Professional Documents
Culture Documents
Fundamentele Wijsbegeerte
Fundamentele Wijsbegeerte
0. Inleiding
*wijsgerige/metafysische behoefte grond/fundament/zin zoeken
Van de Wiele: -fondement qui porte: mogelijkheidsvoorwaarde, inzicht (HOE?)
-fondement qui justifie: zin (WAAROM?)
*specificiteit :
-epistemologie: onderzoek rationaliteit = kritische zelfreflectie
wet.: rat. vanzelfsprekend
-rede autonoom, neutraal (interesse voor zichzelf)
niet-autonoom (ideaal, openbaring)
-object: metafysische triniteit (<Christian Wolff)
*Korte gesch.:
1)Klassiek CC (KO+ME)
: mens = redelijk wezen:
-vraag naar ZIJN van mens: psychologie (zichzelf kennen)
-vraag naar PLICHTEN van mens: ethiek (handelen in gemeenschap)
: rekenschap geven ultieme : goddelijke, laatste oorzaak
-microkosmos binnen macrokosmos
-niet-autonoom; afhankelijk van / scheppende God
:Gri.:-Plato: -demiurg
-Hoogste Idee: Goede
-Aristoteles: Onbewogen Beweger doel waarop alles gericht is
J-Chr.: Schepende God + Openbaringsgod
“Credo ut intelligam” (godsbewijzen Anselmus, Thomas)
2)Nominalisme (16e E)
Gri./ME : wijsgerig realisme (geloof in ideële grondstructuur < God)
14e E: William van Ockham: nominalisme
-God van Abraham, Isaäk en Jakob ( God ) = almachtig, schepping 100%
zeker
p. 1
-werkelijkheid niet kenbaar: nomina = lege hulzen; + contingente wereld
-kleinheid, machteloosheid mens
mens op zichzelf teruggeworpen moderne wet. (Keppler, Copernicus, Newton)
hypothese > experiment > natuurwet
-autonome mens
-wereld=voorwerp wet. zekerheid (natuurwetten opstellen)
-deïsme: onpersoonlijke god (-> agnosticisme, atheïsme)
3)Moderne CC
: [kwalitatieve natuurverkl.: waarom? doel? (streefdoelen: vallende steen!)]
kwantitatieve natuurverkl.: hoe? Analyse
wereld = kwantitatief mechanisme: voorspellen + manipuleren (via analyse)
<experimenteel kenbaar
<postulaat van het determinisme: oorzaak+gevolg
4)Hedendaagse CC
sciëntisme : wet. geen woorden voor transcendente
grenzen wet.: -autonomie/niet-autonomie
-mechanistisch-deterministisch/organisch
-God weer ter sprake
1. Oudheid
*mythe + :
mythe: alledaagse ervaringen in verhaal (verhaal waarin men leeft)
mythologie: goddelijke oorzaak/verkl. mythe
Paul Ricoeur, “Le symbole donne à penser” :
mythe=symbool-beleving ( blijft bestaan naast wet./rat. verkl.!!!)
mythologie=symbool-verhaal
hermeneutische cirkel:
p. 2
mythe :
[sacrale] afstandname (theoretische beschouwing > ervaring)
[mythologie] rationele logos !
Inzicht
Zingeving ethisch (praktisch) vacuüm 5e/4e E v.C., Athene: ethiek (dé mens, IK)
-Socrates (470-399)
1.Methode: dialogisch/dialektiek: inductie + def. essenties
absolute kennis, algemene maatstaven (via maieutiek)
!! meestal aporie: enkele foute mening weerleggen (Socratische ironie!)
2.Moraal: (~)
-deugd=inzicht (in het goed; !!aporie) = praktisch ( theoretisch)
-niemand doet wetens willens kwaad
= Socratisch intellectualisme/determinisme
*Atheense systeembouwers:
1.Plato (428-348):
ontologie: dualisme (allegorie v/d grot)
-Ideeënwereld: realiteit, stabiel, blijvend participatie
oerbeelden, -vormen < het Goede
-Zintuiglijke wereld: verandering, worden
afschaduwing, afbeelding afbeelding
tegenwoordigheid van de ideeën
p. 3
epistemologie
-kennis/ (<Ideeën:oorzaak+doel) leren sterven (via wis.,
zint.)
-mening/ (<waarneming) anamnese
-ware mening zonder meer: gebaseerd op zint.
-op vaste grond gebouwde ware mening: gebaseerd op universele (wis.)
deductie: algemene idee/essentie particulier geval (=Platoonse Dialectiek)
2.Aristoteles (384-322): 4 soorten metafysica: aitiologie > ontologie > ousiologie > theologie
aitiologie: 4 oorzakenleer: materiële oorzaak, formele oorzaak, bewerkende/efficiënte
oorzaak, finale/doeloorzaak
p. 4
logica = deductief (syllogisme);
reële wet. = inductief = Aristotelische dialectiek
2. ME
*Chr. en :
mythe OT
oer-gebeuren geloofservaring
tijd-/ruimteloos
verkl. uitdrukking verbond (door heilsgesch.)
NT
verzinsels realiteit, historische figuur
+ mythische elemnten: verpakking geloofsboodschap
*Scholastiek:
-vroeg-sch. (11e E:geloof~rede): rationalisme (Berengarius v. Tours) fideïsme (Petrus Damiani)
vereniging Anselmus van Canterbury (1033-1109): godsbewijs IQM
1)gebedscontext
2)a priori-bewijs (idee IQM/God particuliere existentie)
3)redenering: -essentie God = IQM (Id Quo Maius cogitari nequit)
-IQM in rede/verstand
-IQM slechts in verstand IQM in werkelijkheid nog groter
-IQM = verstand(idee/essentie) + realiteit(existentie)
-iets groter denkbaar dan IQM geen IQM meer
IQM bestaat (contradictio in terminis)
4)neoplatonisme (hoogste idee hoogste realiteit)
5)wijsgerige IQM religieuze God (barmhartig: effect + niet-barmhartig: geen affect)
-centrale sch. (13e E:geloof//rede): Thomas van Aquino (1224-1274, Summa Theologiae)
rede: verstand
geloof: openbaring, onbevatbaar; maar (!):
-natuurlijk-redelijke waarheden (praeambula fidei) < zint.
vb. godsbestaan, onsterfelijke zien
-bovennatuurlijke kennis < openbaring
vb. verrijzenis, erfzonde
probleem: eenheid ‘zijn’ verscheidenheid (‘zijn steen’, ‘zijn mens’, ‘zijn God’)
analogie: -ontologisch niveau: proportionaliteitsanalogie (analogie in wereld)
God/goddelijk zijn = mens/menselijk zijn = ens/esse
-epistemologisch niveau: proportie-/distributieanalogie (analogie in
termen)
vb. gezond lichaam (prim. analogatum) analogie: oorzaak = voedsel
zijn goddelijk zijn analogie: gevolg = schepsel zijn
p. 6
: godsbegrip: ‘ipsum esse subsistens’: hoogste zijnsniveau: essentie = existentie
mens: afh. essentie (stof + vorm) + existentie van God
engel: essentie (vorm) + existentie
3. MT
*wet. en :
overgang ME-MT:
-externe factoren: -humanistische Ren.
-boekdrukkunst (abdijscholen)
-geogr. ontdekkingen
menscentrum -wet. ontdekkingen (Copernicaanse revolutie!)
(-onderbewustzijn)
p. 7
-interne factoren: nieuwe natuurwet. (~neo-platonisme)
mathematisch karakter Plato ( kwalitatieve begrippen Arist.)
Galilei: mechanica (dynamica, fysica): -: onder- + bovenmaanse
-mechanistisch wereldbeeld
-enkel nog efficiënte oorzaak
WORDEN > zijn
Newton, Philosophiae naturalis principia mathematica: verhouding tss. existenties!
*rationalisme:
-René Descartes (1596-1650): Discours de la Méthode; Meditationes de prima Philosophia;
Principia Philosophiae
-Baruch de Spinoza : Ethica, ordine geometrico demonstrata
-G.W. von Leibniz: Essais de Théodicée (God kwaad??); Monadologie (atomen)
géén doelgerichtheid
zekerheid: IK!! dubito, cogito, sum: idée claire et distincte (= norm zekerheden)
claire: intuïtief zeker, on-middelijk
distincte: radicaal onderscheiden andere bewustzijnsinh.
: dualistisch -res cogitans (denkend ding, cogito) = immaterieel, abstract
-res extensa (lichaam)
: uitwendige wereld correspondentieprobleem (d.m.v godsbewijs)
p. 8
: 1)idee allervolmaakste wezen
2)causaliteitsbeginsel: oorzaak = min. even volmaakt
3)Ik oorzaak (te onvolmaakt, twijfel, eindig)
God = oorzaak = allervolmaakste wezen ( malin génie)
(bewijs a posteriori)
waarachtige God correspondentieprobleem opgelegd: kennis werkelijkheid!
Vgl. MT KO/ME:
-epistemologisch: kennis < cogito wereld (d.m.v. waarachtige God)
-ontologisch: God = ens a se ens ab alio
God = causa sui oorzak alles
zijnsgrond voor élke eindige essentie
p. 9
!!wet.: synthetische (<empirie), a priori (universeel-noodzakelijk!)-oordelen:
Water kookt op 100°C
‘custom and habit’ scepticisme ! (grenzen rede < geloof)
naturalisme + theoretisch scepticisme
ethiek: Gri, ME: ethiek besloten in kosmos MT : geen basis meer voor ethiek
Hume: IS OUGHT: mens ethiek (irrationele willekeur)
*3 doelstellingen:
-Wat kan ik kennen? kennis, wet.: theoretische domein
-Wat moet ik doen? ethiek, moreel goed handelen: praktisch domein
-Wat mag ik hopen? uiteindelijke menselijke hoop : godsdienst (~esthetiek)
(“op het einde van mijn leven als ik doelmatig heb geleefd”)
p. 10
*transcendentaal: subject centraal zint/verstandelijke vermogens
*kritisch: rat. Begriffe + emp. Anschauung illusie
3 gevolgen :
1.dualisme:
Fenomenen Noumenale wereld
ervaringsobjecten Ding an Sich
KENNEN (oordelen verstand) DENKEN (kennis=transcendentale schijn)
p. 11
*G.W.F. Hegel (1770-1831)
stoff. mensgoddelijke : ‘Absolute Geist’ = MONISME ( dualisme Hegel)
-Kunst: bewustzijn God
-Religie: zelfpresentatie God
-Filosofie: zelfbewustzijn Absolute Geest
speculatief denken (theorie + praktische rede; fenom. + noum. wereld)
-dialectisch: methode v/d triade:
These (gesteldheid, werkelijkheid) Antithese
Synthese (waarheid)
dynamisch, synthetisch, dialectisch denken
-historisch: gesch. Rationaliseren: dialectische greep op héle gesch. (econ, cult, pol,…)
(cfr )
-systematisch: alles wat gekend is > één systeem (= holistisch)
p. 12
4. HT
*mod. postmod.
MT: rationalisme: Descartes Spinoza Leibniz Kant (dual.) Hegel (mon.)
empirisme
moderne rationaliteit:
-natuurwet. = techniek natuur/mens kapot
-menswet.(, soc., econ.)
(kennen kunnen)
Sciëntisme: alle waarheid < slechts wet.
Positivisme: alle waarheid < pos. Wet. (wis.)
Auguste Comte
Idealen, waarden, doeleinden verdwijnen!!
onbehagen, ontevredenheid
postmodernisme: verbrokkeling, versplintering
-het Ware (wet.)
-het Goede (ethiek)
-het Schone (esthetiek)
grenzen rationaliteit (<Hume: scepticisme; Kant: noumenale wereld)
p. 13
*Fenomenologie: Heidegger
Edmund Husserl, Martin Heidegger (1889-1976)
: Dasein: openheid/ontslotenheid
-vraag naar zin v/h Zijn
-voorkennis ‘Zijn’
existentiale constitutie Da-sein:
-fundamentele affectiviteit: (aangedaan worden,
passiviteit)
geworpen in het bestaan!
-oorspronkelijke begrijpen: kennis wereld in totaliteit (actief, logos)
-taal: betekenis wereld
angst: totaliteit Dasein ontsloten
: onverborgenheid: onthult zich aan de mens
: God in ontologische differentie ontotheologie
p. 14
*Moraal: Emmanuel Levinas (1906-1995)
Totalité et infini. Essais sur l’extériorité.
-ware oneindigheid = gelaat Andere
ego-logieën: totalitaire : universele subject: le même (cogito) > Ik-Ander-relatie
3 zijnsniveaus v/h ‘ik’ :
-volstrekt onbepaalde zijn (‘Il y a’, bestaan zonder meer)
-zijn v/d zijnden bepaalde zijnde bij uitstek: menselijke subject (=concreet, uniek)
zoekt identificatie; genieting: wereld tot zichzelf reduceren
-sociale relatie:
-asymmetrie: andere = absolute alteriteit ( identiteit; volstrekt anders)
(inwendige zelf uitwendige Ander)
Ander fenomeen in bewustzijn (on-middellijkheid)
-heteronomie: gelaat v/d Andere zelf = aangesprokene
‘zelf’ die dingen aanspreekt
autonomie
Ander = naakt, kwetsbaar
-ethische imperatief “Gij zult niet doden”
-: verbod moord (=reductie tot het ‘zelf’)
+: alteriteit erkennen en respecteren
substitutionele verantwoordelijkheid IK i.p.v. Ander
p. 15