtig. ZIE TREFWOORD:
kruwakruwa bnw. gedeeltelijk niet goed door makriki.
gekookt. kumba znw. navel.
kruyara znw. korjaal, kano, uitgeholde boomstam. kumbatitei znw. navelstreng. Yu no mus afrontu a
ZIE: boto.
doti pe yu kumbatitei beri. Je moet het land
kruyaraman znw. indigoslang. Drymarchon corais waar je navelstreng begraven ligt, niet
(Colubridae). Ook bekend als konkonisneki. beledigen.
ksaba znw. cassave. ZIE TREFWOORD: kasaba. kumbu znw. palmsoort (sap wordt bereid van de
ksababrede znw. cassavebrood. ZIE TREFWOORD:
vruchten). Oenocarpus bacaba (Palmae).
kasababrede.
ZIE: palmbon.
ksabatiki znw. cassavestok. ZIE TREFWOORD:
kundu1 znw. knobbel, bult. A boi kisi wan kundu
kasabatiki.
tapu en ede. De jongen kreeg een bult op
kubi znw. een zilverkleurige ombervis, voornamelijk
zijn hoofd. SYN: koko2.
voorkomend in de benedenlopen van rivieren.
kundu2 bnw. kort. Fa a kundu boi knapu sei a
Plagioscion surinamensis (Sciaenidae).
langa wan, a e sori moro syatu leki a de.
kugru
Omdat die korte jongen naast die lange staat,
1) znw. kogel (van een geweer). SYN: lai2. ZIE: agra;
lijkt hij nog korter. GEBRUIK: plat. SYN: syatu.
kundu kwikwi

kundu3 Kwaku znw. naam van een man die op woensdag


1) bnw. gierig. GEBRUIK: plat. SYN: gridi; bowtu4; geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen.
sroiti.
2) ww. gierig zijn. A man abi a moni ma a e
kundu
en! De man heeft geld maar hij is gierig!
kundukundu znw. knobbels, bulten. Di mi kmoto
fu Nickerie mi skin ben lai kundukundu fa
mampira sutu mi. Toen ik uit Nickerie kwam
zat mijn lichaam vol bulten door de
steekvliegen.
kuneti tussenw. groet bij komen en weggaan in de
avond uren; goedenavond, goedenacht. Kuneti,
arkiman. Goedenavond, luisteraars. GEBRUIK: In
Paramaribo zegt men liever goedenavond. ZIE:
morgu; adyosi; nafun; odi.
kunkun
1) ww. poepen, ontlasting hebben, afgaan. GEBRUIK:
wordt door sommigen als vulgair beschouwd.
2) znw. drek, uitwerpsel, ontlasting, poep. SYN:
kaka1.
kunkun-oso znw. w.c. op het erf, privaat. GEBRUIK:
geacht als ruw taalgebruik. SYN: kumakoisi.
kunofroku znw. knoflook. ZIE TREFWOORD: konofroku.
kunsu znw. kussen, hoofdkussen.
kunsusropu znw. kussensloop.
kupari znw. teek. (Ixodidae, O. Acari). Andere
parasieten zijn sneisi (vlo), loso (luis),
sika (zandvlo) en miti (mijt).
kuri znw. Hindoestaan. ZIE TREFWOORD: kuli.
kuriaku znw. klein boshert. Mazama gouazoubira
(Cervidae). ZIE: dia.
kurkuru znw. rieten korf met een deksel, visben.
kusontu bw. gezond. ZIE TREFWOORD: gesontu.
kusuwe znw. een kleine boom met rode bloemen en
rode vruchten waarvan rode kleurstof wordt
gemaakt. Bixa orellana (Bixaceae).
kutai znw. vieroogvis, slijkspringer, hoogkijker.
Anableps microlepis, Anableps anableps
(Anablepidae). GEBRUIK: spotnaam voor iemand
met grote ogen.
kuyake znw.
1) verzamelnaam voor verschillende soorten
toekan.
(Ramphastidae).
2) roodsnaveltoekan. Ramphastos tucanus
(Ramphastidae). Ook bekend als
bigikuyake.
kwabangi znw. een slaginstrument dat gebruikt
wordt bij een kawnaprei. ZIE TREFWOORD:
kwakwabangi.
kwabu znw. virale ontsteking van de
oorspeekselklier, de bof.
kwai
1) bnw. ondeugend.
2) znw. ondeugende streek, kattekwaad. Yu no mu
prefuru fu libi den tu boi disi wawan na oso.
Den o du wan lo kwai. Riskeer het niet om deze
twee jongens alleen thuis te laten. Ze zullen
heel wat kattekwaad uithalen.
kwakwa znw. loopeend. (Anatidae). ZIE: doksi.
kwakwabangi znw. een slaginstrument dat
gebruikt wordt bij een kawnaprei. ZIE: kawna2.
VAR.: kwabangi.
kwakwasneki znw. knolstaartgekko.
Thecadactylus rapicaudus (Gekkonidae).
Kwami znw. naam van een man die op zaterdag
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen.
Kwamina znw. naam van een man die op dinsdag
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen.
kwartyi znw. vijfentwintig cent, kwartje. SYN: tyawa.
ZIE TABEL BIJ: moni.
Kwasi1 znw. naam van een man die op zondag
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen.
kwasi2 znw. kwast.
Kwasiba znw. naam van een vrouw die op zondag
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen.
kwasibita znw. bitterhout. Quassia amara
(Simaroubaceae).
kwaskwasi znw. neusbeer. Nasua nasua
(Procyonidae).
kwata znw. zwarte spinaap, slingeraap. Ateles
paniscus (Cebidae). ZIE: monki.
kwataswagri znw. satanaap, baardsaki. Chiropotes
satanas (Cebidae). Ook bekend als bisa. ZIE:
monki.
kwek znw. kwik(zilver).
abi kwek ini en skin beweeglijk; wild of
onrustig zijn. A pikin abi kwek ini en skin.
Dat kind is erg beweeglijk. (lett: Dat kind
heeft kwik in haar lichaam.) SYN:
dyompodyompo.
kweki ww. kweken, opvoeden, grootbrengen. Mi
mama no ben man sorgu fu someni pikin. Dat'
meki mi pepe ben kweki mi. Mijn moeder kon
niet voor zoveel kinderen zorgen. Daarom
heeft mijn peetje me grootgebracht. Boiki
papa ben kweki fowru nanga wan kaw. Boiki's
vader hield kippen en een koe. GEBRUIK: voor
kinderen evenals dieren.
kwekimama znw. pleegmoeder.
kwekipapa znw. pleegvader. VAR.:
kwekitata. kwekipikin znw. pleegkind.
kwekitata znw. pleegvader. ZIE TREFWOORD:
kwekipapa.
kweri
1) ww. splijten, klieven (van hout).
2) ww. hout bewerken met een dissel, of
in vierkante blokken hakken.
kweriman znw. een soort hardervis. Mugil
brasiliensis (Mugilidae). ZIE: prasi2.
kwet'kweti bw. geenszins, volstrekt niet, helemaal
niet. A basi nanga den wrokoman no man feni
densrefi kwet'kweti! De baas en de werknemers
kunnen volstrekt niet met elkaar opschieten. ZIE:
srefsrefi.
kwikwi znw. pantsermeerval. (Callichthyidae). Er
zijn drie soorten pantsermeerval in Suriname
die te vinden zijn in zoetwater, de plata-ede-
kwikwi,
kwinsi lalabrede

de katrinakwikwi en de sokekwikwi.
kokosnoot te persen.
kwinsi 3) ww. uitwringen. Puru den krosi ini a watra dan
1) ww. duwen, dringen. Mi no lobi fu go na yu kwinsi den gi mi. Haal de kleren uit het
wowoyo bika den sma e kwinsi yu fu ala sei. Ik water en wring ze voor me uit.
ga niet graag naar de markt omdat je van alle
kwinsi go na ini ww. erin dringen. Di a bus rei
kanten wordt geduwd.
kon, ala sma pruberi fu kwinsi go na ini. Toen
2) ww. drukken, (uit)persen. Mi anu swaki tumsi
de bus aangekomen was, probeerden iedereen
fu kwinsi a merki puru fu a kronto. Mijn
zich erin te dringen.
handen zijn niet sterk genoeg om de melk uit
de

L - l
la znw. lade.
2) bnw. weinig. A moni lagi gi mi. Het geld is te
labaria znw. lanspuntslang. Botrops atrox weinig. ANT: furu; hipi.
(Crotalidae). Ook bekend als owrukuku of 3) bnw. laf, laag, laaghartig, gemeen. Johnny naki
rasper. a man a tapu wan lagi fasi. Johnny heeft de
lafu man op een lafhartige manier geslagen. ANT:
1) ww. lachen. Den boi e tnapu tapu a uku e
dek'ati.
lafu. De jongens staan op de hoek te lachen. lagiman
SYN: pir'tifi. VAN ENG: laugh.
1) znw. een ondergeschikte, kleine man (fig.). SYN:
2) ww. uitlachen. Den lafu a boi di a weri wan pikinman.
priti bruku. Ze lachten de jongen uit toen hij 2) znw. lafaard.
een gescheurde broek droeg. ZIE: spotu. lai1
3) znw. gelach, lachertje. A sani ben de wan lafu,
1) ww. inladen, laden, vullen. Den botoman sabi fu
yèrè! Het was een lachertje! A lafu disi na lai den boto, meki den boto no sungu. De
meki wan. Dit is gemaakt gelach.
bootslieden weten hun boot zodanig te laden
4) ww. glimlachen. Sanede yu e lafu? Waarom dat hij niet zinkt. Mi fergiti fu lai oli
glimlach je? dimamanten, dat' meki mi lon drei. Ik ben
5) ww. toelachen. Di a frow gi a pikin wan pisi vanmorgen vergeten te tanken, daarom zit ik
brede, a lafu nanga a frow. Toen de dame het zonder brandstof. SYN: furu.
meisje een stuk brood gaf, lachte het kind
2) ww. veel hebben, overstromen, overvloedig zijn.
haar toe.
A pasi lai olo. Er zitten veel kuilen in de weg.
bari lafu ww. schateren, schaterlachen. Den pikin 3) znw. last, vracht, spullen, lading. Puru ala a
bari lafu di a boi fadon nanga a baisigri. De lai ini a oto dan yu e tyari en kon in'sei. Haal
kinderen schaterlachten toen de jongen van de lading van de auto af en breng alles
zijn fiets viel. binnen. Teki yu lai dan yu e gwe. Pak je
gi lafu ww. aan het lachen maken. Te yu luku a biezen en ga weg. ZIE: bagasi; taitai.
sani dati, a mus gi yu lafu. Als je daarnaar lai a bal ww. doelpunt maken (voetbal of
kijkt, moet je erom lachen. basketball).
meki lafu ww. meelachen maar niet van harte. Mi lai2 znw. patroon, kogel. Poti a lai dan yu span a
no ben firi prisiri, so mi meki lafu meki a sma gon. Doe een patroon in het geweer en maak
no firi wan fasi. Ik was niet blij, maar lachte het schietklaar. SYN: patron. ZIE: kugru; agra;
mee om haar niet te beledigen. kroiti.
lafufesi [laf 'fe si] znw. glimlach. Te a boi disi e lai3 ww. raden. ZIE TREFWOORD: rai.
waka e kon, ala leisi a abi wan lafufesi. Elke laitori znw. raadsel. ZIE TREFWOORD: raitori.
keer als deze jongen komt, heeft hij een lala
glimlach op zijn gezicht. 1) bnw. rauw, ongekookt, vers (hout). No nyan lala
lafutori [laf 'to ři] znw. anekdote of verzonnen meti. Yu o siki. Eet geen rauw vlees. Je wordt
grappig verhaal, mop. A man ben ferteri wan er ziek van. A meti e smeri lala. Het vlees ruikt
lafutori, ma a no ben tru. De man vertelde een rauw. ANT: gari1.
grappig verhaal, maar het was niet waar 2) znw. rauwe geur. Yu mu wasi a fowru nanga
gebeurd. asin fu puru a lala. Je moet het kippevlees
lagadisa znw. hagedis. (Teiidae). VAR.: lagadisya. wassen met azijn om zodoende de rauwe geur
lagadisya ZIE TREFWOORD: lagadisa. weg te halen.
lagi 3) bnw. volbloed, rasecht. Mi omu na wan lala ingi.
1) bnw. laag. A watra lagi ini a kriki. Het water Mijn oom is volbloed Indiaan. SYN: kankan2.
in de kreek staat laag. ANT: hei1. VAN NL: laag. lalabrede znw. brooddeeg.
lampu lasi

lampu taki wan tori. Ik heb mijn buurvrouw nodeloos


1) znw. lamp.
uitgescholden. Nu heb ik niemand om mee te
2) znw. gloeilamp, lamp. Na esde mi bai a praten. Langalanga a man kon dan a naki mi.
lampu disi, dan tide a bron kba. Ik heb deze De man is mij zonder reden komen slaan.
lamp gisteren gekocht en hij is vandaag al langaman
doorgebrand. SYN: per.
1) znw. lange man.
lan bw. verlamd. GEBRUIK: verouderd, men gebruikt 2) znw. eufemistisch gebruikt voor slang.
meestal verlamd. ZIE: malengri. langaten bw. reeds lang, allang. Langaten mi no si
langa1 den sma fu yu. Al een hele tijd heb ik je familie
1) bnw. lang (van lengte of gestalte). Grafustrati
niet gezien. Disi no luku wan sani fu now. A ben
na wan langa strati. De Gravenstraat is een
mus du en langaten kba. Dit ziet er niet uit als
lange straat. A boi langa. Die jongen is lang.
iets dat pas gedaan is. Hij moet er al lange tijd
ANT: syatu.
mee bezig zijn.
2) bw. lang (van tijdsduur). Nownowde yu e
lanki znw. rand. No poti a buku na a lanki fu a
wakti langa fu feni wan bus. Tegenwoordig
tafra. A o fadon. Leg het boek niet op de rand
moet je lang wachten op de bus.
van de tafel, anders valt het eraf. A kanti watra
hari kon langa ww. (uit)rekken, verlengen. Ef' yu go ini a grasi te na a lanki. Hij schonk water
hari a elastiek fu yu bruku kon langa, a o kon
in het glas tot aan de rand.
slap. Als je het elastiek van je broek te veel
lanman znw. verlamde persoon, lamme.
uitrekt, wordt het slap.
lanpe ZIE TREFWOORD: lanpresi.
o langa bw. hoelang. O langa yu o tan disi leisi?
lanpresi znw. haven, landingsplaats, landingsbaan.
Hoelang blijft u dit keer?
Odo: Wan boto sondro kapten no abi lanpresi.
langa2
Spreekwoord: Zonder een kapitein komt het
1) ww. toereiken, aanreiken, aangeven. Langa a
schip nooit aan wal. ZIE: broki; freigron. VAR.:
buku gi a boi gi mi. Geef die jongen dat
lanpe.
boek even. ZIE: gi1.
lansma znw. verlamde personen, lammen.
2) ww. uitstrekken, de hand uitstrekken. Datra
lansri znw. spies, speer.
langa en anu fasi a man. The doctor
lanteri znw. lantaarn.
reached out his hand and touched the man.
lanti
langa bere onverzadigbaar, constant eten. ZIE 1) znw. overheid, regering, gouvernement. Lanti
TREFWOORD: bere1.
e du ala muiti fu meki nofo nyanyan de ini a
langa en mofo een pruimenmondje trekken. ZIE
kondre. De overheid doet alle moeite om de
TREFWOORD: mofo.
bevolking van voedsel te voorzien.
langabere bnw. langdradig, wijdlopig, langdurig. A
2) bnw. behorend bij de overheid. A lanti bus e
boi e ferteri wan lo langabere tori. De jongen
hari siksi yuru mamanten. De staatsbus vertrekt
vertelt veel langdradige verhalen. Te mi lasi mi
om zes uur 's morgens.
paspoort, a o de wan langabere tori fu meki en
lantibakra znw. ambtenaar. GEBRUIK: Verouderd.
baka. Als ik mijn paspoort verlies, zal het een
Men zegt nu liever lantiman.
langdurig proces zijn om er weer een te
lantibuku znw. een of andere register van de staat.
krijgen.
lantidan znw. openbare weg. ZIE TREFWOORD:
langafutu-aka znw. blauwe sperwerkiekendief.
lantistrati.
Geranospiza caerulescens (Accipitridae).
lantiman znw. ambtenaar.
langagrasi znw. lisdodde. Typha angustifolia
lantimoni znw. belasting. SYN: edemoni.
(Typhaceae).
lantipasi ZIE TREFWOORD: lantistrati.
langalanga1
lantistrati znw. openbare weg. Yu no kan tapu mi fu
1) bw. rechtdoor. Efu yu waka langalanga ini a
waka na lantistrati! Jij kan me niet beletten om
strati, dan a oso fu yu tanta na a laste wan na
op de openbare weg te lopen! SYN: lantipasi;
yu kruktu-anu. Als je de straat uit loopt, is het
lantidan.
huis van je tante het laatste aan de linkerkant.
lantiwroko znw. overheidsdienst.
(lett: Als je rechtdoor in de straat loopt...)
lantyi znw. rand. ZIE TREFWOORD: lanki.
2) bw. regelrecht, meteen. Baka kerki a go
lapu
langalanga na a oso fu Simon. Na de
1) ww. lappen, oplappen. Te a banti fu yu boro dan
kerkdienst ging hij regelrecht naar het huis van
yu mu lapu en. Als je een lekke band hebt,
Simon. A orkaan ben e go langalanga na tapu
moet je hem lappen. ZIE: butbutu.
Florida. De orkaan ging recht op Florida aan.
2) znw. lap.
3) bw. recht, precies. A krosi priti langalanga na
lasi
mindri. Het kleed scheurde precies
1) ww. verliezen, (ver)missen. Mi lasi mi oloisi.
doormidden.
Ik heb mijn horloge verloren. A taki: Un boi,
langalanga2 bw. zomaar, onnodig. Langalanga mi mi
kosi mi birfrow. Now mi no abi no wan sma fu
lasi ati leisi

lasi mi kakafowru. Ze zei: Jongens, ik mis mijn doen. Wan pikin


haan. ANT: feni.
2) ww. verliezen (een wedstrijd, gevecht, enz.).
Nini Harpal lasi a feti fu en nanga Jozefzoon.
Nini Harpal heeft de wedstrijd tegen
Jozefzoon verloren. ANT: wini.
3) ww. verdwaald zijn. A yari di psa wantu
srudati ben lasi ini a busi. Een jaar geleden
waren er een paar soldaten in het bos
verdwaald.
4) bnw. verloren. Yu no abi fu broko yu ede
nanga a sani disi. Na wan lasi tori. Je hoeft
hier geen tijd mee aan te besteden, het is een
verloren zaak.
tyari go lasi ww. verkwisten, vermorsen. A boi
tyari ala a moni fu en go lasi. De jongen heeft al
zijn geld verkwist. SYN: fermorsu.
lasi ati de moed opgeven (verliezen), wanhopen. ZIE
TREFWOORD: ati1.
lasi bere miskraam. ZIE TREFWOORD: bere1.
lasi gwenti ontwennen. ZIE TREFWOORD: gwenti.
lasi howpu de moed opgeven (verliezen),
wanhopen. ZIE TREFWOORD: ati1.
lasi pasi verdwalen, verdwaald zijn. ZIE TREFWOORD:
pasi.
lasiman znw. verliezer. ANT: winiman.
laste bnw. laatste. I no kisi a laste brifi fu mi? Heb je
die laatste brief van me niet gekregen? ANT:
fosi; SYN: kriboi.
lastewan znw. laatste. Den lastewan o tron fosiwan,
èn den fosiwan o tron lastewan. De laatsten
zullen de eersten zijn, en de eersten de laatsten.
SYN: kriboiwan; ANT: fosiwan.
lati1 bw. laat. Mi kmopo bun fruku na oso, ma mi
doro lati. Ik ben heel vroeg van huis
gegaan, maar ik ben laat aangekomen. ANT:
fruku1.
lati kba bw. te laat, al laat. Now fosi i doro? A lati
kba. Kom je nu pas? Je bent te laat.
o lati bw. hoe laat. O lati yu e kon? Hoe laat kom
je? VAR.: olati.
lati2
1) znw. liniaal.
2) znw. een lang, dun en smal stuk hout, lat.
lat'lati bw. erg laat. Esde mi masra doro lat'lati na
oso. Gisteren is mijn man erg laat thuis
gekomen.
law bnw. gek, krankzinnig. A man disi law. Deze
man is gek. SYN: kepi.
lawkrabu znw. druktemaker.
lawlaw
1) bnw. dwaas, gek, onverstandig. Son leisi te yu e
sidon prakseri, yu e prakseri wan lo lawlaw
sani. Soms wanneer je zit te denken, denk je
aan vele gekke dingen.
2) bnw. eenvoudig, gewoon, klein; van weinig
betekenis, onbelangrijk, onbenullig. Fu
sanede yu e rigeri so? Na wan lawlaw sani a
man aksi yu fu du. Waarom ga je zo tekeer?
Hij vroeg je toch maar een kleinigheid te
lawlaw sani, mi meki a kon so iemand kan lezen en schrijven.
bigi dati mi doro te na datra- leisi2 znw. keer, maal. Wan sma mus nyan dri leisi
oso. Zo een klein onbenullig ini wan dei. Men moet drie maal per dag
ding heb ik zo laten verergeren eten. SYN: tron2.
dat ik bij de dokter ala leisi bw. telkens, elke keer. Ala leisi te mi e
terechtgekomen ben. nyan na watrasei, mi e kisi ber'ati. Telkens als
lawman znw. gek persoon, ik eten heb gekocht aan de waterkant, krijg ik
krankzinnige. lawman-datra buikpijn. SYN: ibri leisi.
znw. psychiater. SYN: koleradatra. ete wan leisi bw. weer, nog een keer. Den o drai a
lawman-oso znw. psychiatrische film ete wan leisi. Ze gaan de film nog een keer
inrichting. SYN: vertonen. SYN: baka4.
kolera. furu leisi bw. vaak.
leba znw. soort geest; son leisi bw. soms. Son leisi te yu e sidon
spookverschijning ('t is een prakseri, yu e prakseri wan lo lawlaw
lange vrouw met versleten sani.
kleren en een mand op haar
hoofd). ZIE: bakru; takrusani.
lebriki znw. rib, ribbenkast. SYN: krabnari.
lefre znw. lever.
legre znw. leger. ZIE: srudati.
legrekampu znw. kazerne.
legwana znw. leguaan. Iguana iguana (Iguanidae).
Ook bekend als legu.
lei
1) ww. liegen. A e lei pe grasi no e
gro. Hij liegt als of het gedrukt
staat. ZIE: yoku.
2) znw. verloochening, leugen.
Lei hati moro soro.
Verloochend worden doet
meer pijn dan een wond. ANT:
tru.
leigi
1) bnw. leeg. ANT: furu.
2) ww. ledigen, leegmaken.
Di mi kon suku nyanyan
den ben leigi a patu kba.
Toen ik kwam om te eten,
hadden ze de pot al
leeggegeten. Fufuruman
leigi mi heri oso. Dieven
hebben mijn huis
leeggestolen.
leigileigi bnw. helemaal leeg,
volkomen leeg. Den pikin nyan
ala a aleisi, dan den libi a
leigileigi patu gi mi. De
kinderen hebben alle rijst
opgegeten en de totaal lege pot
voor me achtergelaten.
leilei znw. rituele handeling. Mi omu
ben siki sote. Dan mi tanta du
wan pikin leilei fu si efu dati bo
yepi. Mijn oom was ernstig
ziek. Toen heeft mijn tante een
rituele handeling gepleegd om
te zien of dat misschien zou
helpen.
leiman ZIE TREFWOORD: leimofoman.
leimofoman znw. leugenaar. VAR.: leiman.
leisi1 ww. lezen. A de fanowdu
dat' wan sma sabi leisi
nanga skrifi. Het is goed als
leisi boskopu leri

Soms wanneer je zit te denken, denk je aan libi. Ik moet een bijbaantje
vele gekke dingen. SYN: son ten; son tron. ZIE:
noiti.
tra leisi bw. volgende keer. Te yu e kon tra leisi,
tyari wantu kuku kon gi mi. Als je een
volgende keer komt, breng dan wat koekjes
voor me mee.
wan leisi bw. eens, een keer. Yu mu kon wan leisi
na mi. Je moet eens bij me langs lopen. SYN:
wan dei.
leisi boskopu vermanen. ZIE TREFWOORD: boskopu.
leisi strafu berechten, veroordelen. ZIE TREFWOORD:
strafu.
leisibuku znw. leesboek. ALGEMEEN: buku1.
leitori znw. leugentje, verzinsel. Te a boi disi e
kmopo skoro, a e ferteri wan lo leitori. Als deze
jongen van school komt, vertelt hij heel wat
leugenverhalen.
lekdoru znw. likdoorn, eelt.
leki1
1) ww. lekken. A patu disi e leki. Deze pot lekt.
2) znw. lek. A leki fu a daki kon moro bigi. Het lek
in het dak is groter geworden.
leki2 ww. likken. Den dagu leki a okrobrafu tapu a
gron. De honden hebben de okersoep van de
vloer gelikt.
leki3
1) vw. als, alsof, zoals. A lobi en leki en eigi pikin.
Ze houdt van haar als van haar eigen kind.
2) vw. maar. A no draidrai moro leki a dyompo go
ini a watra. Hij draalde niet langer maar
sprong in het water.
te leki vw. totdat, tot. Den tan wroko ini a gron te
leki neti bigin fadon. Ze bleven op het veld
werken totdat de avond begon te vallen. Te
leki a dei fu tide den tan lobi densrefi. Tot nu
toe (lett: tot de dag van vandaag) zijn ze van
elkaar blijven houden.
lektere znw. bruine rattenslang. Chironius fuscus
(Colubridae).
lekti1
1) bnw. licht, verlicht. I no abi fu leti a faya. A
kamra lekti nofo kba. Je hoeft het licht niet aan
te doen. Het is al licht genoeg in de kamer.
ANT: dungru. ZIE: leti1.
2) ww. verlichten. A faya fu strati lekti a heri
kamra. Het licht van de straat verlicht de
hele kamer. SYN: krin.
3) bnw. licht (van kleur). A kamra dungru tumsi.
Wi o gi en wan moro lekti kloru. De kamer is
te donker. We zullen hem een lichtere kleur
geven. SYN: dungru.
lekti2
1) bnw. licht (van gewicht). A dosu disi lekti ma a
trawan hebi. Deze doos is licht maar de
andere is zwaar. ANT: hebi.
2) ww. licht maken, verlichten,
vergemakkelijken. Lekti a boto noso a o
sungu. Maak de boot licht, anders zal hij
zinken. Mi abi fu suku wan krawerki fu lekti a
zoeken om het leven te vergemakkelijken. ANT:
hebi.
3) bnw. licht, makkelijk. Kantoro wroko na lekti
wroko. Kantoor werk is licht werk. ANT: hebi.
4) bnw. zwak van gesteldheid. Mi ede lekti.
Es'esi mi e drungu te mi dringi sopi. Ik heb
een zwak gestel. Ik wordt vlug dronken als
ik alcohol drink.
5) bnw. licht in het hoofd. A: Yu o dringi ete
wan syòt? B: No, mi ede lekti kba. A: Wil je
nog een borrel? B: Neen, Ik voel me al licht
in het hoofd. ZIE: waiwai1.
lekti en ede ww. ontspannen, van
beslommeringen af komen. Mi o go nanga
fakansi fu go lekti mi ede. Ik ga met vakantie
om mij te ontspannen. ZIE: bro ede BIJ ede.
lekti-ede bnw. lichtgelovig. A frow disi na wan
lekti-ede frow. Ala san yu e taki a e bribi. Ze
is een lichtgelovige vrouw. Ze gelooft alles
wat je zegt. A frow disi ede lekti. Deze vrouw
is lichtgelovig.
lek'tongo znw. soort snoepgoed.
lemki ['lem tʃi] znw. lemmetje, limoen. Citrus
aurantifolia (Rutacaea). ZIE: apresina; strun;
alanya; ponpon1.
lemkibon znw. lemmetjesboom. Citrus aurantifolia
(Rutaceae).
lemtyi znw. lemmetje, limoen. ZIE TREFWOORD: lemki.
leni
1) ww. lenen, uitlenen. Mi leni wan man wan
buku ma noiti a tyari en kon baka. Ik heb
iemand een boek geleend, maar hij heeft het
nooit teruggebracht. ZIE: borgu2.
2) ww. lenen. Mi e go leni moni na bangi fu
bow wan oso. Ik ga geld bij de bank lenen
om een huis te bouwen.
lenti znw. lint.
lep' bana rijpe kookbanaan. ZIE TREFWOORD: bana.
lepi
1) bnw. rijp, ook figuurlijk. Den lepi manya ben
moi fu si ini a bon. Het was mooi te zien hoe
de rijpe manje's aan de boom hingen. A
butsweri no lepi ete fu un bòs en. De
steenpuist is nog niet rijp genoeg om
doorgeprikt te worden.
2) ww. rijpen. Yu no mu nyan a manya ete. Libi
en meki a lepi. Je moet de manje nog niet
eten. Laat hem eerst rijp worden.
3) bnw. slim. A boi disi lepi moi fu en yari.
Deze jongen is erg slim voor zijn leeftijd.
leri1
1) ww. leren, onderwijzen. Ifrow e leri den
pikin leisi. De juffrouw leert de kinderen
lezen.
2) ww. leren. Ini a heri dyugudyugu san psa, mi
leri wan sani. Van al de moeilijkheden die er
geweest zijn, heb ik iets geleerd. ZIE: stuka.
3) znw. les, onderwijs. A e gi leri na skoro. Hij
geeft les op school. Fu di den no ben abi
moni, den no ben kisi bun leri. Omdat ze
geen geld
leri libi

hadden, hebben ze geen goed onderwijs van handelen in deze situatie. SYN: yoisti.
genoten. abi leti ww. gelijk hebben. Yu abi leti. Je hebt
4) znw. leer. Fu kan tron wan Dyu, wan sma kan gelijk.
teki a leri fu den. Om een Jood te worden, taki leti ww. eerlijk zijn, de waarheid spreken. Efu
kan men hun leer aanvaarden.
mi mu taki leti, dan mi no denki tak' na en du en.
leri2 znw. leer. Om eerlijk te zijn, denk ik niet dat hij het
leriba ZIE TREFWOORD: leribuba. gedaan heeft.
leribuba
leti4 ['let] bw. vlak, net, direct. A mankeri psa let' na
1) znw. riem (niet alleen van leer).
mi fesi. Het ongeluk is vlak voor mijn ogen
2) ww. met een riem slaan. Te mi kisi a boi, mi
gebeurd. Let' baka a konmakandra, faya gwe.
o leribuba en! Wanneer ik de jongen te
Direct na de samenkomst viel het licht uit.
pakken krijg, krijgt hij met de riem!
GEBRUIK: leti heeft de betekenis van 'vlak' als het
leriman znw. leerkracht; geleerde.
gebruikt wordt samen met een voorzetsel of met
lesi
de aanwijzende vnw dya of drape.
1) bnw. lui.
leti-anu znw. rechterhand. ZIE TREFWOORD: let'anu.
2) znw. luiheid. Lesi beti mi tide. Ik ben een
letisei znw. rechterkant. ZIE TREFWOORD: let'sei.
beetje lui vandaag (lett: luiheid heeft me
let'opo ZIE TREFWOORD: let'opu.
gebeten vandaag).
let'opu bw. rechtop, rechtdoor. Sidon let'opu tapu a
hari lesi ww. zich uitrekken. Te yu e si wan sma e
sturu. Zit rechtop in de stoel. VAR.: let'opo.
hari lesi, dan yu sabi taki sribi e kiri en. Als je
let'sei znw. rechterkant. Luku, a buku de na a let'sei
ziet dat iemand zich uitrekt, dan weet je dat hij
fu a kasi. Kijk, dat boek staat rechts in de kast.
slaap heeft.
ANT: kruktusei.
lesiman znw. luiaard, luilak.
lespeki letyan znw. Surinaamse eekhoorn. Sciurus aestuans
1) znw. respect, eerbied. Yu mu abi lespeki gi yu (Sciuridae). Ook bekend als bonboni.
mama nanga yu papa. Je moet respect lew ['le u] znw. leeuw. Panthera leo. ZIE: tigri1.
hebben voor je moeder en vader. Den boi disi
liba znw. rivier. ZIE: kriki.
ten no e sori lespeki gi no wan sma. De libakanti znw. rivieroever. Den pikin go prei na
jongens van tegenwoordig tonen voor libakanti. De kinderen zijn aan de oever van de
niemand meer respect. VAR.: respeki. rivier gaan spelen. SYN: libasei. ZIE: watrasei;
2) ww. respecteren, achten. Den skowtu mus tyari syoro.
densrefi tapu wan bun fasi, meki den borgu libamofo znw. monding van een rivier. Tide mi
kan lespeki den. De agenten moeten zich goed swen tu leisi go na a libamofo. Vandaag ben
gedragen, zodat de burgers respect voor hen ik tweemaal naar de riviermonding
kunnen hebben. gezwommen.
let' bw. vlak, net, direct. ZIE TREFWOORD: leti4. libasei znw. rivieroever. SYN: libakanti.
let'anu znw. rechterhand. ANT: krukt'anu. libaspari znw. zoetwaterrog. Potamotrygon
let'anu sei znw. rechterkant, rechts. ANT: krukt'anu reticulatus, Potamotrygon motoro (Dasyatidae).
sei. libi1
leti1 1) ww. leven, bestaan. Den fowru e libi ete; den
1) znw. schijnsel van het licht. A faya na foto ben no dede. Die vogels leven nog; ze zijn niet
bigi sote tak' te na Kwata yu ben kan si a leti dood.
fu en. De brand in de stad was zo groot dat je 2) znw. leven. Sensi a frow dati de, en libi de so
helemaal op Kwatta het licht kon zien. Yu ben pinapina. Het leven van die vrouw is een en
kan si a leti fu a kandra na strati. Je kon het al armoede.
licht van de kaars op straat zien. 3) ww. wonen. A man libi someni yari na
2) ww. aansteken, aanmaken, aandoen. Leti a Abrabroki. De man woont al zoveel jaren
faya gi mi. Doe het licht eens aan. ANT: kiri; op Abrabroki. SYN: tan1. ZIE: froisi.
tapu2. prati libi ww. scheiden (van huwelijk). Mi m'ma
kon na leti ww. openbaar worden, aan het licht nanga mi p'pa prati libi. Mijn moeder en
komen, onthuld worden. Ala sani san de na vader zijn gescheiden. ANT: seti libi.
dungru sa kon na leti. Alles wat in het duister is seti libi ww. samenwonen. Di Sonja kon bigi, a go
zal openbaar worden. SYN: kon na krin. seti libi nanga Carlo. Toen Sonja ouder werd, is
leti2 znw. recht. Mi no abi leti fu go dape. Ik heb niet ze met Carlo gaan samenwonen. ANT: prati libi.
ZIE: trow.
het recht om daarheen te gaan. VAR.: reti.
leti3 bnw. juist. Mi no denki tak' un teki a leti pasi. Ik libi2
1) ww. verlaten. Di a man ati bron, a gwe libi
denk niet dat we de juiste weg genomen
en frow. Toen die man kwaad was, heeft hij
hebben. Brada, disi a no a leti sani fu du ini a
zijn vrouw verlaten. ZIE: prati.
tori disi. Broeder, dit is niet de juiste manier
2) ww. laten, verlaten, weggaan. Wi o libi en, dan
tamara wi o go moro fara. We
zullen het hierbij
libi na baka lolo

laten, morgen zullen we verder gaan. ZIE: gwe. meisje a ben lobi en wantron. Toen die jongen
3) ww. overblijven. A nyanyan san libi ini a patu dat meisje zag, was hij meteen verliefd op haar.
yu kan tyari go na oso. Het eten dat in de pot is 3) ww. houden van, opschieten met. Mi no lobi fa
overgebleven, kan je mee naar huis nemen. SYN: a boi disi e tan. Noiti a e arki te yu taki nanga
tan abra. en. Ik kan niet met deze jongen opschieten. Hij
libi na baka achterlaten. ZIE TREFWOORD: baka3. luistert nooit naar wat je zegt.
libilibi 4) ww. houden van, gewend zijn. Mi papa lobi
1) bnw. levend. No kiri a fufuruman. Un mu tyari fu go uku te sonde. Mijn vader is gewend om
en libilibi gi skowtu. Doodt de dief niet. We op zondag te gaan hengelen. SYN: gwenti.
moeten hem levend naar de politie brengen. Mi 5) ww. houden van, lekker vinden. Mi lobi den
no abi dek'ati fu fasi wan libilibi tigri. Ik heb kuku fu Ronald. Den switi, ba! Ik hou van
het lef niet om een levende tijger aan te raken. de koekjes van Ronald. Die zijn lekker!
2) bw. in levenden lijve. Di wi e taki fu en, lobi2 ww. smeren, wrijven, inwrijven. A frow lobi a
wantron so a ben tnapu libilibi na un fesi. dresi gi en skin. De vrouw heeft dat medicijn op
Terwijl we over hem spraken, stond hij in haar lichaam gesmeerd. SYN: wrifi. ZIE: poti.
levenden lijve voor ons. lobiwan znw. geliefde, vriend. GEBRUIK: vaak
libimarki znw. leeftijd. A doro a libimarki fu gebruikt als aanspreekvorm.
aititenti yari. Hij bereikte de leeftijd van tachtig logologo
jaar. 1) znw. aal. SYN: snek'fisi.
libisani znw. levend wezen. 2) znw. sidderaal en verwante vissoorten.
libisma znw. mens. Libisma lai drape leki mira. Het Gymnotus carapo, Gymnotus anguillaris,
krioelde er van de mensen (lett: mensen waren Sternopygus macrurus, Eigenmannia
daar als mieren). SYN: sma. soorten (Gymnotidae).
libiten znw. tijdens het leven. Noiti mi ben kon loi ww. luiden. Fosi kerki bigin den e loi a dyendyen.
nanga a prakseri tak' so wan sani bo psa ini mi Voordat de kerkdienst aanvangt, luidt men de
libiten. Nooit had ik gedacht dat zoiets tijdens klokken.
mijn leven zou gebeuren. loiki1 znw. luik, klein raampje, loket.
libiwan znw. de levende. ANT: dedewan. loiki2 znw. luitenant. ZIE: ofisiri.
ligi ZIE TREFWOORD: ligiligi. loiri znw. luiaard. Er zijn twee soorten in Suriname,
ligiligi ww. rijgen. Fu di mi no ben abi ten moro fu de skapuloiri (tweeteen-luiaard) en de sonloiri
nai a mow meki mi ligiligi en. Omdat ik geen (drieteen-luiaard).
tijd meer had om de mouw te naaien, heb ik loko znw. trein. Fosi den sma ben kmopo fu Bersaba
hem alleen maar geregen. VAR.: ligi. kon na foto nanga loko. Vroeger kwamen de
likanu znw. dwergmiereneter, wespeneter. Cyclopes mensen met de trein uit Bersaba naar
didactylus (Myrmecophagidae). ZIE: tamanuwa; Paramaribo.
mirafroiti. loksi znw. lokusboom, rode lokus. Hymenaea
lila znw. paars. ALGEMEEN: kloru1. courbaril (Caesalpiniaceae).
lin loktu
1) znw. lijn. Hari wan lin ini a santi. Trek een lijn 1) znw. lucht, hemel. Te den e bron tyen na
in het zand. Maryanborgu, a loktu e kon blaka. Als ze het
2) znw. vislijn. Sma na tap'sei e uku nanga lin. riet op Mariënburg verbranden, wordt de
In het binnenland vissen de mensen met een lucht zwart.
vislijn. 2) bw. boven. Mi kren go na loktu. Ik klom naar
linga znw. ring. boven. SYN: tap'sei; sodro.
lingaworon znw. ringworm (huidziekte). go na loktu ww. tekeergaan, zich ergens over
lo1 ww. roeien. A no spotu fu lo boto kmopo Katweki opwinden. Fu sanede yu e go na loktu?
kon na foto. Het is geen kleinigheid een boot Waarom ga je tekeer? SYN: go na hei; rigeri.
van de plantage Katwijk naar Paramaribo te loli
roeien. ZIE: pari. 1) znw. slijm.
lo2 znw. stam. ZIE TABEL BIJ: famiriman. 2) bnw. slijmerig, glibberig. Furu sma no lobi
lo3 znw. rij. Mi tnapu ini wan lo. Ik stond in de rij. okro. Den feni tak' a loli tumsi. Vele mensen
GEBRUIK: verouderd.
houden niet van oker. Ze vinden het te
lo4 bnw. een heleboel, veel. ZIE: wan lo. slijmerig.
lobi1 3) bnw. traag. No wan sma wani wroko nanga a
1) znw. liefde. man dati. A loli tumsi. Niemand wil met die
2) ww. houden van, verliefd zijn op, beminnen. A man werken. Hij is te traag.
man nanga en frow lobi makandra. Die man lolo
en zijn vrouw houden van elkaar. Di a boi si 1) ww. rollen, oprollen. Lolo a bari go na wan sei.
a Rol het vat naar de zijkant. A lolo a papaya poti
lolo wan boskopu luku

na wan sei. Hij rolde de slaapmat op en legde houtskool. ZIE TREFWOORD: bana.
hem aan de kant. los'fowru znw. geroosterd kip.
2) znw. cassette bandje. losi
3) znw. roller (om te verven). 1) ww. roosteren. Te a faya suku fu dede, dan yu
lolo wan boskopu een bericht doorgeven. ZIE kan poti karu na ini fu a losi. Wanneer het
TREFWOORD: boskopu.
vuur bijna uit is, kan je er maïs op roosteren.
lomboto ww. omringen, omsingelen. GEBRUIK: ZIE: baka2; brabakoto.
verouderd. ZIE: lont'fon. VAR.: romboto. 2) ww. braden (in een oven). Esde mi granmama
Lomsu losi wan fowru. Gisteren heeft mijn oma een
1) znw. Rooms-Katholiek. Mi na Lomsu ma mi kip gebraden. ZIE: baka2; bori.
masra na Anitri. Ik ben Rooms-Katholiek Mi e taki los'losi, dan yu e taki bor'bori.
maar mijn man is EBG-er. gezegde. elkaar tegenspreken.
2) bnw. behorend bij de Rooms-Katholieke loso
kerk. De Hoeksteen na wan Lomsu 1) znw. luis, hoofdluis. Pediculus humanus
bukuwenkri. De Hoeksteen is een katholieke (Pediculidae, O. Anoplura).
boekhandel. 2) znw. verzamelnaam voor soortgelijke insekten
Lomsukerki znw. Rooms-Katholieke kerk. die voorkomen bij vogels en andere dieren. O.
lon Anoplura; O. Mallophaga. ZIE: dagu loso;
1) ww. rennen. Den fufuruman lon di den si fowru loso.
a skowtu. De dieven renden weg toen ze losodresi znw. luizenverdelgingsmiddel.
de politie zagen. loso-eksi znw. luizeëi.
2) ww. stromen, lozen, vloeien. A watra e lon ini lostu ww. lusten, ergens zin in hebben.
a kriki. Het water stroomt in de kreek. Mi
lostuflaka znw. moedervlek. Te wan bereman e
noso e lon. Ik heb een loopneus (lett: mijn
lostu wan sani, efu a no kisi a sani èn a fasi
neus loopt).
wan presi na en skin, dan a pikin o kisi wan
3) ww. met grote snelheid rijden, hollen. A oto
lostuflaka dape. Als een zwangere vrouw
disi e lon. Deze auto rijdt met grote snelheid.
ergens zin in heeft maar het niet krijgt, en dan
lon abra overlopen. ZIE TREFWOORD: abra. een plek op haar lichaam aanraakt, krijgt het
lon watra vocht afgeven. ZIE TREFWOORD: watra. kind daar een moedervlek. ZIE: gadomarki.
lonbaisigri znw. racefiets. loto1
lonka znw. karamel, snoepgoed. 1) znw. lood. ZIE: gowtu; solfru; isri; kopro.
lont'ai znw. specerij bestaande uit de gedroogde, 2) znw. schietlood.
onrijpe bessen van de pimentboom. loto2 znw. stuiver (vijf cent). ZIE TABEL BIJ: moni.
Pimenta officinalis (Myrtaceae). low ww. rouwen. ZIE TREFWOORD: row.
lont'fon ww. samenspannen tegen. ZIE TREFWOORD: lowe
lontu.
1) ww. vluchten, weglopen, voortvluchtig zijn. Di
lont'oso znw. politiebureau. SYN: skowtu-oso. a straf'man kisi okasi fu lowe, a no draidrai. A
lontu lon go na busi. Toen de gevangene de
1) bnw. rond, cirkelvormig, bolvormig. A upru gelegenheid kreeg te vluchten, liet hij er geen
lontu. De hoepel is rond. gras over groeien. Hij rende het bos in.
2) voorz. om. A doro na fes'sei sroto, dus mi mus 2) bnw. ontvluchte, gevluchte, weggelopen. Furu
waka lontu. De voordeur is gesloten, dus leisi den lowe srafu ben drai kon baka na den
moet ik omlopen. pranasi kon fufuru sani. Vaak keerden de
3) bw. rond, rondom. Mi yuru wan oto fu rei lontu gevluchte slaven terug naar de plantage om er
ini a foto. Ik heb een auto gehuurd om in de te stelen.
stad rond te rijden. lowe nengre znw. ontvluchte slaaf, marron.
4) ww. omringen, omsingelen, rondgaan. Den loweman znw. een voortvluchtige, een wegloper.
skowtu lontu a oso pe a fufuruman ben de.
loweman-bana znw. bananensoort. Musa soorten
De politie heeft het huis waarin de dief was,
(Musaceae). (deze is groter dan de normale
omsingeld.
banaan). ALGEMEEN: bana.
lontu fon ww. met vereende krachten optreden lowkrosi znw. rouwkleding. ZIE TREFWOORD: rowkrosi.
tegen, samenspannen tegen iemand. Den dri luku
brada lontu a man fon. De drie broers zijn met 1) ww. kijken, aankijken, bekijken. Den sma e luku
vereende krachten tegen de man opgetreden. fowtow. Ze bekijken de foto's. ZIE: si.
ZIE: lomboto; meki wan kofu BIJ kofu. VAR.:
2) ww. bezoeken. Fosi mi go na oso, mi o go
lont'fon.
luku mi mama. Voordat ik naar huis ga, zal ik
lontu-birambi znw. ronde birambi (de vruchten mijn moeder bezoeken. ZIE: fisiti.
zijn klein en rond). Phyllanthus acidus 3) ww. oppassen, bewaken, verzorgen, verplegen.
(Euphorbiaceae). ZIE: birambi.
los'bana groene kookbanaan geroosterd op
lukuman makamaka

Suma o luku den pikin gi mi? Wie gaat op mijn puspusi e luru a moismoisi. De poes loert op de
kinderen passen? Luku bun! Kijk uit! / Pas op! muis. VAN NL: loeren.
/ Voorzichtig! lus'bere znw. diarree, buikloop.
koti wan luku ww. diagnose van een toverdokter. lusu
Fa a birfrow masra siki heri yari, a no man 1) bnw. los. A skrufu fu a doro disi lusu. De
moro, a lon go koti wan luku. De man van schroef van deze deur zit los. ANT: tai1.
mijn buurvrouw was al het hele jaar ziek. Ze 2) ww. losmaken. Lusu a amaka gi mi. Wil je
kon het niet meer aanzien en is een toverdokter de hangmat even voor me losmaken?
gaan raadplegen. 3) ww. loslaten, in vrijheid stellen. Di den skowtu
luku bun tussenw. misschien. A: Pe a brede fu mi si taki a man no du noti, den lusu en. Toen de
de? B: Luku bun, na Jake gwe nanga en. A: politie zag dat de man onschuldig was, werd hij
Waar is mijn broodje? B: Misschien is Jake in vrijheid gesteld.
ermee vandoor gegaan. Fa mi skin firi so 4) ww. vertrekken, van wal steken. Tamara a boto
anga-anga tide? Luku bun, wan griep e freiri o lusu neigi yuru. Morgen zal de boot om
mi? Waarom voel ik me zo lusteloos vandaag? negen uur vertrekken.
Zou het kunnen dat ik griep te pakken heb? 5) ww. uit elkaar halen, demonteren. Fu krin a
SYN: kande.
gon bun yu mu lusu en fosi. Om een geweer
Luku dya! tussenw. alstublieft (als men iemand goed schoon te maken, moet je het eerst uit
iets aanreikt). elkaar halen.
lukuman znw. ziener, magieër, toverdokter, lusu a bal (sport) de bal een harde trap geven,
waarzegger. ZIE: bonuman; wisiman. naar het doel schieten (b.v. voetbal,
lumpia znw. loempia. basketball).
lun znw. room. Fosi den buru seri a merki, den e lusu wan schot een kogel afschieten.
puru a lun. Voordat de boeren de melk lusu futu dansen. ZIE TREFWOORD: futu.
verkopen, halen ze de room eraf. lusumbe znw. duizendpoot. (Kl. Diplopoda).
luru ww. loeren op, beloeren, in de gaten houden. A

M - m
m' maar nu gebeurt dat met een combine.
1) vnw. afkorting van mi.
mai2 znw. benaming voor een oudere Hindoestaanse
2) hulpww. afkorting van musu1.
vrouw. ZIE: babun2; kuli.
Ma1 aanspr.vorm. moeder. GEBRUIK: wordt gebruikt
Maisa znw. godin van de aarde (ze manifesteert zich
o.a. in volksverhalen en om oudere vrouwen
meestal als een vrouw). ZIE TREFWOORD: Aisa.
aan te spreken. ZIE: Sa1; Ba1; Tata; Pa. ZIE TABEL
maka
BIJ: famiriman.
1) znw. doorn, stekel. Te yu e piki rowsu, yu mu
ma2 luku bun taki den maka no sutu yu. Als je
1) vw. maar (tegenstelling), echter. Tide mi no rozen plukt, moet je oppassen dat de dorens je
man yepi yu nanga wroko, ma tamara mi niet steken.
man. Vandaag kan ik je niet helpen met het 2) znw. angel, stekel.
werk, maar morgen wel. VAN NL: maar.
maka-alata znw. stekelrat. Proechimys guyannensis
2) vw. wordt gebruikt als aandachttrekker aan het (Echimyidae).
begin van nieuwe informatie in een verhaal. makabon znw. doornstruik.
Josef teki en wefi Maria fu go nanga en na
makadroifi znw. matrozendruif (een stekelige
Betlehem. Ma Maria ben abi bere. Jozef ging
struik met witte bloemen, de vrucht is rood en
samen met zijn vrouw Maria naar Betlehem.
eetbaar)). Solanum stramonifolium
Maar Maria was zwanger. ZIE: dan1; ne; so;
(Solanaceae).
we; now.
makakapasi znw. bepaald soort gordeldier.
mahonibon znw. mahonieboom. Swietenia Dasypus kappleri (Dasypodidae). ZIE: kapasi.
mahagoni (Meliaceae). makamaka
mai1 1) znw. doornstruik. A sneki e kibri ini a
1) ww. maaien. Wan man e kon ala tu wiki fu mai makamaka. De slang verschuilt zich in
a grasi. Een man komt om de twee weken om de doornstruik. SYN: makabon.
het grasveld te maaien. 2) bw. doornachtig, vol doornen. Luku bun! A
2) ww. maaien. Fosi den ben mai den gron nanga grasi disi makamaka. Let op! Dit onkruid zit
babun-nefi, ma now den e du en nanga vol doornen.
combine. Vroeger maaide men de velden met
een sikkel,
makandra mandimandi

makandra mankeri! Zoals die gek met een houwer loopt te


1) bw. samen. Carlo nanga Evert wroko makandra
zwaaien, kan hij iemand vreselijk verwonden.
tapu a boto. Carlo en Evert werken samen op
GEBRUIK: Bij de uitspraak wordt nadruk gelegd op
de boot.
beide medeklinkers. VAR.: mamma.
2) vnw. elkaar. A sori leki den ben e libi switi
Mama Aisa znw. godin van de aarde (ze
nanga makandra. Het leek erop dat ze prettig
manifesteert zich meestal als een vrouw). ZIE
met elkaar omgingen. Den brasa makandra.
TREFWOORD: Aisa.
Ze omhelsden elkaar.
mamabere znw. moeders buik, baarmoeder. Mi
3) ww. opschieten met anderen, optrekken,
nanga mi sisa de fu wan mamabere. Mijn zuster
bijvoegen, mengen. Fos'fosi den folku ini
en ik hebben één moeder (lett: zijn van één
Sranan no ben makandra nanga densrefi.
moeders buik). VAR.: bere1.
Vroeger konden de volkeren in Suriname
mamafoto znw. hoofdstad.
niet met elkaar opschieten. ZIE: bemui.
mamafowru znw. kloek.
kon makandra ww. bij elkaar komen,
mamakerki znw. hoofdkerk.
vergaderen. Ala satra den man e kon
mamanten ['m∙an teŋ] znw. morgen, 's morgens, 's
makandra fu taki abra a wroko. Elke zaterdag
ochtends. Heri mamanten a weer ben masi en
komen de mannen bij elkaar om over het
fesi, ma now a opo pikinso. De hele morgen
werk te praten.
was het weer betrokken, maar nu is het een
makasneki znw. bosmeester. Lachesis muta
beetje opgeklaard. Mi e kan mi wiwiri
(Crotalidae). Ook bekend als kapasisneki.
mamanten yuru fosi mi e go na doro. Ik kam
makriki bnw. eenvoudig, makkelijk, gemakkelijk,
mijn haar 's morgens voordat ik naar buiten ga.
gemakzuchtig. A stuka san mi e du no makriki.
ZIE TABEL BIJ: dei.
De studie die ik volg is niet makkelijk. ZIE:
mamma bnw. zeer groot, ontzettend veel, heel erg.
tranga; hebi. VAR.: kumakriki. VAR.: mama2.
maksin mampira znw. zeer kleine bloedzuigende mug,
1) znw. magazijn, opslagplaats, depot.
steekvliegje, mampier (SN). Culicoides soorten
2) znw. magazijn (van een geweer).
(Ceratopogonidae, O. Diptera).
makti znw. macht, gezag. A sori leki lanti no abi
man1
makti ini a kondre moro. Ala sma e du san den
1) znw. man. TEGENHANGER: uma; frow.
wani. Het blijkt dat de regering geen gezag meer 2) znw. echtgenoot. TEGENHANGER: wefi.
in het land heeft. Iedereen doet wat hij wil.
man2 hulpww. in staat zijn, kunnen. Tide mi no man
malasi znw. melasse. meki a bangi gi yu, bika mi mu go na wroko. Ma
malata znw. mulat. ZIE: dogla; sambo; bonkoro. tamara mi o man. Vandaag ben ik niet in staat
malatakronto znw. half droge kokosnoot. om die bank voor je te maken omdat ik aan het
malengri werk moet. Maar morgen kan ik het wel doen.
1) bnw. lichamelijk gebrek hebbend. A man disi
ZIE: kan1.
abi wan malengri finga. A lasi wan pisi di a
man3 tussenw. uitroep van verveeldheid of afkeer.
ben e kapu sowt'meti. Deze man heeft een
Man! Mi ben mu wakti heri mamanten fosi den
verminkte vinger. Hij is een kootje
ben naki a stampu gi mi. Nou, ik moest de hele
kwijtgeraakt toen hij zoutvlees kapte. Boike no
morgen wachten voordat ik een stempel kreeg.
man prei gitara bika a abi wan malengri finga.
-man achtervg. In samengestelde woorden wordt het
Boike kan geen gitaar spelen omdat hij een
gebruikt om een persoon aan te duiden die is of
verminkte vinger heeft.
doet wat aangegeven wordt door het eerste deel
2) ww. verminken, invalide maken. A man disi no
van het woord. b.v. fufuruman (stelen-persoon)
ben waka so, ma na oto malengri en. Deze
'dief', gronman (grond-persoon) 'landbouwer',
man liep eerst niet zo gebrekkig, maar hij is
bereman (zwanger-persoon) 'zwangere vrouw',
door een auto aangereden en invalide geraakt.
breniman 'blinde', guduman 'rijkaard'.
malengrisma znw. invalide.
manari znw. vierkante, gevlochten zeef.
mama1 ['m·a] znw. moeder. GEBRUIK: de eerste
man-ati znw. moed. SYN: dek'ati.
klinker wordt meestal niet uitgesproken. ZIE
mandi ww. boos zijn, boos worden. Mi pikin brada
TABEL BIJ: famiriman.
mandi di mi taigi en taki a no mu kon nanga en
mama2 ['mam 'm∙a] bnw. zeer groot, ontzettend
susu ini a oso. Mijn broertje was boos toen ik
veel, heel erg. Na mama moni a man ben abi
hem erop wees dat hij niet met zijn schoenen
na en oso. Het was een aanzienlijk bedrag dat
aan naar binnen mocht. GEBRUIK: minder sterk
hij in huis had. Di a aksi mi fu yepi en wai en
dan ati bron. ZIE: ati bron BIJ ati1.
dyari, mi no ben ferwakti tak' na mama busi mi
mandimandi znw. onenigheid, jaloersheid. A
bo go miti. Toen hij me vroeg hem te helpen
konmakandra tapu nanga wan mandimandi. De
zijn erf te wieden, had ik niet verwacht dat ik
vergadering eindigde in onenigheid. ZIE: trobi;
zo'n bosschage zou aantreffen. Fa a lawman e
waka e swai nanga a owru, a kan gi sma mama
mandron Marwina

dyarusu. fu
mandron znw. een lange trom met lage toon.
ALGEMEEN: dron.
mangrasi znw. grassoort. Eleusine indica
(Gramineae).
mangri
1) bnw. mager. Baka di en masra dede, a ben kon
mangri. Ma saf'safri a e kisi ensrefi baka.
Nadat haar man overleden was, is ze
afgevallen. Maar langzamerhand wordt ze weer
de oude. ANT: fatu1.
2) bnw. onvruchtbaar (qua bodemgesteldheid).
mangrimangri bnw. tenger, slank. GEBRUIK: Minder
sterk dan mangri.
maniri
1) znw. manier. Yu no kan kweki pikin tapu so
wan maniri. Je kan kinderen niet op die
manier opvoeden. SYN: fasi1.
2) znw. manieren, zeden. A boi dati no abi maniri.
De jongen heeft geen goede manieren.
mankeri
1) znw. letsel, ongeluk, verwonding. A mankeri
san a kisi nanga baisigri no ori en na oso. Het
ongeluk dat hij met de fiets heeft gekregen
heeft hem toch niet thuis kunnen houden. A abi
wan mankeri na en anu. Hij heeft een letsel aan
zijn hand.
2) ww. ontbreken, missen, afwezig zijn. A moni
no sari. Feifi dusun mankeri ete. Het geld is
niet genoeg. Er ontbreekt nog vijf duizend.
Suma mankeri ete? Wie is er nog afwezig?
gi mankeri ww. verwonden. Efu yu e tan rei so,
yu o gi sma mankeri. Als je zo blijf rijden zal
je iemand een ongeluk bezorgen.
manki znw. mand. (kan zijn van riet of ander
materiaal; heeft meestal een handvat en/of een
deksel). SYN: baskita. ZIE: kurkuru.
man-nengre znw. man, manskerel. SYN: man1;
mansma.
manpikin
1) znw. jongen. Na den Lomsu skoro den manpikin
e weri blaw syatu bruku èn den umapikin e
weri wan blaw koto. Op de katholieke scholen
dragen de jongens een blauwe korte broek en
de meisjes een blauwe rok.
2) znw. zoon. Kobi ben abi tu manpikin nanga
wan umapikin. Kobi had twee zonen en een
dochter.
SYN: boi; TEGENHANGER: umapikin. ZIE TABEL BIJ:
famiriman.
manpresi znw. mannelijk geslachtsdeel.
TEGENHANGER: umapresi.
mansma
1) znw. manspersoon, man. Furu fu den wenkri
prati. Yu abi wan sei gi mansma, nanga wan
sei gi umasma. Veel winkels zijn
onderverdeeld in een afdeling voor
herenkleding en een afdeling voor
dameskleding.
2) bnw. mannelijk, mannen-. Efu yu e go dat' sei
a wenkri, yu o feni mansma krosi. Als je naar
die kant van de winkel gaat, zal je
herenkleding vinden. TEGENHANGER: umasma.
manspasi znw. emancipatiedag (1 juli). Tapu
manspasi dei furu frow e weri den anyisa nanga
den koto. Op emancipatiedag dragen vele
vrouwen hun hoofddoek en traditionele
klederdracht. SYN: ketikoti. VAR.: maspasi.
mantyi znw. mand. ZIE TREFWOORD: manki.
manwan znw. mannelijke plant of dier, mannetje.
ANT: umawan.
manya znw. mango, manja (SN). Mangifera
indica (Anacardiaceae).
mara ww. malen. Yu e mara den siri ini wan
miri meki a tron puiri. Je maalt de
graankorrels in een molen om er meel van
te maken. ZIE: miri.
marai znw.
1) marail (vogel). Penelope marail (Cracidae).
2) marail (vogel). Penelope jacquacu (Cracidae).
maraka znw. rammelaar gemaakt van een holle
kalebas. SYN: sek'seki.
marbonsu znw. naam voor enige bruine
veldwespen. Polistes soorten (Vespidae,
O. Hymenoptera). ZIE: waswasi.
maripa znw. palmsoort, ook de vrucht ervan.
Attalea maripa (Palmae). ZIE: palmbon.
marki
1) znw. (merk)teken. Poti wan marki tapu a
planga pe den mu koti en. Zet een merkteken
op de plank waar hij gezaagd moet worden.
2) znw. afdruk. Mi no sabi san den ben poti dya,
ma a sani libi wan marki na baka ini a santi.
Ik weet niet wat hier gestaan heeft, maar het
heeft een afdruk in het zand achtergelaten.
3) znw. doel, eindstreep. Yu mus du ala muiti
fu doro a marki. No meki no wan sani ori
yu na baka. Je moet alle moeite doen om
het doel te bereiken. Laat niets je ervan
weerhouden.
4) ww. markeren, van een (merk)teken voorzien.
Yu mu marki den batra di no bun moro.
Markeer de flessen die niet goed meer zijn.
5) ww. meten. Marki a tafra, kon un luku efu
a o fiti ini a uku. Meet de tafel zodat we
kunnen zien of hij in de hoek past.
6) ww. mikken, richten. Fosi yu sutu, yu mus marki
bun. Voordat je schiet, moet je goed richten.
psa marki bw. buitensporig, overmatig,
uitermate, meer dan normaal. A bigi psa
marki. Het is erg groot. Bill Gates gudu psa
marki. Bill Gates is buitensporig rijk.
markitiki znw. maatstok, duimstok, ellemaat. SYN:
doitiki.
markusa znw. verzamelnaam voor verschillende
soorten passievrucht (zoals de bigimarkusa,
blakamarkusa, gerimarkusa, paramarkusa, en
snekimarkusa). (Passifloraceae).
Marwina znw. het district Marowijne (in oost
Suriname).
Marwinaliba meki

Marwinaliba znw. Marowijnerivier. Masra Gado God, Here God. ZIE TREFWOORD: gado.
Maryanborgu znw. Mariënburg (stad in het district masusa znw. vrucht die wordt gebruikt bij het
Commewijne). Na Maryanborgu den e wroko
bereiden van masusa-aleisi. Renealmia alpinia
tyen. Op Mariënburg verwerken ze suikerriet.
(Zingiberaceae).
masi
masyin znw. machine, motor. Efu yu no ondrow a
1) ww. drukken, kneden, verpletteren, verpulveren,
masyin, a o broko es'esi. Als je de motor
indeuken. Masi a perki tron puiri. Verpulver
niet onderhoud, zal hij snel kapot gaan.
de tablet. A trapu tapu a kakalaka, masi en. Hij
mata1 znw. vijzel (grote houten). TEGENHANGER:
trapte op de kakkerlak en verpletterde hem. Yu
matatiki.
e masi droifi fu meki win. Men perst de druiven
mata2 deurmat. ZIE TREFWOORD: matamata.
uit om wijn te maken. No masi a batra, mi o lai
matamata znw. deurmat. SYN: figifutu. ZIE: papaya2.
watra ini en. Maak geen deuk in de fles, ik ga
VAR.: mata2.
er water in doen. A teki blon, a masi en, dan a
matapi znw. lang gevlochten pers die gebruikt
baka brede. Hij nam meel, kneedde het, en
wordt om het vocht uit de bittere cassave te
bakte er brood van.
verwijderen.
2) bnw. gekneusd. Mi no wani nyan a masi
matatifi znw. kies. ALGEMEEN: tifi; SYN: bakatifi.
manya disi. Ik wil deze gekneusde manje niet
matatiki znw. grote houten stamper. TEGENHANGER:
eten.
mata1.
3) ww. bezeren. Mi masi mi finga na a doro. Ik
mati
heb mijn vinger aan de deur bezeerd.
1) znw. vriend(in), kameraad. SYN: kompe.
masi ati ww. wroeging krijgen. Di a kon ferstan 2) ww. seksuele relatie tussen vrouwen. Den tu
sortu ogri a du a trawan, a sani masi en ati. sma disi e mati. Deze twee mensen zijn
Toen hij begreep wat voor kwaad hij de ander lesbisch.
aangedaan had, kreeg hij wroeging (lett:
matifasi znw. vriendschap. Luku bun nanga suma
kneedde het zijn hart).
yu e hori matifasi. Pas op met wie je
masi fesi ww. betrekken (van gezicht). Di un yere vriendschap sluit.
tak' un o abi fu wroko satra, ala sma masi en matrasi znw. matras. ZIE: papaya2; bedi.
fesi. Toen we hoorden dat we zaterdag zouden Matreti znw. Ma Retraite, een wijk in Groot
moeten werken, betrok ieders gezicht. Heri dei Paramaribo.
a weer masi en fesi. De hele dag was het weer matrosi znw. matroos. SYN: sipiman. ZIE: botoman.
betrokken. mayoro znw. majoor. ZIE: ofisiri.
maskaderi ww. verpletteren. Efu wan wagi naki a meki
puspusi, a o maskaderi en. Als een wagen de 1) ww. maken. Mi aksi a temreman fu meki wan
poes overrijdt, zal hij hem verpletteren. ZIE: bangi gi mi. Ik vroeg de timmerman om een
masi. bank voor mij te maken. ANT: broko1. VAN
maskita znw. muskiet, steekmug. (Culicidae, O. ENG: make.
Diptera). SPEC: koproprin. 2) ww. veroorzaken. Na a bigi alen fu freida
maskitakandra znw. muskietenkaars. meki tak' furu sma no kon. De zware regen
maskitaworon znw. made van een bepaalde soort van vrijdag was de oorzaak dat vele mensen
vlieg die eieren legt in levend weefsel. niet kwamen.
mason znw. müllers amazone papegaai. Amazona 3) ww. herstellen, repareren. Sensi mi meki a
farinosa (Psittacidae). oloisi, noiti moro a tan tiri. Sinds ik de klok
maspasi znw. emancipatiedag. ZIE TREFWOORD: hebt gerepareerd, is hij nooit meer stil blijven
manspasi. staan. A brom fu mi broko. Mi mus meki en
masra baka. Mijn bromfiets is kapot. Ik moet hem
1) znw. echtgenoot. Sensi di en masra gwe libi en, repareren. VAR.: meki baka.
a no teki wan tra wan. Sinds haar echtgenoot 4) hulpww. laten. Meki mi taigi yu wan sani. Laat
haar verlaten heeft, heeft ze geen andere me je iets vertellen.
genomen. TEGENHANGER: wefi. dat' meki bw. daarom (lett: dat maakt). Mi brom
2) znw. meester. Wan knekti mu du san en masra no ben abi oli. Dat' meki mi no ben man kon
e taki. Een dienstknecht moet doen wat zijn esde. Ik had geen benzine in mijn
meester zegt. ZIE: basi1. bromfietstank, daarom kon ik gisteren niet
3) aanspr.vorm. meneer, de heer. Tide neti wi o komen.
kari masra Anijs fu kon taki abra en wroko. fu sanede meki bw. waarom. Fu sanede meki yu
Vanavond hebben we meneer Anijs kon so lati? Waarom ben je dan ook zo laat
uitgenodigd om over zijn werk te praten. gekomen? (Je wist wel beter!) GEBRUIK: wordt
GEBRUIK: formeel.
retorisch gebruikt en houdt een verwijt in.
4) znw. heer. Mi Gado, mi Masra, luku san miti mi
san meki bw. waarom (lett: wat maakt of wat
tide! Mijn Heer, mijn God, kijk wat me
veroorzaakt). Mi no sabi san meki a no
vandaag is overkomen!
kon esde. Ik weet niet
waarom hij gisteren niet
meki baka mindriman

kwam. San meki den sma fu yu kon so lati? merkiman znw. melkboer.
Waarom zijn jouw mensen zo laat gekomen?
SYN: sanede.
meki baka ww. herstellen, repareren. ZIE TREFWOORD:
meki.
meki bigi bluffen, opscheppen. ZIE TREFWOORD: bigi.
meki futu dansen. ZIE TREFWOORD: futu.
meki lafu een gemaakte lach. ZIE TREFWOORD: lafu.
meki modo pronken, mode maken (SN). ZIE
TREFWOORD: modo.
meki mofo afspreken, beslissen, overeenkomen. ZIE
TREFWOORD: mofo.
meki muiti moeite doen. ZIE TREFWOORD: muiti.
meki pikin kinderen krijgen, bevallen, verwekken.
ZIE TREFWOORD: pikin2.
meki prisiri
1) feest vieren. ZIE TREFWOORD: prisiri.
2) pret maken. ZIE TREFWOORD: yowla.
meki trobi ww. ruzie maken. ZIE TREFWOORD: trobi.
meki wan kofu samenspannen, een eenheid
vormen (lett: een vuist maken). ZIE TREFWOORD:
kofu.
mekititei znw. spatader.
memre1
1) wederk.ww. zich herinneren. Mi no man
memre moro san yu ben taigi mi. Ik kan me
niet meer herinneren wat je me gezegd hebt.
2) overg.ww. herinneren aan iets. Efu yu no
memre Norbert fu go teki den pikin na skoro, a
o fergiti den. Als je Norbert er niet aan
herinnert de kinderen van school te halen,
vergeet hij het.
memre2 znw. lid. Mi no man nyan granbun bika mi
a no wan memre fu a kerki disi. Ik kan niet
deelnemen aan het Avondmaal omdat ik geen
lid ben van deze kerk.
menti znw. een of andere muntsoort (plant).
ment'watra znw. een oplossing van pepermuntolie
in water (o.a. gebruikt voor babies bij
buikklachten).
meri
1) ww. beroeren, licht aanraken. Yu si a soft ini a
ijskasi? No meri en! Zie je de frisdrank daar in
de ijskast? Raak hem niet aan! A doi fu en
hati en so tranga tak' not'noti no man meri en.
Zijn duim doet hem zo vreselijk pijn dat hij
zelfs de lichtste aanraking niet kan verdragen
(lett: dat helemaal niets het mag aanraken).
ZIE: fasi4.
2) ww. aanraken (emotioneel). Wi e begi tak'
Gado sa meri en. We bidden dat God hem zal
aanraken.
merki
1) znw. melk. Go bai tu paki merki gi mi. Wil
je even twee pakken melk voor me gaan
halen.
2) ww. melken. Ala dei den buru mus merki
den kaw fu den. Elke dag moeten de boeren
hun koeien melken.
merkikan znw. melkkan (om melk in te schenken).
merkipatu znw. melkpan (waarin je melk kookt).
merkitodo znw. bepaald soort boomkikker.
Phrynohyas venulosa (Hylidae).
mesre
1) ww. bouwen met mortel en specie, metselen.
Den man mesre brokobatra tapu a skotu. De
mannen hebben glasscherven op de schutting
vastgemetseld.
2) ww. bestrijken met cement.
3) bnw. metsel-. A e du mesre wroko. Hij
is metselaar. (lett: Hij verricht
metselwerk.)
mesre tapu ww. dichtmetselen. Fosi yu ferfi a
ososkin, yu mus mesre den olo tapu. Voordat
je het huis verft, moet je de gaten
dichtmetselen.
mesreman znw. metselaar.
meti
1) znw. dier, beest. Odo: Ala den meti fu a
busi e nyan kasaba, ma konkoni e tyari
nen. Spreekwoord: Alle dieren in het bos
eten kassave, maar het konijn krijgt de
schuld. ZIE: bus'meti.
2) znw. vlees. Mi e go na srakti-oso fu bai wan
pisi meti. Ik ga naar de slagerij om een stuk
vlees te kopen. SPEC: agumeti; ameti; diameti;
fowrumeti; kawmeti.
3) znw. vlees. Di a wagi naki en, a puru wan
bigi pisi meti fu en futu. Toen hij door de
wagen werd aangereden, kreeg hij een grote
vleeswond aan zijn been. (lett: ...sloeg hij
een grote stuk vlees van zijn been weg.)
mi pers. vnw. 1ste pers. enkelv. (ik, me, mij); bez.
vnw (mijn). Mi priti mi empi. Ik heb mijn
hemd gescheurd. Gi mi en dya. Geef hier
(lett: geef het me hier).
milyun telw. miljoen. ZIE TABEL BIJ: nomru.
milyun-milyun telw. miljoenen. ZIE TABEL BIJ:
nomru.
mindri
1) znw. midden. Te yu e bigin fu prati a
nyanyan, dan yu mu bigin na mindri. Als je
het eten gaat verdelen, moet je in het
midden beginnen. Den e piki moni fu yepi
den pôtisma na un mindri. Ze halen geld op
om de behoeftigen in ons midden te helpen.
2) voorz. tussen. Fa a boi kan psa mindri
den tu oto? Hoe kan de jongen tussen
beide auto's doorkomen?
mindribaka znw. rug. Den man e wroko sondro
empi, poti den mindribaka gi a son. De
mannen werken zonder hemd met de zon op
de rug.
mindribere znw. bovenbuik. Den pikin dis'ten
lobi weri syatu krosi san e poti den
mindribere na doro. De jonge dames van
deze tijd dragen graag korte kleding waarbij
hun buik bloot blijft.
mindrifinga znw. middelvinger.
mindrifutu znw. kruis, schaamstreek.
mindriman znw. middelaar of
tussenpersoon.
mindrineti mofo

mindrineti znw. middernacht, midden in de nacht. miti2 znw. mijt. (O. Acari). VAR.: mit'miti.
dei.
ZIE TABEL BIJ:
mit'miti ZIE TREFWOORD: miti2.
mindrisei znw. middengedeelte. A banti fu mi boro m'ma ['m∙a] znw. moeder. (variant van mama). ZIE
let' na mindrisei. Mijn band heeft precies in TABEL BIJ: famiriman.
het midden een lek. modo
mindriwan znw. middelste. 1) znw. mode. Disi ben de a modo fu mi granm'ma
mira znw. mier. Formicidae, (O. Hymenoptera). Er ten. Dit was de mode in mijn grootmoeders
zijn verschillende soorten van mieren in tijd.
Suriname, o.a. alukumira, kras'mira, papamira, 2) bnw. modieus. A boi disi modo. Ala dei a e
redimira, siseimira, sukrumira, wakawaka-mira, weri den moro moi jeansbruku. Deze jongen is
en yayomira. modieus gekleed. Elke dag draagt hij de
mira nesi znw. mierennest. mooiste jeansbroeken.
mirafroiti znw. boommiereneter. Tamandua meki modo ww. pronken, mode maken (SN). Di a
longicaudata (Myrmecophagidae). ZIE: meisje si a boi a bigin meki modo. Toen het
tamanuwa; likanu. meisje de jongen zag begon ze te pronken.
miri znw. molen, pelmolen. Fosten ala sneisi wenkri modoman znw. pronker.
ben abi wan kakaw miri. Vroeger hadden alle mofina bnw. arm, armzalig. ZIE: pôti; pina1.
Chinese winkels een cacaomolen. ZIE: mara. mofina wowoyo markt op Flora. ZIE TREFWOORD:
miri-oso znw. molen (gebouw). wowoyo.
misi1 mofinawan znw. arme, behoeftige. SYN: pôtiwan;
1) ww. missen. Mi misi fu kapu a sneki. Ik sloeg pinawan.
met een kapmes op de slang, maar ik miste mofo
hem. Sensi mi mama gwe, mi e misi en furu. 1) znw. mond. Dot'taki no mus kmoto ini yu mofo.
Sinds mijn moeder weg is, mis ik haar erg. Er mag geen vuile taal uit je mond komen.
GEBRUIK: voor handelingen en ook gevoelens.
2) znw. hapje, slok, teug. A nyanyan fu yu e smeri
2) znw. misser. Lodi ben de wan bun ontiman. Te switi. Gi mi wan mofo. Jouw eten ruikt lekker.
a sutu a no abi misi. Lodi was een goede jager. Mag ik een hap? Mi dringi wan mofo nomo.
Als hij schoot, was het altijd raak (lett: had hij Ik heb maar één slok gedronken.
geen misser. 3) znw. wat er gezegd wordt. Odo: Mama mofo
misi2 znw. meisje, vrouw, mevrouw, meesteres, na banawatra. Spreekwoord: De uitspraken
dame. Misi, skoifi yu futu pikinso meki mi psa. van een moeder zijn niet uit te wissen.
Mevrouw, kunt u uw voeten even verzetten 4) znw. bek, snavel. Odo: Kakalaka no abi leti
zodat ik er langs kan? GEBRUIK: verouderd. na fowru mofo. Spreekwoord: De kakkerlak
misi futu struikelen. ZIE TREFWOORD: futu. heeft geen rechten in de snavel van de kip.
misi mofo verspreken. ZIE TREFWOORD: mofo. 5) znw. monding, mondstuk, opening. Yu mu poti
misrefi wederk.vnw. mezelf (1ste pers. enkelv. wan planga fu tapu a mofo fu a peti. Je moet
wederk. vnw). Mi gi misrefi mankeri di mi ben de opening van de put met een plank afdekken.
e kapu den taki. Ik heb mezelf verwond toen ik ZIE: mofosei.
de takken kapte. 6) znw. punt. Kapu wan mofo gi a tiki fu poti en
miti1 na a sisibi. Maak een punt aan de stok om de
1) ww. ontmoeten. Di mi ben rei go na oso, mi bezem eraan te zetten.
miti mi brada ondro pasi. Toen ik naar huis 7) znw. het gebied vlak voor of vlak bij iets. Bari
reed, ontmoette ik mijn broer onderweg. den pikin fu den no prei na a mofo liba.
2) ww. overkomen, gebeuren. Mi no ben prakseri Waarschuw de kinderen dat ze niet te dichtbij
taki so wan sani bo miti mi tide. Ik had niet de rivier spelen. Omeni langa mi no si
gedacht dat zoiets mij zou overkomen Hendrik, dan tide un miti mofo Wanicakerki.
vandaag. Ik heb Hendrik lange tijd niet gezien, maar
3) ww. raken, bij elkaar brengen, aansluiten. vandaag hebben we elkaar vlak voor de
No meki den tu kabel disi miti, noso yu o Wanicakerk ontmoet.
bron a triki-isri. Laat deze twee kabels firi wan sma mofo ww. iemand proberen uit te
elkaar niet raken, anders gaat het horen. Di den e koiri e taki tori, a p'pa fir'firi a
strijkijzer kapot. boi mofo efu a sabi wan sani fu a moni di lasi.
miti baka ww. weerzien. Tra leisi te wi miti baka Terwijl ze wandelden en babbelden probeerde
dan wi kan taki a tori moro fara. Wanneer we de vader de jongen uit te horen of hij iets wist
elkaar weer zien kunnen we verder over deze van het verdwenen geld.
zaak praten. fon nanga mofo ww. door grootspraak iemand tot
miti kon na wan ww. aan elkaar verbinden of zwijgen brengen, overbluffen.
knopen. Teki ala den pis'pisi titei dan yu e miti hari wan mofo ww. een slok nemen. Langa a kan
den kon na wan. Neem al de stukjes touw en gi mi meki mi hari wan mofo watra. Reik me de
verbind ze aan elkaar.
mofo wowoyo mofosei

beker even aan zodat ik een slok water kan naar huis te gaan.
nemen.
puru mofo ww. herroepen of intrekken van
koti wan sma mofo ww. iemand in de rede woorden. Baka di a m'ma kosi a pikin, a bigisma
vallen, iemand onderbreken. Brada, mi no e fu sei taigi en tak' a mus puru mofo noso a pikin
koti yu mofo, ma meki mi taki a sani disi. Man, o kisi fyofyo. Nadat de moeder het kind
ik wil je niet onderbreken, maar laat me dit uitgescholden had, zei haar oude buurvrouw om
zeggen. de woorden te herroepen, anders zou het kind
langa en mofo ww. een pruimenmondje trekken. ziek worden.
Eduard langa en mofo dan a meki wan tyuri. seki mofo ww. praten. Te bigisma e taki,
Eduard trok een pruimenmondje en maakte pikin-nengre no mus seki den mofo. Wanneer de
een geluid van misnoegen. ouderen praten, moeten de kinderen zwijgen.
meki mofo ww. afspreken, overeenkomen. Fu (lett: moeten de kinderen hun mond niet
sanede yu e kragi? Fosi yu bigin wroko un ben bewegen)
meki mofo tak' na someni moni mi bo pai yu. sek'seki mofo znw. versnapering. Te un o sidon
Waarom klaag je? Voordat je met werken taki tide neti, wan pikin sek'seki mofo mus
begon, hebben we afgesproken dat ik je dit de. Wanneer we vanavond zitten te praten,
bedrag zou betalen. SYN: kruderi2. ZIE: besroiti; moeten er versnaperingen zijn.
agri. suku mofo
misi mofo ww. iets zeggen dat je niet van plan 1) bnw. aanstoot gevend, onaardig. A pikin disi
was te zeggen of beter niet had kunnen zeggen, suku mofo. Awinsi a no sabi yu, a luku yu
verspreken. A baas taigi den man fu wroko nanga sker'ai. Dit is een onaardig kind. Wie
moro tranga, ma a misi en mofo tak' afu fu den het ook is, ze kijkt iemand altijd vuil aan.
o lasi den wroko. De baas zei tegen de arbeiders 2) ww. uitdagen. Someni langa den sma fu sei e
om harder te werken, maar hij versprak zich suku mi mofo, ma mi no e piki den. De
door te zeggen dat de helft van hen ontslagen buren dagen me allang uit, maar ik geef ze
zouden worden. geen antwoord.
mofo gi wroko iemand die zijn mond niet kan taki mofo ww. een gebed uitspreken (winti
houden. Efu yu sabi taki yu mofo e gi yu cultuur). Un go miti wan grupu sma ini a berpe
wroko, dan betre un no taigi yu. Als je weet dat e taki mofo na wan grebi. We troffen op de
je je mond niet kan houden, dan is het beter dat begraafplaats een groepje mensen aan die bezig
we je niets zeggen. waren een gebed uit te spreken bij een graf.
moro mofo bw. ondraaglijk, onhoudbaar, te veel. taki wan mofo ww. zijn zegje doen. Di a kba taki
No wakti te a sani kon moro mofo fosi yu du wan mofo, a saka sidon baka. Nadat hij zijn
wan sani. Wacht niet totdat het je te veel wordt zegje gedaan had, ging hij weer zitten.
voordat je er iets aan doet. ZIE: yere skin. tapu wan sma mofo ww. iemand de mond
naki mofo ww. de hand op de mond leggen (om te snoeren, het zwijgen opleggen. Di un si taki a e
voorkomen dat hetgeen men gezegd heeft plaats taki sani san no fiti, un tapu en mofo gi en.
vindt; het gaat gepaard met het tikken op de Toen we merken dat hij dingen zei die niet
mond). Di a taigi mi taki a o dede, mi taigi en geschikt waren, legden we hem het zwijgen op.
fu naki en mofo. Toen hij me zei dat hij zou wasi mofo ww. tanden poetsen. Te mi opo te
sterven, zei ik hem de hand op zijn mond te mamanten, mi e wasi mi mofo. Als ik 's morgens
leggen. opsta, poets ik mijn tanden.
nanga opo mofo bw. verbaasd, met open mond. mofo wowoyo het terrein voor de centrale markt.
Nanga opo mofo un ben sidon luku a ZIE TREFWOORD: wowoyo.
televisie. We zaten met open mond te kijken mofobuba znw. lippen. ZIE: mofo.
naar wat er op de televisie gebeurde. mofodoro bw. voor de deur, voorerf, straat voor het
nyan wan sma nanga mofo ww. zo praten dat huis. Te neti mi granmama e sidon na
de tegenpartij geen gelegenheid krijgt iets mofodoro e taki tori nanga birfrow. 's Avonds
terug te zeggen. No taki nanga a man dati. A o zit oma met de buurvrouw voor de deur te
nyan yu nanga en mofo. Praat niet tot de man. babbelen.
Hij geeft je de gelegenheid niet te spreken. mofokoranti znw. gerucht, onzeker bericht,
poti takru mofo kwaad veroorzaken door ergens geruchtenmolen. Mofokoranti taki na den
negatief over te praten, ongeluk voorspellen. skowtu srefi kiri a man. Geruchten doen de
SYN: poti ogri mofo.
ronde dat de politie de man zelf gedood heeft.
psa mofo ww. iets doen wat verboden is. Fa a boi mofoneti znw. avondschemering, vooravond (van
psa en p'pa mofo, a ben syen fu go baka na oso. 6:00 tot 7:30 nm). A: O lati yu o kon na oso? B:
Omdat de jongen gedaan had wat zijn vader Te mofoneti. A: Hoe laat kom je thuis? B: In de
hem verboden had, schaamde hij zich om vooravond.
terug mofosei znw. monding, mondstuk, opening.
mofoyari monki

mofoyari znw. de laatste weken van het jaar. bitawiwiri, klarun, gomawiwiri, tayawiwiri,
TEGENHANGER: bakayari.
moi
1) bnw. mooi, knap (van uiterlijk), aardig (n.b. het
woord kan herhaald worden om nadruk te
leggen.). Tide yu e weri wan moi empi.
Vandaag draag je een mooi hemd. A enki fadon
tapu mi moi moi empi. De inkt is op mijn hele
mooie hemd gevallen. ANT: takru.
2) ww. mooi maken, versieren. (variant van
moimoi).
moimoi ww. mooi maken, versieren. Den man
moimoi a oso fu a friyaridei. Ze hebben het huis
versierd in verband met de verjaardag. VAR.:
moi.
moismoisi znw. muis. Mus musculus (Muridae).
moismoisi-awari
1) znw. opossumsoort. Marmosa einerea
(Didelphidae). ZIE: awari.
2) znw. kortstaart opossum. Monodelphis
brevicaudata (Didelphidae). ZIE:
awari.
mokro znw. moker.
moksi
1) ww. mengen, vermengen. A dresi disi yu mus
moksi nanga pikinso watra. Dit medicijn
moet je in een beetje water oplossen. ANT:
prati.
2) bnw. gemengd. Fosi, den boi nanga den
umapikin no ben go na a srefi skoro, ma now
moro furu fu den skoro na moksi skoro.
Vroeger gingen jongens en meisjes niet naar
dezelfde school, maar nu zijn de meeste
scholen gemengd. Mi no man feni a buku san
yu aksi bika ala den buku moksi ini a kasi. Ik
kan het boek niet vinden dat je me gevraagd
hebt omdat alle boeken door elkaar in de kast
liggen.
moksi kon na wan ww. verzamelen, bij elkaar
komen. Den bigiman fu a kondre moksi kon na
wan fu taki abra den nowtu fu a kondre. De
notabelen zijn bij elkaar gekomen om de
problemen van het land te bespreken.
moksi meti bnw. met gemengde soorten vlees. Gi
mi wan tyauw min moksi meti. Geef me een
tjauw min met verschillende soorten vlees.
GEBRUIK: het wordt meestal gebruikt bij
gerechten in Chinese restaurants.
moksi-aleisi znw. éénpansgerecht van rijst met:
pesi, of groente, en (gedroogde) garnalen, en/of
vis en (gezouten of gedroogd) vlees, en/of
kokosmelk en pepers.
moksimoksi ww. dooreen mengen. A blaka nanga
weti ferfi, yu mus moksimoksi en te a tron grijs.
Je moet de zwarte en de witte verf grondig
mengen totdat het grijs wordt.
moksipatu
1) znw. gerecht met verschillende groenten en/of
vlees dooreen gemengd. A nyanyan san mi
bai esde ben de wan moksipatu. A ben abi
waranfisi, sowt'meti, agumeti, monigreba znw. geldwolf, rijkaard. A man dati na
nanga sowt'fisi. A ben switi! Het wan monigreba. A gridi gi moni. Die man is een
eten dat ik gisteren gekocht had, geldwolf. Hij zoekt alleen maar geld.
bestond uit verschillende moniman znw. iemand die veel geld heeft en het op
groenten en vlees. Er was buitensporige wijze uitgeeft. ZIE: guduman.
bitawiwiri, klaroen, gomawiwiri, monisaka znw. geldzak.
tajerblad, gerookte vis, monitori znw. financiële zaken.
zoutvlees, varkensvlees en zoute monki1 znw. verzamelnaam voor verschillende
vis. Het was lekker! soorten van apen. Cebidae. SPEC: babun1;
2) znw. een maaltijd waarbij
verschillende gerechten
worden opgediend. Di mi
granmama friyari a bori ala
sortu sani: pon, pastei,
los'fowru, doksi, bami, nasi,
pindasupu,
moksi-aleisi, kari kon. A ben
de wan trutru moksipatu.
Toen mijn grootmoeder jarig
was, kookte ze allerlei
gerechten: pom, pastei,
geroosterde kip, eend, bami,
nasi, pindasoep, moksi-aleisi,
enzovoorts. Het was echt een
overvloedige maaltijd.
momenti znw. moment, ogenblik.
moni
1) znw. geld. Fosi mun tapu dan
ala mi moni kba. Voor de
maand om is heb ik geen geld
meer. SYN: sensi1.
2) znw. loon, salaris. Ala yari lanti
e opo a moni fu den lantiman.
Elk jaar verhoogt de overheid
de salarissen van de
ambtenaren.
dorosei moni znw. vreemd geld, buitenlandse
valuta.
papira moni znw. bankbiljet. ZIE: pikinmoni.
wroko moni ww. geld verdienen.

TABEL 4:
Moni Muntstukken
en bankbiljetten
af’sensi halve cent
sensi cent
koprosensi cent
bigisensi 2 1/2 cent
loto 5 cent
doni 10 cent, 10 dollar
kwartyi 25 cent
tyawa 25 cent, 25 dollar
banknotu 50 cent
bank 50 cent, 50 dollar
golu/kolu gulden
dala dollar
dala 2 1/2 gulden
barki 100 dollar
doi 1000 dollar

monibon znw. geldboom. Mi no abi


a monibon. Ik heb geen
geldboom.
monki mus

bergikeskesi; bisa; monkimonki; keskesi; gron nanga aleisi. De kinderen morsten rijst
kwata; saguwenke; wanaku. ZIE: yapyapi. over de hele vloer.
monki2 znw. moot, part (b.v. van citrusvrucht). ZIE 2) bnw. slordig, vies, smerig. Den sma disi
TREFWOORD: montyi.
morsu. Ala sei yu e si wan lo dot'doti sani.
monkimonki znw. doodskopaapje, Deze mensen zijn slordig. Overal zie je
doodshoofdaapje, eekhoornaap. Saimiri rommel.
sciureus (Cebidae). ZIE: monki. motyo
monkimonki-kersi znw. Surinaamse kers, geribde 1) znw. hoer, slet, prostituee. ZIE: huru.
kers. Eugenia uniflora (Myrtaceae). De 2) ww. hoereren.
bladeren worden gedroogd en voor medicinale 3) bnw. veel relaties hebbend. Aladi a frow e libi
doeleinden gebruikt. wan krin libi, den sma e konkru taki a e libi
montyi znw. moot, part (b.v. van citrusvrucht). No wan motyo libi. Hoewel die vrouw een
koti a apresina. Piri en ini montyi gi mi. Snij behoorlijk leven leidt, zeggen de mensen dat ze
de sinaasappel niet. Verdeel hem in partjes veel relaties heeft.
voor me. Te yu bai wan bigi fisi, yu kan aksi a motyokampu znw. bordeel, hoerentent. SYN:
man fu koti en ini montyi gi yu. Wanneer je een motyotenti.
grote vis koopt, kun je de man vragen om het motyolibi znw. zedeloos gedrag, immoraliteit. Mi
voor je in moten te snijden. no man nanga a motyolibi fu en moro. Ik kan
monyo ww. overvloedig zijn, wemelen van, stikken haar zedeloos gedrag niet meer verdragen. SYN:
van. Piren ben monyo ini a watra. Het water hurulibi.
wemelde van piranha. Kawna abi apresina? motyop'pa znw. vrouwenverleider, iemand die
Brada, apresina e monyo dape. Zijn er vrouwen verleidt. ZIE: huruman.
sinaasappelen te Commewijne? Meneer, daar motyotenti znw. bordeel, hoerentent. SYN:
zijn sinaasappels in overvloed. SYN: lai1. motyokampu.
mope znw. varkenpruim (fel geeloranje, zure vrucht; mow znw. mouw. VAN NL: mouw.
wordt meestal gestoofd of tot sap verwerkt). mu hulpww. moeten. ZIE TREFWOORD: musu1.
Spondias mombin (Anacardiaceae). muiti
morgu tussenw. groet bij komen en weggaan in de 1) znw. moeite.
morgen uren; goedemorgen. GEBRUIK: In 2) znw. bezwaar. Tide mi no abi muiti fu leni yu
Paramaribo zegt men liever goedemorgen. ZIE: mi oto. Vandaag heb ik er geen bezwaar tegen
kuneti; adyosi; nafun; odi. je mijn auto te lenen. SYN: trobi.
morisi znw. palmsoort. Mauritia flexuosa (Palmae). meki muiti ww. moeite doen. Mi meki someni
ZIE: palmbon.
muiti fu kisi a rijbewijs. Ik heb zoveel moeite
mormo znw. knikker. SYN: yowka. gedaan om een rijbewijs te krijgen.
moro mumui bnw. nieuwsgierig. Yu no mu mumui so. Je
1) onbep.telw. meer. Poti moro watra ini a embre. moet niet zo nieuwsgierig zijn. SYN: bemui.
Doe meer water in de emmer. mun
2) bw. meer. Fa a alen kon, mi no ben man 1) znw. maand. Te mun tapu yu o kisi a moni.
kon moro. Omdat het regende, kon ik niet Eind van de maand krijg je dat geld.
meer komen. 2) znw. maan.
3) bw. geeft de vergrotende trap, -er. Mi brada munde znw. maandag. ZIE TABEL BIJ: wiki1.
moro langa. Mijn broer is langer. munduku znw. maandverband. A mu weri wan
4) ww. overmeesteren, te zwaar zijn. A wroko disi munduku bika a de na en futu. Ze moet
e moro mi. Dit werk is te zwaar voor mij. SYN: maandverband dragen omdat ze ongesteld is.
hebi. munkenki
moro nanga moro bw. steeds (meer), 1) znw. volle maan. Te furu mun de, dan yu kan si
herhaaldelijk. Moro nanga moro a watra e a munkenki fruk'fruku bakadina. Tijdens volle
kren ini a liba. Het water in de rivier wordt maan is de maan heel vroeg 's middags te zien.
steeds hoger. 2) znw. maneschijn. Kon un go koiri pikinso. A
(moro) ... moro -er dan. Mi brada (moro) langa neti moi, munkenki de. Laten we een beetje
moro mi. Mijn broer is langer dan ik. gaan wandelen. Het is een mooie avond met
moro ... wan geeft de overtreffende trap, -ste. Mi maneschijn.
brada na a moro langa wan. Mijn broer is de munsiki znw. menstruatie, maandelijkse
langste. ongesteldheid. ZIE: de na en futu.
moro mofo ondraaglijk, te veel. ZIE TREFWOORD: muru1 znw. moer. TEGENHANGER: bowtu2.
mofo. muru2 znw. baarmoeder. SYN: bere1.
morsu murudresi znw. medicijn voor baarmoederklachten.
1) ww. vies maken, morsen. Den pikin morsu a murusiki znw. baarmoederziekte.
heri
mus hulpww. moeten. ZIE TREFWOORD: musu1.
mus'dei naki poku

mus'dei znw. 's morgens vroeg, tussen 3:00 en 5:00 moeten ze naar school.
uur v.m. ZIE TREFWOORD: musudei. musu2 znw. muts. ZIE: ati2; anyisa.
mus'dei-mamanten znw. 's morgens vroeg, tussen musudei znw. 's morgens vroeg, tussen 3:00 en 5:00
3:00 en 5:00 uur v.m. ZIE TREFWOORD: musudei.
uur v.m. (Het kan ook betekenen na 12:00 uur 's
musu1 hulpww. moeten. Mi mu go koti mi wiwiri. Ik nachts.). VAR.: mus'dei-mamanten. ZIE TABEL BIJ:
moet mijn haar laten knippen. Ala den mama dei.
mus tyari den pikin fu go teki spoiti. Alle
musye znw. een bejaarde Creoolse vrouw (wordt
moeders moeten hun kinderen laten vaccineren.
ook gebruikt als aanspreektitel). ZIE: grani; oma.
Te den pikin tapu fo yari, den mus fu go na
VAN NL: moesje.
skoro. Als de kinderen vier jaar oud zijn,

N - n
na1 ww. zijn. Den tu man na skowtu. De twee ZIE TREFWOORD: abi.
mannen zijn agenten. GEBRUIK: Wordt alleen
nafun tussenw. avondgroet bij het komen,
gebruikt in de tegenwoordige tijd. ZIE: de1.
goedenavond. GEBRUIK: In Paramaribo zegt men
na2 liever goedenavond. ZIE: morgu; adyosi; kuneti;
1) voorz. voorzetsel dat de plaats aanduidt. Mi e go
odi.
na mi mama oso. Ik ga naar mijn moeders huis.
nagri znw. kruidnagel.
Mi de na mi mama. Ik ben bij mijn moeder.
nai ww. naaien. Mama e nai krosi gi ala en pikin.
Poti a sensi a tapu a tafra. Leg het geld op de
Moeder naait kleren voor al haar kinderen. ZIE:
tafel. GEBRUIK: Na kan ook met andere
nanai; kleriman; sneiri.
voorzetsels gebruikt worden, b.v. na ini 'in', na
naki
tapu 'op', enz. VAR.: a3.
1) ww. slaan, uitkloppen. Kaba! Mi o naki yu!
2) voorz. bij. San den sma ben du fosi te yu
Houd op! Ik sla je, hoor! Go naki a figifutu gi
ben kari wan bigisma na en nen? Wat deed
mi na dorosei. Klop die mat even buiten voor
men vroeger als je een volwassene bij zijn
me uit. ZIE: fon; tuma. VAN ENG: knock.
naam noemde?
2) ww. kloppen. Yu mus naki pikin tranga na a
3) lidw. geeft nadruk op een zinsdeel dat vooraan
doro fu Ba Dofi bika a no e yere so bun moro.
in een zin wordt geplaatst. Na kon yu e kon kba
Je moet hard op de deur van Ba Dofi kloppen
fu teki a moni? Kom je nu al het geld halen? Na
want hij hoort niet zo goed meer.
yu fufuru mi moni! Jíj hebt mijn geld gestolen!
3) ww. botsen. Di mi e kon na wroko, mi si tu oto
Na drape un mus go. Dáár moeten we heen.
naki tapu a uku fu Tourtonnelaan. Op weg
na3 bep. lidw. enkelv. (de, het). ZIE TREFWOORD: a2. naar het werk zag ik twee auto's op elkaar
na di vw. omdat. Na di den dagu bari so mi no kon botsen op de hoek van de Tourtonnelaan. SYN:
ini a dyari. Omdat de honden zo blaften, ben ik bòks.
het erf niet op gegaan. SYN: bikasi; fu di.
fu naki dagu bnw. in overvloed, overvloedig.
na doro buiten. ZIE TREFWOORD: doro1. Nyanyan de fu naki dagu! Er is een overvloed
na fesi ZIE TREFWOORD: fesi2. aan eten! SYN: bogobogo.
1) daarvoor, voorafgaand.
naki wan ... ww. met iets slaan. Di mi trapu tapu
2) vooraf.
a man futu, a naki mi wan kofu. Toen ik op de
na fu
man zijn voet trapte, gaf hij mij een stomp. Mi
1) ww. behoren tot, behoren aan, toebehoren, in het
naki a sneki wan tiki, dan mi trowe en abra a
bezit zijn van. A wagi na fu mi. De auto is van
skotu. Ik sloeg de slang met een stok en
mij. A man disi na fu NPS. Deze man behoort
gooide hem over de schutting.
tot de NPS. Alliance nanga L'Espérance ben
naki dron de trom spelen, trommelen. ZIE
de fu wan famiri. Alliance en L'Espérance
TREFWOORD: dron.
waren in het bezit van één familie. GEBRUIK: na
naki dyap karweitjes opknappen. ZIE TREFWOORD:
fu is de tegenwoordige tijd. De verleden tijd is
dyap.
ben de fu.
naki en tongo smakken met lippen of tong. ZIE
2) ww. afkomstig uit. A man disi na fu Galibi.
TREFWOORD: tongo.
Deze man komt uit Galibi.
naki kofu vechten, vuistslag. ZIE TREFWOORD: kofu.
nafu ['na∙f] hulpww. niet hoeven (afkorting van no
naki mofo de hand op de mond leggen. ZIE
abi fu). I naf' waka yu wawan, mi sa kon nanga
TREFWOORD: mofo.
yu. Je hoeft niet alleen te lopen, ik zal met je
naki papira formulier invullen. ZIE TREFWOORD:
meegaan. A: Mi mus kon baka? B: No, yu nafu.
papira.
A: Moet ik terugkomen? B: Nee, het hoeft niet.
naki poku slaginstrument bespelen. ZIE TREFWOORD:
poku.
naki spoiti nene

naki spoiti injectie geven, injecteren. ZIE TREFWOORD: de kleren vochtig maken voordat je ze kan
spoiti.
strijken.
naki tapu dichtslaan. ZIE TREFWOORD: tapu1. 2) bnw. vochtig, kleverig. GEBRUIK:
naki wan blaka een blunder slaan. ZIE TREFWOORD: normaal uitgesproken.
blaka.
3) bnw. doordrenkt. GEBRUIK: uitgesproken
naki wan kofu een stomp geven. ZIE TREFWOORD: met nadruk.
kofu.
ne vw. duidt aan dat iets op hetzelfde tijdstip
naki wan konkrutitei bellen, telefoneren. ZIE
gebeurd. Di mi opo a doro, ne mi si Hendrik e
TREFWOORD: konkrutitei.
kon. Toen ik de deur open deed, zag ik net (op
naki wan wèt een wet uitvaardigen. ZIE TREFWOORD:
dat moment) dat Hendrik eraan kwam. ZIE:
wèt.
dan1.
nak'naki ww. meermalen slaan. Aka a fensre, noso
nefi znw. mes. SPEC: bredenefi. ZIE: forku; spun;
a o nak'naki te winti e wai. Zet het venster op
owru2.
de haak, anders zal het heen en weer slaan in
nefiman znw. messentrekker. SYN: hariman.
de wind.
nefo
namku bw. voornamelijk. ZIE TREFWOORD: funamku.
1) znw. neef (zoon van broer of zuster). GEBRUIK:
nanai ['n∙aⁱ] znw. naald.
jongens zeggen ook soms ne.
nanai-olo znw. oog van een naald. 2) znw. neef (zoon van oom of tante). ZIE TABEL BIJ:
nanasi znw. ananas. Ananas comosus famiriman.
(Bromeliaceae). neigi telw. negen. ZIE TABEL BIJ: nomru.
nanga di fu neigi rangtelw. negende.
1) vw. en. Boiki p'pa ben kweki fowru nanga wan
neigitenti telw. negentig. ZIE TABEL BIJ: nomru.
kaw. Boiki's vader hield kippen en een koe.
neki
ZIE: èn. VAR.: anga2.
1) znw. nek, hals.
2) voorz. met, samen met. Mi go nanga mi
2) znw. keel. SYN: gorogoro. VAR.: inineki.
brada na foto. Ik ging met mijn broer naar de
neki-olo
stad. ANT: sondro.
1) znw. keelgat.
3) voorz. tegen, in strijd met. Mi no sabi san a abi
2) znw. halsopening. Mi lobi a bosroko ma a
nanga mi. Mi no du en noti. Ik weet niet wat
neki-olo smara. Ik vind de trui leuk, maar
hij tegen me heeft. Ik heb hem niets gedaan.
de halsopening is te nauw.
Mi no lobi go satra mamanten na foto fu di mi
neleki voorz. net als, alsof. A man disi abi 90 yari
no man nanga a dyugudyugu. Ik ga niet graag
kba. Mi denki tak' neleki den brada fu en, a o
op zaterdagmorgen naar de stad daar ik niet
dede nanga 100 yari. Deze man is al 90 jaar
tegen de drukte kan.
oud. Ik geloof dat hij, net als zijn broers, de
nanga krin ai klaarwakker. ZIE TREFWOORD: ai1.
honderd wel zal halen. Mi no e firi switi. Mi abi
nanga opo mofo verbaasd. ZIE TREFWOORD: mofo.
a firi neleki wan sani o psa. Ik voel me niet op
nangra
mijn gemak. Ik heb het gevoel alsof er iets zal
1) znw. nagel (van de hand of voet). GEHEEL: finga.
gebeuren. SYN: soleki.
2) znw. klauw (van een dier).
neleki fa voorz. net zoals. Den boi disi e wroko
naniwagi znw. lijkwagen voor de armen. GEBRUIK:
tranga neleki fa den p'pa ben wroko tranga.
bestaat nu niet meer.
Deze jongens werken hard, net zoals hun vader
napi znw. bepaald soort aardvrucht. Dioscorea
dat deed.
trifida (Dioscoreaceae). ALGEMEEN:
nen
gron-nyanyan.
1) znw. naam. ZIE: fesinen.
nasi znw. gerecht van gebakken rijst met groenten en
2) onoverg.ww. heten. A: Fa a langa boi nen san
vlees. (Nasi is afkomstig van het javaans woord
e lon dape? B: A nen Jerrel. A: Hoe heet die
dat rijst betekent. Echter wordt met nasi in het
lange jongen die daar rent? B: Hij heet Jerrel.
algemeen verwezen naar gebakken rijst, zelfs
ZIE: kari.
die van de Chinese restaurants afkomstig.). ZIE:
tyari nen
aleisi.
1) ww. iemands naam dragen. Mi tyari mi mama
nati
nen. Ik draag mijn moeders naam.
1) ww. nat maken. Alen nati mi te mi krosi dropu.
2) ww. zondebok zijn, de schuld krijgen. Odo: Ala
Ik
bus'meti e nyan kasaba, ma konkoni e tyari
werd kletsnat door de regen. VAN NL: nat.
nen. Spreekwoord: Alle bosdieren eten
2) bnw. nat. A empi fu mi nati; mi no man weri en.
kassave, maar het konijn krijgt de schuld.
Mijn hemd is nat; ik kan het niet aantrekken.
nene znw. oudere kinderverzorgster of huisbediende,
nat'nati
grootmoeder, oude vrouw. GEBRUIK: wordt niet
1) ww. vochtig maken, besprenkelen. Yu mu
meer zo vaak gebruikt. ZIE: gangan; musye. ZIE
nat'nati den krosi fosi yu kan triki den. Je moet
TABEL BIJ: famiriman.
nengre noso-olo

nengre no wan pe znw. nergens. ZIE TREFWOORD: presi.


1) znw. neger. SYN: krioro; blakaman.
no wan presi nergens. ZIE TREFWOORD: presi.
2) bnw. Creools. nofo telw. genoeg. A batra abi nofo watra. Er zit
3) znw. man. Tranga nengre no de dape. Daar genoeg water in de fles.
zijn geen sterke mannen. VAR.: man-nengre.
nofotron bw. dikwijls, vaak genoeg. Mi bari en
4) znw. Sranan Tongo. A man disi e taki soso
nofotron fu no waka nanga den boi dati. Ik heb
nengre. Deze man spreekt alleen maar
hem vaak genoeg gewaarschuwd om niet met
Sranan Tongo. SYN: nengretongo.
die jongens op te trekken.
nengredoro znw. ingang (naar achtererf). Meestal noiti bw. nooit, nimmer. Noiti mi kisi ini mi prakseri
een smalle doorgang van gebruikte zinkplaten.
taki so wan sani bo psa. Ik had nooit kunnen
nengregron znw. kostgrond. SYN: nyangron. ZIE:
denken dat zoiets zou gebeuren.
gron.
noko znw. hoogste punt van een gebouw, nok, top.
nengrekondre znw. Afrika. SYN: Afrikakondre.
nomo
nengrenoto znw. sawarinoot. Caryocar nuciferum 1) bw. slechts, echter, maar. Mi go wan leisi
(Caryocaraceae). Ook bekend als sawarinoto.
nomo na Nickerie. Ik ben slechts een keer
ZIE: noto.
naar Nickerie geweest. VAN ENG: no more.
nengre-oso znw. kleine erfwoning. SYN: prasi-oso. 2) bw. echter, maar. Nomo di a bigin taki, a
nengre-oso sabi specifieke kennis van zaken trawan ati bron. Toen hij echter begon te
betreffende de Afro-Surinaamse cultuur. praten, werd de ander boos. SYN: dan1; ma2.
nengre-oso siki bepaalde ziekteverschijnselen nomonomo bw. voortdurend, aldoor maar.
waarvan men gelooft dat de oorzaak op cultureel Nomonomo mi taki nanga a pikin fu a leri na
vlak ligt. SYN: nengresiki. skoro. Ik zeg voortdurend tegen het kind dat ze
nengresiki znw. geestesziekte, psychische goed haar best moet doen op school. SYN:
aandoeningen die behandeld moeten worden dorodoro2.
door een toverdokter. Datra dresi no e yepi nomru znw. nummer, getal.
nanga nengresiki. Medicijnen van de dokter nono tussenw. uitdrukking van ontkenning, nee,
helpen niet bij psychische aandoeningen. ZIE: helemaal niet. Wi o wroko tide te siksi yuru?
datrasiki. VAR.: nengre-oso siki. Nono, tamara baka. Zullen we vandaag tot zes
nengretongo znw. Sranan Tongo. SYN: nengre. uur werken? Nee, morgen weer. Yu denki tak'
nengre-uma znw. negerin. SYN: blaka-uma. Anansi ben teki leri fu a sani disi? Nono. A no e
nesi znw. nest. kba nanga a gridifasi fu en. Denk je dat Anansi
neti znw. tijd tussen zonsondergang en zonsopgang, lering hieruit getrokken heeft? Helemaal niet!
nacht. Den srudati lasi dri dei nanga tu neti ini Hij leert zijn gulzigheid niet af. ZIE: kwet'kweti.
a busi. De soldaten waren drie dagen en twee noordsei znw. noord, het noorden. ZIE: zuidsei;
nachten verdwaald in het bos. A e teki neti oostsei; westsei.
meki dei. Gezegde: Hij werkt dag en nacht noso1 znw. neus. Mi noso e lon. Ik heb een loopneus
(lett: hij maakt van de nacht een dag.) Te neti (lett: mijn neus loopt). ZIE: nosobonyo;
yuru dan birman nanga en frow lobi go teki nosolinga; noso-olo.
wan koiri. De buurman en zijn vrouw zijn bro noso ww. neus snuiten. A boi no sabi fu bro
gewend 's avonds een wandeling te maken. ZIE en noso ete. De jongen kan zijn neus nog
TABEL BIJ: dei.
niet snuiten.
niri znw. nier. broko noso ww. een heerlijk aroma verspreiden.
nyan en niri ww. zich ergeren of storen aan iets. A broin bonki san birfrow bori tide broko mi
no noso! De bruine bonen die de buurvrouw
1) bw. niet, geen. Mi no man kon tamara. Ik kan
vandaag kookte roken heel lekker.
morgen niet komen. No wan enkri sma kon hari noso
tide. Geen enkel persoon is vandaag gekomen. 1) ww. de neus ophalen, snotteren. Fa a abi a
2) tussenw. uitdrukking van ontkenning, nee, neen. frikowtu, a e hari en noso heri dei. Omdat
A: Yu o kon tamara? B: No, mi no o kon. A: hij verkouden is snottert hij de hele dag.
Kom je morgen? B: Nee, ik kom niet. VAR.: 2) ww. de neus optrekken voor iets. Te wan sani
nono. no fiti en ai, a e hari en noso. Als iets niet naar
3) tussenw. vragend partikel waarop men een haar zin is, trekt ze haar neus ervoor op.
bevestiging verwacht. A film ben span, no?
noso2 bw. anders, of, indien niet. Yu no mus go
De film was spannend, hè?
drape noso yu o kisi mankeri. Je moet daar niet
4) tussenw. duidt verwondering aan. A: I yere tak'
heen gaan anders krijg je een ongeluk.
a man dati dede? B: No! Fa a du dede? A: Heb
nosobonyo znw. neusbeen.
je gehoord dat die man is overleden? B: Echt
nosolinga znw. neusring.
waar? Hoe is het gebeurd?
noso-olo znw. neusgat. VAR.: nos'oro.
no wan telw. geen enkel, niet één. A no abi no wan
pikin. Ze heeft geen enkel kind. ZIE: noti.
nos'oro nyanprei

TABLE 5: Telwoorden
1 wan 22 tutenti-na-tu ...
2 tu 23 tutenti-na-dri 110 wan hondro nanga tin
3 dri 24 tutenti-na-fo 111 wan hondro nanga erfu
4 fo 25 tutenti-na-feifi 112 wan hondro nanga twarfu
5 feifi 26 tutenti-na-siksi 113 wan hondro nanga tin-na-dri
6 siksi 27 tutenti-na-seibi 114 wan hondro nanga tin-na-fo
7 seibi 28 tutenti-na-aiti ...
8 aiti 29 tutenti-na-neigi 200 tu hondro
9 neigi 30 dritenti 300 dri hondro
10 tin 31 dritenti-na-wan ...
11 erfu 32 dritenti-na-tu 1.000 wan dusun
12 twarfu … ...
13 tin-na-dri 40 fotenti 1.000.000 wan milyun
14 tin-na-fo 50 feifitenti
15 tin-na-feifi 60 siksitenti Rangtelwoorden
1ste 16 tin-na-siksi 70 seibitenti fosi
2de 17 tin-na-seibi 80 aititenti di fu tu
18 tin-na-aiti 90 neigitenti 3de di fu dri
19 tin-na-neigi 100 wan hondro 4de di fu fo
20 tutenti 101 wan hondro nanga wan 5de di fu feifi
21 tutenti-na-wan 102 wan hondro nanga tu …

nos'oro znw. neusgat. ZIE TREFWOORD: noso-olo.


Johan! Dat is een probleem waar Johan mee
notarsi znw. notaris. zit! SYN: problema; dyam; broko-ede; trobi.
noti onbep.vnw. niets. A: San psa nanga yu? B: Noti
nyamprei ww. onbezorgd plezier maken,
no psa nanga mi. A: Wat is er met jou aan de
verheugen. ZIE TREFWOORD: nyanprei.
hand? B: Met mij is niets aan de hand. ZIE:
nyamsi znw. bepaald soort aardvrucht. Dioscorea
not'noti.
alata (Dioscoreaceae). ALGEMEEN: gron-nyanyan.
notmuskati znw. nootmuskaat, muskaatnoot.
ZIE: napi; swit'patata. VAR.: yamsi.
not'noti vnw. helemaal niets. Yu e plei bigi arkiman,
nyamsi-bredebon broodvruchtboom. ZIE
ma yu no man taigi mi not'noti fu san a
TREFWOORD: bredebon.
boskopuman taki dape. Je doet je voor als een
nyan
goede luisteraar, maar je kan me niet eens
1) ww. eten, vreten. Mi bai wan paki kuku ma a boi
vertellen wat de spreker daar gezegd heeft.
nyan den alamala. Ik heb een pakje koek
GEBRUIK: Sterker dan noti.
gekocht, maar de jongen heeft ze allemaal
noto znw. noot. SPEC: paranoto; inginoto; nengrenoto;
opgegeten. Den woron nyan ala den rutu fu
sawarinoto; babun-noto; sketnoto.
den siri. De wormen hebben alle wortels van de
now bw. nu, thans. Fosi yu ben bai wan bruku jonge plantjes opgevreten. ZIE: nyanyan.
bunkopu, ma now yu e pai diri fu en. Vroeger
2) ww. figuurlijk betekent het opmaken,
waren broeken goedkoop, maar nu moet je er
verkwisten, genieten. A nyan fakansi na
veel voor betalen. ANT: fosi. ZIE: nownow.
bakrakondre. Hij genoot zijn vakantie in
nownow bw. meteen, nu meteen, op dit moment. Nederland. A nyan ala en moni. Hij heeft al
(nu) direct. Yu mu kon nownow! Je moet zijn geld verkwist. A e nyan pina. Ze lijdt
meteen komen! Mi yere tak' nownow srudati e gebrek.
feti nanga skowtu fu teki a kondre. Ik hoor dat 3) ww. lijden. A e nyan pina. Ze lijdt gebrek.
op dit moment soldaten en agenten in gevecht nyan en niri zich ergeren of storen aan iets. ZIE
zijn om de macht in het land. SYN: wantron; TREFWOORD: niri.
wantewante.
nyan wan sma nanga mofo zo praten dat de
nownowde bw. nu, thans, op dit ogenblik. tegenpartij geen gelegenheid krijgt iets terug te
Nownowde soso verkiezing tori e taki. zeggen. ZIE TREFWOORD: mofo.
Momenteel praat men alleen over de nyangron znw. kostgrond. SYN: nengregron. ZIE:
verkiezingen. gron.
nowtu znw. nood, probleem, moelijkheid. Mi de nyanman znw. veelvraat, gulzigaard, schrok,
klar'klari fu yepi den sma di de na nowtu vreetzak. ZIE: akanswari.
trutru. Ik sta klaar om mensen te helpen die nyan-oli znw. spijsolie.
echt in nood zijn. Dati na wan nowtu di kon nyanprei [nʸam 'přeⁱ] ww. onbezorgd plezier
miti maken, verheugen. GEBRUIK: verouderd. ZIE:
nyansani ogri-ati

prisiri; breiti.
klein uitgevallen dit jaar. Ze zijn niet zo groot
nyansani znw. eetwaar, voedsel, levensmiddelen. als vorig jaar. SYN: nyofi.
nyanyan znw. spijs, eten, voedsel, voer. Nyanyan nyun bnw. nieuw. Mi papa e rei wan nyun wagi.
ben de fu naki dagu. Er was eten in overvloed. Mijn vader rijdt een nieuwe auto. ANT: owru1.
gi nyanyan ww. te eten geven, voeden, voeren. nyunmun znw. nieuwe maan.
Fa a no fa mi o feni wan fasi fu gi den pikin nyunsu znw. nieuwsbericht. Leti a radio fu un arki a
nyanyan. Ik zal alle moeite doen om een nyunsu na ini Sranan Tongo. Zet de radio even
manier te vinden de kinderen te voeden. Ala aan zodat we naar het nieuws in het Surinaams
dei Karin ben mus gi den fowru nyanyan. Elke kunnen luisteren.
dag moest Karin de kippen voeren. nyunyari znw. nieuwjaarsdag.
puru a nyanyan na wan sma mofo iemand het nyunyun bnw. fonkelnieuw, gloednieuw,
brood uit de mond stoten. splinternieuw. Baya! Esde mi libi mi nyunyun
nyofi bnw. heel klein. Fu sanede yu bai den slipper na doro, dan dagu nyan en. Verdorie! Ik
nyofinyofi apresina disi? Yu ben mu piki moro heb gisteren mijn splinternieuwe slippers
grofu wan. Waarom heb je deze kleine buiten laten liggen en de honden hebben ze stuk
sinaasappels gekocht? Je had grotere moeten gebeten.
nemen. SYN: nyoni. VAR.: nyofinyofi. nyunyun pikin pasgeboren kind. ZIE TREFWOORD:
nyofinyofi ZIE TREFWOORD: nyofi. pikin2.
nyoni bnw. heel klein. Den froktu nyoni a yari disi.
Den no bigi leki a yari di psa. De vruchten zijn

O - o
o1 hulpww. duidt de toekomende tijd aan. No span. odo znw. spreekwoord, spreuk.
Mi o tyari en kon tamara. Maak je niet bezorgd. koti odo ww. een spreekwoord gebruiken.
Ik zal het morgen meebrengen. ZIE: sa2.
ofa bw. hoe, op welke wijze, maar soms ook wat of
o2 bw. wordt in combinatie gebruikt met bnw. om waarom. ZIE TREFWOORD: fa1.
een vraag in te leiden, b.v. o fara 'hoe ver', o ofisiri znw. officier. SPEC: kapten; komandanti;
bradi 'hoe breed', o langa 'hoe lang', o hei 'hoe korpu; loiki2; mayoro; syant.
hoog}, o lati 'hoe laat', enz. O fara a de fu go ofrandi znw. offerande. GEBRUIK: verouderde
na skoro? Hoe ver is het naar school? O bradi kerktaal; tegenwoordig gebruikt men in de kerk
Srananliba de? Hoe breed is de het Nederlandse woord offer; bij de winti
Surinamerivier? godsdienst gebruikt men paiman.
o3 tussenw. uitroep van verbazing. Anansi taki: Ooo, ogri
na dya mati Dede e libi? A taki: Ai, na dya mi e 1) bnw. ondeugend. A ogri boi fu mi broko wan
libi. Anansi zei: O! Dus hier woont de Dood? grasi baka. Die ondeugende jongen van me
Hij zei: Ja, hier woon ik. heeft al weer een glas gebroken. ZIE: takru;
o langa hoelang. ZIE TREFWOORD: langa1. kwai. VAR.: hogri.
o lati hoe laat. ZIE TREFWOORD: lati1. 2) bnw. slecht, gemeen, gevaarlijk, kwaad. Te yu
obe znw. palmsoort en ook de vrucht ervan (men e go neti na foto, yu mu luku bun nanga den
haalt olie uit de pitten). Elaeis guianensis ogri boi. Als je 's avonds naar de stad gaat,
(Palmae). ZIE: palmbon. moet je oppassen voor de slechte jongens.
obia znw. magisch geneesmiddel. 3) znw. ongeluk, iets kwaads. A begi fu no wan
obiaman znw. medicijnman, toverdokter, genezer ogri no miti en na pasi. Hij bad, dat hem geen
(priester) in de winti religie. kwaad zou overkomen onderweg.
odi ogri-ai
1) znw. groet, gegroet. Tide un kisi odi fu 1) znw. boze oog.
Arnie. Vandaag hebben we de groeten van 2) znw. ziekte vooroorzaakt door het boze oog.
Arnie gekregen. TEGENHANGER: adyosi. ZIE: (Het is een bekend bijgeloof dat iemand een
kuneti; morgu; nafun. ander ziek kan maken door hem met het boze
2) tussenw. dag. Di a doro na oso, a taki: Odi, oog aan te kijken. Ook beweert men dat
tanta; odi, omu. Toen hij thuis kwam, zei baby's het boze oog kunnen krijgen als je hen
hij: Dag, tante; dag, oom. GEBRUIK: bewondert.).
tegenwoordig zegt men gewoon: dag. ogri-ati
taki odi ww. groeten, de groeten doen. Te yu go 1) znw. kwaadaardigheid, wreedheid. Yu mus abi
na oso, taki yu masra odi gi mi. Als je naar bun ogri-ati fu luku wan sma dan yu sutu en
huis gaat, groet dan je man voor me. SYN: bari kiri. Je moet wel heel slecht zijn om iemand
odi; gi odi. aan te
ogridu ondrosei

kijken en hem dan dood te schieten. komen.). ZIE: yowka.


2) bnw. kwaadaardig, hartstochtelijk, slecht. Den olo-olo
ogri-ati sma dati e fufuru èn kiri sma. Die 1) znw. veel gaten. Luku bun, a pasi disi lai olo-olo.
slechte mensen stelen en vermoorden Let op, deze weg heeft vele gaten.
anderen. SYN: takru-ati. 2) bnw. vol gaten. A olo-olo pasi disi no switi
ogridu znw. kwaad, slechte daden. SYN: takrudu. fu rei. Deze weg vol gaten is niet prettig om
ogriman znw. boosdoener, misdadiger. te rijden.
ogrimeti znw. wild dier dat mensen aanvalt. SYN: olotifi znw. rotte kies.
kras'meti. oma
ogriwan znw. boosdoener. 1) znw. grootmoeder. SYN: granm'ma.
a ogriwan znw. de boze, de duivel. ZIE: didibri. 2) aanspr.vorm. aanspreektitel voor een
ogriyeye znw. demon, boze geest. SYN: takruyeye. oudere vrouw. ZIE: musye. ZIE TABEL BIJ:
okasi znw. gelegenheid, kans. Mi wani taki nanga a famiriman.
baas, ma mi no feni wan bun okasi ete. Ik wil omeni telw. hoeveel. Omeni sma de? Hoeveel
met de baas spreken, maar ik heb nog geen mensen zijn er? Mi no sabi omeni sma o kon. Ik
goede gelegenheid gevonden. weet niet hoeveel mensen er zullen komen.
okro znw. oker. Hibiscus esculentus (Malvaceae). omeni langa bw. hoelang. Yu sabi omeni langa
Odo: Ef' yu lobi okro, yu mu lobi en siri tu. mi e sidon wakti dya, ma zuster no e kari mi.
Spreekwoord: Geen rozen zonder doornen. Weet je hoelang ik hier zit te wachten? Maar
(lett: Als je van oker houdt, moet je ook van de zuster roept me niet binnen. GEBRUIK: omeni
haar zaden houden.) langa is sterker dan olanga.
okrobrafu znw. okersoep.
omeni langa kba bw. allang. A: Den birti fu yu e
olanga bw. hoelang. Olanga yu o tan gwe? Hoelang prei poku tranga. B: Brada, omeni langa kba.
blijft u weg? Mi no man taki olanga a boi ben
A: Je buren hebben hun muziek hard staan. B:
abi fu wakti bus. Ik kan niet zeggen hoelang de
Man, dit is allang zo.
jongen op een bus moest wachten.
omu
olati bw. hoe laat. Olati un de? Hoe laat is het? Den 1) znw. oom. ZIE TABEL BIJ: famiriman.
no taigi mi olati mi mu kon. Ze hebben me niet 2) znw. Chinese winkelier, aanspreekvorm voor
gezegd hoe laat ik moet komen. Chinese winkelier. Go na omu go bai tu
oleif brede gi mi. Ga bij de Chinese winkelier
1) znw. Indische jujube (vruchtsoort). even twee broden voor me kopen. GEBRUIK:
Zizyphus jujuba (Rhamnacaea). Men noemt de vrouw van de Chinese
2) znw. olijf (zoals bekend in Europa). Olea winkelier Misi Amoi.
europea (Oleaceae). ondro
oleif-oli znw. olijfolie. 1) voorz. onder. A dagu didon ondro a tafra.
oleifbon znw. olijfboom. De hond ligt onder de tafel. ANT: tapu3.
oli 2) ww. onderdoen. Fu sanede meki yu
1) znw. spijsolie. Poti oli ini a pan gi mi. Doe wat ondro yusrefi gi a man? Waarom doe jij
olie in de pan. SYN: nyan-oli. ZIE: fatu1. zo onderdanig? ZIE: saka ensrefi.
2) znw. smeersel, olie. Mi lobi oli gi a pikin. Ik ondro-anu znw. oksel.
heb het kind met olie ingesmeerd. SPEC: kronto- ondrobere znw. onderbuik.
oli; oleif-oli; baby-oli; kastroli. ondrobosroko znw. onderborstrok.
3) znw. benzine. A brom fu yu abi oli? Heb je ondrobruku znw. onderbroek.
benzine in je (bromfiets)tank? ondrofeni
olilampu znw. olielampje. SYN: kokolampu. ZIE: 1) ww. ondervinden, ervaren. Te yu go na ini
karsin-oli. srudati, yu o ondrofeni fa a de. Als je in de
olo znw. gat, kuil, opening. Boro wan olo gi mi, dan militaire dienst gaat, zul je wel
mi kan anga a lampu. Maak een gaatje voor ondervinden hoe het daar is.
me zodat ik de lamp kan ophangen. 2) znw. ervaring, ondervinding, wijsheid. Mi
krabu wan olo ww. een kuil graven (bijv. als een leri ondrofeni fu no smoko. Ik heb door
hond). ZIE: diki. ondervinding geleerd om niet te roken.
oloisi znw. horloge, klok. ondrofeni tori znw. verhaal met een moraal,
luku oloisi ww. klok kijken. Betje no sabi luku leerrijk verhaal.
oloisi ete. Betje kan nog geen klok kijken. ondrofutu znw. voetzool. ZIE: futu.
olometi znw. knikkerspel waarbij men met een rèis ondrokoto znw. onderrok.
de knikkers probeert te raken. (Om het ondrokrosi znw. ondergoed, onderkleding.
moeilijker te maken wordt er een kuiltje (olo) ondroneki znw. hals.
gemaakt waarin de knikkers terecht kunnen ondronyan bw. op een smadelijke manier. ZIE
TREFWOORD: ondroyan.
ondrosei bw. beneden, onderin, onderkant. ANT:
ondrosuku opokuku

tap'sei. ZIE: gron.


2) aanspr.vorm. aanspreektitel voor een
ondrosuku oudere man.
1) ww. onderzoeken. Skowtu e ondrosuku a tori.
ope bw. waar, op welke plaats. GEBRUIK: verouderd;
De politie onderzoekt de zaak.
men zegt nu liever pe.
2) znw. onderzoek. Nanga a heri ondrosuku san
Opete znw. god van het luchtruim die zich
datra du, toku a no feni noti. Ondanks het
manifesteert in de gedaante van een aasgier.
grondig onderzoek dat de dokter gedaan
Soms ook tingifowru-winti genoemd.
heeft, heeft hij toch niets kunnen vinden.
opo1
ondrow 1) ww. opendoen, openmaken, openzetten. Opo
1) znw. onderhoud (in goede staat). Odo:
a doro gi mi. Zet de deur even open. A
Bigimemre abi ondrow fanowdu.
waran! Opo a oso. Het is warm! Zet de
Spreekwoord: Hoogmoed komt voor de val.
deuren en vensters open. ANT: tapu1.
(lett: hoogmoed heeft onderhoud nodig)
2) bnw. open. A fensre opo. Het venster staat open.
2) ww. onderhouden (in goede staat houden). Efu 3) ww. openen, openmaken. Fosi den
yu no ondrow a masyin, a o broko es'esi. Als wrokoman kon na wroko, a waktiman opo
je de motor niet onderhoudt, zal hij snel ala den doro. Voordat de arbeiders in de
kapot gaan. werkplaats komen, maakt de portier alle
ondroyan bw. smadelijk; op een smadelijke manier. deuren open. ANT: sroto.
Ini a WK Duitsland wini Saudi Arabia 4) bnw. open. I no abi fu go teki a sroto. A doro
ondroyan. Tijdens de WK leed Saudi Arabia opo kba. Je hoeft de sleutel niet te gaan
een smadelijke nederlaag tegen Duitsland . halen. De deur is al open.
VAR.: ondronyan.
5) ww. opklaren. Heri mamanten a weer ben
ondroyapon znw. onderjurk. masi en fesi, ma now a opo pikinso. De hele
onfu znw. oven. morgen was het weer betrokken, maar nu is
ongoloku het een beetje opgeklaard.
1) znw. ongeluk, tegenspoed. Odo: Ongoloku no wai opo ww. openwaaien. A winti wai a fensre
e blaka leki alen. Spreekwoord: Een ongeluk opo. Door de wind waaide het raam open.
ligt in een klein hoekje. (lett: Een ongeluk is opo2
niet zwart als een regenbui.) 1) ww. opstaan. Te mi e opo te mamanten, mi e
2) bnw. ongeluk hebben. A man disi ongoloku. go wasi wantron. Als ik 's morgens opsta, ga
Ala yuru sani e miti en. Deze man heeft altijd ik direkt in bad. Opo! Sta op! ANT: didon;
ongeluk, hem overkomt telkens wat. ANT: sidon.
koloku. 2) ww. spruiten, opkomen. Luku fa a karu e opo
oni so moi. Kijk hoe mooi dat koren opkomt. SYN:
1) znw. honing. sproiti. ZIE: gro.
2) znw. honingbij, korfbij. Apis mellifera opo3
(Apidae, O. Hymenoptera). VAR.: onifrei. 1) ww. optillen. Opo a saka aleisi èn poti en tapu
3) znw. angelloze bij. (Apidae, O. Hymenoptera). tafra. Til de zak rijst even op en zet hem op
VAR.: onifrei.
de tafel. ANT: saka2.
onifrei 2) ww. verhogen. Ala yari lanti e opo a moni fu
1) znw. honingbij. Apis mellifera (Apidae, den lantiman. Elk jaar verhoogt de overheid de
O. Hymenoptera). salarissen van de ambtenaren. ANT: saka2. ZIE:
2) znw. verzamelnaam voor verschillende hei1.
angelloze soorten van bijen. (Apidae, O. opo4 ww. beginnen. Un n'e go opo a tori dati moro.
Hymenoptera). ZIE: waswasi. We zullen niet opnieuw met dat verhaal
onigodo znw. bijennest. beginnen.
onti opo doro een onverwachte gelegenheid. ZIE
1) ww. jagen. ZIE: luru. VAN ENG: hunt. TREFWOORD: doro1.
2) znw. jacht. A ontiman go na onti, so a feni opo oso leeg huis. ZIE TREFWOORD: oso.
wan bofru fu kiri. De jager ging op jacht en opo presi ZIE TREFWOORD: presi.
schoot een tapir. 1) lege plaats.
ontidagu znw. jachthond. 2) vakature, lege positie (in een bedrijf).
ontigon znw. jachtgeweer. opo tnapu ZIE TREFWOORD: tnapu.
ontiman znw. jager. 1) opstaan.
oostsei znw. oost, het oosten. ZIE: westsei; noordsei; 2) rechtop zetten.
zuidsei. opokuku ww. opkoken (bijv. suikerwater, soep,
opa rijst, melk, enz.). A: Luku ef' a merki no e
1) znw. grootvader. SYN: granp'pa. kuku-opo ete. B: Mama, a sani e opokuku
kba. A: Kijk of de melk aan de kook komt. B:
Mama, hij kookt al. ZIE: bori;
kuku2. VAR.:
opolangi ososma

kuku-opo. VAN NL: opkoken.


ori ensrefi ww. zich beheersen, zich bedwingen,
opolangi znw. vliegtuig. Tide a opolangi e lusu tu
zich in toom houden. Mi p'pa no ben man ori
yuru. Vandaag vertrekt het vliegtuig om twee
ensrefi. Ala pikin sani ben e meki a kisi atibron.
uur. SYN: isrifowru; kisi.
Mijn vader kon zich niet beheersen. Om het
opo-opo
minste of geringste werd hij boos. Di mi no ben
1) znw. feest, viering. Wan opo-opo ben de na mi
man hori misrefi moro, mi priti en wan klap.
oso. Er was een feest bij me thuis. A yari disi,
Toen ik mezelf niet meer kon bedwingen gaf ik
mi no wani no wan opo-opo. Dit jaar wil ik
hem een klap.
geen enkel feest vieren.
ori ai na tapu strak aankijken. ZIE TREFWOORD: ai1.
2) znw. drukte, fanfare. Den meki tumsi opo-
ori baka ondersteunen. ZIE TREFWOORD: baka1.
opo, ma not'noti den no du. Ze maakten wel
ori bere zwanger raken. ZIE TREFWOORD: bere1.
veel drukte, maar ze hebben niets gedaan.
ori doro volharden, volhouden. ZIE TREFWOORD: doro3.
opo-oso
ori kerki een kerkdienst houden. ZIE TREFWOORD:
1) znw. tractatie bij het bereiken van het hoogste
kerki.
punt van een huis in aanbouw. De gewoonte
ori na ati een wrok koesteren tegen iemand. ZIE
is een bloemetje of vlag te spijkeren op de
TREFWOORD: ati1.
eerste kap, waarbij er een drankje gesprenkeld
ori na baka ZIE TREFWOORD: baka3.
wordt. Daarna wordt er wat gedronken.
1) achterhouden.
2) znw. inwijding bij het betreden van een nieuw
2) tegenhouden, weerhouden.
huis, oftewel bij verhuizing naar een ander
ori na spotu voor de gek houden. ZIE TREFWOORD:
huis; open huis.
spotu.
opruru
ori stan ww. standhouden, weerstand bieden. Den
1) znw. rel, onrust, oproer, oploop. SYN:
srudati ori stan langa fosi den gi densrefi abra.
dyugudyugu.
De soldaten hielden lang stand voordat ze zich
2) znw. lawaai, rumoer. Efu yu yere a opruru san
overgaven.
den pikin ben e meki na gron! Als je het
ori wakti ZIE TREFWOORD: wakti.
lawaai hoorde dat de kinderen beneden
1) wacht houden, bewaken.
schopten!
2) op de uitkijk staan.
3) bnw. lawaaierig, luidruchtig, rumoerig. Na soso
ori wan ai tapu letten op, in de gaten houden. ZIE
opruru sma e go luku futbal na Engeland. In
TREFWOORD: ai2.
Engeland gaan alleen luidruchtige mensen
oso
naar een voetbalwedstrijd. SYN: bradyari.
1) znw. woning, huis, tehuis. ZIE: tanpresi.
orga 2) znw. huishouden, de mensen die in een
1) ww. regelen, organiseren. huis wonen. Ala oso kan kisi wan pakket.
2) znw. organisatie.
Elk huishouden kan een pakket krijgen.
ori broko-oso znw. bouwvallige woning, krot.
1) ww. houden, tegenhouden, vasthouden. Ori a opo oso znw. leeg huis.
kasi fu a no fadon. Houd de kast tegen zodat
-oso achtervg. Met zelfstandige naamwoorden om
hij niet omvalt. A m'ma ori a pikin na en anu.
het soort gebouw aan te duiden. bv. datra-
De moeder hield het kind vast bij de arm. ANT:
oso (lett: dokter-huis) 'kliniek', doti-oso (lett:
lusu. VAR.: hori.
klei- huis) 'een soort wespennest'.
2) ww. pakken, vastpakken. Hori a fufuruman
osodresi znw. huismiddel, zelfgemaakt(e)
gi mi! Pak de dief! SYN: kisi2; grabu.
geneesmiddel. ZIE: dresi.
3) ww. houden, bewaren. Mi no abi en fanowdu
osofowru znw. scharrelkip, huiskip (SN). Gallus
moro. Yu kan ori en. Ik heb het niet meer
domesticus (Phasianidae). Yu mus bori wan
nodig. Je mag het houden. Ori a moni gi mi te
osofowru langa bika a meti tai. Een huiskip
leki mi kon baka. Bewaar dit geld voor mij tot
moet je lang koken want het vlees is taai.
ik terug kom. Wan koniman no e ori moni na
ALGEMEEN: fowru.
oso. A e poti en na bangi. Een wijs persoon
osokrosi znw. huiskleren. Di mi kmopo na wroko,
bewaart geen geld in huis. Hij zet het op de
mi puru mi wrokokrosi dan mi weri mi
bank.
osokrosi. Nadat ik van het werk kwam, deed ik
4) ww. houdbaar zijn. Son nyansani yu mus
mijn kleren uit en trok mijn huiskleren aan.
nyan wantron. Den no e ori langa. Sommige
ososkin znw. buitenmuren van een huis.
etenswaren moet je meteen nuttigen. Ze zijn
ososkrati eigengemaakte chocolade, meestal in
niet lang houdbaar.
rechthoekige vorm. ZIE TREFWOORD: skrati.
5) ww. een relatie of verhouding hebben. Di mi
ososma znw. de mensen die in een huis wonen, maar
si den tu sma disi wantu leisi makandra, mi
ook degene die er vaak komen; iemand die
kon ferstan taki den e hori. Toen ik beide
geregeld over de vloer komt. Den ososma fu
mensen een paar keer samen had gezien
begreep ik dat ze een relatie hadden.
osowroko palmbon

Serena na sma san lobi prisiri. De huisgenoten (Crotalidae). Ook bekend als labaria of rasper.
van Carmen zijn mensen die van plezier houden. VAR.: owrukukusneki.
osowroko znw. huishoudelijk werk. owrukuku2 znw. uil. (Tytonidae, Strigidae). Er zijn
osoyuru znw. huishuur. Mi e pai a eiginari a verschillende uilensoorten in Suriname, o.a. de
osoyuru na bigin fu ala mun. Ik betaal de kerkuil, of puspusi-owrukuku, de bril- of
eigenaar de huishuur aan het begin van iedere maskeruil, of krabu-owrukuku, de zwart-wit
maand. SYN: yuru-oso. gestreepte uil, of peniblaka-owrukuku, en de
oten gestreepte ransuil, of penitutu-owrukuku.
1) bw. wanneer. Oten wi o drai go baka? Wanneer owrukukusneki znw. lanspuntslang. ZIE TREFWOORD:
keren we terug? owrukuku1.
2) vw. wanneer. Yu kan kon oten yu wani. Je owruten bnw. niet meer in de mode, ouderwets.
kunt komen wanneer je wilt. Boiki bigin lafu di a si a owruten susu san
oto znw. auto, voertuig. ZIE: wagi. VAN NL: auto. Ruben ben weri. Boiki begon te lachen toen hij
owktu bw. ook, eveneens. A birti disi na de ouderwetse schoenen zag die Ruben aan
Charlesburg, ma den e kari en Crepi owktu. had.
Deze buurt heet Charlesburg, maar men zegt
owruwan znw. oude, oudere. Den yonguwan mus
ook Crepi. Etym: een combinatie van het
saka densrefi gi den owruwan. De jongeren
Nederlands ook en het Sranan Tongo tu.
moeten zich aan de ouderen onderwerpen. Mi
owru1
feni tak' den owruwan ben moro bun. Ik vindt
1) bnw. oud. Te yu kon owru yu e bigin kensi. Als je
dat de ouden beter waren.
oud wordt, wordt je kinds. ANT: yongu.
owruyari
2) ww. oud worden. Mi e owru kba. Ik wordt al
1) znw. 31 december, oudejaarsdag.
oud. 2) znw. de dag voor een verjaardag.
owru2 znw. houwer, kapmes. Mi no man wai a grasi owruyari boketi een ruiker die gegeven wordt een
nanga a owru disi. A dede. Ik kan het gras niet dag voor een verjaardag. ZIE TREFWOORD: boketi.
met dit kapmes maaien. Het is bot. ZIE: owruyari pikin kind geboren op 31 december. ZIE
babun-nefi1; ambeiri.
TREFWOORD: pikin.
owrukuku1 znw. lanspuntslang. Botrops atrox

P - p
Pa aanspr.vorm. aanspreektitel voor een schulden te betalen.
vooraanstaand persoon. ZIE: Tata; Ba1; Ma1; Sa1.
2) znw. betaling, beloning. Te wi tnapu na fesi
ZIE TABEL BIJ: famiriman.
Gado, dan wi alamala o kisi a paiman fu den
padi znw. padie, ongepelde rijst. sani san un ben du. Wanneer we voor God
pagara staan, dan zullen we allemaal de beloning
1) znw. vuurwerk bestaande uit een groot krijgen voor de dingen die we gedaan
aantal rotjes die in serie verbonden zijn. hebben.
2) znw. groot knalvuurwerk. ZIE: bombel; finpeiri.
ferplekti paiman een schuld waar je niet
pai
onderuit kan komen.
1) ww. betalen. Fosi yu ben pai den botoman
pakani-aka znw. wurgarend. Morphnus guianensis
wan kwartyi fu abra a liba. Vroeger moest je
(Accipitridae).
de bootslieden een kwartje betalen om de
paki1 znw. pak, pakje. Omu abi sukru, ma a o seri
rivier over te kunnen steken.
wan paki nomo gi yu. De winkelier heeft suiker,
2) znw. betaling, loon. Te mun tapu den
maar hij verkoopt maar één pak per persoon.
wrokoman e kisi den pai. Eind van de maand
paki2 znw. pak. Domri e weri wan blaka paki tide.
krijgen de arbeiders hun loon. SYN: moni.
De dominee draagt vandaag een zwart pak.
3) znw. offer aan een god of geest.
pakira znw. halsband peccarie. Tayassu tajacu
tyari wan pai ww. een offer brengen. Di a
(Dicotylidae). ZIE: pingo.
bonuman koti a luku, a taigi mi tak' mi mus tyari
pakro
wan pai. Toen de medicijnman zijn diagnose
1) znw. slak. (Kl. Gastropoda).
gesteld had, zei hij me dat ik een offer moest 2) znw. slakkehuis. ZIE: skropu.
brengen.
pakro-aka znw. slakkenwouw. Rostrhamus
paiman sociabilis (Accipitridae).
1) znw. schuld. Mi no kan kba ala mi moni, bika
paksoi znw. een soort bittere bladgroente. Brassica
mi mu pai someni paiman ete. Ik kan niet al
chinensis (Brassicaceae).
mijn geld opmaken, want ik heb nog heel wat
palmbon znw. diverse geslachten en soorten
palmbomen. (Palmae). SPEC: bambam-maka;
Palmsonde pari

bugrumaka; keskesmaka; kronto; kumbu; kon papa. Den mu trangatranga ete. Ik houd er
maripa; morisi; obe; pramaka. niet van om manjes te eten als ze zacht zijn
Palmsonde znw. Palmzondag. ZIE: Paska. geworden. Ze moeten nog een beetje hard zijn.
palmtaki znw. tak van een palmboom. VAR.: papapapa.
palulu papa2 ['p∙a·] znw. vader. GEBRUIK: de eerste klinker
1) znw. paloeloe. Heliconia soorten (Musaceae). wordt meestal niet uitgesproken. ZIE TABEL BIJ:
2) znw. grote paloeloe. Phenakospermum famiriman.
guianense (Strelitziaceae). Ook bekend papapapa bnw. papperig. ZIE TREFWOORD: papa1.
als bigipalulu. papasneki znw. tapijtslang, boa constrictor. Boa
pampun znw. pompoen. Cucurbita moschata constrictor (Boidae). Ook bekend als
(Cucurbitaceae). daguwesneki of gadosneki.
pan znw. koekepan (met of zonder steel). ZIE: patu. papaya1 znw. papaja. Carica papaya (Caricaceae).
pangi znw. lendendoek, overslagrok (meestal papaya2 znw. gevlochten slaapmat. Tide neti mi o
gedragen door Boslandcreoolse vrouwen). ZIE: bradi wan papaya gi den pikin, meki den kan
kamisa. sribi. Vanavond leg ik een papajamat neer voor
pankuku znw. pannekoek. de kinderen om op te slapen. ZIE: bedi.
panti papayabon znw. papajaboom. (Caricaceae).
1) ww. verpanden. Mi no ben abi moni so mi papira
panti mi keti. Ik zat zonder geld dus heb ik 1) znw. papier.
mijn ketting verpand. 2) znw. diploma, document. Den papira fu yu
2) znw. pand. Mi kan gi yu a moni, ma dan yu no bun. Je documenten zijn niet in orde.
mu libi wan sani leki panti na baka. Ik kan je naki papira ww. formulier invullen. Skowtu naki
het geld lenen, maar dan moet je iets als papira ma den poti a tori ini fergitibuku. De
pand achterlaten. politie heeft proces verbaal opgemaakt maar
poti na panti iets als onderpand geven. A: San doet niets aan de zaak.
psa? Yu lasi yu oloisi? B: No, mi poti en na papira moni bankbiljetten. ZIE TREFWOORD: moni.
panti. A: Wat is er gebeurd? Ben je je horloge papira-owru znw. houwer met een brede punt.
kwijt? B: Nee, ik heb het in pand gegeven. papitodo znw. onkruidkikker. Scinax rubra
pant'oso ['pant o∙ so] znw. pandjeshuis. (Hylidae).
panya Para znw. het district Para (ten zuiden van
1) ww. verspreiden, uitspreiden. A nyunsu panya Paramaribo).
ini a foto. Het nieuws is over de hele stad paragrasi znw. grassoort. Brachiaria purpurascens
verspreid. A oli panya tapu a watra. De olie (Gramineae).
verspreidde zich over het water. parakoranti znw. groot cassavebrood. ZIE:
2) ww. uit elkaar vallen, opblazen, verpletteren. kasababrede.
Den sutu a boto panya. Ze hebben de boot paramarkusa znw. een zoete markoesasoort die
opgeblazen. A grasi fadon panya. Het glas voornamelijk voorkomt in het savannegebied
is versplinterd. van Para (de zoete oranje vruchten kunnen zo
panya opo priti opo bnw. opwindend, spannend. uit de hand gegeten worden). Passiflora
Sonde mi o go na Colakreek, bika na tin laurifolia (Passifloraceae). ZIE: markusa.
pokugrupu o de dape. Dan na panya opo priti Paranengre znw. bewoner van de Parastreek.
opo. Zondag ga ik naar Colakreek, want er paranoto znw. paranoot. Bertholletia excelsa
zullen tien muziekgroepen optreden. Het wordt (Lecythidaceae). Ook bekend als inginoto. ZIE:
opwindend. noto.
panya-agra znw. hagelkorrel, schroot. ZIE: tumofo pardon
gon. 1) znw. vergiffenis, vergeving.
panyapanya 2) tussenw. pardon, excuseer. Pardon, meneer.
1) ww. ordeloos verspreiden. Te mi m'ma e bori, a Yu kan dribi pikinso? Pardon, meneer. Kunt u
e panyapanya dot'sani ini a heri kukru. Als wat opschuiven?
mijn moeder kookt, verspreidt ze de vaat door gi pardon ww. vergeven, vergiffenis schenken. A
de hele keuken. mama gi a pikin pardon fu den ogri san a ben
2) bw. ordeloos verspreid. Ala pisi fu a masyin du. De moeder vergaf het kind het kwade dat ze
dya, ma den didon panyapanya ini a kamra. gedaan had.
Alle onderdelen van de motor zijn er, maar ze parelkrara znw. parel.
liggen ordeloos in de kamer. pari
papa1 1) ww. pagaaien, met een pagaai roeien. Na wan
1) znw. pap. switi sani fu si fa den busnengre e pari den
2) bnw. papperig. Mi no lobi nyan manya te den kruyara. Het is fijn om te zien hoe de
Bosnegers
pasa pepe

hun korjalen met pagaaien roeien. ZIE: lo1. (Solanaceae). Meki den nyan den ptata, mi sa
2) znw. pagaai. Den busnengre lobi fu moimoi nyan tonton. Gezegde: Laten ze hun aardappels
den pari. De Bosnegers houden ervan om hun maar eten, ik eet tomtom. VAR.: ptata2.
pagaaien te versieren. 2) znw. bataat (een tropisch knolgewas), zoete
pasa1 ww. gebeuren, vóórkomen. ZIE TREFWOORD: psa1. patat. Ipomoea batatas (Convolvulaceae).
pasa2 voorz. voorbij, langs. ZIE TREFWOORD: psa2. SYN: swit'patata. ZIE: napi; yamsi.
pasensi znw. geduld. Den pikin fu a ten disi no abi patataloso znw. grasluis. Trombicula soorten
pasensi. Den wani ala sani wantewante. (Trombiculidae, O. Acari).
Kinderen van deze tijd hebben geen geduld. Ze patawa znw. palmsoort (van de vruchten wordt sap
willen alles direct hebben. Odo: Te yu abi gemaakt). Oenocarpus bataua; Oenocarpus
pasensi, yu o si mira bere. Spreekwoord: Als je oligocarpa (Palmae). Ook bekend als
geduldig bent, kan je de buik van de mier zien. patawakumbu.
(d.w.z. Geduld is de sleutel tot overwinning.)
patron znw. patroon. SYN: lai2. ZIE: kugru; bugru;
pasi znw. weg, straat, pad. agra; kroiti.
gi pasi ww. toestemming geven. Lanti no gi den patu
sma pasi fu seri sani na mofo wowoyo. De 1) znw. pan, pot (SN). Mi no bori mi patu ete. Ik
regering heeft de mensen geen toestemming heb nog niet gekookt (lett: Ik heb mijn pot nog
gegeven om hun waren voor de markt te niet gekookt.) VAN ENG: pot.
verkopen. 2) znw. knalpot.
koti pasi ww. de weg afsnijden, een kortere weg patyapatya bnw. drassig. Baka a bigi alen, a heri
nemen. SYN: boro2. bakadyari ben patyapatya. Na de zware
koti pasi gi ww. uit de weg gaan, vermijden. Te a regenval was het hele achtererf drassig.
si mi, a e koti pasi gi mi. Als hij me ziet, gaat pe
hij me uit de weg. 1) bw. waar. Pe yu e go? Waar ga je naartoe?
lasi pasi ww. verdwalen, verdwaald zijn. Den sma 2) vw. waar. Mi e tan pe a skowtu-oso de. Ik woon
dati sabi a busi. Noiti den lasi pasi. Die waar de politiepost is.
mensen kennen het bos. Ze zijn nooit 3) znw. plaats, plek. Mi no go no wan pe. Ik ben
verdwaald. naar geen enkele plaats geweest. GEBRUIK: Het
GEBRUIK: Het kan ook figuurlijk gebruikt worden. wordt vaak in combinatie met andere
prati pasi ww. uit elkaar gaan. Te un doro tapu a woorden gebruikt, zoals: berpe
uku, dan un o prati pasi. Als we op de hoek 'begraafplaats', kowrupe 'schaduwplek',
komen, gaan we uit elkaar. wrokope 'werkplaats', enz. SYN: presi.
syatu pasi ww. een kortere weg nemen. Efu un peipi znw. pijp, buis (van metaal of plastic).
waka so wi o doro lati. Kon un syatu pasi. Als peiri znw. pijl. TEGENHANGER: bo2.
we zo lopen komen we te laat. Laten we een pemba znw. witte klei, pijpaarde, kaolien. VAR.:
kortere weg nemen. SYN: koti pasi; boro2. ZIE: pembadoti.
boropasi. pembadoti ZIE TREFWOORD: pemba.
tapu pasi ww. versperren. Someni langa mi ben pen1 znw. pijn. Tye, Masra, pen e moro en tumsi! O,
mus tron basi fu mi afdeling, ma driktoro e tapu Heer, hij heeft hevige pijn! SYN: skin-ati.
pasi gi mi fu di a no lobi mi. Reeds lang moest pen2 znw. stal, hok. Odo: Tranga no e tyari kaw go
ik afdelingschef geworden zijn, maar de na pen. Spreekwoord: Men leidt een koe niet
directeur houdt het tegen omdat hij me niet met geweld naar de stal.
mag. pen3 znw. schrijfpen. Langa a pen gi mi, meki mi
teki pasi ww. weggaan. Di a si tak' a no man feni skrifi a sani. Geef me even die pen zodat ik het
en drai dya, a teki pasi go na Gayana. Toen hij kan opschrijven.
merkte dat hij hier zijn draai niet kon vinden, pen4 znw. wasknijper, waspen. Mi o anga den krosi.
vertrok hij naar Guyana. ZIE: gwe. Pe den pen fu mi de? Ik ga de was ophangen.
Paska znw. Pasen, Joods Paasfeest. Waar zijn mijn wasknijpers?
paskadoifi peni bnw. gevlekt, gespikkeld. VAR.: penipeni;
1) znw. grijsvoorhoofd grondduif. Leptotila pen'peni.
rufaxilla (Columbidae). penipeni ZIE TREFWOORD: peni.
2) znw. roestbruine grondduif. Leptotila penitigri znw. jaguar; deze naam wordt gebruikt om
verreauxi (Columbidae). hem te onderscheiden van de zwarte jaguar die
pastifi znw. spleet tussen de voortanden. ook voorkomt in Suriname. Panthera onca
pata znw. gymnastiekschoen. (Felidae). ALGEMEEN: tigri1.
pataka znw. vissoort. Hoplias malabaricus pen'peni bnw. gevlekt, gespikkeld. ZIE TREFWOORD:
(Erythrinidae). peni.
patata pepe ['p∙ɛ] znw. peet.
1) znw. aardappel. Solanum tuberosum
pepre pikinkapasi

pepre 5) ww. uitlezen (van rijst, bonen, enz.). Yu mus


1) znw. verzamelnaam voor verschillende
piki a aleisi fosi yu bori en. Je moet de rijst
pepersoorten; cayenne peper, spaanse
eerst uitlezen en dan koken.
peper. Capsicum frutescens (Solanaceae).
pikin1
SPEC: alatapepre; a-gi-uma-nen. ZIE:
1) bnw. klein. Ala dei den sma e kragi taki a
blakapepre.
brede kon pikin. Men klaagt elke dag dat het
2) bnw. gepeperd. A nyanyan disi pepre tumsi brood steeds kleiner wordt. ANT: bigi; grani;
gi mi. Dit eten is te gepeperd voor mij. hipsi. ZIE: smara; mangri.
3) bnw. moeilijk. A wroko pepre, yèrè. Het werk is
2) bnw. jong, klein. Fa yu kan seni so wan pikin
moeilijk, hoor. SYN: tranga; hebi.
boi go na foto nanga someni moni? Hoe kun
4) bnw. fel. A son pepre tide! De zon is fel je zo'n kleine jongen naar de stad sturen met
vandaag! SYN: krasi2; faya1; hati1.
zoveel geld? Di den pikin fowru si a dagu,
peprementi znw. pepermunt. den lon kon na wan. Toen de kuikens (lett:
peprewatra znw. vissoep met peper. jonge kippen) de hond zagen, renden ze naar
peprewoisi znw. een kegelvormig gevouwen elkaar toe. ZIE: yongu.
papieren zakje, peperhuisje. SYN: pindapaki.
3) telw. een beetje, weinig. Fosi Merlin go na
per znw. gloeilamp, lamp. SYN: lampu.
strati, a spoiti pikin switismeri na en sei neki.
perki znw. pil, tablet. Voordat Merlin de straat op ging, spoot ze
pesi znw. erwt, boon. (Papilionaceae). SPEC: blaka-ai wat parfum in haar hals. (variant van pikinso).
pesi; dyar'pesi; seibiyari; geri pesi; grun pesi. pikin2
ZIE: bonki.
1) znw. kind. Te den pikin tapu fo yari, den mus fu
petepete bw. intensiteit van natheid. A heri pis'duku go na skoro. Als de kinderen vier jaar oud
ben nati petepete. De hele luier was druipnat. zijn, moeten ze naar school. ANT: bigisma. ZIE
peti TABEL BIJ: famiriman.
1) znw. put, wel. VAR.: watrapeti.
2) znw. meisje. MNL: boi; SYN: umapikin; pikinmisi.
2) znw. bron.
ZIE: uma; musye; frow; misi 2.
pet'watra znw. putwater.
3) znw. jong dier. Son dagu no e beti. Ma te den
pî ['pi∙] bnw. rustig, stil, kalm. Di a driktoro broko abi pikin, dan den e krasi. Sommige honden
kon ini a kamra, ala sma kon pî. Toen de
bijten niet. Maar als ze jongen hebben, dan zijn
directeur de kamer plotseling binnenkwam,
ze agressief.
werd iedereen stil.
dorosei pikin znw. kind van een man bij een
piaiman znw. priester van de Indiaanse godsdienst
andere vrouw, bastaard.
die ook op bovennatuurlijke wijze ziekten
meki pikin ww. kinderen krijgen, bevallen,
geneest. Ook soms gewoon piai genoemd.
verwekken. Dyonsro a frow o meki wan pikin.
pikadu znw. zonde. GEBRUIK: verouderde kerktaal.
De vrouw moet straks bevallen. A e meki pikin
SYN: sondu.
leki alata. Het is bij de konijnen af (lett: ze
piki1
krijgt kinderen als de ratten). SYN: kisi pikin.
1) ww. antwoorden. Ala leisi te mi taki nanga yu,
nyunyun pikin znw. pasgeboren kind. SYN:
yu no e piki mi. Telkens als ik tot je spreek,
watrapikin.
antwoord jij me niet. TEGENHANGER: aksi2.
owruyari pikin znw. kind geboren op 31
2) ww. melden. Te a kon dya, dan yu mus piki mi.
december.
Meld me wanneer hij hier komt.
pikin pikin znw. kind van zoon of dochter,
3) znw. antwoord. Mi kisi piki tapu a brifi di mi
kleinkind, nakomeling. Den seni kari ala
ben seni gwe. Ik heb antwoord gekregen op de
bigisma, pikin, nanga pikin pikin fu a pranasi.
brief die ik had weggestuurd.
Ze hebben alle volwassenen, kinderen en
piki2
kinds kinderen van de plantage laten roepen.
1) ww. oprapen, opnemen. Sanede meki te wan
SYN: bakapikin.
sani fadon na gron yu no e piki en? Waarom
raap je nooit op wat er op de grond valt? tap'bere pikin znw. laatste kind. Kenneth de a
2) ww. plukken. Sanede yu e piki den grun froktu tap'bere pikin fu en mama. Kenneth is het
na a bon? Waarom pluk je de groene laatste kind van zijn moeder.
vruchten? SYN: broko1. pikin fowru kuiken. ZIE TREFWOORD: fowru.
3) ww. uitkiezen, uitzoeken. Un no o go onti
pikin kaw kalf. ZIE TREFWOORD: kaw1.
pikin skapu lam. ZIE TREFWOORD: skapu.
nanga ala den man. Un o piki den moro bun
pikin wowoyo noodmarkt (markt zuid te
wan. We zullen niet met alle mannen op jacht
Paramaribo). ZIE TREFWOORD: wowoyo.
gaan. We zullen de besten uitkiezen.
pikinfinga znw. pink.
4) ww. collecteren. A de a gwenti te kerki e hori
pikinfowru znw. zangvogel.
fu den sma piki moni. Het is de gewoonte dat
pikinkapasi znw. naaktstaart gordeldier, cabassou.
er tijdens een kerkdienst wordt gecollecteerd.
pikinman pindakasi

Cabassous unicinctus (Dasypodidae). ZIE: kwellen. Efu yu no wani wroko, yu o pina. Als
kapasi. je niet wilt werken, zul je armoede lijden. Na
pikinman znw. een ondergeschikte, kleine man. kon yu kon dya fu pina mi? Ben je hier
pikinmasra znw. jongeheer. gekomen om me te kwellen?
pikinmisi znw. jongedame, juffrouw. 2) znw. leed, plaag, gebrek, armoede. A e nyan
pikinmisi-finga bakba znw. een bacovensoort met pina. Ze lijdt gebrek.
korte zoete vruchten. Musa soorten 3) ww. schaars zijn. Dis' ten sukru e pina ini a
(Musaceae). Ook bekend als sukrubakba. kondre. Tegenwoordig is de suiker schaars
pikinmoni znw. kleingeld. Mi no abi pikinmoni na in het land.
mi. Ik heb geen kleingeld bij me. ZIE: sensi1. 4) bnw. armoedig. Mi e tan ini wan pina oso.
broko na pikinmoni ww. iets beter uitleggen, Ik woon in een armoedig huis.
duidelijker maken. Mi no e ferstan a tori so pina leki wan kerki-alata arm zijn als een
bun. I kan broko en gi mi na pikinmoni? Ik kan kerkrat.
je niet zo goed begrijpen. Kan je me het pina2 znw. speld.
uitleggen? SYN: brokobroko. pina3 znw. palmsoort. ZIE TREFWOORD: pinabon.
pikin-nengre znw. kind. ANT: bigisma. VAR.: pikin2. pinablad znw. bladeren van de pinapalm. Ze
pikinpikin worden gebruikt om hutten te bedekken en met
1) bnw. heel klein. Fu sowan pikinpikin sani den zinplaten overdekte ruimten te versieren voor
e meki wan bigi trobi. Om zo'n kleinigheid een feest.
maken ze zoveel ruzie. SYN: nyofi.
pinabon znw. pinapalm (de takken en bladeren
2) bw. van jongs af aan. Pikinpikin a boi disi
worden gebruikt voor het maken van kleine
bigin smoko. Van jongs af begon deze jongen
hutten die men pinakampu noemt). Euterpe
te roken.
oleracea (Palmae). Ook bekend als prasarabon.
pikinsensi znw. kleingeld.
VAR.: pina3.
pikinso
pinakampu znw. hutje gemaakt van bladeren van
1) telw. een beetje, weinig. A fufuruman gwe
de pinapalm.
nanga a pikinso moni san mi ben kibri. De dief
pinaman znw. armoedig persoon, behoeftige. SYN:
is weggegaan met het kleine beetje geld dat ik
pôtiman; mofinawan. VAR.: pinasma; pinawan.
bewaard had. ANT: furu. VAR.: pikin.
pina-owrukuku znw. kattenoogslang. Leptodeira
2) bw. even, een beetje ; weinig. A nyanyan kon
annulata (Colibridae).
kowru. Mi o skreki en pikinso gi yu. Het eten
pinapina ww. (voort)sukkelen, voortslepen. A oto fu
is koud geworden. Ik zal het even voor je
mi broko. Mi o pinapina te mi kan meki en
opwarmen. Angri no e kiri en. Dat' meki a teki
baka. Mijn auto is stuk. Ik zal zo doorsukkelen
pikinso nomo. Hij heeft geen honger. Daarom
totdat hij gemaakt is. ZIE: tingatinga.
heeft hij zo weinig genomen.
pinasma znw. armoedig persoon, behoeftige. ZIE
pikintiki berpe znw. openbare begraafplaats waar
TREFWOORD: pinaman.
armen door de overheid werden begraven
(hoogstwaarschijnlijk omdat er geen grafsteen pinaten znw. moeilijke tijd, tijd van armoede en
werd geplaatst, maar slechts een klein houten schaarste. Winsi fa pinaten ben de ini a kondre,
paaltje). Te den taki a sma beri na pikintiki, dan toku mi mama sorgu mi te mi kon bigi. Hoewel
dat' wani taki na lanti beri en. Als ze zeggen dat er een tijd van armoede en schaarste in het
iemand begraven is te pikintiki, betekend het land was, heeft mijn moeder mij verzorgd totdat
dat hij door de overheid is begraven. ik volwassen was.
pikintongo znw. huig. pinawan znw. armoedig persoon, behoeftige. ZIE
TREFWOORD: pinaman.
pikinwan znw. de kleine, onbelangrijke.
TEGENHANGER: bigiwan.
pinawiki znw. lijdensweek, de week tussen
pikin-watradagu znw. zwampotter, kleine Palmzondag en Pasen.
Surinaamse otter. Lutra enudris (Mustelidae). pinda znw. pinda, aardnoot. Arachis hypogaea
Hij wordt ook gewoon watradagu genoemd als (Papilionaceae).
het niet nodig is hem te onderscheiden van de pindabrafu znw. pindasoep; dikke soep
Braziliaanse reuzenotter. tegenwoordig gemaakt van pindakaas met
pikipikiplei znw. een spel dat gespeeld, of een team stukjes vlees en tonton erin. ZIE TREFWOORD:
dat gevormd wordt door de aanwezigen. pindasupu.
pikolet znw. dwergbisschop, zwartkopzaadkraker pindakasi
(zeer geliefd als zangvogel). Oryzoborus 1) znw. pindakaas.
angolensis (Emberizidae). 2) znw. figuurlijk gebruikt voor iemand die veel
pina1 oproer of lawaai maakt. Y'e meki leki
1) ww. pinaren (SN), lijden (door pijn of gebrek), pindakasi. Je maakt oproer (lett: je maakt als
pindakaas). GEBRUIK: wordt vaak gebruikt
samen met het
pindakuku pis'pisi

woord Dyu, b.v. den pindakasi Dyu 'de 1) ww. schillen, pellen. Den boi e piri a buba fu a
oproermakers'.
pindakuku
1) znw. koekje gebakken van deeg met
gemalen pinda's met een halve pinda er
midden op.
2) znw. koekje bestaande uit een plakje licht
gebrande pinda's in gestolde
suikerstroop.
pindasupu znw. pindasoep; dikke soep
tegenwoordig gemaakt van pindakaas met
stukjes vlees en tonton erin. VAR.: pindabrafu.
pingi
1) ww. knijpen. Son sma lobi pingi pikin-nengre
na den seifesi te den e prei nanga den.
Sommige mensen houden ervan om kinderen
in hun wang te knijpen als ze met hen spelen.
2) ww. tokkelen (op een gitaar), bespelen. A switi
fu arki fa a boi disi e pingi a gitara. Het is
prettig om te horen hoe deze jongen op zijn
gitaar tokkelt.
3) znw. tip, wenk. Skowtu kisi wan pingi pe a
fufuruman e kibri. De politie kreeg een tip
over de schuilplaats van de dief.
4) ww. een wenk of tip geven. Wan sma pingi
mi tak' tra mun den o opo un moni. Iemand
heeft me getipt dat ze volgende maand ons
salaris zullen verhogen.
bere pingi ww. lichte buikpijn. Ala leisi te mi
dringi dyindyabiri, mi bere e pingi mi. Telkens
als ik gemberbier drink, krijg ik lichte
buikpijn.
pingo ['piŋ go] znw. witlip peccarie. Dicotyles
pecari (Dicotylidae). ZIE: pakira.
pipa1
1) znw. pijp (om tabak te roken).
2) znw. pistool. A fufuruman e hori wan pipa na a
man sei-ede. De dief houdt een pistool tegen
het hoofd van de man.
pipa2 ww. naar lucht happen (zoals vissen op het
droge); (fig.) op sterven liggen. Di mi go luku
mi omu na at'oso, a ben e pipa. Toen ik bezoek
bracht aan mijn oom in het ziekenhuis, lag hij
op sterven.
pipa3 ww. sluimeren. SYN: dyonko.
pipatodo znw. pipa, Surinaamse pad. Pipa pipa
(Pipadae). Ook bekend als swamputodo of
watratodo.
pipel znw. volk, natie, bevolking, bevolkingsgroep.
SYN: folku. ZIE: sma. VAN ENG: people.
pipi znw. penis. SYN: toli; toitoi.
pipikowsu znw. condoom. GEBRUIK: men zegt
meestal gewoon kowsu.
pir'ede bnw. kaal, kaalhoofdig. A: Suma mi mu
aksi? B: Aksi a pir'ede man san e wroko drape.
A: Wie moet ik vragen? B: Vraag de kale man
die daar werkt. SYN: kreb'ede.
piren znw. pirana (vis). Serrasalmus soorten
(Serrasalmidae).
piri
manya nanga den tifi. De jongens schillen de
manja's met hun tanden.
2) ww. opensperren, spreiden. Yu mu leri yu
umapikin tak' te a sidon, a no mus piri en
futu. Je moet je dochter leren dat ze haar
benen niet moet spreiden als ze zit.
3) ww. vervellen, afschilferen. Mi skin bigin piri
fa mi waka ini a son. Mijn huid begint te
vervellen omdat ik in de zon heb gelopen.
4) ww. kaal worden. Furu man-nengre e bigin
piri te den tapu fotenti yari. Veel mannen
beginnen kaal te worden op veertig jarige
leeftijd. ZIE: pir'ede.
piri ai met grote ogen (aan)kijken. ZIE TREFWOORD: ai1.
piri ai gi
1) ww. vermanen, waarschuwen, berispen. Mi o
piri ai gi en! Ik zal hem vermanen! ZIE:
warskow.
2) goed opletten, in de gaten houden. ZIE TREFWOORD:
ai2.
piri ede het hoofd kaal scheren. ZIE TREFWOORD: ede.
piri tifi ZIE TREFWOORD: tifi.
1) lachen.
2) grijnzen.
piri-ede bnw. kaal, kaalhoofdig. ZIE TREFWOORD:
pir'ede.
piriskin znw. droge huid, huidvlekken.
wan piriskin dagu een schurftige hond met kale
plekken.
wan piriskin vijf een magere vijf.
pir'neki znw. naakthalskip. Gallus domesticus
(Phasianidae).
pir'piri
1) bnw. schilferig.
2) bnw. licht van kleur.
pir'tifi znw. grijns. Odo: Ala pir'tifi a no
lafu. Spreekwoord: Het is niet alles goud
wat er blinkt.
pis'duku znw. luier. Yu kenki a nati pis'duku gi a
pikin kba? Heb je de natte luier van het kind
al verwisseld?
pisi1 znw. stuk, deel. Gi mi wan pisi kuku. Mag ik
een stuk koek?
pisi2
1) znw. urine.
2) ww. urineren, plassen.
pisi gron perceel, een stuk land. ZIE TREFWOORD:
gron. pisi na en tere uitschelden. ZIE TREFWOORD:
tere. pis'patu znw. po, nachtspiegel. SYN:
akuba-dyendyen.
pis'pisi1
1) znw. stukken, flarden. Te yu kba dya, yu mu
tyari ala den pis'pisi gwe. Als je klaar bent
moet je al die stukken wegbrengen.
2) bw. aan stukken. A grasi fadon broko pis'pisi.
Het glas is in stukken gebroken.
pis'pisi2 ww. hier en daar plassen, wildplassen.
Weri wan bruku gi a pikin noso a o pis'pisi a
heri oso. Doe dat kind een broek aan, anders
plast ze
pisten pompu

door het hele huis.


airco uit te doen als ik wegga. (lett: Het is niet
pisten znw. tijdje, tijdstip. Mi e go tan wan pisten na mijn plicht om...) Wan sma mus sabi en leti, ma
Matreti. Ik ga voor een tijdje op Ma Retraite a mus sabi en prekti tu. Men moet zijn rechten
wonen. A pisten dati Karl brada ben de takiman kennen, maar ook zijn plichten. SYN: ferplekti.
fu lanti. In die tijd was Karls broer VAR.: prekti.
woordvoerder van de regering.
plen1 idiofoon. geluid gemaakt door een bel, cimbaal
a srefi pisten dati bw. inmiddels, ondertussen. of deksel. VAR.: plenplen2.
planga1 plen2 znw. plein. ZIE TREFWOORD: pren.
1) znw. plank. A temreman sa a planga ini fo pisi. plenplen1 znw. Javaanse gezouten wafel.
De timmerman zaagde de plank in vier
plenplen2 idiofoon. geluid gemaakt door een bel,
stukken. ZIE: bowtu3. VAR.: pranga.
cimbaal of deksel. ZIE TREFWOORD: plen1.
2) ww. iemand met een plank slaan. Mi o planga ploi
yu. Ik ga je met een plank slaan. GEBRUIK: plat. 1) ww. plooien.
planga2 znw. bankbiljet van honderd dollar. GEBRUIK: 2) znw. plooi, rimpel. Mi gi a brukubere tu ploi fu
plat. SYN: barki2. a sidon pikin moro span. Ik heb twee plooien in
plata de tailleband van de broek gemaakt zodat hij
1) bnw. plat, laag. Mi e tan ini wan plata oso. Ik wat strakker zit. ZIE: kroiki1.
woon in een laagbouw woning. A wenkri abi ploiploi bnw. gerimpeld, rimpelig. ploiploi anu
wan plata stupu fesi a doro. Voor de deur gerimpelde handen VAR.: proiproi.
van de winkel is een lage stoep. ANT: hei1. pluga znw. ploeg (sport). Na a kriboi WK,
2) bnw. ondiep, plat. Yu kan poti a nyanyan san Argentinië wini ala den tra pluga. In de laatste
libi ete ini wan plata baki. Je kan de etensresten WK heeft Argentinië al de andere ploegen
in een platte bak doen. Yu no kan poti supu ini verslagen. GEBRUIK: straattaal.
wan plata preti. Je kan geen soep in een ondiep podosiri
boord doen. ANT: dipi. 1) znw. vrucht van de pinapalm.
3) bnw. dun. Ala leisi a boi fu mi e suku den 2) znw. sap gemaakt van podosiri.
moro plata buku fu leisi. Mijn zoon zoekt elke poisi
keer steeds het platste boek uit om te lezen. 1) znw. puistje, pukkel. Yu no mu krasi den poisi
Mi no o go na doro a wiki disi. Mi saka plata. tapu yu skin. Je moet de puisten op je huid
Deze week ga ik niet uit. Ik ben platzak. ANT: niet openkrabben.
deki. 2) znw. vetpuistje, meeëter.
4) ww. plat maken, vlak maken. Plata den dosu poko ww. balanceren. A boi e poko tapu a baisigri.
dan yu no abi someni presi fanowdu. Maak de De jongen balanceert op de fiets.
dozen plat, dan nemen ze minder ruimte in. tan poko ww. blijven zitten (op school), niet over
5) ww. lager maken, verlagen. A stupu disi hei. gaan. SYN: tan sidon; ANT: abra.
Yu mu plata en pikinso. Deze stoep is te hoog. tan poko Jantje znw. zittenblijver. Yu tan poko
Je moet hem wat lager maken. ANT: hei1. ZIE: Jantje yu! Jij zittenblijver! GEBRUIK: om iemand
lagi. te treiteren.
6) ww. laag worden. Te a drei hori langa, dan poku
a watra ini a kriki e plata. Als de droogte 1) znw. muziek. Den birti fu yu e prei poku tranga.
aanhoudt, komt het water in de kreek laag Je buren hebben harde muziek aan staan.
te staan. 2) znw. een plaat, cassettebandje of CD. A poku
7) ww. egaliseren, gelijk maken. Fosi mi bigin kon na doro kba. De CD is al uitgekomen.
bow mi yuru wan tractor fu plata a gron. Voor drai poku ww. muziek afdraaien.
ik met bouwen ben begonnen, heb ik een naki poku ww. slaginstrument bespelen.
tractor gehuurd om het perceel te egaliseren. pokudosu znw. radio.
plata broki platte brug, waar kleine boten in- en pokugrupu znw. muziekgroep, band. Difrenti
uitgeladen worden. ZIE TREFWOORD: broki. pokugrupu prei na a manspasi fesa.
plata-ede-kwikwi znw. een slanke zoetwater Verschillende muziekgroepen hebben
pantsermeerval met een platte kop en een ronde opgetreden bij de viering van emancipatie.
staartvin. Callichthys callichthys GEBRUIK: men zegt meestal grupu.
(Callichthyidae). pokuman znw. muzikant.
plei1 ww. bedriegen. A man plei mi. Sensi di mi gi en pomerak znw. pommerak (de peervormige vruchten
a moni fu ferfi a oso, mi no si en moro. Die man zijn dieprood en ongeveer 7 cm lang).
heeft me bedrogen. Sinds ik hem het geld Syzygium malaccense (Myrtaceae).
gegeven heb om mijn huis te verven, heb ik hem pompu
niet meer gezien. SYN: bedrigi. 1) znw. pomp.
plei2 znw. plee, toilet, w.c. VAN: NL. 2) ww. pompen, opblazen. Luku, a banti fu yu
plekti znw. plicht, verplichting. A no mi plekti fu kiri
a airco te mi e gwe. Ik ben niet verplicht om de
pomusteri poti prakseri

plata. Tyari en go pompu na Esso. Kijk, je (Colubridae).


band is zacht. Ga hem even oppompen bij de 5) bepaald soort slang. Leimadophis typhlus
Esso. (Colubridae).
pomusteri znw. pomme de cythère. Spondias
cytherea (Anacardiaceae).
pon znw. gerecht bereid uit geraspte pomtajer.
pondo
1) znw. aak. Baka di den lai a pondo nanga
bauxiet, wan boto pusu en go na Paranam.
Nadat men de aak met bauxiet had geladen,
werd hij door een boot naar Paranam geduwd.
ZIE: boto.
2) ww. pont, veerboot. Fosi den bow a broki,
den sma ben abra a liba nanga pondo.
Voordat de brug gebouwd was, stak men de
rivier met de veerboot over.
ponpon1 znw. pompelmoes. Citrus grandis
(Rutaceae). ZIE: alanya; apresina; lemki; strun.
ponpon2
1) znw. kuiforopendola (vogel). Psarocolius
decumanus (Icteridae).
2) znw. groene oropendola (vogel). Psarocolius
viridis (Icteridae). Ook bekend als busi-
ponpon.
pontaya znw. gekweekte tajer met een zeer grote,
bovengrondse knol. Xanthosoma sagittifolium
(Araceae).
pontu
1) znw. gewichtsmaat van één pond (500 gram).
Wan kilo abi tu pontu. Er gaan twee ponden
in een kilo. ZIE: gran1; kilo.
2) znw. gewicht. A boi fu yu tyari moi pontu
kba. Die jongen van je heeft al een aardig
gewicht. kisi pontu geschikt geworden voor
gebruik. SYN:
kari pontu.
popki ['pop tʃi]
1) znw. pop, beeld. Di Ba Aleksi bo go na doro,
a tuka nanga a popki. Toen Ba Aleksi de
deur wilde openen, kwam hij met de pop in
aanraking.
2) znw. beeld, afgodsbeeld. Den meki wan popki
di ben gersi wan yongu kaw fu ambegi leki
gado. Ze hadden een beeld in de vorm van een
kalf gemaakt om als god te aanbidden. A sipi
ben tyari a popki fu a twelengi gado leki marki
na en edesei. Het schip droeg het beeld van de
tweeling god als boegbeeld. SYN: stonpopki.
popkipatu znw. kinderen die spelen dat ze koken.
popokai znw. papegaai. (Psittacidae). SPEC:
kulekule; mason. VAR.: p'pokai.
popokaisneki znw.
1) groene lanspuntslang, papegaaislang.
Bothrops bilineatus (Crotalidae).
2) groene boomboa. Corallus caninus (Boidae).
Ook bekend als kadasneki of bigi-
popokaisneki.
3) bepaald soort slang. Philodryas
viridissimus (Colubridae).
4) bepaald soort slang. Philodryas olfersi
popokaitongo znw. papegaaietong (plant).
Heliconia psittacorum (Musaceae).
pori1
1) overg.ww. bederven, beschadigen. A man kon
espresi fu pori un prisiri. De man is
opzettelijk gekomen om ons plezier te
bederven.
2) onoverg.ww. bederven. Yu no mu libi den
apresina te den pori. Je moet de
sinaasappels niet laten bederven. A libi
pori. Het leven is slecht geworden.
GEBRUIK: ook fig. in de betekenis van
'misdadig'. ZIE: skefti1.
3) bnw. bedorven. A no bun fu nyan pori meti.
Het is gevaarlijk om bedorven vlees te eten.
VAR.: por'pori.
4) ww. uit elkaar gaan, scheiden. Den tu sma
pori. Die twee mensen zijn uit elkaar gegaan
(d.w.z. zijn gescheiden). SYN: prati.
pori2
1) ww. verwennen, bederven. Yu no mu pori a
pikin tumsi. Bakaten yu no o man nanga en.
Je moet het kind niet te veel verwennen.
Later zal je hem niet meer aankunnen.
2) bnw. verwend, bedorven. A pikin disi pori. A
no wani du san yu e taigi en. Dit kind is
verwend. Ze wil niet doen wat er gezegd
wordt.
pori tifi rotte tand of kies. ZIE TREFWOORD: tifi.
por'pori bnw. bedorven. ZIE TREFWOORD:
pori1. porti bnw. arm, behoeftig. ZIE
TREFWOORD: pôti. portmoni znw.
portemonnee.
Portogisi znw. Portugees. ZIE TREFWOORD: Potogisi.
posentri znw. zandkokerboom. Hura crepitans
(Euphorbiaceae).
postu
1) znw. post, paal.
2) znw. balk. SYN: barki1.
poti ww. zetten, (neer)leggen, stoppen, (in)doen.
Poti a buku tapu a tafra. Leg het boek even op
de tafel. Mi no o rei so fara, ma mi kan poti
yu af'pasi. Ik ga niet zo ver, maar ik kan je
halverwege afzetten. Mi o poti yu na oso.
Bigin poti yu sani ini a wagi. Ik zal je thuis
brengen. Begin alvast je spullen in de auto te
zetten. Den sma poti wan waktiman fu luku
taki boroman no ben kan kon na ini a presi.
De mensen hadden een wachter aangesteld
zodat niemand zonder te betalen kon
binnengaan. Den pikin dis'ten lobi weri syatu
krosi san e poti den mindribere na doro. De
jonge dames van deze tijd dragen graag korte
kleding die hun buik bloot laat.
poti faya gi in brand steken. ZIE TREFWOORD: faya1.
poti fertrow tapu vertrouwen op iemand
stellen, op iets vertrouwen. ZIE TREFWOORD: fertrow.
poti na panti iets als onderpand geven. ZIE
TREFWOORD: panti.
poti na tesi op de proef stellen. ZIE TREFWOORD: tesi2.
poti na udubaki bekendmaken. ZIE TREFWOORD:
udubaki.
poti prakseri aandacht schenken, nadenken. ZIE
poti sten prani

TREFWOORD: prakseri.
ik televisie zat te kijken, kwam het plotseling in
poti sten stemmen (bij verkiezingen). ZIE TREFWOORD: mijn gedachten om mijn oom te bellen. Mi ben
sten. kisi a prakseri kba tak' den bo seni un gwe. Ik
poti takru mofo kwaad veroorzaken door ergens had al zo'n idee dat ze ons zouden wegzenden.
negatief over te praten, ongeluk voorspellen. ZIE A e sidon na prakseri broki. Gezegde: Hij zit te
TREFWOORD: mofo.
piekeren (lett: Hij zit op de brug van
poti tapu asin op azijn zetten. ZIE TREFWOORD: asin. gedachten.)
poti tapu en presi iemand op zijn nummer zetten. 4) znw. plan, bedoeling, voornemen. Mi no wani a
ZIE TREFWOORD: presi.
man dati tron president. No wan fu den
pôti ['po∙ ti] bnw. arm, behoeftig. I no abi sar'ati gi prakseri fu en bun. Ik wil niet dat die man
mi? Mi pôti sote. Heb je geen medelijden met president wordt. Geen van zijn plannen zijn
mij? Ik ben zo arm. ANT: gudu. ZIE: pina1. VAR.: goed. No meki a boi dati taki nanga yu pikin. A
porti.
no abi bun prakseri. Laat die jongen niet met je
pôti mi tussenw. uitroep van ontkenning; Arme, dochter praten. Hij heeft geen goede
ik?, Wie, ik? VAR.: pôti fu mi. bedoelingen.
tye pôti tussenw. uitroep van medelijden. VAR.: ke kon nanga wan prakseri ww. met een voorstel
pôti.
komen, iets voorstellen. Di un no ben sabi san
pôtiman ZIE TREFWOORD: pôtisma.
fu du, John kon nanga wan bun prakseri. Toen
pôtisma znw. arme, behoeftige. Den e piki moni fu we niet wisten wat we moesten doen, kwam
yepi den pôtisma na un mindri. Ze halen geld op John met een goed voorstel.
om de behoeftigen onder ons te helpen. ANT:
poti prakseri ww. aandacht schenken, nadenken.
gudusma; guduman. VAR.: pôtiwan; pôtiman.
A no e poti prakseri tapu en wroko srefsrefi.
pôtiwan znw. arme, behoeftige. ZIE TREFWOORD:
Hij schenkt helemaal geen aandacht aan zijn
pôtisma.
werk.
Potogisi
prakseri go prakseri kon ww. overpeinzen,
1) znw. een afstammeling van de Portugese Joden
nadenken. Heri neti mi didon prakseri go
in Suriname.
prakseri kon san a man ben wani taki nanga a
2) bnw. behorend tot de Portugese Joden.
odo san a koti. Ik heb de hele nacht liggen
3) znw. Portugese taal. Yu e feni wan lo sma san
e taki Potogisi na Tourtonne sei. Je treft veel peinzen wat de man met dat spreekwoord
bedoelde.
mensen die Portugees spreken in de buurt
van Tourtonne aan. VAR.: Portogisi. pramisi
1) ww. beloven. A pramisi mi tak' a no o dringi
pototo znw. spullen, rommel. Mi o teki ala mi pototo
sopi moro. Hij heeft me beloofd dat hij geen
dyaso dan mi o gwe. Ik zal al mijn spullen van
alcohol meer zou drinken.
hier weghalen en vertrekken. GEBRUIK: meestal
2) znw. belofte. A gi mi a pramisi tak' a o kon
negatief. ZIE: samasama; bondru; taitai; bagasi.
fruku na oso. Hij heeft me de belofte gegeven
powa znw. biceps. ZIE: anu1.
dat hij vroeg thuis zou komen.
tyari powa ww. sterk zijn. A man disi tyari powa.
pranasi znw. een stuk grond waar vroeger een
Deze man is sterk.
landbouwonderneming (plantage) was. Vaak
powema znw. gedicht. VAR.: puwema.
wonen er nu nog maar enkele mensen die van
powemaman znw. dichter.
de vroegere bewoners afstammen. Pranasi zijn
powisi znw. zwarte hokko (vogel). Crax alector
te vinden in de districten Para en Coronie, en
(Cracidae).
ook langs de Suriname-, Commewijne- en
p'pa znw. vader. (variant van papa). ZIE TABEL BIJ:
Saramaccarivier, waar de vroeger plantages
famiriman.
waren tijdens de slaventijd. In slechts enkele
p'pokai ['p∙o kaⁱ·] znw. papegaai. ZIE TREFWOORD:
van de oude pranasi doen ze nu nog aan
popokai.
landbouw op grote schaal. De pranasi's hebben
prakiki znw. parkiet. (Psittacidae).
een eigen beleidssysteem naast dat van de
prakseri
overheid.
1) ww. denken. Mi no prakseri tak' mi o kmopo
broko pranasi znw. een plantage die niet meer
na oso tide. Ik denk niet dat ik van huis ga
bewoond wordt.
vandaag. ZIE: denki.
pranga znw. plank. ZIE TREFWOORD: planga1.
2) ww. peinzen, piekeren. San yu e sidon
prani
prakseri so? Waar zit je over te peinzen? Yu
1) ww. planten. Prani den bon na bakadyari. Plant
no mus prakseri a sani tumsi. Je moet er niet
die bomen op het achtererf. ANT: koti1. ZIE: sai.
te veel over piekeren.
2) ww. beplanten. Baka di den puru ala den
3) znw. gedachte, idee. Di mi ben sidon luku
ksaba, dan den prani a heri gron baka nanga
teevee, nomo a kon ini mi prakseri fu bèl mi
ksaba. Nadat ze de cassave geoogst hadden,
omu. Toen
beplantten ze de hele kostgrond weer met
pranpran preikiman

cassave.
3) ww. delen, verdelen, uitdelen, distribueren. Teki
pranpran den brede disi dan yu prati den gi den pôtisma.
1) znw. ophef. Te yu e gi wan pôtisma wan sani, Verdeel deze broden onder de armen. Te yu e
no du en nanga pranpran. Als je een arme iets kisi wan switi sani fu nyan, yu mu prati en
geeft, doe het dan zonder ophef. nanga yu sisa. Wanneer je wat lekkers krijgt
2) znw. versiering, versierselen. O moro den sani om te eten, moet je het met je zus delen.
lai pranpran, o moro den lobi en. Hoe meer Nyanyan san prati moro switi. Gedeeld eten
de dingen versierd zijn, des te leuker zij het smaakt lekkerder.
vinden.
abi prati ww. meedelen in iets, ergens deel aan
pransun znw. spruit, jonge plant. Wantu wiki baka hebben. Den sma di yepi mi suku sa abi prati ini
te a tayawiwiri sproiti, yu kan koti den a gudu san mi o feni. De mensen die me helpen
pransun. Een paar weken nadat het tajerblad zoeken zullen meedelen in de schat die ik zal
ontsproten is, kun je de jonge planten oogsten. vinden.
ZIE: sproiti.
teki prati ww. bij iets betrokken zijn, deel
prapi znw. Indiaanse schaal gemaakt van klei. SYN: uitmaken van iets. Den kari ala den sma di ben
kroiki2.
teki prati ini a wroko fu kon na fesi. Ze hebben
prasara znw. afgehouwen stam van de prasarabon. iedereen die bij het werk betrokken was, naar
prasarabon znw. pinapalm (de takken en bladeren voren geroepen.
worden gebruikt voor het maken van kleine
prati fatu aardig. ZIE TREFWOORD: fatu2.
hutten die men pinakampu noemt). Euterpe
prati libi scheiden (van huwelijk). ZIE TREFWOORD:
oleracea (Palmae). Ook bekend als pinabon.
libi1.
prasaradia znw. groot boshert. Mazama americana prati pasi uit elkaar gaan. ZIE TREFWOORD: pasi.
(Cervidae). Ook bekend als redidia. ZIE: dia.
pratifasi znw. scheiding, verdeeldheid, tweedracht.
prasi1 znw. erf (waar mensen wonen of kunnen
Fu di den tu man no man agri, meki pratifasi
wonen; de prasi kan nog onbebouwd zijn). Efu
kon ini a grupu. Omdat de twee mannen geen
yu no hei a prasi fosi yu bow a oso, dan a oso o
overeenstemming konden bereiken, kwam er
sungu te alen kon. Als je het erf niet ophoogt
verdeeldheid in de groep.
voordat je erop bouwt, zal het huis onderlopen
pratilobi znw. een soort wolfsklauw; wordt in de
als het regent. Wan fufuruman kon ini a prasi fu
zwarte magie gebruikt om scheiding te brengen
Fine. Er is een dief op het erf van Fine
tussen twee geliefden. Lycopodium cernuum
gekomen. SYN: dyari.
(Lycopodiaceae).
prasi2 znw. hardervis, verzamelnaam voor
prefu vw. in plaats van. Prefu yu sidon, betre yu
verschillende soorten vis van de familie
bigin wroko. In plaats van te zitten, ga liever
Mugilidae (in het Surinaams Nederlands wordt
aan het werk.
hij aarde genoemd). Mugil trichodon, Mugil
prefuru ww. durven, wagen. Prefuru fu naki mi,
incilis, Mugil curema (Mugilidae).
dan yu o si! Durf me eens te slaan! Dan zal je
prasi sisibi hark. ZIE TREFWOORD: sisibi.
zien er gebeurt. SYN: dorfu. ZIE: pruberi; dek'ati.
prasi-oso znw. kleine erfwoning (wordt meestal
prei
geassocieerd met een krotwoning). ZIE:
1) ww. spelen. Den pikin e prei na bakadyari.
nengre-oso.
De kinderen spelen achter op het erf.
prasoro znw. paraplu, parasol.
2) ww. bespelen van een muziekinstrument.
prasoromira znw. draagmier, parasolmier. Atta
Boike no man prei gitara bika a abi wan
soorten (Formicidae, O. Hymenoptera).
malengri finga. Boike kan geen gitaar spelen
Ook bekend als siseimira.
omdat hij een verminkte vinger heeft.
prasoro-waswasi znw. parasolwesp (hun raat heeft 3) ww. beheksen, betoveren. Ala sma sabi tak'
de vorm van een omgekeerde parasol). Apoica
na prei den prei Ba Sjori meki a lasi a
soorten (Vespidae, O. Hymenoptera). ZIE:
wroko. Iedereen weet dat Ba Sjori door
waswasi.
hekserij zijn baan kwijt is.
prati 4) ww. voor de gek houden. Di a boi no kon nanga
1) ww. delen, uit elkaar halen. Prati den tu pisi fisi
a moni, a man kon ferstan tak' na prei a prei
na mindri dan yu e poti den ini a kasi. Snij de
en. Toen de jongen niet met het geld kwam,
twee stukken vis doormidden en zet ze in de
begreep de man dat hij voor de gek was
kast. Skowtu kon prati den tu boi di ben feti.
gehouden.
De agenten hebben de twee jongens die aan
prei karta kaarten, kaartspelen. ZIE TREFWOORD: karta.
het vechten waren uit elkaar gehaald.
preiki
2) znw. scheiding. Den tu man disi ben de bun
1) ww. preken.
mati te leki wan uma tyari prati kon na den 2) znw. preek.
mindri. Deze twee mannen waren dikke preikiman znw. predikant.
vrienden totdat een vrouw scheiding tussen
hen bracht.
preiprei prit'bere

preiprei prijse ww. prijzen. A man disi du someni ogri. Ma di


1) bw. voor de grap, niet ernstig, spelenderwijs.
a dede, den prijse en leki en ben de a moro bun
Preiprei fasi yu kan leri wan pikin wan sani.
man fu a foto. Deze man heeft zoveel kwaad
Spelenderwijs kun je een kind iets leren. Odo:
gedaan. Maar toen hij overleden was, prees men
Preiprei feti e kiri stondoifi. Spreekwoord:
hem alsof hij de beste man van de stad was.
Spelenderwijs vechten is gevaarlijk (lett:
primisi znw. permissie, vergunning, toestemming.
maakt de steenduif dood).
Lanti no gi den boi primisi fu seri sani na mofo
2) bnw. doen alsof, voorwenden, onecht,
wowoyo. De jongens hebben van de overheid
namaak. Efu yu feni wan wroko na PPS yu e
geen toestemming om dingen buiten de markt
go, awinsi den sma e kari yu preiprei skowtu.
te verkopen.
Als je werk aangeboden wordt bij de PPS
printa znw. bladnerf (i.h.b.v. de cocospalm).
aanvaard je het, ook al noemt men je namaak
printasisibi znw. bezem gemaakt van
politie.
samengebundelde nerven van cocosbladeren.
preisani znw. speelgoed.
prisiri
preiskoro znw. kleuter- of peuterschool. SYN: 1) ww. aangenaam vinden. Mi e prisiri te wan sma
yosyosi-skoro.
kari mi kon na en fesa. Ik vind het
prekti znw. plicht, verplichting. ZIE TREFWOORD: plekti. aangenaam wanneer iemand me op zijn feest
pren znw. plein. GEBRUIK: nu zegt men liever plein. uitnodigt. SYN: breiti.
VAR.: plen2. VAN NL: plein.
2) ww. pret maken, feest vieren. Wi kriorosma, un
prenki znw. prent, plaat, tekening, foto. ZIE: fowtow; gro makandra, un kweki makandra, w'e nyan
skedrei. VAR.: prentyi. makandra, w'e prisiri makandra. Wij Creolen,
prenspari bnw. belangrijk. A moro prenspari wij zijn met elkaar opgegroeid en opgevoed, we
nyunsu fu a dei den e bari te mamanten na eten met elkaar en we maken pret met elkaar.
radio. Het belangrijkste nieuws van de dag No teki den problema weri na yu ede. Kon un
wordt 's morgens via de radio omgeroepen. go meki prisiri. Maak je niet druk om de
prentyi znw. prent, plaat, tekening, foto. ZIE problemen. Kom, laten we pret maken. SYN:
TREFWOORD: prenki.
yowla.
presenti znw. geschenk. GEBRUIK: men zegt liever 3) znw. plezier, pret. Mi no abi no wan prisiri
kado. moro nanga a wroko. Ik heb helemaal geen
presi znw. plaats, ruimte. Te yu kba wasi den preti, plezier meer in het werk.
yu mu drei den dan yu poti den na den presi. abi prisiri ww. zich amuseren, plezier hebben
Als je de borden gewassen hebt, moet je ze (in). Mi abi prisiri fu si fa den pikin e prei so
afdrogen en op hun plaats zetten. Presi de ete. moi. Het amuseert me om de kinderen zo leuk
Er is nog plaats. ZIE: pe. VAN ENG: place. te zien spelen.
opo presi gi prisiri ww. blij maken, plezier geven, genoegen
1) znw. lege plaats.
scheppen. Ala leisi a e gi mi prisiri te a tyari en
2) znw. vakature, lege positie (in een bedrijf).
rapport kon na oso. Elke keer maakt hij me blij
wan presi bw. ergens. A ambra mus de wan presi. als hij met zijn rapport thuis komt.
Mi ben poti en dya esde. De hamer moet ergens
meki prisiri ww. feest vieren. Heri Sranan ben e
zijn. Ik heb hem gisteren hier gelegd.
meki prisiri di Brasyon wini a WK. Heel
no wan presi bw. nergens. Mi suku ala sei, ma mi Suriname vierde feest toen Brazilië het
no man feni en no wan presi. Ik heb overal
wereldkampioenschap won. Den bus'kondresma
gezocht maar ik kan hem nergens vinden. VAR.:
e meki prisiri te den abi wan dede ini a famiri,
no wan pe.
noso te den e puru blaka. De
poti tapu en presi ww. iemand op zijn nummer binnenlandbewoners vieren feest wanneer zij
zetten. Di a man ben wani du ferferi, a frow poti een dode in de familie hebben en bij de
en tapu en presi. Toen de man lastig werd, heeft afsluiting van hun rouwperiode.
de vrouw hem op zijn nummer gezet. prisiri kawna feestelijke kawinamuziek (niet voor
pret'duku znw. vaatdoek, theedoek. religieuze doeleinden). ZIE TREFWOORD: kawna2.
preti znw. etensbord. GEBRUIK: Men maakt pristeri ww. aanbieden. Te wan sma kon luku yu na
onderscheid tussen diepe borden, dipi preti, die
oso dan na wan gwenti fu pristeri en wan sani
gebruikt worden om o.a. soep op te dienen, en fu dringi. Als iemand je thuis komt opzoeken,
platte borden, plata preti.
dan is het de gewoonte om hem iets te drinken
prijs1 znw. prijs (beloning voor een prestatie). A sma aan te bieden.
di wini e kisi wan prijs. De winnaar krijgt een prit'bere bw. plat op de buik terechtkomen. A fosi
prijs. leisi di a meisje go swen, a dyompo prit'bere go
prijs2 znw. prijs (kosten). Den opo a prijs fu oli ini a watra. Toen het meisje de eerste keer ging
agen. Ze hebben de prijs van benzine al weer zwemmen, is ze plat op haar buik in het water
verhoogd.
prit'finga puru

terechtgekomen.
psa2
prit'finga znw. voetschimmel.
1) ww. voorbijgaan, langs gaan, passeren. Un psa
priti
a broki kba. We zijn de brug al gepasseerd.
1) ww. scheuren, afscheuren. Priti wan pisi
Wantu wiki psa fosi mi si a man kon baka. Er
papira gi mi. Wil je een stuk papier voor me
gingen een paar weken voorbij voordat ik de
afscheuren?
man zag terugkeren.
2) bnw. gescheurd. Mi no o weri a priti empi dati.
2) voorz. voorbij, langs. Esde mi rei psa yu
Ik ga dat gescheurde hemd niet aantrekken.
oso. Gisteren ben ik langs je huis gereden.
3) znw. scheur, barst. Den no meki a oso bun.
VAR.: pasa2.
Now a abi wan lo priti. Ze hebben het huis
3) ww. overschrijden van bepaalde grenzen. Furu
niet goed gebouwd. Nu zit het vol scheuren.
a batra te dya. Yu no mus psa a strepi. Vul de
4) ww. splijten, kloven. priti a udu hout splijten
fles tot hier. Je moet niet voorbij de streep
SYN: kweri.
gaan.
priti opo ww. openscheuren.
4) onbep.telw. vergrotende trap. Mi brada
priti skin een pakslaag geven. ZIE TREFWOORD: skin.
langa psa tu meter. Mijn broer is langer dan
prit'pangi bnw. openhartig, geen blad voor de
twee meter. ZIE: moro.
mond nemen. Joosje prit'pangi. A e taki den
di psa bw. terug, geleden. Tu wiki di psa Norbert
sani leki fa den de. Joosje neemt geen blad
kon na wroko baka. Sinds twee weken is
voor de mond. Ze zegt de dingen zoals ze zijn.
Norbert weer aan het werk (lett: Twee weken
prit'priti
geleden is...)
1) bnw. aan flarden, gescheurd, haveloos. SYN:
psa3
frodyadya.
1) ww. door lopen, doorheen gaan. Un ben mus
2) znw. barsten, scheuren. A ososkin lai prit'priti.
fu psa ini a busi fu kon na a dorpu. We
De wanden van het huis zitten vol barsten.
moesten door het bos lopen om het dorp te
proberi ww. proberen, trachten. ZIE TREFWOORD:
bereiken.
pruberi.
2) ww. doorbrengen. A kon dungru kba. Wi o abi
problema znw. probleem. No teki den problema
fu psa a neti dyaso. Het is al donker. We
weri na yu ede. Maak je niet druk om de
moeten de nacht hier doorbrengen.
problemen. ZIE: sorgu.
3) ww. doorstaan. No broko yu ede. Wi o psa a
prodo
tranga ten disi owktu. Maak je niet bezorgd.
1) ww. pronken. Den boi lobi prodo nanga den
We zullen ook deze moeilijke tijd doorstaan.
moi wagi fu den. De jongens houden ervan om
psa4 ww. halen of slagen (van/voor een examen),
met hun mooie auto's te pronken. SYN: meki
overgaan. Efu yu no leri yu les, yu no o psa. Als
modo.
je je les niet leert, zal je het niet halen. ZIE: abra.
2) znw. pracht, praal. President kon nanga
bigi prodo ini a kamra. De president kwam psa marki buitensporig, overmatig, uitermate, meer
dan normaal. ZIE TREFWOORD: marki.
met grote praal de zaal binnen.
prodokaka1 znw. pauw. Pavo cristatus psa mofo iets doen wat verboden is. ZIE TREFWOORD:
mofo.
(Phasianidae). VAR.: prodokaka-fowru.
prodokaka2 znw. pronkster. VAR.: prodomisi. psa wan toko ruzie maken. ZIE TREFWOORD: toko.
prodoman znw. pronker. GEBRUIK: meestal zegt men Ptata1 znw. Nederland. SYN: bakrakondre. VAR.:
Patata; Ptatakondre.
modoman.
prodomisi znw. pronkster. ZIE TREFWOORD: prodokaka. ptata2 znw. aardappel. ZIE TREFWOORD: patata.
profeiti znw. profeet. Ptatakondre znw. Nederland. ZIE TREFWOORD: Ptata1.
pu znw. fleskomkommer, type van de fleskalebas
profen znw. geest van een overledene die niet
met lange, knotsvormige vruchten. Lagenaria
gedoopt was in een christelijke kerk. ALGEMEEN:
vulgaris (Cucurbitaceae).
yorka. ZIE: kabra.
pudya znw. een kleine konisch trom ca. 45 cm lang
profosu znw. Guyanadolfijn. Sotalia guianensis
die naar onderen smal toeloopt. ALGEMEEN: dron.
(Delphinidae).
puiri
proiproi bnw. gerimpeld, rimpelig. ZIE TREFWOORD:
1) znw. poeder. Yu e mara den siri ini wan miri
ploiploi.
meki a tron puiri. Je maalt de graankorrels
pruberi ww. proberen, trachten. Mi ben pruberi fu
in een molen om er meel van te maken.
kon esde na yu, ma mi no feni okasi fu kon
2) ww. poederen, verpulveren. SYN: masi.
moro. Ik probeerde gisteren bij jou te komen,
3) znw. cocaïne. GEBRUIK: straattaal. ZIE: weti.
maar het is me niet meer gelukt. VAR.: proberi.
puiriskrati cacao in poedervorm. ZIE TREFWOORD:
psa1 ww. gebeuren, vóórkomen, voorvallen. Yu yere skrati.
san psa ini a kondre? Heb je gehoord wat er in
puirisopo znw. zeeppoeder.
het land is gebeurd? VAR.: pasa1.
puirisukru znw. poedersuiker.
puru
1) ww. weghalen. Puru a patu tapu a kasi gi mi.
puru atibron tapu rei

Haal de pot even van de kast. atibron.


2) ww. (iemand) uit de nood helpen; verlossen. puru bere aborteren, abortus plegen. ZIE TREFWOORD:
Ferdi ben siki tranga, ma Gado puru en na bere1.
grebimofo. Ferdi was erg ziek, maar met puru mofo herroepen of intrekken van woorden. ZIE
Gods hulp is hij aan de dood ontsnapt. Disi TREFWOORD: mofo.
na a tori fa Anansi puru Monki na nowtu. Dit puru smoko roken. ZIE: smoko.
is het verhaal hoe Anansi Aap uit de nood puru taki uiten. ZIE TREFWOORD: taki1.
hielp. puspusi znw. huiskat, poes. Felis catus (Felidae).
3) ww. oplossen (v.e. raadsel), ontmaskeren (v.e. puspusi-owrukuku znw. kerkuil. Tyto alba
leugen). Mi no man puru a raitori disi. Ik kan (Tytonidae).
dit raadsel niet oplossen. Mi e go teki a pikin
pusu ww. stoten, duwen. Di a bromfiets lon drei, mi
boi tyari en kon dya. Mi e go puru lei gi en. Ik
ben abi fu pusu en go na oso. Toen de tank leeg
zal dat kleintje hier brengen en u laten zien dat
was, moest ik de bromfiets naar huis duwen.
hij liegt.
ZIE: trusu; syobu.
koti puru ww. afsnijden, wegsnijden, amputeren. pusu puru ww. wegstoten, van zich afstoten. Di a
A futu ben masi sote, taki na koti den ben abi
frow si tak' na fasi a man ben wani fasi en, a
fu koti en puru. Zijn voet was zodanig
pusu en puru na en tapu. Toen de vrouw merkte
verbrijzeld, dat ze hem moesten amputeren. A
dat de man haar wou aanraken, duwde ze hem
dyariman koti ala den taki puru san ben lai
van zich af.
fowrudoti. De tuinman sneed alle takken weg
puwema znw. gedicht. ZIE TREFWOORD: powema.
die vol zaten met fowrudoti.
puru atibron tapu woede koelen. ZIE TREFWOORD:

R - r
rafru znw. ara. (Psittacidae). Er zijn drie arasoorten (Cervidae). Ook bekend als prasaradia. ZIE: dia.
in Suriname, de rode ara (bokrafru), de
blauwgele ara (tyambarafru), en de roodgroene
ara (warawrafru).
rai
1) znw. advies, raad. Mi e go suku rai na wan
afkati.
Ik ga een advocaat raadplegen.
2) ww. raden. Rai omeni moni mi abi ini
mi portmoni. Raad hoeveel geld ik in
mijn portemonnee heb. VAR.: lai3.
3) znw. raadsel. (variant van raitori).
gi rai ww. adviseren, advies geven. A man disi e
taki switi, ma mi e gi yu a rai fu no teki den sani
san a e taki. Deze man weet goed te praten,
maar ik adviseer je om zijn woorden niet aan te
nemen.
raiman znw. adviseur, raadgever.
raitori znw. raadsel. Mi no man puru a raitori disi.
Ik kan dit raadsel niet oplossen. A ben de wan
rai pe a man ben go. Het was een raadsel
waar de man naar toe was gegaan. VAR.: rai;
laitori.
raparapa znw. matamataschildpad. Chelus
fimbriatus (Chelidae).
rasi znw. Javaanse specerij gemaakt van garnalen.
rasper znw. lanspuntslang. Botrops atrox
(Crotalidae). Ook bekend als labaria of
owrukuku.
redi bnw. rood, roodbruin, bruin. ALGEMEEN: kloru1.
redi kopro znw. koper.
redi-banabeki znw. roodstuitbuidelspreeuw.
Cacicus haemorrhous (Icteridae).
redidia znw. groot boshert. Mazama americana
redi-ede tingifowru znw.
roodkopgier. Cathartes aurea
(Cathartidae). Hij wordt ook
tingifowru genoemd als het niet
nodig is hem te onderscheiden
van andere soorten gieren. ZIE:
tingifowru.
redifutu sekrepatu znw. savanneschildpad.
Chelonoidis carbonaria
(Testudinidae). Ook bekend als
sabanasekrepatu.
redikaiman znw. dwergkaaiman.
Paleosuchus palpebrosus
(Alligatoridae). Ook bekend als
blakakaiman. ZIE: kaiman.
redinengre znw. Creool met een licht bruine kleur.
A: Suma yu e suku? B: Mi e suku Sam, a
redi-skin boi san e prei a
gitara. A: Wie zoekt je? B: Ik
zoek Sam, de lichtkleurige
jongen die gitaar speelt.
redipiren znw. rode pirana. Serrasalmus
spilopleura (Serrasaimidae).
reditere znw. kielrugslang, geelbuikslang.
Chironius carinatus (Colubridae).
reditigri znw. poema, Amerikaanse
leeuw. Puma concolor
(Felidae). ALGEMEEN: tigri1.
refrensi
1) znw. revanche.
2) ww. wreken. Mi o refrensi a
dede fu mi papa. Ik zal de dood
van mijn vader wreken.
teki refrensi ww. wreken.
rei1
1) ww. rijden (auto, fiets, enz.),
taxiën (vliegtuig), varen
(boot, schip). Mi papa e rei
wan nyun wagi. Mijn vader
rijdt in een nieuwe auto.
2) ww. rijden. Mi e rei ala
mamanten nanga mi papa
go na wroko. Elke morgen
rijd ik met
rei safri

mijn vader naar het werk.


rostupresi znw. rustplaats.
rei2 ww. voor de gek houden, iemand beetnemen. Mi roti znw. plat Hindoestaans brood (als pannekoek).
brada rei mi nanga mi moni. Mijn broer heeft
row
me beetgenomen. SYN: kori; kisi2. ZIE: fufuru; ori
1) ww. rouwen. Den e row gi den dede. Ze rouwen
na spotu BIJ spotu.
over de doden. VAR.: low.
rèis znw. loden schijf die gebruikt wordt bij 2) ww. rouw.
bepaalde knikkerspelen.
rowkrosi znw. rouwkleding. Baka aiti dei den puru
repman znw. volwassen mannetjeszangvogel. ZIE:
den rowkrosi. Na acht dagen trokken ze geen
tigriman; yong'man.
rouwkleding meer aan. VAR.: lowkrosi.
respeki znw. respect. ZIE TREFWOORD: lespeki.
rowsu znw. roos. (Rosaceae).
reti ww. gelijk hebben. ZIE TREFWOORD: leti2.
rutu
rigeri
1) znw. wortel. Den woron nyan ala den rutu fu
1) ww. tekeergaan, zich woest gedragen. Ala leisi
den siri. De wormen hebben alle wortels van
te birman drungu, a e rigeri. Elke keer als
de jonge plantjes opgevreten.
buurman dronken is, gaat hij te keer.
2) znw. oorsprong, afstamming, geslacht,
2) ww. regeren, besturen, leiden. Den srudati
herkomst. A rutu fu mi kmopo fu
ben wani rigeri a kondre. De militairen
Nengrekondre. Afrika is het land van mijn
wilden het land regeren. GEBRUIK: meestal met
herkomst.
een negatieve betekenis. ZIE: tiri2.
3) znw. het begin of de achtergrond van een
romboto ww. omringen, omsingelen, samenspannen
situatie. Yu no sa man koti a trobi disi efu yu
tegen, iemand te lijf gaan. ZIE TREFWOORD:
no sabi a rutu fu en. Je zal dit probleem niet
lomboto.
kunnen oplossen zonder dat je de
rosen znw. rozijn.
achtergronden ervan weet. SYN: gron.
rostu
rutu puru ww. uitroeien, ontwortelen, met wortel
1) ww. rusten. Mi o rostu pikinso. Ik ga een beetje
en al uittrekken. Son grasi, efu yu no rutu den
rusten. SYN: hari baka; bro futu; bro.
puru, dan den e gro baka. Sommige grassoorten
2) znw. rust. Mi abi wan bun rostu fanowdu. Ik
komen weer op, tenzij je ze met wortel en al
heb goede rust nodig.
uittrekt.

S - s
Sa1 aanspr.vorm. mevrouw, zus, zuster. GEBRUIK: Chelonoidis carbonaria (Testudinidae). Ook
aanspreektitel die o.a. in volksverhalen
bekend als redifutu sekrepatu.
wordt gebruikt. ZIE: Ba1; Ma1; Pa; Tata. ZIE
TABEL BIJ:
sabi
famiriman. 1) ww. weten, kennen. Mi no sabi fa fu meki
sa2 hulpww. duidt de toekomende tijd aan (met een boyo. Ik weet niet hoe je boyo maakt. Den
onzekerheid); zullen. Efu a no kon tide, dan a sma dati sabi a busi. Noiti den lasi pasi. Die
sa kon tamara. Als hij vandaag niet komt, zal mensen kennen het bos. Ze zijn nog nooit
hij morgen wel komen. ZIE: o1. verdwaald.
sa e hulpww. duidt aan dat een handeling gaande 2) znw. kennis, wetenschap, wijsheid.
kan zijn. A no de, ma a sa de na pasi e kon kba. sabiman znw. geleerde, expert.
Hij is er niet, maar hij zal reeds onderweg zijn. sabiso bnw. eigenwijs, betweterig. A man disi
sa3 sabiso, yèrè. A e denki tak' a sabi ala sani
1) ww. zagen (hout of metaal). A temreman sa moro bun moro trawan. Deze man is
a planga ini fo pisi. De timmerman zaagde eigenwijs, hoor. Hij denkt dat hij alles beter
de plank in vier stukken. weet dan anderen.
2) znw. zaag. safri
sabadei znw. sabbat. 1) bw. zachtjes, rustig, stilletjes (m.b.t. geluid). A
sabaku znw. naam voor verschillende kleine witte e bro safri tapu a tutu. Hij blaast zachtjes op
reigersoorten. Egretta alba, Egretta thula, zijn hoorn. Den pikin e sribi. Waka safri kon
Bubulcus ibis (Ardeidae). in'sei. De kinderen slapen. Kom zachtjes
sabana binnen. ANT: tranga.
1) znw. savanne. 2) bw. rustig, stil (m.b.t. beweging). A pikin e
2) znw. eufemisme voor graf, eeuwige jachtvelden. sidon safri tapu en m'ma bowtu. Het kind zit
sabanadia znw. strandhert, savannehert. Odocoileus rustig op zijn moeders schoot. A winti e wai
virginianus (Cervidae). safri dineti. De wind waait zachtjes vanavond.
sabanasekrepatu znw. savanneschildpad. ZIE: tiri1; bradyari. VAR.: saf'safri.
3) bw. langzaam. Te yu e rei psa wan skoro, yu
mu rei safri. Als je een school voorbij rijdt,
moet je
safri-ati sakafasi

langzaam rijden. ANT: tranga; es'esi.


rijst te kopen.
safri nanga ww. voorzichtig, zuinig zijn. Safri 2) znw. zak, broekzak. A trusu en anu go ini en
nanga a sukru. A no de fu feni. Wees zuinig saka. Hij stopte zijn hand in zijn zak.
met de suiker, hij is schaars. Safri nanga a saka2
tafra. Den futu fu en no bun. Voorzichtig met 1) ww. zakken, naar beneden komen of gaan,
de tafel. De poten zijn niet stevig. zinken. Di a alen bigin kon, mi saka kmopo fu
safri-ati a bon. Toen het begon te regenen, kwam ik uit
1) znw. zachtmoedigheid, mildheid. Wan sma di e de boom naar beneden. A boto kanti, dan a
taki tak' a sabi Gado, mus sori trutru safri-ati saka go ondro a watra. De boot kantelde om
na ala sma. Iemand die beweert God te en zonk. Saka! Kom beneden!
kennen, moet ware zachtmoedigheid tonen 2) ww. dalen, landen (vliegtuig). A plane no ben
aan alle mensen. SYN: safrifasi. man saka bika a dow ben deki na loktu. Het
2) bnw. zachtmoedig. Yu e si den leki safri-ati vliegtuig kon niet landen omdat het erg
sma, ma no suku den nanga trobi. Den sabi mistig was.
feti! Ze lijken zachtmoedig, maar maak geen 3) ww. afstappen, uitstappen. Mi saka fu a bus
ruzie met hen, ze kunnen goed vechten! na mofo wowoyo. Ik stapte uit de bus vóór
safrifasi znw. zachtmoedigheid, mildheid. de markt.
safrisafri bw. heel langzaam, langzamerhand, 4) ww. laten afstappen, laten uitstappen. A syèf
geleidelijk. Fa a winti e wai so tranga meki saka mi na a broki. De chauffeur liet me bij
safrisafri mi ben go na fesi. Omdat de wind zo de brug uitstappen. SYN: poti.
hard woei, kwam ik maar heel langzaam 5) ww. neerleggen, neerlaten, laten zakken. Mi
vooruit. Safrisafri a kondre e go na fesi. Het saka a dosu na gron. Ik heb de doos op de
land gaat geleidelijk vooruit. ANT: es'esi. VAR.: vloer neergezet.
saf'safri. 6) ww. verminderen, minder worden van
saf'safri intensiteit. A ber'ati saka. Mijn buikpijn is
1) bw. heel rustig of zachtjes (het is sterker dan over. A korsu e saka. De koorts vermindert.
safri). Taki a sani saf'safri meki no wan tra 7) ww. verminderen, laag draaien. Te a merki
sma no yere. Zeg het heel zachtjes zodat bigin opo kuku, dan yu mu saka a faya.
niemand anders het hoort. Wanneer de melk begint te koken, moet je het
2) bw. rustig, stil (m.b.t. beweging). (variant van vuur laag draaien. No taki so tranga! Saka yu
safri). sten pikinso. Praat niet zo hard! Praat wat
3) bw. heel langzaam, langzamerhand, zachter.
geleidelijk. (variant van safrisafri). saka ensrefi
safu 1) ww. zich vernederen. Yu mu saka yusrefi gi
1) bnw. zacht. Poti a broin bonki ini watra meki a Masra. Je moet je voor de Here vernederen.
kon safu. Zet de bruine bonen in water, zodat ZIE: sakasaka.
ze zacht worden. ANT: tranga. ZIE: safri. 2) ww. zich neerleggen bij. A no ben wani saka
2) ww. zacht maken, zacht worden. Te yu e bori a ensrefi na a besroiti. Hij wilde zich niet bij
meti, a e safu. Als je het vlees kookt, wordt het besluit neerleggen.
het zacht. Yu mu safu den broin bonki fosi,
saka gi wan sma ww. iemand ervan langs geven.
noso yu mu bori den langa. Je moet de bruine
Fu di en ati ben e bron meki a kosi mi fu soso.
bonen eerst zacht laten worden, anders moet
Ma mi saka baka gi en. Omdat hij boos was
je ze lang koken.
schold hij me zonder reden uit. Maar ik gaf hem
3) bnw. teder, mild, liefdevol. Wan mama e kweki
ervan langs.
den pikin nanga wan safu ati. Een moeder
saka en skafu kalmeren, tot bedaren brengen. ZIE
voedt haar kinderen liefdevol op. Wan mama
TREFWOORD: skafu.
ati safu gi en pikin. Een moeder koestert haar
saka kindi ww. knielen, neerknielen. Yu a no Gado
kinderen.
tak' mi mu saka kindi gi yu! Jij bent geen God
safu wiwiri haar dat niet moeilijk te kammen is. ZIE
dat ik voor je moet neerknielen! ZIE: kindi.
TREFWOORD: wiwiri.
saka yu ai de ogen neerslaan. ZIE TREFWOORD: ai1.
saguwenke znw. zijde-aap, roodhandtamarin.
saka-anyisa znw. zakdoek.
Saguinus midas (Callitrichidae). ZIE: monki.
sakafasi
sai ww. zaaien. Ini Nickerie den e sai aleisi nanga
1) znw. respect, nederigheid, onderdanigheid. Te
wan plane. In Nickerie zaaien ze rijst met
yu go na fesi krutubakra, yu mus taki nanga
een vliegtuig. ZIE: prani.
sakafasi. Als je voor de rechter staat, moet je
saka1
respect tonen. ANT: bigimemre; heimemre;
1) znw. zak (van papier, plastic of stof). Ala yuru
bigifasi.
mi mama e aksi mi fu bai wan saka aleisi gi en.
2) bnw. nederig.
Elke keer vraagt mijn moeder mij om een zak
abi sakafasi ww. nederig zijn. ANT: abi heimemre.
sakapusu sari

sakapusu znw. gammel voertuig (zo genoemd 2) bw. waarom. A boi no taigi mi fu sanede a naki
omdat je steeds moet uitstappen en duwen -
saka en pusu). VAR.: sakatrusu.
sakasaka
1) znw. kruimels, schraapsel. Te yu kwinsi a
merki fu wan kronto, dan yu kan trowe a
sakasaka gwe. Als je het vruchtvlees van de
kokosnoot hebt uitgeperst, kan je de pulp
weggooien.
2) znw. scheldwoord: leegloper, nietsnut,
ellendeling. Yu sakasaka yu! Jij
slampamper!
3) ww. vernederen. Fu sanede un e sakasaka
unsrefi so? Waarom vernederen jullie
elkaar zo? ZIE: broko saka.
4) bnw. gemeen. Yu na a moro sakasaka sma di
mi sabi. Jij bent de gemeenste persoon die ik
ooit heb meegemaakt.
sakasneki znw. ratelslang. Crotalus durissus
(Crotalidae).
sakatrusu znw. gammel voertuig. ZIE TREFWOORD:
sakapusu.
sak'duku znw. zakdoek. GEBRUIK: wordt meer
gebruikt door jongeren. SYN: saka-anyisa.
saksi znw. zaagsel (meestal van hout).
salfu
1) ww. zalven (kerkelijk gebruik). Ini a owruten
den profeiti ben salfu den man san Gado ben
poti leki kownu fu Israelkondre. Vroeger
zalfden de profeten de mannen die God als
koning van Israël had aangesteld.
2) znw. geestelijke zalving of bekwaamheid om
een bepaald geestelijk werk te verrichten.
sali znw. hemoglobinegehalte in het bloed. Esde di
mi go na datra, a dyuku mi na mi finga fu luku
efu mi sali bun. Toen ik gisteren naar de dokter
ging, heeft hij me in mijn vinger geprikt om
mijn hemoglobinegehalte te controleren.
samasama znw. spullen, rommel. Mi teki wan sisibi
dan mi figi a heri samasama poti na dorosei. Ik
pakte een bezem en veegde alle rommel de
deur uit. ZIE: bagasi; pototo; taitai; lai1.
sambo znw. iemand geboren uit een Indiaan en een
Neger. ZIE: dogla; malata.
san
1) vrag.vnw. wat. San yu e kon du dyaso? Wat
ben je hier komen doen?
2) betr.vnw. die. San na den sani san yu e du
dape? Wat zijn dat voor dingen die je daar
uithaalt? GEBRUIK: vaak gebruikt men di. SYN: di.
3) onbep.vnw. wat. Mi no sabi san a boi kon fu du.
Ik weet niet wat de jongen is komen doen.
4) tussenw. uitroep van verbazing. San! Den
pikin kmopo fruku tide na skoro. Wat! De
kinderen zijn vandaag vroeg uit school
gekomen.
san meki waarom. ZIE TREFWOORD: meki.
sanede
1) bw. waarom. Sanede yu naki a dagu? Waarom
sloeg je de hond? ZIE: san meki. VAR.: fu sanede.
a dagu. De jongen heeft me niet verteld
waarom hij de hond heeft geslagen.
sangabanga ww. iemand op zijn kop gegeven,
uitschelden. Di mi kon si tak' den meki mi
wakti fu soso sondro fu den yepi mi, mi
sangabanga den. Toen ik merkte dat ze me
voor niemendal hadden laten wachten zonder
me te helpen, ben ik tegen hen uitgevaren.
SYN: kosi1.
sani
1) znw. dingen, spullen. Pe yu poti den sani fu mi?
Waar heb je mijn spullen gezet?
2) ww. doen (regelen, maken, enz.). Mi tyari a
wagi go na a monteur, ma a no man sani en gi
mi. Ik bracht de wagen naar de monteur, maar
hij kon hem niet voor me maken. ZIE: meki.
wan sani onbep.vnw. iets. Mi fergiti fu libi wan
sani gi a pikin. Ik ben vergeten iets voor het
kind achter te laten.
santa bnw. heilig.
Santa Yeye znw. Heilige Geest.
santi
1) znw. zand.
2) bnw. zanderig. A oso santi. De vloer is
zanderig.
3) ww. zanderig maken. Noiti den boi disi e figi
den futu. Den e santi a heri foroisi. Deze
jongens vegen hun voeten nooit. Ze maken de
hele voorkamer zanderig.
sapakara znw. reuzenteju (grote, blauwpaarse
hagedis). Tupinambis nigropunctatus
(Teiidae).
sapakarasneki znw. kippenslang. Spilotus pullatus
(Colubridae).
sarasara znw. garnaal. (O. Decapoda).
sar'ati znw. medelijden. A man dati no abi sar'ati
nanga no wan sma. Die man heeft met
niemand medelijden. ZIE: sari1.
sargi bnw. zaliger, wijlen.
sari1
1) ww. medelijden hebben met. Mi e sari den
siki sma. Ik heb medelijden met de zieken.
2) ww. spijten. A boi sari dat' a naki en pikin
brada. Het speet de jongen dat hij zijn
broertje had geslagen. ANT: breiti.
3) ww. treuren, bedroefd zijn. A boi ben sari di
en p'pa dede. De jongen treurde om de
dood van zijn vader.
4) bnw. droevig, verdrietig. Di un kon na wroko,
un kisi a sari boskopu tak' wantu wrokoman
kisi mankeri. Toen we op het werk kwamen,
kregen we het droevige bericht dat enkele
medewerkers verongelukt waren.
5) bw. verdrietig, droevig. Di a boi luku en
mama so sari, a mama bigin krei. Toen de
jongen zijn moeder zo verdrietig aankeek,
begon ze te huilen.
6) znw. verdriet, leed. Baka di domri taki nanga
a famiri, den fergiti ala sari èn den tapu
nanga krei. Nadat de dominee tot de familie
gesproken
sari seki ede

had, vergaten ze alle verdriet en hielden ze op van een pond aan de andere kant.
met huilen. -sei achtervg. In combinatie met een zelfstandig
sari naamwoord duidt het een plaats of richting aan,
2
1) telw. voldoende, genoeg. A nyanyan disi sari. b.v. libasei betekent 'in de richting van de
Dit eten is genoeg. SYN: nofo. rivier'.
2) ww. tevreden stellen, bevredigen, seibere znw. zij, flank. Ala skowtu e waka nanga en
genoegdoening geven, vermurwen. Awinsi a pipa na en seibere. Elke agent draagt zijn
kon begi mi tapu en kindi, a no o sari gi mi. pistool aan zijn zij.
Ook al komt hij me op de knieën smeken, ik seibi telw. zeven. ZIE TABEL BIJ: nomru.
laat me toch niet vermurwen. di fu seibi rangtelw. zevende.
sari-ati znw. medelijden. ZIE TREFWOORD: sar'ati. seibitenti telw. zeventig. ZIE TABEL BIJ: nomru.
sarki znw. haai. (O. Selachii). seibiyari znw. bonensoort. Phaseolus lunatus
sasi ww. doorzoeken, rommelen in iets. Suma go (Papilionaceae). ZIE: pesi. VAR.: sebiyari;
sasi ini mi kros'kasi? Wie heeft er in mijn seibiyaribonki.
klerenkast gerommeld? seibiyaribonki ZIE TREFWOORD: seibiyari.
satra znw. zaterdag. ZIE TABEL BIJ: wiki1. seibowtu znw. lies. A Jockey e banti mi na mi
sawarinoto znw. sawarinoot. Caryocar nuciferum seibowtu. De onderbroek knelt in mijn lies.
(Caryocaraceae). Ook bekend als nengrenoto. sei-ede znw. zijkant van het hoofd. Efu a hari wan
ZIE: noto. tyuri, mi o naki en na en sei-ede. Als hij zijn
se znw. zee, oceaan. neus optrekt, geef ik hem klap tegen zijn hoofd.
se watra znw. zeewater. Den meki sroisi fu se seifesi znw. wang. A winiman kisi wan bosi na ala
watra no kan kon ini a den kriki. Men maakt en tu seifesi. De winnaar kreeg een zoen op
sluizen zodat het zeewater niet in de kreken kan beide wangen.
komen. seigi
sebiyari znw. bonensoort. ZIE TREFWOORD: seibiyari. 1) ww. zegenen. SYN: blesi.
sedre 2) znw. zegen.
1) znw. cederhout (wordt veel gebruikt seimofo
voor houtsnijwerk). 1) znw. mondhoek.
2) znw. boomsoort (de geur van het hout lijkt op 2) znw. binnenkant van de wang. Di a ben e nyan,
die van cederbomen uit het a beti en seimofo. Terwijl hij at, beet hij op de
Middellandsezeegebied), cederboom. binnenkant van zijn wang.
Cedrela odorata (Meliaceae). seiri
sei 1) ww. zeilen.
1) znw. kant. Sortu sei fu a pasi yu e tan? Aan 2) znw. zeil.
welke kant van de straat woon je? SYN: 3) ww. lopen als een dronkaard.
kanti; lanki. 4) ww. smijten, draaien. M'o seiri yu wan klap'!
2) znw. zij, flank. Wan pen e nyan mi na mi sei. Ik geef je een draai om je oren! ZIE: iti; fringi.
Ik heb pijn in mijn zij. SYN: seibere. seiriboto znw. zeilboot.
3) voorz. naast. Mi e go sidon ondro a bon sei a seirisaka znw. jutezak, zeilzak (SN).
oso. Ik ga onder de boom naast het huis seisei znw. zijkant, kant. Te na seisei a man rei kon
zitten. naki mi. Helemaal aan de kant (van de straat)
ala sei bw. overal. Den panya a nyunsu na ala sei. heeft de man me aangereden. SYN: kanti; lanki.
Ze hebben het bericht overal verspreid. ZIE: sekanti znw. strand, zeeoever. Te neti den krape e
alape. kon na sekanti fu meki eksi. 's Nachts komen de
dat' sei bw. daarheen, die kant op. Mi si a e go na zeeschildpadden hun eieren op het strand
dat' sei. Ik zie hem die kant op gaan. Te yu kba leggen. SYN: syoro.
dya, dan yu mu go na dat' sei. Als u hier klaar na sekanti bw. zeewaarts. Den fis'man go na
bent, moet u daarheen gaan. sekanti kba. De vissers zijn de zee al op
de na en sei iemands partij kiezen of trekken. gevaren.
Furu sma ben de na en sei fu di den sabi taki en seki ww. schudden, wiebelen. Di a fadon abra a
na wan man di e du san a taki. Velen kozen zijn fensre, a seki ala en edetonton. Toen hij uit het
partij omdat ze wisten dat hij een man was die raam viel, kreeg hij een hersenschudding (lett:
zijn woord hield. schudde hij al zijn hersenen). Sheila no man
dis' sei bw. hier naartoe, deze kant op. Den e sidon sondro a no seki en futu. Sheila kan niet
kroipi kon dis' sei. Ze kruipen hier naartoe. zitten zonder met haar benen te wiebelen. SYN:
tra sei bw. andere kant. A poti wan paki sukru na a degedege.
wan sei fu a wegi nanga tu wegi fu wan pontu seki ede het hoofd knikken of schudden. ZIE
na a tra sei. Hij plaatste een pak suiker op de TREFWOORD: ede.
ene kant van de weegschaal en twee gewichten
seki mofo sidonpresi

seki mofo praten. ZIE TREFWOORD: mofo.


boi, a boi abi senwe. Sinds de jongen is
sekrepatu znw. verzamelnaam voor verschillende aangereden, heeft hij last van zenuwziekte.
soorten schildpad. (Chelidae), (Emydidae), 3) znw. zenuwachtigheid, nervositeit. Na senwe
(Testudinidae). meki a boi no man piki skowtu. Uit
sekretarsi znw. secretaris. zenuwachtigheid kon de jongen de
sek'seki politieagent niet antwoorden.
1) znw. rammelaar.
4) ww. zenuwachtig zijn. Di un ben meki
2) ww. wiebelen (instabiel zijn), onstuimig zijn.
examen, mi ben senwe a heri dei dati. Toen
Fu di wan fu den futu fu a tafra syatu, meki a e
we examen deden, was ik de hele dag
sek'seki pikinso. Omdat een van de poten van
zenuwachtig.
de tafel te kort is, wiebelt hij een beetje. Son
gi senwe ww. zenuwachtig maken. A fasi fa Ernie
sma frede fu go ini wan kruyara te a watra e
e rei a wagi, a e gi mi senwe. De wijze waarop
sek'seki. Sommige mensen zijn bang om in een
Ernie de auto rijdt maakt me zenuwachtig.
korjaal te stappen wanneer de rivier onstuimig
seri
is.
1) ww. verkopen. Fa yu e seri watramun?
3) ww. heen en weer schudden. Den boi sek'seki
Wat kosten je meloenen? (lett: Hoe
a bon te leki den lepi manya fadon. De
worden je meloenen verkocht?)
jongens schudden de boom totdat de rijpe
2) ww. ervoor zorgen dat de tegenstander wint,
manja's eruit vielen.
verraden. Yu seri a plei! Je hebt de wedstrijd
seku znw. zeekoe, lamantijn. Trichechus manatus verkocht! Yudas seri Yesus gi den dyudomri
(Trichecidae). fu dritenti solfrumoni. Judas heeft Jezus aan
sek'watra znw. storm, het onstuimig zijn van de zee de Joodse priesters verraden voor dertig
of rivier. A sek'watra kon so hebi dat' a boto zilveren munten. ZIE: konkru.
ben de fu sungu. De storm was zo hevig dat de seriman znw. verkoper, handelaar, koopman.
boot op zinken stond. ZIE: skwala. seryusu bnw. ernstig.
sèm bnw. zelfde. Mi nanga mi brada abi a sèm oto. sesei znw. schaar. (variant van sisei).
Mijn broer en ik hebben dezelfde auto. ZIE: srefi; sespari znw. zoutwaterrog, zweepstaartrog. Dasyatis
speri1. guttata, Dasyatis schmardae, Dasyatis geyskesi
semprefisi znw. aloë. Aloe barbadensis (Dasyatidae).
(Agavaceae). seti
seni ww. sturen, (ver)zenden. Fa yu kan seni so wan 1) ww. regelen, in orde maken. Efu mi brada tori
pikin boi go na foto nanga someni moni? Hoe seti, dan a no o drai kon moro. Als de zaken
kun je zo'n kleine jongen naar de stad sturen van mijn broer geregeld zijn, komt hij niet
met zoveel geld? Mi seni tu brifi kba go na meer terug.
kantoro, ma te nanga now mi no kisi no wan 2) ww. stellen, zetten. Seti a oloisi tapu aiti yuru.
piki. Ik heb al twee brieven verzonden naar het Zet de klok op acht uur.
kantoor, maar ik heb nog geen antwoord seti libi samenwonen. ZIE TREFWOORD: libi1.
gekregen. setkoiri znw. fijt, een ontsteking rond de nagelriem.
seni gwe ww. wegsturen. No broko yu ede nanga si ww. zien. Di un no si en wantu dei, un go fisiti en.
den boi. Seni den gwe. Maak je niet druk over Toen we hem een paar dagen niet gezien
de jongens. Stuur ze weg. hadden, gingen we hem bezoeken. Yu kan si tak'
seni kari oproepen, laten roepen. ZIE TREFWOORD: kari. a man disi no teki skoro. Je kan zien dat deze
sensi1 man geen onderwijs heeft genoten.
1) znw. cent. Fosten yu ben kan bai dri pisi kon si ww. beseffen, inzien. Mi kon si tak' yu abi
ksababrede fu feifi sensi. Vroeger kon je drie leti. Ik heb ingezien dat je gelijk hebt.
kassavebroden voor vijf cent kopen. ZIE TABEL sibi ww. bezemen, vegen. Go sibi a oso. Dalèk
BIJ: moni.
mama e kon. Ga het huis bezemen. Straks
2) znw. geld. Mi no abi sensi. Ik heb geen geld. komt moeder. ZIE: figi; sisibi.
SYN: moni.
sibibusi znw. slagregen, zware regen gepaard
sensi2 vw. sinds, vanaf. Sensi esde mi abi ber'ati. gaande met rukwinden. ALGEMEEN: alen.
Sinds gisteren heb ik buikpijn.
sidon ww. zitten. Den pikin e sidon tapu a bangi. De
senwe kinderen zitten op de bank.
1) znw. zenuw. Efu den senwe ini yu anu koti, dan
tan sidon ww. blijven zitten (op school), niet over
yu no man firi nanga yu finga moro. Als de
gaan. A boi tan sidon ini a tweede klas. De
zenuwen van je hand zijn doorgesneden, heb
jongen bleef zitten in de tweede klas. SYN: tan
je geen gevoel meer in je vingers.
poko; ANT: abra.
2) znw. een ziekte waarbij zich verschijnselen
sidon baka trarki in de gevangenis zitten. ZIE
voordoen, b.v. beven, enz. Sensi a wagi naki
TREFWOORD: trarki.
a
sidonpresi znw. zitplaats. Efu un no kmoto
sigara skarki

fruk'fruku na oso, un no o feni wan bun sili znw. ziel. GEBRUIK: kerktaal. ZIE: kra; dyodyo.
sidonpresi ini a stadion. Als we niet vroeg van sin idiofoon. klanknabootsing of verhoogde toon van
huis gaan, vinden we geen goede zitplaats in
het stadion.
sigara znw. sigaar.
sika znw. zandvlo. Tunga penetrans (Tungidae, O.
Siphonaptera). Van deze vlo boort het wijfje
zich in de huid van mens of dier om eieren te
leggen. ZIE: sneisi2.
siki
1) bnw. ziek (met een of andere kwaal). Fu di a boi
fu mi siki, mi no seni en go na skoro tide.
Omdat mijn zoon ziek is, heb ik hem vandaag
niet naar school gestuurd. Mi e go na datra
meki a luku mi siki anu. Ik ga naar de dokter
om naar mijn zieke hand te laten kijken. ANT:
gesontu.
2) ww. ziek zijn, ziek worden. Te yu siki, a no
switi. Het is niet prettig om ziek te zijn. Tide
mi kisi wan brifi fu mi omu taki a e siki.
Vandaag heb ik een brief van m'n oom
ontvangen waarin staat dat hij ziek is. Efu yu
prei ini a alen, yu o siki. Als je in de regen
speelt, wordt je ziek.
3) ww. ziek maken. Doti watra kan siki yu te yu
e dringi en. Vuil water kan je ziek maken als
je het drinkt.
4) ww. verliefd doen raken. Di mi si a pikin, a
siki mi. Toen mijn oog op dat meisje viel,
bracht zij mijn hoofd helemaal op hol.
5) znw. ziekte. Efu yu no luku bun nanga a siki
disi, a kan kiri yu. Als je niet oppast voor deze
ziekte, kan je eraan sterven. N.B. In de
volksmond maakt men onderscheid tussen
datrasiki en nengresiki. ZIE: dyomposiki.
sikibedi znw. ziekbed. A e didon tapu sikibedi. Hij
ligt op zijn ziekbed.
sikiman znw. iemand die ziek is, zieke.
sikisiki
1) ww. sukkelen (door ziekte), ziekelijk zijn. Sensi
a pikin disi gebore, a e sikisiki. Dit kind
sukkelt al vanaf de geboorte.
2) bnw. lichamelijk of geestelijk gebrek hebbend.
Suma e krei so? A sikisiki pikin fu sei. Wie
huilt daar zo? Het gehandicapte kind
hiernaast.
sikisma znw. iemand die ziek is, zieke. SYN: sikiman.
sikiwan znw. een zieke. Luku bun te yu e bai pikin
fowru tak' den no gi yu sikiwan. Als je
kuikens koopt, let dan op dat er geen zieke bij
is.
siksi telw. zes. ZIE TABEL BIJ: nomru.
di fu siksi rangtelw. zesde.
siksikanti znw. lederschildpad (bepaald soort
zeeschildpad). Dermochelys coriacea
(Dermochelidae). Ook bekend als aitikanti. ZIE:
krape.
siksitenti telw. zestig. ZIE TABEL BIJ: nomru.
siksiyuru znw. zingende cicade. (Cicadidae, O.
Homoptera). Ook bekend als sinsin.
een voorwerp, b.v. een saka en skafu ww. kalmeren, tot bedaren
stemvork. GEBRUIK: wordt brengen. Di mi bigin taki nanga en, a kon saka
uitgesproken met lang en skafu. Toen ik tegen haar begon te praten,
aangehouden n. kwam ze wat tot bedaren.
singi skapu znw. schaap. Ovis aries (Capridae).
1) ww. zingen. pikin skapu znw. lam.
2) znw. lied, zang, gezang. Efu yu skapububa znw. schapevel.
e singi den singi tu tron wan skapuloiri znw. tweeteen-luiaard. Choloepus
dei, yu mus kon sabi den. Als je didactylus (Bradypodidae). Ook bekend als
de liederen twee keer per dag tufinga-loiri. ZIE: loiri.
zingt, moet je ze wel kennen. skapuman znw. herder.
singibuku skapupen znw. schaapskooi.
znw. skarki znw. schaal (schotel). ZIE: koba; komki.
zangboek.
singiman
znw. zanger.
sinsin1 znw.
tamboerijn.
sinsin2 znw. zingende cicade.
(Cicadidae, O. Homoptera).
Ook bekend als siksiyuru.
sinsyart znw. katapult. ZIE
TREFWOORD: syinsyart. sipi znw.
schip. Odo: Libisma e meki barki,
ma Gado e bow en sipi.
Spreekwoord: De mens
wikt maar God beschikt. (lett:
De mens maakt een balk, maar
God bouwt een schip.) ZIE: boto;
kruyara; pondo; barki3.
sipifowru znw. zwaluwstaartwouw. Elanoides
forficatus (Accipitridae). Ook
bekend als sisei- aka.
sipiman znw. matroos, schepeling. SYN: matrosi.
siri znw. zaad, pit. ZIE: koko1.
siri-bredebon znw.
broodvruchtboom. Artocarpus
altilis (Moraceae). (de
vruchten hebben stekels
vanbuiten en zaden binnenin).
ZIE: bredebon.
sisa ['s∙a] znw. zus, zuster. ZIE TABEL BIJ: famiriman.
sisei znw. schaar. No priti a papira;
koti en nanga a sisei. Scheur
het papier niet. Knip het met
een schaar.
sisei-aka znw. zwaluwstaartwouw.
Elanoides forficatus
(Accipitridae). Ook bekend als
sipifowru.
siseimira znw. draagmier,
parasolmier. Atta soorten
(Formicidae, O. Hymenoptera).
Ook bekend als prasoromira.
sisibi ['s∙i bi] znw. bezem. Mi teki
wan sisibi dan mi figi a heri
samasama poti na dorosei. Ik
pakte een bezem en veegde alle
rommel de deur uit. ZIE: sibi.
prasi sisibi znw. hark. SYN: har'hari.
skafu
1) ww. schaven.
2) znw. schaaf.
skedrei skoinsi

skedrei znw. schilderij. ZIE: prenki; fowtow. oso. Ik ga je zwepen als ik thuis kom.
skefti1 krin skin znw. voorgevoel, een gelukkig toeval,
1) ww. schiften, verzuren, bederven. Efu yu go
een meevaller. A sma dati abi krin skin, baya.
nanga doti spun ini a batra, a syurkoro o
A sabi oten wan sma wani du wan sani nanga
skefti. Als je een vuile lepel in de pot steekt,
en. Hij heeft altijd een voorgevoel. Hij weet
bederft de zuurkool. ZIE: pori1.
van te voren wanneer iemand hem kwaad wil
2) bnw. verzuurd. Mi m'ma no e trowe skefti
doen.
merki. A e meki toffee fu en. Mijn moeder gooit
priti skin ww. een pak slaag geven. Di mi kon lati
de verzuurde melk niet weg. Ze maakt er
na oso, mi p'pa priti mi skin. Toen ik te laat
toffee van.
thuis kwam, gaf mijn vader mij een pak slaag.
skefti2 ww. rakelings voorbijgaan, langs scheren. Di ZIE: fonfon.
mi si a ston e kon, mi dòk, dan a skefti psa mi
skin piki ww. voorgevoel hebben. Mi skin e piki
ede. Toen ik de steen zag aankomen, dook ik en
mi tak' wan sani o psa. Ik heb een
hij scheerde rakelings langs mijn hoofd.
voorgevoel dat er iets zal gebeuren.
skempi ww. beschimpen. Di den si tak' mi weri wan weri skin
nyun empi kon na wroko, den bigin skempi 1) ww. vermoeien, afmatten. A wroko e weri skin.
taki: A gersi tak' wan sma wini a lotto. Toen ze Het werk vermoeit me. SYN: yere skin.
merkten dat ik een nieuw hemd op het werk aan 2) znw. vermoeidheid. A: Sanede yu e sidon so?
had, begonnen ze me te beschimpen met de B: Baya, na weri skin nomo. A: Waarom zit je
woorden: Het ziet er naar uit dat iemand de zo? B: Ach, ik ben moe (lett: het is
lotto gewonnen heeft. ZIE: dreigi. vermoeidheid).
skepi ww. opscheppen, grootspreken. Monki skepi yere skin bnw. buitensporig, overdrijven, de
taki a e rei Tigri fa a wani. De aap schepte op perken te buiten gaan. A boi disi yere skin!
dat hij de tijger kon berijden wanneer hij wilde. Solanga son no piri tifi, a no e kmoto fu en bedi.
SYN: dyaf.
Deze jongen is buitengewoon lui! Hij komt pas
sker'ai znw. schele ogen. uit zijn bed als de zon fel schijnt.
luku nanga sker'ai ww. vuil aankijken. A pikin skin-ati znw. lichaamspijn, spierpijn. Mi no ben
disi suku mofo. Awinsi a no sabi yu, a luku yu man sribi nanga ala a skin-ati. Ik kon
nanga sker'ai. Dit is een onaardig kind. Wie vanwege spierpijn niet slapen.
het ook is, ze kijkt iemand altijd vuil aan. SYN: skiti znw. sperma.
koti wan ai. skoifi ww. schuiven, opschuiven, opzij gaan,
sketnoto znw. purgeernoot. Jatropha curcas verschuiven. Skoifi a kasi go ini a uku. Schuif
(Euphorbiaceae). ZIE: noto. de kast op naar de hoek. Skoifi pikinso meki mi
skin sidon na yu sei. Schuif eens een beetje op zodat
1) znw. lichaam, lijf, figuur. Mi skin weri. Ik ben ik naast je kan zitten.
moe (lett: mijn lichaam is moe). Mi e go skoifineki znw. verschillende soorten
wasi mi skin. Ik ga baden (lett: mijn lichaam moerasschildpadden die de kop niet recht naar
wassen). achteren, maar zijdelings intrekken. Ook bekend
2) znw. huid, vel (van een mens of dier). Mi skin als kron-neki.
drei. Mijn huid is droog. SYN: buba. 1) roodkop-deukschildpad. Platymus
3) znw. buitenkant/wanden (van een huis, auto,
platycephala (Chelidae).
berg, enz.). Tamara mi e go wasi a ososkin.
2) bochelschildpad. Phrynops gibbus (Chelidae).
Morgen zal ik de buitenkant van het huis 3) kikkerkopschildpad. Phrynops nasutus
wassen. Fosi wan brantmiri ben fasi na sei (Chelidae).
a kukruskin. Vroeger was er een stenen
skoins'ai znw. woeste blik, schuine blik (drukt
kookplaats tegen de wand van de keuken
minachting of boosheid uit). Sanede yu e luku
aangebouwd.
mi wan skoins'ai? Mi no du yu noti. Waarom
abi krin skin ww. geluk hebben, boffen. kijk je kwaad naar me? Ik heb je toch niets
gro skin ww. ergens kippenvel van krijgen, gedaan. (lett: Waarom kijk je naar me met
huiveren. A sani san yu e du dape, a e gro mi schuine blik?...) ZIE: sker'ai; dor'ai.
skin. Ik krijg kippenvel van wat je daar doet.
skoinsi bw. schuin, scheef. Suma meki a tafra? A e
Mi skin gro di mi si a brudu. Ik kreeg
tnapu skoinsi. Wie heeft die tafel gemaakt? Hij
kippenvel toen ik het bloed zag.
staat scheef. A bon fadon skoinsi abra a strati.
hari skin
De boom viel schuin over de straat. Skoinsi
1) ww. masseren. Mi mama hari mi skin nanga
abra a kerki mi e tan. Ik woon schuin aan de
oli fu di a ben hati mi. Mijn moeder
overkant van de kerk. VAN NL: schuin.
masseerde mijn lichaam met olie omdat ik
afu skoinsi bw. een beetje schuin/scheef. Poti a
pijn had.
teevee afu skoinsi meki mi kan si en moro bun.
2) ww. zwepen. Mi o hari yu skin te mi e kon na
Zet de televisie even een beetje schuin zodat ik
beter kan zien.
skoinsi-ai skreki

skoinsi-ai znw. woeste blik, schuine blik (drukt lopen naar binnen).
minachting of boosheid uit). ZIE TREFWOORD:
3) ww. een gesprek of een onderwerp
skoins'ai.
beëindigen. Baka di den taki go taki kon, den
skopu1 ww. schoppen, trappen. A boi misi a bal dan skotu a tori. Nadat ze over en weer
a skopu mi na mi bonfutu. De jongen miste de gesproken hadden, maakten ze een eind aan
bal en trapte tegen mijn scheenbeen. het gesprek.
skopu en fara ww. een bepaald niveau bereiken 4) ww. iemand negeren of uitsluiten, zich niet meer
in de maatschappij, het ver schoppen. Efu yu met iemand bemoeien. Fosi un nanga den sma
no leri bun na skoro, yu no o skopu en fara. fu sei ben de bun mati, ma now un skotu den.
Als je je best niet doet op school, zal je het niet Vroeger waren we goede vrienden met de
ver schoppen. buren, maar nu bemoeien we ons niet meer
skopu2 znw. schop, spade. Mi diki wan olo nanga met hen. Suma wi o kari kon? Un kan kari ala
wan skopu. Ik heb een gat gegraven met een sma kon, ma w'o skotu Hennie. Wie zullen we
schop. ZIE: krimneri. uitnodigen? Jullie kunnen iedereen uitnodigen,
diki skopu ww. graven, delven. Mi p'pa taki tak' maar we zullen Hennie uitsluiten.
efu yu no wani leri na skoro, yu o diki skopu. skotu lontu rondom van een schutting voorzien.
M'n vader zegt dat als je je best niet doet op Te den kba bow a oso, den o skotu a heri dyari
school, je putjesschepper zal worden. lontu. Als men klaar is met bouwen, zullen ze
skoro rond het hele erf een schutting plaatsen.
1) znw. school. skowru znw. schouder.
2) ww. instrueren, instructies geven, uitleggen. hari skowru ww. schouders ophalen.
Mi skoro yu san yu mus taki. Ik heb je skowtu
instructies gegeven wat je moet zeggen. 1) znw. politie. A tori disi yu musu tya go
teki skoro ww. onderwijs genieten. Yu kan si tak' na skowtu. Deze zaak moet je bij de
a man disi no teki skoro. A no man skrifi en politie aangeven.
eigi nen. Je kan zien dat deze man geen 2) znw. politieagent. A skowtu san e waka dape
onderwijs heeft genoten. Hij kan zijn eigen na wan omu fu mi. De agent die daar loopt is
naam niet schrijven. een oom van me.
skorobangi znw. schoolbank. Ala den skorobangi skowt'uma znw. vrouwelijke politieagent.
krab'krabu. Al de schoolbanken zijn bekrast. skowtu-oso znw. politiepost of -bureau. SYN:
skoro-ifrow znw. onderwijzeres (tot en met MULO lont'oso.
niveau). SYN: skoromisi. skrati
skoromeister znw. onderwijzer (tot en met MULO 1) znw. chocoladedrank. ZIE: fayawatra.
niveau). 2) znw. cacao.
skoromisi znw. onderwijzeres (tot en met MULO fayaskrati znw. warme chocoladedrank. ZIE:
niveau). fayawatra.
skoropapira znw. diploma, certificaat, ososkrati znw. eigengemaakte chocolade, meestal
getuigschrift. Te yu e go suku wroko, yu mu in rechthoekige vorm.
tyari ala yu skoropapira. Als je werk zoekt, puiriskrati znw. cacao in poedervorm.
moet je al je diploma's meenemen. sukruskrati znw. chocolade met suiker. GEBRUIK:
skoropikin znw. schoolkinderen (tot middelbaar nu zegt men liever syokola.
niveau). skreki1
skoroprasi znw. schoolerf, schoolplein, speelplaats. 1) overg.ww. schrikken. No skreki a pikin. A no
Meister warskow den boi tak' den no mus feti bun. Laat dat kind niet schrikken. Dat is
na skoroprasi. De meester waarschuwde de niet goed.
jongens dat ze niet op het schoolerf moesten 2) onoverg.ww. geschrokken zijn. Di a
vechten. fufuruman si skowtu, a skreki dan a lon. Toen
skotriki1 znw. schotel. TEGENHANGER: kopi. de dief de politie zag, schrok hij en rende
skotriki2 znw. blanke soldaten in het Nederlandse weg. Mi skreki di mi si someni sma na a
koloniale leger. ZIE: srudati. friyari-oso. Ik schrok toen ik zoveel mensen
skotu op het verjaardagsfeest zag.
1) znw. schutting, muur. Den man mesre 3) znw. schrik. Na skreki meki a fadon flaw. Van
brokobatra tapu a skotu. De mannen hebben schrik is hij flauwgevallen.
glasscherven op de schutting vastgemetseld. tapu skreki ww. angst inboezemen, bang maken.
2) ww. beschutten, van een schutting voorzien. Di Ernest no ben wani du san Robby taki, Robby
Yu mu skotu a dyari tapu pe den kaw e waka tapu skreki gi en tak' a o taigi en frow. Toen
kon in'sei. Je moet een schutting plaatsen om Ernest niet wilde doen wat Robby zei, maakte
de koeien buiten te houden (lett: waar de Robby hem bang door te zeggen dat hij zijn
koeien vrouw op de hoogte zou stellen.
skreki smoko

skreki2 ini a boto. Grote golven sloegen over de rand


1) ww. vlees, vis of kip aanbraden. Fosi yu poti a
van de boot.
fowru ini a pon, i mu skreki en pikinso.
sma znw. persoon, mens. Dyaso sma no e sidon tapu
Voordat je de kip in de pom doet, moet je hem
wan tafra. Hier zit men niet op de tafel. SYN:
eerst aanbraden. ZIE: baka2.
libisma; SPEC: man1; uma; pikin-nengre.
2) ww. opwarmen (meestal voor vlees, vis of kip).
ala sma onbep.vnw. iedereen, allen. Ala sma di
A: Mi no nyan a sani so kowru. B: We, dan yu
tapu tin-na-siksi yari mus fu meki wan ID-karta.
e skreki en pikinso. A: Ik ga dat ding niet zo
Iedereen die zestien jaar geworden is, is
koud eten. B: Wel, warm het een beetje op.
verplicht een ID-kaart te laten maken.
skrifi
dorosei sma znw. buitenlander.
1) ww. schrijven. Yu mu skrifi yu nen tapu a buku.
ibri sma onbep.vnw. iedereen. Ibri sma di tapu
Schrijf je naam op het boek.
tin-na-siksi yari mus fu meki wan ID-karta.
2) ww. geschreven zijn. Mi no man leisi san
Iedereen die zestien jaar geworden is, is
skrifi ini a buku. Ik kan niet lezen wat er in
verplicht een ID-kaart te laten maken. GEBRUIK:
het boek staat.
ibri sma legt meer nadruk op het individu dan
skrifiman
ala sma.
1) znw. schrijver, auteur. Mi sabi a buku san yu e
iniwan sma
taki, ma mi no sabi a skrifiman. Ik ken het
1) onbep.vnw. een ieder. Iniwan sma di tapu
boek wel waar je het over hebt, maar ik ken de
tin-na-siksi yari mus fu meki wan ID-karta.
schrijver niet.
Een ieder die zestien jaar geworden is, is
2) znw. administrateur op plantage van vroeger.
verplicht een ID-kaart te laten maken. GEBRUIK:
skrobu ww. schrobben, schuren. Yu abi fu skrobu iniwan sma legt nog sterker nadruk op het
den patu, meki den patu kon krin. Je moet de
individu dan ibri sma.
potten schuren zodat ze schoon worden. SYN:
2) onbep.vnw. wie dan ook. Yu kan kon nanga
skuru. VAN NL: schrobben. iniwan sma. Je mag met wie dan ook komen.
skropu znw. schelpen. (Phylum Mollusca). ZIE: son sma onbep.vnw. sommigen. Son sma no lobi
pakro.
dansi. Sommigen houden niet van dansen.
skrufu1
-sma achtervg. In samengestelde woorden wordt het
1) znw. schroef, moerbout. ZIE: bowtu2; muru1.
gebruikt om: 1) een persoon aan te duiden die is
2) ww. schroeven. Skrufu a batra tapu gi mi.
of doet wat aangegeven wordt door het eerste
Schroef de fles even dicht.
deel van het woord. b.v. dedesma 'een dode',
skrufu2 znw. gewricht. Di mi fadon fu a trapu, mi granisma 'een bejaarde'; 2) een persoon aan te
skowru kmopo fu en skrufu. Toen ik van de
duiden die deel uitmaakt van een bepaalde groep
trap viel, is mijn schouder uit de kom geraakt. of plaats, b.v. fotosma 'stadspersoon',
ZIE: komki.
bus'kondresma 'binnenlandbewoner'.
skuma smara
1) znw. schuim. A sopo disi bun gi a wasmachine 1) bnw. smal, nauw. A pasi smara fu waka. Het
bika a no e gi furu skuma. Deze zeep is pad is te smal om er te kunnen lopen. ANT:
geschikt voor de wasmachine omdat hij niet erg bradi. ZIE: fini.
schuimt. (lett: omdat hij niet veel schuim geeft) 2) bnw. klein, nauw, smal. A bruku smara gi mi.
2) ww. schuimen. Te a biri kowru bun, a no e De broek is mij te nauw. ANT: bigi. ZIE: pikin1.
skuma. Als het bier goed koud is, schuimt
smèlter ww. smelten, smelteren (SN). Efu yu no
het niet erg.
nyan a popsicle wantewante, a o smèlter. Als
kuku skuma ww. schuimen, gisten, fermenteren.
je de ijslolly niet direkt opeet, gaat hij smelten.
No dringi a dyindyabiri. A e kuku skuma.
smenti znw. cement.
Drink het gemberbier niet. Het gist al.
smeri
sopo skuma znw. zeepschuim.
1) overg.ww. ruiken. Smeri a nyanyan gi mi efu
skurki znw. zwartbuikboomeend. Dendrocygna a no swa. Ruik eens of het eten bedorven is.
autumnalis (Anatidae).
2) onoverg.ww. ruiken, geur of stank
skuru verspreiden, rieken, stinken. A nyanyan fu yu
1) ww. schuren, schrobben. Un ben go na libasei
e smeri switi! Jouw eten ruikt lekker! A oso e
fu go skuru den patu. We waren naar de kant
smeri moismoisi. Het huis stinkt naar
van de rivier gegaan om de pannen te schuren.
muizen.
ZIE: skrobu. VAN NL: schuren.
3) znw. geur, stank. A switi smeri fu a nyanyan
2) ww. flink uitschelden. Esde bakadina Henna
furu a heri oso. De lekkere geur van het eten
skuru en birfrow. Gistermiddag heeft Henna
vulde het hele huis.
haar buurvrouw flink uitgescholden. ZIE: smeti znw. smid, metaalbewerker.
kosi1. smoko
skwala znw. golf, deining. Bigi skwala ben naki kon 1) ww. roken (van tabak, enz.).
smokopatu sokekwikwi

2) ww. roken. Yu mu tyari a wagi fu yu go meki. A


sneki znw. slang. (Suborde serpentes).
e smoko. Je moet je wagen naar de garage
snekimarkusa znw. een kleinere soort markoesa
brengen. Hij rookt. SYN: puru smoko.
die in het wild groeit, de vruchten zijn oranje en
3) ww. roken (om te drogen en te verduurzamen).
omgeven door een soort netje. Passiflora
Den fis'man e smoko afu fu den fisi fu hori
foetida (Passifloraceae). ZIE: markusa.
den moro langa. De vissers roken een deel
snoifi ww. snuiven. Yu no mu snoifi a frikowtu go
van hun vangst om ze langer te conserveren.
na in'sei. Je moet de verkoudheid niet naar
4) znw. stoom, rook. A smoko fu a sigara fu yu no
binnen snuiven. ANT: snoiti.
e smeri switi. De rook van je sigaar ruikt niet
snoiti ww. snuiten. ZIE: snoifi.
lekker. M'ma, a watra bori kba. A ketre e puru
snorku ww. snurken.
smoko. Mama, het water kookt al. De ketel
snuku znw. Amerikaanse zeesnoek. Centropomus
stoomt.
undecimalis, Centropomus parallelus
5) bnw. gerookt. Moksi aleisi switi nanga
(Centropomidae).
smoko fowru. Moksi aleisi is lekker als het
so
bereid is met gerookte kip.
1) vw. zo, dus. Tamara mi mu go na datra. So, i
6) ww. spoorloos verdwenen. Di skowtu kon fu
no abi fu kon na wroko. Morgen moet ik naar
teki a boi, a ben smoko. Toen de politie de
de dokter. Je hoeft dus niet te komen.
jongen kwam halen, was hij spoorloos
2) bw. zo. Na so yu mus du a sani. Zo moet je
verdwenen.
het doen. So a de. Zo is het.
smokopatu
3) bw. zulk. Disi na a fosi leisi san mi si so bigi
1) znw. blik waarin een rookvuuurtje gestookt
awara. Het is de eerste keer dat ik zulke
wordt om muskieten te verdrijven. Te maskita
grote awara's gezien heb.
lai dan opa e leti wan smokopatu. Wanneer er
sobun
veel muskieten zijn, maakt opa een smookpot
1) vw. met andere woorden, dat wil zeggen, dus,
aan.
oftewel. Ini a ten fosi maspasi, sobun ini a
2) znw. eufemisme voor een rokende auto.
srafuten, den srafu ben mus fu wroko tranga.
smuru1
In de tijd voor de emancipatie, dat wil zeggen
1) ww. zweten als gevolg van te weinig ventilatie;
gedurende de slavernij, waren de slaven
benauwd krijgen, smoren. Den awara smuru
verplicht hard te werken.
ini a saka. De awara's hebben in de zak
2) vw. soms ook. Den ben prei fu hebi moni.
gezweet. Efu yu tapu a oso, yu o smuru na ini
Sobun den ben prei fu wan srafu. Ze speelden
en. Als je het huis helemaal dichtmaakt, zal je
om veel geld, soms ook om een slaaf.
het benauwd krijgen. SYN: sweti.
sodra bw. zodra. Sodra en papa e gi en moni, a e
2) ww. doordrenken met waterdamp. Fosi mi
fermorsu en. Zodra zijn vader hem geld geeft,
mama e triki krosi a e nati den, a e domru den,
verkwist hij het. VAR.: sodrai.
dan a e tapu den meki den smuru. Voordat
sodrai ZIE TREFWOORD: sodra.
mijn moeder kleren strijkt, vocht zij ze eerst in.
Dan rolt ze ze op en dekt ze af zodat ze
sodro znw. zolder, boven. Den sma lobi fu sribi na
helemaal vochtig worden. sodro bika a winti e wai switi drape. Men slaapt
liever boven omdat de wind daar lekker waait.
3) ww. smoren, vlees of vis met weinig water in
ANT: gron. ZIE: ondrosei.
een pan met gesloten deksel op een zacht
vuur gaar laten worden. ZIE: stofu. sofasi vw. aldus, op die manier. Yu mu tan du a
smuru2 znw. smoel. wroko soleki fa mi sori yu. Sofasi yu no o kon
snapu ww. staan. ZIE TREFWOORD: tnapu. ini problema. Je moet het werk blijven doen
sneiri znw. kleermaker. SYN: kleri. zoals ik het je gewezen heb. Op die manier
Sneisi1 kom je niet in de problemen.
1) znw. Chinees. soi bnw. saai.
2) bnw. Chinese. soifri bnw. zuiver.
sneisi2 znw. vlo. Pulex irritans (Pulicidae, O. soigi ww. zuigen. A pikin e soigi tapu en doi. Dat
Siphonaptera). kind zuigt op haar duim.
sneisi puiri soigi gwe ww. opzuigen. Baka a bigi alen san
1) znw. medicinale poeder voor hoofdpijn, fadon, a gron soigi a watra gwe es'esi. Na die
buikpijn, griep, enz. zware regenbui, zoog de aarde het water snel
2) znw. soort specerij. op. ZIE: hari1.
sneisi-alatria Chinese vermicelli. ZIE TREFWOORD: sokekwikwi znw. bepaald soort zoetwater
alatria. pantsermeerval met een uitgerande staartvin.
sneisitaya znw. Chinese tajer (bepaald soort Hoplosternum littorale (Callichthyidae). Ook
aardvrucht). Colocasia esculenta (Araceae). bekend als hei-ede-kwikwi.
snek'fisi znw. aal. Synbranchus marmoratus
(Synbranchidae). ZIE: logologo.
soktu soro

soktu (Bradypodidae). Ook bekend als drifinga-loiri.


1) ww. zuchten. Di mi ferteri en san psa, a no taki ZIE: loiri.
noti. A soktu nomo. Toen ik hem vertelde wat
sonte bw. misschien. Den pikin no ben de tumsi bigi
er gebeurd was, zei hij niets. Hij zuchtte alleen
ete, sonte aiti nanga tin yari. De kinderen
maar.
waren nog niet oud, misschien acht en tien jaar.
2) znw. zucht. Odo: Efu soktu no ben de, ati ben GEBRUIK: verouderd. SYN: kande.
sa priti. Spreekwoord: Een zucht geeft lucht
sonwan onbep.vnw. sommige. Den srafu ben kisi
aan een hart vol smart. ZIE: dyeme.
bun steifi fonfon taki sonwan fu den ben e dede
solanga srefi. De slaven werden stevig afgeranseld
1) vw. zolang. Solanga sopi de, den man o tan na
zodat sommigen er zelfs aan stierven. Sonwan
un tapu. Zolang er drank is, zullen de mannen
fu den sma di kon no ben wani wroko.
hier blijven. Solanga a no pai mi, mi no o gi
Sommigen van de mensen die kwamen, wilden
en san a mus kisi. Zolang hij me niet betaalt,
niet werken.
geef ik hem niet wat hij moet krijgen.
sopi
2) vw. telkens wanneer, iedere keer. Solanga mi
1) znw. sterke drank. SYN: bita; oli. ZIE: biri.
e si en, mi e fon en Telkens wanneer ik hem
2) znw. rum. Sopi e meki fu sukru. Rum wordt
zie, sla ik hem.
van suiker gemaakt.
soleki vw. zoals. Someni sani ben de fu nyan, soleki sopibere znw. bierbuik. Te yu e dringi furu biri yu o
her'heri, moksi-aleisi, losi fowru, kari kon. Er
kisi wan sopibere. Als je veel bier drinkt, dan
was veel te eten, zoals her'heri, moksi-aleisi,
krijg je een bierbuik.
geroosterde kip, enzovoorts. sopikuku znw. rumkoek.
soleki fa vw. zoals, net als, evenals. Soleki fa mi sopiman znw. verslaafde aan drank, dronkaard.
ben seti a tafra, na so yu mus seti en. Zoals ik sopo znw. zeep.
de tafel heb gedekt, zo moet jij hem ook swit'sopo znw. geparfumeerde zeep, toiletzeep.
dekken. A psa soleki fa mi taigi yu. Het wan pisi sopo znw. een stuk zeep.
gebeurde precies zoals ik je gezegd hebt. sopo skuma zeepschuim. ZIE TREFWOORD: skuma.
solfru sopo watra zeepwater, zeepsop. ZIE TREFWOORD:
1) znw. zilver. ZIE: gowtu; kopro; isri; loto. VAR.: watra.
sorfu.
sopropo znw. bittere groentesoort met een
2) bnw. zilveren.
wratachtige schil. Momordica charantia
solfrumoni znw. zilveren munt.
(Cucurbitaceae).
solfrusmeti znw. zilversmid. sor'ai znw. oogontsteking. ZIE TREFWOORD: soro-ai.
someni sorfu znw. zilver. ZIE TREFWOORD: solfru.
1) telw. zoveel. A abi someni moni, tak' a no sabi
Sorgu znw. Zorg en Hoop, een wijk in Groot
san a mus du nanga en. Zij heeft zoveel geld
Paramaribo.
dat ze niet weet wat ze ermee moet doen. VAN
sorgu
ENG: so many.
1) ww. zorgen, verzorgen. Ala dei Hettie e sorgu
2) bw. zoveel. Mi no lobi bonki someni. Ik taki a kofi de klari. Elke dag zorgt Hettie voor
houd niet zoveel van snijbonen. SYN: so furu. de koffie. Efu yu no man sorgu wan pikin, no
someni langa kba bw. allang, reeds lang. Mi go meki. Als je een kind niet kan verzorgen,
taigi yu someni langa kba, ma yu no ben wani krijg het dan niet.
arki. Ik heb je het allang gezegd, maar je 2) znw. zorg, verzorging. No weri den sorgu fu
wilde niet luisteren. disi ten na yu ede. Neem de zorgen van deze
son1 znw. zon. ZIE: mun. tijd niet op je nek. ZIE: problema.
son2 onbep.vnw. sommige. Yu no e ferstan son sani sori
te bigisma taki. Wanneer de ouderen spreken, 1) ww. wijzen, aanwijzen, tonen. Olati a oloisi e
begrijp je sommige dingen niet. ANT: no wan. sori? Hoe laat wijst de klok? Sori mi pe a
son leisi soms. ZIE TREFWOORD: leisi2. kerki de. Wijs me even aan waar de kerk staat.
son sma sommigen. ZIE TREFWOORD: sma. 2) ww. iemand een lesje geven. M'o sori en te
son ten soms. ZIE TREFWOORD: leisi2. mi go na oso! Ik zal hem een lesje geven als
son tron soms. ZIE TREFWOORD: leisi2. ik naar huis ga!
sonde znw. zondag. ZIE TABEL BIJ: wiki1. 3) ww. lijken op. A no e sori taki a man disi owru.
sonde wowoyo zondagsmarkt, meestal buiten de Deze man lijkt niet oud. A sori leki Transvaal
stad. ZIE TREFWOORD: wowoyo. o wini. Het lijkt erop dat Transvaal gaat
sondro bw. zonder. ANT: nanga. winnen. ZIE: gersi.
sondu znw. zonde. soro
sondusma znw. zondaar. 1) znw. wond, ontsteking, pijnlijke plek. Lei
sonloiri znw. drieteen-luiaard. Bradypus tridactylus hati moro soro. Een leugen is pijnlijker dan
een wond. ZIE: ati3.
soro-ai sowt'watra

2) bnw. gevoelig, pijnlijk of ontstoken zijn. Mi nyan. Toen we naar Galibi gingen, zeiden ze
neki soro tak' mi no man swari. Mijn keel is tegen ons dat we geen beddegoed hoefden mee
ontstoken zodat ik nauwelijks kan slikken. Ala te nemen. Ook eten hoefden we niet mee te
en tu ai soro. Zijn beide ogen zijn onstoken. nemen. SYN: owktu.
diki wan soro een wond openkrabben. Efu yu tan 2) vw. inclusief, inbegrepen, zelfs. Den srudati
diki a soro, a no o drei. Als je de wond blijft kiri ala sma ini a dorpu, sosrefi den umasma
openkrabben, zal hij niet genezen. ZIE: krabu1. nanga pikin-nengre. De soldaten doodden
soro-ai znw. oogontsteking. iedereen in het dorp, zelfs vrouwen en
soromarki znw. litteken. kinderen.
sorosoro znw. veel wondjes, puistjes of zweren. A sote bw. zoveel, zodanig, zeer, erg, veel. A frow kosi
gwasiman skin ben lai sorosoro. Het lichaam a man sote dat' a man naki en. De vrouw
van de melaatse zat vol wondjes. schold de man zodanig uit dat hij haar sloeg.
sortu sowan bnw. zo een, soortgelijke. Mi wani bai sowan
1) znw. soort. Omeni sortu froktubon de tapu a oloisi. Ik wil zo'n horloge kopen.
dyari? Hoeveel soorten vruchtbomen staan sowsu znw. saus, jus.
er op het erf? sowt'aleisi znw. gezouten rijst. Mi no ben abi noti
2) vrag.vnw. welk(e), wat voor soort. Sortu sma fu bori tide, na pikinso sowt'aleisi nanga oli mi
o wini? Wie gaat winnen? (lett: Welke bori. Ik had niets om vandaag klaar te maken,
persoon gaat winnen?) Sortu gruntu mi mu ik heb alleen een beetje gezouten rijst met olie
bai tide? Welke groenten moet ik vandaag klaar gemaakt. ZIE: moksi-aleisi; anitriberi.
kopen?
sowt'amsoi znw. gezouten amsoi. Yu sabi olanga
3) betr.vnw. welk(e). Mi no sabi sortu gruntu
mi no nyan wan sowt'amsoi nanga agumeti?
mi mu bai tide. Ik weet niet welke groenten
Weet je hoelang ik geen gezouten amsoi met
ik vandaag moet kopen.
varkensvlees heb gegeten?
soso
sowt'fisi znw. gezouten vis. SYN: batyaw. ZIE:
1) bw. alleen. Den abi soso stof'sani tapu a tafra. waranfisi; dreifisi; elen; tri; bokun.
Ze hebben alleen gestoofde vruchten op tafel.
sowt'lemki znw. gezouten lemmetjes (gebruikt als
2) bnw. leeg. Den taigi mi tak' nyanyan de. Ma di
tafelzuur).
mi go ini a botri, mi go miti a s'so patu. Ze sowt'meti znw. pekelvlees.
zeiden dat er nog eten was. Maar toen ik in de sowt'meti-owru znw. een korte houwer.
keuken kwam, vond ik alleen een lege pan. A
sowt'sani znw. zoutjes, zoute snacks. A brudu fu yu
seni a man gwe nanga soso anu. Hij stuurde
hei, dan yu sidon e nyan sowt'sani let' na
de man met lege handen weg.
datra-oso! Je lijdt aan hoge bloeddruk en toch
fu soso zit je zoute snacks te eten op de poli!
1) bw. gratis, spotgoedkoop (voor niets). Den e sowtu1
seri den buku fu soso. Ze verkopen de boeken 1) znw. zout. A tori no abi sowtu. Het verhaal is
spotgoedkoop. Un kisi den batra fu soso. Wij saai (lett: het heeft geen zout).
hebben de flessen gratis gekregen. 2) bnw. zout(e). A nyanyan sowtu tumsi. Het eten
2) bw. voor niemendal. Fu soso mi bai den is te zout.
preisani gi den pikin. Voor niemendal heb ik 3) ww. pekelen, zouten. Te den sutu meti na busi,
speelgoed voor de kinderen gekocht. Fu soso den e sowtu en fu a tan bun te leki den doro
mi tnapu ini a rei tide. Mi no feni no wan na foto. Als men wild geschoten heeft in het
brede. Ik ben vandaag voor niets in de rij gaan bos, pekelt men het vlees zodat het onderweg
staan. Ik heb geen enkel brood gekregen. naar de stad niet bederft.
sosofutu bw. blootsvoets. Fosi den pikin ben go sowtu poti het juiste moment afwachten om
sosofutu na skoro. Vroeger gingen de kinderen iemand iets te doen. Ernie denki taki mi fergiti
blootsvoets naar school. I no mu waka nanga fa a naki mi, ma mi sowtu en poti. Ernie denkt
sosofutu ini a prasi. Loopt niet met blote dat ik de klap vergeten ben die hij mij gegeven
voeten op het erf. heeft. Maar ik wacht het geschikte moment af
sososani znw. nonsens, kleine dingen, stommigheid. om het hem betaalt te zetten.
A e taki wan lo sososani. Hij vertelt een hoop sowtu2 znw. wrat.
nonsens.
sowtu3 bnw. ongelukkig, geen geluk hebben. Mi no
sososkin bnw. naakt, bloot. Weri krosi gi a pikin. lobi prei fu moni fu di mi sabi taki mi sowtu. Ik
Luku, a didon sososkin dape. Kleed dat kindje speel niet graag om geld omdat ik weet dat ik
even aan. Kijk, ze ligt daar naakt. geen geluk heb.
sosrefi sowt'watra znw. pekel. Te yu e meki syurkoro dan
1) vw. ook, eveneens, even als het voorgaande. Di
yu mu sorgu tak' ala a koro de ondro a
un e go na Galibi, den taigi un tak' un no abi
sowt'watra. Als je zuurkool maakt, moet je
fu tyari sribisani. Sosrefi un no abi fu tyari
ervoor zorgen dat alle kool zich onder de pekel
sani fu
span spoiti

bevindt.
2) bnw. dezelfde leeftijdsgroep. A man dati n'e
span arki yonguwan. Soso wan man fu en speri kan
1) bnw. spannend. A plei fu esde ben span. taki nanga en. Die man luistert niet naar
De wedstrijd van gisteren was spannend. jongeren. Alleen iemand van zijn leeftijd kan
2) znw. spanning. A span fu a plei meki taki mi met hem praten.
fergiti a aleisi tapu a faya. Door de speri2 znw. reserve autoband. VAR.: spare. VAN ENG:
spanning van de wedstrijd ben ik de rijst op spare.
het vuur vergeten. spesrei
3) ww. boos zijn, zich ergens over opwinden. 1) znw. specerij, kruiden (van eten). Yu e poti
Tu dei langa a span fu di a frow bori spesrei ini a nyanyan fu gi en wan switi tesi.
antruwa gi en. Hij was twee dagen boos Men doet specerijen in het eten om het lekker
omdat de vrouw antruwa voor hem gekookt te maken.
had. SYN: mandi.
2) ww. marineren, inleggen van vlees (SN). Te
4) ww. aanspannen, uitspannen. Efu yu no span a wan friyari de, den sma e spesrei den meti wan
keti, a o dyompo kmopo. Als je de ketting niet dei na fesi. Bij een verjaardagsfeest marineert
aanspant loopt hij er weer af. Span a titei gi men het vlees een dag van te voren.
mi. Mi wani anga den krosi. Span de waslijn spesrutu
even, ik wil de was ophangen.
1) bnw. speciaal, bijzonder. Mi frow lobi bori
5) bnw. strak, vol geladen. A bruku span na yu spesrutu nyanyan gi Kresneti. Mijn vrouw
skin. De broek zit strak om je lijf. A boto houd ervan om iets speciaals klaar te maken
span. De boot is vol geladen. Mi ede span. met Kerst.
Mijn hoofd zit vol (ik denk over teveel dingen 2) bw. speciaal. A buku disi skrifi spesrutu gi
na). of Mijn hoofd is gespannen (soort pikin-nengre. Dit boek is speciaal voor kinderen
hoofdpijn). Mi bere span. Ik heb mijn bekomst
geschreven.
(lett: mijn buik is vol). spikri1
6) ww. laden. Te yu span a gon, dan dati wani taki 1) znw. spijker.
tak' yu poti lai ini en. Als je een geweer 2) ww. spijkeren. Mi spikri den lati fasi na a postu.
geladen hebt, dan betekent het dat je er kogels Ik heb die latjes vastgespijkerd aan de balk.
in gedaan hebt. SYN: lai1. spikri2 znw. spiegel.
7) bnw. geladen. Luku bun! A gon span. Pas spikrimarki znw. spijkergat, maar ook een litteken
op! Het geweer is geladen. veroorzaakt door een spijker. In'sei fu a oso ben
No span! Maak je niet druk. No span. Mi o seti a lai nanga spikrimarki. De binnenkant van het
heri tori gi yu. Maak je niet druk. Ik zal alles huis zat vol spijkergaten.
voor je regelen. spikri-olo znw. spijkergat.
spansfrow znw. bidsprinkhaan. Stagmatoptera spiti
femoralis (Mantidae, O. Mantodea). 1) ww. spuwen, uitspugen. Te den boi e nyan
Spanyoro watramun, den lobi luku suma man spiti den
1) znw. Spanjaard, iemand die Spaans spreekt. SYN: siri moro fara. Wanneer de jongens
Spanyoroman. watermeloen eten, houden ze ervan om te zien
2) bnw. Spaans. Wan Spanyoro boto kon. Er is een wie de pitten het verste kan spugen.
Spaanse boot gekomen. 2) znw. speeksel, spuug.
3) znw. Spaanse taal. Mi no e ferstan den man. spoiti
Den e taki Spanyoro. Ik versta die mannen
1) ww. spuiten, bespuiten (met een middel),
niet. Ze spreken Spaans.
besproeien. Mi mu spoiti a sei oso fu kiri den
Spanyorokondre znw. Spanje.
mira. Ik moet de zijkant van het huis bespuiten
Spanyoroman znw. Spanjaard, iemand die Spaans om de mieren te doden. Fosi Merlin go na
spreekt. ZIE TREFWOORD: Spanyoro.
strati, a spoiti pikin switismeri na en sei neki.
spare znw. reserve autoband. ZIE TREFWOORD: speri2.
Voordat Merlin de straat op ging, spoot ze wat
spari znw. rog (er is onderscheid gemaakt tussen parfum in haar hals.
zoetwaterroggen, libaspari, en
2) ww. inspuiten, inenten, injecteren. Datra spoiti
zoutwaterroggen, sespari). Dasyatus
a dresi fu a wroko moro esi. De dokter spoot
schmardae, Dasyatus guttata, Dasyatus
hem het medicament in voor een sneller effect.
geyskesi, Potamotrygon reticulatus,
3) znw. injectie. Wan klem spoiti no sari.
Potamotrygon motoro (Dasyatidae).
Eén tetanusinjectie is niet voldoende.
speri1 4) znw. injectiespuit.
1) bnw. gelijk. Den tu wagi dati na speri. Den bigi
5) ww. ejaculeren.
a srefi. Die twee auto's zijn gelijk. Ze zijn even
naki spoiti ww. injectie geven, injecteren. Di mi
groot. Ronaldo no abi speri ini heri Sranan.
go na datra, a naki mi tu spoiti. Ik ben naar de
Ronaldo heeft zijns gelijke niet in geheel
Suriname.
sponsu sreka

dokter geweest en hij heeft me twee injecties 2) znw. slagerij. Mi e go na srakti-oso fu bai
gegeven. SYN: gi spoiti. wan pisi meti. Ik ga naar de slagerij om een
teki spoiti ww. injectie krijgen. Te yu e go na stuk vlees te kopen. VAR.: srakt'oso.
dorosei kondre, yu mu go na BOG go teki srakt'oso ZIE TREFWOORD: srakti-oso.
spoiti. Voor je naar het buitenland gaat, moet je Sranan
naar het BOG voor een injectie. 1) znw. Suriname. VAR.: Sranankondre.
sponsu znw. spons. 2) bnw. Surinaams. Te mi e go na wenkri, mi e bai
spot'popki znw. spotpopje (SN), iemand die bespot Sranan sani. Mi no e bai sani fu dorosei
of geplaagd wordt, risee. kondre. Als ik naar de winkel ga, koop ik
spotu znw. spot, grap. A dedeboskopu di mi yere, mi Surinaamse goederen. Ik koop geen dingen uit
ben denki taki na spotu den e meki. Toen ik het het buitenland.
overlijdensbericht hoorde, dacht ik dat het een 3) znw. de Surinaamse taal. SYN: Sranan Tongo.
grap was. Sranan Tongo znw. de Surinaamse taal. ZIE:
a no spotu bw. bijzonder veel. A no spotu alen Takitaki. VAR.: Sranan.
kon tide! Het heeft vandaag echt hard Sranankondre znw. Suriname. Sranankondre,
geregend! Sranankondre, mi moi kondre mi lobi yu!
meki spotu nanga ww. spotten met, plagen. A no Suriname, Suriname, mijn mooi land, ik hou
bun fu spotu nanga Gado. Het is niet goed met van jou!
God te spotten. No meki spotu nanga a dagu Srananliba znw. Surinamerivier.
disi. Plaag deze hond niet. ZIE: dreigi. Srananman znw. Surinamer. Wi de tan
ori na spotu ww. voor de gek houden. A boi disi Srananman. Wij blijven Surinamers.
no abi lespeki. A e ori bigi bigi sma na spotu. Sranansma znw. Surinamer (ook collectief).
Deze jongen heeft geen respect. Hij houd sranga bw. voor een korte tijd, voorlopig, tijdelijk.
ouderen voor de gek. Mi de dya nanga fakansi. Mi e tan sranga na mi
spotuman znw. grappenmaker, spotter. ZIE: s'sa. Ik ben hier op vakantie. Ik blijf voorlopig
komediman. bij mijn zuster. Wakti sranga. Mi e kon. Wacht
sprenka znw. sprinkhaan. VAN NL: sprinkhaan. even. Ik kom.
sproiti ww. spruiten. Dri dei baka di un sai den siri, sranti bnw. brutaal, vrijpostig. ZIE TREFWOORD: asranti.
den bigin sproiti. Drie dagen nadat we het zaad srapu
gezaaid hadden, begon het uit te spruiten. ZIE: 1) bnw. scherp. A owru no srapu. A dede. De
pransun. houwer is niet scherp, hij is bot. ANT:
spuku dede2.
1) znw. spook. 2) ww. wetten, aanzetten. Srapu a owru nanga
2) ww. spoken. A kamra e spuku. Het spookt in wan feiri. Zet de houwer aan met een vijl.
de kamer. 3) bw. helder, scherp. Oma no e si srapu moro.
3) ww. problemen geven van onbekende aard. A Oma ziet niet scherp meer. SYN: krin.
wagi e spuku mi. Ala mamanten mi mu feti 4) bnw. intelligent, slim. A boi disi srapu. Es'esi a
nanga en fosi a start. Ik weet niet wat het e grabu ala sani. Deze jongen is intelligent. Hij
probleem is met de wagen. Elke morgen kost snapt alles heel gauw.
het me veel moeite om hem te starten. ZIE: srefi
dangra. 1) bnw. zelfde. Ala dei na den srefi sma e kon
spun ferferi unu. Elke dag komen dezelfde
1) znw. lepel. ZIE: forku; nefi. mensen ons plagen. SYN: sèm.
2) ww. uitlepelen. I naf' puru a wiel. I kan spun a 2) bw. legt nadruk op het onderwerp. Skowtu srefi
banti kon na doro dan yu e lapu en. Je hoeft no sabi suma fufuru a wagi. Zelfs de politie
het wiel er niet af te halen. Je kan de weet niet wie die wagen gestolen heeft. Yu
binnenband eruit halen en daarna lappen. srefi sabi a sani dati, san wani taki yu lan. Je
spuru ww. spoelen. Yu kan poti pikinso watra gi mi weet zelf wat het betekent om verlamd te zijn.
fu spuru den krosi? Kun je wat water voor me Na en srefi ben mus du ala sani. Hij moest
klaarzetten om die kleren te spoelen? VAN NL: alles zelf doen.
spoelen. srefidensi znw. onafhankelijkheid, zelfstandigheid.
srafu znw. slaaf. FEM: umasrafu. ZIE: katibo. SYN: manspasi.
srafumasra znw. slavenhouder. srefsrefi bw. legt nadruk op wat gezegd is.
srafumisi znw. een vrouw die slaven bezit. Pikin-nengre no mag kon ini a wrokopresi
srafuten znw. slaventijd. srefsrefi. Kinderen mogen beslist niet in deze
srakti ww. slachten. werkplaats komen. Mi lobi dyindyabiri srefsrefi.
sraktiman znw. slager. Ik houd erg veel van gemberbier.
srakti-oso sreka ww. jezelf of iets voorbereiden of prepareren.
1) znw. slachthuis, abattoir. A man sreka a dede fu a no pori. De man heeft
sren stari

het lijk geprepareerd zodat het niet zal


sroto
bederven. Birfrow go sreka en skin fu ogri no
1) znw. slot. A sroto mu kisi pikinso oli. Het slot
miti en. De buurvrouw is zichzelf gaan
heeft een beetje olie nodig. GEBRUIK: Er is maar
voorbereiden zodat haar geen kwaad kan
een woord voor slot en sleutel. Als men
overkomen.
onderscheid moet maken tussen slot en sleutel
sren znw. oude geldwaarde van 8 cent. GEBRUIK:
is het mama nanga pikin (moeder en kind).
verouderd.
2) znw. sleutel. Mi lasi a sroto. Mi no man opo a
srepi ww. slepen. Yu no mu opo a hebi kisi. Srepi en
doro moro. Ik heb de sleutel verloren. Ik kan
go na wan sei. Til de zware kist niet op, sleep
de deur niet meer openmaken.
hem naar de kant. A wagi libi mi na pasi. Un
3) ww. sluiten. Sroto a doro gi mi. Sluit de deur
ben abi fu srepi en go moro fara. De auto heeft
voor me. N.B. Men kan een deur op
me in de steek gelaten. We hebben hem verder
verschillende manieren sluiten, b.v. met
moeten slepen. Sensi di a wagi naki en, a e
behulp van een slot (sroto), een grendel
srepi en wan sei futu. Sinds hij aangereden is,
(greni), een klamp (krampu), een haak en oog
trekt hij met zijn ene been (lett: sleept hij zijn
(aka), of een houten balk (bowtu). ANT: opo1.
ene been).
4) bnw. op slot, gesloten. A doro sroto. De deur is
sriba znw. naam voor een groot aantal soorten van op slot. ANT: opo1.
kleine zilverkleurige vissen die als lokaas
5) ww. opsluiten, wegsluiten. Skowtu tyari a man
gebruikt worden. Hyphessobrycon, Astyanax,
go sroto. De politie heeft de man weggebracht
Moenkhousia, Tetragonopterus, Poptella,
om hem op te sluiten. Sroto a kuku ini a kasi
Pristella, Hemigrammus soorten (Characidae).
fu den pikin no go na en. Sluit de koekjes weg
sribi
in de kast zodat de kinderen er niet aan kunnen
1) ww. slapen. Tide mi sribi te aiti yuru.
komen.
Vandaag heb ik tot acht uur geslapen.
6) ww. op slot zijn, opgesloten zijn. Na tu yari
2) znw. slaap. Baka di a dringi a dresi, a fadon ini
kba di a man sroto. De man is nu al twee jaar
wan dipi sribi. Nadat hij het medicijn
opgesloten.
ingenomen had, viel hij in een diepe slaap.
srudati znw. soldaat, militair. ZIE: legre.
Sribi ben kiri mi tide mamanten. Dat' meki mi
de ini srudati ww. in militaire dienst zijn. Ala den
kon lati. Ik was erg slaperig vanmorgen,
tu boi fu mi omu de ini srudati. Beide jongens
daarom ben ik laat gekomen. (lett: Slaap heeft
van mijn oom zijn in militaire dienst.
me gedood vanmorgen...)
srudati kampu kazerne, bivak. ZIE TREFWOORD:
go sribi ww. slapen gaan. Den pikin go sribi bika kampu.
tamara den mus go na skoro. De kinderen zijn
s'sa znw. zus, zuster. (variant van sisa). ZIE TABEL BIJ:
al gaan slapen omdat ze morgen naar school
famiriman.
moeten.
s'sei znw. schaar. (variant van sisei).
sribikamra znw. slaapkamer.
s'sibi znw. bezem. (variant van sisibi).
sribikrosi znw. deken, pyjama, beddelaken,
s'so bnw. leeg. ZIE TREFWOORD: soso.
nachtjapon. Odo: Mama na sribikrosi. A no e
s'su znw. schoenen. (variant van susu).
tapu dede, ma a e tapu syen. Spreekwoord: Bij
stampu1
moeilijkheden spreekt het moederhart (lett:
1) ww. stampen (in een vijzel). Yu e stampu
Moeder is als een slaapkleed. Ze kan de dood
pinda ini wan mata fu meki pindakasi. Men
niet tegenhouden, maar de schande kan ze wel
stampt pinda's in een vijzel om er pindakaas
bedekken).
van te maken.
sribi-papaya znw. gevlochten slaapmat. VAR.:
2) ww. stampen (met de voeten). No stampu
papaya2.
so tapu a trapu! Stamp niet zo op de trap!
sribipe ZIE TREFWOORD: sribipresi.
stampu2 bnw. gedrongen (kort en breed) gebouwd.
sribipresi znw. slaapplaats, bed, hangmat. VAR.:
ZIE: hipsi.
sribipe.
stampu3
sribisani znw. beddegoed, slaapkleren.
1) ww. stempelen. Solanga den no stampu a
srikasneki znw. pseudo boa constrictor.
papira, a no abi warti. Zolang het document
(Colubridae). Ook bekend als ingibangi.
niet gestempeld is, heeft het geen waarde.
srio znw. jacarinavink, dansmeestertje. Volatinia
2) znw. stempel, zegel. Mi ben abi fu tnapu wakti
jacarina (Fringillidae).
wan heri yuru langa fosi den naki wan stampu
sroisi znw. sluis. VAN NL: sluis.
tapu a sani. Ik heb een uur lang moeten
sroiti bnw. gierig, zuinig, niet goedgeefs zijn. A man
wachten voordat men een stempel op dat ding
pe mi ben wroko fosi ben sroiti. De man waar ik
geplaatst had.
eerst gewerkt heb, was gierig. SYN: kundu3;
stan ZIE TREFWOORD: ori stan.
gridi.
stari znw. ster.
stegre stowtu

stegre 2) bnw. gestoofde (vis, kip, vlees, groenten, of


1) ww. steigeren.
vruchten). Tide wi o nyan stofu fowru.
2) ww. een rijwiel alleen op zijn achterwiel Vandaag eten we gestoofde kip.
rijden, wippen. stofukronto znw. gestoofde kokosnoot. SYN:
steifi krontokuku. ZIE: dosi.
1) bnw. sterk, potig, stevig. A wrokopresi e suku stofusani znw. gekonfijte vruchten. (variant van
wantu steifi yong' boi fu wroko ini a maksin. stof'sani).
Het bedrijf is op zoek naar enkele potige jonge stoipi1 znw. stuipen, convulsies.
mannen voor magazijn werkzaamheden. No
kisi stoipi ww. stuiptrekken.
poti a hebi dosu tapu a tafra dati. A no steifi.
stoipi2 znw. stuitbeen, staartbeen.
Zet de zware doos niet op die tafel. Die is niet
stoipi-siki znw. epilepsie, vallende ziekte.
stevig. ANT: swaki. ZIE: tranga.
stompu znw. stomp (van een boom), stronk. ZIE
2) bnw. stijf. Fa mi futu ben tan so langa ini a TREFWOORD: tompu.
gips, a kindi kon steifi. Omdat mijn been zo ston
lang in het gips gezeten heeft, is de knie stijf 1) znw. steen.
geworden. VAN NL: stijf.
2) znw. bouwsteen, een stuk beton. SYN: bowston.
steisri bnw. gesteven. ZIE TREFWOORD: stesre. 3) bnw. gemaakt van steen, maar meestal
stèm ww. stemmen van een muziekinstrument. van beton.
sten znw. stem. Un yere wan sten, ma un no si no broko ston znw. gebroken bouwsteen. Te den kba
wan sma. We hebben een stem gehoord, maar
broko a skotu, dan wi o furu den olo ini a strati
we hebben niemand gezien.
nanga den broko ston. Als ze klaar zijn met het
poti sten ww. stemmen (bij verkiezingen). Furu afbreken van de muur, zullen we de gaten in the
sma no go poti den sten a yari disi. Veel mensen weg met de gebroken stenen vullen.
zijn dit jaar niet gaan stemmen. stonbangi znw. stenen zitbank.
sterapra znw. sterappel. Chrysophyllum cainito stonbanti znw. suspensoir.
(Sapotaceae). Soms gewoon apra genoemd. stondoifi znw. verzamelnaam voor verschillende
stesre kleine grondduifjes. Ook bekend als stonka.
1) ww. stijven. Te yu e stesre den krosi, den e tan 1) klein grondduifje. Columbina passerina
moro langa. Als je de kleren stijft, blijven ze (Columbidae).
langer netjes. Fosi yu e tai a anyisa, yu mu 2) grijs dwerggrondduifje. Columbina minuta
stesre a krosi. Voordat je een hoofddoek (Columbidae).
vouwt, moet je de stof eerst stijven. ZIE: goma. 3) rood grondduifje. Columbina talpacoti
2) bnw. gesteven. Wan lo stesre krosi didon (Columbidae).
drape san mus triki ete. Er liggen nog heel stonfutu
veel gesteven kleren daar die gestreken 1) znw. stenen voetstuk waarop men vroeger
moeten worden. VAR.: steisri. huizen bouwde.
stimofo znw. toespijs of vlees, wat men met rijst of 2) znw. figuurlijk gebruikt voor iemand die
brood eet. Den pikin nyan ala a stimofo ini a vanaf het begin of voor een zeer lange tijd bij
patu. Mi no wani nyan soso aleisi. De kinderen iets betrokken is.
hebben al de toespijs uit de pan gegeten. Ik wil stonka znw. steenduif, verzamelnaam voor
niet alleen witte rijst eten. verschillende kleine grondduifjes. Ook bekend
stof'sani znw. gekonfijte vruchten. Tanta Meta e als stondoifi.
seri switi stof'sani. Tante Meta verkoopt stonpopki znw. standbeeld, afgodsbeeld. Den meki
lekkere gekonfijte vruchten (lett: gestoofde wan stonpopki fu memre babun nanga mai. Ze
dingen). hebben een standbeeld gemaakt van babun en
stofu mai om de Hindoestaanse immigranten te
1) ww. stoven; met matige warmte in een gesloten herdenken. A no bun fu kindi gi wan stonpopki.
pot of pan langzaam gaar (laten) worden (vis, Het is niet goed om voor een beeld te knielen.
vlees, groenten of vruchten). Te yu e stofu stonskotu znw. stenen muur.
fowru, yu e baka en pikinso, yu e poti yu stotu1 overg.ww. stoten, stuiten. Mi stotu mi futu na
spesrei, yu e kanti pikinso watra gi en, dan yu e a ston dape. Ik heb mijn voet tegen die steen
tapu a pan meki a stofu te a gari. Wanneer je daar gestoten.
kip stooft, bak je hem eerst een beetje, je doet stotu2 onoverg.ww. eindigen. A tori stotu te dya.
er specerijen bij, je doet er wat water bij, daarna Hier eindigt het verhaal. ANT: bigin. ZIE: kba.
maak je de pan dicht en stoof je de kip verder stowtu
totdat hij gaar is. Te yu wani stofu kersi, yu e 1) ww. zeuren om iets te krijgen. A pikin e stowtu
kuku den kersi fosi, dan yu e poti sukru gi en. fu a preisani fu a trawan. Het kind doet niets
Als je kersen wil stoven, kook je ze eerst op, dan dwingen om het speelgoed van het andere
dan doe je er suiker bij. ZIE: bori; baka2; smuru1. kind.
straf'man sukrupatu

Mi no lobi a boi disi. Na wan stowtu pikin. Ik strepi empi. Vandaag heeft Norbert een mooi
houd niet van deze jongen. Het is een gestreept hemd aan. SYN: strepistrepi.
dwingerig kind. GEBRUIK: Het wordt ook als znw. 3) ww. doorstrepen. Di mi si taki den strepi mi
of bnw. gebruikt. ZIE: dwengi. nen, mi ben sabi taki mi no bo kisi wan dyari.
2) ww. huilen (van volwassenen en van kinderen Toen ik zag dat mijn naam doorstreept was,
die vaak en veel huilen). A no spotu stowtu a wist ik dat ik niet in aanmerking kwam voor
famiri stowtu di den poti a dedeskin ini a olo. een perceel.
De familie heeft flink gehuild toen men het lijk
hari wan strepi ww. een lijn tekenen of trekken.
in de groeve neerliet. Mi no man nanga a
A hari wan strepi ini a santi. Hij trok een lijn
stowtu san a pikin disi e stowtu te a e meki tifi.
in het zand.
Ik kan niet tegen het gehuil van dit kind
strepistrepi bnw. gestreept.
wanneer het tandjes krijgt. (lett: het gehuil dat
stroistroi ww. strooien. Di a puru a kuku ini a onfu,
dit kind huilt als...). GEBRUIK: Het wordt ook als
a stroistroi sukrumoisi na en tapu. Toen ze de
znw. of bnw. gebruikt.
koek uit de oven haalde, strooide ze er muisjes
straf'man znw. gestrafte, gevangene, gedetineerde.
overheen.
straf'oso znw. gevangenis. ZIE: dungru-oso.
strun znw. citroen. Citrus limon (Rutaceae). ZIE:
strafu alanya; apresina; lemki; ponpon1.
1) znw. straf. Ala sma skreki di den yere a strafu strungrasi znw. een grassoort die ruikt naar citroen
di den leisi gi en. Iedereen schrok toen ze het
(wordt meestal gebruikt als geneesmiddel voor
vonnis hoorden dat over hem uitgesproken
verkoudheid). Cymbopogon citratus
werd.
(Gramineae).
2) ww. straffen. Gado o strafu den man dati. struntyi znw. strontje. ZIE: soro-ai.
God zal die mannen straffen. stuka
de na strafu ww. in de gevangenis zijn. 1) ww. studeren, onderzoeken. A boi o go stuka na
koti strafu ww. straf uitzitten. A koti dri yari Bakrakondre. De jongen zal gaan studeren in
strafu. Hij heeft drie jaren straf uitgezeten. SYN: Nederland. Nownowde den boi e stuka bun
beni strafu. fosi fa den kan broko kon ini yu oso.
leisi strafu ww. berechten, veroordelen. A Tegenwoordig onderzoeken de jongens eerst
krutubakra wakti te leki ala sma kon tiri fosi a goed hoe ze in je huis kunnen inbreken. ZIE:
leisi strafu gi a fufuruman. De rechter wachtte leri1.
totdat iedereen stil was voordat hij de dief 2) znw. studie. A stuka san mi e du no makriki. De
veroordeelde. studie die ik volg is niet makkelijk.
nyan strafu ww. straf ondergaan. stupu znw. stoep. ZIE: drompu.
strafuman znw. gestrafte, gevangene, gedetineerde. sturu
(variant van straf'man). 1) znw. stoel. ZIE: bangi1; tafra.
strafu-oso znw. gevangenis. (variant van straf'oso). 2) znw. zetel i.d. volksvertegenwoordiging.
strati znw. straat. VAN NL: straat. sukru
go na strati ww. uitgaan. A: Pe yu m'ma de? B: 1) znw. suiker.
Mi bribi a go na strati, yèrè. A: Waar is je 2) bnw. zoet. A te sukru tumsi. De thee is te zoet.
moeder? B: Ik geloof dat ze uitgegaan is, 3) ww. suikeren, zoeten. Sukru en pikinso moro.
hoor. Doe er nog wat suiker bij.
strei 4) bnw. gezellig. Mi lobi te Hendrik e kon bika
1) ww. strijden. Transvaal nanga Robinhood e a man dati sukru. Ik vind het leuk als
strei fu wini. Transvaal en Robinhood strijden Hendrik komt want hij is gezellig. SYN: switi;
om de overwinning. SYN: feti. tyari fatu.
2) znw. strijd. Yu wini a strei. Je hebt de strijd 5) znw. suikerziekte. Te yu abi sukru, yu no mu
gewonnen. nyan furu swit'sani. Als je diabeet bent, mag
3) ww. wedden. Mi e strei anga yu taki Robinhood je niet veel zoetigheid eten. VAR.: sukrusiki.
o wini. Ik wed met je dat Robinhood zal
sukrubakba znw. een bacovensoort met korte zoete
winnen.
vruchten. Musa soorten (Musaceae). Ook
4) znw. weddenschap. Robinhood wini, dus yu
bekend als pikinmisi-finga bakba.
wini a strei. Robinhood heeft gewonnen, dus je
sukrub'bu znw. luchtbel die ontstaat in het zand na
hebt de weddenschap gewonnen.
de regen.
streiboto znw. roeiwedstrijd, boten wedstrijd.
sukru-erki znw. suikergoed gemaakt van kokosnoot
streilon znw. wedloop. ZIE: wega.
en pinda's (meestal gemaakt voor een dede-oso).
strepi
sukrukandra znw. suikerklont, kandij.
1) znw. streep, lijn. A fraga fu Sranan abi tu
sukrumira znw. faraomier. Monomorium pharaonis
weti strepi. De vlag van Suriname heeft twee
(Formicidae, O. Hymenoptera).
witte strepen.
sukrumoisi znw. muisjes (broodbeleg).
2) bnw. gestreept. Tide Norbert weri wan moi
sukrupatu znw. suikerpot.
sukrusani swaki

sukrusani znw. suikerwerk, snoep. SPEC: kawston; Vandaag heeft mijn oom een pingo geschoten.
kawlade; lek'tongo; kakaston; amalan; lonka;
2) ww. afsteken, afschieten. Den sma lobi fu
watrakan2; bigifutu2.
sutu finpeiri owruyari neti. Men houdt ervan
sukrusiki znw. suikerziekte. ZIE TREFWOORD: sukru. om vuurwerk af te steken op
sukruskrati chocolade met suiker. ZIE TREFWOORD: oudejaarsavond. Skowtu e ondrosuku ete
skrati.
sortu wan fu den man sutu a gon. De politie
suku is nog bezig te onderzoeken wie van de
1) ww. zoeken. Mi e suku mi moni. Mi no sabi pe mannen het geweer heeft afgeschoten.
mi poti en. Ik zoek mijn geld. Ik weet niet
sutu2 ww. ontploffen, springen (bijv. een band). Di a
waar ik het gelegd heb.
oso e bron, wan gasbom di ben de na ini sutu.
2) ww. het hof maken. Heri dei a boi e suku
Toen het huis afbrandde, ontplofte er een
den pikin meid. De hele dag maakt de
gascylinder die zich daar bevond. Wan fu den
jongen de meisjes het hof.
baka banti fu a wagi sutu. Een van de
diki suku ww. onderzoeken. No wan sma ben
achterbanden van de wagen is gesprongen.
wani taki, ma skowtu diki suku te leki den feni
sutu3
suma kiri a frow. Niemand wilde iets zeggen,
1) ww. instoppen, insteken. Fu di a susu ben bigi
maar de politie bleef onderzoeken totdat ze
gi mi futu, mi sutu papira go ini a susu. Omdat
hadden uitgevist wie de vrouw vermoord had.
de schoenen mij te groot waren, heb ik er
SYN: ondrosuku.
papier ingestopt. Yu kan sutu den ksabatiki go
suku mofo ZIE TREFWOORD: mofo.
ini a gron. Je kan de cassavestokken in de
1) aanstoot gevend.
grond steken.
2) uitlokken.
2) ww. steken, prikken. Un sabi fa maskita kan
sula znw. stroomversnelling, waterval.
sutu un, èn fa a kan bari na sma yesi. Je
suma
weet hoe muskieten ons steken en hoe ze in
1) vrag.vnw. wie. Suma e kon dape de? Wie
onze oren zoemen. Te yu e piki rowsu, yu
komt daar aan?
mu luku bun taki den maka no sutu yu. Als
2) onbep.vnw. wie, welke persoon. Skowtu no
je rozen plukt, moet je oppassen dat de
sabi suma du a sani. De politie weet niet wie
dorens je niet steken. ZIE: dyuku; beti.
dat gedaan heeft. Luku suma e kon! Kijk eens
sutu faya gi ophitsen. ZIE TREFWOORD: faya1.
wie er komt!
sutu wan finga go na loktu vinger opsteken. ZIE
sungu
TREFWOORD: finga.
1) ww. zinken, overstromen. Den botoman sabi fu
sutusutu ww. porren, meerdere malen steken. SYN:
lai den boto, meki den boto no sungu. De
dyukudyuku.
bootslieden weten hun boot zodanig te laden
swa
dat hij niet zinkt. Mi granm'ma e sungu den
1) bnw. zuur.
krosi na ini sopo watra fosi a kar'tiki den. Mijn
2) ww. verzuren, zuur toevoegen. No poti a lemki
grootmoeder weekt de kleren eerst in
ini a ijskasi. A o swa a merki. Leg het
zeepwater voordat zij ze met de maïskolf
lemmetje niet in de ijskast. Dan wordt de melk
bewerkt. ZIE: kanti.
zuur. (lett: het zal de melk zuur maken) A pon
2) ww. onder water lopen. Di alen kon hebi, a
sukru tumsi. I mus swa en pikinso moro. De
heri prasi sungu. Toen het hard regende, liep
pom is te zoet. Je moet er wat meer zuur bij
het hele erf onder.
doen.
3) ww. verdrinken. Di a boto drai tapu, feifi
swa en fesi ww. nors, onvriendelijk of boos gezicht
sma sungu. Toen de boot omkantelde, zijn
zetten. ZIE TREFWOORD: fesi1.
vijf mensen verdronken. SYN: dede na watra.
swa-alanya znw. citrussoort, zuuroranje. Citrus
sunsaka znw. zuurzak (vrucht). Annona muricata aurantium (Rutaceae). Ook bekend als korsow-
(Annonaceae). alanya. ZIE: alanya.
supu znw. soep. ZIE: brafu. swagri znw. zwager, zusters man. GEBRUIK: In het
supuwiwiri znw. soepgroente, selderie. Apium Sranan is waarschijnlijk geen apart woord voor
graveolens (Umbelliferae).
schoonzuster. ZIE TABEL BIJ: famiriman.
susu ['s∙u] znw. schoen. GEBRUIK: meestal duidt het swai ww. zwaaien. Fa a lawman e waka e swai
een paar schoenen aan, maar soms kan het ook
nanga a owru, a kan gi sma mama mankeri!
één schoen betekenen.
Zoals die gek met een houwer loopt te zwaaien,
wan futu susu znw. een enkele schoen. A wan
kan hij iemand vreselijk verwonden.
futu susu fu mi boro. Er zit een gat in één van
swaki
mijn schoenen.
1) bnw. zwak. No sidon tapu a sturu. Den futu fu
sutu1 en swaki. Ga niet op die stoel zitten, de poten
1) ww. schieten. Tide mi omu sutu wan pingo.
zijn zwak. ANT: tranga.
2) znw. zwakte. A abi wan swaki gi sopi san e poti
swakifasi syatu

en ala yuru na problema. Hij heeft een zwakte brandde in mijn ogen.
voor alcohol waardoor hij telkens weer in de 2) ww. zweten. Fa mi wroko ini a son, mi sweti
problemen komt. te mi heri empi kon nati. Doordat ik in de zon
swakifasi znw. zwakheid. Gado mu yepi wi nanga werkte, zweette ik zo dat mijn hele hemd nat
den swakifasi fu wi. God moet ons helpen werd.
onze zwakheden te overwinnen. 3) ww. moeite doen, zwoegen. Mi sweti fu kon na
swakisei znw. zwakke zijde. A team no abi no wan a wenkri disi. Ik heb me in het zweet gewerkt
swakisei. Ala man e prei bun. De ploeg heeft om aan deze winkel te komen. ZIE: feti.
geen zwakke zijde. Elke speler is goed. swipi znw.
swakiwan znw. zwakke. Unu di tranga mus abi 1) paradijsboomslang. Leptophis ahaetulla
pasensi nanga den swakiwan. Jullie die sterk (Colubridae).
zijn moeten geduld hebben met de zwakken. 2) bepaald soort slang. Liophis lineatus
swampu znw. zwamp, moeras. ZIE: kriki; liba; gotro; (Colubridae). Ook bekend als
se. krawatasneki.
swamputodo znw. pipa, Surinaamse pad. Pipa pipa 3) bepaald soort slang. Thamnodynastes
(Pipadae). Ook bekend als pipatodo of pallidus (Colubridae).
watratodo. swit'bonki
swarf'dosu znw. lucifersdoos. ZIE TREFWOORD: 1) znw. regenboom. Samanea saman (Mimosaceae).
swarfudosu. 2) znw. bepaald soort boon (heeft zoet,
swarf'tiki znw. lucifershoutje. ZIE TREFWOORD: wit vruchtvlees om de zaden). Inga
swarfutiki. edulis (Fabaceae).
swarfu znw. lucifer. ZIE: swarfutiki. VAN NL: zwavel. switi
swarfudosu [swařf 'do su] znw. lucifersdoos. Teki 1) bnw. lekker, heerlijk. A nyanyan fu yu e smeri
wan swarfudosu gi mi. Pak even een doos switi. Dat eten van je ruikt lekker.
lucifers voor me. 2) bnw. aangenaam, prettig. Un psa wan switi
swarfutiki [swařf 'ti ki] znw. lucifershoutje. Teki ten drape nanga mi frow famiri. We hebben
wan tiki swarfu nomo. Neem maar één lucifer. een aangename tijd daar doorgebracht met
ZIE: swarfu.
de familie van mijn vrouw.
swari ww. slikken. Mi neki soro tak' mi no man 3) znw. lekkere smaak. Te a psa yu tongo, yu no
swari. Mijn keel is ontstoken zodat ik e tesi a switi fu en moro. Als het over je tong
nauwelijks kan slikken. is, proef je die lekkere smaak niet meer.
swasani znw. op azijn gezette vruchten, zuurgoed 4) bw. gezellig, gelukkig, prettig, lekker (ook in
(SN). Den froktu san wi poti tapu asin wi e kari figuurlijke zin). A sori leki den ben e libi switi
swasani. De vruchten die wij op azijn zetten nanga makandra. Het lijkt er op dat ze
noemen we zuurgoed. SPEC: apra; oleif; manya; gelukkig hebben samengewoond. A wagi fu yu
pomusteri; birambi; komkomro. e rei switi ete. Je wagen rijdt nog lekker.
swen ww. zwemmen. Te yu e swen ini a liba, a switismeri znw. parfum, reukwerk. (variant van
watra e dribi yu tya gwe. Als je in de swit'smeri).
rivier zwemt, trekt de stroom je mee. switismeri-oli znw. geparfumeerde olie. (variant
swenman znw. zwemmer. van swit'smeri-oli).
sweri1 swit'kasaba znw. cassave die zonder speciale
1) ww. eed afleggen, zweren. A man sweri tak' a voorbereiding klaargemaakt kan worden.
no en du en. Hij zwoer dat hij het niet gedaan Manihot esculenta (Euphorbiaceae). SPEC:
had. botrokasaba; boyokasaba. ZIE: bitakasaba.
2) znw. eed. Den boi meki wan sweri tak' den no o swit'patata znw. bataat, zoete patat. Ipomoea
taki suma kiri a man. De jongens legden een batatas (Convolvulaceae).
eed af dat ze niet zouden zeggen wie de man swit'sani znw. snoepgoed.
vermoord had. swit'smeri znw. parfum, reukwerk.
sweri2 swit'smeri-oli znw. geparfumeerde olie.
1) ww. zwellen, rijzen. A dyesi meki ala a blon swit'sopi znw. een zoete alcoholische drank, likeur.
sweri. De gist heeft al het deeg doen rijzen. swit'sopo geparfumeerde zeep, toiletzeep. ZIE
2) znw. gezwel, buil, bult. A abi wan sweri tapu
TREFWOORD: sopo.
en anu pe a kawfrei beti en. Hij heeft een bult swit'watra znw. ritueel kruidenbad.
op zijn arm waar de daas hem gebeten had.
syabisyabi bnw. slordig en onverzorgd (wat kleding
3) bnw. gezwollen. Mi no man poti a sweri futu
betreft).
ini a susu. Ik krijg het gezwollen been niet in
syant znw. sergeant. ZIE: ofisiri.
de schoen.
syatu
sweti 1) bnw. kort. A wan sei futu fu a tafra syatu,
1) znw. zweet. A sweti bron mi ai. Het zweet
dat' meki a e degedege. Een poot van de
tafel is te
syatu pasi taigi

kort, daarom staat hij wankel. En bro ben A meti no ben man go ini a saka, ma a
syatu.
syobusyobu en te leki a go. Hij kon het vlees
Hij was kortademig. ANT: langa1.
niet in de zak krijgen, maar hij bleef duwen
2) ww. verkorten, inkorten. Di mi si taki a koto totdat het lukte.
langa tumsi, mi syatu en pikinso. Toen ik zag
syoro znw. kant van een rivier of van de zee, wal,
dat de rok te lang was, heb ik hem wat korter
oever. Fu di a watra ben sek'seki tumsi ini a
gemaakt. A brifi di yu skrifi langa tumsi. Yu
liba, den boto tan na syoro. Omdat de rivier
mus syatu en. De brief die je geschreven hebt
onstuimig was, bleven de boten aan wal. ZIE:
is te lang. Je moet hem inkorten. ANT: hari kon
sekanti; libakanti; watrasei. VAN ENG: shore.
langa.
syòt znw. borrel, shot. Fa mi dringi tu syòt Borgoe,
syatu pasi een kortere weg nemen. ZIE TREFWOORD:
dan ala mi ede waiwai. Omdat ik twee shots
pasi.
Borgoe hebt gedronken, ben ik licht in het
syen
hoofd.
1) znw. schande, schaamte, verlegenheid. A sani
syow1 ww. sjouwen. Yu kan syow a tas gi mi na oso?
san a du meki tak' a heri famiri kisi bigi syen.
Kun je de tas voor me naar huis sjouwen? ZIE:
Hetgeen hij gedaan heeft, heeft de hele familie
tyari.
grote schande bezorgd.
syow2 znw. schouwspel, spektakel, show. Gi suma
2) bnw. schandelijk. Mi no man nanga den
yu e meki syow? Voor wie maak je zo'n
syen sani san den e du drape. Ik kan niet
spektakel?
tegen de schandelijke dingen die ze daar
syowman znw. sjouwer, (vracht)drager.
doen.
syurkoro znw. zuurkool.
3) ww. zich schamen. A e syen fu kon in'sei. Hij
syuru bnw. kan makkelijk losgeraakt worden of uit
schaamt zich om binnen te komen SYN: firi syen.
elkaar vallen. Oma wiwiri syuru. A e fasi
4) ww. verlegen zijn (variant van: syensyen).
bos'bosu na a kankan. Oma's haar is aan het
kon na syen ww. jezelf te schande maken. Efu yu
uitvallen. Het blijft bij bosjes in de kam zitten.
tan du so, yu o kon na syen. Als je zo blijf
A meti bori te a syuru. Het vlees is gekookt
doorgaan, zal je jezelf te schande maken.
totdat het uit elkaar valt.
syensyen ww. verlegen zijn. A e syensyen, dat' meki syusyu
a no e kon pe furu sma de. Ze is verlegen, 1) znw. gefluister. Ala dei te mi e kon na wroko mi
daarom komt ze niet waar veel mensen zijn. e yere syusyu syusyu. Mi sabi taki den e taki
VAR.: syen.
sma sani. Elke keer wanneer ik aan het werk
syinsyart znw. katapult. VAR.: sinsyart. VAN ENG: kom, hoor ik gefluister. Ik weet dat ze daar
slingshot.
over anderen zitten te roddelen.
syobu ww. duwen, porren, stoten. Te yu de na ondro 2) ww. fluisteren.
wowoyo, den sma e syobu yu fu ala sei. Als je
op de markt bent, duwt men je van alle kanten.
ZIE: syobusyobu.
syobusyobu ww. meerdere malen duwen of stoten.

T - t
tabaka znw. tabak. Nicotiana tabacum is. Mi no
(Solanaceae).
tabiki znw. riviereiland. ZIE: tabiki.
tafra
1) znw. tafel. ZIE: sturu.
2) znw. overvloedige maaltijd met verschillende
spijzen en dranken, feestmaal. Di Oom
Harry tapu feifitenti yari a gi wán bigi tafra.
Toen Oom Harry vijftig werd heeft hij een
groot feestmaal gehouden. ZIE: fesa.
tai1
1) ww. vastbinden, vastzetten. Tai a dagu na a
keti, meki a no lon go na strati. Leg de hond
aan de ketting zodat hij niet de straat op gaat.
Mi o tai mi amaka na ondro a bon bika a
waran na in'sei. Ik zal mijn hangmat onder de
boom vastbinden omdat het binnen te warm
man opo a batra disi. Suma
tai a batra so? Ik krijg deze
fles niet open. Wie heeft hem
zo stevig dichtgedraaid? VAN
ENG: tie.
2) ww. vastgezet zijn,
vastgebonden zijn. A boto tai
na wan bon. De boot is
vastgebonden aan een boom.
tai2 bnw. strak, taai. Mi no man
nyan den kuku disi.
Den tai. Ik kan deze koeken niet
eten. Ze zijn te
taai. ANT: syuru. ZIE: tranga. VAN NL: taai.
taigi ['taⁱ gi / 'teⁱ gi] ww. vertellen,
mededelen, zeggen aan. A boi
disi no e ferstan san yu e taigi
en. Deze jongen begrijpt niet
wat je hem zegt. Go luku efu
omu abi sukru, dan yu kon
taigi mi wantron. Ga kijken of
de Chinees suiker heeft en kom
het me dan meteen vertellen.
ZIE: ferteri; taki1.
taitai tan

taitai regering. Te wi o hori a campagne, un mu suku


1) znw. spullen die bijeen gebonden zijn in een
wantu bun takiman. Wanneer we de campagne
doek. Fosi den umasma ben e meki wan taitai
houden, moeten we enkele goede sprekers
fu den was'krosi dan den tyari en tapu den ede.
hebben.
Vroeger maakten de vrouwen een bundel van
Takitaki znw. andere benaming voor Sranan Tongo
het wasgoed en droegen deze op hun hoofd.
(wordt door Surinamers als minachtend
2) znw. spullen, bezit. Mi taigi en fu piki en taitai
ervaren).
dan a gwe. Ik heb hem gezegd om zijn
takru
spullen te pakken en te vertrekken. ZIE: pototo;
1) bnw. slecht, kwalijk, laaghartig. A frow disi
bagasi; lai1; samasama.
takru. A kiri en eigi man. Deze vrouw is
tak' vw. dat. ZIE TREFWOORD: taki2. slecht. Ze heeft haar eigen man gedood. ANT:
taki1 bun.
1) ww. zeggen, praten, spreken. Den taki dat' den
2) bnw. lelijk. Mi no feni a tas disi moi. A takru.
o kon tu yuru. Ze hebben gezegd dat ze om
Ik vind deze tas niet mooi. Hij is lelijk. ANT:
twee uur zullen komen. ZIE: taigi; ferteri; piki1.
moi.
2) znw. manier van spreken of uitspraak. Yu e takru-ati bnw. slecht, boosaardig, kwaadaardig.
yere na a taki fu en tak' en a no wan SYN: ogri-ati.
Srananman. Je hoort aan zijn uitspraak dat hij takruboi znw. eufemisme voor kanker. SYN:
geen Surinamer is. Na a taki fu en yu kan tesi takrusiki.
tak' a man disi wani meki kenki kon. Je kan aan
takrudu znw. kwaad, slechte daden. Efu yu no kba
zijn manier van spreken merken dat hij
nanga den takrudu fu yu, yu o kisi yu strafu. Als
veranderingen voorstaat.
je niet ophoud met je slechte daden, zal je je
hari taki ww. tegenspreken, bekvechten. A pikin straf krijgen. SYN: ogridu.
disi lobi fu hari taki nanga en m'ma. Dit kind takrufasi znw. gemeenheid, boosaardigheid. ANT:
houdt ervan om haar moeder tegen te spreken. bunfasi.
Heri dei den tu frow disi e hari taki nanga takruman znw. iemand met slechte manieren of
makandra. Deze vrouwen bekvechten de hele karakter. ZIE: ogriman.
dag.
takrusani znw. spook, geest. Esde neti mi si wan
puru taki ww. uiten. Den sani san a man disi takrusani na Wanicastrati. Ik heb
puru taki, no bun fu taki baka. De dingen die gisteravond in de Wanicastraat een spook
deze man uit, zijn niet goed om te herhalen. gezien. SYN: takruyeye. ZIE: winti2; yorka; leba;
taki baka ww. herhalen. I no abi fu taki baka san bakru.
mi taki. Je hoeft niet te herhalen wat ik takrusiki znw. eufemisme voor kanker. SYN:
gezegd heb. takruboi.
wani taki ww. betekenen. Mi no sabi san a wani takrutitei znw. slanke boomboa. Corallus enydris
taki nanga dati. Ik weet niet wat hij daarmee (Boidae). Ook bekend als ingisneki.
betekent. takruyeye znw. demon, boze geest. SYN: ogriyeye.
taki2 vw. dat. Yu denki taki yu o man du en? Denk je tak'taki
dat je het kunt doen? SYN: dati2. 1) ww. kletsen, babbelen. Fa yu si den pikin doro,
taki3 den bigin tak'taki na yu yesi. Zodra de
1) znw. tak (van een boom). Kapu a taki fu a bon. kinderen thuis komen, beginnen ze honderduit
Kap de tak van de boom. ZIE: tiki. te babbelen.
2) znw. twijg, takje (b.v. van peterselie of 2) znw. geklets, gepraat, praatjes, gebabbel. A
soepgroente). Tide den ben seri supuwiwiri tak'taki fu den pikin e law mi. Dat gepraat
feifi taki ini wan bosu fu banknotu. Vandaag van de kinderen maakt me gek.
verkochten ze een bosje van vijf takjes tamalen znw. tamarinde. Tamarindus indica
soepgroente voor vijftig cent. (Caesalpiniaceae). VAR.: tamaren.
taki leti eerlijk zijn, de waarheid zeggen. ZIE tamanuwa znw. reuzenmiereneter. Myrmecophaga
TREFWOORD: leti3.
tridactyla (Myrmecophagidae). ZIE: mirafroiti;
taki mofo in de winti cultuur is het een gebed likanu.
uitspreken. ZIE TREFWOORD: mofo.
tamara bw. morgen (na heden). Yu no mu broko yu
taki odi groeten, de groeten doen. ZIE TREFWOORD: odi.
ede gi tamara. Je moet je niet bezorgd maken
taki tangi danken. ZIE TREFWOORD: tangi.
over morgen. Tamara mi o kon luku yu.
taki wan mofo zijn zegje doen. ZIE TREFWOORD: Morgen kom ik je opzoeken. ZIE: tide; esde.
mofo.
tra tamara bw. overmorgen.
takiman znw. woordvoerder, spreker. Wan pisten tamaren znw. tamarinde. ZIE TREFWOORD: tamalen.
Karl brada ben de takiman fu lanti. Voor
tan1
een tijdje was Karls broer woordvoerder 1) ww. blijven. Pe yu tan so langa? Waar ben je
van de
zo lang gebleven?
2) ww. wonen, verblijven. Pe yu e tan? Waar woon
je? SYN: libi1.
tan tapu pasi

3) ww. logeren. Di mi go na Paramaribo, mi


tanta
ben tan na YWCA. Toen ik in Paramaribo
1) znw. tante. ZIE TABEL BIJ: famiriman.
was, logeerde ik bij de YWCA. Te mi go na
2) znw. een grote dikke vrouw.
Ptata, mi o tan nanga mi swagri. Als ik naar
tanteri ww. treiteren, tergen, provoceren. Ala yuru a
Nederland ga, zal ik bij mijn zwager
man disi e kon tanteri mi! Deze man komt me
logeren.
telkens weer lastig vallen!
4) ww. blijven, doorgaan met. Wins' yu e fon a
tap'ai-wiwiri znw. wenkbrauw.
boi, a e tan du ogri. Al zweep je de jongen, hij
tap'bere pikin laatste kind. ZIE TREFWOORD: pikin2.
blijft toch kwaad doen.
tap'futu znw. wreef. ZIE: futu.
tan abra ww. overblijven. Poti a nyanyan san tan tap'sei
abra ini a ijskasi. Zet het eten dat is
1) bw. bovenkant. ANT: ondrosei. ZIE: sodro.
overgebleven in de ijskast.
2) znw. bovenop, bovenwaarts, het binnenland
Tan bun! het beste ermee. Mi e gwe. Un tan bun, van Suriname. Sma na tap'sei e uku nanga lin.
yèrè! Ik ga weg. Het beste ermee, hoor! (lett: In het binnenland vissen de mensen met een
Blijven jullie goed, hoor!) TEGENHANGER: Waka vislijn.
bun! tapu1
tan na baka ww. achterblijven. Ala sma gwe. Na 1) ww. dichtdoen, dichtmaken, sluiten. Tapu den
mi wawan tan na baka. Iedereen is weg. Ik fensre te a alen e kon. Doe de ramen dicht
alleen ben achtergebleven. als het regent. Ala den bangi e tapu tu yuru.
tan2 tussenw. uitroep van verbazing. Tan! A no Alle banken sluiten om twee uur. ZIE: sroto.
tanta Koba e kon dape de? Wacht eens! Is dat 2) bnw. dicht, gesloten. A strati tapu gi ala oto.
niet tante Koba die daar aankomt? De straat is voor alle auto's afgesloten. ANT:
tan aka blijven zitten (op school), niet bevorderd opo1.
zijn tot de volgende klas. ZIE TREFWOORD: aka1. 3) ww. dekken, bedekken, afdekken. Tapu a
tan na ai wakker blijven, opletten. ZIE TREFWOORD: ai1. nyanyan nanga wan duku. Dek het eten met
tan na baka achter blijven. ZIE TREFWOORD: baka3. een doek af.
tan poko blijven zitten, niet over gaan. ZIE 4) ww. steriliseren. Di a kisi a di fu siksi pikin, a
TREFWOORD: poko.
aksi datra fu tapu en fu a no kisi moro. Nadat
tan poko Jantje zittenblijver. ZIE TREFWOORD: poko. ze haar zesde kind gekregen had, vroeg zij de
tan sidon blijven zitten (op school), niet over gaan. dokter om haar te steriliseren.
ZIE TREFWOORD: sidon.
naki tapu ww. dichtslaan. Mi skreki wiki di a doro
tan tiri stil blijven, zwijgen, stilstaan (van een naki tapu. Ik schrok wakker toen de deur
uurwerk). ZIE TREFWOORD: tiri1. dichtsloeg.
tanbun znw. weldaad, nuttigheid. Fu dringi dresi na wai tapu ww. dichtwaaien. Aka a doro fu a no wai
wan tanbun fu yu skin. Het drinken van tapu. Zet de deur op de haak zodat hij niet
medicijn is een weldaad voor het lichaam. dichtwaait.
tanga znw. benaming voor verschillende soorten tapu2
tangen, plijer (SN). 1) ww. overvallen, weerhouden, beletten. Alen
tangi znw. dank, dankbaarheid. Den pikin fu tide no tapu mi na pasi. De regen heeft me onderweg
sabi san na tangi. De kinderen van overvallen.
tegenwoordig kennen geen dankbaarheid. 2) ww. ophouden. Tapu nanga a sani san yu e du!
Tangi fu bun na kodya. Stank voor dank Houd daarmee op! SYN: kaba.
krijgen. 3) ww. ervan weerhouden, tegenhouden. Yu
taki tangi ww. danken, bedanken. A no taki a mu tapu den pikin meki den no prei na
frow tangi srefi dan a gwe. Hij bedankte strati. Je moet de kinderen ervan
de vrouw niet eens maar ging weg. weerhouden om op straat te spelen. SYN:
tangitangi bw. alstublieft, met beleefdheid vragen. ori.
Mi e begi yu tangitangi, poti a pikin gi mi na 4) znw. amulet, magisch medicijn dat moet
skoro. Kunt u alstublieft het kind voor me naar beschermen tegen kwaad. Mi omu abi wan tapu
school brengen? GEBRUIK: Wordt gebruikt bij een na en skin taki no wan sma kan sutu en nanga
dringend verzoek. wan gon. Mijn oom heeft een magisch amulet
tanpe ZIE TREFWOORD: tanpresi. die hem beschermt, zodat niemand hem kan
tanpresi znw. woonplaats, verblijfplaats. Mi brada neerschieten. GEBRUIK: het kan gedronken
no drai kon baka na Sranan bika a feni wan bun worden of gedragen als amulet om je lichaam te
tanpresi na Ptata. Mijn broer keerde niet terug beschermen, of kan het geplaatst worden op een
naar Suriname omdat hij een goede erf, of huis, of elders.
verblijfplaats in Nederland had gevonden. VAR.: tapu3 voorz. op, bovenop. A nyanyan de tapu a
tanpe. tafra. Het eten staat op tafel. ANT: ondro.
tapu bro sterven. ZIE TREFWOORD: bro.
tapu pasi versperren. ZIE TREFWOORD: pasi.
tapu skreki tenti

tapu skreki angst inboezemen. ZIE TREFWOORD: teki leki president? Wie denk je dat ze als
skreki1.
president zullen kiezen?
tapu wan sma bowtu op schoot. ZIE TREFWOORD:
go teki ww. halen, ophalen. Mi mus go teki mi boi
bowtu1.
na skoro. Ik moet mijn zoon van school halen.
tapu wan sma mofo iemand de mond snoeren, het teki abra
zwijgen opleggen. ZIE TREFWOORD: mofo. 1) ww. overnemen. Brada, mi weri! Yu teki abra.
tapu-ai-wiwiri znw. wenkbrauw. (variant van Broeder, ik ben moe! Neem het van me over.
tap'ai-wiwiri).
2) ww. veroveren. Fosi den ingrisman ben abi
tapun znw. deksel. Sranan, ma dan den bakra teki a kondre abra.
tara Vroeger was Suriname in bezit van de
1) znw. teer, pek.
Engelsen, maar toen veroverden de
2) ww. teren. Fosi yu saka den kokro, yu mu tara
Nederlanders het land.
den. Voordat je de duikers neerlaat, moet je
teki dia futu snel weggaan. ZIE TREFWOORD: dia.
ze eerst teren.
teki dopu zich laten dopen. ZIE TREFWOORD: dopu1.
3) bnw. kleverig. (variant van taratara).
teki faya vlam vatten. ZIE TREFWOORD: faya1.
taratara
teki na ati iets ter harte nemen. ZIE TREFWOORD: ati1.
1) bnw. kleverig, plakkerig.
teki pasi weggaan. ZIE TREFWOORD: pasi.
2) ww. kleverig maken. Luku bun te yu e nyan
teki prati bij iets betrokken zijn, deel uitmaken van
sterapra tak' a no taratara yu mofo. Let op
iets. ZIE TREFWOORD: prati.
bij het eten van een sterappel dat je mond
teki refrensi wreken. ZIE TREFWOORD: refrensi.
niet kleverig wordt. VAR.: tara.
teki skoro onderwijs genieten. ZIE TREFWOORD: skoro.
taratitei znw. bepaald soort gouden of zilveren teki spoiti injectie krijgen. ZIE TREFWOORD: spoiti.
ketting.
teki wan besroiti een beslissing nemen. ZIE
Tata aanspr.vorm. vader, voorouder. Wi Tata na TREFWOORD: besroiti.
heimel... Onze Vader die in de hemel zijt... teki wan koiri een wandeling maken. ZIE TREFWOORD:
GEBRUIK: Aanspreektitel voor een vooraanstaand
koiri.
persoon. In de kerktaal wordt het gebruikt voor teki waran verwarmen. ZIE TREFWOORD: waran.
God. ZIE: Pa; Ba1; Ma1; Sa1. ZIE TABEL BIJ: telo znw. gebakken cassave.
famiriman.
temre
taya znw. plant met grote bladeren en eetbare
1) ww. iets maken uit hout, timmeren. Mi o
wortelen. Xanthosoma (Araceae).
temre wan bangi poti na sei oso. Ik zal een
tayawiwiri znw. tajerblad, groentesoort met grote (houten) bank maken en naast het huis
bladeren. Xanthosoma sagittifolium (Araceae).
zetten.
te1
2) ww. hameren. Heri bakadina birman ben temre
1) vw. als, wanneer. Tamara te mi kmopo fu
sani ini a oso fu en. De hele middag was
wroko, mi o krin a prasi. Wanneer ik morgen
buurman bezig te hameren in zijn huis.
van het werk kom, zal ik het erf schoonmaken.
Michael lobi temre tapu a tafra te wi e singi.
ZIE: di.
Michael houd ervan om op de tafel te hameren
2) vw. totdat. A pikin furu a kan nanga watra te
als we zingen. ZIE: ambra.
a lon abra. Dat kind vulde de kan met water
temreman1 znw. timmerman. Odo: Temreman oso
totdat hij overliep.
no abi bangi. Spreekwoord: Je vindt geen bank
3) voorz. tot, tegen, in. Mi no man wakti tapu yu te
in het huis van de timmerman (d.w.z. je eigen
tamara mamanten! Ik kan niet tot
zaken verwaarlozen).
morgenochtend op je wachten! Mi kan bai
dya? Iya, ma kon te bakadina. Kan ik hier iets
temreman2 znw. verzamelnaam voor verschillende
spechten, klimvogel en muisspechten.
kopen? Ja, maar kom in de middag. Den man
(Dendrocolaptidae) ; (Picidae).
kon te mindrineti. De mannen zijn tegen
middernacht aangekomen.
ten znw. tijd. Tide mi no abi ten fu kon na yu.
Vandaag heb ik geen tijd om bij jou te komen.
te2 znw. thee. ZIE: fayawatra.
ala ten bw. altijd, voortdurend. Fa a e kon dati ala
te leki totdat, dat. ZIE TREFWOORD: leki3.
ten yu e kon lati na wroko? Hoe komt het dat je
têgo bnw. eeuwig. Na heimel un sa abi têgo prisiri.
altijd te laat op het werk komt? ANT: noiti. ZIE:
In de hemel wacht ons eeuwige blijdschap.
têgo.
fu têgo bw. voor eeuwig, in eeuwigheid. A lobi
san mi abi gi yu o tan fu têgo. Mijn liefde voor
iniwan ten bw. op elk moment. Luku bun! A baas
jou is voor eeuwig. kan kon iniwan ten. Kijk uit! De baas kan op
teki elk moment komen
1) ww. nemen, wegnemen. Suma teki den sani ten na ten bw. allang.
dya? wan ten bw. eens, op een keer. Wan ten wi o miti
Wie heeft die dingen hier weggenomen? baka. Eens zullen we elkaar weer ontmoeten.
2) ww. kiezen, uitkiezen. Suma yu denki tak' den o tenti znw. tent, afdak. Fu a friyaridei den bow wan
tenti ini a dyari fu den sma kan dansi. Voor het
-tenti tigriwinti

verjaardagsfeest bouwden ze op het erf een


tesi2
afdak waaronder men kon dansen. ZIE: afdaki;
1) znw. beproeving. A siki san mi ben siki ben de
kampu.
wan hebi tesi. Die ziekte van me was een
-tenti achtervg. een achtervoegsel bij tweecijferige zware beproeving. ZIE: problema; trobi.
getallen die op nul eindigen (b.v. 20, 30, enz.)
2) ww. verleiden, verlokken, op de proef stellen.
behalve tien.
Didibri tesi Yesus fotenti dei langa. De
tentiboto znw. een overdekte boot. duivel heeft Jezus veertig dagen lang
tepatu znw. theepot, ketel. SYN: ketre.
beproeft.
teptep znw. eenvoudige slipper met houten zool die poti na tesi ww. op de proef stellen, verzoeken.
van boven van een rubberen band is voorzien. Na poti den wani poti mi na tesi fu meki mi hori
(De naam komt van het geluid dat ze maken als a someni moni dan mi abi furu paiman. Ze
men loopt.). SYN: klompu. willen me verzoeken door mij zoveel geld te
tere znw. staart (ook figuurlijk). Mi no e tyari no laten bewaren terwijl ik vele schulden heb. SYN:
wan tere na mi baka. Ik neem niemand met me tyari kon na tesi.
mee (lett: ik neem geen staart achter me). A tide bw. vandaag. ZIE: esde; tamara.
tori disi abi wan tere. Dit verhaal heeft een tide aiti dei bw. vandaag over een week.
vervolg. tide neti bw. vanavond, vannacht. SYN: dineti.
abi tere ww. gevolgen hebben. Mi no e fertrow a tidetide znw. gifkikker. Phyllobates trivittatus
tori disi. A mus abi wan tere. Ik vertrouw (Dendrobatidae).
deze zaak niet. Het zal wel gevolgen hebben. tif'ati znw. kiespijn, tandpijn. (variant van tifi-ati).
pisi na en tere ww. iemand uitschelden. SYN: tifi
kosi1; sanga-banga. 1) znw. tand, kies. SPEC: fes'tifi; bakatifi;
teri aitifi; ukutifi; matatifi.
1) ww. tellen, optellen, uittellen, neertellen, 2) znw. kunstgebit. Te neti te mi granm'ma e go
rekenen. Teri omeni eksi de ini a manki. Tel sribi, a e puru en tifi poti ini wan grasi
even hoeveel eieren er in de mand zitten. Di a nanga watra. 's Avonds als mijn oma naar
wrokoman go fu go teki en pai, a baas teri bed gaat, legt ze haar kunstgebit in een glas
aititenti dusun golu gi en. Toen de arbeider water.
ging om zijn loon te ontvangen, telde de baas broko tifi znw. gebroken tand of kies.
tachtigduizend gulden voor hem uit. kaw tifi
2) ww. gelden, van belang zijn. Den man disi e 1) ww. tandenknarsen.
du leki a wèt no e teri gi den. Deze mannen 2) ww. iemand op zijn nummer zetten. A boi ben
doen alsof de wet niet voor hen geldt. A no denki fu bruya mi. Ne mi no kaw tifi gi en fu
abi trobi efu yu gudu, san e teri na efu yu tu sensi. De jongen dacht me te misleiden.
gesontu nomo. Het maak niet uit dat je rijk Toen heb ik hem niet zuinig op zijn nummer
bent, belangrijk is of je gezond bent. gezet.
3) ww. achten, waarderen, respecteren. Wan pikin piri tifi
man leki mi no e teri gi den bigidagu dati. Een 1) ww. lachen. Heri dei a pikin disi e waka e piri
kleine man als ik wordt niet gerespecteerd en tifi. De hele dag loopt dit kind te lachen.
door die rijkelui. Tra pikin kan teki wan SYN: lafu. ZIE: pir'tifi.
eksempre na a boi disi, fa a e teri bigisma. 2) ww. grijnzen. Di a keskesi go didon ini a olo,
Andere kinderen kunnen het voorbeeld van a piri en tifi. Toen de aap in de kuil ging
deze jongen volgen. Hij behandelt ouderen liggen, grijnsde hij.
met eerbied. pori tifi znw. rotte tand of kies.
teri luku ww. berekenen, nagaan, natellen, tifi-ati znw. kiespijn, tandpijn. VAR.: tif'ati.
uitrekenen. Fosi yu bow wan oso, yu mus teri tifidatra znw. tandarts.
luku efu a moni fu yu sari. Voordat je een huis tigri1
bouwt, moet je berekenen of je genoeg geld 1) znw. jaguar. Panthera onca (Felidae).
hebt. Teri luku gi mi efu a pikinmoni san a Ook bekend als penitigri.
sneisi gi mi bun. Tel even voor me na of het 2) znw. poema, Amerikaanse leeuw. Puma
kleingeld klopt dat de Chinees mij gegeven concolor (Felidae). Ook bekend als
heeft. reditigri.
tesi1 tigri2 ww. kietelen, kittelen.
1) ww. proeven, smaken. Tesi en fu si efu a abi tigri-aka znw. sierkuifarend. Spizaetus ornatus
sukru. Proef even om te zien of het zoet (Accipitridae).
genoeg is. tigrikati znw. ocelot. Leopardus pardalis (Felidae).
2) znw. smaak. A nyanyan abi wan switi tesi tide. Ook bekend als hei-tigrikati. ALGEMEEN: tigri1.
Het eten smaakt lekker vandaag (lett: heeft tigriman znw. mannetjes zangvogel in zijn tweede
een lekkere smaak vandaag). ontwikkelingsfase. ZIE: yong'man; repman.
tigriwinti znw. een bosgeest
behorend tot de
kromantigeesten die zich
manifesteert als een tijger. SYN:
dyebri.
tiki todoprasoro

tiki tan tiri. Als je de klok niet opwindt, gaat hij


1) znw. stok, staak. Teki wan tiki dan yu e hari
stilstaan.
wan dyompofutu ini a santi. Neem een stok en
tiri2
teken
een hinkelbaan in het zand. ZIE: taki3. 1) ww. besturen, regeren, leiden. Den man di
2) ww. iemand met een stok slaan. Efu un no mus tiri a kondre now, kisi wan hebi wroko
sidon pî, mama o kon tiki unu. Als jullie niet na den tapu. De mensen die het land nu
rustig zitten, zal mama jullie met een stok moeten besturen, hebben een zware taak op
komen slaan. zich genomen. ZIE: rigeri.
tikotiko znw. hik. Tikotiko hori en wan langa pisten 2) znw. bewind, regering. A tiri fu Sranan de na
kba. Hij heeft al een hele tijd de hik. anu fu Nieuw Front. Het besturen van
tin telw. tien. ZIE TABEL BIJ: nomru. Suriname is in handen van het Nieuw Front.
di fu tin rangtelw. tiende. Fosi 1975 Sranankondre ben de ondro a tiri
tinadri telw. dertien. ZIE TREFWOORD: tin-na-dri. fu Holland. Voor 1975 was Suriname onder
tingatinga ['tiŋ ga 'tiŋ ga] ww. voortsukkelen, met het bewind van Nederland. ZIE: lanti.
moeite lopen. A no oma mi si e tingatinga kon tiriman znw. leider.
drape? Is dat oma niet die ik daar met moeite titei
zie lopen? 1) znw. touw, draad, snaar.
tingi ['ti ŋi] 2) znw. liaan. (variant van busititei).
1) ww. stinken, laten stinken. A dede alata ben tingi 3) znw. spier, pees. Fa mi waka so fara esde, dan
a heri oso. Het hele huis stonk naar de dode rat. ala den titei fu mi futu kon span. Doordat ik
2) znw. stank. Mi no man nanga a tingi fu gisteren zo ver heb gelopen, zijn alle spieren
den dot'wagi. Ik kan niet tegen de stank in mijn voeten gespannen.
van de vuilniswagens. 4) znw. bloedvat. (variant van brudutitei).
3) bnw. stinkend. Furu sma no lobi kweki 5) ww. winnen. Yu no man titei mi nanga swen.
bokoboko bika den feni tak' na wan tingi meti. Mi na owru swenman. Je zal niet van me
Veel mensen fokken niet graag bokken omdat kunnen winnen met zwemmen, ik heb vroeger
men vind dat ze stinken. veel gezwommen. GEBRUIK: meer gebruikt door
tingifowru znw. gier. (Cathartidae). Er zijn jonge mensen. SYN: fon; wini.
verschillende soorten gieren in Suriname, m.n. hari neki titei ww. schreeuwen, zich ergeren. Yu
de koningsgier, of granman-tingifowru, de no abi fu hari yu neki titei nanga a boi. A no e
zwarte gier, of blaka-ede tingifowru, de go arki yu. Je hoeft niet tegen de jongen te
roodkopgier, of redi-ede tingifowru, en de schreeuwen, hij luistert toch niet naar je.
grote- en kleine-geelkopgier, of geri-ede titei dyompo ww. spierverrekking oplopen. Di mi
tingifowru. misi fu skopu a bal, a titei fu mi bowtu kon
tingifowru-aka znw. geelkopcaracara. Milvago dyompo. Toen ik de bal miste, heb ik een
chimachima (Falconidae). spierverrekking aan mijn dijbeen opgelopen.
tinkoko znw. stelt. titeisneki znw. bepaald soort slang. Oxybelis
tin-na-aiti telw. achttien. soorten (Colubridae).
tin-na-dri telw. dertien. VAR.: tinadri. tnapu ww. staan. Teki wan sturu gi mi. Mi no man
tin-na-feifi telw. vijftien. tnapu moro. Haal even een stoel voor me. Ik
tin-na-fo telw. veertien. kan niet langer staan. ANT: sidon. VAR.: knapu;
tin-na-neigi telw. negentien. snapu.
tin-na-seibi telw. zeventien. opo tnapu
tin-na-siksi telw. zestien. 1) ww. opstaan. Ala sma mus opo tnapu te
tinpasi znw. kruispunt. ZIE: uku1. President kon ini a kamra. Iedereen
tiri1 moet opstaan wanneer de president de
1) bw. rustig. A boi disi no lobi taki. A lobi fu kamer binnenkomt.
sidon tiri na wan sei. Deze jongen houdt niet 2) ww. rechtop zetten. Opo a banabon tnapu,
van praten. Hij zit liever rustig aan de kant. kraka en, dan yu e poti doti gi en. Zet de
2) bnw. stil. A birti fu mi tiri. Sma no e meki bananeboom recht op, zet er een stut bij en doe
dyugudyugu dape. De buurt waar ik woon er wat aarde omheen.
is rustig. Men maakt er geen kabaal. ZIE: tobo znw. tobbe.
dyugudyugu; opo-opo; bradyari. todo znw. kikker, pad. O. Salienta. A switi no todo.
tan tiri ww. stil blijven, zwijgen, stilstaan (van een Gezegde: Het is erg lekker! SYN: dyompometi.
uurwerk). A m'ma bari den pikin fu den tan tiri todobere znw. kikkervisje. Orde Salienta.
fu a kan yere san den e taki na radio. De tododyaki znw. paradoxale kikker. Pseudis
moeder zei tegen de kinderen stil te blijven paradoxa (Pseudidae).
zodat ze kon horen wat er door de radio todoprasoro znw. paddestoel. (Fungi families).
omgeroepen werd. Efu yu no gi a oloisi keti, a o
todosneki tra

todosneki znw. bepaald soort slang. Xenodon baka a tonbangi. Omdat suiker schaars is in het
soorten (Colubridae).
land, houden de Chinese winkeliers het achter
tòf
de toonbank. VAN NL: toonbank.
1) bnw. misdadig, gemeen. A boi denki tak' a
tongo
tòf. Dat' meki a e taki sani san e afrontu
1) znw. tong. Te a psa yu tongo, yu no e tesi a
Gado nanga libisma. De jongen denkt dat
switi fu en moro. Als het over je tong is, proef
hij een zware jongen is. Daarom doet hij
je die lekkere smaak niet meer.
uitspraken waarmee hij God en de mensen
2) znw. taal. Lanti naki wan wèt tak' na so yu
beledigt.
mus skrifi a tongo. Door de overheid is een
2) bnw. heldhaftig, dapper, geweldig. Den
staatsbesluit gepubliceerd over de spelling
skowtu ben e frede fu broko go ini a oso. So
van de taal.
den seni den moro tòf man fu den go. De 3) ww. tongzoenen, Franse kus.
agenten waren bang om het huis te bestormen.
gi tongo ww. ontzettend hard huilen of
Daarom stuurden ze hun dapperste mannen.
schreeuwen. A baby fu yu no e meki spotu. A
3) bnw. moeilijk. Mi howpu taki yu feni a
e gi tongo te angri e kiri en. Die baby van jou
wroko bun. Disi ben de wan tòf dyap. Ik
meent het echt. Hij huilt ontzettend hard als
hoop dat je tevreden bent met het werk. Dit
hij honger heeft. SYN: krei; bari krei.
was een moeilijke taak. SYN: tranga. VAN ENG:
naki en tongo ww. smakken met lippen of tong.
tough.
tonki znw. drijftol.
tofru ww. toveren, goochelen. ZIE: bonu. tonton1 znw. knoedel gemaakt van geraspte groene
tofruman znw. tovenaar, goochelaar. banaan.
tofruwroko znw. toverij, magie. ZIE: wisi. tonton2 znw. hersens. ZIE TREFWOORD: edetonton.
tog bw. toch. ZIE TREFWOORD: toku. tori
toitoi znw. penis. SYN: pipi; toli. 1) znw. verhaal, vertelling. VAN ENG: story.
toke znw. parelhoen. Numida meleagris 2) znw. geval, situatie, aangelegenheid, kwestie.
(Numididae). Na begi wawan kan yepi ini a tori disi. Alleen
toko znw. ruzie. Birfrow abi wan toko nanga mi. gebed kan in deze situatie helpen.
Mijn buurvrouw heeft ruzie met me. SYN: trobi. 3) ww. verraden. Domri ferteri unu fa Yudas tori
psa wan toko ww. ruzie maken. Mi mama nanga Yesus. De dominee vertelde ons hoe Judas
mi papa psa wan toko tide mamanten. Mijn Jezus heeft verraden. SYN: seri.
ouders hebben vanmorgen ruzie gemaakt. SYN: gi tori
meki trobi. 1) ww. verhalen vertellen. Granmama gi den pikin
tokotoko tori fa a ben de fosten. Grootmoeder vertelde
1) znw. modder, klei. Nanga tokotoko den ingi e de kinderen verhalen van vroeger.
meki den prapi. De Indianen maken hun 2) ww. iemand op zijn nummer zetten (de mond
kruiken van klei. snoeren). Di a man ben wani du ferferi, a frow
2) bnw. modderig. A pasi tokotoko fa a alen kon. gi en tori. Toen de man lastig wilde doen,
De straat is modderig vanwege de regen. heeft de vrouw hem op zijn nummer gezet.
3) ww. bemodderen, modderig maken. Efu den no SYN: poti tapu en presi; tapu mofo.
figi den futu fosi den kon in'sei, den o tokotoko n'e gi tori
a oso. Als ze hun voeten niet vegen voordat ze 1) ww. goed (lett: geeft geen verhaal). Yu mu bai
binnenkomen, zullen ze het huis modderig a ferfi na Keisistrati. A ferfi fu a man dati n'e
maken. gi tori. Koop het in de Keizerstraat. De verf
toku bw. toch. Mi gi yu mi karta fu go na a kino, ma van die man is prima. SYN: bun.
toku yu no go. Ik heb je mijn kaart gegeven om 2) ww. niet met zich laten spotten. Mi p'pa
naar de bioscoop te gaan, maar je bent toch niet tranga. A n'e gi tori, yèrè! Mijn vader is sterk.
gegaan. VAR.: tog. VAN NL: toch. Hij laat niet met zich spotten!
toli znw. penis. SYN: pipi; toitoi. koti wan tori ww. een verhaal of gesprek
tomati znw. tomaat. Lycopersicon esculentum beëindigen. Di a sani kon dyugudyugu, Waldi
(Solanaceae). koti a tori. Toen de situatie uit de hand liep,
tomatibon znw. tomatenplant. A tomatibon no ben beëindigde Waldi het gesprek. SYN: kiri a tori.
kisi nofo son, dat' meki den froktu fu en kruwa. toriman znw. verrader, verklikker.
De tomatenplant kreeg niet genoeg zon, toti ZIE TREFWOORD: totitoti.
daarom zijn de vruchten klein gebleven. totitoti bnw. heel klein. ZIE: pikin1. VAR.: toti.
tompu znw. stomp (van een boom), stronk. Kapu a tra
bon trowe, ma un mu libi a tompu. Hak de 1) bnw. andere. Pe yu poti den tra bruku fu mi?
boom om, maar laat de stronk staan. VAR.: Waar heb je mijn andere broeken neergelegd?
stompu. 2) bnw. volgend. A oto fu mi no kon nanga a boto
tonbangi znw. balie, toonbank. Fu di sukru kon
pina ini a kondre, meki den sneisi e kibri en
tra dei trapu

disi, ma a o kon nanga a tra boto. Mijn auto is a


niet met deze boot gekomen, maar hij komt met
de volgende boot.
wan tra onbep.vnw. een andere. Tya wan tra grasi
nanga watra kon. Breng even een ander glas
water.
tra dei onlangs, laatst. ZIE TREFWOORD: dei.
tra esde eergisteren. ZIE TREFWOORD: esde.
tra fasi op een andere manier, anders. ZIE TREFWOORD:
fasi1.
tra leisi volgende keer. ZIE TREFWOORD: leisi2.
tra sei andere kant. ZIE TREFWOORD: sei.
tra tamara overmorgen. ZIE TREFWOORD: tamara.
tra wiki volgend week. ZIE TREFWOORD: wiki1.
tra yari volgend jaar. ZIE TREFWOORD: yari1.
tranga
1) bnw. sterk, stevig. Suma no tranga mus koni.
Wie niet sterk is, moet slim zijn. Isri tranga,
ma watra e frustu en. IJzer is sterk, maar door
water roest het. Den Zundapp brom na tranga
brom yere. Luku omeni langa mi abi di fu mi.
Zundapp bromfietsen zijn sterk, hoor. Kijk
hoe lang ik die van mij al heb. ANT: swaki. ZIE:
steifi.
2) bnw. hard, taai. A brede tranga. Het brood is
hard. A meti tranga. Het vlees is taai. ANT: safu.
3) bnw. moeilijk of tegenvallend. Un psa wan
tranga ten. Wij hebben een moeilijke tijd
achter de rug. A son tranga tide. De zon is fel
vandaag. A siki e gi tranga korsu. Door deze
ziekte krijgt men hoge koorts.
4) bw. hard (met veel kracht), snel, vlug. Den boi
e rei tumsi tranga. De jongens rijden te hard.
A winti wai so tranga taki a trowe den bon. De
wind waaide zo hard dat de bomen
omwaaiden. ANT: safri. ZIE: esi.
5) bw. hard, stevig. A batra tapu tranga. Mi no
man opo en. De fles is stijf dicht geschroefd.
Ik krijg hem niet open. A postu fasi tranga ini
a doti. Wi o abi fu diki en puru. De paal zit
stevig vast in het zand. We zullen hem moeten
uitgraven.
6) bw. hard, luid. A bari tranga di a masi en futu.
Hij schreeuwde luid toen hij zijn voet bezeerde.
7) ww. verharden (alleen in combinatie met ati en
yesi). A ben taigi mi kba, ma mi ben tranga mi
yesi. Hij had me al gewaarschuwd, maar ik
heb niet willen luisteren (lett: ik heb mijn oor
verhard).
tranga wiwiri haar dat moeilijk te kammen is. ZIE
TREFWOORD: wiwiri.
trangabaka znw. VAR.: trangabaka-sneki.
1) bepaald soort slang. Pseustes
poecilonotus (Colubridae). Ook bekend
als brokobaka.
2) bepaald soort slang. Pseustes sulphureus
(Colubridae).
trangabaka-sneki ZIE TREFWOORD: trangabaka.
trangabere znw. moeilijke stoelgang, harde
ontlasting. Efu yu e swari a sakasaka fu
awara, a o gi yu trangabere. Als je de vezels
van de awara slikt, zul je een moeilijke
stoelgang krijgen. Mi bere tranga. Ik heb een
moeilijke stoelgang.
tranga-ede bw. koppig. A boi dati tranga-ede! Die
jongen is hardleers! Yu ede tranga! Je bent
koppig! SYN: trangayesi.
trangatranga
1) bnw. halfzacht, een beetje hard. Mi no lobi
nyan manya te den kon papa. Den mu
trangatranga ete. Ik houd er niet van om
manjes te eten als ze al zacht zijn. Ze moeten
nog een beetje hard zijn.
2) bw. dringend, ernstig, luidkeels,
doordringend. Den pikin begi Gado
trangatranga fu meki den m'ma kon betre
baka. De kinderen baden ernstig tot God om
hun moeder weer beter te maken. Di a p'pa
luku en trangatranga, a boi kon ferstan tak'
a mus tapu nanga a sani san a ben e du.
Toen de vader hem doordringend aankeek,
begreep de jongen dat hij moest ophouden
met hetgeen hij deed. Meister warskow den
boi trangatranga tak' den no mus feti na
skoroprasi. De meester waarschuwde de
jongens ernstig dat ze op het schoolplein niet
mochten vechten.
trangayesi
1) bnw. koppig, hardleers, ongehoorzaam. A boi
disi trangayesi. A no e arki san bigisma e taigi
en. Deze jongen is koppig. Hij luistert niet
naar volwassenen.
2) znw. ongehoorzaamheid, koppigheid. A
trangayesi fu a boi kon moro mofo. A mus
kisi wan bun fonfon meki en ferstan kon ini
en ede. De koppigheid van deze jongen
loopt nu de spuigaten uit. Hij moet een
stevig pak slaag krijgen om hem tot
bezinning te brengen.
tranga yesi ww. ongehoorzaam of koppig blijven,
niet willen luisteren. Den bari en someni leisi,
ma a ben tranga en yesi. A no ben wani arki.
Ze hebben hem vaak gewaarschuwd, maar hij
bleef ongehoorzaam. Hij wilde niet luisteren.
trap'trapu
1) ww. vertrappen. Ini a bigi dyugudyugu den
sma trap'trapu a boi di fadon. In het grote
oproer vertrapten de mensen de jongen die
gevallen was.
2) bnw. vertrapte. Di mi e kon na wroko mi
feni wan trap'trapu dala. Op weg naar het
werk vond ik een vertrapte dollar.
trapu1
1) znw. trap, ladder.
2) ww. trappen, op iets stampen. A asi trapu
tapu mi futu. Het paard trapte op mijn voet.
Mi opo mi futu trapu a sneki na en ede. Ik
hief mijn voet op en stampte op de kop van
de slang.
trapu psa op iemands voet trappen bij het
passeren. Te yu e sidon na kino, den sma e
trapu
trapu trowlibi

psa sondro fu taki pardon. Als je in het theater belangrijk is of je gezond bent. ZIE: span.
zit, trapt men op je voet bij het passeren no abi trobi nanga ww. niets te maken hebben
zonder pardon te zeggen.
met iets of iemand. Mi no abi trobi nanga san
trapu2 znw. val. Mi no sabi suma e kon ini mi oso te John e taki. Mi e du san mi wani! Ik heb niets
mi no de, ma mi o seti wan trapu gi en. Ik weet te maken met wat John zegt. Ik doe gewoon
niet wie er in mijn huis komt als ik er niet ben, wat ik wil! SYN: no abi bisi. ZIE: span; bada.
maar ik zal een val voor hem zetten. ZIE: dyam; trobiman znw. onruststoker, ruziemaker.
luru. tromu
trarki znw. tralie. 1) znw. blikken doos, trommel. Poti den kuku ini
sidon baka trarki ww. in de gevangenis zitten. a tromu, noso moismoisi o nyan den. Doe de
tratra bnw. andere, nog andere. A man disi go na koekjes in de trommel, anders eten de muizen
Jamaica, Trinidad nanga tratra kondre ini a ze op.
kontren. Deze man is naar Jamaica, Trinidad en 2) znw. lunchtrommel.
nog andere landen in de regio geweest. tron1 ww. worden. A tron datra. Hij is dokter
trawan vnw. andere, de volgende. Yu krin a wan geworden. ZIE: kon.
susu, san meki yu no krin a trawan? Je hebt de tron2 znw. keer, maal. Efu yu e singi den singi tu
ene schoen schoongemaakt, waarom de andere tron wan dei, yu mus kon sabi den. Als je de
niet? liederen twee keer per dag zingt, moet je ze
trefu znw. spijsverbod, taboe. wel kennen. SYN: leisi2.
tri znw. kleine, gezouten, gedroogde vis. trotro znw. betovergrootouder. ZIE TABEL BIJ:
(Engraulidae, Clupeidae, Sciaenidae, Ariidae, famiriman.
Pimelodidae). ZIE: dreifisi; sowt'fisi. trow
triki1 znw. list, streek. Ala sma sabi tak' Anansi lai 1) ww. trouwen, huwen. Son sma no wani trow.
triki. Iedereen weet dat Anansi vol streken zit. Den e seti libi nomo. Sommige mensen willen
triki2 ww. met een strijkijzer strijken. Yu mu nat'nati niet trouwen. Ze leven in concubinaat. Te son
den krosi fosi yu kan triki den. Je moet de bigisma e trow dan den no wani someni
kleren vochtig maken voordat je ze kan pranpran moro. Den e aksi wan domri fu trow
strijken. den na oso. Wanneer sommige oudere mensen
triki-isri znw. strijkijzer. trouwen, willen ze niet al te veel ophef maken.
trikiplanga znw. strijkplank. Ze vragen een dominee om hen thuis te
tringi ww. aaneenrijgen. A pikin tringi den krara trouwen.
meki wan moi keti fu den. Het kind reeg de 2) znw. huwelijk, bruiloft. Fu di a man waka gi
kralen aaneen tot een mooie ketting. en frow, a trow broko. Omdat de man overspel
trobi gepleegd heeft, is het huwelijk ontbonden. Mi
1) znw. ruzie, twist. Yari langa den tu man disi firi so ferleigi fa mi no kon na yu trow. Ik
ben abi trobi, ma a owruyari di psa den kon schaam me dat ik niet op je bruiloft ben
bun baka nanga makandra. Deze mannen gekomen.
hadden jaren lang ruzie, maar tijdens de 3) bnw. getrouwd of gehuwd zijn. A frow disi e
afgelopen Oudejaarsviering hebben ze het hori nanga wan trow man. Deze vrouw
weer goed gemaakt. heeft een relatie met een getrouwde man.
2) ww. plagen, storen, lastig vallen. No meki broko trow ww. scheiden van huwelijk. Di a no
sowan pikin sani trobi yu. Trek je toch niets ben man nanga a wakawaka libi fu en masra
aan van zo'n kleinigheid (lett: laat zo'n moro, a broko a trow. Toen ze het immorele
kleinigheid u niet storen). gedrag van haar man niet meer kon verdragen,
koti wan trobi ww. bemiddelen. Di den tu man scheidde ze van hem. ZIE: prati libi BIJ libi1.
fasi, den skowtu ben abi fu kon koti a trobi. trowdei znw. dag waarop men trouwt, trouwdag.
Toen de mannen twistten, moest de politie trowe ww. weggooien, wegsmijten. A trowe a dede
komen bemiddelen. alata na strati. Hij gooide de dode rat op straat.
meki trobi ww. ruzie maken. Taigi den tak' den trowe bere miskraam. ZIE TREFWOORD: bere1.
no mus taki takru fu no wan sma, èn den no trowfesa znw. bruiloftsfeest.
mus e meki trobi. Zeg dat ze van niemand trowfrow znw. echtgenote. SYN: wefi; TEGENHANGER:
moeten kwaadspreken en geen ruzie maken. masra1. ZIE: frow; uma.
ZIE: psa wan toko BIJ toko.
trowkrosi znw. trouwkleren.
no abi trobi ww. geen bezwaar hebben, het maakt trowkuku znw. bruidstaart.
niets uit (geen verschil). Mi no abi trobi efu yu trowlibi znw. het leven binnen het huwelijk. Ini a
kon nanga wan tu sma. Ik heb er geen bezwaar ten disi furu sma no e lespeki a trowlibi. Den e
tegen als je met een paar mensen komt. A no abi go na bedi nanga suma den wani. In deze tijd
trobi efu yu gudu, san e teri na efu yu gesontu zijn er weinigen die het huwelijksleven
nomo. Het maak niet uit dat je rijk bent,
trowmasra tyari

respecteren. Men heeft omgang met wie men go na doro, a tuka nanga a popki. Toen Ba
wil. Aleksi de deur wilde openen, kwam hij met de
trowmasra znw. bruidegom. pop in aanraking. Mi nanga Karl tuka esde let'
trowmisi znw. bruid. fesi Kirpalani. Karl en ik kwamen elkaar vlak
trow-oso znw. bruiloft. voor Kirpalani tegen. ZIE: miti1.
trowstu tuma ww. met een vuist slaan, stompen. ZIE: naki.
1) ww. troosten. Son leisi yu kan trowstu wan tumofo gon
pikin nanga wan sukrusani. Soms kan je een 1) znw. dubbelloops geweer.
kind troosten met een snoepje. ZIE: kor'kori; 2) znw. iemand die een dubbele tong heeft, met
boboi; dodoi. twee monden spreekt. A man disi na wan
2) znw. troost. Gado na mi trowstu. God is mijn tumofo gon. Deze man heeft een dubbele
troost. tong.
trow-uma znw. getrouwde vrouw. tumsi bw. te veel, overdrijven, zeer. Yu e meki en
trow-wefi echtgenote. ZIE TREFWOORD: wefi. tumsi. Je overdrijft. A e nyan tumsi furu. Hij
tru eet te veel. Disi tumsi, baya. Dit is te veel. VAR.:
1) bnw. waar, werkelijk. A tru tak' tamara un no tumusi.
abi fu kon na wroko? Is het waar dat we tumusi ZIE TREFWOORD: tumsi.
morgen niet hoeven werken? tutenti telw. twintig. VAR.: twenti. ZIE TABEL BIJ:
2) znw. waarheid. Yu no bribi lei, yu no bribi tru. nomru.
Gezegde: Gelooft het of niet. ANT: lei. tutu
fu tru bw. werkelijk, echt. Di mi m'ma kmopo 1) ww. horen (van een dier). Odo: Gado sabi fu
at'oso, mi ben breiti fu tru. Toen mijn moeder sanede a no gi asi tutu. Spreekwoord: God
uit het ziekenhuis ontslagen werd, was ik echt weet waarom hij het paard geen horens heeft
blij. gegeven.
tru sani znw. waarheid. Na wan tru sani a man 2) znw. trompet. A boi e weri mi ede. Heri dei a e
taki. A no lei. Hij heeft de waarheid gesproken. bro a tutu. De jongen bezorgt me hoofdpijn.
Hij liegt niet. Hij blaast de hele dag op de trompet.
trusu 3) znw. toeter, claxon (van een auto).
1) ww. instoppen. A trusu en anu go ini en saka. twarfu telw. twaalf.
Hij
twatwa znw. zwarte bisschop, dikbekzaadkraker
stopte zijn hand in zijn zak. ZIE: sutu3.
(zeer geliefd als zangvogel). Oryzoborus
2) ww. stoten, duwen. A winti trusu a boto go na
crassirostris (Emberizidae).
mindri fu a liba. De wind duwde de boot naar
twenti telw. twintig. (variant van tutenti).
het midden van de rivier. San trusu mi fu teki
tya ZIE TREFWOORD: tyari.
a wroko disi? Wat heeft mij er toe gedreven
1) ww. dragen.
om dit werk aan te nemen?
2) ww. verdragen, lijden.
trutru
tyambarafru znw. blauwgele ara (een blauwe raaf
1) bnw. echt. Tyari en kon meki den man si efu na
met gele borst en buik). Ara ararauna
trutru gowtu. Neem het mee zodat men kan
(Psitticidae). ZIE: rafru.
zien of het echt goud is.
tyapu
2) bw. waarlijk, eerlijk. Mi taigi yu trutru, na
1) znw. hak (landbouw gereedschap), tjap (SN).
en fufuru a sani. Ik zeg je eerlijk, hij heeft
2) ww. gebruik van een hak. Luku fa Anansi e
het gestolen.
tyapu a sei strati. Kijk eens hoe Anansi de
tu1 telw. twee. ZIE TABEL BIJ: nomru.
berm schoonmaakt met de hak.
ala tu telw. beiden, alle twee. A man nanga en tyari
frow kon in'sei dan ala tu bigin krutu. De man
1) ww. dragen. Mi wawan no man tyari den hebi
en zijn vrouw kwamen binnen en beide
dosu disi. Ik kan deze zware dozen niet
begonnen ruzie te maken. A: Fa fu Hertoch
alleen dragen. ZIE: syow1; opo3. VAR.: tya.
nanga Ronald? B: Ala den tu sma dati gwe. A:
2) ww. verdragen. Mi skin no man tyari a
Hoe gaat het met Hertoch en Ronald? B:
pen moro. Ik kan de pijn niet meer
Beiden zijn vertrokken.
verdragen.
di fu tu rangtelw. tweede.
tyari go ww. meenemen. Satra mi o tyari den
tu2 bw. ook, eveneens. I mu yepi wroko tu. Jij moet
pikin go luku kino. Zaterdag zal ik de kinderen
ook helpen werken. VAR.: owktu.
meenemen naar de bioscoop.
tudewroko znw. dinsdag. ZIE TABEL BIJ: wiki1.
tyari gwe ww. wegbrengen. I kan tyari ala a
tu-ede sneki znw. wormhagedis. Amphisbaena
samasama disi gwe, yèrè! Je kunt al deze
fuliginosa (Amphisbaendae). Ook bekend als
rommel wegbrengen, hoor!
krarasneki.
tuka ww. ontmoeten, tegenkomen. Di Ba Aleksi bo tyari kon ww. meebrengen. Tide bakadina mi sa
tyari den buku kon gi yu. Vanmiddag zal ik
de boeken voor je meebrengen.
tyari fatu udusiri

tyari kon baka ww. terugbrengen. Oten yu de fu eraf), met veel insnijdingen of inkepingen.
tyari mi blaka tas kon baka gi mi? Wanneer ben
tyerfi ww. kerven, inkerven. A tyerfi a skorobangi
je van plan m'n zwarte tas terug te brengen?
nanga wan nefi. Hij kerfde de schoolbank
tyari fatu gezellig, lollig. ZIE TREFWOORD: fatu2.
met een mes.
tyari go lasi verkwisten, vermorsen. ZIE TREFWOORD:
tyityi ww. een handeling waarbij rukken of trekken
lasi.
gebeurt. A frow abra a strati es'esi èn a ben e
tyari kon na krin openbaar maken, onthullen, aan
tyityi a pikin na en baka. De vrouw stak de
het licht brengen. ZIE TREFWOORD: krin.
straat haastig over en sleurde het kind met zich
tyari kon na tesi op de proef stellen. ZIE TREFWOORD:
mee. A fufuruman tyityi a portmoni puru na a
tesi2.
frow anu. De dief rukte de portemonnee uit de
tyari nen ZIE TREFWOORD: nen.
hand van de vrouw. VAR.: kiki.
1) iemands naam dragen.
tyok-mi-nek
2) zondebok zijn, de schuld krijgen.
1) bnw. tot de keel geknoopt.
tyari powa sterk zijn. ZIE TREFWOORD: powa.
2) znw. een kleding stuk dat tot de
tyari wan pai een offer brengen. ZIE TREFWOORD: pai.
keel dichtgeknoopt is.
tyari yari ouder zijn dan men denkt. ZIE TREFWOORD:
tyokro ww. wurgen, onder de arm klemmen, om de
yari1.
nek grijpen. A fufuruman tyokro a man kiri.
tyasneti znw. werpnet (om vis te vangen). ALGEMEEN:
De dief heeft de man gewurgd. VAR.: yokro;
fis'neti.
yoko.
tyatyari znw. opgerolde doek die als stootkussen
tyontyon znw. magrovereiger. Butorides striatus
dient bij het dragen van een vracht op het hoofd.
(Ardeidae).
tyawa
tyopu ww. pikken, tjoppen (SN). Luku fa den fowru e
1) znw. muntstuk van vijfentwintig cent, kwartje.
tyopu den bromki fu mi. Kijk hoe de kippen
SYN: kwartyi. ZIE TABEL BIJ: moni.
mijn bloemen kapot pikken.
2) znw. geldsbedrag van vijfentwintig cent of
vijfentwintig dollar (vroeger betekende het tyotyofowru znw. (huis)winterkoning. Troglodytes
ook vijfentwintig gulden en zelfs vijfentwintig aedon (Troglodytidae). Ook bekend als
duizend gulden). ZIE TABEL BIJ: moni. gadofowru of gadotyo.
tye tussenw. uitroep van medelijden, ach! VAR.: ke. tyubun idiofoon. intensiteit van plonzen. A fadon
tye pôti uitroep van medelijden. ZIE TREFWOORD: pôti. tyubun ini a watra. Hij viel met een plons in het
tyen znw. suikerriet. Saccharum officinarum water.
(Gramineae). tyuku znw. steekpenning. Efu yu wani fu den yepi yu
tyepi es'esi dan yu mu pai den wan tyuku. Als je snel
1) znw. inkeping, kerf. Yu no e pristeri sma sani geholpen wil worden, moet je steekpenningen
ini wan kopi san abi wan tyepi. Je biedt geven. ZIE: bakafinga.
mensen geen dingen aan in een kopje dat tyukutyuku ww. de mond spoelen. Awinsi yu no
beschadigd is (lett: dat een inkeping heeft). abi ten fu wasi yu mofo, yu kan tyukutyuku en.
2) ww. inkepen, beschadigen (bij aardewerk). Ook al heb je de tijd niet om je tanden te
Efu yu naki den kopi so te yu e wasi den, yu o poetsen, je kan toch je mond spoelen.
tyepi den. Als je zo rammelt met de kopjes bij tyuri znw. zuigend of smakkend geluid dat irritatie,
het afwassen, zal je ze beschadigen. afkeuring of verachting uitdrukt. No tyari yu
3) bnw. gek, krankzinnig. Den tyepi sma e tan tyuri kon dya! Houd je blijk van afkeuring
na LPI. De krankzinigen verblijven in LPI vóór je! VAR.: tyurun.
('s Lands Psychiatrische Inrichting). tyurun znw. zuigend of smakkend geluid dat
tyep'tyepi bnw. beschadigd (met veel scherven irritatie, afkeuring of verachting uitdrukt. ZIE
TREFWOORD: tyuri.

U - u
udu udubari znw. houten vat.
1) znw. hout.
uduloso
2) bnw. houten.
1) znw. termiet, houtluis (SN). Rhinotermitidae
udubaki znw. houten bak. (O. Isoptera).
poti na udubaki ww. bekendmaken. Efu yu no 2) znw. bepaald soort termiet, houtluis (SN),
wani meki yu tori waka, no poti en na udubaki. houtboorder (SN). Kalotermitidae (O.
Als je niet wilt dat je privé leven bekend wordt, Isoptera).
moet je het niet in een houten schaal leggen.
udusiri znw. afval van de houtboorders. Het zijn
udubangi znw. zitplaats van hout.
kleine, ronde balletjes. Yu mu spoiti a kasi. A lai
udusiri. Je moet de kast spuiten. Hij zit vol
uku waiwai

afval van houtboorders. mansma; SYN: frow. VAR.: uma.


uku1 znw. hoek. Den boi lobi fu tnapu tapu uku e umasma-datra znw. vrouwenarts.
luku den sma di e psa. De jongens houden umasrafu znw. slavin.
ervan om op de hoek te staan en naar de umawan znw. vrouwelijke plant of dier, wijfje.
voorbijgangers te kijken. ZIE: tinpasi. A:Sortu dagu a teki? B:A teki a umawan. A:
uku2 Welke hond heeft hij genomen? B: Hij heeft het
1) znw. hengel (met draad en haak). A teki en wijfje genomen. ANT: manwan.
uku nanga beti dan a go na libakanti. Hij
un pers. vnw. 2de pers. meerv. (jullie, u); bez. vnw.
nam zijn hengel en zijn aas en ging naar de
(uw). ZIE TREFWOORD: unu.
rivier.
unsrefi
2) ww. hengelen. A go uku na libakanti. Hij is 1) wederk.vnw. uzelf, elkaar (2de pers.
gaan
meerv. wederk. vnw).
hengelen in de rivier.
2) wederk.vnw. onszelf, elkaar (1ste pers.
ukutifi znw. hoektand. SYN: aitifi. meerv. wederk. vnw). SYN: wisrefi.
ukutiki znw. hengel. unu
uma 1) pers. vnw. 2de pers. meerv. (jullie, u); bez.
1) znw. vrouw. SYN: frow; TEGENHANGER: man1. VAR.:
vnw. (uw). Mi no man go nanga unu tide. Ik
umasma.
kan vandaag niet met jullie meegaan. VAR.: un.
2) znw. getrouwde vrouw, echtgenote. TEGENHANGER:
2) pers. vnw. 1ste pers. meerv. (wij); bez. vnw.
masra1.
(ons). Mi heri famiri kon na a friyari-oso. Un
uma-awege znw. een verwijfde man. prisiri sote! Mijn hele familie was op het
umapikin verjaardagsfeest. We hadden een fijne tijd.
1) znw. meisje. Na den Lomsu skoro den manpikin Omu tyari bakba kon gi unu. Oom bracht
e weri blaw syatu bruku èn den umapikin e bananen voor ons mee. ZIE: wi.
weri wan blaw koto. Op de Katholieke scholen upru
dragen de jongens een blauwe korte broek en 1) znw. hoepel.
de meisjes een blauwe rok. 2) znw. velg.
2) znw. dochter. Kobi ben abi tu manpikin urei tussenw. hoera.
nanga wan umapikin. Kobi had twee zonen uru ww. hoereren, ontucht plegen. ZIE TREFWOORD:
en een dochter. TEGENHANGER: manpikin. ZIE huru.
TABEL BIJ: famiriman.
urufrow znw. hoer, slet. ZIE TREFWOORD: huru.
umapresi znw. vrouwelijk geslachtsdeel, urulibi znw. ontucht, hoererij, zedeloos gedrag. ZIE
schaamspleet. TEGENHANGER: manpresi. TREFWOORD: hurulibi.
umasma
1) znw. vrouw, het vrouwelijk geslacht.
2) bnw. vrouwelijk, vrouwen-. TEGENHANGER:

W - w
w' vnw. afkorting van wi. moet je ze eerst wannen.
wadya ww. wegwaaien. A frigi wadya. De vlieger
waait weg. GEBRUIK: wordt meestal gebruikt
voor een vlieger die wegwaait als het touw
breekt.
VAR.: waya1.
wagi
1) znw. wagen.
2) znw. auto, voertuig, rijtuig. SYN: oto.
wagiman znw. kruier.
wai1
1) ww. waaien, wegwaaien, blazen. Te bakadina
a winti e bigin wai switi. 's Middags waait de
wind heerlijk. A alen wai. De regen is voorbij
(lett: is weggewaaid).
2) ww. zwaaien. Tide mi si mi tanta ini wan bus,
dan a wai anu gi mi. Vandaag heb ik mijn
tante gezien in een bus en ze zwaaide naar me.
3) ww. wannen. Fosi yu stampu a pinda, yu mu
wai a buba puru. Voordat je de pinda's stampt,
4) ww. maaien (met een houwer). Mi o wai a
grasi pikinso fosi a son kon faya tumsi. Ik zal
het gras een beetje maaien voordat het te heet
wordt. ZIE: mai1.
5) ww. wijken, ophouden (van een ziekte of
aandoening). Baka tu dei a korsu wai. Na
twee dagen was de koorts geweken. ZIE:
saka2.
wai2
1) tussenw. uitroep van vermoeidheid.
2) tussenw. roep om hulp. Di a dagu lon baka
a pikin, a bari: Wai! Kon yepi mi! Toen de
hond achter het meisje aanrende, riep ze:
Wai! Kom me helpen. VAR.: wui; woi.
wai opo openwaaien. ZIE TREFWOORD: opo1.
wai tapu dichtwaaien. ZIE TREFWOORD: tapu1.
wai-anu znw. wenkpootje (bepaald soort hagedis).
ZIE TREFWOORD: waiwai-anu.
waiwai1 bnw. licht gevoel in het hoofd, draaierig
zijn. Fa mi tnapu tumsi langa ini a son, dan
ala mi ede waiwai now. Omdat ik te lang in
de zon
waiwai -wan

heb gestaan, ben ik draaierig. Fa mi dringi tu begon de ijskast te wankelen.


syòt Borgoe, dan ala mi ede waiwai. Omdat ik 2) ww. seksuele relatie met meerdere partners hebben,
twee shots Borgoe hebt gedronken, ben ik licht immoreel gedrag vertonen, ontrouw
in het hoofd.
waiwai2 znw. waaier. VAR.: waya2.
waiwai-anu znw. wenkpootje (bepaald soort
hagedis). Cnemidophorus lemniscatus (Teiidae).
Ook bekend als kamrawenke. VAR.: wai-anu.
waka
1) ww. lopen, wandelen, reizen. Fu di mi no ben
man feni wan bus, mi ben abi fu waka kon.
Omdat er geen bus kwam, was ik
genoodzaakt om te lopen. A man disi waka
na furu kondre. Deze man heeft vele landen
afgereisd.
2) ww. wordt figuurlijk gebruikt voor aflopen,
doorgaan, verder, enz. Fa a tori dati e waka
now? Hoe is de situatie nu? A oloisi e waka.
Het horloge loopt. A sori leki a pasi disi e
waka go doro. Het lijkt alsof dit pad verder
gaat.
3) ww. optrekken, bevriend zijn (met). Mi bari en
nofotron fu no waka nanga den boi dati. Ik
heb hem vaak genoeg gewaarschuwd om niet
met die jongens op te trekken. ZIE: makandra.
4) ww. ontrouw zijn, uitlopen (SN). A man waka
gi en frow. De man is bij zijn vrouw
weggelopen.
go na waka ww. op reis gaan. A dei fosi yu go na
waka yu mus seti ala yu tori. De dag voor je
op reis gaat moet je al je zaken in orde
maken.
Waka bun! tussenw. vaarwel. TEGENHANGER: Tan
bun!
waka lontu ww. omlopen. A doro na fes'sei sroto,
dus mi mus waka lontu. De voordeur is
gesloten, dus moet ik omlopen.
waka psa ww. langslopen, voorbijgaan. Te yu
waka psa a skoro, yu e yere a wunwun fu den
skoropikin ini den klas. Als je voorbij de
school gaat, hoor je het geroezemoes van de
schoolkinderen in de klassen.
wakago znw. kleine chachalaca (vogelsoort).
Ortalis motmot (Cracidae).
wakaman znw. straatjongen, zwerver (iemand die
geen vast tehuis heeft).
wakaman taal znw. plat taalgebruik door
straatjongens. GEBRUIK: Dit gezegde is een
combinatie van Sranan Tongo en Nederlands.
Men zegt vaker wakaman taal dan wakaman
tongo.
wakatiki znw. wandelstok.
wakatyopu znw. knikkerspel waarbij men al lopend
de grote knikker van de ander probeert te raken.
ZIE: yowka.
wakawaka
1) ww. rondlopen, op en neer lopen. Fa den ben e
wakawaka ini a oso, a ijskasi bigin degedege.
Doordat ze op en neer liepen in het huis,
zijn. Frow, denki bun fosi yu 4) bw. ongeveer. A: O lati a sa de? B: Un kan de
hori nanga a man dati. Mi yere wan neigi yuru. A: Hoe laat kan het zijn? B:
tak' a e wakawaka tumsi. Het is ongeveer negen uur.
Vrouw, denk goed na voor je wan2 lidw. onbep. lidw. enkelv. (een). A teki wan
een relatie met die man nefi dan a koti a meti nanga en. Hij pakte een
aangaat. Ik hoor dat hij mes en sneed het vlees ermee. ZIE: a2; den2;
meerdere relaties heeft. wantu.
3) bnw. immoreel, zedeloos. Di a wan3 vnw. -e(n), wordt gebruikt na een bnw. Gi mi
no ben man nanga a tin brede, ma no gi mi den bron wan, yèrè! Mag
wakawaka libi fu en masra ik tien broodjes? Maar niet die zwart gebrande,
moro, a broko a trow. Toen ze hoor!
het immorele gedrag van haar -wan achtervg. Het wordt gebruikt met bnw. om een
man niet meer kon verdragen, persoon aan te duiden die de eigenschappen
scheidde ze van hem. heeft van het bnw. b.v. breniwan 'een blinde',
wakawaka-mira znw. trekmier.
(Formicidae, O.
Hymenoptera).
wakti
1) ww. wachten, afwachten.
Nownowde yu e wakti langa
fu feni wan bus.
Tegenwoordig moet je lang
wachten op een bus. Odo:
Dringi dresi wakti siki.
Spreekwoord: Voorkomen is
beter dan genezen.
2) znw. wacht. A wakti e bigin mindri fu a mun. De
wacht begint midden in de maand.
ori wakti
1) ww. wacht houden, bewaken. Mi
omu e ori wakti te neti na
Kersten. Mijn oom houdt 's
avonds de wacht bij Kersten.
2) ww. op de uitkijk staan. Di den
fufuruman broko go ini a
wenkri, wan tan hori wakti na
dorosei. Toen de dieven bij de
winkel inbraken, bleef er een
buiten op de uitkijk staan.
waktiman znw. wachter, bewaker. ZIE: ori wakti.
wakti-oso znw. wachthuisje.
walapa znw. bepaald soort
vis. Erythrinus
erythrinus,
Hoplerythrinus
unitaeniatus
(Erythrinidae).
walapasneki znw. bepaald soort
slang. Pseudoeryx plicatilis
(Colubridae).
wan1
1) telw. een. ZIE TABEL BIJ: nomru.
2) bnw. enige. A wan sani san mi wani taigi yu...
Het enige dat ik wil zeggen is...
3) bnw. hetzelfde, dezelfde. Wan
tyotyofowru no e kon moro bigi.
A e tan wan. Een tyotyovogeltje
wordt nooit veel groter. Hij
blijft even groot. Mi pikin
nanga mi sisa e friyari wan dei.
Mijn dochter en mijn zuster zijn
jarig op dezelfde dag. SYN: sèm;
srefi.
wán wasi wan kofu

pôtiwan 'een arme'. Den bigiwan nanga den


waran
pikinwan. Groten en kleinen.
1) bnw. warm. ZIE: faya1; kowru.
wán bnw. geeft nadruk. Fu a sani di mi taki, a man 2) ww. opwarmen, verwarmen. Waran a merki gi
kisi wán atibron. Hij werd erg boos om
mi. Warm de melk even voor me op. Te alen e
hetgeen ik zei. GEBRUIK: wordt gesproken met
kon tranga, dan den sneki e kmopo ini den olo
stem verheffing en met extra nadruk.
fu go na drei presi fu waran densrefi. Als het
wan dei eens, op een dag, een keer. ZIE TREFWOORD: hard regent, dan komen de slangen uit hun
dei.
holen om zich op droge plaatsen te verwarmen.
wan leisi eens, een keer. ZIE TREFWOORD: leisi2.
No waran! Maak je niet druk!
wan lo bnw. heel veel, een heleboel, heel wat. Yu
teki waran ww. zich verwarmen. A kowru na
abi wan lo sani fanowdu fu meki fiadu. Je heb
dorosei. Kon meki mi sidon na in'sei fu teki
een heleboel dingen nodig om fiadu te
pikin waran. Het is koud buiten. Kom, laat ik
maken. SYN: furu. ZIE: wantu.
binnen gaan zitten om me te verwarmen.
wan presi ergens. ZIE TREFWOORD: presi.
warana znw. bastaardschildpad (bepaald soort
wan sani iets. ZIE TREFWOORD: sani.
zeeschildpad). Lepidochelys olivacea
wan ten eens, op een keer. ZIE TREFWOORD: ten.
(Cheloniidae). ZIE: krape.
wan tra een andere. ZIE TREFWOORD: tra.
waranfaya ww. (met elkaar) opschieten. Clyde
wan wan bw. één voor één, telkens een. Den sma e
nanga Ernie no e waranfaya. Ala leisi den e
kon wan wan na in'sei. De mensen komen één
kisi trobi. Clyde en Ernie kunnen niet met
voor één naar binnen. SYN: wan fru wan.
elkaar opschieten. Ze maken steeds ruzie. ZIE:
wana znw. houtsoort. Ocotea rubra (Lauraceae).
koti2.
wanaku znw. witkopsaki, witkopaap. Pithecia
pithecia (Cebidae). ZIE: monki.
waranfisi znw. gerookte vis. ZIE: sowt'fisi; dreifisi;
elen; tri; bokun; batyaw.
wani
1) ww. willen. San yu wani? Wat wil je? warawrafru znw. roodgroene ara, groenvleugelara
2) hulpww. willen. Esde mi ben wani kon na yu. (een rode ara met groen en blauwe vleugels).
Gisteren wilde ik bij je komen. Ara chloroptera (Psittacidae). ZIE: rafru.
3) znw. wil. A pikin fu yu abi wan tranga wani! warimbo znw. vlechtriet.
Jouw kind heeft een sterke wil! ZIE: angri2. warskow
wani taki betekenen. ZIE TREFWOORD: taki1. 1) ww. waarschuwen. Skowtu warskow den sma
wante ZIE TREFWOORD: wantewante. fu den no rei tapu a pasi dape. De politie
wanten ZIE TREFWOORD: wantewante. heeft de mensen gewaarschuwd om niet door
wantenwanten ZIE TREFWOORD: wantewante. die straat te rijden.
wantewante bw. meteen, direct, onmiddellijk. I mu 2) znw. waarschuwing. A warskow dati e teri gi
go wantewante go miti yu papa, noso a o gwe. ala sma. Die waarschuwing geldt voor
Je moet direct naar je vader toe, anders is hij iedereen.
weg. SYN: wantron. ZIE: dyonsro; esbiten; warti
nownow. VAR.: wante; wanten; wantenwanten. 1) znw. waard, waarde. A moni no abi warti moro.
Het geld heeft geen waarde meer.
wanti vw. want. GEBRUIK: half leenwoord van het
2) bnw. waardig. Mi no warti fu kisi so wan grani.
Nederlands want. ZIE: bika. VAN NL: want.
Ik ben niet waardig om zo'n eer te ontvangen.
wantron bw. meteen, direct. Go luku efu omu abi was'baki znw. wasbak.
sukru dan yu kon taigi mi wantron. Ga kijken
was'beki znw. grote, diepe ovalen teil, meestal
of de Chinees suiker heeft en kom het me dan
gebruikt om in te baden of kleren te wassen.
meteen vertellen. SYN: wantewante.
was'duku znw. baddoek.
wantron so bw. plotseling, eensklaps, opeens.
was'frow znw. wasvrouw.
Esde di un ben sidon e taki tori na wroko,
wasi
wantron so driktoro kon ini a kamra. Toen we
1) ww. wassen. Go wasi den dot'sani. Ga de vaat
gisteren tijdens het werk zaten te praten, kwam
afwassen. ZIE: krin.
plotseling de directeur de kamer binnen.
2) ww. baden. Go wasi! Ga baden!
wantu telw. onbepaalde hoeveelheidsaanduiding, 3) ww. zich (laten) wassen met kruiden. I mu
een paar. Di mi go na wowoyo mi bai gruntu,
tyari a boi go wasi, noso a no e go kon betre.
kasaba nanga wantu tra sani. Toen ik naar de
De jongen moet een kruidenbad nemen,
markt ging, kocht ik groenten, kassave en een
anders wordt hij niet beter. ZIE: wiwiri-watra.
paar andere dingen. ZIE: a2; den2.
VAR.: wasi wan watra.
wanwan bnw. enkel(e), enig(e). Sowan feistedei, was' go ww. uitschelden. I yere fa a frow was' go
dan wanwan sma nomo de na strati! Zo'n
gi a man? Heb je gehoord hoe de vrouw die
feestdag, en toch maar enkele mensen op
man uitschold? SYN: kosi1.
straat! ZIE: wantu.
wasi dede lijkbewassing. ZIE TREFWOORD: dede1.
wasi mofo tanden poetsen. ZIE TREFWOORD: mofo.
wasi wan kofu een stomp geven. ZIE TREFWOORD:
was'krosi watratodo

kofu.
watra-awari znw. wateropossum (de tenen van de
was'krosi schoon wasgoed. ZIE TREFWOORD: krosi.
achterpoten zijn voorzien van zwemvliezen en
was'oso znw. badhuisje, badkamer.
de oren zijn afsluitbaar). Chironectes minimus
was'uma znw. wasbord, wasplank (SN). A strati fu
(Didelphidae). Ook bekend als watra-alata of
yu tron wan was'uma! Uw straat is erg ribbelig
watra-ston-awari. ZIE: awari.
geworden (lett: is een wasbord geworden)!
watrabaki znw. watervat, waterton (alles dat
SYN: grumagruma.
gebruikt wordt om water op te vangen of op te
waswas'godo znw. wespennest.
slaan). Te alen kon hebi, ala den watrabaki e
waswasi znw. wesp, bij. (Vespidae, O.
span tak' den e lon abra. Als het hard regent,
Hymenoptera). SPEC: brasyon-waswasi;
raken alle watervaten zo vol dat ze overlopen.
kapasi-waswasi; marbonsu; onifrei;
watrabubu znw. watergeest.
prasoro-waswasi.
watradagu znw. otter. Er zijn twee ottersoorten in
watra
Suriname. Een is de Braziliaanse reuzenotter, of
1) znw. water. Teki pikin watra gi mi. Haal even
bigi-watradagu, en de tweede is de zwampotter,
een beetje water voor me.
of pikin-watradagu.
2) bnw. waterig, dun (b.v. honing of stroop) , slap
watragowtu znw. goud dat gewonnen wordt uit
(b.v. koffie, thee of soep). A oni watra. De
kreken of rivieren.
honing is dun. A te watra. De thee is slap. A
watra-ingi znw. bepaald soort geest, watergeest.
gruntu watra. De (klaargemaakte) groente
watrakan1 znw. waterkruik.
heeft veel vocht. GEBRUIK: Als bnw. kan je ook
zeggen watrawatra. VAR.: watrawatra.
watrakan2 znw. zuurtje in de vorm van een
waterkruik.
3) znw. waterrekening. Mi e go pai watra. Ik
ga mijn waterrekening betalen.
watrakaw znw. karbouw, waterbuffel. Bubalus
(Bovidae).
4) bnw. pasgeboren, heel jong kind. No opo a
pikin so grofu. A watra ete. Til dat kind niet zo watrakronto znw. jonge kokosnoot met veel water
erin.
ruw op. Het is nog heel jong. ZIE: watrapikin.
watramama znw. zeemeermin; watergeest.
hari watra
1) ww. groeien, opkomen. A pikin fu yu hari
watraman znw. iemand die water brengt. Vooral
watra. A e nyan aleisi kaba. Dat kind van jou vroeger in de droge tijd brachten de
is gegroeid. Het eet al rijst. SYN: gro. watraman water naar de stad in een
2) ww. uitlekken, indrogen. Anga den krosi na watrawagi (waterwagen).
dorosei. Dan te den hari watra, un kan anga watramofo znw. watertanden. Fa mi si den lepi
den na in'sei. Hang de kleren maar buiten op. bakba dape, mi kisi watramofo. Zodra ik
Als ze uitgelekt zijn, kunnen jullie ze binnen die rijpe bacoven daar zag, begon ik te
ophangen. A taya hari watra kba? Is de tajer watertanden.
al goed ingedroogd? watramun znw. watermeloen. Citrullus lanatus
lon watra ww. vocht afgeven. A soro no drei. A e (Cucurbitaceae).
lon watra ete. De wond is nog niet droog. Er watrapeti znw. put. ZIE TREFWOORD: peti.
komt nog wondvocht uit. A smoko meki mi ai watrapikin znw. pasgeboren kind (tot ongeveer zes
lon watra. Door de rook tranen mijn ogen. Te a weken oud). SYN: nyunyun pikin.
papaya pori, dan yu e si fa a e lon watra. Als de watrapompu znw. waterpomp.
papaja bedorven is, zie je hoe waterig hij wordt. watrasei znw. waterkant, rivieroever. Ala sonde
sopo watra znw. zeepwater, zeepsop. bakadina den sma e go teki wan koiri na
wasi wan watra ww. zich (laten) wassen met watrasei. Elke zondagmiddag gaan de mensen
kruiden. een wandeling maken langs de waterkant. ZIE:
watra kiri ww. dorst hebben. Watra e kiri mi. Ik libakanti; syoro.
heb dorst (lett: water doodt me). watra-sekrepatu znw. verzamelnaam voor
watra-agu znw. capibara, watervarken, waterzwijn, zoetwaterschildpaden. (Chelidae). GEBRUIK:
waterhaas. Hydrochoerus hydrochaeris Benaming die gebruikt wordt om onderscheid te
(Hydrochaeridae). Ook bekend als kapuwa. maken tussen de kleinere zoetwaterschildpad en
watra-ai znw. traan. Di den sma kon, a feti figi en de grotere landschildpad. ZIE: krape.
watra-ai fu den no si tak' a ben e krei. Toen die watrasneki znw. verzamelnaam voor verschillende
mensen kwamen, heeft ze vlug de tranen van slangen die in het water leven. Helicops soorten,
haar ogen geveegd zodat ze niet konden zien dat Liophis soorten, Leimadophus typhlus, Hydrops
ze gehuild had. triangularis, Pseudoeryx plicatilis,
watra-alata znw. wateropossum. Chironectes Hydrodynastes bicinctus (Colubridae).
minimus (Didelphidae). Ook bekend als watra- watratodo znw. pipa, Surinaamse pad. Pipa pipa
awari. (Pipadae). Ook bekend als pipatodo of
swamputodo.
watrawatra wetfisi

watrawatra bnw. waterig, dun, niet sterk. ZIE probeerde het slot open te wrikken. Efu yu no
TREFWOORD: watra.
kan hari a bon dirèk puru ini a gron, dan yu e
wawan bw. alleen, slechts. Na mi wawan kon tide. wenweni en te leki den rutu kon lusu. Als je de
Ik ben er alleen vandaag. Mi e tan mi wawan. plant niet direkt uit de grond kan trekken, moet
Ik woon alleen. Na a pasi disi wawan e go na je hem eerst schudden en trekken totdat de
Albina. Alleen deze weg gaat naar Albina. wortels losraken. VAR.: weni.
waya1 ww. wegwaaien. ZIE TREFWOORD: wadya. werder bnw. wild (van planten en dieren). ZIE: krasi.
waya2 znw. waaier. ZIE TREFWOORD: waiwai2. wer'ede
we tussenw. inleidings partikel of uitroep. We, yere 1) znw. iets vervelends. A de wan wer'ede fu wakti
dya. Mi o taigi yu wan sani. Zeg, luister eens. ala dei so langa tapu wan bus. Het is
Ik zal je wat zeggen. Yu o kon tamara? We, mi vervelend om elke dag zo lang op een bus te
no sabi. Kom je morgen? Wel, ik weet het niet. moeten wachten.
wefi znw. echtgenote, vrouw. GEBRUIK: Het wordt niet 2) bnw. hinderlijk, vermoeiend. Te Robby kon
vaak gebruikt, maar wel als iemand dya na wan problema. A wer'ede! Het is een
onderscheid wil maken tussen een getrouwde probleem wanneer Robby hier komt. Hij is
vrouw en een bijvrouw. SYN: trowfrow; hinderlijk. SYN: ferferi.
TEGENHANGER: masra1.
weri1 ww. aantrekken, aankleden. Freida neti ala
ZIE: frow; uma. VAR.: trow-wefi.
den yongusma e weri den moi krosi go na foto.
wega znw. wedstrijd. Vrijdagavond trekken de jongelui hun mooiste
wegi kleren aan om naar de stad te gaan. VAN ENG:
1) znw. weegschaal. A poti a koro ini a wegi fu si o wear.
hebi a de. Hij plaatste de kool in de
weri2
weegschaal om het gewicht te bepalen. 1) bnw. moe, vermoeid. Heri dei mi e wroko. Mi
2) znw. gewicht. A poti wan paki sukru na a weri! Ik heb de hele dag gewerkt. Ik ben
wan sei fu a wegi nanga tu wegi fu wan moe! VAN ENG: weary.
pontu na a tra sei fu si efu a sukru doro wan 2) ww. vermoeien, bemoeien, moeite doen. No
kilo. Hij plaatste een pak suiker op de ene weri yusrefi nanga a tori. Doe geen moeite
kant van de weegschaal en twee gewichten voor de zaak.
van een pond aan de andere kant om te zien
no kon nanga wan weri ww. niet verder
of de suiker wel een kilo woog.
nadenken. A fufuruman no kon nanga wan
3) ww. wegen. Wegi a koro fu si omeni yu mus
weri, a naki a man kiri. De dief dacht niet
pai. Weeg de kool evan om te zien hoeveel je
verder na, hij sloeg de man dood.
moet betalen.
weri ede ZIE TREFWOORD: ede.
wegi go wegi kon ww. overwegen. Di den aksi 1) iemand vervelen, lastig vallen.
mi fu go na Galibi, mi wegi go wegi kon bun 2) zich zorgen maken, piekeren.
fosi mi piki den. Toen ze me vroegen om naar weri skin ZIE TREFWOORD: skin.
Galibi te gaan, overwoog ik het goed voordat 1) ww. vermoeien, afmatten.
ik hen antwoordde. 2) znw. vermoeidheid.
wei weri-ede ZIE TREFWOORD: wer'ede.
1) znw. veld, weide. Te mi no de, dan yu mus tyari 1) znw. iets vervelends.
den skapu go na wei. Als ik er niet ben, moet 2) bnw. hinderlijk, vermoeiend.
je de schapen naar de weide brengen. westsei znw. west, het westen. ZIE: oostsei; noordsei;
2) ww. vee naar de weide brengen, of toezicht zuidsei.
houden op het vee. Mi aksi a boi fu wei den wèt znw. wet, staatsbesluit.
meti gi mi. Ik heb de jongen gevraagd om het naki wan wèt een wet uitvaardigen, een
vee voor me te weiden.
staatsbesluit publiceren. Lanti naki wan wèt tak'
weigri ww. weigeren. Winsi fa skowtu seni papira gi na so yu mus skrifi a tongo. Door de overheid is
driktoro, toku a weigri fu pai a butu. Hoewel de een staatsbesluit gepubliceerd over de spelling
politie aanmaningen aan de directeur stuurde, van de taal.
weigerde hij toch de boete te betalen. wetbere-aka znw. gerimpelde bosvalk. Micrastur
weisi-oso znw. weeshuis. gilvicollis (Falconidae).
weisipikin znw. weeskind.
wetberekaiman znw. brilkaaiman. Caiman
weni ww. losmaken door heen en weer te bewegen, crocodilus (Alligatoridae). ZIE: kaiman.
wrikken. ZIE TREFWOORD: wenweni.
wet'ede-marai znw. witkop goean (vogel). Pipile
wenkri znw. winkel. cumanensis (Cracidae).
wenkriman znw. winkelier, handelaar.
wetfisi znw. karperzalm. Hyphessobrycon, Astyanax,
wenweni ww. losmaken door heen en weer te Moenkhausia, Tetragonopterus, Poptella,
bewegen, wrikken. Fred teki wan nefi dan a
Pristella, Hemigrammus soorten (Characidae).
bigin wenweni a sroto. Fred nam een mes en
weti wiwiri

SYN: sriba. winsi2 vw. al, ook in geval. ZIE TREFWOORD: awinsi.
weti winti1
1) bnw. wit, blank. ALGEMEEN: kloru1. gelukkig nieuw jaar.
2) znw. cocaïne. A wenkriman dati e seri weti.
De winkelier daar verkoopt cocaïne. ZIE: puiri.
weti-aira znw. grison (een marterachtige roofdier).
Galictis vittata (Mustelidae).
weti-aka znw. bonte buizerd. Leucopternis
albicollis (Accipitridae).
wetiman znw. blanke. SYN: bakra.
wetweti1 znw. haarroos.
wetweti2 znw. een lichtgekleurde zeevis die zeer
smakelijk is. Cynoscion steindachneri
(Sciaenidae).
wi pers. vnw. 1ste pers. meerv. (wij); bez. vnw.
(ons). Wi e kon dalèk. We komen straks. ZIE:
unu.
wiki1 znw. week. Wan wiki abi seibi dei. Een week
heeft zeven dagen.
tra wiki bw. volgende week.
a wiki di psa bw. vorige week.

TABEL 6: De dagen van de week


munde maandag
tudewroko dinsdag
dridewroko woensdag
fodewroko donderdag
freida vrijdag
satra zaterdag
sonde zondag

wiki2
1) bnw. wakker. Mi ben wiki kba di den kari mi.
Ik was al wakker toen ze me riepen.
2) ww. wakker worden. Tamara yu mu wiki
fruku fu go na skoro. Morgenochtend moet je
vroeg wakker worden om naar school te
gaan.
3) ww. wakker maken, wekken. Mi mu wiki den
pikin fruku fu den kan go na skoro. Ik moet de
kinderen vroeg wakker maken om naar
school te gaan.
win znw. wijn.
wini
1) ww. winnen. Robinhood wini a strei.
Robinhood heeft de wedstrijd gewonnen. ANT:
lasi.
2) ww. verslaan, overwinnen. Na a kriboi WK,
Argentinië wini ala den tra pluga. In de
laatste WK heeft Argentinië al de andere
ploegen verslagen.
3) znw. winst.
winiman znw. overwinnaar, winnaar. Mi wini a feti,
so mi tron winiman. Ik heb de strijd gewonnen,
dus ben ik de winnaar. ANT: lasiman.
winsi1
1) znw. wens.
2) ww. wensen. Wi winsi unu wan switi
Kresneti nanga wan bun nyun yari. Wij
wensen u een vrolijk kerstfeest en een
1) znw. wind. A winti wai a fensre opo. Door de dier). Mi e kan mi wiwiri mamanten yuru fosi
wind waaide het raam open. mi e go na doro. Ik kam mijn haar 's
2) znw. lucht. Pikinso winti de morgens voordat ik naar buiten ga.
ini a banti ete. Mi kan doro 2) znw. veer (van een vogel). SYN: fowruwiwiri.
oso nanga en. Er zit nog een 3) znw. bladeren, kruiden; ook
beetje lucht in die band, ik bepaalde bladgroenten. ZIE: gruntu.
haal het wel naar huis. grati wiwiri znw. sluik haar.
winti2 znw. bovennatuurlijk wezen, geest. krusu wiwiri znw. kroeshaar. SYN: tranga wiwiri.
kisi wan winti ww. bezeten safu wiwiri znw. krulhaar dat makkelijk te
worden door een geest. kammen is. SYN: kroru wiwiri.
wintidansi znw. dansritueel dat
plaats vindt tijdens een
wintiprei.
wintiprei znw. ritueel feest waarbij
men gebruikt maakt van
muziekinstrumenten om de
geesten en goden op te roepen.
wipi
1) ww. zwepen. Efu yu no wani yere,
mi o wipi yu.
Als je niet wilt horen, zal ik je
zwepen. ZIE: fon.
2) znw. zweep. I n'e yere? Kis' a
wipi gi mi! Hoor je niet? Pak
de zweep voor me!
wisi
1) znw. zwarte magie. ZIE: tofruwroko.
2) znw. iets dat bewerkt is door
zwarte magie om iemand in zijn
macht te krijgen of kwaad te
doen; fetisj. Na wisi den tya
kon poti dyaso gi yu fu yu moni
ede. Om jouw geld in handen te
krijgen heeft men hier iets
neergezet om je kwaad te doen.
3) ww. vervloeken, het bedrijven
van magie met kwade
bedoelingen, betoveren,
bewiesen (SN). A dede di mi
omu dede, na wan sma wisi en.
De dood van mijn oom is
veroorzaakt door iemand die
hem vervloekt heeft.
teki syen, nyan wisi valse schaamte hebben.
wisiman znw. iemand die de zwarte magie beoefent.
ZIE: bonuman; lukuman.
wisrefi wederk.vnw. onszelf, elkaar
(1ste pers. meerv. wederk.
vnw). Efu wi e tan feti so doro,
wi o kiri wisrefi. Als we zo
blijven vechten, zullen we
elkaar uitroeien SYN: unsrefi.
wiswasi bnw. laag, gemeen. Yu abi fu
den wiswasi sma di e meki
pikin-nengre tya weti ini
preisani sondro fu den pôti pikin
sabi. Je hebt van die gemene
mensen die kinderen drugs in
speelgoed laten vervoeren
zonder dat de arme kinderen het
weten. ZIE: sakasaka.
wiwiri ['w∙i ři]
1) znw. haar (van een mens en
wiwiri-watra w'wiri

tranga wiwiri znw. kroeshaar dat moeilijk te 5) znw. beroep, baan. Sortu wroko yu e du? Wat
kammen is.
is je beroep?
wiwiri-watra znw. kruidenbad.
wroko skin ww. overwerken, vermoeien. Sanede
woi tussenw. roep om hulp. ZIE TREFWOORD: wai2.
meki yu e wroko yu skin so? Waarom werk je
wolku znw. wolk.
zo hard? (of: Waarom vermoei je jezelf zo?)
wondru znw. wonder. VAR.: wondruwroko.
wroko wan sma ww. vloek leggen op iemand,
wondruwroko znw. wonder. ZIE TREFWOORD: wondru.
iemand kwaad doen op magische wijze. SYN:
woron
wisi.
1) znw. worm.
wroko gowtu goud winnen. ZIE TREFWOORD: gowtu.
2) znw. rups, made, insectenlarve.
wroko moni geld verdienen. ZIE TREFWOORD: moni.
worondresi znw. medicijn tegen wormen,
wrokobakru znw. iemand die verslaafd is aan zijn
wormkuur.
werk.
wortu
wrokobasi znw. werkgever.
1) znw. woord.
wrokobere znw. diarree, buikloop. A pori bami di
2) znw. praatje, rede, toespraak. Fosi den
mi nyan gi mi wán wrokobere. Door de
wrokoman bigin wroko, driktoro taki wan
bedorven bami die ik heb gegeten, heb ik
wortu nanga den. Voordat de werknemers met
diarree gekregen. Kerrie e wroko mi bere.
het werk begonnen, hield de directeur een
Van kerrie krijg ik buikloop. ANT: trangabere;
praatje met hen. ZIE: mofo.
SYN: lus'bere. VAR.: brokobere.
3) znw. bericht. Mi no kisi no wan wortu ete. Ik
wrokodei znw. wettelijk vastgestelde werkdag.
heb nog geen bericht gehad. ZIE: boskopu.
wrokokrosi znw. werkkleding. Di mi kmopo na
wortubuku znw. woordenboek.
wroko, mi puru mi wrokokrosi dan mi weri mi
wowoyo ['w∙o yo] znw. markt.
osokrosi. Nadat ik van het werk kwam, deed ik
bakawowoyo znw. terrein aan de achterkant van
mijn werkkleding uit en trok mijn huiskleren
de centrale markt in Paramaribo.
aan.
bigiwowoyo znw. centrale markt aan de waterkant
wrokoman znw. werknemer, arbeider, werker. ZIE:
in Paramaribo.
knekti; srafu; dinari; futuboi.
edewowoyo znw. voorkant van de centrale markt wrokomati znw. collega.
in Paramaribo. VAR.: fes'wowoyo.
wrokope
mofo wowoyo znw. het terrein voor de centrale 1) znw. werkplaats. Mi no lobi te sma kon suku mi
markt (waar men dingen op straat verkoopt). na mi wrokope. Ik houd er niet van dat men
mofina wowoyo znw. markt in de wijk Flora me komt opzoeken op mijn werkplaats.
(lett: armen markt). 2) znw. bedrijf. A wrokope fu yu e drai bun. Jouw
pikin wowoyo znw. noodmarkt (markt in het bedrijf draait goed. VAR.: wrokopresi.
zuidelijk deel van Paramaribo). wrokopresi ZIE TREFWOORD: wrokope.
sonde wowoyo znw. zondagsmarkt, meestal wrokosani
buiten de stad. 1) znw. gereedschap, werktuigen. Te yu wani
wrifi ww. wrijven, inwrijven, smeren. Wrifi pikinso wroko leki temreman, dan yu mus abi yu eigi
oli gi a pikin. Wrijf het kind met een beetje wrokosani. Als je als timmerman wilt werken,
olie in. SYN: lobi2. VAR.: frifi. VAN NL: wrijven. moet je je eigen gereedschap hebben.
wrif'wrifi ww. meermalen over iets wrijven. Jake 2) znw. ingrediënten, benodigdheden. Den
lobi te en m'ma e wrif'wrifi en baka te neti, te wrokosani fu meki wan kuku na blon, sukru,
leki a fadon na sribi. Jake vindt het leuk als zijn botro, kari kon. De ingrediënten om een
moeder 's avonds over zijn rug wrijft totdat hij koek te bakken zijn meel, suiker, boter, enz.
in slaap valt. wui tussenw. roep om hulp. ZIE TREFWOORD: wai2.
wroko wunwun1 znw. geroezemoes, gegons. Te yu waka
1) ww. werken. Tide wi o wroko tranga. psa a skoro, yu e yere a wunwun fu den
Vandaag gaan we hard werken. A masyin no skoropikin ini den klas. Als je voorbij de school
e wroko moro. De motor werkt niet meer. gaat, hoor je het geroezemoes van de
2) ww. bewerken, verwerken, werken met iets. A schoolkinderen in de klassen.
man disi e wroko gron. Deze man is wunwun2 znw. houtbij. Xylocopa soorten
landbouwer (lett: bewerkt zijn akker). Na (Anthophoridae, O. Hymenoptera).
Maryanborgu den e wroko tyen. Op wunyuwunyu znw. lawaai, geroezemoes, drukte.
Mariënburg verwerken ze suikerriet. Te konfriyari de, mi kan yere a wunyuwunyu
3) znw. werk. Nownow wroko no de. Nu is er geen te na mi oso. Als er kermis is, kan ik het
werk. geroezemoes helemaal thuis horen.
4) znw. werkplaats. Tide mi kon fruku na wroko.
w'wiri ['w∙i ři]
Vandaag ben ik vroeg aan het werk.
1) znw. haar (van mens en dier).
w'woyo yèrè

2) znw. bladeren, kruiden, ook bepaalde kopen en verkopen. (variant van wowoyo).
soorten bladgroenten. (variant van wiwiri).
w'woyo ['w∙o yo] znw. markt, plaats waar mensen

Y-y
y' vnw. afkorting van yu. oudejaarskado.
ya tussenw. ja. ZIE TREFWOORD: iya. de tapu yari ww. bejaard zijn, op leeftijd.
Yaba znw. naam van een vrouw die op donderdag Granmama de tapu en yari kba, dati meki a
geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen. no man waka moro. Oma is al op leeftijd,
yagi ww. wegjagen, verjagen, verdrijven. Di a man vandaar dat ze niet meer kan lopen. SYN: grani;
bigin du ferferi, den yagi en puru ini a dyari. owru1.
Toen de man lastig begon te worden, joeg men tra yari bw. volgend jaar.
hem het erf af. Efu Ronald prefuru fu kon baka, tyari yari ww. ouder zijn dan men denkt. Fa yu si
mi o yagi en gwe. Als Ronald het waagt terug te mi granmama dape, a tya yari. A o tapu
komen, jaag ik hem weg. seibitenti yari. Zie je mijn oma daar? Ze is
noti no yagi geen success hebben met iets, ouder dan ze eruit ziet, ze wordt zeventig jaar.
onverrichter zake terugkeren. Un fisi heri dei ma yari2 znw. el (69 centimeter).
noti no yagi. We hebben de hele dag gevist, yari3 tussenw. uitroep bij dyul (een bepaald spel) als
maar zijn onverrichter zake teruggekeerd. iemand over de eindstreep gaat.
Yampaneisi yarsin znw. gordijn, jaloezie, zonnescherm. SYN:
1) znw. Javaan. garden.
2) bnw. Javaans. VAR.: Yapaneisi. yasi znw. framboesia (een tropische huidziekte).
yamsi znw. bepaald soort aardvrucht. ZIE TREFWOORD: yasiman znw. iemand die lijdt aan framboesia.
nyamsi. Yaw znw. naam van een man die op donderdag
yana bw. daarginds. ZIE TREFWOORD: yanda. geboren is. ZIE TABEL BIJ: deinen.
yanasei bw. daarginds. ZIE TREFWOORD: yanda. yayo ww. ontucht plegen, zwerven, uitlopen (SN). A
yanda bw. daarginds. VAR.: yana; yandasei; yanasei. frow disi e yayo ala sei. Deze vrouw slaapt
VAN ENG: yonder.
met iedereen. SYN: wakawaka.
yandasei bw. daarginds. ZIE TREFWOORD: yanda. yayofrow znw. hoer, slet, lichtekooi. ZIE TREFWOORD:
yaneifri znw. jenever. ZIE: sopi. VAN NL: jenever. yayo-uma.
Yapaneisi bnw. Javaans. ZIE TREFWOORD: Yampaneisi. yayolibi znw. zedeloos gedrag, ongebonden
yapiyapi ZIE TREFWOORD: yapyapi. levenswijze, huwelijkse ontrouw. SYN: motyolibi.
yapon znw. jurk. ZIE: koto. yayolobi znw. liefde zonder trouw.
yapyapi znw. verzamelnaam van verschillende yayoman znw. hoereerder, zwerver, losbol.
soorten apen. SYN: keskesi; SPEC: babun1; bisa; yayo-uma znw. hoer, slet, lichtekooi. SYN: motyo;
monkimonki; keskesi; bergikeskesi; kwata; huru; wakawaka frow. VAR.: yayofrow.
saguwenke; wanaku. yepi
yarabaka znw. geelbagger (vis). Arius parkeri 1) ww. helpen, meewerken, bijstaan, steunen,
(Ariidae). redden. Yu kan yepi mi fu wasi den krosi?
yarayara bnw. licht van kleur, maar niet blank. ZIE: Kun je me helpen met kleren wassen?
malata. 2) znw. hulp, steun, bijstand. Mi go na someni
yarfrei znw. termiet in de periode dat hij vliegt. (O. datra, ma mi no feni yepi. Ik ben bij vele
Isoptera). ZIE: uduloso. artsen geweest maar kon geen hulp krijgen.
yari1 Yepi no de. Er is geen hulp.
1) znw. jaar. A yari tapu. Het jaar is om. ZIE: yepi wan anu een handje helpen. ZIE TREFWOORD:
bigiyari. anu1.
2) znw. jaarwisseling, oudejaarsavond en / of yere1
nieuwjaarsdag. Pe yu o go nyan yari? Waar 1) ww. horen, luisteren, vernemen. Mi ben yere a
ga je de jaarwisseling vieren? Mi kon fu dagu e bari. Ik hoorde de hond blaffen. ZIE:
winsi yu wan yari. Ik ben je een gelukkig arki.
nieuwjaar komen wensen. SYN: nyunyari. ZIE: 2) ww. verhoren. Gado no e yere begi te wi
bakayari; mofoyari; owruyari. wani. God verhoort geen gebeden wanneer
3) znw. oudejaarskadootje gegeven aan een wij dat willen. SYN: gi yesi. ZIE: piki1.
trouwe klant. A yari di psa omu sneisi gi mi yere skin bnw. zwaar zijn. A wroko disi yere skin.
wan batra sopi leki yari. Vorig jaar gaf de Dit is zwaar werk. SYN: hebi.
Chinese winkelier mij een fles whisky als yere2 tussenw. hoor! ZIE TREFWOORD: yèrè.
yèrè tussenw. hoor! Tide mi no o kon na yu oso,
yèrè! Mi weri. Vandaag kom ik niet bij je thuis,
yere skin yuru

hoor! Ik ben moe.


4) znw. jongen. SYN: boi.
yere skin buitensporig, overdrijven, de perken te 5) tussenw. uitroep: jongen!
buiten gaan. ZIE TREFWOORD: skin.
yonguboi znw. jongeman.
yes'ati znw. oorpijn, oorontsteking. Bigisma taki: Te yonguman ZIE TREFWOORD: yonkuman.
yu skopu wan todo, yu o kisi yes'ati. Oude
yongusma znw. jongeren, jeugd. Freida neti ala
mensen zeggen: Wanneer je een kikker schopt,
den yongusma e weri den moi krosi go na
krijg je oorpijn.
foto. Vrijdagavond trekken de jongelui hun
yesi znw. oor.
mooiste kleren aan om naar de stad te gaan.
gi yesi ww. luisteren. Un ben taki nanga en, ma a
yonguwan znw. jongeren, jeugd. A man dati n'e
no gi yesi. We hebben tot hem gesproken
arki yonguwan. Soso wan man fu en speri kan
maar hij heeft niet geluisterd. SYN: arki. ZIE:
taki nanga en. Die man luistert niet naar
yere.
jongeren. Alleen iemand van zijn leeftijd kan
kaka yesi ww. aandachtig luisteren, acht geven met hem praten.
op. Arkiman, mi o ferteri unu wan fosten tori. yonkuman znw. jongeman. VAR.: yonguman.
Un kaka yesi, arki. Luisteraars, ik zal u een
yorka znw. geest van een overledene. Een yorka kan
verhaal uit de oude doos vertellen. Luister
of een kabra of een profen zijn. ZIE: winti2;
goed! Mi no poti yesi na a boskopu san bari
yeye; spuku.
na a radio. Ik heb niet geluisterd naar de
yorkaberi
radioboodschap. SYN: poti yesi.
1) znw. schijnbegrafenis van spoken te middernacht.
Mi yesi e singi. Lett: Mijn oren zingen. In de 2) znw. begrafenis waar de mensen alleen
volksmond wordt beweert dat men dan over je witte kleren dragen. ZIE: beri.
roddelt. yorkatafra znw. maaltijd aangeboden aan de geest
yesi-ati znw. oorpijn, oorontsteking. ZIE TREFWOORD: van iemand die overleden is.
yes'ati. yosyosi
yesibuba znw. oorlel. 1) znw. kleuter of peuter. Den yosyosi e prei na
yesidoti znw. oorsmeer. (variant van yesikaka). dorosei. De peuters zijn buiten aan het
yesikaka znw. oorsmeer. spelen. ZIE: pikin-nengre.
yesilinga znw. oorbel, oorring. 2) bnw. klein. Mi no o bai den yosyosi bakba
yesimama znw. trommelvlies. disi. Ik koop deze kleine bacoven (bananen)
yesi-olo znw. oorholte. niet. SYN: pikin1; totitoti.
yeye yosyosi-skoro znw. kleuter- of peuterschool. Tra
1) znw. geest. ZIE: winti2. yari a boi disi o go na wan yosyosi-skoro.
2) znw. persoonlijke geest. ZIE: kra; dyodyo. Volgend jaar gaat deze jongen naar een
yeyefasi bw. geestelijk gezien, op geestelijk gebied. kleuterschool. ZIE: preiskoro.
Son sma e si ala sani san e psa yeyefasi.
yowka znw. knikker. Knikkers worden in spelletjes
Sommige mensen zien achter alles wat gebeurt
zoals olometi, bonsbak en wakatyopu gebruikt.
iets geestelijks.
SYN: mormo.
yoisti bnw. juist, zuiver. Te yu go na a yoisti presi yu
yowla ww. pret maken. Mi e go yowla pikinso na a
o feni yepi. Als je naar de juiste instantie gaat,
dans'oso. Ik ga een beetje pret maken in de
zul je hulp krijgen. SYN: soifri.
dansclub. SYN: meki prisiri.
yoko ww. wurgen, onder de arm klemmen, om de
yu pers. vnw. 2de pers. enkelv. (je, jij, u); bez. vnw.
nek grijpen. ZIE TREFWOORD: tyokro.
(jouw, uw). San yu du nanga yu baisigri? Wat
yokro ww. wurgen, onder de arm klemmen, om de
heb je met je fiets gedaan? Misi, yu kan skoifi
nek grijpen. ZIE TREFWOORD: tyokro.
yu futu pikinso meki mi psa? Mevrouw, kunt u
yoku ww. jokken (minder ernstig dan lei). A boi
uw voeten even verzetten zodat ik er langs kan?
yoku tak' a no en broko a grasi. De jongen zei
VAR.: i.
dat hij de ruit niet gebroken had, maar hij
yuru1 znw. uur, tijd. Mi ben abi fu wakti wan heri
jokte. ZIE: lei.
yuru langa. Ik heb een uur lang moeten
yola ww. pret maken. ZIE TREFWOORD: yowla.
wachten. Yu no mus kon fosi tin yuru. Je moet
yong'boi znw. jongeman. ZIE TREFWOORD: yonguboi.
niet voor tien uur komen. San na a yuru? Hoe
yong'man znw. mannetjes zangvogel in zijn eerste
laat is het? (lett: Wat is de tijd?)
ontwikkelingsfase. ZIE: tigriman; repman.
yongu afu yuru bw. pas, net, niet lang terug (lett: een
1) bnw. jong. ANT: owru1. deel van een uur). Afu yuru mi poti mi tas dya,
2) bnw. onrijp. Den bakba disi yongu ete. Deze den boi gwe nanga en. Ik heb net mijn tas hier
bacoven (bananen) zijn nog onrijp. ANT: gezet of de jongens zijn er al mee vandoor
lepi. gegaan.
3) tussenw. aanspreekvorm voor leeftijdsgenoot. ala yuru bw. telkens weer, vaak. Ala yuru a man
Ei, yongu. Fa yu e tan? Hallo, jongen. Hoe disi e kon tanteri mi! Deze man komt me
gaat het?
yuru zuidsei

telkens weer lastig vallen! nemen?


yuru2 yuru-oso
1) ww. huren. Di mi papa kon dya, un yuru wan 1) znw. huurhuis, gehuurd huis. Mi e tan ini wan
oto fu go luku a foto. Toen mijn vader hier yuru-oso. Ik woon in een gehuurd huis.
kwam, huurden we een auto om de stad te 2) znw. huishuur. Omeni yuru-oso yu e pai ala
gaan bezichtigen. mun? Hoeveel huishuur betaal je per
2) ww. verhuren. Te mi o froisi go tan na maand? VAR.: yuru2.
Nickerie, mi o yuru mi oso na foto. Als ik naar yuruten znw. ogenblik, tijdstip.
Nickerie verhuis, verhuur ik mijn huis in de yusrefi wederk.vnw. jezelf (2de pers. enkelv.
stad. wederk. vnw). No weri yusrefi nanga a tori.
3) znw. huur, huishuur. VAR.: yuru-oso. Maak je niet bezorgd over de zaak.
4) ww. in dienst nemen. Pe a p'pa bo feni moni fu
yuru wan verpleegster? Waar zou de vader
geld vandaan halen om een verpleegster in
dienst te

Z - z
zuidsei znw. zuid, het zuiden. ZIE: noordsei; oostsei;
westsei.
aak acne

Nederlands – Sranan Tongo


A-a
aak znw. pondo. monkimonki; eekhoorn~ monkimonki; muts~
aal znw. logologo; snek'fisi; sidder~ logologo. keskesi; satan~ bisa; kwataswagri; slinger~
aalscholver znw. fis'man2. kwata; witkop~ wanaku; zijde~ saguwenke.
aan voorz. fu. aardappel znw. patata.
aanbidden ww. ambegi; begi2. aardbodem znw. grontapu.
aanbieden ww. pristeri. aarde znw. doti1; grontapu; zwarte ~ blaka doti.
aanbraden ww. skreki2. aarden kom znw. prapi.
aanbreken (van de dag) ww. broko1. aardig bnw. moi.
aanbrengen ww. beri en gi wan sma, ZIE: beri. aardnoot znw. pinda.
aandacht schenken ww. poti prakseri, ZIE: aardvrucht znw. gron-nyanyan; soorten: kasaba;
prakseri. napi; nyamsi; pontaya; sneisitaya; swit'patata.
aandeel znw. pisi1. aars znw. gogo-olo; kaka-olo.
aandoen ww. leti1. aarsmade znw. bisbisi-woron.
aangebrand bw. bronbron. aarzelen ww. draidrai.
aangelegenheid znw. tori. abattoir znw. srakti-oso.
aangenaam bnw. switi; ~ vinden prisiri. abortus plegen ww. puru bere, ZIE: bere1.
aangeven ww. langa2. acajoeboom znw. kasyu.
aangezicht znw. fesi1; van ~ tot ~ ai na ai, ZIE: ai1. ach! tussenw. tye; ~ arme tye pôti, ZIE: pôti.
aangezien vw. fa2. achillespees znw. bakafutu-titei.
aanhanger znw. bakaman. acht telw. aiti.
aanheffen ww. bigin. acht geven op ww. kaka yesi, ZIE: yesi.
aanhouden ww. ori. achten ww. lespeki; teri.
aankijken ww. luku; strak ~ ori ai na tapu, ZIE: ai1. achter voorz. baka3; ~ de rug bakabaka; ~ zijn de
aanklagen ww. kragi; beri en gi wan sma, ZIE: beri. na baka.
aankleden ww. weri1. achteraf bw. bakabaka.
aankomen ww. doro2; kon; plotseling ~ broko kon, achterblijven ww. tan na baka, ZIE: baka3 of tan1.
ZIE: kon. achterbuurt znw. bakabini; bakabirti.
aanmaken ww. leti1. achterdam znw. bakadan.
aanraken ww. fasi2; meri. achterdeur znw. bakadoro.
aanrecht znw. botribangi. achtererf znw. bakadyari.
aanreiken ww. langa2. achtergrond znw. gron; rutu.
aanrichten ww. seti. achterhalen ww. feni.
aanschaffen ww. bai. achterhoede znw. bakatitei1.
aansluiten ww. miti1. achterhoofd znw. baka-ede.
aanspannen ww. span. achterhouden ww. ori na baka, ZIE: baka3; kiri hori,
aansteken ww. leti1. ZIE: kiri.
aansteker znw. fayadosu. achterin znw. bakasei.
aanstonds bw. dalèk; dyonsro. achterkant znw. bakasei.
aanstoot gevend bnw. suku mofo, ZIE: mofo. achterkleinkind znw. afopikin.
aanstormen ww. buku kon, ZIE: buku3. achterlaten ww. libi na baka, ZIE: baka3.
aantikken ww. tyopu. achternaam znw. bakanen.
aantonen ww. sori. achterop znw. bakasei.
aantrekken ww. weri1. achterpoot znw. bakafutu.
aanvoerder znw. edeman; fes'man; kapten. achterste bnw. bakasei; znw. bakawan; gogo.
aanvoeren ww. tyari. achteruitgaan ww. go na baka, ZIE: baka3.
aanwennen ww. gwenti. achtervenster znw. bakafensre.
aanwezig zijn ww. de1. achterweg znw. bakapasi.
aanwijzen ww. bedoi; sori. achterwerk znw. bakadan.
aanzetten ww. srapu. achtste rangtelw. di fu aiti, ZIE: aiti.
aap znw. keskesi; monki1; yapyapi; brul~ babun1; achttien telw. tin-na-aiti.
capucijner~ keskesi; doodskop~ acne znw. poisi.

Nederlands - Sranan 161


Tongo
adem arbeider

adem znw. bro; buiten ~ zijn bro de na tapu; naar ~ allang bw. langaten; omeni langa kba, ZIE: omeni;
happen bro syatu.
someni langa kba, ZIE: someni.
ademen ww. bro. alledaags bnw. aladei.
ademhalen ww. hari bro, ZIE: bro. alleen bw. kodo; soso; wawan.
ader znw. brudutitei; opgezette ~ mekititei. allemaal onbep.vnw. ala; alamala.
advies znw. rai; ~ geven gi rai. allen onbep.vnw. alamala; ala sma, ZIE: sma.
adviseur znw. bakaman; raiman. alle(s) onbep.vnw. ala; alamala.
advocaat znw. afkati1. aloë znw. semprefisi.
afbranden onoverg.ww. bron. als vw. efu; leki3; te1.
afdak znw. afdaki; kampu; tenti. alsmaar bw. nomonomo.
afdekken ww. tapu1. alsof vw. leki3.
afdrogen overg.ww. drei. alstublieft bw. dankidanki; tangitangi; tussenw.
afdruk znw. marki. Luku dya! ZIE: luku.
afgelopen bnw. klari. altaar znw. altari.
afgemaakt, niet ~ bw. af'pasi. altijd bw. ala ten, ZIE: ten; voor ~ fu têgo, ZIE: têgo.
afgoderij znw. afkodrei; bonuwroko. alwaar vw. pe.
afgodsbeeld znw. popki; stonpopki. alweer bw. agen; baka agen.
afgunst znw. bigi-ai. amandel znw. amandra2.
afgunstig zijn ww. abi bigi-ai, ZIE: bigi-ai. amandel (klier) znw. amandra1.
afkomstig uit ww. na fu. amandelboom, Surinaamse ~ znw. amandrabon.
aflopen (ten einde lopen) ww. klari. amazone (vogel) znw. oranjevleugel ~ kulekule.
afmaken ww. kiri; klari. ambtenaar znw. bakra; lantibakra; lantiman.
afmatten ww. weri skin, ZIE: skin. Amerikaan znw. Amerkan.
afranselen ww. fon. Amerikaanse bnw. Amerkan.
afranseling znw. fonfon. amputeren ww. koti puru, ZIE: puru.
Afrika znw. Afrikakondre; nengrekondre. amsoi (groente) znw. gezouten ~ sowt'amsoi.
afscheid nemen ww. taki adyosi, ZIE: adyosi. Amsterdam znw. Damsko.
afscheuren ww. priti. amulet znw. bereketi; tapu2; strijd~ fet'obia.
afschieten ww. sutu1; (v. geweer) lusu wan schot, amuseren, zich ~ ww. abi prisiri, ZIE: prisiri.
ZIE: lusu.
anaconda znw. aboma.
afschilferen ww. piri. ananas znw. nanasi.
afslaan (andere richting gaan) ww. beni. Anansi znw. Anansi1.
afsluiten ww. koti1. anattoboom znw. kusuwe.
afsnauwen ww. dyam. andere bnw. tra; tratra; vnw. trawan; een ~ wan tra,
afsnijden ww. koti puru, ZIE: puru; de weg ~ boro2; ZIE: tra.
koti pasi, syatu pasi, ZIE: pasi. anders bw. noso2; tra fasi, ZIE: fasi1.
afspreken ww. meki mofo, ZIE: mofo. anekdote znw. lafutori.
afstamming znw. rutu. angel znw. maka.
afstappen ww. saka2; laten ~ saka2. angst znw. frede. ~ inboezemen tapu skreki, ZIE:
afsteken ww. sutu1. skreki1.
afstoten ww. pusu puru, ZIE: pusu. angstig bnw. dyomp'ati. ~ zijn ati de na dyompo,
aftrekken (verminderen) ww. koti1. ZIE: ati1.
afvegen ww. figi. ani (vogel) znw. kleine ~ kawfutuboi.
afwachten ww. wakti. animo znw. prisiri.
afwezig zijn ww. mankeri. anker znw. ankra.
afzetten (v.e. motor) ww. kiri. antwoord znw. piki1.
agoeti znw. aguti; konkoni. antwoorden ww. piki1.
agressief bnw. krasi2. anus znw. gogo-olo; kaka-olo.
aira (dier) znw. aira1. apart bw. aparti; ~ zetten poti aparti.
akker znw. gron. apotheek znw. apteiki.
Akuba znw. Akuba. appel znw. apra; Curaçaose ~ apra; korsow-apra;
al bw. kba; onbep.vnw. ala; vw. awinsi; ~ maar kaneel~ kaner'apra; ster~ apra; sterapra.
door nomonomo. appelbacove znw. aprabakba.
alcohol znw. sopi. appelboom znw. aprabon.
aldoor bw. doro3. ara (vogel) znw. rafru; soorten: bokrafru,
aldus vw. sofasi. tyambarafru, warawrafru
alert zijn ww. de na ai, ZIE: ai1. Arabier znw. Arabiri.
arbeider znw. wrokoman.
arend beest

arend znw. aka2; harpij~ gonini; sierkuif~ tigri- arts znw. datra.
aka; vis~ fisi-aka; wurg~ pakani-aka; as znw. asisi.
zwart- witte kuif~ blakaweti-aka. augurk znw. angorki.
arm bnw. mofina; pôti. Aukaner znw. Dyuka.
arm (lichaamsdeel) znw. anu1.
auteur znw. skrifiman.
armband znw. bui.
authoriteiten znw. lanti.
arme znw. mofinawan; pinaman; pôtisma; ach ~ tye auto znw. oto; wagi.
pôti, ZIE: pôti.
autoband znw. banti1; reserve ~ speri2.
armoede znw. pina1. avocado (vrucht) znw. afkati2.
armoedig bnw. pina1; ~ persoon pinaman.
avond znw. mofoneti; neti.
armzalig bnw. mofina.
avondmaal (sacramenteel) znw. granbun;
Arowak znw. Arwaka.
deelnemen aan het ~ nyan granbun.
Arowaks bnw. Arwaka; (taal) Arwakatongo.
's avonds znw. neti.
arresteren ww. bowtu5.
azijn znw. asin.
arriveren ww. doro2.

B -b
baan znw. wroko. baren ww. meki pikin, ZIE: pikin2.
baantje znw. krawerki. barmhartigheid znw. bunfasi.
baard znw. barba. barst znw. priti; prit'priti.
baarmoeder znw. bere1; mamabere; muru2.
barsten ww. baster.
baas znw. basi1; edeman. bast znw. basi2; buba; boom~ bonbuba.
babbelen ww. tak'taki. bastaard bnw. basra; znw. dorosei pikin, ZIE: pikin2.
baby znw. watrapikin. bataat znw. patata; swit'patata.
bacove znw. bakba; soorten: aprabakba; banabakba; beboeten ww. butu.
ingibakba; pikinmisi-finga bakba; sukrubakba.
beboteren ww. botro.
bad, kruiden~ znw. swit'watra; wiwiri-watra.
bed znw. bedi; sribipresi; (van metaal) isribedi;
baddoek znw. was'duku.
naar ~ gaan go didon, ZIE: didon.
baden ww. wasi; ~ met kruiden wasi; wasi wan bedanken ww. taki tangi, ZIE: tangi.
watra, ZIE: watra.
bedaren ww. kowru ati, ZIE: ati1; tot ~ brengen saka
badhuisje znw. was'oso.
en skafu, ZIE: skafu.
badkamer znw. was'oso. beddegoed znw. sribisani.
bagage znw. bagasi.
bedekken ww. tapu1.
bak znw. baki; houten ~ udubaki.
bedelaar znw. begiman.
bakken ww. baka2.
bedelen ww. begi1.
bakker znw. bakriman.
bederven onoverg.ww. & overg.ww. pori1; ww.
bakkerij znw. bakri-oso. pori2; skefti1.
balanceren ww. poko. bedoelen ww. wani taki, ZIE: taki1.
balen ww. fuga. bedoeling znw. prakseri.
balie znw. tonbangi. bedonderen ww. dyote; kori.
balk znw. barki1; postu. bedorven bnw. dyompo2; pori1; pori2.
banaan znw. bakba; kook~ bana; soorten: bedriegelijk bnw. dyote.
aprabakba; banabakba; ingibakba; loweman- bedriegen ww. anga1; bedrigi; dyote; kori; plei1;
bana; pikinmisi-finga bakba; sukrubakba. jezelf ~ bedrigi yusrefi, ZIE:
bananenboom znw. banabon. bedrigi. bedrieger znw. bedrigiman;
band znw. banti1; reserve auto~ znw. speri2. dyoteman. bedrijf znw. wrokope.
band (muziek) znw. pokugrupu. bedroefd zijn ww. sari1.
bandje znw. banti1; cassette ~ lolo. beduiden ww. bedoi.
bang bnw. frede; fredefrede; ~ maken frede; tapu bedwingen ww. basi1; zich ~ ori ensrefi, ZIE: ori.
skreki, ZIE: skreki1; ~ zijn frede. beëindigen ww. kiri; skotu; tapu2; (een verhaal of
bangerd znw. fredeman. situatie) koti wan tori, ZIE: tori.
bank (instelling) znw. bangi3. beek znw. kriki.
bank (meubel) znw. bangi1. beeld znw. popki.
bankbiljet znw. papira moni, ZIE: moni; (van been znw. bonyo; futu; (besmet door filaria)
honderd dollar) planga2. bigifutu1; bimba.
barbecuen ww. brabakoto. beest znw. meti.
beetje, een ~ bevelen

beetje, een ~ bw. frafra; pikinso; telw. pikin1; bemoeienis znw. bisi1.
pikinso.
benauwd bnw. benawtu; ~ krijgen smuru1.
beetnemen ww. anga1; kisi2; rei2.
beneden bw. ondrosei; znw. gron; ~ gaan saka2.
begeerte znw. bigi-ai.
benijden ww. abi bigi-ai, ZIE: bigi-ai.
begin znw. bigin; gron; rutu. benodigdheden znw. wrokosani.
beginnen ww. bigin; opo4. benzine znw. oli.
begraafplaats znw. berpe; bonyogron; openbare ~
beplanten ww. prani.
pikintiki berpe.
beproeven ww. tesi2.
begrafenis znw. beri; yorkaberi.
beproeving znw. tesi2.
begraven ww. beri.
beraadslagen ww. kruderi1; krutu.
begrijpen ww. ferstan; grabu.
berechten ww. krutu; leisi strafu, ZIE: strafu.
behalve vw. boiti2.
bereiden ww. sreka.
beheersen, zich ~ ww. ori ensrefi, ZIE: ori.
berekenen ww. teri luku, ZIE: teri.
behendig, zeer ~ bnw. haira.
berg znw. bergi2.
behoeftig bnw. pôti.
bergachtig bnw. bergibergi.
behoeftige znw. mofinawan; pinaman; pôtisma.
berghelling znw. bergiskin.
behoeven ww. abi fanowdu, ZIE: fanowdu.
bericht znw. boskopu; nyunsu; wortu; een ~
behoorlijk bw. bun.
doorgeven lolo wan boskopu, ZIE: boskopu.
behoren tot ww. na fu.
berichten ww. bari boskopu, ZIE: boskopu.
beide telw. ala tu, ZIE: tu1.
berispen ww. piri ai gi.
beïnvloeden ww. magisch ~ kroi2.
beroep znw. wroko.
beitel znw. beitri.
beroeren ww. meri.
bejaard bnw. grani; ~ zijn de tapu yari, ZIE: yari1.
beroken ww. smoko.
bejaarde znw. granisma.
beschaamd bnw. ferleigi.
bek znw. mofo.
beschadigd bnw. tyep'tyepi.
bekendmaken ww. bari wroko; bari boskopu, ZIE:
beschadigen overg.ww. pori1.
boskopu; poti na udubaki, ZIE: udubaki.
beschermen ww. kibri.
bekendmaking znw. boskopu.
beschimpen ww. skempi.
beker znw. kan2.
beschuit znw. buskutu; brood~ brede buskutu.
bekering znw. tot ~ komen drai libi, ZIE: drai.
beschutten ww. skotu.
bekijken ww. luku; met grote ogen ~ piri ai, ZIE:
beseffen ww. kon ferstan, ZIE: ferstan; kon si, ZIE: si.
ai1.
beslissen ww. besroiti.
bekken znw. beki; was~ was'beki.
beslist bw. srefsrefi.
bekladden ww. blaka; iemand ~ blakabal.
besluit znw. besroiti.
bekrabbeld bnw. krab'krabu2.
besmettelijke ziekte znw. dyomposiki.
bekrast bnw. krab'krabu2.
besneden bnw. besnei.
bekvechten ww. hari taki, ZIE: taki1.
besnijden ww. besnei.
bekwaam bnw. dyadya.
bespelen (v. muziekinstrument) ww. prei.
bel znw. dyendyen.
bespieden ww. flaka2.
belang, van weinig ~ bnw. lawlaw.
besprenkelen ww. nati; nat'nati.
belangrijk bnw. funamku; hei1; prenspari; ~
bespuiten ww. spoiti.
persoon bigidagu; bigiman; heiman.
bestaan ww. de1; libi1.
belangrijke znw. bigiwan. besturen ww. rigeri; tiri2.
belasting znw. edemoni; lantimoni. betalen ww. pai.
beledigen ww. afrontu. betaling znw. pai; paiman.
beletten ww. tapu2.
betasten ww. fas'fasi; fir'firi.
België znw. Bergi1.
betekenen ww. wani taki, ZIE: taki1.
bellen ww. bèl; naki wan konkrutitei, ZIE: betekenis znw. van weinig ~ lawlaw; verborgen ~
konkrutitei.
dipi.
beloeren ww. luru.
beter bw. betre.
belofte znw. pramisi.
beton znw. ston; van ~ ston.
belonen ww. pai.
betoveren ww. bonu; prei; wisi.
beloning znw. paiman.
betovergrootouder znw. trotro.
beloven ww. pramisi.
betrekken (v. gezicht) ww. masi fesi, ZIE: masi.
bemiddelen ww. koti wan trobi, ZIE: trobi.
betweterig bnw. sabiso.
beminnen ww. lobi1.
bevallen ww. fiti ai, ZIE: fiti; meki pikin, ZIE: pikin2.
bemodderen ww. tokotoko.
bevel znw. komanderi.
bemoeien ww. bemui; weri2; zich ~ diki.
bevelen ww. komanderi.
bevelhebber boa

bevelhebber znw. komandanti. bijvoegen ww. makandra.


beven ww. beifi. bijzonder bnw. spesrutu; bw. aparti fasi, ZIE: aparti.
bevoelen ww. fir'firi. billen znw. bakadan; bakasei; gogo.
bevolkingsgroep znw. folku; pipel. binden ww. tai1.
bevredigen ww. sari2. binnen bw. ini; in'sei.
bevriend zijn ww. waka. binnendruppelen ww. dropu kon in'sei, ZIE: dropu.
bewaarplaats znw. kibripresi. binnenkant znw. bere1.
bewaken ww. luku; ori wakti, ZIE: wakti. binnenland znw. bus'kondre.
bewaker znw. waktiman. binnenpad znw. boropasi.
bewaren ww. kibri; ori. binnenste buiten znw. kruktusei.
beweeglijk bnw. abi kwek ini en skin, ZIE: kwek. bioscoop znw. kino.
bewegen ww. beweigi. birambi znw. birambi; ronde ~ lontu-birambi.
beweging znw. beweigi. bitter bnw. bita.
bewerken ww. wroko; hout ~ kweri. bitterhout znw. kwasibita.
bewijs znw. karta. bivak znw. srudati kampu, ZIE: kampu.
bewind znw. tiri2. blad znw. wiwiri.
bewust worden ww. kon ferstan, ZIE: ferstan.
bladgroente znw. gruntu; bittere ~ bitawiwiri;
bewusteloos bnw. flaw.
soorten: amsoi; dagublat; gomawiwiri; kailan;
bewustzijn, tot ~ komen ww. kisi ensrefi, ZIE:
kaisoi; klarun; paksoi; tayawiwiri.
kisi2.
bladnerf znw. printa.
bezem znw. sisibi.
blaffen ww. bari2.
bezemen ww. figi; sibi.
blank bnw. weti.
bezeren ww. masi.
blanke znw. bakra; buru; wetiman.
bezinning, tot ~ komen ww. kisi ensrefi, ZIE: kisi2.
blauw bnw. blaw.
bezit znw. bisi2; taitai; in ~ zijn van na fu.
blazen ww. bro; wai1.
bezoek znw. op ~ tapu fisiti, ZIE: fisiti.
bleekmiddel znw. breki.
bezoeken ww. fisiti; luku.
bleken ww. breki.
bezorgd maken ww. bada; krasi ede, ZIE: ede.
blij bnw. breiti; ~ maken gi prisiri, ZIE: prisiri.
bezorgdheid znw. dyomp'ati; kras'ede.
blijken, als mocht ~ efu a kon so tak'..., ZIE: kon.
bezwaar znw. muiti; geen ~ hebben no abi bisi, ZIE:
blijven ww. ankra; tan1; (doorgaan met) tan1;
bisi1; no abi trobi, ZIE: trobi.
achter~ tan na baka, ZIE: baka3 of tan1; ~ zitten
bezwaarlijk bnw. dangra.
(op school) tan aka, ZIE: aka1; tan poko, ZIE:
bezweren ww. wisi; wroko wan sma, ZIE: wroko; poko; tan sidon, ZIE: sidon.
geesten ~ bonu.
blikken doos znw. tromu.
bezweringsmiddel znw. tapu2; wisi.
bliksem znw. faya3.
bezwijmd bnw. flaw.
bliksemsnel handelen ww. flèi.
bezwijmen ww. fadon flaw, ZIE: flaw.
blind bnw. breni.
bibberen ww. beifi.
blinde znw. breniman.
biceps znw. powa.
blinkend bnw. brenki.
bidden ww. begi2.
bloed znw. brudu.
bidsprinkhaan znw. spansfrow.
bloeddruk znw. brudu.
bier znw. biri; een literfles ~ dyogo.
bloedmijt, rode ~ znw. fowruloso.
bierbuik znw. sopibere.
bloedvat znw. brudutitei; titei.
bij voorz. na2.
bloem (deel v.e. plant) znw. bromki.
bij (insect) znw. oni; waswasi; angelloze ~ oni;
bloem (meel) znw. blon.
onifrei; Braziliaanse honing~ brasyon-
bloembed znw. bromkidyari.
waswasi; honing~ onifrei.
bloementuin znw. bromkidyari.
bijbaantje znw. bakafinga1.
bloempot znw. bromkipatu.
bijbel znw. Gadobuku; Gadowortu. bloemstuk znw. boketi.
bijeenkomst znw. konmakandra. blom (SN) znw. blon.
bijennest znw. godo1; onigodo.
bloot bnw. sososkin.
bijkeuken znw. botri.
blootsvoets bw. sosofutu.
bijl znw. aksi1; beiri; dondruston; hand~ ambeiri.
bluffen ww. dyaf; meki bigi, ZIE: bigi.
bijstaan ww. helpi; yepi. blunder znw. een ~ slaan naki wan blaka, ZIE: blaka.
bijstand znw. yepi.
boa znw. ~ constrictor daguwesneki; gadosneki;
bijten ww. beti.
papasneki; groene boom~ bigi-popokaisneki;
bijtijds bw. biten.
kadasneki; regenboog~ heigron-aboma; slanke
bijtring znw. babatiki.
boom~ ingisneki; takrutitei.
bochelschildpad broekspijp

bochelschildpad znw. kron-neki; skoifineki. borstkas znw. borsu.


bocht znw. beni; boktu; (meerv.) boktuboktu; een ~ borstrok znw. bosroko; onder~ ondrobosroko.
beschrijven anga wan boktu; koti wan boktu. borstvoeding znw. bobimerki.
bode znw. boskopuman. bos1 znw. bosu.
boeg znw. boto-ede. bos2 znw. busi.
boeien ww. bui. boshert znw. groot ~ prasaradia; redidia; klein ~
boek znw. buku1. kuriaku.
boeket znw. boketi. bosjes, bij ~ bw. bos'bosu.
boekhandel znw. bukuwenkri. bosland znw. bus'kondre.
boeman znw. bubu2. boslandbewoner znw. bus'kondresma.
boete znw. butu; een ~ opleggen butu. bosmeester (slang) znw. kapasisneki; makasneki.
boeten ww. butu. Bosneger znw. Busnengre.
bof (ziekte) znw. kwabu. bosrat znw. bus'alata.
boffen ww. abi krin skin, ZIE: skin. bosschage znw. busbusi.
bok znw. bokoboko. bosschildpad znw. busisekrepatu.
bokkig bw. tranga-ede. bosvalk znw. gerimpelde ~ wetbere-aka.
bokking znw. bokun. bot1 znw. bonyo; dood ~ dedebonyo.
bol (rond broodje) znw. boru. bot2 bnw. dede2.
bolletrieboom znw. balatabon. boter znw. botro; fin'botro.
bolvormig bnw. lontu. botervis znw. botrofisi.
bonestaak znw. bonkitiki. botsen ww. bòks; naki.
bont bnw. alakondre. bouwen ww. bow.
boodschap znw. boskopu; een ~ brengen du wan bouwsteen znw. bowston; ston; gebroken ~ broko
boskopu.
ston.
boodschappenjongen znw. futuboi. bouwval znw. broko-oso, ZIE: oso.
boodschapper znw. boskopuman. bouwvallig bnw. brokobroko.
boog znw. bo2. boven bw. loktu; znw. sodro.
boom znw. bon; soorten: amandrabon; aprabon; bovenbuik znw. mindribere.
banabon; busikrabasi; granakibon; kakaw; bovenkant bw. tap'sei.
kankantri; kasyu; katunbon; kofimama; kopi2; bovenop voorz. tapu3; znw. tap'sei.
kusuwe; loksi; mahonibon; oleifbon; bovenste gedeelte znw. edesei.
papayabon; posentri; sedre; swit'bonki.
bovenwaarts znw. tap'sei.
boombast znw. bonbuba. boze oog znw. ogri-ai.
boomboa znw. groene ~ popokaisneki; kadasneki; braden ww. brai; losi.
slanke ~ ingisneki; takrutitei.
brand znw. faya1; in ~ steken poti faya gi.
boomeend, zwartbuik~ znw. skurki.
branden onoverg.ww. & overg.ww. bron; ww. gi
boomschors znw. bonbuba.
faya, ZIE: faya2.
boomslang, paradijs~ znw. swipi.
brandnetel znw. krasiwiwiri.
boomstekelvarken znw. agidya; dyindyamaka.
brandrups znw. fayaworon2.
boon znw. bonki; pesi; bruine ~ broinbonki;
brandvlek znw. bronflaka.
soorten: blaka-ai pesi; dyar'pesi; kulibonki;
brandwond znw. bronsoro.
seibiyari; swit'bonki.
Braziliaan znw. Brasyonman.
boor znw. boro1.
Braziliaans bnw. Brasyon.
boos zijn ww. ati bron, ZIE: ati1; faya1; mandi; span.
Brazilië znw. Brasyon.
boosaardig bnw. takru-ati.
breed bnw. bradi.
boosaardigheid znw. takrufasi.
breien ww. brei.
boosdoener znw. ogriman; ogriwan.
breken ww. broko1; in stukken ~ brokobroko; (v.e.
boot znw. barki3; boto; tentiboto; ~ wedstrijd
draad, touw) koti1.
streiboto.
bootrand znw. botolanki. brengen ww. tyari; bij elkaar ~ tyari kon na wan,
bootsketting znw. botoketi. ZIE: kon na wan; miti1; terug~ tyari kon baka,
bootsman znw. botoman. ZIE: tyari.
bordeel znw. motyokampu; motyotenti. bres, in de ~ springen ww. dyompo gi wan sma,
ZIE: dyompo1.
boren ww. boro1.
brief znw. brifi.
borrel znw. syòt.
brits znw. gaba.
borst znw. bobi; borsu.
broeden ww. kroku1.
borstel znw. bosro.
broek znw. bruku.
borstelen ww. bosro.
broekspijp znw. brukufutu.
broekzak citroengras

broekzak znw. saka1. buigtang znw. tanga.


broer znw. brada. buik znw. bere1.
brokkelig bnw. brokobroko. buikband znw. berebanti.
bromfiets znw. brom. buikloop znw. lus'bere; wrokobere.
bron znw. peti.
buikpijn znw. ber'ati; lichte ~ hebben bere pingi,
brons znw. geri kopro. ZIE: pingi.
brood znw. brede; dagelijks ~ deibrede; plat ~ roti. buil znw. sweri2.
broodbeschuit znw. brede buskutu, ZIE: buskutu. buis znw. peipi.
brooddeeg znw. lalabrede. buiten bw. na doro, ZIE: doro1; znw. dorosei.
brooddoek znw. brededuku. buitenkant znw. dorosei; skin.
broodje, rond ~ znw. boru. buitenland bnw. dorosei; znw. abrawatra; dorosei
broodkorst znw. bredebuba. kondre, ZIE: kondre.
broodmes znw. bredenefi. buitenlander znw. dorosei sma, ZIE: sma.
broodvruchtboom znw. bredebon; siri-bredebon.
buitenmuur znw. ososkin.
bros bnw. karki.
buitenplaats znw. boiti1; boitipresi.
brug znw. broki. buitensporig bw. psa marki, ZIE: marki.
bruid znw. trowmisi. buitenwijk znw. boiti1.
bruidegom znw. trowmasra.
buizerd znw. bonte ~ weti-aka; krabben~ krabu-
bruidstaart znw. trowkuku.
aka; moeras~ babun-aka; roodsnavel~ doifi-
bruiloft znw. trow; trow-oso.
aka; weg~ doifi-aka.
bruiloftsfeest znw. trowfesa. bukken ww. bukundu.
bruin bnw. broin; redi. bullepees znw. baleta.
bruine opossum znw. froktu-awari. bult znw. koko2; kundu1; sweri2; (meerv.)
brulaap znw. babun1. kundukundu.
brutaal bnw. asranti. bundel znw. bondru; taitai.
brutaliseren ww. gi bigitaki, ZIE: bigitaki. bundelen ww. bondru kon na wan, ZIE: bondru.
brutaliteit znw. drei-ai. burger znw. borgu1.
buidelrat znw. awari. buur znw. birti; (meerv.) birtisma.
buidelspreeuw znw. geelrug~ banabeki; buurman znw. birman.
roodstuit~ banabeki; redi-banabeki. buurt znw. birti; kontren; achter~ bakabini.
buigen ww. beni; boigi; broko kindi, ZIE: kindi; laten buurvrouw znw. birfrow.
~ kron.
buiging znw. kosi2.

C -c
cacao znw. fayaskrati; fayawatra; kakaw; skrati. Cayenne znw. Kayana.
cacaoboom znw. kakaw.
cederboom znw. sedre.
cadeau znw. kado.
cederhout znw. sedre.
capibara znw. kapuwa; watra-agu. cement znw. smenti; bestrijken met ~ mesre.
capucijneraap znw. grijze ~ bergikeskesi; keskesi; cent znw. koprosensi; sensi1.
zwarte ~ keskesi.
chachalaca (vogel) znw. kleine ~ wakago.
caracara (vogel) znw. geelkop~ tingifowru-aka. chaos znw. dyugudyugu.
carambola (vrucht) znw. fransman-birambi. charme znw. bereketi.
cashewnoot znw. kasyu. Chinees znw. Sneisi1; bnw. Sneisi1.
cassave znw. kasaba; swit'kasaba; bittere ~
Chinese bnw. Sneisi1; ~ mosterd kaisoi; ~ tajer
bitakasaba; gebakken ~ telo.
znw. sneisitaya; ~ vermicelli sneisi-alatria, ZIE:
cassavebrood znw. kasababrede; groot ~ besun; alatria.
parakoranti.
chips znw. krawkraw1.
cassavekoek znw. boyo.
chocolade znw. sukruskrati, ZIE: skrati;
cassavepers znw. matapi. eigengemaakte ~ ososkrati.
cassavesoep znw. kasabasupu. chocoladedrank znw. skrati; warme ~ fayaskrati.
cassavestengel znw. kasabatiki. cicade, zingende ~ znw. siksiyuru; sinsin2.
cassavestroop znw. kasripo. cirkelvormig bnw. lontu.
cassavewater znw. kasabawatra. citroen znw. strun.
cassette bandje znw. lolo. citroengras znw. strungrasi.
cavia znw. dyinipi; Guyanese ~ dyinipi.
citrussoort dierbaar

citrussoort znw. alanya; korsow-alanya; swa- conflict znw. dyam; in ~ raken fasi3.
alanya.
confrontatie znw. zich opmaken voor ~ kari gari,
claxon znw. tutu. ZIE: gari2.
club znw. koleisi. consument znw. baiman.
cocaïne znw. puiri; weti. convulsies znw. stoipi1.
collecteren ww. piki2. Creool znw. blakaman; krioro; kriorosma.
collega znw. wrokomati. Creools bnw. krioro; nengre.
Commewijne (district) znw. Kawna1. cultureel bnw. kulturu.
Commewijnerivier znw. Kawnaliba. cultuur znw. kulturu.
commissaris znw. komsarsi. Curaçao znw. Korsow.
condoom znw. kowsu; pipikowsu.

D-d
daar bw. drape; vw. bika. defaecatie znw. kunkun.
daarginds bw. yanda. defaeceren ww. kunkun.
daarheen bw. dat' sei, ZIE: sei. defensie znw. bakatitei1.
daarna vw. baka dati; dan1. degen znw. deigri.
daarom bw. dat' meki, ZIE: meki; vw. dat'ede.
deining znw. skwala.
daarvoor bw. na fesi, ZIE: fesi2. deken znw. sribikrosi; sribisani.
daas znw. kawfrei; witte ~vlieg bakrakawfrei.
dekken ww. tapu1.
dadelijk bw. dyonsro.
deksel znw. tapun.
daden, slechte ~ znw. kruktudu.
delen ww. prati.
dadenmens znw. duman.
delven ww. diki; diki skopu, ZIE: skopu2.
dag tussenw. odi; znw. dei; klaarlichte ~ bigibigi demon znw. ogriyeye; takruyeye.
dei; op een ~ wan dei; volgende ~ a tra dei
demonteren ww. lusu.
fu en.
denken ww. denki; prakseri.
dagelijks bnw. aladei. derde rangtelw. di fu dri, ZIE: dri.
dageraad znw. brokodei. dertien telw. tin-na-dri.
dagloon znw. deimoni. dertig telw. dritenti.
dagnaam znw. deinen. detail znw. fin'fini; in ~ fin'fini.
dak znw. daki. deur znw. doro1; achter~ bakadoro; voor~ fes'doro;
dalen ww. dongo; saka2. voor de ~ mofodoro.
dam znw. dan2; achter~ bakadan. deurknop znw. dorokroku.
dame znw. misi2; jonge~ pikinmisi. deurmat znw. figifutu; matamata.
damp znw. dampu. deuropening znw. doro1.
dampen ww. dampu. deze aanw.vnw. disi.
dan vw. dan1. dezelfde bnw. wan1.
dank znw. grantangi; tangi; ~ u danki. diagnose ww. koti wan luku, ZIE: luku.
danken ww. taki tangi, ZIE: tangi. diamant znw. dyamanti.
dans znw. dansi; ~ in trance wintidansi. diarree znw. lus'bere; wrokobere.
dansen ww. dansi; meki futu, ZIE: futu. dicht bnw. tapu1.
danser znw. dans'man. dichtbij bw. krosbei.
dansfeest znw. ritueel ~ wintiprei; bepaald soort ~ dichtdoen ww. tapu1.
kotodansi.
dichter znw. powemaman.
dansgelegenheid znw. dans'oso. dichtknopen ww. knopo.
dansmeestertje (vogel) znw. srio. dichtslaan ww. naki tapu, ZIE: tapu1.
danspartij znw. dansi. dichtwaaien ww. wai tapu, ZIE: tapu1.
dansstijl znw. kaseko; kawna2. die aanw.vnw. dati1; betr.vnw. di; san.
dapper bnw. tòf. dief znw. fufuruman.
dat aanw.vnw. dati1; betr.vnw. di; vw. dati2; taki2. diefmier znw. kras'mira.
dauw znw. dow. dienaar znw. knekti.
de lidw. a2; da; den2. dienen ww. dini.
debiteur znw. borguman. dienst znw. in ~ nemen yuru2.
deeg, brood~ znw. lalabrede. diep bnw. dipi.
deel znw. pisi1; een ~ afu. dier znw. meti; wild ~ bus'meti; kras'meti; ogrimeti.
deelnemen aan ww. teki prati, ZIE: prati. dierbaar bnw. gudu.
dij droge tijd

dij znw. bowtu1. doorbranden onoverg.ww. bron.


dijk znw. dan2. doorbrengen ww. psa3; tyari.
dik bnw. deki; fatu1. doordat vw. fu di.
dikwijls bw. nofotron. doordraaien overg.ww. drai lontu.
ding znw. sani. doordrenkt bnw. nat'nati.
dinsdag znw. tudewroko. doordringend bw. trangatranga.
diploma znw. papira; skoropapira. dooreen mengen ww. moksimoksi.
direct bw. dirèk; esbiten; leti4; wantewante; doorgaan ww. go doro, ZIE: doro3; ~ met tan1.
wantron; vw. fa2. doorheen gaan ww. psa3.
directeur znw. driktoro. doorlopen ww. psa3.
discriminatie znw. desko. doorn znw. maka.
discrimineren ww. desko. doornachtig bw. makamaka.
distribueren ww. prati. doornstruik znw. makabon; makamaka.
district znw. distrikti. doorstaan ww. psa3.
districtshoofd znw. komsarsi. doorstrepen ww. strepi.
dit aanw.vnw. disi. doorzoeken ww. sasi.
dobbelaar znw. kartaman. doos znw. dosu; blikken ~ tromu; kartonnen ~
dobber znw. korku. karton dosu, ZIE: karton.
dochter znw. umapikin.
dopen ww. dipi; dopu1; zich laten ~ teki dopu.
document znw. papira.
dorp znw. dorpu; kondre; pranasi; Bosneger ~
dode znw. dedeman; dedesma; dedewan.
dyuka kondre; Indianen~ ingi kondre.
doden ww. kiri. dorpel znw. dromofo.
dodenrijk znw. dedekondre. dorpsleider znw. basya.
dodewake znw. dede-oso. dorst znw. dreineki; dreiwatra; ~ hebben neki drei,
doek znw. duku; krosi; brood~ brededuku; thee~ ZIE: dreineki; watra kiri, ZIE: watra.
pret'duku.
dove znw. dofuman.
doel znw. marki.
doven ww. kiri.
doelpunt maken ww. lai a bal, ZIE: lai1.
dozijn znw. dosen.
doen ww. du; poti; sani.
draad znw. titei.
dok znw. broki.
draagmand znw. baskita.
doks (SN) znw. doksi.
draagmier znw. prasoromira; siseimira.
dokter znw. datra; dresiman. draaien ww. drai.
dolboord znw. botolanki. draaierig bnw. waiwai1; znw. drai-ede.
dolfijn, Guyana~ znw. profosu.
draaikolk znw. draikolku.
dolk znw. dolku.
draaistoel znw. draisturu.
dollar znw. dala.
dragen ww. tyari.
dom bnw. babaw; don.
drager znw. syowman.
dominee znw. domri; werk van een ~ domriwroko.
dralen ww. draidrai.
domkop znw. donman.
drank znw. dringi; gegiste ~ kasiri; sterke ~ bita;
domoor znw. donkaw; donman.
sopi; soort: podosiri.
donder znw. dondru. drankliefhebber znw. sopiman.
donderdag znw. fodewroko. drassig bnw. patyapatya.
donderen ww. dondru. drek znw. kaka1; kunkun.
donker bnw. dungru; znw. dungru; ~ maken drempel znw. dromofo; drompu.
dungru.
drie telw. dri.
dood bnw. dede1; bw. kiri; de ~ dede1; ~ zijn driepoot znw. drifutu.
draibere.
driftig bnw. faya-ati.
doodskist znw. dedekisi. drijftol znw. tonki.
doodskop znw. dede-ede. drijven ww. dribi.
doodstraf znw. dedestrafu. drijver znw. korku.
doodsuur znw. dedeyuru. dringen ww. kwinsi; erin ~ kwinsi go na ini.
doof bnw. dofu; iemand die ~ is znw. dofuman. dringend bw. trangatranga.
doop znw. dopu1. drinkebroer znw. sopiman.
doopdienst znw. dopukerki. drinken ww. dringi.
doopfeest znw. dopu-oso. drinkglas znw. grasi1.
door voorz. abra; ~ en ~ dorodoro2. droesem znw. sakasaka.
doorboorde bnw. boro1. droevig bnw. sari1; bw. sari1.
doorboren ww. boro psa. droge tijd znw. dreiten.
drogen elkaar

drogen onoverg.ww. drei. duisternis znw. dungru.


dromen ww. dren. Duits znw. Doisri1; Doisritongo.
dronkaard znw. drunguman; sopiman. Duitser znw. Doisri1.
dronken bnw. banti3; drungu; hei1. Duitsland znw. Doisrikondre.
droog bnw. drei. duivel znw. didibri; kruktuman; a ogriwan, ZIE:
droom znw. dren. ogriwan.
drugsverslaafde znw. dyonki. duizeligheid znw. drai-ede.
druif znw. droifi; koelie~ dyamu; kulidroifi. duizend telw. dusun; ~ dollar doi2.
druipen ww. dropu. duizenden telw. dusundusun.
druiper znw. droipi. duizendpoot znw. lusumbe.
druk maken, zich ~ ww. bada. dumpen ww. dompu.
drukken ww. kwinsi; masi. dun bnw. fin'fini; fini; plata; watra.
drukte znw. opo-opo; wunyuwunyu. durf znw. dek'ati.
druktemaker znw. lawkrabu. durven ww. dorfu; gersi; prefuru.
druppel znw. dropu. dus vw. so.
druppelen ww. dropu. dutten ww. dyonko.
dubbel bnw. dobru. duur bnw. diri; bw. diri; ~ betaalde dir'diri.
dubbelloops geweer znw. tumofo gon. duwen ww. buku3; kwinsi; pusu; syobu; trusu;
dubbeltje znw. doni. (meerdere malen) syobusyobu.
duidelijk bw. krin; ~ maken broko na pikinmoni, dwaas bnw. lawlaw.
ZIE: pikinmoni.
dwars zitten ww. dangra.
duif znw. doifi.
dweil znw. dweiri.
duiken ww. dòk; dukrun. dweilen ww. dweiri.
duiker znw. kokro. dwergbisschop (vogel) znw. pikolet.
duim znw. bigidoi; doi1. dwingen ww. dwengi.
duimstok znw. doitiki; markitiki.
duister bnw. dangra.

E -e
eb znw. falawatra. eerlijk bw. trutru.
ebben ww. fala2. eerst(e) znw. fosiwan; rangtelw. fosi.
echt bnw. dyadya; trutru; bw. fu tru, ZIE: tru. eetwaar znw. nyansani.
echter bw. nomo; vw. ma2. eeuwig bnw. têgo; voor ~ fu têgo.
echtgenoot znw. man1; masra.
eeuwigheid, in ~ bw. fu têgo, ZIE: têgo.
echtgenote znw. frow; trowfrow; uma; wefi.
egaliseren ww. plata.
eczeem znw. kraskrasi. ei znw. eksi.
eed znw. sweri1; ~ afleggen sweri1. eierkoek znw. eksikuku; keksi.
eekhoorn, Surinaamse ~ znw. bonboni; letyan.
eierschaal znw. eksibuba.
eelt znw. lekdoru.
eigen bnw. eigi.
een lidw. wan2; telw. wan1.
eigenaar znw. eiginari.
één voor één bw. wan wan; wan fru wan, ZIE: fru.
eigenschap znw. fasi1.
eend znw. doksi; loop~ kwakwa; muskus~
eigenwijs bnw. sabiso.
bus'doksi; doksi; zwartbuikboom~ skurki.
eiland znw. eilanti; rivier~ tabiki.
eenheid vormen ww. bondru kon na wan, ZIE:
einde znw. kba; ten ~ lopen klari.
bondru; meki wan kofu, ZIE: kofu.
eindigen onoverg.ww. stotu2; ww. kba.
eenkamerwoning znw. kamra-oso.
eindstreep znw. marki.
eenmaal bw. wan ten, ZIE: ten.
eiwit (van rauw ei) znw. eksiloli.
eens bw. wan dei, ZIE: dei; wan leisi, ZIE: leisi2; wan ejaculeren ww. spoiti.
ten, ZIE: ten.
el znw. yari2.
eens zijn ww. agri.
electriciteit znw. faya2.
eensklaps bw. wantron so, ZIE: wantron.
elephantiasis znw. bigifutu1; bimba.
eenvoudig bnw. lawlaw; makriki.
elf telw. erfu.
eer znw. grani.
elk onbep.vnw. ala; ibri; op ~ moment iniwan ten,
eerbied znw. lespeki; sakafasi.
ZIE: ten.
eerder bw. fos'fosi; fosten.
elkaar vnw. makandra; wederk.vnw. densrefi;
eergisteren bw. tra esde, ZIE: esde.
unsrefi; wisrefi.
elkeen furunkel

elkeen znw. ibriwan.


ergeren ww. bada; zich ~ nyan en niri, ZIE: niri; hari
elleboog znw. bak'anu. neki titei, ZIE: titei.
ellemaat znw. doitiki; markitiki. erna bw. bakaten.
ellendeling znw. sakasaka. ernstig bnw. seryusu; bw. trangatranga; niet ~
emancipatiedag znw. ketikoti; manspasi. preiprei.
emmer znw. embre. ervaren ww. ondrofeni.
en vw. èn; nanga. ervaring znw. ondrofeni.
-e(n) vnw. wan3. erwt znw. pesi; gele ~ geri pesi; groene ~ grun pesi.
Engels znw. Ingristongo; Westindisch ~ Bedyan. eten ww. nyan; znw. nyanyan; dagelijks ~ deibrede;
Engelssprekende znw. Ingrisman. te ~ geven gi nyanyan, ZIE: nyanyan.
enig(e) bnw. enkri; wan1; wanwan. etensbord znw. preti.
enkel znw. aifutu. Evangelische Broedergemeente znw.
enkel(e) bnw. enkri; wanwan; telw. wantu. Anitrikerki; lid van de ~ Anitri.
enorm bw. grontapu. even bw. pikinso.
enz. kar'kon. evenals vw. soleki fa, ZIE: soleki.
epilepsie znw. stoipi-siki. eveneens bw. owktu; tu2; vw. sosrefi.
-er bw. moro; ~ dan (moro) ... moro. excuseer tussenw. pardon.
eren ww. gi grani, ZIE: grani. experiment znw. ondrosuku.
erf znw. doti1; dyari; prasi1; achter~ bakadyari. experimenteren ww. ondrosuku.
erfwoning znw. nengre-oso; prasi-oso. expert znw. sabiman.
erg bw. bun; furu; grontapu; sote. extraatje znw. bakafinga1; baksis.
ergens bw. wan presi, ZIE: presi. ezel znw. buriki.
ezelskar znw. buriki wagi.

F -f
faecaliën opruimingsdienst znw. bronbere.
flarden znw. pis'pisi1; aan ~ frodyadya; prit'priti;
fakkel znw. frambo. aan ~ scheuren franya.
familie znw. famiri; oso; verwante ~ berefamiri.
flauw bnw. flaw; ~ hangen flaw.
familiebericht znw. dedeboskopu.
flauwvallen ww. fadon flaw, ZIE: flaw.
familielid znw. famiri; famiriman. fles znw. batra; dyogo.
familienaam znw. bakanen. fleskalebas znw. pu.
fanatiek bnw. fayafaya. flink bnw. bun; bw. bun.
fantaseren ww. gersi. flirten ww. freiri.
faraomier znw. sukrumira.
floret znw. deigri.
fayalobi (heester) znw. fayalobi.
fluisteren ww. syusyu.
feest znw. fesa; konfriyari; opo-opo; ~ vieren prisiri; fluit znw. froiti.
meki prisiri, ZIE: prisiri.
fluiten ww. froiti.
feestdag znw. fesadei.
foetus znw. bere1.
feestmaal znw. tafra.
fonds znw. fonsu.
feite, maar in ~ vw. ala dati.
fonkelnieuw bnw. nyunyun.
fel bnw. faya1; krasi2; pepre.
fontanel znw. bropresi.
felicitatie znw. fersteri.
fooi krijgen ww. feni wan beti, ZIE: beti.
feliciteren ww. fersteri.
foppen ww. kori.
fermenteren ww. kari dyesi, ZIE: dyesi.
fors gebouwd bnw. hipsi; kankan3.
fetisj znw. wisi.
foto znw. fowtow; prenki; röntgen~ fowtow.
fiets znw. baisigri.
fout znw. fowtu.
figuur znw. skin.
framboesia znw. yasi.
fijn bnw, bw. fini; ~ vinden prisiri.
framboesialijder znw. yasiman.
fijt znw. setkoiri.
franje znw. franya.
filaria znw. bigifutu1; bimba; bubu1.
Frankrijk znw. Franskondre.
film znw. kino.
Frans Guyana znw. Frans'sei.
financiële zaken znw. monitori.
Franssprekende znw. fransman.
flambouw znw. frambo.
Frederik de Dood znw. Fedi.
flank znw. sei; seibere.
fundering znw. fundamenti.
flard znw. pisi1.
furunkel znw. butsweri.
gaan gemberstroop

G - g
gaan ww. go; achteruit~ go na baka, ZIE: baka3; geesten bezweren ww. bonu.
mee~ kon go, ZIE: kon; op stap ~ go na doro, ZIE: geestenmaaltijd znw. yorkatafra.
doro1; terug~ go baka, ZIE: baka3.
geestesziekte znw. nengresiki.
gaar bnw. gari1; kba; klari; ~ koken gari1. gefluister znw. syusyu.
gammel bnw. brokobroko; swaki. gegons znw. wunwun1.
gans znw. gansi. gehaaid bnw. haira.
garanderen ww. gi dyaranti, ZIE: dyaranti. geheel bnw. heri; in zijn ~ her'heri1.
garantie znw. dyaranti. geheim znw. kibritori; in'bere tori, ZIE: in'bere.
garnaal znw. sarasara. geheimzinnig bnw. dip'bere.
gast znw. fisiti. gehoorzamen ww. arki.
gat znw. olo. gehuil znw. krei.
gaten, veel ~ znw. olo-olo; vol ~ olo-olo. gehuwd bnw. trow.
gauw bw. esi; heel ~ her'esi. geil bnw. krasi2.
gebabbel znw. tak'taki. geit znw. krabita.
gebak znw. kuku1; soorten: eksikuku; fiadu; keksi.
gek bnw. law; tyepi; ~ persoon lawman; voor de ~
gebarsten bnw. baster.
houden dyote; kisi2; kori; rei2; ori na spotu,
gebed znw. begi2.
ZIE: spotu.
gebergte znw. bergipresi.
gekibbel znw. kos'kosi1; krut'krutu.
gebeuren ww. psa1.
gekkenhuis znw. lawman-oso.
gebied znw. kontren.
gekko znw. kamrawenke; knolstaart~
gebit znw. tifi; kunst~ tifi. kwakwasneki.
gebocheld bnw. bokru. geklets znw. tak'taki.
gebod znw. komanderi. gekneusd bnw. masi.
geboeid bnw. buibui. gekonfijte vruchten znw. stof'sani.
gebogen bnw. beni. gekreukt bnw. kroiki1.
geboord bnw. boro1. gekreun znw. dyeme.
geboren zijn ww. gebore. gelach znw. lafu.
gebouw achtervg. -oso. geladen bnw. span.
gebrek znw. pina1. geld znw. duku; moni; sensi1; klein~ pikinsensi; ~
gebrekkig bnw. malengri. verdienen wroko moni; vreemd ~ dorosei
gebroken bnw. broko1; brokobroko; (v.e. draad of moni.
touw) koti1. geldboom znw. monibon.
gebruiken ww. fasi2; kebroiki; nyan. gelden ww. teri.
gecompliceerd bnw. frekti; fromu. geldzak znw. monisaka.
gedachte znw. denki; prakseri. gele koorts znw. gerikorsu.
gedetineerde znw. straf'man. geleden bw. di psa, ZIE: psa2; kort ~ didyonsro.
gedicht znw. powema. geleerde znw. bradi-edeman; koniman; leriman;
gedoopt zijn ww. dopu1. sabiman.
gedrongen gebouwd bnw. stampu2. gelegenheid znw. okasi; opo doro, ZIE: doro1.
geduld znw. pasensi. geleidelijk bw. safrisafri.
geel bnw. geri. geliefde znw. mi gudu, ZIE: gudu; lobiwan.
geelbagger (vis) znw. yarabaka. gelijk bnw. speri1; ~ hebben abi leti, ZIE: leti3; ~
geelbuikslang znw. reditere. maken plata.
geeldas znw. kanari1. gelijkenis znw. agersitori.
geelkoper znw. geri kopro. geloof znw. bribi.
geelzucht znw. gari2. geloven ww. bribi.
geen bw. no; ~ enkel no wan. gelovige znw. bribisma.
geenszins bw. kwet'kweti; tussenw. nono. geluk znw. koloku; ~ hebben abi krin skin, ZIE: skin.
geest znw. winti2; yeye; boze ~ ogriyeye; takrusani; gelukkig bnw. breiti; koloku; bw. switi.
takruyeye; persoonlijke ~ yeye; soorten: gemakkelijk bnw. makriki.
apuku; bakru; dyebri; dyodyo; edewinti; ingi; gemakzuchtig bnw. makriki.
kromantiwinti; leba; tigriwinti; yorka. gember znw. dyindya.
Geest, Heilige ~ znw. Santa Yeye. gemberstroop znw. dyindyabiri.
gemeen gieten

gemeen bnw. doti2; dyote; lagi; ogri; sakasaka; tòf; getal znw. nomru.
wiswasi.
getrouwd bnw. trow.
gemeenheid znw. takrufasi. getuige znw. kotoigi.
gemengd bnw. moksi. getuigen ww. kotoigi.
gemengdbloedig bnw. basra. getuigschrift znw. skoropapira.
gemengdbloedige znw. dogla; malata; sambo. geur znw. smeri; onaangename ~ dampu; rauwe ~
genade znw. bun-ati. lala.
geneesheer znw. datra; dresiman. gevaarlijk bnw. kfalek; ogri.
geneesmiddel znw. dresi; magisch ~ obia. geval znw. tori.
genezen ww. betre. gevangene znw. straf'man.
genezer (priester) znw. bonuman; obiaman.
gevangenis znw. dungr'oso; straf'oso; in de ~ zijn
genieten ww. nyan.
de na strafu, ZIE: strafu; in de ~ zitten sidon
genoeg telw. nofo; sari2.
baka trarki, ZIE: trarki.
genoegdoening geven ww. sari2.
gevecht znw. feti; klein ongeregeld ~ fet'feti.
genoegen znw. bun; een ~ doen dropu en ai, ZIE: geven ww. gi1.
dropu.
geverfd bnw. ferfi.
gepeperd bnw. pepre.
gevlekt bnw. peni.
geperforeerd bnw. boro1.
gevlochten bnw. brei.
gepraat znw. tak'taki.
gevoel znw. firi.
geraamte znw. dedebonyo. gevolgen hebben ww. abi tere, ZIE: tere.
gerecht (eten) znw. nyanyan; gemengd ~ gevouwen bnw. fow.
moksipatu; soorten: anitriberi; brafu;
geweer znw. gon; ontigon; dubbelloops ~ tumofo
broinbonki; lumpia; moksi-aleisi; nasi; pon;
gon; machine~ dagadaga.
supu; telo.
geweldadig bnw. dyango.
gerecht (rechtbank) znw. krutu. geweldenaar znw. dyangoman.
gereed bnw. klari; bw. klar'klari. geweldig bnw. kfalek; bw. grontapu; kfalek.
gereedschap znw. wrokosani. gewend zijn ww. gwenti; lobi1.
gerimpeld bnw. ploiploi. geweten znw. konsensi.
geringschatten ww. tyari dor'ai, ZIE: dor'ai. gewetens wroeging znw. konsensi fonfon.
geringschatting znw. dor'ai. geweven bnw. brei.
gerinkel znw. krinkrin2. gewicht znw. pontu; wegi.
geroezemoes znw. wunwun1; wunyuwunyu. gewichtheffen, aan ~ doen ww. opo isri, ZIE: isri1.
gerookt bnw. smoko; (v. vis) brabakoto. gewichtig bnw. heihei.
geroosterd (vlees) bnw. brabakoto. gewiekst bnw. haira.
gerst znw. groto. gewoonte znw. gwenti.
gerucht znw. mofokoranti. gewricht znw. skrufu2; (van knie of been) komki.
geruchtenmolen znw. mofokoranti. gezag znw. makti.
gerustgesteld bnw. ati sidon, ZIE: ati1. gezang znw. singi.
geruzie znw. fet'feti. gezegend bnw. blesi.
geschenk znw. kado; presenti. gezellig bnw. sukru; bw. switi; ~ zijn tyari fatu, ZIE:
gescheurd bnw. frodyadya; priti; prit'priti. fatu2.
geschreeuw znw. babari. gezicht znw. fesi1; ~ betrekken masi fesi, ZIE: masi;
geschreven zijn ww. skrifi. een boos ~ zetten swa en fesi.
geschrokken zijn onoverg.ww. skreki1. gezin znw. famiri; oso.
geslacht znw. rutu. gezond bw. gesontu.
geslachtsdeel znw. mannelijk ~ manpresi; gezondheidsdienst, inspecteur v.d. ~ znw.
vrouwelijk ~ umapresi. kakalaka-skowtu.
gesloten bnw. tapu1. gezouten bnw. ~ rijst sowt'aleisi; ~ vis sowt'fisi.
gesneden zijn ww. koti1. gezwel znw. sweri2.
gesp znw. dyepsi. gezwollen bnw. deki; sweri2.
gespannen bnw. kaka2. gier znw. tingifowru; soorten: blaka-ede tingifowru;
gespierd bnw. dobru. geri-ede tingifowru; granman-tingifowru; redi-
gespikkeld bnw. peni. ede tingifowru.
gesteven bnw. stesre. gierig bnw. bowtu4; gridi; knopo; kundu3; sroiti; ~
gestoofd bnw. stofu.
zijn kundu3.
gestorvene znw. dede1. gierigaard znw. gridiman.
gestrafte znw. straf'man.
gierigheid znw. gridifasi.
gestreept bnw. strepi; strepistrepi. gieten ww. kanti.
ginds gymnastiekschoen

ginds bw. yanda. grap znw. fatu2; komedi; spotu; voor de ~ preiprei.
gist znw. dyesi. grappen maken ww. prati fatu, ZIE: fatu2.
gisten ww. kari dyesi, ZIE: dyesi. grappenmaker znw. komediman; spotuman.
gisteren bw. esde. grappig verhaal znw. lafutori.
glad bnw. grati. gras znw. grasi2;. hoog ~ gras'grasi; soorten:
gladstrijken ww. grat'grati; grati. babun-nefi2; buskutugrasi; mangrasi; paragrasi.
glanzend bnw. brenki. grasluis znw. patataloso.
glas znw. grasi1. gratie, uit de ~ vallen ww. en dyakti teki faya, ZIE:
glasscherven znw. brokobatra. dyakti.
glibberig bnw. loli. gratis bw. kado; fu soso, ZIE: soso.
glimlach znw. lafufesi. graven ww. diki; diki skopu, ZIE: skopu2; kuil ~
glimlachen ww. lafu. krabu wan olo, ZIE: olo.
glimmend bnw. brenki. grazig bnw. gras'grasi.
glimworm znw. fayaworon1. grendel znw. greni.
gloednieuw bnw. nyunyun. grendelen ww. greni.
gloeiend bnw. faya1. gretig bnw. gridi.
gloeilamp znw. lampu; per. grietjebie (vogel) znw. grikibi.
God znw. Gado; Masra Gado. grijns znw. pir'tifi.
god znw. gado. grijnzen ww. piri tifi, ZIE: tifi.
godheid znw. gado. grijpen ww. bowtu5; grabu.
godin v.d. aarde znw. Aisa; gronmama. grijsaard znw. granisma.
goean (vogel) znw. witkop ~ wet'ede-marai. grison (dier) znw. weti-aira.
goed bnw. bun; fiti; bw. bun; heel ~ bunbun; ~ en groeien ww. gro; hari watra, ZIE: watra.
wel bunbun; ~ gaan drai. groen bnw. grun.
goedaardig bnw. bun-ati. groente znw. gruntu; soorten: amsoi; antruwa;
goedaardigheid znw. bun-ati. bitawiwiri; dagublat; gomawiwiri; gropesi;
goedemorgen tussenw. morgu. kailan; kaisoi; klarun; kowsbanti; paksoi;
goedenacht tussenw. kuneti. sopropo; supuwiwiri; tayawiwiri.
goedenavond tussenw. kuneti; nafun. groep znw. grupu; ~ mensen bosu.
goedheid znw. bunfasi. groet znw. odi.
goedkoop bnw. bunkopu. groeten ww. taki odi, ZIE: odi.
golf znw. skwala. groeve znw. grebi-olo.
goochelaar znw. tofruman. grof bnw. grofu.
goochelen ww. tofru. grond znw. doti1; gron.
gooien ww. fringi; iti; weg~ iti trowe. grondbeginsel znw. fos'fosi sani, ZIE: fos'fosi.
goot znw. gotro. grondduif znw. stondoifi; stonka; grijsvoorhoofd ~
gordeldier znw. kapasi; naaktstaart ~ pikinkapasi; paskadoifi; roestbruine ~
reuzen~ granman-kapasi; bepaald soort: paskadoifi. groot bnw. bigi; bun; grofu;
makakapasi. hipsi; kfalek. grootbrengen ww. kweki.
gordijn znw. garden; yarsin. grootmoeder znw. granmama; oma.
gort znw. groto. grootspraak znw. bigitaki.
goud znw. gowtu; ~ winnen wroko gowtu. grootspreken ww. skepi.
gouddelver znw. gowt'man. grootvader znw. granpapa; opa.
gouden bnw. gowtu; ~ munt gowt'moni; ~ sieraden grot znw. bergi-olo.
gowt'sani. grote voorvg. gran-2; znw. bigiwan.
goudhaas znw. konkoni. guitaar znw. gitara.
goudsmid znw. gowt'smeti. gujave znw. guyaba.
gouvernement znw. lanti. gulden znw. golu.
gouverneur znw. granman; residentie van ~ gulzig bnw. gridi.
granman-oso. gulzigaard znw. gridiman; nyanman.
graaien ww. grabu. gulzigheid znw. gridifasi.
graat znw. fis'bonyo. gunstig bnw. bun.
graf znw. grebi. Guyana znw. Gayana.
grafsteen znw. grebiston. Guyanees znw. Gayanaman.
gram znw. gran1. gymnastiekschoen znw. pata.
granaatappel znw. granaki-apra.
granaatappelboom znw. granakibon.
haai hersens

H - h
haai znw. sarki. haring (in pekel) znw. elen.
haak znw. aka1; stok met een ~ akatiki. hark znw. har'hari; krab'krabu1; prasi sisibi, ZIE:
haan znw. kakafowru. sisibi.
haar bez.vnw. en; pers.vnw. en. harken ww. har'hari.
haar (van mens en dier) znw. wiwiri; kroes~ krusu harpijarend znw. gonini.
wiwiri; krul~ kroru wiwiri; sluik ~ grati wiwiri.
hars znw. bontara.
haarfijn bw. fin'fini. hart znw. ati1; gerust ~ kowru-ati.
haarroos znw. wetweti1. hartstochtelijk bnw. ogri-ati; bw. fayafaya.
haarspeld znw. blakapina. haten ww. no man si na ai, ZIE: ai1.
haarvet znw. fatu1. haveloos bnw. frodyadya; prit'priti.
haas znw. Surinaamse ~ hei2; water~ kapuwa; haven znw. broki; lanpresi.
watra-agu.
hebben ww. abi.
haasten ww. feti; zich ~ haswa. hebberig bnw. gridi.
hagedis znw. lagadisa; reuzen ~ sapakara; soorten: hebzucht znw. bigi-ai; gridifasi.
kamrawenke; waiwai-anu.
hebzuchtig bnw. gridi; ~ zijn bakru; haira tapu, ZIE:
hagel (munitie) znw. agra.
haira.
hagelkorrel znw. panya-agra.
heden bw. tide.
hak znw. tyapu; gebruik v.e. ~ ww. tyapu.
hedenmiddag bw. dibakadina.
haken, vast~ ww. aka1.
heel bnw. heri; bw. her'heri1; heri.
halen ww. psa4; go teki, ZIE: teki; bij elkaar ~ hari
heengaan ww. gwe.
kon na wan, ZIE: kon na wan; uit elkaar ~ lusu.
heer znw. masra.
half telw. afu.
heerlijk bnw. switi.
halfgaar bnw. kruwakruwa.
heet bnw. faya1; krasi2; ~ worden hati1.
halfzacht bnw. trangatranga.
heftig bw. fayafaya.
hallo tussenw. ei.
heilig bnw. santa.
hals znw. neki; ondroneki.
Heilige Geest znw. Santa Yeye.
halsketting znw. keti.
heimelijk bw. kibrifasi.
halsopening znw. neki-olo.
hekel, een ~ hebben aan ww. fuga.
halsstarrig bw. tranga-ede.
heks znw. wisiman.
halswender (schildpad) znw. kron-neki; skoifineki.
hel znw. didibrikondre; hel.
halve cent znw. af'sensi.
helder bnw. krin; bw. srapu.
halverwege bw. af'pasi.
heldhaftig bnw. tòf.
ham znw. ameti.
heleboel bnw. her'ipi; lo4.
hamer znw. ambra.
helft telw. afu.
hameren ww. temre.
helm znw. fet'musu; tropen~ kork'ati.
hand znw. anu1; (van banaan) anu1.
helpen ww. helpi; yepi; een handje ~ yepi wan anu,
handboei znw. bui.
ZIE: anu1; iemand uit de nood ~ puru.
handboeien, met ~ om bnw. buibui.
helper znw. bakaman.
handelaar znw. seriman; wenkriman.
hem pers.vnw. en.
handelen ww. du; bliksemsnel ~ flèi.
hemd znw. empi.
handelsbank znw. bangi3.
hemel znw. Gadokondre; heimel; loktu.
handen, in de ~ klappen ww. klapu ini den anu,
hemoglobinegehalte znw. sali.
ZIE: anu1.
hen1 znw. fowru.
handjevol znw. anu1.
hen2 pers.vnw. den1.
handpalm znw. ini-anu.
hengel znw. uku2; ukutiki.
hangen ww. anga1; scheef ~ anga go na wan sei.
hengelen ww. uku2.
hangerig zijn ww. anga-anga.
herder znw. skapuman.
hangmat znw. amaka.
Here God znw. Masra Gado, ZIE: gado.
hapje znw. mofo.
herhaaldelijk bw. moro nanga moro, ZIE: moro.
hard bnw. tranga; bw. tranga; een beetje ~
herhalen ww. taki baka, ZIE: taki1.
trangatranga.
herinneren overg.ww. memre1; zich ~ memre1.
harder (vis) znw. kweriman; prasi2.
herkomst znw. rutu.
hardleers bw. tranga-ede.
Hernhutter znw. Anitri.
hardlopen ww. lon.
hersens znw. edetonton.
herstellen huishoudelijke artikelen

herstellen ww. meki. honingbij znw. oni; onifrei.


hert znw. dia; savanne~ sabanadia; strand~
hoofd znw. ede; achter~ baka-ede; voor~ fes'ede;
sabanadia.
zijkant van ~ sei-ede; het ~ kaalscheren piri
hertevlees znw. diameti.
ede, ZIE: ede.
het1 lidw. a2; da; den2.
hoofddoek znw. anyisa.
het2 pers.vnw. a1; en.
hoofdeind(e) znw. edesei.
heten onoverg.ww. nen.
hoofdgeest znw. edewinti.
hetzelfde bnw. wan1.
hoofdhaar znw. edewiwiri.
heuvel znw. bergi2.
hoofdkussen znw. kunsu.
heuvelachtig bnw. bergibergi.
hoofdluis znw. loso.
hibiscus znw. angalampu.
hoofdman znw. kapten.
hiel znw. bakafutu; baka-iri; iri.
hoofdpersoon znw. edeman.
hier bw. dya; dyaso; ~ naartoe dis' sei, ZIE: sei.
hoofdpijn znw. ed'ati.
high bnw. hei1.
hoofdstad znw. mamafoto.
hij pers.vnw. a1; en.
hoog bnw. hei1.
hijsen ww. heisi.
hooggeplaatst bnw. heihei.
hik znw. tikotiko.
hoogkijker (vis) znw. kutai.
hinderlijk bnw. wer'ede.
hoogmoed znw. bigifasi; bigimemre; heimemre.
Hindoestaan znw. Hindustani.
hoogmoedig bnw. bigimemre; hei1; ~ zijn abi
Hindoestaanse bnw. Hindustani.
bigimemre; abi heimemre, ZIE: heimemre.
Hindoestaanse man znw. babun2; kuliman.
hoogtij bnw. frudu; znw. fruduwatra.
hinkelbaan znw. dyompofutu.
hoop1 znw. ipi.
hinkelen ww. dyompo tapu wan futu, ZIE: dyompo1.
hoop2 znw. howpu.
hinkelspel znw. dyompofutu. hoor! tussenw. baya; yèrè.
hinken ww. dompu. hopen ww. howpu.
hobbelstoel znw. boboisturu. horen ww. tutu; yere1.
hoe bw. fa1; o2; vrag.vnw. fa1; ~ dan ook fa a no fa; horloge znw. oloisi.
~ laat olati.
houdbaar zijn ww. ori.
hoed znw. ati2; vilten ~ banalew.
houden ww. ori; achter~ of tegen~ dyam; ori; ori
hoek znw. uku1.
na baka, ZIE: baka3; vast~ ori; weer~ ori na
hoektand znw. aitifi; ukutifi.
baka.
hoelang bw. olanga; omeni langa, ZIE: omeni.
houden van ww. lobi1.
hoepel znw. upru.
hout znw. udu; dik stuk ~ bowtu3.
hoer znw. huru; motyo; yayo-uma.
houtbij znw. wunwun2.
hoera tussenw. urei.
houtboorder (SN) znw. uduloso.
hoereerder znw. huruman; yayoman.
houten bnw. udu; ~ vat znw. udubari; ~ zitbank
hoerengedrag znw. motyolibi. udubangi.
hoerenloper znw. yayoman. houtluis (SN) znw. uduloso.
hoerentent znw. motyokampu; motyotenti. houtskool znw. krofaya.
hoereren ww. huru; motyo. houtskoolpot znw. korpatu.
hoererij znw. hurulibi; yayolibi. houtsoort znw. wana.
hoest znw. kosokoso. houwer znw. owru2.
hoestdrank znw. kosodresi. hovaardig bnw. bigimemre.
hoesten ww. koso; veel ~ kosokoso. hovaardij znw. bigifasi; bigimemre.
hoeveel telw. omeni. huichelaar znw. awaridomri; hoigriman.
hoewel vw. aladi; awinsi fa, ZIE: awinsi; fa a no fa. huichelen ww. hoigri.
hof znw. dyari; het ~ maken suku. huid znw. buba; skin.
hok znw. pen2. huidvlekken znw. piriskin.
hokko (vogel) znw. zwarte ~ powisi. huidvraat znw. gwasi.
Hollands, op zijn bw. bakra fasi, ZIE: bakra. huig znw. pikintongo.
hollen ww. lon. huilen ww. krei; hard ~ gi tongo, ZIE: tongo; vaak
hond znw. dagu; bijtende ~ kras'dagu; jacht~ en veel ~ ww. stowtu.
ontidagu. huilerig ww. stowtu.
hondenluis znw. daguloso. huis znw. kampu; oso; leeg ~ opo oso.
honderd telw. hondro; ~ dollar barki2; planga2. huisbaas znw. eiginari.
honger znw. angri1; angribere. huisgenoot znw. ososma.
hongersnood znw. angri1; angriten. huishond znw. dagu.
honing znw. oni. huishoudelijk werk znw. osowroko.
huishoudelijke artikelen znw. ini-oso sani.
huishouden jacht

huishouden znw. oso. hun vnw. den1.


huishuur znw. osoyuru; yuru2; yuru-oso. huren ww. yuru2.
huisje znw. afdaki. hut znw. kampu.
huiskat znw. puspusi. hutje znw. pinakampu.
huiskleren znw. osokrosi. huur znw. yuru2.
huismiddel znw. osodresi. huurhuis znw. yuru-oso.
huiswinterkoning znw. gadofowru; gadotyo; huwelijk znw. trow.
tyotyofowru. huwelijksleven znw. trowlibi.
huiveren ww. gro skin, ZIE: skin.
huwen ww. trow.
hulp znw. yepi; roep om ~ tussenw. wai2.

I-i
ibis, rode ~ znw. flamingo; korikori. influisteren ww. konkru.
idee znw. denki; prakseri. ingang (naar achtererf) znw. nengredoro.
idioot znw. lawman. ingewanden znw. bere2; in'bere.
ieder onbep.vnw. ala; ~ afzonderlijk ibriwan; een ~ ingewikkeld bnw. dangra; frekti; fromu.
iniwan sma, ZIE: sma.
ingrediënt znw. wrokosani.
iedere keer vw. solanga. inhouden ww. koti1.
iedereen onbep.vnw. alamala; ala sma, ibri sma, ZIE: injecteren ww. spoiti; naki spoiti.
sma.
injectie znw. spoiti; ~ geven naki spoiti; ~ krijgen
iets onbep.vnw. wan sani, ZIE: sani; ~ goeds bun.
teki spoiti.
ijlings bw. es'esi. injectiespuit znw. spoiti.
ijskast znw. ijskasi. inkepen ww. tyepi.
ijsvogel znw. fis'man2. inkeping znw. tyepi.
ijverig bnw. fayafaya. inkepingen, met veel ~ bnw. tyep'tyepi.
ijzer znw. isri1. inkerven ww. tyerfi.
ijzeren bnw. isri1. inkorten ww. syatu.
ik pers.vnw. mi. inkt znw. enki.
immers bw. esko. inktfles znw. enkibatra.
immoraliteit znw. motyolibi. inktpot znw. enkipatu.
immoreel bnw. wakawaka. inktvlek znw. enkiflaka.
in voorz. ini; te1. inladen ww. lai1.
inademen ww. hari bro, ZIE: bro. inmiddels bw. a srefi pisten dati, ZIE: pisten.
inbeelding znw. ferberde; ferberdesiki. inpakken ww. domru.
inbegrepen vw. sosrefi. insectenlarve znw. woron.
inclusief vw. sosrefi. insekticide, vloeibare ~ znw. flit.
indeuken ww. masi. insluipen ww. boro2.
Indiaan znw. ingi. inspekteur znw. inspektoro.
Indiaans bnw. ingi. inspuiten ww. spoiti.
Indiaanse bacove znw. ingibakba. insteken ww. sutu3.
Indiaanse geest znw. ingi. instoppen ww. sutu3; trusu.
Indianendorp znw. ingi kondre. instrueren ww. skoro.
Indianentaal znw. ingi tongo. intelligent bnw. ede krasi, ZIE: krasi1; srapu.
indien vw. efu. invalide znw. malengrisma.
indigoslang znw. konkonisneki; kruyaraman. invalide maken ww. malengri.
indoen ww. poti. invetten ww. fatu1.
indrogen ww. hari watra, ZIE: watra. inwrijven ww. lobi2; wrifi.
indruppelen ww. dropu. inzien ww. kon si, ZIE: si.
inenten ww. spoiti.

J - j
ja tussenw. ai3; iya; vw. iya. jaarwisseling znw. yari1.
jaar znw. yari1; begin van het ~ bakayari; einde jacarinavink (vogel) znw. srio.
van het ~ mofoyari; volgend ~ bw. tra yari.
jacht znw. onti.
jachtgeweer karperzalm

jachtgeweer znw. ontigon. jij pers.vnw. yu.


jachthond znw. ontidagu. jokken ww. yoku.
jagen ww. onti. jong bnw. pikin1; yongu; (v.e. dier) znw. pikin2;
jager znw. ontiman. heel ~ bnw. watra.
jaguar znw. penitigri; tigri1. jongedame znw. pikinmisi.
jaloers bnw. dyarusu; ~ zijn dyarusu; abi bigi-ai, jongeheer znw. pikinmasra.
ZIE: bigi-ai.
jongeman znw. yonguboi; yonkuman.
jaloersheid znw. mandimandi. jongen znw. boi; manpikin; yongu.
jaloezie1 znw. dyarusu; dyarusufasi. jongeren znw. yongusma; yonguwan.
jaloezie2 (zonnescherm) znw. yarsin. jongs, van ~ af aan bw. pikinpikin.
jarig zijn ww. friyari. Jood znw. Dyu.
jas znw. dyakti. jouw bez.vnw. yu.
Javaan znw. Yampaneisi. juffrouw znw. ifrow; pikinmisi.
Javaans bnw. Yampaneisi. juist bnw. bun; leti3; yoisti; bw. bun.
je pers.vnw. yu. jujube, Indische ~ znw. oleif.
jenever znw. yaneifri. jullie vnw. unu.
jengelen ww. stowtu. jurk znw. yapon; traditionele ~ koto.
jeugd znw. yongusma; yonguwan. jus znw. sowsu.
jeuk znw. kraskrasi. jutezak znw. seirisaka.
jeuken ww. beti; krasi1.
jezelf wederk.vnw. yusrefi.

K-k
kaaiman znw. kaiman; bril~ wetberekaiman; kameraad znw. fisiti; kompe.
dwerg~ redikaiman; wigkop~ bergikaiman; kamizool znw. kamsoro.
zwarte ~ blakakaiman. kammen ww. kan3; eventjes ~ har'hari.
kaak znw. kakumbe. kampen ww. feti; tyari.
kaal bnw. krebi; kreb’ede; ~ worden piri.
kanaal znw. kanari2.
kaalhoofdig bnw. pir'ede. kanarie znw. kanari1.
kaalknippen ww. krebi. kandelaar znw. kandratiki1.
kaalkop znw. kreb’ede. kandij znw. sukrukandra.
kaalscheren ww. piri ede, ZIE: ede. kaneel znw. kaneri.
kaars znw. kandra. kanker znw. takruboi; takrusiki.
kaarsvet znw. kandrafatu. kano znw. kruyara.
kaart znw. land~ karta; speel~ karta. kanon znw. kanu.
kaartspel znw. kartaprei. kanonskogelboom znw. busikrabasi.
kaartspelen ww. prei karta, ZIE: karta.
kans znw. okasi.
kaartspeler znw. kartaman. kant znw. kanti; sei; seisei; andere ~ tra sei, ZIE: sei.
kaas znw. kasi1; Leidse ~ kombekasi.
kantelen ww. dompu; kanti.
kaaskorst znw. kas'buba.
kantoor znw. kantoro.
kabaal znw. babari. kaolien znw. pemba.
kadaver znw. dedeskin. kapitaal znw. gudu.
kaf znw. buba. kapitein znw. kapten.
kaft znw. kafti. kapmes znw. owru2.
kaften ww. kafti. kapokboom znw. kankantri.
kakelen ww. bari2. kapot bnw. broko1; ~ maken broko1.
kakkerlak znw. kakalaka. kappen ww. kapu.
kalebas znw. krabasi; uitgeholde ~ godo2.
kapseizen ww. kanti.
kalebasboom znw. krabasibon.
kapwond znw. kapu.
kalf znw. pikin kaw, ZIE: kaw1. karaf znw. karafu.
kalk znw. karki. Karaïb znw. Kribisi.
kalkoen znw. krakun. Karaïbs bnw. Kribisi; (taal) Kribisitongo.
kalm bnw. pî; bw. tiri1.
karamel znw. lonka.
kalmeren ww. saka en skafu, ZIE: skafu.
karavaan znw. krafana2.
kam znw. kankan1; (van banaan) anu1. karbouw znw. watrakaw.
kamer znw. kamra. karperzalm znw. sriba; wetfisi.
karton kleinkind

karton znw. karton.


kiekendief (vogel) znw. blauwe sperwer~
karwats znw. krawasi. langafutu-aka.
karwei znw. dyap; krawerki. kielrugslang znw. reditere.
karweitjes opknappen ww. naki dyap, ZIE: dyap.
kies znw. bakatifi; matatifi; tifi; gebroken ~ broko
kasgeld znw. kasmoni.
tifi; rotte ~ pori tifi.
kasjoema (vrucht) znw. kasyuma. kiespijn znw. tifi-ati.
kast znw. kasi2. kietelen ww. tigri2.
kat znw. puspusi. kiezen ww. teki; uit~ piki2.
katapult znw. syinsyart. kijken ww. luku; onvriendelijk ~ swa en fesi, ZIE:
katoen znw. katun. fesi1.
katoenboom znw. katunbon. kijven ww. krutu.
katoenen bnw. katun. kikker znw. dyompometi; todo; boom~ merkitodo;
katoenvogeltje znw. gotromotyo; katunfowru. gif~ tidetide; onkruid~ papitodo; paradoxale
kattekwaad znw. kwai. ~ tododyaki.
kattenoogslang znw. pina-owrukuku. kikkerkopschildpad znw. kron-neki; skoifineki.
kattig bnw. kaksi. kikkervisje znw. todobere.
katvis znw. grat'fisi; katfisi. kilogram znw. kilo.
kauwen ww. kaw2. kin znw. kakumbe.
kazerne znw. srudati kampu, ZIE: kampu; kind znw. pikin2; pikin-nengre; laatste ~ tap'bere
legrekampu.
pikin; pasgeboren ~ znw. nyunyun pikin;
keel znw. neki.
watrapikin.
keelgat znw. gorogoro; neki-olo. kinderen krijgen ww. meki pikin, ZIE: pikin2.
keer znw. leisi2; tron2; een ~ wan leisi; iedere ~ kindertje znw. krioro.
solanga; nog een ~ ete wan leisi; op een ~ wan kinderverzorgster znw. nene.
ten, ZIE: ten; volgende ~ tra leisi. kinderwagen znw. babywagi.
keizer znw. grankownu. kinds bnw. kensi; ~ worden kensi.
kennen ww. sabi. kip znw. fowru; osofowru; geroosterd ~ los'fowru;
kennis znw. koni; sabi. naakthals~ pir'neki.
kepen, van ~ voorzien ww. tyepi. kippeluis znw. fowruloso.
kerel znw. boi; kel. kippenhok znw. fowrukoi.
keren ww. drai kon baka, ZIE: drai. kippenslang znw. sapakarasneki.
kerf znw. tyepi. kippenvel znw. groskin; ergens ~ van krijgen gro
kerk znw. kerki; hoofd~ mamakerki. skin, ZIE: skin.
kerkbank znw. kerkibangi. kippevlees znw. fowrumeti.
kerkdienaar znw. dinari. kiskadie (vogel) znw. grote ~ grikibi.
kerkdienst znw. kerki; ~ houden ori kerki. kist znw. kisi1; kofru.
kerkganger znw. kerkiman; kerkisma. kittelen ww. tigri2.
kerkgebouw znw. kerk'oso. klaar bnw. gari1; kba; klari; bw. klar'klari; ~
kerkhof znw. berpe. wakker nanga krin ai, ZIE: ai1; ~ zijn kba.
kerklied znw. kerkisingi. klaarmaken ww. gari1; klari.
kerkuil znw. puspusi-owrukuku. klacht znw. kragi.
kermen ww. dyeme. klagen ww. krut'krutu; krutu; ~ (over) kragi.
kermis znw. konfriyari. klagerig bnw. krakeri.
kern znw. fini. klamp znw. krampu2.
kers znw. kersi; geribde ~ monkimonki-kersi. klap znw. klapu; een ~ geven klapu.
kerstdag(en) znw. Bedaki. klappen ww. klapu ini den anu, ZIE: anu1.
kerstfeest znw. Kresneti. klaroen znw. klarun.
kerven ww. tyerfi. klauw znw. nangra.
ketel znw. kapa; ketre. klederdracht znw. koto; Creoolse ~ kotomisi1.
ketenen ww. keti. kleding znw. krosi.
ketting znw. keti; soorten: botoketi; taratitei. kleermaker znw. kleriman; sneiri.
keuken znw. botri; kukru. klei znw. tokotoko; witte ~ pemba.
keukentafel znw. botritafra. kleiaarde znw. kleidoti.
keukentje znw. popkipatu. klein bnw. pikin1; smara; yosyosi; heel ~ nyofi;
kever znw. asege; actaeon ~ asege. nyoni; pikinpikin; totitoti.
kibbelen ww. feti; kos'kosi1; krut'krutu; strei; steeds kleine znw. pikinwan; ~ man lagiman; pikinman.
~ fet'feti. kleingeld znw. pikinmoni; pikinsensi.
kleinkind znw. granpikin; pikin pikin, ZIE: pikin2.
kleintje korjaal

kleintje znw. pikin2; yosyosi. koereiger znw. sabaku.


klem znw. krampu2. koespreeuw, grote ~ znw. karufowru.
kleptomanie znw. fufurubakru. koestal znw. kawpen.
kleren znw. krosi; osokrosi. koffer znw. kofru.
klerenkast znw. kros'kasi. koffie znw. fayawatra; kofi2.
klerenkist znw. kros'kisi. koffieplant znw. kofi2; kofibon.
kletsen ww. krutu; tak'taki. kogel znw. agra; bugru; kot'loto; kugru; lai2.
kletser znw. krutuman. kogellager znw. bugru.
kleur znw. kloru1. kok znw. boriman; koki.
kleuter znw. yosyosi. koken ww. bori; kuku2; opokuku; gaar ~ gari1.
kleuterschool znw. preiskoro; yosyosi-skoro. koker znw. kokro.
kleverig bnw. nat'nati; taratara; ~ maken taratara. kokosbast znw. krontobuba.
klieven ww. kweri. kokosbrood znw. krontobrede.
klikken ww. konkru. kokoskoek znw. krontokuku.
klimmen ww. kren. kokosmelk znw. krontomerki.
klimvogel znw. temreman2.
kokosnoot znw. kronto; droge ~ dreikronto;
kliniek znw. datra-oso.
gestoofde ~ stofukronto; half droge ~
kloek znw. mamafowru.
malatakronto; jonge ~ watrakronto.
klok znw. oloisi; ~ kijken luku oloisi.
kokosolie znw. kronto-oli.
kloppen ww. klapu; koko2; naki.
kokospalm znw. krontobon.
kloven ww. priti.
kokoswater znw. krontowatra.
klutsen ww. naki.
kolibrie znw. korke.
knalpot znw. patu.
kom znw. koba.
knap bnw. koni; ede krasi, ZIE: krasi1; (van
komen ww. kon; aan iets ~ fasi2; bij elkaar ~ kon
uiterlijk) moi.
na wan; moksi kon na wan, ZIE: moksi; mee~
knarsetanden ww. kaw tifi, ZIE: tifi.
kon go; terug~ kon baka; ~ uit/van komopo.
knecht znw. knekti.
komijnekaas znw. kombekasi.
kneden ww. masi.
komkommer znw. komkomro.
knellen ww. banti1.
kom(metje) znw. komki.
knie znw. kindi.
konijn znw. konkoni; Surinaams ~ konkoni.
knielen ww. kindi; broko kindi; saka kindi.
koning znw. kownu.
knieschijf znw. kindikoko.
koninkrijk znw. kownukondre.
knijpen ww. pingi.
konkelen ww. konkru.
knikkebollen ww. dyonko.
kooi znw. koi.
knikken ww. seki ede, ZIE: ede.
kookbanaan znw. bana; gebakken ~ bakabana;
knikker znw. mormo; yowka.
geroosterde ~ los'bana; groene ~ grun
knikkerspel znw. bonsbak; olometi; wakatyopu.
bana; half rijpe ~ ger' bana; rijpe ~ lep'
knippa (vrucht) znw. knepa.
bana.
knippen ww. koti1.
kookplaats znw. brantmiri.
knobbel znw. koko2; kundu1; (meerv.)
kool znw. koro1.
kundukundu.
koopman znw. seriman.
knoedel znw. tonton1.
koorts znw. korsu.
knoflook znw. konofroku.
kop znw. ede; kopi1; op zijn ~ drai tapu; op zijn ~
knokkel znw. koko2.
zetten drai tapu.
knoop znw. knopo; in de ~ raken ww. knopo.
kopen ww. bai.
knoopsgat znw. knopo-olo.
koper1 znw. baiman.
knopen ww. knopo; tai1; aan elkaar ~ miti kon na
koper2 znw. kopro; geri kopro; redi kopro.
wan, ZIE: miti1; dicht~ knopo.
koperen bnw. kopro.
knorren ww. knoru.
kopersmid znw. koprosmeti.
knuppel znw. kodya.
koperwerk znw. kopro.
koe znw. kaw1.
koppig bnw. trangayesi; bw. tranga-ede; ~ blijven
koeiehuid znw. kawbuba.
tranga yesi, ZIE: trangayesi.
koek znw. kuku1.
koppigheid znw. trangayesi.
koekepan znw. pan.
koraalslang znw. krarasneki; onechte ~ krarasneki.
koekje znw. kuku1.
korenpap (SN) znw. kar'papa.
koeksoort znw. sopikuku.
korenspier (SN) znw. kar'tiki.
koeliedruif znw. dyamu; kulidroifi.
korf, rieten ~ znw. kurkuru.
koemelk znw. kawmerki.
korfbij znw. oni; onifrei.
korjaal znw. kruyara.
korporaal lachen

korporaal znw. korpu. kruier znw. wagiman.


korrel znw. ai2. kruik znw. kroiki2; prapi.
korst znw. buba. kruimelig bnw. brokobroko.
kort bnw. kundu2; syatu. kruimels znw. sakasaka.
kortstaart opossum znw. moismoisi-awari. kruipen ww. kroipi; er tussendoor ~ boro2.
kostbaar bnw. diri.
kruis znw. kroisi; (lichaamsdeel) mindrifutu.
kostgrond znw. gron; nengregron; nyangron.
kruisigen ww. kroisi.
kou znw. kowru.
kruispunt znw. tinpasi.
koud bnw. kowru; ~ maken kowru.
kruit znw. kroiti.
koude rilling znw. groskin.
kruiwagen znw. kroiwagi.
kous znw. kowsu.
kruk znw. kroku2.
kouseband (plant) znw. kowsbanti.
krukas znw. kroku2.
kraal znw. krara.
krul znw. kroru; kleine ~ krenti2.
kraanral (vogel) znw. krawkraw2.
krullen ww. kroru.
krab znw. krabu2.
krullend bnw. kroru.
krabbelen ww. krab'krabu2.
krullig bnw. krorukroru.
krabben ww. krabu1; krasi1; voortdurend ~
kuieren ww. koiri.
krab'krabu2.
kuiken znw. pikin fowru, ZIE: fowru.
krabber znw. krab'krabu1.
kuil znw. olo; ~ graven krabu wan olo.
kracht znw. krakti.
kuit (lichaamsdeel) znw. koiti.
krachtig bnw. krakti.
kukeleku tussenw. kokodiako.
kralensnoer znw. kraraketi.
kunnen hulpww. kan1; man2.
kramp znw. krampu1.
kunstgebit znw. tifi.
krankzinnig bnw. law; tyepi.
kurk znw. korku.
krankzinnige znw. lawman.
kurketrekker znw. korkutreki.
kranspalm znw. fungubon.
kus znw. bosi.
krant znw. koranti.
kussen1 ww. bosi; tongo.
kras znw. krabu1.
kussen2 znw. kunsu.
krassen ww. krasi1; znw. krab'krabu2.
kussensloop znw. kunsusropu.
krediet, op ~ kopen ww. borgu2.
kwaad bnw. ogri; znw. ogridu; takrudu; ~ zijn ati
kreeft znw. krefti.
bron, ZIE: ati1.
kreek znw. kriki.
kwaadaardig bnw. ogri-ati; takru-ati.
krenken ww. afrontu.
kwaadaardigheid znw. ogri-ati.
krent znw. krenti1.
kwaads, iets ~ znw. ogri.
kreuken ww. kroiki1.
kwaadspreken ww. konkru.
krijgen ww. kisi2.
kwaadspreker znw. konkruman.
krijt znw. kreiti.
kwakzalver znw. kawdatra.
krimpen ww. krempi.
kwalijk bnw. takru.
kroeshaar znw. krusu wiwiri, ZIE: wiwiri.
kwartje znw. kwartyi; tyawa.
krokodil znw. kaiman.
kwast znw. kwasi2.
krom bnw. beni; fow; kron; ~ maken kron.
kweken ww. kweki.
Kromantitaal znw. kromantitongo.
kwellen ww. dreigi; pina1.
kronkelig bnw. boktuboktu; kronkron.
kwestie znw. tori.
kronkels znw. boktuboktu.
kwetsen ww. afrontu; hati2.
krot znw. broko-oso, ZIE: oso.
kwijl znw. baba.
kruid znw. spesrei; wiwiri.
kwijlen ww. baba.
kruidenbad znw. swit'watra; wiwiri-watra.
kwik(zilver) znw. kwek.
kruidnagel znw. nagri.
kruien ww. kroi1.

L-l
laag bnw. lagi; plata; wiswasi; ~ worden plata.
laatste bnw. kriboi; laste; znw. bakawan;
laaghartig bnw. lagi; takru. kriboiwan; lastewan.
laagtij znw. falawatra. lach znw. lafu.
laat bw. lati1; erg ~ lat'lati; hoe ~ o lati; te ~ lati kba. lachen ww. lafu; piri tifi, ZIE: tifi; aan het ~ maken
laatst bw. tra dei, ZIE: dei. gi lafu, ZIE: lafu.
lachertje lid

lachertje znw. lafu. leer znw. leri1.


lachvalk znw. alen-aka. leerkracht znw. leriman.
ladder znw. trapu1. leerrijk verhaal znw. ondrofeni tori.
lade znw. la. leesboek znw. leisibuku.
laden ww. lai1; (van een geweer) span. leeuw znw. lew; Amerikaanse ~ reditigri; tigri1.
lading znw. lai1. lef znw. ati1; dek'ati.
laf bnw. lagi. lege maag znw. angribere.
lafaard znw. lagiman. lege plaats znw. opo presi, ZIE: presi.
laken znw. sribikrosi; sribisani. legen ww. leigi.
lam znw. pikin skapu, ZIE: skapu. leger znw. legre.
lamme znw. lanman; (meerv.) lansma. leggen ww. poti.
lamp znw. lampu. legplank znw. planga1.
land znw. doti1; gron; kondre; vreemd ~ dorosei leguaan znw. legwana; soort: agama.
kondre, ZIE: kondre. leiden ww. rigeri; tiri2.
landbouwer znw. buru; gronman. leider znw. edeman; fes'man; kapten; tiriman.
landen ww. saka2. lek znw. leki1.
landgenoot znw. kondreman. lekken ww. leki1.
landingsplaats znw. freigron; lanpresi. lekker bnw. switi; ~ vinden lobi1.
landkaart znw. karta. lekkernij, Chinese ~ znw. bigifutu2; kakaston.
landschildpad znw. sekrepatu. lelijk bnw. frede; takru.
landstreek znw. kondre.
lemmetje znw. lemki; gezouten ~ sowt'lemki.
lang (van lengte of gestalte) bnw. langa1.
lemmetjesboom znw. lemkibon.
lang (van tijdsduur) bw. langa1; reeds ~ bw.
lendendoek znw. kamisa; pangi.
granwe; someni langa kba, ZIE: someni.
lenen ww. leni.
langdradig bnw. langabere.
lepel znw. spun.
langdurig bnw. langabere.
lepra znw. gwasi; kokobe.
lange man znw. langaman.
lepralijder znw. gwasiman.
langs voorz. psa2; ~ gaan boro psa; psa2; iemand leproos znw. gwasiman.
ervan ~ geven saka gi wan sma, ZIE: saka2.
leren ww. leri1.
langslopen ww. waka psa, ZIE: waka.
leren riem znw. leribuba.
langzaam bw. safri; heel ~ safrisafri. les znw. leri1.
langzamerhand bw. safrisafri. letsel znw. mankeri.
lanspuntslang znw. labaria; owrukuku1; rasper; letten op ww. iti wan ai tapu, ZIE: ai1.
groene ~ popokaisneki.
leugen znw. lei.
lantaarn znw. lanteri.
leugenaar znw. leimofoman.
lap znw. krosi; lapu; oude ~ brokokrosi.
leugentaal znw. leitori.
lappen ww. lapu.
leugentje znw. leitori.
last znw. hebi; lai1.
leuk vinden ww. prisiri.
lastig bnw. krakeri; ~ vallen dreigi; ferferi; krakeri;
leunen ww. anga1.
trobi.
leven ww. libi1; znw. libi1; tijdens het ~ libiten.
lat znw. lati2.
levend bnw. libilibi; ~ wezen libisani.
laten hulpww. meki; ww. libi2; achter~ libi na baka,
levende, de ~ znw. libiwan.
ZIE: baka3.
levenden lijve, in ~ bw. libilibi.
later bw. bakaten.
levensmiddelen znw. nyansani.
lauw bnw. brokokowru.
lever znw. lefre.
lawaai znw. babari; dyugudyugu; opruru;
leveren ww. tyari kon, ZIE: tyari.
wunyuwunyu; ~ maken bari2; dyugudyugu.
lezen ww. leisi1.
lawaaierig bnw. bradyari; opruru.
liaan znw. busititei; titei; soort: babun-noto.
laxeermiddel znw. kowrudresi.
libel znw. grasbarki.
lederschildpad znw. aitikanti; siksikanti.
lichaam znw. skin.
ledigen ww. leigi.
lichaamspijn znw. skin-ati.
leed znw. pina1; sari1.
licht1 bnw. lekti1; znw. faya2; leti1; (van kleur)
leeftijd znw. libimarki.
lekti1; pir'piri.
leeftijdsgroep bnw. speri1.
licht2 bnw. lekti2; (in het hoofd) lekti2; ~ maken
leeg bnw. leigi; soso; volkomen ~ leigileigi.
lekti2.
leegmaken ww. leigi.
lichtekooi znw. yayo-uma.
leep bnw. koni.
lichtgelovig bnw. lekti-ede.
leer (stofnaam) znw. leri2.
lid znw. bakaman; memre2.
lied mahonieboom

lied znw. singi. lollig zijn ww. tyari fatu, ZIE: fatu2.
liefdadigheidsbazaar znw. bunkopu seri, ZIE: lompen znw. bugubugu.
bunkopu.
longen znw. fokofoko.
liefde znw. lobi1; ~ zonder trouw yayolobi.
lood znw. kot'loto; loto1.
liefdevol bnw. safu.
loon znw. moni; pai.
liefste znw. mi wan ai karu, ZIE: karu. loopjongen znw. boskopuman; futuboi.
liegen ww. lei.
lopen ww. waka; met moeite ~ tingatinga; op en
lies znw. seibowtu.
neer ~ wakawaka.
lieveling znw. mi gudu, ZIE: gudu. los bnw. lusu.
liever bw. betre. losbol znw. yayoman.
liggen ww. didon; hari baka, ZIE: baka1. loslaten ww. lusu.
lijden ww. nyan; pina1; tyari. losmaken ww. lusu; wenweni.
lijdensweek znw. pinawiki. losraken, makkelijk ~ bnw. syuru.
lijf znw. skin. loven ww. prijse.
lijk znw. dede1; dedeskin. lozen ww. lon.
lijkbaar znw. dragi. lucht znw. loktu; winti1.
lijkbewasser znw. dinari. luchtpijp znw. kruktuneki.
lijkdrager znw. dragiman. lucifer znw. swarfu.
lijken op ww. gersi; sori. lucifersdoos znw. swarfudosu.
lijkwagen znw. dedewagi; naniwagi. lucifershoutje znw. swarfutiki.
lijn znw. lin; strepi; een ~ tekenen hari wan strepi. lui bnw. lesi.
lijve, in levenden ~ bw. libilibi. luiaard znw. lesiman.
likdoorn znw. lekdoru. luiaard (dier) znw. loiri; drieteen~ sonloiri;
likken ww. leki2. tweeteen~ skapuloiri.
limoen znw. lemki. luid bw. tranga.
liniaal znw. lati2. luiden ww. loi.
linkerhand znw. krukt'anu. luidkeels bw. trangatranga.
linkerkant znw. kruktusei; krukt'anu sei, ZIE: luidruchtig bnw. bradyari; opruru.
krukt'anu.
luier znw. pis'duku.
links znw. krukt'anu sei, ZIE: krukt'anu. luiheid znw. lesi.
lint znw. lenti. luik znw. loiki1.
lippen znw. mofobuba. luilak znw. lesiman.
lisdodde znw. langagrasi. luis znw. loso.
list znw. koni; triki1. luisteraar znw. arkiman.
litteken znw. grometi; kotimarki; soromarki; (v.e. luisteren ww. arki; yere1; gi yesi, ZIE: yesi;
brandwond) bronflaka. aandachtig ~ kaka yesi, ZIE:
loempia znw. lumpia. yesi. luitenant znw. loiki2.
loeren op ww. luru. lunchtrommel znw. tromu.
logeren ww. tan1. lusteloos bw. anga-anga.
lokaas znw. beti. lusten ww. lostu.
loket znw. loiki1.
lokus (boom) znw. rode ~ loksi.

M - m
maag znw. bere1. machine znw. masyin.
maagdenpalm znw. kotomisi2. macht znw. makti.
maaien ww. mai1; (met een houwer) wai1. made znw. woron; bepaald soort: maskitaworon.
maal (keer) znw. leisi2; tron2. magazijn znw. maksin.
maaltijd, rituele ~ znw. kratafra. mager bnw. fini; hari2; mangri; ~ worden hari2.
maan znw. mun; nieuwe ~ nyunmun; volle ~ magie znw. bonuwroko; tofruwroko; zwarte ~ wisi;
munkenki.
~ uitoefenen wroko wan sma, ZIE: wroko.
maand znw. mun. magieër znw. lukuman.
maandag znw. munde. magisch beïnvloeden ww. kroi2.
maandverband znw. munduku.
magische ziekte znw. fyofyo2.
maar bw. nomo; tussenw. we; vw. leki3; ma2.
magrovereiger znw. tyontyon.
maatstok znw. doitiki; markitiki.
mahonieboom znw. mahonibon.
maïs mijn

maïs znw. karu. meelzak znw. blonsaka.


maïsaar, schede van ~ znw. karuw'wiri. meenemen ww. tyari go, ZIE: tyari.
maïskolf znw. kar'tiki. meer bw. moro; onbep.telw. moro; ~ dan psa2.
maïspap znw. kar'papa. meester znw. masra.
maïzenakoek znw. gomakuku. meesteres znw. misi2.
majoor znw. mayoro. meeuw znw. fis'man2.
maken ww. meki; sani; niets te ~ hebben met no meevaller ww. feni wan beti, ZIE: beti.
abi trobi nanga, ZIE: trobi. meewerken ww. yepi.
makkelijk bnw. lekti2; makriki. meisje znw. misi2; pikin2; umapikin.
malariamuskiet znw. koproprin. melaatse znw. gwasiman; kokobesma.
malen ww. mara. melaatsheid znw. gwasi.
mampier (SN) znw. mampira. melasse znw. malasi.
man znw. kel; man1; man-nengre; mansma; nengre; melden ww. piki1.
oude ~ granpapa.
melk znw. merki.
mand znw. manki; rieten ~ baskita.
melkboer znw. merkiman.
mandarijn znw. korsow-alanya.
melken ww. merki.
maneschijn znw. munkenki.
melkpan znw. merkipatu.
mango znw. manya.
men pers.vnw. yu.
manier znw. fasi1; maniri; op die ~ sofasi.
meneer aanspr.vorm. Ba1; masra.
manja (SN) znw. manya.
mengen ww. makandra; moksi; dooreen ~
mank lopen ww. dompu.
moksimoksi.
mannelijk bnw. mansma; znw. manwan.
meningsverschil znw. kesekese.
mannen znw. mansma. mens znw. libisma; sma.
mannen- bnw. mansma. menstruatie znw. munsiki.
mannetje znw. manwan. menstrueren ww. de na en futu, ZIE: futu.
manskerel znw. man-nengre. merkteken znw. marki.
mantel znw. alendyakti. mes znw. nefi.
marail (vogel) znw. marai. messentrekker znw. hariman; nefiman.
margarine znw. botro. met voorz. nanga; ~ opzet espresi.
Mariënburg znw. Maryanborgu. metaal znw. isri1.
marineren ww. spesrei. metaalbewerker znw. smeti.
markeren ww. marki. metalen bnw. isri1.
markt znw. wowoyo; centrale ~ bigiwowoyo; meteen bw. dirèk; langalanga1; nownow;
zondags~ sonde wowoyo.
wantewante; wantron.
marmerleguaan znw. agama. meten ww. marki.
marmot znw. dyinipi. metsel- bnw. mesre.
Marowijne (district) znw. Marwina. metselaar znw. mesreman.
Marowijnerivier znw. Marwinaliba. metselen ww. mesre; dicht~ mesre tapu.
marron znw. lowe nengre, ZIE: lowe. meubelen znw. ini-oso sani.
masseren ww. hari skin, ZIE: skin. mevrouw znw. frow; misi2; aanspr.vorm. Sa1.
matamataschildpad znw. raparapa. mezelf wederk.vnw. misrefi.
matig bw. af'afu. middag znw. bakabreki; bakadina; brekten.
matras znw. matrasi. middaguur znw. bakadina.
matroos znw. matrosi; sipiman. middelaar znw. mindriman.
matrozendruif znw. makadroifi. middelste znw. mindriwan.
me pers.vnw. mi. middelvinger znw. mindrifinga.
mededelen ww. taigi. midden znw. mindri.
medelijden znw. sar'ati; ~ hebben met sari1; middengedeelte znw. mindrisei.
uitroep van ~ tussenw. tye. middernacht znw. mindrineti.
medicijn znw. dresi; magisch ~ obia; soort: bita. mier znw. mira; dief~ kras'mira; draag~
medicijnman znw. bonuman; dresiman; duman; prasoromira; siseimira; farao~ sukrumira;
obiaman. parasol~ prasoromira; siseimira; trek~
medicus znw. datra. wakawaka-mira.
medische behandeling ww. dresi. miereneter znw. boom~ mirafroiti; dwerg~ likanu;
meebrengen ww. tyari kon, ZIE: tyari. reuzen~ tamanuwa.
meedelen ww. abi prati, ZIE: prati. mierennest znw. mira nesi, ZIE: mira.
meeëter znw. poisi. mij pers.vnw. mi.
meekomen ww. kon go, ZIE: kon. mijn bez.vnw. mi.
mijt nadat

mijt znw. aleisimiti; miti2. momenteel bw. nownowde.


mikken ww. marki. mond znw. mofo; ~ spoelen tyukutyuku.
mild bnw. safu. mondhoek znw. seimofo.
mildheid znw. safri-ati; safrifasi. mondig bnw. kaksi.
militair znw. srudati. monding znw. mofo; (van een rivier) libamofo.
militaire dienst, in ~ zijn ww. de ini srudati, ZIE: mondstuk znw. mofo; mofosei.
srudati.
monster znw. bubu2.
miljoen telw. milyun.
mooi bnw. moi; ~ gekleed gaan dyuku; koti3; ~
miljoenen telw. milyun-milyun. maken moimoi.
misdadig bnw. tòf. moord znw. kiri.
misdadiger znw. abani; ogriman. moorden ww. kiri.
misdrijf znw. ogri. moordenaar znw. kiriman.
miskraam ww. lasi bere, ZIE: bere1. moot znw. montyi.
misschien bw. kande; sonte. mop znw. fatu2; lafutori.
missen ww. mankeri; misi1. mopperen ww. krutu.
misser znw. misi1. mopskopleguaan znw. agama.
mist znw. dow. morgen bw. tamara; znw. mamanten.
modder znw. tokotoko. 's morgens znw. mamanten; ~ vroeg musudei.
modderig bnw. tokotoko; ~ maken tokotoko. morgenstond znw. brokodei.
modderschildpad znw. arakaka. morsen ww. fadon; morsu.
mode znw. modo. mosterd, Chinese ~ znw. kaisoi.
modieus bnw. modo. motor znw. masyin.
moe bnw. weri2. motregen znw. fin'fini alen, ZIE: alen.
moed znw. dek'ati; man-ati; de ~ opgeven lasi ati, mouw znw. mow.
ZIE: ati1.
muf bnw. buku2.
moeder znw. mama1; m'ma; aanspr.vorm. Ma1. mug znw. maskita; malaria~ koproprin.
moedermelk znw. bobimerki. muis znw. moismoisi.
moeders buik znw. mamabere. muisopossum znw. bus'moismoisi.
moedertje, oud ~ znw. gangan. mul bnw. fugufugu.
moedervlek znw. gadomarki; lostuflaka. mulat znw. bonkoro; malata.
moeilijk bnw. dangra; frekti; fromu; pepre; tòf; ~ munt znw. gouden ~ gowt'moni; zilveren ~
maken dangra. solfrumoni.
moeite znw. muiti; ~ doen feti; meki muiti; sweti; munt (plant) znw. menti.
weri2. muntstuk (v. 2 1/2 ¢) znw. bigisensi.
moelijk bnw. tranga. muskaatnoot znw. notmuskati.
moelijke tijd znw. pinaten. muskiet znw. maskita.
moelijkheid znw. nowtu. muskietenkaars znw. maskitakandra.
moer znw. muru1. muskietennet znw. klambu.
moeras znw. swampu. muts znw. musu2.
moerasschildpad znw. arakaka. mutsaap znw. keskesi.
moerbout znw. bowtu2; skrufu1. muur znw. skotu; stenen ~ stonskotu.
moeten hulpww. abi fu, ZIE: abi; mu; mus; musu1. muziek znw. poku; ~ afdraaien drai poku;
mogelijk zijn ww. kan1. Indiaanse ~ ingi poku; bepaald soort: kaseko;
mogen hulpww. kan1. kawna2.
mok znw. kan2. muziekgroep znw. pokugrupu.
moker znw. mokro. muzikant znw. pokuman.
molen znw. miri; (gebouw) miri-oso.
moment znw. momenti.

N - n
na voorz. baka3.
naast voorz. sei; vw. boiti2.
naaien ww. nai.
nacht znw. neti.
naakt bnw. sososkin.
nachtgewaad znw. sribikrosi.
naald znw. nanai; oog van een ~ nanai-olo.
's nachts znw. neti.
naam znw. nen; ~ dragen tyari nen.
nachtspiegel znw. akuba-dyendyen; pis'patu.
naar voorz. na2.
nadat vw. baka di; fa2.
nadenken oftewel

nadenken ww. denki; poti prakseri; prakseri go neus znw. noso1; de ~ ophalen/optrekken hari
prakseri kon, ZIE: prakseri; niet ~ no kon nanga noso; ~ snuiten bro noso.
wan weri, ZIE: weri2. neusbeen znw. nosobonyo.
nadien bw. bakabaka; bakaten. neusbeer znw. kwaskwasi.
nagel znw. nangra. neusgat znw. noso-olo.
nagelriemontsteking znw. setkoiri. neusring znw. nosolinga.
nakomeling znw. bakapikin; pikin pikin, ZIE: pikin2. nevel znw. dampu.
nakomer znw. bakaman. niemandal, voor ~ bw. fu soso, ZIE: soso.
namaak bnw. preiprei. nier znw. niri.
namiddag znw. bakadina. niet bw. no; volstrekt ~ kwet'kweti.
nat bnw. nati; ~ maken nati. nietigheid znw. sososani.
nauw bnw. krosbei; smara. niets onbep.vnw. noti; helemaal ~ not'noti.
nauwelijks vw. fa2. nietsnut znw. sakasaka.
navel znw. kumba. niettemin bw. toku.
navelstreng znw. kumbatitei. nieuw bnw. nyun.
nederig bnw. sakafasi; ~ zijn abi sakafasi. nieuwjaar znw. yari1.
nederigheid znw. sakafasi. nieuwjaarsdag znw. nyunyari; na ~ bakayari; voor
Nederland znw. bakrakondre; Ptata1. ~ mofoyari.
Nederlander znw. bakra. nieuwsbericht znw. nyunsu.
Nederlandse taal znw. Bakratongo. nieuwsgierig bnw. bemui; mumui.
neef znw. nefo. nijd znw. dyarusufasi.
nee(n) tussenw. no; nono. nijptang znw. tanga.
neerknielen ww. saka kindi. nimmer bw. noiti.
neerlaten ww. saka2. nodig bnw. fanowdu; ~ hebben abi fanowdu.
neerleggen ww. poti; saka2; zich ~ bij saka ensrefi. noem maar op kar'kon.
neerslaan, de ogen ~ ww. saka yu ai, ZIE: ai1. noemen ww. kari.
neertellen ww. teri. nog bw. ete; ~ een keer baka4.
negen telw. neigi. nogmaals bw. agen.
negende rangtelw. di fu neigi, ZIE: neigi. nok znw. noko.
negentien telw. tin-na-neigi. noni (vrucht) znw. didibri-apra.
negentig telw. neigitenti. nonsens znw. sososani.
neger znw. blakaman; kriorosma; nengre. nood znw. nowtu.
negeren ww. skotu. noodlijdend bnw. pina1.
negerin znw. blaka-uma; nengre-uma. noodmarkt znw. pikin wowoyo, ZIE: wowoyo.
nek znw. bakaneki; neki. nooit bw. noiti.
nemen ww. teki. noord znw. noordsei.
nep bnw. falsi. noot znw. noto.
nergens bw. no wan presi, ZIE: presi. nootmuskaat znw. notmuskati.
nerveus bnw. dyomp'ati; ~ zijn ati de na dyompo, notabele znw. bigidagu; bigifisi; heiman.
ZIE: ati1 of dyompo1.
notaris znw. notarsi.
nervositeit znw. senwe. nu bw. now; nownowde; vw. ma2; ~ meteen
nest znw. nesi. nownow.
net bw. leti4; afu yuru, ZIE: yuru1; ~ als neleki; soleki nuchter bnw. ~ worden kisi ensrefi, ZIE: kisi2; ~
fa, ZIE: soleki. zijn de nanga krin ai, ZIE: ai1.
netel znw. krasiwiwiri. nul onbep.vnw. noti.
netjes bnw. krin. nummer znw. nomru.
nuttigheid znw. tanbun.

O - o
obstinaat bw. tranga-ede. oevergewas, doornig znw. brantimaka.
oceaan znw. se. of bw. noso2; vw. efu; efu noso.
ocelot znw. tigrikati. offer znw. pai; ~ brengen tyari wan pai.
's ochtends znw. mamanten. offerande znw. ofrandi.
oerwoud znw. busi. officier znw. ofisiri.
oever znw. syoro; watrasei. oftewel vw. sobun.
ogen neerslaan ontploffen

ogen neerslaan ww. saka yu ai, ZIE: ai1. ondertussen bw. a srefi pisten dati, ZIE: pisten.
ogenblik znw. momenti; yuruten; op dit ~ ondervinden ww. ondrofeni.
nownowde.
ondervinding znw. ondrofeni.
oké tussenw. afen.
onderwereldfiguur znw. hebiman.
oker znw. okro.
onderwijs znw. leri1; ~ genieten teki skoro, ZIE:
okersoep znw. okrobrafu.
skoro.
oksel znw. ondro-anu.
onderwijzen ww. leri1.
olie znw. oli; geparfumeerde ~ swit'smeri-oli.
onderwijzer znw. skoromeister.
olielampje znw. kokolampu; olilampu. onderwijzeres znw. ifrow; skoro-ifrow; skoromisi.
olifant znw. asaw. onderzoek znw. ondrosuku.
olijf znw. oleif.
onderzoeken ww. ondrosuku; stuka; diki suku, ZIE:
olijfboom znw. oleifbon.
suku.
olijfolie znw. oleif oli, ZIE: oleif. ondeugend bnw. kwai; ogri.
om voorz. fu; lontu. ondiep bnw. plata.
oma znw. granmama; aanspr.vorm. oma. ondraaglijk bnw. hebi; bw. moro mofo, ZIE: mofo.
omdat vw. bika; di; fa2; fu di; na di. onecht bnw. falsi; preiprei.
omdraaien overg.ww. drai lontu. oneens zijn ww. feti.
omgeving znw. birti; kontren. onenigheid znw. kesekese; mandimandi.
omhakken ww. fala1; kapu trowe, ZIE: kapu.
ongaar bnw. kruwa.
omhelzen ww. brasa. ongeduldig bnw. grubagruba.
omhelzing znw. brasa. ongedurig bnw. dyompodyompo; grubagruba.
omkantelen ww. drai; kanti.
ongehoorzaam bnw. trangayesi; ~ blijven tranga
omkeren ww. drai.
yesi.
omlopen ww. waka lontu, ZIE: waka. ongehoorzaamheid znw. trangayesi.
omringen ww. lomboto; lontu. ongekookt bnw. lala.
omroepen ww. bari2; brotyas. ongeluk znw. mankeri; ongoloku; ~ hebben
omsingelen ww. lomboto; lontu. ongoloku.
omspelen (bij sport) ww. beni. ongelukkig bnw. sowtu3.
omwikkelen ww. frekti. ongemak znw. kras'ede.
onaardig bnw. suku mofo, ZIE: mofo. ongenode gast znw. boroman.
onafhankelijkheid znw. srefidensi. ongerechtigheid znw. kruktudu; kruktufasi.
onbehouwen bnw. grofu. ongeveer bw. wan1.
onbelangrijk bnw. berefuru. onhoudbaar bw. moro mofo, ZIE: mofo.
onbelangrijke znw. pikinwan. onlangs bw. tra dei, ZIE: dei.
onbeleefd bnw. grofu. onmiddellijk bw. dirèk; esbiten; wantewante.
onbenullig bnw. lawlaw. onnodig bw. langalanga2.
onbetrouwbaar bnw. doti2; dyote. onomwonden bw. grat'hari.
ondanks vw. aladi; fa a no fa; awinsi fa, ZIE: awinsi. onrijp bnw. yongu.
onder voorz. ondro. onrust znw. dyugudyugu; opruru.
onderbroek znw. ondrobruku. onrustig bnw. dyompodyompo; dyugudyugu; ~ zijn
onderbuik znw. ondrobere. dyompodyompo; abi kwek ini en skin, ZIE:
onderdanigheid znw. sakafasi. kwek;
onderdelen znw. in'bere. onruststoker znw. trobiman.
onderdoen ww. ondro. ons vnw. unu; wi.
ondergaan ww. dongo. onstuimig bnw. krasi2; ~ zijn sek'seki.
ondergeschikt persoon znw. lagiman; pikinman. onstuimige zee of rivier znw. sek'watra.
ondergoed znw. ondrokrosi. onszelf wederk.vnw. unsrefi; wisrefi.
onderhoud znw. ondrow. ontbreken ww. mankeri.
onderhouden ww. ondrow. onthuld worden ww. kon na krin, ZIE: krin; kon na
onderin bw. ondrosei. leti, ZIE: leti1.
onderjurk znw. ondroyapon. onthullen ww. tyari kon na krin, ZIE: krin.
onderkant bw. ondrosei. ontlasting znw. kaka1; kunkun; harde ~ trangabere;
onderkleding znw. ondrokrosi. ~ hebben kunkun.
onderrok znw. ondrokoto. ontmaagden ww. broko1.
onderschatten ww. doro na ai, ZIE: ai1. ontmaskeren ww. puru.
onderschatting znw. dor'ai. ontmoedigd bnw. brokosaka.
onderste gedeelte znw. futusei. ontmoeten ww. miti1; tuka.
ondersteunen ww. kraka; ori baka, ZIE: baka1. ontploffen ww. panya; sutu2.
ontrouw zijn opzuigen

ontrouw zijn ww. waka; wakawaka. ophalen ww. go teki, ZIE: teki.
ontspannen ww. lekti en ede, ZIE: lekti2. ophangen ww. anga1; anga-anga.
ontsteking znw. soro; nagelriem~ setkoiri; oog~ ophef znw. babari; pranpran.
soro-ai; oor~ yes'ati.
opheffen (optillen) ww. opo3.
ontstoken bnw. soro.
ophitsen ww. sutu faya gi, ZIE: faya1.
ontucht znw. hurulibi; ~ plegen yayo.
ophopen ww. ipi.
ontvluchte bnw. lowe.
ophouden ww. kba; tapu2; wai1.
ontwaken ww. wiki2.
opklaren ww. opo1.
ontwennen ww. lasi gwenti, ZIE: gwenti.
opkoken ww. opokuku.
ontwortelen ww. rutu puru, ZIE: rutu. opkomen ww. opo2; hari watra, ZIE: watra.
onverstandig bnw. lawlaw. oplappen ww. butbutu; lapu.
onverzadigbaar bnw. langa bere, ZIE: bere1.
opletten ww. iti wan ai tapu; tan na ai, ZIE: ai1; goed
onvruchtbaar bnw. mangri. ~ piri ai gi, ZIE: ai1.
onze bez.vnw. unu; wi. oplichten ww. anga1.
oog znw. ai1; ~ in ~ ai na ai; scheel ~ sker'ai; (v.e. oplossen ww. puru.
naald) nanai-olo. opmaken ww. dringi; zich ~ voor een confrontatie
oogappel znw. mi wan ai karu, ZIE: karu. kari gari, ZIE: gari2.
ooghaar znw. ai wiwiri. opnemen (optillen) ww. piki2.
ooglid znw. ai buba. opnieuw bw. agen; baka4.
oogontsteking znw. soro-ai. opossum znw. awari; soorten: bus'moismoisi; fo-ai-
oogsten ww. koti1. awari; froktu-awari; moismoisi-awari; watra-
ook bw. owktu; tu2; vw. sosrefi. alata; watra-awari.
oom znw. omu.
oppassen ww. luku.
oor znw. yesi; achter het ~ bakayesi.
oppergodheid znw. Anana.
oorbel znw. yesilinga.
opperhoofd znw. gran-edeman.
oorholte znw. yesi-olo.
oppoetsen ww. brenki.
oorlel znw. yesibuba.
oprapen ww. piki2.
oorlog znw. feti. oproep znw. kari.
oorlogsschip znw. fet'sipi. oproepen ww. seni kari, ZIE: kari.
oorpijn znw. yes'ati. oproer znw. opruru.
oorring znw. yesilinga.
oproerig bnw. bradyari.
oorschelp znw. yesibuba.
oprollen ww. lolo.
oorsmeer znw. yesidoti. opscheppen ww. dyaf; skepi; meki bigi, ZIE: bigi.
oorsprong znw. rutu.
opschieten ww. koti2; waranfaya; ~ met lobi1; ~
oorzaak znw. ede.
met anderen makandra.
oost znw. oostsei. opschik znw. pranpran.
op bnw. klari; voorz. na2; tapu3; ~ slot sroto; ~ zijn opschudding znw. dyugudyugu.
kba.
opschuiven ww. dribi; skoifi.
opa znw. granpapa; aanspr.vorm. opa.
opslaan ww. kibri.
opblazen ww. pompu.
opsluiten ww. sroto.
opdat vw. bika. opsnijden ww. dyaf; meki bigi, ZIE: bigi.
opeens bw. wantron so, ZIE: wantron.
opstaan ww. opo2; opo tnapu, ZIE: tnapu.
open bnw. opo1.
opstapelen ww. ipi.
openbaar bnw. ~ maken tyari kon na krin, ZIE: optellen ww. teri.
krin; ~ worden kon na krin, ZIE: krin; kon na optillen ww. opo3.
leti, ZIE: leti1. optreden ww. met vereende krachten ~ tegen
opendoen ww. opo1. lontu fon, ZIE: lontu.
openen ww. opo1. optrekken ww. makandra; waka.
openhartig bnw. prit'pangi. opvoeden ww. kweki.
opening znw. olo. opwarmen ww. hati1; skreki2; waran.
openmaken ww. opo1. opwinden ww. (van uurwerk) gi keti, ZIE: keti;
openscheuren ww. priti opo, ZIE: priti. zich ergens over ~ span; go na hei, ZIE: hei1;
opensperren ww. piri. go na loktu, ZIE: loktu.
openwaaien ww. wai opo, ZIE: opo1. opwindend bnw. panya opo priti opo, ZIE: panya.
opereren ww. koti1. opzettelijk bw. espresi.
opgeven ww. de moed ~ lasi ati, ZIE: ati1. opziener znw. basya.
opgezet bnw. deki. opzij gaan ww. skoifi.
opgroeien ww. gro. opzuigen ww. soigi gwe, ZIE: soigi.
oranjestokje papegaai

oranjestokje znw. alanyatiki. overhellen ww. anga go na wan sei, ZIE: anga1.
orde, in ~ maken ww. seti. overhemd znw. empi.
organisatie znw. orga. overkant znw. abrasei; aan de ~ van abrasei fu.
organiseren ww. orga. overkomen (gebeuren) ww. miti1.
orleaan (boom) znw. kusuwe. overledene znw. dede1.
oropendola (vogel) znw. groene ~ busiponpon; overleveren ww. gi abra, ZIE: abra.
ponpon2; kuif~ ponpon2.
overlijdensbericht znw. dedeboskopu.
os znw. burkaw.
overlopen ww. lon abra, ZIE: abra.
otter znw. watradagu; Braziliaanse reuzen~ bigi- overmatig bw. psa marki, ZIE: marki.
watradagu; zwamp~ pikin-watradagu.
overmeesteren ww. moro.
oud bnw. bigi; grani; owru1; ~ worden owru1.
overmorgen bw. tra tamara, ZIE: tamara.
oude man znw. granpapa.
overnemen ww. teki abra.
oude vrouw znw. gangan.
overpeinzen ww. prakseri go prakseri kon, ZIE:
oudejaarsdag znw. owruyari.
prakseri.
oude(re) znw. granisma; owruwan.
overschrijden ww. psa2.
ouders znw. bigisma.
overslagrok znw. pangi.
ouderwets bnw. fosten; (mode) owruten.
overspeler znw. huruman.
oven znw. onfu.
oversteken ww. abra; koti abra, ZIE: abra.
over voorz. abra; fu.
overstromen ww. frudu; lai1; sungu.
overal bw. alape; ala sei, ZIE: sei.
overstroming znw. frudu.
overblijven ww. libi2; tan abra, ZIE: tan1.
overtuigend bnw. krakti.
overbluffen ww. fon nanga mofo, ZIE: mofo.
overvallen ww. tapu2.
overdag znw. deiten.
overvloed, in ~ bnw. bogobogo; hilahila; fu naki
overdrijven bw. tumsi.
dagu, ZIE: dagu of naki.
overeenkomen ww. agri; akruderi; meki mofo, ZIE:
overvloedig zijn ww. lai1; monyo.
mofo.
overwegen ww. wegi go wegi kon, ZIE: wegi.
overeenkomst znw. akruderi.
overwerken ww. wroko skin, ZIE: wroko.
overgaan ww. abra; psa4.
overwinnaar znw. winiman.
overgeven, zich ~ ww. gi ensrefi abra, ZIE: abra.
overwinnen ww. wini.
overgrootouder znw. afo.
overwoekerd bnw. busbusi.
overheid znw. lanti; van de ~ lanti.
overheidsdienst znw. lantiwroko.

P - p
paadje znw. alatapasi. paleis znw. kownu-oso.
paaien ww. kor'kori.
palm znw. palmbon; krans~ fungubon; soorten:
paal znw. postu.
awarabon; bambam-maka; bugrumaka;
paar telw. wantu.
keskesmaka; krontobon; kumbu; maripa; morisi;
paard znw. asi.
obe; patawa; pinabon; prasarabon.
paardenwagen znw. asiwagi. palmtak znw. palmtaki.
paardestal znw. asipen. palmvrucht znw. soorten: awara; obe; podosiri.
paars znw. lila. Palmzondag znw. Palmsonde.
paca znw. hei2.
paloeloe znw. palulu; grote ~ palulu.
pad znw. pasi.
pan znw. patu; ijzeren ~ blakapan.
pad (dier) znw. dyompometi; todo; reuzen~ pand znw. panti.
bigitodo; kras'todo; Surinaamse ~ pipatodo; pandjeshuis znw. pant'oso.
swamputodo; watratodo.
pannekoek znw. pankuku.
paddestoel znw. todoprasoro. pantalon znw. bruku.
padie znw. padi.
pantsermeerval znw. kwikwi; soorten: hei-ede-
pagaai znw. pari.
kwikwi; katrinakwikwi; plata-ede-kwikwi;
pagaaien ww. pari.
sokekwikwi.
pak (kleren) znw. paki2.
pap znw. papa1.
pak slaag znw. fonfon; een ~ geven priti skin, ZIE: papaja znw. papaya1.
skin.
papajaboom znw. papayabon.
pak (verpakking) znw. paki1.
papegaai znw. popokai; amazone ~ kulekule;
pakken ww. grabu; kisi2; ori.
müllers amazone ~ mason.
papegaaietong plek

papegaaietong (plant) znw. popokaitongo.


persoon znw. sma; achtervg. -man; -sma; -wan;
papegaaislang znw. popokaisneki. voornaam ~ znw. gransma.
papier znw. papira. petroleum znw. karsin-oli.
papperig bnw. papa1. peuter znw. yosyosi.
Para (district) znw. Para. peuteren, eruit ~ ww. diki puru, ZIE: diki.
parabel znw. agersitori. peuterschool znw. preiskoro; yosyosi-skoro.
paradijsboomslang znw. swipi. piekeren ww. prakseri ; broko ede; krasi ede; weri
Paramaribo znw. foto. ede, ZIE: ede.
paranoot znw. inginoto; paranoto. pienter bnw. koni; kabesa.
paraplu znw. prasoro. pier znw. broki.
parasol znw. prasoro. pijl znw. peiri.
parasolmier znw. prasoromira; siseimira. pijn znw. pen1; skin-ati; ~ doen ww. hati2.
parasolwesp znw. prasoro-waswasi. pijnlijk bnw. soro.
pardon tussenw. pardon. pijnlijke dingen znw. hat' sani, ZIE: hati2.
parel znw. parelkrara. pijp znw. peipi; (om tabak te roken) pipa1.
parelhoen znw. toke. pijpaarde znw. pemba.
parfum znw. swit'smeri. pikken ww. tyopu.
parkiet znw. prakiki. pil znw. perki.
part znw. montyi. piment znw. lont'ai.
partij znw. iemands ~ kiezen de na en sei, ZIE: sei; ~ pinapalm znw. pinabon; prasarabon.
trekken dyompo gi wan sma, ZIE: dyompo1. pinaren ww. pina1.
pas bw. afu yuru, ZIE: yuru1. pinda znw. pinda.
Pascha znw. Paska. pindabanket znw. pindakuku.
Pasen znw. Paska. pindakaas znw. pindakasi.
pasgeboren bnw. watra. pindakoek znw. pindakuku.
passen overg.ww. & onoverg.ww. fiti; bij elkaar ~ pindasoep znw. pindasupu.
kruderi1. pink znw. pikinfinga.
passend bnw. fiti. pipa (amfibie) znw. pipatodo; swamputodo;
passeren ww. psa2. watratodo.
passievrucht znw. markusa; soorten: bigimarkusa; pirana (vis) znw. piren; rode ~ redipiren.
blakamarkusa; gerimarkusa; paramarkusa; pistool znw. gon; pipa1.
snekimarkusa. pit znw. koko1; siri.
patat, zoete ~ znw. patata; swit'patata. plaag znw. pina1.
patroon znw. lai2; patron. plaat znw. prenki.
pauw znw. prodokaka1. plaats znw. pe; presi; in ~ van prefu; lege ~ opo
peccarie znw. halsband ~ pakira; witlip ~ pingo. presi, ZIE: presi.
pees znw. titei; achilles~ bakafutu-titei. plagen ww. dreigi; ferferi; meki spotu nanga, ZIE:
peet znw. pepe. spotu; trobi.
peinzen ww. prakseri. plakkerig bnw. taratara.
pek znw. tara. plan znw. prakseri.
pekel znw. sowt'watra. plank znw. planga1.
pekelen ww. sowtu1. plant znw. jonge ~ pransun; soorten: gadodede;
pekelvlees znw. sowt'meti. pratilobi.
pelikaan, bruine ~ znw. kodyo2. plantage znw. pranasi; verlaten ~ broko pranasi.
pellen ww. piri. planten ww. prani.
pelmolen znw. miri. plassen ww. pisi2; wild~ pis'pisi2.
penis znw. manpresi; pipi; toitoi; toli. plat bnw. plata; ~ maken plata; ~ op de buik
peper znw. pepre; spaanse ~ a-gi-uma-nen; zwarte (duiken) prit'bere.
~ blakapepre.
platteland znw. boiti1.
peperhuisje znw. peprewoisi.
platvoeten znw. bredefutu.
pepermunt znw. peprementi.
plee znw. plei2.
pepermuntwater znw. ment'watra.
pleegkind znw. kwekipikin.
perceel znw. pisi gron, ZIE: gron.
pleegmoeder znw. kwekimama.
perken, de ~ te buiten gaan bnw. yere skin, ZIE:
pleegvader znw. kwekipapa.
skin.
plein znw. pren.
permissie znw. primisi.
pleisteren ww. mesre.
persen ww. kwinsi.
pleitbezorger znw. afkati1.
plek znw. pe.
plezier rand

plezier znw. prisiri; ~ geven gi prisiri; ~ hebben (in) praatjes znw. tak'taki; brutale ~ bigitaki.
abi prisiri; ~ maken
pracht znw. prodo.
nyanprei. plicht znw. ferplekti;
praten ww. taki1; seki mofo, ZIE: mofo.
plekti. plijer (SN) znw. tanga.
predikant znw. domri; preikiman.
ploeg (sport) znw. pluga.
preek znw. preiki; een ~ houden tyari wan boskopu,
ploffen ww. bòs.
ZIE: boskopu.
plooi znw. fow; ploi. preken ww. preiki.
plooien ww. ploi. prent znw. prenki.
plotseling bw. wantron so, ZIE: wantron. pret znw. prisiri; ~ maken prisiri; yowla.
plukken ww. piki2; (van vruchten) broko1. prettig bnw. switi.
po znw. akuba-dyendyen; pis'patu. priester znw. Indiaanse ~ piaiman; opper~
poeder znw. puiri. grandomri.
poedercacao znw. puiriskrati, ZIE: skrati. priestergewaad znw. domrikrosi.
poederen ww. puiri. prijs (kosten) znw. prijs2.
poedersuiker znw. puirisukru. prijs (beloning) znw. prijs1.
poema znw. reditigri; tigri1. prijzen (loven) ww. prijse.
poep znw. kaka1; kunkun. prikkelen ww. beti.
poepen ww. kunkun. privaat znw. kaka-oso; kumakoisi; kunkun-oso.
poes znw. puspusi. privé zaak znw. in'bere tori, ZIE: in'bere.
poetsen ww. brenki; krin. proberen ww. pruberi.
polijsten ww. brenki. probleem znw. brok'ede; nowtu; problema.
polikliniek znw. datra-oso. proef znw. ondrosuku; op de ~ stellen poti na tesi,
politie znw. skowtu. ZIE: tesi2.
politieagent znw. skowtu. proeven ww. tesi1.
politiebureau znw. lont'oso; skowtu-oso. profeet znw. profeiti.
politiepost znw. skowtu-oso. pronken ww. prodo; meki modo, ZIE: modo.
pomme de cythère (vrucht) znw. pomusteri. pronker znw. modoman; prodoman.
pommerak (vrucht) znw. pomerak. pronkster znw. prodokaka2.
pomp znw. pompu. prostituee znw. motyo.
pompelmoes (vrucht) znw. ponpon1. provoceren ww. tanteri.
pompen ww. pompu. pruim znw. Chinese ~ bigifutu2; gezouten Chinese
pompoen znw. pampun. ~ amalan.
pond znw. pontu. psychiater znw. koleradatra; lawman-datra.
pont ww. pondo. psychiatrische inrichting znw. kolera; lawman-
poot znw. futu; achter~ bakafutu; voor~ fesifutu. oso.
pop znw. popki. psychische aandoeningen znw. nengresiki.
por, een ~ geven ww. dyuku. puist znw. poisi.
porren ww. syobu. pul znw. dyogo.
portemonnee znw. portmoni. pulken ww. diki puru, ZIE: diki.
Portugees znw. Potogisi. punt znw. mofo.
Portugese bnw. Potogisi; (taal) Potogisi. purgeernoot znw. sketnoto.
post znw. postu. purperhoen znw. blawkepanki.
post(stuk) znw. brifi. put znw. peti.
pot, ijzeren ~ znw. blakapatu. putwater znw. pet'watra.
potig bnw. steifi. pyjama znw. sribikrosi.
praal znw. prodo.
praatje znw. wortu.

R -r
raad znw. rai. raden ww. rai.
raadgever znw. raiman. radio znw. konkrudosu; pokudosu.
raadsel znw. rai; raitori. rafel znw. franya.
raam znw. fensre. rammelaar znw. maraka; sek'seki.
raampje znw. loiki1. rammelen ww. fon.
rabbi znw. dyudomri. rand znw. lanki.
racefiets znw. lonbaisigri.
ras roest

ras znw. van gemengd ~ basra; iemand van rennen ww. lon; naar elkaar toe ~ lon kon na wan,
gemengd ~ dogla; malata; sambo.
ZIE: kon na wan.
rasecht bnw. lala. repareren ww. meki.
rasp znw. grit'griti. respect znw. lespeki; sakafasi.
raspen ww. griti. respecteren ww. lespeki.
rat znw. alata; bus'alata; stekel~ maka-alata. reuk znw. smeri.
ratelslang znw. sakasneki. reukwerk znw. swit'smeri.
rattenslang, bruine ~ znw. ingibangi; lektere.
revanche znw. refrensi.
rauw bnw. lala.
revérence znw. kosi2.
razend bnw. krasi2. rib znw. krabnari; lebriki.
reageren ww. rigeri.
ribbenkast znw. lebriki.
realiseren, zich ~ ww. kon ferstan, ZIE: ferstan.
richten ww. marki.
recht1 bw. langalanga1; ~ door zee grat'hari. richting, andere ~ gaan ww. beni.
recht2 znw. leti2. ricinusolie znw. kastroli.
rechtbank znw. krutu.
rieken onoverg.ww. smeri.
rechtdoor bw. langalanga1; let'opu.
riem znw. banti1; leribuba; met een ~ slaan
rechter znw. krutubakra; krutubasi; krutuman.
leribuba.
rechterhand znw. let'anu.
rij znw. lo3.
rechterkant znw. let'sei; let'anu sei, ZIE: let'anu.
rijden ww. rei1; hard ~ lon.
rechtop bw. let'opu; ~ zetten opo tnapu, ZIE: tnapu.
rijgen ww. ligiligi; aaneen~ tringi.
rechts znw. let'anu sei, ZIE: let'anu.
rijk bnw. gudu.
rechtsgebouw znw. krutu-oso. rijkaard znw. guduman; moniman.
rechtszaak znw. krututori.
rijkdom znw. gudu.
rechtszitting znw. krutu.
rijke znw. bigidagu.
rechtvaardig bnw. fiti.
rijksdaalder znw. dala.
redden ww. yepi. rijp bnw. lepi; half ~ kruwa.
rede znw. wortu; in de ~ vallen koti wan sma mofo, rijpen ww. lepi.
ZIE: mofo.
rijst znw. aleisi; gebakken ~ nasi; gekookte ~ moksi-
reden znw. ede.
aleisi; ~ gekookt met kokosmelk kronto- aleisi;
reeds lang bw. granwe; langaten.
gezouten ~ sowt'aleisi.
regelen ww. orga; sani; seti.
rijstkorrel znw. wan ai aleisi, ZIE: aleisi.
regelrecht bw. langalanga1. rijstmolen znw. aleisimiri.
regen znw. alen; sibibusi; lichte ~ fin'fini alen.
rijstveld znw. aleisigron.
regenbak znw. alenbaki.
rijstzak znw. aleisisaka.
regenboog znw. alenbo. rijtuig znw. wagi; paarden~ asiwagi.
regenboom znw. swit'bonki. rijzen ww. sweri2.
regenjas znw. alendyakti.
rillen ww. beifi.
regentijd znw. alenten.
rimpel znw. ploi.
regenton znw. alenbari.
rimpelig bnw. ploiploi.
regenvat znw. alenbari.
ring znw. linga.
regenwater znw. alenwatra. ringworm znw. lingaworon.
regeren ww. rigeri; tiri2.
risee znw. spot'popki.
regering znw. lanti; tiri2.
rivier znw. liba.
register, staats~ znw. lantibuku.
riviereiland znw. tabiki.
reiger znw. sabaku; magrove~ tyontyon.
rivierkant znw. syoro.
rein bnw. kaseri; krin. riviermond znw. libamofo.
reinigingsdienst znw. bronbere. rivieroever znw. libakanti; libasei; watrasei.
reis, op ~ gaan ww. go na waka, ZIE: waka. röntgenfoto znw. fowtow.
reizen ww. koiri; waka. robuust bnw. hipsi.
rekenen ww. teri; ~ op bow tapu, ZIE: bow. roddelaar znw. konkrudosu; konkruman.
rekening, op ~ kopen ww. borgu2. roddelen ww. hoigri; konkru.
rekenschap afleggen ww. gi frantwortu, ZIE: roeien ww. lo1.
frantwortu.
roeiwedstrijd znw. streiboto.
rekken ww. hari kon langa, ZIE: langa1.
roep om hulp tussenw. wai2.
rel znw. opruru.
roepen ww. bari2; kari; bari kari; bij elkaar ~ kari
relatie znw. famiri; famiriman; een ~ hebben ori.
kon na wan, ZIE: kon na wan; laten ~ seni kari.
remmen, hard ~ ww. dyuku a rem, ZIE: dyuku. roeren ww. drai.
roest znw. frustu.
rog schedel

rog znw. spari; zoetwater~ libaspari; zoutwater~ rubbersap znw. balata1.


sespari.
rubbertapper znw. balataman.
rok znw. koto.
rug znw. baka1; mindribaka; de ~ toekeren drai
roken ww. smoko; (damp afgeven) smoko. baka gi, ZIE: baka1.
rollen ww. lolo. ruggegraat znw. bakabonyo.
roller (om te verven) znw. lolo. rugpijn znw. bak'ati.
rommel znw. bongro; bugubugu; pototo; samasama. ruigharig bnw. fugufugu.
rommelen ww. sasi. ruiken onoverg.ww. & overg.ww. smeri.
rommelig bnw. bruya. ruiker znw. boketi.
rond bnw. lontu; bw. lontu. ruilen ww. kenki.
ronddraaien onoverg.ww. drai lontu. ruimte znw. presi.
rondgaan ww. lontu. rukken ww. hari1; tyityi.
rondhangen ww. draidrai; ergens ~ anga1. rul bnw. fugufugu.
rondlopen onoverg.ww. drai lontu; wakawaka. rum znw. bita; sopi.
rondom bw. lontu. rumkoek znw. sopikuku.
rondtasten ww. fir'firi. rumoer znw. opruru.
rood bnw. redi. rumoerig bnw. opruru.
roodkop-deukschildpad znw. kron-neki; rund znw. kaw1.
skoifineki.
rundvlees znw. kawmeti.
roofvogel znw. aka2. rups znw. woron; brand~ fayaworon2.
rook znw. smoko. rust znw. rostu; tot ~ komen kowru ati, ZIE: ati1.
room znw. lun. rustbank, houten ~ znw. gaba.
Rooms-Katholiek znw. Lomsu. rusteloos bnw. dyompodyompo; ~ zijn
Rooms-Katholieke kerk znw. Lomsukerki. dyompodyompo.
roos znw. rowsu. rusten ww. bro; rostu; bro ede, ZIE: ede; lekti en ede,
roosteren ww. brabakoto; losi. ZIE: lekti2; zitten ~ bro futu, ZIE: futu.
rot bnw. pori1. rustig bnw. pî; bw. safri; tiri1; heel ~ saf'safri.
rouw ww. row. rustplaats znw. rostupresi.
rouwbeklag znw. dede-oso. ruw bnw. grofu.
rouwen ww. row. ruzie znw. atibron; toko; trobi; ~ hebben koti2; ~
rouwkleding znw. rowkrosi. krijgen fasi3; ~ maken fet'feti; feti; krutu; psa
rouwplechtigheid znw. aitidei. wan toko, ZIE: toko; meki trobi, ZIE: trobi.
rover znw. abani. ruziemaker znw. trobiman.
rozijn znw. rosen.
rubber znw, bnw. balata1.

S -s
saai bnw. dede2; soi.
schaamte znw. syen; valse ~ teki syen, nyan wisi,
sabbat znw. sabadei. ZIE: wisi.
saki (dier) znw. baard~ bisa; kwataswagri; witkop~ schaap znw. skapu.
wanaku.
schaapskooi znw. skapupen.
salaris znw. moni.
schaar znw. sisei.
samen bw. makandra.
schaarbek (vogel) znw. fis'man2.
samenkomst znw. konmakandra.
schaars zijn ww. pina1.
samenspannen tegen ww. lontu fon, ZIE: lontu. schaduw znw. kowrupe.
samenwonen ww. seti libi, ZIE: libi1. schamen, zich ~ ww. syen.
saus znw. sowsu.
schande znw. syen; jezelf te ~ maken kon na syen;
savanne znw. sabana. te ~ maken broko saka, ZIE: brokosaka.
savanneschildpad znw. redifutu sekrepatu; schandelijk bnw. syen.
sabanasekrepatu.
schapevel znw. skapububa.
sawarinoot znw. nengrenoto; sawarinoto.
scharrelkip znw. osofowru.
schaaf znw. skafu.
schat znw. gudu; mijn ~ mi gudu.
schaal (schotel) znw. skarki; Indiaanse ~ prapi.
schateren ww. bari lafu, ZIE: lafu.
schaamspleet znw. umapresi.
schaterlachen ww. bari lafu, ZIE: lafu.
schaamstreek znw. mindrifutu.
schaven ww. skafu.
schedel znw. edekrabasi.
scheef slachten

scheef bnw. kron; bw. skoinsi; een beetje ~ afu schreeuwen ww. bari2; bari kari, ZIE: kari; hari neki
skoinsi.
titei, ZIE: titei.
scheenbeen znw. bonfutu. schreien ww. krei.
scheiden ww. pori1; (van huwelijk) prati libi, ZIE: schrijfpen znw. pen3.
libi1; broko trow, ZIE: trow.
schrijven ww. skrifi.
scheiding znw. prati; pratifasi.
schrijver znw. skrifiman.
schelpen znw. skropu.
schrik znw. skreki1.
schemerig bnw. dungrudungru.
schrikken overg.ww. skreki1.
schenken ww. kanti.
schrobben ww. griti; gruma; grumagruma; skrobu;
schepeling znw. botoman; sipiman.
skuru.
scheren, langs ~ ww. skefti2. schroef znw. skrufu1.
schermutselen ww. fet'feti. schroeven ww. skrufu1.
schermutseling znw. fet'feti. schrok znw. nyanman.
scherp bnw. srapu; bw. srapu. schroot znw. panya-agra.
scheur znw. priti; prit'priti. schub znw. buba; (vis) fis'buba.
scheuren ww. priti.
schudden ww. seki; heen en weer ~ sek'seki; het
schieten ww. sutu1.
hoofd ~ seki ede, ZIE: ede.
schietlood znw. loto1. schuilen ww. kibri.
schiften ww. skefti1; (van melk) koti1.
schuilplaats znw. kibripresi.
schijnen ww. gersi. schuim znw. skuma.
schikken ww. seti. schuimen ww. skuma; kuku skuma.
schil znw. buba. schuin bw. skoinsi; een beetje ~ afu skoinsi.
schilder znw. ferfiman. schuiven ww. dribi; skoifi.
schilderen ww. ferfi. schuld znw. fowtu; paiman; de ~ krijgen tyari nen,
schilderij znw. skedrei. ZIE: nen.
schildpad znw. sekrepatu; soorten: arakaka; schuren ww. griti; krabu1; skrobu; skuru.
busisekrepatu; kron-neki; raparapa; redifutu schurft znw. kraskrasi.
sekrepatu; sabanasekrepatu; skoifineki; watra- schurk znw. abani.
sekrepatu. Schüsterdruif znw. droifibon.
schildwants znw. fyofyo1. schutting znw. skotu; van een ~ voorzien skotu.
schilferig bnw. pir'piri. scoren, doelpunt ~ ww. lai a bal, ZIE: lai1.
schillen ww. piri. secretaris znw. sekretarsi.
schimmel znw. buku2. selderie znw. supuwiwiri.
schimmelen ww. buku2. sergeant znw. syant.
schip znw. sipi; oorlogs~ fet'sipi. sesamzaad znw. abongra.
schipper znw. kapten. sidderaal znw. logologo.
schoen znw. susu; een enkele ~ wan futu susu; sieraden, gouden ~ znw. gowt'sani.
gymnastiek~ pata. sigaar znw. sigara.
scholier znw. skoropikin. sikkel znw. babun-nefi1.
schommelstoel znw. boboisturu. sinaasappel znw. apresina.
school znw. skoro; (van vissen) bosu. sinds vw. sensi2.
schoolbank znw. skorobangi. situatie znw. tori.
schoolkinderen znw. skoropikin. sjamaan znw. wisiman; (Indiaanse) piaiman.
schoolplein znw. skoroprasi. sjouwen ww. syow1.
schoon bnw. krin. sjouwer znw. syowman.
schoonmaken ww. krin. slaaf znw. srafu; ontvluchte ~ lowe nengre, ZIE:
schoot, op ~ tapu wan sma bowtu, ZIE: bowtu1. lowe.
schop znw. skopu2. slaag znw. fonfon.
schoppen ww. skopu1; het ver ~ skopu en fara, ZIE: slaan ww. fon; klapu; krawasi; naki; meermalen ~
skopu1.
nak'naki; met de bullepees ~ baleta; met een
schorpioen znw. kruktutere. plank ~ planga1; met een stok ~ tiki; met een
schort znw. feskoki. vuist ~ tuma; met hout ~ bowtu3; met iets ~
schotel znw. skotriki1. naki wan ..., ZIE: naki.
schouder znw. skowru. slaap znw. sribi; diepe ~ dedesribi.
schouders ophalen ww. hari skowru, ZIE: skowru. slaapkamer znw. sribikamra.
schouwspel znw. syow2. slaapmat znw. papaya2; sribi-papaya.
schraapsel znw. krab'krabu1; sakasaka. slaapplaats znw. sribipresi.
slachten ww. srakti.
slachthuis spannen

slachthuis znw. srakti-oso. sluiten ww. sroto; tapu1.


slagader znw. brudutitei. smaak znw. tesi1; lekkere ~ switi.
slagen ww. psa4. smadelijk bw. ondroyan.
slager znw. sraktiman.
smaken ww. tesi1.
slagerij znw. srakti-oso. smakken ww. naki en tongo, ZIE: tongo.
slagregen znw. sibibusi. smal bnw. smara.
slak znw. pakro.
smeermiddel, dik ~ znw. fatu1.
slakkehuis znw. pakro.
smeerpoets znw. dot'feba.
slakkenwouw znw. pakro-aka.
smeersel znw. oli.
slang znw. langaman; sneki; soorten: alatasneki; smeken ww. begi1.
brokobaka; busiswipi; ingibangi; kapasisneki;
smelten ww. smèlter.
konkonisneki; krarasneki; krawatasneki;
smeren ww. lobi2; wrifi.
kruyaraman; lektere; makasneki; owrukuku1;
smerig bnw. doti2; fisti; morsu.
pina-owrukuku; popokaisneki; reditere;
smid znw. smeti.
sakasneki; sapakarasneki; srikasneki; swipi;
smijten ww. fringi; iti.
titeisneki; todosneki; trangabaka; walapasneki;
smoel znw. smuru2.
watrasneki.
smoezen ww. konkru.
slangehalsvogel znw. fis'man2.
smookpot znw. smokopatu.
slank bnw. fin'fini; hari2; mangrimangri; ~ worden smoren ww. smuru1.
hari2.
snaar znw. titei.
slap hangen ww. flaw.
snack, zoute ~ znw. sowt'sani.
slapen ww. sribi; ~ gaan go sribi.
snel bw. es'esi; esi; gaw; tranga; heel ~ gawgaw.
slapend been of arm hebben ww. kisi anansi, ZIE:
snelheid, met grote ~ bw. buku3.
anansi2.
snijboon znw. bonki.
slavendrijver znw. dreba.
snijden ww. koti1; in stukjes ~ kot'koti1.
slavenhouder znw. srafumasra.
snijtand znw. fes'tifi.
slavenhoudster znw. srafumisi.
snoep znw. sukrusani.
slaventijd znw. srafuten.
snoepgoed znw. swit'sani; soorten: bigifutu2;
slavernij znw. katibo.
kakaston; kawlade; kawston; lek'tongo;
slavin znw. umasrafu.
watrakan2.
slecht bnw. ogri; ogri-ati; takru; takru-ati; ~e daden
snot znw. botronoso; frikowtu.
kruktudu; ogridu; takrudu; ~e persoon
snotteren ww. hari noso, ZIE: noso1.
kruktuman; takruman.
snuiten ww. snoiti; neus ~ bro noso, ZIE: noso1.
slechts bw. nomo; wawan; ~ één kodo.
snuiven ww. snoifi.
slepen ww. srepi.
snurken ww. snorku.
slet znw. huru; motyo; yayo-uma.
sociëteit znw. koleisi.
sleutel znw. sroto.
soep znw. brafu; supu; soorten: kasabasupu;
slijkspringer (vis) znw. kutai.
okrobrafu; peprewatra; pindasupu.
slijm znw. loli.
soepgroente znw. supuwiwiri.
slijmerig bnw. loli.
soepschildpad znw. krape.
slijpen ww. srapu.
sok znw. kowsu.
slikken ww. swari.
soldaat znw. skotriki2; srudati.
slim bnw. koni; lepi; srapu.
somber bnw. brokosaka.
slimheid znw. koni.
sommige onbep.vnw. son2; sonwan; (meerv.) son
slimmerik znw. koniman.
sma, ZIE: sma.
slingeraap znw. kwata.
soms bw. son leisi, ZIE: leisi2; ~ ook sobun.
slingerplant znw. angatitei. soort znw. sortu.
slipper, houten ~ znw. klompu; teptep.
soortgelijke bnw. sowan.
slok znw. mofo; ~ nemen hari wan mofo. soortgenoot bnw. speri1.
slokop znw. akanswari. soppen ww. dopu2.
slons znw. dot'feba. Spaans bnw. Spanyoro.
sloot znw. gotro.
Spaanse peper znw. alatakaka-pepre.
slordig bnw. fisti; morsu; syabisyabi.
Spaanse taal znw. Spanyoro.
slot znw. sroto; op ~ sroto; op ~ zijn sroto.
spaarkas, onderlinge ~ znw. kasmoni.
sluik bnw. grati; ~ haar grati wiwiri, ZIE: wiwiri. spade znw. krimneri; skopu2.
sluimeren ww. dyonko; pipa3. Spanjaard znw. Spanyoro.
sluipweg znw. bakapasi. Spanje znw. Spanyorokondre.
sluis znw. sroisi. spannen ww. span; (v. geweer) kaka2.
spannend stekelrog

spannend bnw. panya opo priti opo, ZIE: panya; spreekwoord znw. odo; ~ gebruiken koti odo.
span.
spreiden ww. piri.
spanning znw. span. spreken ww. taki1.
sparen ww. kibri. spreker znw. takiman.
spatader znw. mekititei. spreuk znw. odo.
specerij znw. spesrei.
springen ww. dyompo1; (v.e. band) sutu2; in de
specht znw. temreman2. bres ~ dyompo gi wan sma, ZIE: dyompo1.
speciaal bnw. spesrutu; bw. aparti; spesrutu; op een springerig bnw. dyompodyompo.
~ manier aparti fasi, ZIE: aparti.
sprinkhaan znw. sprenka.
speeksel znw. baba; spiti.
sprookje znw. anansitori.
speelgoed znw. preisani.
spruit znw. pransun.
speelhol znw. karta-oso; koleisi.
spruiten ww. opo2; sproiti.
speelhuis znw. koleisi.
spuiten ww. spoiti.
speelkaart znw. karta.
spullen znw. bagasi; bugubugu; lai1; pototo;
speelplaats znw. skoroprasi.
samasama; sani; taitai.
speen znw. bobimofo.
spuug znw. baba; spiti.
speer znw. lansri.
spuwen ww. spiti.
spektakel znw. syow2. Sranan Tongo znw. nengre; nengretongo; Takitaki.
spel, soort ~ znw. dyul.
staak znw. tiki.
speld znw. pina2; haar~ blakapina.
staal znw. isri1.
spelen ww. prei.
staan ww. tnapu.
spelenderwijs bw. preiprei.
staart znw. tere.
spelonk znw. bergi-olo. staartbeen znw. gogobonyo; stoipi2.
sperma znw. skiti.
staat, in ~ zijn hulpww. man2.
spiegel znw. spikri2.
staats- bnw. lanti.
spier znw. titei; ~ verrekken titei dyompo.
staatsbesluit znw. wèt.
spierpijn znw. skin-ati.
staatsregister znw. lantibuku.
spies znw. lansri. stad znw. foto.
spijker znw. spikri1. stadsbewoner znw. fotosma.
spijkeren ww. spikri1. stadscentrum znw. fotosei.
spijkergat znw. spikrimarki; spikri-olo.
stal znw. pen2.
spijs znw. nyanyan; soorten: anitriberi; bami; bere2; stam znw. lo2.
brafu; broinbonki; dosi; her'heri2; lumpia; stam (van de pinapalm) znw. prasara.
moksi-aleisi; nasi; pon; sowt'lemki; supu; telo. stamhoofd znw. granman.
spijsolie znw. nyan-oli; oli. stampen ww. fon; (in een vijzel) stampu1; (met de
spijsverbod znw. trefu. voeten) stampu1; op iets ~ trapu1.
spijten ww. hati2; hati2; sari1. stamper znw. matatiki.
spin znw. anansi2.
standbeeld znw. stonpopki.
spinaap, zwarte ~ znw. kwata.
standhouden ww. ori stan.
spinnehol znw. anansi-oso.
stank znw. smeri; tingi.
spinneverhalen znw. anansitori.
stapel znw. ipi.
spinneweb znw. anansititei. -ste moro ... wan, ZIE: moro.
spinrag znw. anansititei. stedeling znw. fotosma.
spinsel znw. anansititei.
steeds bw. doro3; ala leisi, ZIE: leisi2; moro nanga
spion znw. bakaman.
moro, ZIE: moro.
spitsneusslang znw. busiswipi. steekmug znw. maskita.
splijten ww. kweri; priti. steekpenning znw. bakafinga1; tyuku.
splinternieuw bnw. nyunyun. steekvlieg, bepaald soort ~ znw. brokoston.
spoedig bw. dyonsro; her'esi. steekvliegje znw. mampira.
spoelen ww. spuru; de mond ~ tyukutyuku. steels bw. kibrifasi.
spoken ww. spuku.
steelsgewijs bw. kibrikibri.
spons znw. sponsu.
steen znw. ston.
spook znw. bakru; bubu2; spuku; takrusani; yorka. steenduif znw. stondoifi; stonka.
spot znw. spotu; mikpunt van ~ spot'popki. steenpuist znw. butsweri.
spotgoedkoop bw. fu soso, ZIE: soso. steigeren ww. stegre.
spotnaam znw. dreiginen. stekel znw. maka; maka.
spotten met ww. meki spotu nanga, ZIE: spotu.
stekelrat znw. maka-alata.
sprakeloos bnw. babaw. stekelrog znw. spari.
stekelvarken Surinamerivier

stekelvarken znw. agidya; dyindyamaka. straattaal znw. wakaman taal, ZIE: wakaman.
steken ww. dyuku; sutu3; in brand ~ poti faya gi,
straf znw. strafu; ~ ondergaan nyan strafu; ~
ZIE: faya1; meerdere malen ~ dyukudyuku.
uitzitten koti strafu.
stelen ww. fufuru. straffen ww. strafu.
stellen ww. seti. strak bnw. span; tai2.
stelt znw. tinkoko. straks bw. dalèk; dyonsro.
stem znw. sten. strand znw. sekanti.
stemmen ww. (v. muziekinstrument) stèm; streek znw. banti2; koni; triki1; ondeugende ~ kwai.
(verkiezen) poti sten, ZIE:
streek (gebied) znw. kontren.
sten. stempel znw. stampu3.
streep znw. strepi.
stempelen ww. stampu3.
strijd znw. feti; strei; samen de ~ aangaan meki
stenen bnw. ston; ~ voetstuk stonfutu; ~ zitbank
wan kofu, ZIE: kofu.
stonbangi.
strijdamulet znw. fet'obia.
ster znw. stari.
strijden ww. feti; strei.
sterappel znw. apra.
strijdwagen znw. fet'wagi.
sterfgeval znw. dede1.
strijken ww. grati; triki2; haastig ~ grat'grati.
steriliseren (v. mens of dier) ww. tapu1.
strijkijzer znw. isri2; triki-isri.
sterk bnw. steifi; tranga; ~ zijn tyari powa, ZIE:
strijkplank znw. trikiplanga.
powa.
stromen ww. lon.
sterke drank znw. sopi.
stronk znw. tompu.
stern znw. fis'man2.
strontje znw. struntyi.
sterven ww. bro tapu, ZIE: bro; dede1.
strooien ww. stroistroi.
steun znw. krakatiki; yepi.
stroom znw. (electriciteit) faya2; (water) kriki.
steunen ww. kraka; yepi.
stroomrekening znw. faya2.
stevig bnw. kankan3; steifi; tranga; bw. tranga.
stroomversnelling znw. sula.
stiekem bw. bakabaka; kibrifasi; kibrikibri.
strovuur znw. karuw'wiri faya, ZIE: karuw'wiri.
stier znw. bulu; burkaw.
struikelen ww. misi futu, ZIE: futu; laten ~ aka1.
stijf bnw. steifi.
struikgewas znw. busbusi; kapweri; droog ~
stijfsel znw. goma.
grangran.
stijven ww. goma; stesre.
studeren ww. stuka.
stil bnw. pî; tiri1; bw. safri.
studie znw. stuka.
stilletjes bw. safri; heel ~ saf'safri.
stuipen znw. stoipi1.
stilstaan (v. uurwerk) ww. tan tiri, ZIE: tiri1. stuiptrekken ww. kisi stoipi, ZIE: stoipi1.
stinken onoverg.ww. smeri; ww. dampu; tingi; stuitbeen znw. stoipi2.
laten ~ tingi.
stuiten overg.ww. stotu1.
stinkend bnw. tingi.
stuiver znw. loto2.
stoel znw. sturu; bepaald soort: dyarususturu. stuk znw. pisi1.
stoelgang, moeilijke ~ znw. trangabere. stukjes, in heel kleine ~ bw. fin'fini.
stoep znw. stupu. stukken znw. pis'pisi1; aan ~ pis'pisi1.
stof (textiel) znw. krosi.
stukwerk znw. dyapwroko.
stok znw. tiki; gevorkte ~ krakatiki; ~ met een haak sturen ww. seni.
akatiki.
suf bnw. bobo.
stom bnw. babaw. sufferd znw. babawman; bobo.
stomme znw. babawman. suiker znw. sukru.
stommigheid znw. sososani. suikeren ww. sukru.
stomp bnw. dede2. suikerklont znw. sukrukandra.
stomp (v. boom) znw. tompu. suikerpot znw. sukrupatu.
stomp, een ~ geven ww. naki wan kofu, ZIE: kofu.
suikerriet znw. tyen.
stompen ww. naki kofu, ZIE: kofu; tuma.
suikerwerk znw. sukrusani.
stoom znw. dampu; smoko.
suikerziekte znw. sukru.
stoppen ww. kiri; kiri hori, ZIE: kiri; poti; tapu2. sukkelen ww. pinapina; (door ziekte) sikisiki.
storen ww. trobi. Surinaams bnw. Sranan.
storm znw. sek'watra; sibibusi.
Surinaamse pad znw. pipatodo; swamputodo;
stoten ww. buku3; pusu; stotu1; syobu; trusu.
watratodo.
stotteren ww. gagu.
Surinaamse taal znw. Sranan; Sranan Tongo.
stoven ww. stofu. Suriname znw. Sranan; Sranankondre.
straat znw. pasi; strati. Surinamer znw. Srananman; Sranansma.
straatjongen znw. wakaman.
Surinamerivier znw. Srananliba.
suspensoir tijgergeest

suspensoir znw. stonbanti.


synagoge znw. dyukerki.
sussen ww. boboi; dodoi.

T -t
taai bnw. tai2; tranga. tegenvallend bnw. tranga.
taal znw. tongo; vuile ~ dot'taki. tegenwerken ww. dyèns.
taart znw. kuku1. tegenwoordig znw. dis'ten.
tabak znw. tabaka. tehuis znw. oso.
tablet znw. perki. teil znw. koba.
taboe znw. trefu.
tekeergaan ww. rigeri; go na hei, ZIE: hei1; go na
tachtig telw. aititenti. loktu, ZIE: loktu.
tafel znw. tafra. teken znw. marki.
taille znw. bere1. tekenen ww. hari1.
tailleband (v.e. broek) znw. brukubere. tekening znw. prenki.
tajer znw. taya; Chinese ~ sneisitaya; oneetbare ~ telefoneren ww. naki wan konkrutitei, ZIE:
kras'taya; bepaald soort: pontaya. konkrutitei.
tajerblad znw. tayawiwiri. telefoon znw. konkrutitei.
tak znw. taki3. teleurgesteld, diep ~ zijn ww. broko ati, ZIE: ati1.
talisman znw. bereketi. telkens bw. doro3; ala leisi, ZIE: leisi2; ~ een wan
tamarin (dier) znw. roodhand~ saguwenke. wan; ~ wanneer solanga; ~ weer ala yuru, ZIE:
tamarinde znw. tamalen. yuru1.
tamboerijn znw. sinsin1. tellen ww. teri.
tand znw. tifi; gebroken ~ broko tifi; hoek~ aitifi; tenger bnw. mangrimangri.
ukutifi; rotte ~ pori tifi. tent znw. tenti.
tandarts znw. tifidatra. tepel znw. bobimofo.
tanden poetsen ww. wasi mofo, ZIE: mofo. ter plaatse voorz. na2.
tandenknarsen ww. kaw tifi, ZIE: tifi. teren ww. tara.
tandpijn znw. tifi-ati. tergen ww. tanteri.
tandvlees znw. krumu. termiet znw. uduloso; (met vleugels) yarfrei.
tang znw. tanga. terneergedrukt bnw. brokosaka.
tangara (vogel) znw. blauwgrijze ~ blawforki; terug bw. baka4; di psa, ZIE: psa2.
blawtyi.
terugbrengen ww. tyari kon baka, ZIE: tyari.
tante znw. tanta. teruggaan ww. go baka, ZIE: baka3.
tapijtslang znw. daguwesneki; gadosneki; terugkeren ww. drai baka, ZIE: drai.
papasneki.
terugkomen ww. drai kon baka, ZIE: drai; kon baka,
tapir znw. bofru. ZIE: kon.
tarantula znw. bus'anansi. terugkomst znw. konbaka.
tasten ww. firi. terugvechten ww. feti baka, ZIE: feti.
taugé znw. gropesi. terwijl vw. di.
taxiën ww. rei1. testikels znw. koko1.
t.b.v. voorz. fu. teug znw. mofo.
te veel bw. tumsi. tevreden bnw. ati sidon, ZIE: ati1; ~ stellen sari2.
teder bnw. safu. thans bw. now; nownowde.
teek znw. kupari. thee znw. fayawatra; te2.
teelbal znw. koko1.
theedoek znw. pret'duku.
teen znw. finga; futufinga; grote ~ bigidoi; doi1.
theepot znw. tepatu.
teer znw. tara. tien telw. tin; ~ cent doni.
tegen voorz. nanga; te1. tiende rangtelw. di fu tin, ZIE: tin.
tegenhouden ww. dyam; ori; tapu2; ori na baka, ZIE: tijd znw. ten; yuru1; moelijke ~ pinaten; van deze ~
baka3.
dis'ten.
tegenkomen ww. tuka.
tijdelijk bw. sranga.
tegenover voorz. abra; abrasei fu, ZIE: abrasei.
tijdig bw. biten.
tegenspoed znw. ongoloku.
tijdje znw. pisten.
tegenspreken ww. hari taki, ZIE: taki1. tijdstip znw. pisten; yuruten.
tegenstand bieden ww. feti baka, ZIE: feti; kaka tijger znw. tigri1.
futu, ZIE: futu. tijgergeest znw. dyebri; tigriwinti.
tikken uitgaan

tikken ww. koko2. traan znw. watra-ai.


tillen ww. opo3. trachten ww. pruberi.
timmeren ww. temre. tralie znw. trarki.
timmerman znw. temreman1. tranen, in ~ uitbarsten ww. bari krei, ZIE: krei.
tinteling in lichaamsdeel hebben ww. kisi trap znw. trapu1.
anansi, ZIE: anansi2. trappen ww. skopu1; trapu1.
tip znw. pingi; ~ geven pingi. trein znw. loko.
tipgever znw. dalaskowtu. treiteren ww. tanteri.
tobbe znw. tobo. trekken ww. hari1; tyityi; bij elkaar ~ hari kon na
tobben ww. broko ede, ZIE: ede; pina1. wan, ZIE: kon na wan.
toch bw. toku; vw. fa a no fa. trekmier znw. wakawaka-mira.
toebehoren ww. na fu. trens znw. gotro.
toedekken ww. tapu1. treuren ww. sari1.
toegangsbewijs znw. karta. trillen ww. beifi.
toegift znw. baksis. trom znw. dron; soorten: agida; apinti; bongo;
toekan znw. kuyake; roodsnavel~ bigikuyake. mandron; pudya.
toekeren, de rug ~ ww. drai baka gi, ZIE: baka1. trommelaar znw. dronman.
toelachen ww. lafu. trommelen ww. naki dron, ZIE: dron; vaardig ~ koti
toen vw. di; ne; ~ pas dan fosi, ZIE: dan1. a dron, ZIE: dron.
toereiken ww. langa2. trommelstok znw. drontiki.
toespijs znw. stimofo. trommelvel znw. dronbuba.
toespraak znw. wortu. trommelvlies znw. yesimama.
toestemming znw. primisi; ~ geven gi pasi, ZIE: trompet znw. tutu.
pasi. trompetvogel znw. kamikami.
toeter znw. tutu. troon znw. kownusturu.
toilet znw. kumakoisi; plei2. troost znw. trowstu.
toiletzeep znw. swit'sopo, ZIE: sopo. troosten ww. trowstu.
tokkelen (op gitaar) ww. pingi. tropenhelm znw. kork'ati.
tomaat znw. tomati. tros znw. bosu.
tomatenplant znw. tomatibon. trouwdag znw. trowdei.
ton znw. bari1. trouwen ww. trow.
toneelspel znw. komediprei. trouwens bw. esko.
tonen ww. sori. trouwkleren znw. trowkrosi.
tong znw. tongo. tuin znw. dyari.
tonsillen znw. amandra1. tuinman znw. dyariman.
toom, in ~ houden ww. basi1; ori ensrefi, ZIE: ori. tuit znw. mofo.
toonbank znw. tonbangi. tussen voorz. mindri.
toorn znw. atibron. tussenpersoon znw. mindriman.
top znw. noko. twaalf telw. twarfu.
tot voorz. te1; vw. te leki, ZIE: leki3. twee telw. tu1.
totdat vw. te1; te leki, ZIE: leki3. tweede rangtelw. di fu tu, ZIE: tu1.
touw znw. titei. tweedracht znw. pratifasi.
tovenaar znw. tofruman. twijfelen ww. degedege; draidrai.
toverdokter znw. bonuman; dresiman; lukuman; twijg znw. taki3.
obiaman. twintig telw. tutenti; twenti.
toveren ww. tofru. twist znw. toko; trobi.
toverij znw. tofruwroko. twisten ww. fasi3.
traag bnw. loli.

U - u
u pers.vnw. yu. uitdoen ww. kiri.
ui znw. ayun. uitdoven ww. kiri.
uil znw. owrukuku2. uiten ww. puru taki, ZIE: taki1.
uit voorz. fu; ~ elkaar halen lusu. uitermate bw. psa marki, ZIE: marki.
uitdagen ww. suku mofo, ZIE: mofo. uitgaan ww. koiri; go na strati, ZIE: strati; (v. vuur)
uitdelen ww. prati. dede1.
uitglijden veel

uitglijden ww. grati. uitroeien ww. rutu puru, ZIE: rutu.


uitgraven ww. diki puru, ZIE: diki. uitrusten ww. bro; hari baka, ZIE: baka1.
uithangen, ergens ~ ww. anga1. uitschelden ww. kosi1; krutu; sangabanga; skuru;
uitjouwen ww. bari dreigi, ZIE: dreigi. pisi na en tere, ZIE: tere; was' go, ZIE: wasi.
uitkiezen ww. teki. uitslag znw. kraskrasi.
uitkijk, op de ~ staan ww. ori wakti, ZIE: wakti. uitsluiten ww. skotu.
uitkloppen ww. klapu; naki. uitspreiden ww. bradi; panya.
uitknippen ww. koti1. uitspugen ww. spiti.
uitlachen ww. lafu. uitstappen ww. saka2; laten ~ saka2.
uitleggen ww. brokobroko; broko na pikinmoni, ZIE: uitstellen ww. draidrai.
pikinmoni.
uitstrekken ww. langa2.
uitlekken ww. hari watra, ZIE: watra. uittellen ww. teri.
uitlenen ww. leni. uitvaagsel znw. sakasaka.
uitlepelen ww. spun. uitvaart znw. beri.
uitlezen ww. piki2. uitwerpsel znw. kaka1; kunkun.
uitlokken ww. tyari dor'ai, ZIE: dor'ai. uitwissen ww. figi puru, ZIE: figi.
uitlopen (SN) ww. waka; yayo. uitwringen ww. kwinsi.
uitlopen (uitbotten) ww. sproiti. uitzoeken ww. piki2.
uitnodigen ww. kari kon, ZIE: kari. urine znw. pisi2.
uitnodiging znw. kari. urineren ww. pisi2.
uitpersen ww. kwinsi. uur znw. yuru1.
uitputten ww. dreba. uw bez.vnw. unu; yu.
uitrekken ww. hari kon langa, ZIE: langa1; zich ~ uzelf wederk.vnw. unsrefi.
hari lesi, ZIE: lesi.

V - v
vaak bw. furu; furu leisi, ZIE: leisi2; ala yuru, ZIE: vanmorgen bw. dimamanten.
yuru1; ~ genoeg nofotron.
vannacht bw. dineti; tide neti, ZIE: tide.
vaarwel znw. adyosi; tussenw. Waka bun!, ZIE: vanochtend (heel vroeg) bw. dimusudei.
waka.
vanuit voorz. komopo.
vaas znw. bromkipatu. varen ww. rei1.
vaatdoek znw. pret'duku. varken znw. agu.
vaatwerk, vuil ~ znw. dot'sani. varkenshok znw. agupen.
vachtluis znw. daguloso. varkenspruim znw. mope.
vader znw. papa2; p'pa; aanspr.vorm. Pa; Tata. varkensstaart, gezouten ~ znw. agutere.
vak znw. faki. varkensvlees znw. agumeti.
vakantie znw. fakansi. vast bnw. fasti.
vakature znw. opo presi, ZIE: presi.
vastbinden ww. tai1; (met een band) banti hori, ZIE:
val znw. dyam; klep; trapu2.
banti1.
valk znw. aka2; soorten: alen-aka; fremusu-aka; vastgebonden zijn ww. tai1.
wetbere-aka.
vasthaken ww. aka1.
vallen ww. fadon; laten ~ fadon; uit elkaar ~ syuru.
vasthouden ww. ori.
vallende ziekte znw. stoipi-siki.
vastmaken ww. ankra; fasi4; (met een band) banti1.
vals bnw. falsi.
vastpakken ww. bowtu5; ori.
valstrik znw. dyam.
vastzetten ww. ankra; fasi4.
valuta, buitenlandse ~ znw. dorosei moni, ZIE:
vastzitten ww. fasi4; tan poko, ZIE: poko; vaak ~
moni.
fas'fasi.
vampier znw. asema.
vat znw. bari1; houten ~ udubari.
van voorz. fu; fu.
vatten ww. grabu.
vanaf voorz. komopo; vw. sensi2.
vechten ww. feti; strei; kofu fadon; naki kofu, ZIE:
vanavond bw. dineti; tide neti, ZIE: tide.
kofu.
vandaag bw. tide; ~ over een week tide aiti dei, ZIE:
vechter znw. fet'man.
tide.
vechtersbaas znw. fet'bakru; fet'man.
vandaan komen ww. komopo.
vechtgeest znw. fet'bakru; fet'obia.
vangen ww. fanga; kisi2.
veel bnw. bogobogo; fu naki dagu, ZIE: dagu;
vanmiddag bw. dibakadina.
hilahila; lo4; bw. ipi; sote; telw. furu; bijzonder
veelvraat verloochening

~ a no spotu, ZIE: spotu; ~ hebben lai1; heel ~


verf znw. ferfi.
bun furu; her'ipi; ipi-ipi; wan lo; te ~ moro
verfijnd bnw, bw. fini.
mofo, ZIE: mofo.
vergaderen ww. kon makandra, ZIE: makandra.
veelvraat znw. akanswari; nyanman; (soort dier)
vergadering znw. konmakandra; krutu.
weti-aira; zwartbruine ~ aira1.
vergemakkelijken ww. lekti2.
veenmol znw. kot'koti2.
vergeten ww. fergiti; figi.
veer (v. vogel) znw. fowruwiwiri; wiwiri.
vergeven ww. gi pardon, ZIE: pardon.
veerboot ww. pondo.
vergeving znw. pardon.
veertien telw. tin-na-fo.
vergif znw. dresi.
veertig telw. fotenti.
vergiffenis znw. pardon.
vegen ww. figi; sibi.
vergissing znw. fowtu.
vel znw. buba; skin.
vergrendelen ww. bowtu3.
veld znw. gron; sabana; wei.
vergroten ww. hari1.
veldwesp znw. marbonsu.
verguizen ww. kroisi.
velg znw. upru.
vergunning znw. primisi.
vellen ww. fala1; kapu trowe, ZIE: kapu.
verhaal znw. tori; leerrijk ~ ondrofeni tori;
venster znw. fensre.
ongeloofwaardig ~ anansitori; ~ vertellen gi
vensterbank znw. fensrebangi.
tori, ZIE: tori.
venstergat znw. fensre-olo.
verharden ww. tranga.
ver bnw. fara; bw. farawe.
verheugen ww. nyanprei.
verachten ww. tyari dor'ai, ZIE: dor'ai.
verhitten ww. hati1.
verachting znw. dor'ai.
verhogen ww. hei1; opo3.
veranderen ww. drai; kenki.
verhoren ww. yere1.
verandering znw. kenki.
verhouding, een ~ hebben ww. ori.
verantwoordelijk bnw. frantwortu.
verhuizen ww. froisi.
verantwoordelijkheid znw. frantwortu.
verhuren ww. yuru2.
verbaasd bw. nanga opo mofo, ZIE: mofo.
verjaardag znw. friyari; friyaridei.
verbazend bnw. ferwondru.
verjaardagsfeest znw. bigiyari; friyari; friyari-oso.
verbeelden ww. gersi.
verkeerd bnw. fowtu; kruktu.
verbeelding znw. ferberde; ferberdesiki.
verkeerde kant znw. kruktusei.
verbergen ww. kibri; zich ~ kibri.
verklappen ww. faya4.
verbinden ww. dresi; tai1; aan elkaar ~ miti kon na
verklikken ww. faya4.
wan, ZIE: miti1.
verklikker znw. dalaskowtu; toriman.
verblijfplaats znw. tanpresi.
verkopen ww. seri.
verblijven ww. tan1.
verkoper znw. seriman.
verblinden ww. breni.
verkorten ww. syatu.
verbluft zijn ww. babaw.
verkouden bnw. frikowtu; ~ zijn abi frikowtu.
verbond znw. ferbontu.
verkoudheid znw. frikowtu.
verborgen bnw. kibri.
verkwisten ww. fermorsu; tyari go lasi, ZIE: lasi;
verborgene, in het ~ bw. kibrikibri.
nyan.
verborgenheden znw. kibrisani.
verlagen ww. plata.
verbranden onoverg.ww. & overg.ww. bron.
verlamd bnw. dede2; bw. lan.
verdeeldheid znw. pratifasi.
verlangen ww. angri2; znw. angri2; branden van ~
verdelen ww. broko1; prati.
bakru.
verdienen (geld) ww. wroko moni, ZIE: moni.
verlaten ww. libi2.
verdragen ww. tyari.
verlegen bnw. ferleigi; ~ zijn syen; syensyen.
verdriet znw. sari1.
verlegenheid znw. syen; in ~ brengen firi wan fasi,
verdrietig bnw. sari1; bw. sari1.
ZIE: fasi1.
verdrijven ww. yagi.
verleiden ww. tesi2.
verdrinken ww. sungu; dede na watra, ZIE: dede1.
verlengen ww. hari1; hari kon langa, ZIE: langa1.
verdubbelen ww. dobru.
verlicht bnw. lekti1.
verdunnen ww. broko1.
verlichten1 ww. lekti1.
verdwaald zijn ww. lasi.
verlichten2 ww. lekti2.
verdwalen ww. lasi pasi, ZIE: pasi.
verliefd zijn op ww. lobi1.
verdwenen bnw. gwe; ww. smoko.
verliezen ww. lasi; lasi.
verenigen ww. bondru kon na wan, ZIE: bondru; verliezer znw. lasiman.
meki wan kofu, ZIE: kofu.
verlokken ww. tesi2.
vereren ww. dini; gi grani, ZIE: grani.
verloochening znw. lei.
verloren vierkant

verloren bnw. lasi. versperren ww. tapu pasi, ZIE: pasi.


verlossen ww. ferlusu; puru. verspillen ww. fermorsu.
verlosser znw. ferlusuman; Helpiman. verspreid, ordeloos ~ bw. panyapanya.
vermanen ww. leisi boskopu, ZIE: boskopu; piri ai verspreiden ww. panya; ordeloos ~ panyapanya.
gi.
verspreken ww. misi mofo, ZIE: mofo.
vermengen ww. moksi. verstaan ww. ferstan; grabu.
vermicelli znw. alatria; Chinese ~ sneisi-alatria. verstaanbaar bw. krin.
vermijden ww. koti pasi gi, ZIE: pasi. verstand znw. edesei; ferstan; koko1.
verminderen ww. dropu; saka2.
verstoppen, zich ~ ww. kibri.
verminken ww. malengri.
verstrijken ww. psa2.
verminkte bnw. malengri. versuffen ww. drungu.
vermissen ww. lasi. vertellen ww. ferteri; taigi; vooruit ~ konkru.
vermoeden ww. bribi. vertelling znw. tori.
vermoeid bnw. weri2.
vertrappen ww. trap'trapu.
vermoeidheid znw. weri skin, ZIE: skin. vertrapte bnw. trap'trapu.
vermoeien ww. weri skin, ZIE: skin; weri2. vertrekken ww. gwe; hari1; komopo; lusu.
vermoeiend bnw. wer'ede. vertrouwen ww. fertrow; poti fertrow tapu.
vermogen znw. gudu. vervelen ww. ferferi; iemand ~ weri ede, ZIE: ede;
vermolmd bnw. pori1. zich ~ ferferi.
vermoorden ww. kiri. vervelend bnw. ferferi; ~ iets wer'ede.
vermorsen ww. fermorsu; tyari go lasi, ZIE: lasi. vervellen ww. piri.
vermurwen ww. sari2. verven ww. ferfi.
vernederen ww. sakasaka; zichzelf ~ saka ensrefi, vervloeken ww. fluku; wisi.
ZIE: saka2.
vervoeren ww. tyari.
vernemen ww. yere1. verwachten ww. ferwakti.
vernielen ww. broko1. verwachting, in ~ zijn ww. abi bere, ZIE: bere1.
vernietigd bnw. broko1. verward bnw. bruya; dangra.
vernietigen ww. broko1.
verwarmen ww. waran; zich ~ teki waran.
veroordelen ww. leisi strafu, ZIE: strafu.
verwarren ww. bruya; fromu.
veroorzaken ww. meki. verwarring znw. bruya.
veroveren ww. teki abra. verweg bw. farawe.
verpanden ww. panti. verwekken ww. meki pikin, ZIE: pikin2.
verplaatsen ww. dribi. verwend bnw. pori2.
verplegen ww. luku. verwennen ww. pori2.
verpletteren ww. masi; maskaderi; panya. verwerken ww. wroko.
verplicht zijn ww. ferplekti. verwijderen ww. puru.
verplichten ww. dwengi. verwonden ww. gi mankeri, ZIE: mankeri.
verplichting znw. ferplekti; plekti; geen ~ zijn a verwonderen ww. ferwondru.
no de nanga wan fa, ZIE: fa1.
verwonding znw. mankeri.
verpulveren ww. masi; puiri. verzamelen ww. moksi kon na wan, ZIE: moksi.
verraden ww. konkru; seri; tori. verzenden ww. seni.
verrader znw. konkruman; toriman. verzetten, zich ~ ww. kaka futu, ZIE: futu.
verrekken, een spier ~ ww. titei dyompo, ZIE: titei. verzinsel znw. leitori.
verroest bnw. frustu. verzoek znw. aksi2; begi2.
verroesten ww. frustu. verzoeken ww. aksi2; begi1; poti na tesi, ZIE: tesi2.
verschillende bnw. difrenti. verzoenen ww. kon bun baka.
verschrikkelijk bw. srefsrefi. verzorgen ww. luku; sorgu.
verschuilen, zich ~ ww. kibri. verzorging znw. sorgu.
verschuiven ww. dribi; skoifi. verzuren ww. skefti1; swa.
versieren ww. moimoi. verzuurd bnw. skefti1.
versiering znw. pranpran. vest znw. kamsoro.
verslaafde aan drank znw. sopiman.
vet znw. fatu1.
verslaan ww. fon; wini; (bij sport) bosro. veter znw. fetre.
versleten bnw. broko1; brokobroko; tot op de vetpuistje znw. poisi.
draad ~ frowa.
vier telw. fo.
verslikken, zich ~ ww. aka ensrefi, ZIE: aka1. vierde rangtelw. di fu fo, ZIE: fo.
versnapering znw. sek'seki mofo, ZIE: mofo. vieren ww. nyan.
versnijden ww. kot'koti1. vierkant bnw. fokanti; znw. fokanti.
vieroog opossum voor

vieroog opossum znw. fo-ai-awari. vliegtuig znw. isrifowru; kisi1; opolangi.


vieroogvis znw. kutai. vliegveld znw. freigron.
vies bnw. dot'doti; fisti; morsu; erg ~ dot'fisti, ZIE: vlinder znw. kapelka.
fisti; ~ maken morsu.
vlo znw. sneisi2.
vijand znw. feyanti.
vloed bnw. frudu; znw. fruduwatra; ~ worden
vijandschap ww. koti2. frudu.
vijf telw. feifi. vloeien ww. lon.
vijfde rangtelw. di fu feifi, ZIE: feifi.
vloek znw. fluku; ~ leggen op iemand wroko wan
vijfentwintig znw. tyawa; ~ cent kwartyi; tyawa.
sma, ZIE: wroko.
vijftien telw. tin-na-feifi. vloer znw. gron.
vijftig telw. feifitenti; ~ cent banknotu; banku. vlooienmarkt znw. bunkopu seri, ZIE: bunkopu.
vijg znw. figa. vluchten ww. lowe.
vijgeboom znw. figabon. vluchtig bw. frafra.
vijl znw. feiri. vlug bw. es'esi; esi; gaw; tranga.
vijlen ww. feiri.
vocht znw. (v.e. bananenboom) banawatra; ~
vijzel (grote houten) znw. mata1.
afgeven lon watra, ZIE: watra.
vinden ww. feni. vochtig bnw. nat'nati; ~ maken nat'nati.
vinger znw. finga. vod znw. brokokrosi.
vingerafdruk znw. fingamarki. vodden znw. bugubugu.
vingerhoed znw. fengrutu. voeden ww. gi nyanyan, ZIE: nyanyan.
viool znw. finyoro. voedsel znw. nyansani; nyanyan.
vis znw. fisi; droge ~ dreifisi; gerookte ~ waranfisi; voelen ww. firi.
gezouten ~ sowt'fisi; ongeschubde ~ grat'fisi; voer znw. nyanyan.
soorten: anyumara; banban; botrofisi; voeren ww. gi nyanyan, ZIE: nyanyan.
kandratiki2; kubi; kutai; kwikwi; pataka; tri; voertuig znw. oto; wagi; gammel ~ sakapusu.
walapa; wetweti2. voet znw. futu; futusei.
visarend znw. fisi-aka. voetafdruk znw. futumarki.
visben znw. kurkuru. voetbank znw. futubangi.
visgat znw. fisi-olo. voetketting znw. futuketi.
vishaak znw. aka1. voetpad znw. futupasi.
visite znw. fisiti. voetschimmel znw. prit'finga.
vislijn znw. lin. voetstuk, stenen ~ znw. stonfutu.
visnet znw. fis'neti. voetzool znw. ondrofutu.
vissen ww. fisi. vogel znw. fowru.
vissenhuid znw. fis'buba. vogelknip znw. krafana1.
visser znw. fis'man1. vogelkooi znw. fowrukoi.
vissersboot znw. fis'boto. vogelluis znw. fowruloso.
visvijver znw. fisi-olo. vogelspin znw. bus'anansi.
vlag znw. fraga. vol bnw. furu; ~ geladen span; ~ worden furu.
vlaggemast znw. fragatiki. volbloed bnw. kankan2; lala.
vlak bnw. grati; bw. leti4; ~ maken plata. volbrengen ww. du; klari.
vlam znw. faya1; fayatongo; ~ vatten teki faya, ZIE: voldoende telw. sari2.
faya1.
volgeling znw. bakaman.
vlecht znw. frekti. volgend bnw. tra.
vlechten ww. brei; frekti. volgende, de ~ vnw. trawan.
vlechtriet znw. warimbo. volger znw. bakaman.
vleermuis znw. fremusu. volgieten ww. furu.
vleermuisvalk znw. fremusu-aka.
volharden ww. ori doro, ZIE: doro3.
vlees znw. meti; gemengde soorten ~ moksi meti.
volhouden ww. ori doro, ZIE: doro3.
vleien ww. kor'kori.
volk znw. folku; pipel.
vleierij znw. kor'kori. volkomen bw. krinkrin1; srefsrefi.
vlek znw. flaka1. volledig bw. krinkrin1.
vlekken ww. flaka1. voltooien ww. klari.
vleugel znw. frei. volwassen bnw. ~ man bigiman; ~ persoon
vlieg znw. freifrei; daas~ kawfrei; witte daas~ bigisma.
bakrakawfrei.
vonken ww. koti faya, ZIE: faya1.
vliegen ww. frei. voor bw. di de na fesi, ZIE: fesi2; voorz. fesi2; fu; gi2;
vlieger (speelgoed) znw. frigi. vw. fru.
vooraanstaand persoon vullen

vooraanstaand persoon znw. bigiman.


vreesachtig bnw. frede; fredefrede; ~ zijn
vooraf bw. na fesi, ZIE: fesi2. fredefrede.
voorafgaand bw. na fesi, ZIE: fesi2. vreesachtigheid znw. beifi-ati; dyomp'ati.
vooravond znw. mofoneti. vreetzak znw. nyanman.
voorbeeld znw. eksempre.
vrekkig bnw. knopo.
voorbij voorz. psa2.
vreten ww. nyan.
voorbijgaan ww. psa2; waka psa, ZIE: waka.
vrezen ww. frede.
voordat vw. fosi. vriend znw. fisiti; kompe; lobiwan; mati.
voordeel znw. bun. vriendin znw. kompe; mati.
voordeur znw. fes'doro. vriendschap znw. matifasi.
voordien bw. fosi dati, ZIE: fosi.
vrij bnw. fri; bw. fri.
voordringen ww. boro2.
vrijdag znw. freida.
voorerf bw. mofodoro.
vrijen ww. freiri.
voorganger znw. fes'man.
vrijheid znw. fri.
voorgevoel znw. firi; krin skin, ZIE: skin; ~ hebben
vrijlaten ww. lusu.
skin piki, ZIE: skin.
vrijmoedigheid znw. drei-ai.
voorheen vw. bifo.
vrijpostig bnw. asranti; kaksi.
voorhoofd znw. fes'ede.
vrijpostigheid znw. drei-ai.
voorhuis znw. foroisi.
vrij(st)er znw. freiri.
voorkant znw. fes'sei.
vroeg bw. fruku1; heel ~ fruk'fruku; 's morgens ~
vóórkomen ww. psa1.
musudei.
voorlopig bw. sranga.
vroeger bw. fos'fosi; fosi; fosten; van ~ fu fosten.
voorman znw. basya.
vrolijk bnw. breiti.
voornaam znw. fesinen.
vrolijkheid znw. prisiri.
voornamelijk bw. funamku.
vrouw znw. frow; misi2; uma; umasma; wefi;
voornemen znw. prakseri.
bejaarde ~ musye; getrouwde ~ trow-uma;
voorouder znw. afo; bigisma; trotro; aanspr.vorm.
uma; Hindoestaanse ~ mai2.
Tata.
vrouwelijk bnw. umasma; ~ geslacht umasma.
vooroudergeest znw. kabra; profen.
vrouwelijke politieagent znw. skowt'uma.
voorpoot znw. fesifutu.
vrouwen- bnw. umasma.
voorschoot znw. feskoki.
vrouwenarts znw. umasma-datra.
voorste znw. fesiwan; fosiwan.
vrouwenverleider znw. motyop'pa.
voorstel, met een ~ komen ww. kon nanga wan
vrucht znw. froktu; soorten: afkati2; alanya; apra;
prakseri, ZIE: prakseri.
apresina; bakba; birambi; didibri-apra; droifi;
voortand znw. fes'tifi.
dyamu; figa; fransman-birambi; granaki-apra;
voortbrengen ww. gi1; meki.
kakaw; kaner'apra; kasyuma; kersi; knepa;
voortdurend bw. nomonomo; ala ten, ZIE: ten.
korsow-apra; lemki; lontu-birambi; manya;
voortrekken ww. hei1.
markusa; masusa; mope; nanasi; oleif; papaya1;
voortslepen ww. pinapina.
pomerak; pomusteri; ponpon1; sterapra; strun;
voortsukkelen ww. pinapina; tingatinga.
sunsaka; tamalen; watramun.
voortvluchtig zijn ww. lowe.
vruchtbaar bnw. fatu1.
voortvluchtige znw. loweman.
vruchtboom znw. froktubon.
vooruit bw. ~ gaan of komen go na fesi, ZIE: fesi2.
vruchten, gekonfijte ~ znw. stof'sani.
voorvallen ww. psa1.
V.S. (van Amerika) znw. Amerkankondre.
voorzaal (SN) znw. foroisi.
vuil bnw. dot'doti; doti2; znw. dot'doti; doti2; ~
voorzichtig zijn met ww. safri nanga, ZIE: safri.
maken doti2.
voorzitter znw. ambrabasi.
vuilnis znw. doti2.
vork znw. forku.
vuilnisbak znw. dot'baki; dot'kisi.
vormen ww. meki.
vuilnisbelt znw. dot'ipi.
vouw znw. fow.
vuilnisemmer znw. dot'embre.
vouwen ww. beni; fow.
vuilnishoop znw. dot'ipi.
vraag znw. aksi2.
vuilnisman znw. dot'wagiman.
vracht znw. lai1.
vuilniswagen znw. dot'wagi.
vrachtdrager znw. syowman.
vuilpoets znw. dot'feba.
vragen ww. aksi2; begi1; blijven ~ aksi-aksi.
vuist znw. kofu.
vrede znw. freide.
vuistslag znw. ~ geven naki wan kofu, ZIE: kofu;
vrees znw. frede.
tuma; ~ in de buikstreek berekofu.
vullen ww. furu; lai1.
vurig weglopen

vurig bnw. fayafaya; bw. fayafaya. vuurwerk znw. bombel; finpeiri; groot knal~
vuur znw. faya1. pagara; (serie rotjes) pagara.
vuurvlieg znw. fayaworon1.

W-w
waaien ww. wai1. wasvrouw znw. was'frow.
waaier znw. waiwai2. wat onbep.vnw. san; vrag.vnw. fa1; san.
waakzaam zijn ww. de na ai, ZIE: ai1. water znw. watra; onder ~ lopen sungu.
waar bnw. tru; bw. ope; pe; vw. pe. waterbreuk znw. koro2.
waarde znw. warti. waterbuffel znw. watrakaw.
waarderen ww. teri.
watergeest znw. watramama.
waardig bnw. warti.
waterig bnw. watra.
waarheid znw. tru; tru sani; ~ spreken taki leti, ZIE: waterkant znw. syoro; watrasei.
leti3.
waterkruik znw. watrakan1.
waarlijk bw. trutru.
watermeloen znw. watramun.
waarom bw. sanede; fu sanede meki; san meki, ZIE: wateropossum znw. watra-alata; watra-awari.
meki; vrag.vnw. fa1.
waterpomp znw. watrapompu.
waarschuwen ww. bari2; piri ai gi; warskow.
waterrekening znw. watra.
waarschuwing znw. warskow.
waterschildpad znw. watra-sekrepatu.
waarzegger znw. lukuman.
waterslang znw. watrasneki.
wacht znw. wakti; ~ houden ori wakti.
watertanden znw. watramofo.
wachten ww. wakti.
waterval znw. sula.
wachter znw. waktiman. watervarken znw. kapuwa; watra-agu.
wachthuisje znw. wakti-oso. watervat znw. watrabaki.
wagen1 (voertuig) znw. wagi.
w.c. znw. plei2; (op het erf) kaka-oso; kumakoisi;
wagen2 ww. prefuru.
kunkun-oso.
wakker bnw. wiki2; ~ blijven tan na ai, ZIE: ai1; we pers.vnw. unu; wi.
klaar ~ nanga krin ai, ZIE: ai1; ~ maken wiki2;
wedden ww. strei.
~ worden wiki2; ~ zijn de na ai, ZIE: ai1.
weddenschap znw. strei.
wal znw. syoro. wederom bw. agen; baka4; baka agen.
wandelen ww. koiri; waka. wedijveren ww. strei.
wandeling, een ~ maken ww. teki wan koiri, ZIE: wedloop znw. streilon.
koiri.
wedstrijd znw. wega; ~ houden strei.
wandelstok znw. wakatiki.
weegschaal znw. wegi.
wandluis znw. doisri2.
week znw. wiki1; volgende ~ tra wiki, ZIE: wiki1;
wang znw. seifesi; binnenkant van ~ seimofo.
vorige ~ a wiki di psa, ZIE: wiki1.
wanhopen ww. lasi ati, ZIE: ati1. weer bw. agen.
wankel staan ww. degedege. weerhouden ww. ori na baka, ZIE: baka3; tapu2.
wankelen ww. degedege. weerstand bieden ww. kaka futu, ZIE: futu; ori stan.
wanneer bw. oten; vw. oten; te1. weerzien ww. miti baka, ZIE: miti1.
wannen ww. wai1. weeshuis znw. weisi-oso.
wanorde znw. bakba wenkri, ZIE: bakba. weeskind znw. weisipikin.
want vw. bika; wanti.
weg1 znw. pasi; kortere ~ nemen boro2; koti pasi,
wants, schild~ znw. fyofyo1.
syatu pasi, ZIE: pasi; openbare ~ lantistrati.
wapen znw. fet'sani.
weg2 bnw. gwe; bw. gwe.
war, in de ~ brengen ww. bruya.
wegbrengen ww. tyari gwe, ZIE: tyari.
warm bnw. faya1; waran.
wegduiken ww. dòk; dukrun.
wasbak znw. was'baki. wegen ww. wegi.
wasbeer znw. krab'dagu. weggaan ww. grati; gwe; hari1; libi2; teki pasi, ZIE:
wasbekken znw. was'beki. pasi.
wasbord znw. was'uma. weggelopen bnw. lowe.
wasgoed znw. schoon ~ was'krosi, ZIE: krosi; vuil ~ weggooien ww. bonk; trowe; fringi trowe, ZIE:
dot'krosi, ZIE: krosi. fringi; iti trowe, ZIE: iti.
wasknijper znw. pen4. weghalen ww. puru.
wasplank znw. grumagruma. wegjagen ww. yagi.
wassen ww. wasi. weglopen ww. lowe.
wegloper wonderolie

wegloper znw. loweman. wezen, levend ~ znw. libisani.


wegnemen ww. puru; teki. whisky znw. bita.
wegsluiten ww. sroto. wie onbep.vnw. suma; vrag.vnw. suma; ~ dan ook
wegsmijten ww. trowe; fringi trowe, ZIE: fringi. iniwan sma, ZIE: sma.
wegsnijden ww. koti puru, ZIE: puru. wiebelen ww. seki; sek'seki.
wegstoten ww. pusu puru, ZIE: pusu. wiegen ww. boboi; in slaap ~ dodoi.
wegsturen ww. seni gwe, ZIE: seni. wij pers.vnw. unu; wi.
wegtrekken ww. hari1. wijd bnw. bradi.
wegvegen ww. figi puru, ZIE: figi.
wijdlopig bnw. langabere.
wegwaaien ww. wadya; wai1. wijfelen ww. degedege.
weide znw. wei. wijfje znw. umawan.
weiden ww. wei. wijk znw. birti; kontren.
weigeren ww. weigri. wijken ww. wai1.
weiland znw. buruwei. wijlen bnw. sargi.
weinig bnw. lagi; bw. pikinso; telw. pikin1; pikinso; wijn znw. win.
heel ~ frafra.
wijngaard znw. droifidyari.
wekken ww. wiki2.
wijnstok znw. droifibon.
wel1 znw. peti.
wijs bnw. koni.
wel2 tussenw. baya; we.
wijsheid znw. koni; ondrofeni; sabi.
weldaad znw. tanbun.
wijze znw. fasi1.
weldra bw. dyonsro.
wijzen ww. sori.
welk(e) betr.vnw. sortu; onbep.vnw. iniwan;
wijzigen ww. drai; kenki.
vrag.vnw. sortu; ~ persoon suma.
wijziging znw. kenki.
wellustig bnw. krasi2.
wikkelen ww. domru; om~ frekti.
welverdiend bnw. fiti.
wil znw. wani.
wemelen van ww. monyo.
wild bnw. krasi2; werder; (dier) bus'meti; ~ zijn abi
wenden ww. drai.
kwek ini en skin, ZIE: kwek.
wenk znw. pingi.
wildbraad znw. bus'meti.
wenkbrauw znw. tap'ai-wiwiri.
wildplassen ww. pis'pisi2.
wenken ww. pingi.
willen hulpww. wani; ww. wani.
wenkpootje (hagedis) znw. kamrawenke; waiwai-
wimper znw. ai wiwiri.
anu.
wind znw. winti1.
wennen ww. gwenti.
windvlaag znw. draiwinti.
wens znw. winsi1.
winkel znw. wenkri.
wensen ww. winsi1.
winkelier znw. wenkriman; Chinese ~ omu.
wereld znw. grontapu.
winnaar znw. winiman.
werk znw. dyap; wroko.
winnen ww. titei; wini.
werkdag znw. wrokodei.
winst znw. wini.
werkelijk bnw. dyadya; tru; bw. krinkrin1; fu tru,
winter znw. kowruten.
ZIE: tru.
winterkoninkje znw. gadofowru; gadotyo;
werken ww. wroko.
tyotyofowru.
werker znw. wrokoman.
wintipriester znw. duman.
werkgever znw. wrokobasi.
wippen (met rijwiel) ww. stegre.
werkkleding znw. wrokokrosi.
wisselen ww. broko2; kenki.
werkplaats znw. wroko; wrokope.
wissen ww. figi.
werktuig znw. wrokosani.
wit bnw. weti.
werpen ww. fringi; iti.
woede znw. atibron; de ~ koelen puru atibron tapu.
werpnet znw. tyasneti.
woedend bnw. faya-ati.
wesp znw. waswasi; soorten: dot'oso-waswasi;
woensdag znw. dridewroko.
kapasi-waswasi; marbonsu; prasoro-waswasi.
woerd znw. drèk.
wespeneter znw. likanu.
woestijn znw. dreisabana.
wespennest znw. dot'oso; godo1; waswas'godo.
wolk znw. wolku.
west znw. westsei.
wollig bnw. fugufugu.
wet znw. wèt.
wond znw. soro; (meerv.) sorosoro.
weten ww. sabi.
wonder znw. wondru.
wetenschap znw. sabi.
wonderbaarlijk bnw. ferwondru.
wetten ww. srapu.
wonderdokter znw. dresiman; lukuman.
weven ww. brei.
wonderolie znw. kastroli.
wonen zesde

wonen ww. libi1; tan1; samen~ seti libi, ZIE: libi1. woudschildpad znw. busisekrepatu.
woning znw. oso; bouwvallige ~ broko-oso; wouw, zwaluwstaart~ znw. sipifowru; sisei-aka.
eenkamer~ kamra-oso; erf~ nengre-oso; wraak znw. atibron.
prasi- oso; kleine ~ afdaki. wrat znw. sowtu2.
woonkamer znw. foroisi. wreedheid znw. ogri-ati.
woonplaats znw. tanpresi. wreef znw. tap'futu.
woord znw. wortu; zich niet aan zijn ~ houden wreken ww. refrensi; teki refrensi.
bron.
wrijven ww. griti; lobi2; wrifi; herhaaldelijk ~
woordenboek znw. wortubuku. wrif'wrifi.
woordvoerder znw. takiman. wrikken ww. wenweni.
worden ww. kon; tron1.
wroeging znw. konsensi fonfon, ZIE: konsensi; ~
worm znw. woron.
krijgen masi ati, ZIE: masi.
wormhagedis znw. tu-ede sneki. wrok koesteren ww. ori na ati, ZIE: ati1.
wormkuur znw. worondresi. wurgen ww. tyokro.
worstelen ww. feti; haswa; strei.
wortel znw. rutu.

Z - z
zaad znw. siri. zeekant znw. syoro.
zaadballen znw. koko1. zeekoe znw. seku.
zaadkraker (vogel) znw. dikbek~ twatwa; zeemeermin znw. watramama.
zwartkop~ pikolet.
zeeoever znw. sekanti.
zaag znw. sa3.
zeep znw. sopo; geparfumeerde ~ swit'sopo, ZIE:
zaagsel znw. saksi. sopo.
zaaien ww. sai. zeeppoeder znw. puirisopo.
zaal znw. kamra. zeepschuim znw. sopo skuma, ZIE: skuma.
zacht bnw. safu; half~ trangatranga; ~ (laten) zeepsop znw. sopo watra, ZIE: watra.
worden safu; ~ maken safu.
zeepwater znw. sopo watra, ZIE: watra.
zachtjes bw. safri; heel ~ saf'safri. zeer1 znw. soro.
zachtmoedig bnw. safri-ati. zeer2 bw. kfalek; sote; srefsrefi; tumsi.
zachtmoedigheid znw. safri-ati; safrifasi.
zeeschildpad znw. krape; soorten: aitikanti; karet;
zagen ww. koti1; sa3. krape; siksikanti; warana.
zak znw. saka1. zeesnoek (vis) znw. Amerikaanse ~ snuku.
zakdoek znw. saka-anyisa; sak'duku.
zeewaarts bw. na sekanti, ZIE: sekanti.
zakken ww. saka2; laten ~ saka2. zeewater znw. se watra, ZIE: se.
zalig bnw. blesi. zeg tussenw. we.
zaliger bnw. sargi. zegel znw. stampu3.
zalven ww. salfu. zegen znw. blesi; seigi.
zalving znw. salfu. zegenen ww. blesi; seigi.
zand znw. santi. zeggen ww. taki1; ~ aan taigi.
zandbank znw. bangi2. zeil znw. seiri.
zanderig bnw. santi; ~ maken santi. zeilboot znw. seiriboto.
zandkokerboom znw. posentri. zeilen ww. seiri.
zandvlo znw. sika. zelf bw. srefi.
zang znw. singi. zelfde bnw. sèm; srefi.
zangboek znw. singibuku. zelfs bw. srefi; vw. sosrefi.
zanger znw. singiman. zelfstandigheid znw. srefidensi.
zangvogel znw. pikinfowru; mannetjes ~ repman; zenden ww. seni.
tigriman; yong'man. zenuw znw. senwe.
zaterdag znw. satra. zenuwachtig bnw. dyomp'ati; ~ maken gi senwe,
ze vnw. den1.
ZIE: senwe; ~ zijn senwe; ati de na dyompo, ZIE:
zede znw. maniri. ati1 of dyompo1.
zedeloos bnw. wakawaka; ~ gedrag yayolibi. zenuwachtigheid znw. beifi-ati; dyomp'ati; senwe.
zedeloosheid znw. hurulibi; motyolibi. zenuwziekte znw. senwe.
zee znw. se. zes telw. siksi.
zeef znw. dorodoro1; gevlochten ~ manari. zesde rangtelw. di fu siksi, ZIE: siksi.
zestien zweer

zestien telw. tin-na-siksi. zon znw. son1.


zestig telw. siksitenti. zondaar znw. sondusma.
zetel (i.d. volksvertegenwoordiging) znw. sturu. zondag znw. sonde.
zetten ww. poti; seti; op zijn kop ~ drai tapu. zondagsmarkt znw. sonde wowoyo, ZIE: wowoyo.
zeuren ww. kos'kosi1; stowtu. zonde znw. pikadu; sondu.
zeven1 ww. doro4. zondebok zijn ww. tyari nen, ZIE: nen.
zeven2 telw. seibi. zonder bw. sondro.
zevende rangtelw. di fu seibi, ZIE: seibi. zonet bw. didyonsro; afu yuru, ZIE: yuru1.
zeventien telw. tin-na-seibi. zonneblinde znw. yarsin.
zeventig telw. seibitenti. zonnescherm znw. yarsin.
zichtbaar worden ww. kon na leti, ZIE: leti1. zoon znw. boi; manpikin.
zichzelf wederk.vnw. densrefi; ensrefi. zorg znw. sorgu.
ziek bnw. siki; ~ maken, worden, zijn siki. zorgen ww. sorgu; zich ~ maken broko ede; weri
ziekbed znw. sikibedi. ede, ZIE: ede.
zieke znw. sikiman; sikisma; sikiwan. zot znw. lawman.
ziekelijk zijn ww. sikisiki. zouden hulpww. bo1.
ziekenhuis znw. at'oso. zout znw. sowtu1.
ziekte znw. datrasiki; siki; besmettelijke ~ zout(e) bnw. sowtu1; ~ snack sowt'sani.
dyomposiki; geestes~ nengresiki; magische ~ zouten ww. sowtu1.
fyofyo2. zoutevis znw. batyaw.
ziel znw. kra; sili. zoutwaterrog znw. sespari.
zien ww. si. zoveel bw. someni; sote; telw. someni.
ziener znw. lukuman. zo-zo bw. af'afu.
zij znw. sei; seibere. zucht znw. soktu.
zij pers.vnw. (enkelv.) a1; en; (meerv.) den1. zuchten ww. soktu.
zijde, zwakke ~ znw. swakisei. zuid znw. zuidsei.
zijkant znw. kanti; seisei. zuigen ww. soigi.
zijn1 ww. de1; na1. zuinig bnw. sroiti; ~ zijn met safri nanga, ZIE: safri.
zijn2 bez.vnw. en. zuiver bnw. soifri; yoisti.
zijrivier znw. kriki. zulk bw. so; ~ een sowan.
zilver znw. solfru. zullen hulpww. bo1; o1; sa2.
zilveren bnw. solfru; ~ munt solfrumoni. zus(ter) znw. sisa; aanspr.vorm. Sa1.
zilversmid znw. solfrusmeti. zuur bnw. swa.
zin znw. prisiri; ~ hebben in iets lostu. zuurgoed znw. swasani.
zingen ww. singi. zuurkool znw. syurkoro.
zinken ww. saka2; sungu. zuuroranje znw. alanya; korsow-alanya; swa-
zitbank znw. bangi1; houten ~ udubangi; stenen ~ alanya.
stonbangi; soorten: botobangi; dyukabangi. zuurzak (vrucht) znw. sunsaka.
zitplaats znw. sidonpresi. zwaaien ww. swai; wai1.
zitten ww. sidon; ~ rusten bro futu, ZIE: futu. zwaar bnw. hebi; yere skin, ZIE: yere1; bw. bun;
zittenblijver znw. tan poko Jantje, ZIE: poko. ~maken hebi; te ~ zijn moro.
zitvlak znw. bakadan; gogo. zwager znw. swagri.
zo bw. so; tussenw. we; vw. so; ~ een sowan. zwak bnw. swaki; (van gesteldheid) lekti2.
zoals vw. leki3; soleki; soleki fa, ZIE: soleki; net ~ zwakheid znw. swakifasi.
neleki fa, ZIE: neleki. zwakke znw. swakiwan; ~ zijde swakisei.
zodanig bw. sote. zwakte znw. swaki.
zodat vw. dati2. zwamp znw. swampu.
zodra bw. sodra; vw. fa2.
zwanger bnw. ~ maken gi bere; ~ raken kisi bere;
zoeken ww. suku. ori bere; ~ zijn abi bere, ZIE: bere1.
zoen znw. bosi. zwangere znw. bere-uma; ~ vrouw bereman.
zoenen ww. bosi. zwangerschap znw. bere1.
zoet bnw. sukru. zwart bnw. blaka; ~ maken blaka.
zoeten ww. sukru. zwarte bisschop (vogel) znw. twatwa.
zoetwaterrog znw. libaspari. zwarte magie znw. wisi.
zog znw. bobimerki. zwartgele tiran (vogel) znw. grikibi.
zolang vw. solanga. zweep znw. krawasi; wipi.
zolder znw. sodro. zweepstaartrog znw. spari.
zomaar bw. langalanga2. zweer znw. soro; (meerv.) sorosoro.
zweet zwoegen

zweet znw. sweti. zwerven ww. waka; yayo.


zwellen ww. sweri2. zwerver znw. wakaman; yayoman.
zwemmen ww. swen. zweten ww. smuru1; sweti.
zwemmer znw. swenman.
zwijgen ww. tan tiri, ZIE: tiri1; iemand het ~
zwepen ww. fon; krawasi; wipi; hari skin, ZIE: skin.
opleggen tapu wan sma mofo, ZIE: mofo.
zweren ww. sweri1. zwijn znw. agu.
zwerm znw. bosu. zwoegen ww. haswa; sweti.

You might also like