Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 211

Orale implantaten

in de algemene praktijk
ONDER REDACTIE VAN PROF. EM. DR. D. VAN STEENBERGHE
PROF. DR. I.E. NAERT
PROF. DR. G.M. RAGHOEBAR
DR. A.P. SLAGTER

Bohn
Stafleu
van Loghum
Orale implantaten in de algemene praktijk
Orale implantaten in de algemene
praktijk

onder redactie van


Prof. em. dr. D. van Steenberghe
Prof. dr. I.E. Naert
Prof. dr. G.M. Raghoebar
Dr. A.P. Slagter

Bohn Stafleu van Loghum


Houten 2008
Ó 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geauto-
matiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën of opnamen, hetzij op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 jo
het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel
17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting
Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in
bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uit-
gever te wenden.

Samensteller(s) en uitgever zijn zich volledig bewust van hun taak een betrouwbare uitgave te verzorgen.
Niettemin kunnen zij geen aansprakelijkheid aanvaarden voor drukfouten en andere onjuistheden die
eventueel in deze uitgave voorkomen.

ISBN 978 90 313 51633


NUR 887

Ontwerp omslag: TEFF (www.teff.nl)


Ontwerp binnenwerk: TEFF (www.teff.nl)
Automatische opmaak: Pre Press, Zeist

Bohn Stafleu van Loghum


Het Spoor 2
Postbus 246
3990 GA Houten

www.bsl.nl
Inhoud

Lijst van medewerkers 1


Redacteuren 1
Auteurs 1
Met medewerking van 2

1 Inleiding 3

2 Weefselreactie tijdens en na de implantatieprocedure 9


2.1 Inleiding 9
2.2 Implantatieprocedure 9
2.3 Wondgenezing 10
2.3.1 Ontstekingsmediatoren 10
2.3.2 Fibrineadhesie en de provisorische matrix 10
2.3.3 De rol van bloedplaatjes, bloedvaten en ontstekingscellen 11
2.3.4 De herstelfase 11
2.3.5 Groeifactoren 12
2.4 Afweerreacties 12
2.4.1 Fabricage en verpakken 13
2.5 Interactie tussen weefsels en implantaatmateriaal 14
2.6 Mechanische belasting en functionele aanpassing 14
2.7 Vroege belasting van implantaten, directe prothetiek, direct belasten,
directe functie 15
2.7.1 Directe prothetiek op implantaten 15
2.7.2 Directe belasting van implantaten 15
2.7.3 Directe functie 16
2.8 Reacties van de peri-implantaire weke weefsels 16
2.9 De biologische breedte 16
2.10 Weefselreacties bij direct plaatsen na extractie 18
2.11 Conclusies 19
Literatuur 20

3 Oppervlaktekarakteristieken van enossale implantaten en de microbiolo-


gische gevolgen 21
3.1 Inleiding 21
3.2 Chemische samenstelling 21
3.3 Oppervlakteruwheid 21
3.4 Vrije oppervlakte-energie 22
3.5 Microbiologische aspecten 23
3.6 Peri-implantitis 24
3.7 Besluit 24
Literatuur 24
VI Orale implantaten in de algemene praktijk

4 Biomechanica van enossale implantaten 27


4.1 Inleiding 27
4.2 Biomechanica 27
4.2.1 Inleiding 27
4.2.2 Invloed van mechanische belasting op osseointegratie 28
4.2.3 Implantaatvoorbelasting 29
4.2.4 Factoren die de biomechanica van orale implantaten beı̈nvloeden 29
4.3 Algemene beschouwingen 32
Literatuur 32

5 (Neuro)fysiologie van enossale implantaten 35


5.1 Inleiding 35
5.2 Neurofysiologie 35
5.2.1 Innervatie rond tanden en implantaten 35
5.2.2 Mobiliteitskarakteristieken van tanden en implantaten 36
5.2.3 Gevoelsfunctie van tanden en implantaten 36
5.2.4 Reflexfunctie van tanden en implantaten 36
5.2.5 Bijtkrachten ontwikkeld met tanden en implantaten 37
5.2.6 Kauwen met tanden of implantaatgedragen prothesen 37
5.2.7 Spraak met implantaatgedragen prothesen 38
5.3 Conclusies 38
Literatuur 39

6 Preoperatief onderzoek: systeem- en lokale factoren 41


6.1 Inleiding 41
6.2 Medische anamnese 41
6.2.1 Diabetes mellitus 42
6.2.2 Botafwijkingen 42
6.2.3 Hematologische afwijkingen 43
6.2.4 Cardiovasculaire afwijkingen 43
6.2.5 Ziekte van Crohn 43
6.2.6 Psychische stoornissen 43
6.2.7 Medicamenten 44
6.2.8 Roken 44
6.3 Anamnese over mondfuncties 44
6.4 Extraoraal onderzoek 44
6.4.1 Algehele esthetiek 44
6.4.2 Esthetiek natuurlijke (rest)dentitie en bestaande gebitsprothesen 45
6.4.3 Spraak 45
6.4.4 Musculatuur 45
6.4.5 Kaakgewrichten 45
6.5 Intraoraal onderzoek 45
6.5.1 (Rest)dentitie 45
6.5.2 Gebitsprothesen 46
6.5.3 Mond- en prothesehygiëne 46
6.5.4 Tandeloze (delen van de) processus alveolaris 46
6.5.5 Slijmvlies 46
6.5.6 Tong 47
6.5.7 Mondbodem 47
6.5.8 Speeksel en speekselklieren 47
6.5.9 Palatum molle 47
6.5.10 Extreme kokhalsreflex 47
6.5.11 Relatie tussen boven- en onderkaak 47
Literatuur 48

7 Preoperatieve radiologische planning bij het plaatsen van enossale


implantaten 49
7.1 Inleiding 49
7.2 Intraorale radiografie 49
7.3 Panoramische radiografie 50
7.4 Schedelprofielopname 50
7.5 Conventionele tomografie 50
Inhoud VII

7.6 Computertomografie 51
7.7 Cone-beam-computertomografie 52
7.8 Conclusie 54
Literatuur 54

8 Solitaire tandvervanging: implantaat of brug? 55


8.1 Inleiding 55
8.2 Prognose solitaire implantaten 55
8.3 Prognose conventioneel kroon- en brugwerk 56
8.4 Prognose adhesief brugwerk 58
8.5 Indicatiestelling 58
8.5.1 Restauratiegraad buurelementen 58
8.5.2 Parodontale status 59
8.5.3 Belasting door occlusie- en articulatieverhoudingen 59
8.5.4 Esthetiek 60
8.5.5 Leeftijd patiënt 61
8.6 Kostprijs 63
8.7 Conclusie 63
Literatuur 63

9 Preoperatieve indicatiestelling bij de volledig edentate patiënt 67


9.1 Inleiding 67
9.2 Algemene aspecten indicatiestelling 67
9.2.1 Medische factoren 67
9.2.2 Prothetische factoren 68
9.2.3 Chirurgische factoren 69
9.3 Indicatiestelling edentate onderkaak 71
9.4 Indicatiestelling edentate bovenkaak 72
9.5 Conclusie 73
Literatuur 73

10 Voorlichting aan patiënten bij toepassing van orale implantaten 77


10.1 Inleiding 77
10.2 Het eerste gesprek 77
10.2.1 De opbouw van het gesprek 78
10.2.2 Het gebruik van hulpmiddelen 79
10.2.3 Documentatie 79
10.2.4 Behandelplan, begroting en written informed consent 80
10.3 Tweede en volgende consultaties 80
Literatuur 81

11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 83


11.1 Inleiding 83
11.2 De prechirurgische fase 84
11.3 Steriliteit in de operatiekamer 85
11.3.1 Hygiëne 86
11.3.2 Kleding 86
11.3.3 Haarbescherming 86
11.3.4 Mondmasker 86
11.3.5 Beschermbril 86
11.3.6 Steriele schorten 86
11.3.7 Handschoenen 86
11.3.8 Sterilisatie van instrumentarium 87
11.4 Onvoldoende botvolume om direct implantaten te plaatsen 87
11.4.1 Scherpe, smalle processus alveolaris 90
11.4.2 Splijten van de processus alveolaris 90
11.4.3 Buccale botopbouw 90
11.4.4 Geleide botregeneratie 90
11.4.5 Augmentatie van de sinusbodem 95
11.4.6 Le-Fort-I-osteotomie met interpositie van bot 95
11.4.7 Reconstructie van de edentate onderkaak 95
11.4.8 Distractieosteogenese 97
VIII Orale implantaten in de algemene praktijk

11.4.9 Boormallen 99
11.5 Het aanbrengen van implantaten 99
11.5.1 Preparatie van het implantaatbed 99
11.5.2 Voorbereiden van het implantaatbed 99
11.5.3 Het implanteren 100
11.5.4 Esthetische overwegingen 100
11.5.5 Hechten 101
11.5.6 Eén fase of twee fases 101
11.5.7 Implanteren direct na extractie 101
11.5.8 Esthetische overwegingen bij het vrijleggen 101
11.5.9 Driedimensionale planning 103
11.6 Nazorg 104
11.6.1 Tijdelijke prothetische constructies 104
11.7 Complicaties 106
11.7.1 Peroperatieve complicaties 107
11.7.2 Postoperatieve complicaties 109
11.7.3 Explantatie van implantaten 114
11.8 Epiloog 117
Literatuur 118

12 Prothetiek in de algemene praktijk 123


12.1 Inleiding 123
12.2 Type implantaatgedragen voorzieningen 123
12.2.1 Het solitaire implantaat 123
12.2.2 De partiële brug 124
12.2.3 De volledige brug en de overkappingsprothese 127
12.3 Klinische procedure 128
12.3.1 Afdrukname 128
12.3.2 Keuze van abutment 129
12.3.3 Randaanpassing en de passieve pasvorm van de suprastructuur 131
12.3.4 Gecementeerde of verschroefde prothetische voorzieningen? 132
12.3.5 Occlusale vormgeving en occlusieconcepten 132
12.3.6 Porselein of composiet? 133
12.4 Tandtechnische aspecten 133
12.4.1 Implantaatgedragen volledige voorzieningen 133
12.4.2 Implantaatgedragen partiële voorzieningen 146
12.5 Prothetische complicaties 149
12.6 Nieuwe ontwikkelingen 149
12.6.1 Immediaat implantaat en directe belasting 149
12.6.2 Directe of uitgestelde belasting? 150
12.7 Algemene conclusie 150
Literatuur 150

13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastruc-


turen 153
13.1 Inleiding 153
13.2 Reiniging van implantaten, meso- en suprastructuur 153
13.2.1 Noodzaak en mogelijkheden tot reiniging 153
13.2.2 Mondhygiëne-instructie, hulpmiddelen en zelfzorg 155
13.2.3 Professionele intra- en extraorale reiniging van implantaten en compo-
nenten 157
13.2.4 Inspectie van de mondholte en de prothetische voorziening 158
13.2.5 Het de- en remonteren van mesostructuuronderdelen, schroevendraaiers
en momentsleutels 159
13.3 Evaluatie 162
13.3.1 Klinische parameters 162
13.3.2 Röntgenologische parameters 167
13.3.3 Bruikbaarheid en betrouwbaarheid van gangbare klinische en röntgen-
ologische parameters bij implantaten 172
13.4 Frequentie van optreden van complicaties 173
13.4.1 Complicaties bij uitneembare prothetiek 173
13.4.2 Complicaties bij vaste prothetiek 175
Inhoud IX

13.4.3 Conclusies 177


13.5 Reparatie van de suprastructuur 177
13.5.1 Reparaties bij uitneembare prothetiek 177
13.5.2 Reparaties bij vaste prothetiek 180
Literatuur 183

14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 189


14.1 Inleiding 189
14.2 De impact van mechanische belasting op bot(vorming) rondom implan-
taten 190
14.2.1 Inleiding 190
14.2.2 Mechanische belasting: definities en begrippen 190
14.2.3 Botmodellering onder invloed van belasting 191
14.2.4 Botremodellering onder invloed van belasting 193
14.3 De impact van peri-implantitis op het peri-implantaire bot 195
14.3.1 Microbiota bij peri-implantitis 195
14.3.2 Kwalitatieve en kwantitatieve verschillen in microbiota 196
14.3.3 Behandeling van peri-implantitis 196
14.3.4 Vatbaarheid voor parodontitis en peri-implantitis 196
14.3.5 Microbiota in het restgebit 196
14.3.6 Pocketdiepte 197
14.3.7 Oppervlakteruwheid/verruwing 197
14.3.8 De intraorale belastingstijd 197
14.4 Overbelasting versus peri-implantitis 198
14.5 Conclusie 198
Literatuur 198

Register 205
Lijst van medewerkers

Redacteuren Mondziekten & Kaakchirurgie, Faculteit Genees-


kunde, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven
Prof. em. dr. D. van Steenberghe, Afdeling Parodonto-
logie, School voor Tandheelkunde, Mondziekten & Dr. G.L. de Lange, Academisch Centrum Implantolo-
Kaakchirurgie, Faculteit Geneeskunde, Katholieke gie, Amstelveen
Universiteit Leuven, Leuven
Prof. dr. H.J.A. Meijer, Disciplinegroep Tandheel-
Prof. dr. I.E. Naert, Afdeling Prothetische Tandheel- kunde/Mondhygiëne, Afdeling Mondziekten,
kunde, School voor Tandheelkunde, Mondziekten & Kaakchirurgie en Bijzondere Tandheelkunde, Uni-
Kaakchirurgie, Faculteit Geneeskunde, Katholieke versitair Medisch Centrum Groningen, Groningen
Universiteit Leuven, Leuven
Prof. dr. I.E. Naert, Afdeling Prothetische Tandheel-
Prof. dr. G.M. Raghoebar, Afdeling voor Mondziekten, kunde, School voor Tandheelkunde, Mondziekten &
Kaakchirurgie en Bijzondere Tandheelkunde, Uni- Kaakchirurgie, Faculteit Geneeskunde, Katholieke
versitair Medisch Centrum Groningen, Groningen Universiteit Leuven, Leuven

Dr. A.P. Slagter, Centrum voor Bijzondere Tandheel- Prof. dr. M. Quirynen, Afdeling Parodontologie,
kunde, Medisch Centrum Leeuwarden, Leeuwarden School voor Tandheelkunde, Mondziekten & Kaak-
chirurgie, Faculteit Geneeskunde, Katholieke Uni-
versiteit Leuven, Leuven
Auteurs
Prof. dr. G.M. Raghoebar, Afdeling voor Mondziekten,
Prof. dr. C. de Baat, Afdeling Orale Functieleer, Uni- Kaakchirurgie en Bijzondere Tandheelkunde, Uni-
versitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen versitair Medisch Centrum Groningen, Groningen

Dr. M.S. Cune, Vakgroep Mondziekten, Kaakchirur- Dr. H. Reintsema, Afdeling voor Mondziekten, Kaak-
gie en Bijzondere Tandheelkunde, Universitair Me- chirurgie en Bijzondere Tandheelkunde, Universi-
disch Centrum Utrecht, Utrecht tair Medisch Centrum Groningen, Groningen

Prof. dr. J.A. Duyck, Afdeling Prothetische Tandheel- Dr. A.P. Slagter, Centrum voor Bijzondere Tandheel-
kunde/BIOMAT Research Cluster, School voor kunde, Medisch Centrum Leeuwarden, Leeuwarden
Tandheelkunde, Mondziekten en Kaakchirurgie,
Faculteit Geneeskunde, Katholieke Universiteit Prof. em. dr. D. van Steenberghe, Afdeling Parodonto-
Leuven, Leuven logie, School voor Tandheelkunde, Mondziekten &
Kaakchirurgie, Faculteit Geneeskunde, Katholieke
Dr. R.J. Goené, Afdeling Mondziekten en Kaakchi- Universiteit Leuven, Leuven
rurgie/Orale Pathologie, Vrije Universiteit medisch
centrum/Academisch Centrum Tandheelkunde Mw. dr. K. Vandamme, Afdeling Prothetische Tand-
Amsterdam, Amsterdam heelkunde/BIOMAT Research Cluster, School voor
Tandheelkunde, Mondziekten en Kaakchirurgie,
Dr. R. Hertel, Afdeling Training & Consultancy, Im- Faculteit Geneeskunde, Katholieke Universiteit
plantology Clinic, Zeist Leuven, Leuven

Prof. dr. R. Jacobs, Centrum Orale Beeldvorming, Af- Mw. M. Vercruyssen, Afdeling Parodontologie, School
deling Parodontologie, School voor Tandheelkunde, voor Tandheelkunde, Mondziekten & Kaakchirur-
2 Orale implantaten in de algemene praktijk

gie, Faculteit Geneeskunde, Katholieke Universiteit


Leuven, Leuven

Prof. dr. A. Vissink, Afdeling voor Mondziekten,


Kaakchirurgie en Bijzondere Tandheelkunde, Uni-
versitair Medisch Centrum Groningen, Groningen

Met medewerking van

F. Ardenois
Prof. em. dr. J.A. De Boever
Prof. dr. N.H.J. Creugers
K. Vandamme
Dr. W.M.M. Fennis
Dr. R.P. van Oort
D.G. Op Heij
H. Opdebeeck
L. Rutten
j 1 Inleiding

D. van Steenberghe

Waarom dit boek?


Een geschiedkundig perspectief en de significantie van osseogeı̈ntegreerde
implantaten in de (orale) gezondheidszorg.

Het is klassiek in handboeken over orale implan- selde implantaten was bijzonder laag. Enkele toe-
taten te refereren aan voorbeelden uit de verre ge- vallige observaties van langetermijnoverlevingen
schiedenis, zelfs uit de prehistorie. Bij archeologi- van soms vijftien jaar en meer (case reports) wekken
sche vondsten van skeletten vindt men inderdaad bij clinici de verkeerde indruk dat dergelijke im-
voorbeelden van een vervanging van een verloren plantaten toch niet zo slecht zijn. Tegenwoordig
gegaan gebitselement door een of ander alloplas- zijn de fibreus omkapselde implantaten in onbruik
tisch materiaal. Telkens opnieuw blijkt uit de ge- geraakt door het ‘primum non nocere’-principe.
schiedenis dat de behandeling van amputaties – het
verlies van een gebitselement is een amputatie – via Een fundamentele verandering in de orale rehabili-
implantaten voor het eerst in de mond werd toege- tatie ontstond door de toevallige ontdekking van
past. Deze inleiding zal zich echter beperken tot de een Zweedse chirurg, professor Per-Igvar Bråne-
ontwikkelingen sedert het einde van de twintigste mark, dat een optisch systeem vervat in een schroef
eeuw. Alleen die zijn klinisch relevant. die uit zuiver titanium is vervaardigd, systematisch
vastgroeit in bot wannneer het, na preparatie van de
Na de Tweede Wereldoorlog ziet men dat pioniers holte met een traag toerental, met grote zorg en
(zoals Linkow en Scialom), zowel in Europa als in aseptisch wordt ingebracht. De eigenschappen van
Amerika, metalen implantaten vervaardigd uit titanium waren toen nauwelijks bekend, althans in
edelmetaal of uit legeringen waarmee men in de de chirurgie. Brånemark hield niet alleen rekening
tandheelkunde vertrouwd was, enossaal in het met respect voor asepsis, maar ook met preventie
kaaksbeen aanbrengen. Het hittetrauma tijdens het van weefselnecrose door verhitting en met een on-
boren veroorzaakte onvermijdelijk botnecrose in de belaste inhelingsperiode. Zijn onderzoek naar de
onmiddellijke omgeving, wat op zijn beurt tot de- microcirculatie van bot aan de universiteit van Lund
differentiatie van het bot naar littekenweefsel en na 1960 in Göteborg was grensverleggend. Door
leidde. Dit had een fibreuze omkapseling tot ge- deze optische kamer, die hij aanbracht in lange
volg. Om het uitvallen van de fibreus omkapselde beenderen van dieren, was het voor het eerst moge-
implantaten te vermijden, gaf men ze dus een re- lijk ‘in vivo’ de microcirculatie van het bot te be-
tentieve vorm. studeren. Er was immers een kleine holte aange-
Deze benadering heeft echter als nadelig gevolg bracht in het optische systeem, die de ingroei van
dat penetratie van bacteriën uit de mondholte in dit capillairen uit het beenmerg toeliet. Zodoende kon
littekenweefsel rond het implantaat mogelijk is. Dit hij, telkens wanneer de poot van het dier onder een
veroorzaakt een enossale ontsteking en uiteindelijk microscoop werd gelegd, de doorstroming van rode
treedt abcedering op. Bij dergelijke biofilmvorming bloedcellen in capillairen gadeslaan. Aan het einde
helpt geen antimicrobiële therapie en moet men het van zijn experiment wilde hij uiteraard deze opti-
substraat dus verwijderen. Bij retentieve implanta- sche kamer uit het bot schroeven om hem opnieuw
ten betekent een dergelijke extractie echter een be- te kunnen gebruiken. Groot was zijn verrassing dat
hoorlijke kaakbotmutilatie. Alleen de naaldim- de optische kamer zo vastzat dat hij hem uit het bot
plantaten lijden niet aan dit euvel omdat men de moest breken. Het was toen evenwel een algemeen
driepikkelstructuur kan opsplitsen en vervolgens de aanvaard principe dat bot niet kon vastgroeien op
individuele pinnen makkelijk kan verwijderen. metalen. Daarbij vergat men dat titanium altijd be-
De overlevingspercentages van fibreus omkap- dekt is door een oxidelaag, vooral titaniumdioxide,

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_1, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
4 Orale implantaten in de algemene praktijk

wat eerder aan keramische materialen doet denken thopedisch tijdschrift publiceerde (Scandinavian
(zoals aluminiumoxide, enzovoort). Bovendien ga- Journal of Plastic and Reconstructive Surgery) ging dit
randeerde de benadering van Brånemark behoud aan tandartsen volledig voorbij. De resultaten in de
van vitaliteit van het omgevende bot, hetgeen het edentate onderkaak waren behoorlijk, maar in de
vastgroeien op een biocompatibel materiaal garan- bovenkaak waren ze duidelijk minder gunstig. Bij
deerde. lezingen op congressen van tandartsen werd Bråne-
In experimentele onderzoeken bij dieren is aan- mark in de beginjaren soms onthaald met ongeloof
getoond dat bij blootstelling aan 488C, een verho- en zelfs afgunst. Hij hoorde immers niet echt tot de
ging van dus maar 108C ten opzichte van de li- beroepsgroep voor wie hij de klinische toepassing
chaamstemperatuur, bij osteoblasten snel celne- bedoelde. Na een tiental jaren werd hij echter overal
crose optreedt. Apoptose van osteoblasten, geasso- ter wereld gehuldigd.
cieerd met de transfer van het eiwit p53 van het Ook met de onderzoeksoverheid lag hij in de
cytoplasma naar de nucleus, laat meestal een halve clinch. Men wilde immers de honden met de im-
dag op zich wachten. Bij 428C ziet men het p53 plantaten in de kaakbeenderen laten opofferen, wat
terugvloeien naar het cytoplasma, terwijl dit bij Brånemark weigerde. Het was onbegrip van dwer-
488C irreversibel is. Chirurgen moeten bot dus be- gen tegenover iets wat hun begrip overtrof. Dankzij
hoedzaam behandelen, en vooral leren denken op zijn halsstarrige houding werd echter bij de overle-
cellulair en zelfs op moleculair niveau. vende honden voor het eerst langetermijninforma-
In plaats van zich te ergeren aan het feit dat zijn tie vergaard over osseointegratie van implantaten.
optische kamer verankerd was, zag Brånemark Het duurde tot de publicatie van de 15-jaarsre-
meteen het enorme potentieel van deze observatie. sultaten voordat een aantal centra voor mondzorg
Men kon een titaniumimplantaat zodanig in bot contact met hem opnam om deze techniek toe te
aanbrengen dat er voorspelbaar een nauw contact passen. Brånemark organiseerde in 1982 een eerste
ontstaat tussen het nieuw aangemaakte bot en het trainingscursus aan de universiteit van Göteborg.
implantaatoppervlak. Het was hem bekend dat men Een team uit Nederland en een team uit België
vergeefs zocht naar een oplossing voor de rehabili- volgden dat jaar de cursus. De teams bestonden uit
tatie van orale amputaties, en hij ging samenwerken chirurgen (in casu parodontologen), algemeen
met de betrokken, nabijgelegen faculteit. Na een tandartsen, verpleegkundigen en tandtechnici.
paar succesvolle proeven op honden, waarbij Sinds 1981 werkte Brånemark samen met een bedrijf
schroefvormige titaniumimplantaten in het kaak- (Bofors in Göteborg) om de producten industrieel te
been werden geplaatst met daarop een metalen ontwikkelen. Dit werd later Nobelpharma, dat
brugreconstructie, besloot hij in 1965 een eerste thans Nobel Biocare heet.
patiënt te behandelen. Het was een volledig eden- Deze pioniers in Nederland en België begonnen
tate patiënt bij wie hij een vijftal implantaten in de onmiddellijk met de toepassing van deze techniek,
regio van de symfyse van de onderkaak plaatste. Het met name aan de KU Leuven en de Univeristeit van
toeval wilde dat hij vele jaren later bij dezelfde Amsterdam (ACTA). Brånemark kwam persoonlijk
patiënt – die behoefte had aan een binnenoorsti- helpen bij de eerste operaties. In Leuven werden in
mulator – ook een implantaat in het temporale bot 1982 de eerste vijf patiënten behandeld. Sindsdien
plaatste. Dit illustreert de universaliteit van de toe- zijn er daar meer dan 4000 patiënten behandeld,
passingen van het principe van osseointegratie. hetgeen een van de vele voorbeelden is van de ex-
Het implantaatoppervlak van de orale implanta- ponentiële ontwikkeling van de toepassing van os-
ten was identiek aan dat van de optische kamer, dus seointegratie. Sindsdien zijn ook kaakchirurgen/
gemachineerd, hetgeen een lichte ruwheid van het stomatologen geı̈nteresseerd geraakt in de osseoin-
oppervlak veroorzaakt. Ook het chirurgische proto- tegratietechniek en zij nemen thans een behoorlijk
col voor de optische kamer, met als doel de been- deel van de patiëntenbehandeling voor hun reke-
mergcirculatie niet te verstoren, werd strikt nage- ning.
leefd: incisie op enige afstand van de toekomstige
implantaatlocatie, strikte asepsis en een interval van Zoals zo vaak, wordt de geschiedenis door sommige
een paar maanden voordat in een tweede zitting het enkelingen herschreven. Niet op hetzelfde ogen-
implantaat in verbinding werd gebracht met de blik, maar pas een tiental jaren later voerde een
mondholte. Daarna werd daarop een vaste brugre- Zwitserse groep onder leiding van André Schroeder
constructie geplaatst. Dankzij zijn continue sa- – weliswaar onafhankelijk van de gebeurtenissen in
menwerking met een ingenieur, Richard Skalak, Zweden – dierproeven en klinische pogingen uit
besteedde hij veel aandacht aan een goede spreiding met cilindrische en later schroefvormige titanium-
van op implantaten inwerkende krachten via een implantaten. Deze hadden echter een sterk verruwd
onderling rigide connectie (de brug) en doordat de oppervlak, ‘titaniumplasmasprayed’, vandaar de
implantaten boogvormig werden geplaatst. Beide naam TPS-implantaten. De implantaten staken di-
biomechanische parameters garanderen immers een rect door de gingiva heen. Wel wachtte Schroeder
goede spreiding van de kauwkrachten. oorspronkelijk gemiddeld zes tot acht weken alvo-
Brånemark ging voorzichtig te werk, de eed van rens een prothetische opbouw met occlusaal contact
Hippocrates indachtig, en slechts nadat hij in tien op de implantaten werd bevestigd. Men kan dus
achtereenvolgende jaren een behoorlijke reeks con- spreken over een inhelingsperiode waarin het im-
secutieve patiënten had, maakte hij in 1977 voor het plantaat relatief onbelast blijft. De resultaten ter
eerst de resultaten bekend. Omdat hij ze in een or- hoogte van de regio van de symfyse waren behoor-
1 Inleiding 5

lijk, maar vaak trad na een aantal jaren marginale biofilmvorming, die grotendeels de pathogeniciteit
botafbraak op. Deze botafbraak kon men associëren en de substantiviteit van de plaque bepalen. Ook de
met een marginale ontsteking ten gevolge van het translocatie naar de pockets rond implantaten van-
sterk verruwde oppervlak waardoor de plaqueaccu- uit andere microbiologische niches van de orofa-
mulatie moeilijk te controleren is. Na acht jaar of rynx leidde tot aangepaste klinische richtlijnen. De
langer ging door peri-implantitis het implantaat interactie tussen oppervlakte-eigenschappen en
regelmatig verloren. De vormgeving van het sys- weefsels, oorspronkelijk sterk gefocusseerd op bot,
teem werd een aantal malen aangepast. De hollow- breidde zich uit tot de weke weefsels. De impact op
cilinders met ‘vents’ (vensters) werden verlaten en de klinische uitkomst was vaak marginaal. Wel zag
uiteindelijk is het implantaat nu ook volledig men bij de meeste fabrikanten dat op basis van soms
schroefvormig geworden. Het oppervlak is boven- beperkte, of zelfs geen, preklinische en klinische
dien minder verruwd. Het implantaat is beter be- data zogenoemde ‘verbeterde’ oppervlakken werden
kend als ITI, hetgeen staat voor International Team ingevoerd, die werden verkregen door oxidatie
in Implantology. (anodisatie), etsen, plasmaspray, enzovoort. Deze
Dit onderzoek werd medio jaren zeventig gerap- oppervlakken zijn gericht op versnelde botapposi-
porteerd, maar uitsluitend in Duitstalige tijdschrif- tie. Doordat de inhelingsperiode sterk wordt ver-
ten. Het duurde nog enige tijd voordat de interna- kort, kan men de implantaten sneller belasten. Om
tionale gemeenschap zich ervan bewust werd. mislukkingen te vermijden blijkt ook dat de mini-
De benadering van Schroeder week duidelijk af male lengte van implantaten met een dergelijk ver-
van de tweefasetechniek van Brånemark en droeg beterd oppervlak minder dan 10 mm is. Van som-
bij aan latere ontwikkelingen van vroegtijdige (na mige oppervlakken is het ontegenzeggelijk aange-
een week) of zelfs directe (op de dag zelf) belasting toond dat ze inderdaad de al hoge succespercentages
van orale implantaten die thans universeel worden significant verbeteren bij een slechte botkwaliteit,
toegepast. bij kortere implantaten en bij directe belasting. De
langetermijnobservaties zullen moeten aantonen of
Tegen het einde van de jaren tachtig waren tal van deze resultaten compatibel zijn met een afdoende
centra, universitair of niet, in de hele wereld ge- beheersing van de plaqueaccumulatie. Het botni-
traind in de osseointegratietechniek. Voor Bråne- veau rond deze nieuwe implantaatconfiguraties en
mark was het duidelijk dat getrainde chirurgen oppervlakken moet dus zorgvuldig worden opge-
(vooral stomatologen/kaakchirurgen of parodonto- volgd. Het is bekend dat hoe ruwer het oppervlak is,
logen) de chirurgie voor hun rekening moesten ne- hoe meer/sneller biofilm er groeit. Plaqueaccumu-
men en dat tandartsen (prothetisten) de opbouw latie kan leiden tot gingivitis en eventueel tot peri-
hierop moesten maken. Door de commerciële druk implantitis. Het is niet duidelijk waar de exacte
van de betrokken implantaatfirma’s, zag men vanaf grens ligt wat betreft ruwheidsgraad om enerzijds
de jaren negentig steeds vaker dat ook tandartsen een snelle botappositie te verwezenlijken en ander-
een training volgden in beide fases van de behan- zijds geen oncontroleerbare plaqueaccumulatie te
deling. De chirurgische opleiding volgde men veroorzaken. Daarbij dreigt immers peri-implanti-
meestal in een paar dagen of in een aantal week- tis.
ends. Het neologisme ‘implantologie’ zag zelfs het Door deze nieuwe oppervlakken zijn wij genood-
leven, een unicum in de geneeskunst. zaakt de klinische richtlijnen, afgeleid uit onder-
Parallel aan de wereldwijde invoering van het zoek met vooral gemachineerde oppervlakken, gro-
gebruik van orale implantaten zag men tevens een tendeels te herzien.
explosie van onderzoek naar allerlei gerelateerde
aspecten, variërend van de biomechanica tot de mi- De behandelingen met orale implantaten was tot
crobiologie en van de weefselcompatibiliteit tot op- medio jaren tachtig wereldwijd beperkt tot een paar
pervlakte-eigenschappen. De biomechanica van os- duizend patiënten. Momenteel behandelt men on-
seogeı̈ntegreerde implantaten is complex door het geveer één miljoen patiënten per jaar. De betrokken
elastische karakter van het bot, zijn anisotropische firma’s zijn giganten geworden. De ‘markt’ van im-
karakter, het onderscheid tussen cortex en medulla plantaten groeit met 10% per jaar en wordt gedomi-
en de vele malen hogere elasticiteitsmodulus van neerd door Nobel Biocare (meer dan 30% van de
titanium. Het is een wetenschap op zichzelf gewor- markt), Steri-Oss, 3i en ITI met elk ongeveer de helft
den, waarbij elementanalyses inzicht verschaffen, daarvan. Er zijn ook vele kleine firma’s die zich
maar waarbij in-vivo-onderzoek, bij voorkeur klini- vaak geen R&D (research and development) kunnen
sche waarnemingen, essentieel blijven om vragen te veroorloven. De grote bedrijven domineren een be-
beantwoorden. Boogvormig implanteren en rigide hoorlijk deel van het innovatief wetenschappelijk
onderling connecteren van multipele implantaten onderzoek en bovendien ook van het (postgraduate)
om de kauwkrachten zo goed mogelijk te spreiden, onderwijs. Dit houdt risico’s in voor de opdracht
blijven eenvoudige en nog steeds geldige biome- van de universiteiten en zelfs voor de gezondheids-
chanische principes uit de jaren tachtig. zorg. Bedrijven zijn immers rechter en partij bij het
invoeren en promoten van bepaalde nieuwe tech-
De microbiologie rond implantaten vertoont grote nieken die niet steeds afdoende zijn gedocumen-
gelijkenissen met die rond tanden, maar toch zijn er teerd. Dat is mogelijk door het gebrek aan een aan-
aspecten die aandacht verdienen, bijvoorbeeld de gepaste wetgeving, in tegenstelling tot wat bij far-
impact van de oppervlakte-eigenschappen op de maca voorhanden is. Er zijn veel academici die be-
6 Orale implantaten in de algemene praktijk

zwijken voor de aantrekkelijke voorstellen om het Sinds het begin van de jaren negentig werd het os-
universitair en postgraduate onderwijs te laten fi- seointegratieprincipe ook toegepast bij amputaties
nancieren via privébronnen. Gebeurt dat met ‘no elders in het lichaam, zoals in het kno-gebied, bij de
strings attached’, dan is er geen probleem. Vaak zijn plastische chirurgie of bij de orthopedie. Wanneer
er echter contractuele verplichtingen waardoor de de klassieke prothetische rehabilitaties een goede
academische vrijheid wordt beperkt. functionele uitkomst bieden, bijvoorbeeld de zoge-
noemde ‘socket prosthesis’ voor een lidmaat, zullen
Een doorbraak in de toegankelijkheid van implan- chirurgen geen osseogeı̈ntegreerd implantaat voor-
taatgebaseerde rehabilitaties was het succesvol aan- stellen om niet in de implantologie te vervallen.
brengen in het begin van de jaren tachtig van Wanneer echter door een te korte stomp of een ge-
slechts twee implantaten in de symfyse van de on- irriteerde huid de zuigkracht ontoereikend blijkt,
derkaak. Dit doet dienst als retentie van een volle- kan men een percutaan osseogeı̈ntegreerd implan-
dig kunstgebit. Deze oplossing was in vergelijking taat voorstellen als verankering voor de prothese
met vaste prothesen of vijf implantaten en meer een van het lidmaat.
duidelijk goedkopere behandeling en verhoogde Vele orthopedische en andere chirurgen zijn zich
dus de toegankelijkheid voor patiënten met minder niet bewust van het feit dat dit behandelingsprin-
financiële armslag. Jammer genoeg bleek voor de cipe in de mondholte klinisch is ontwikkeld.
bovenkaak een minimum van vier implantaten on- In 1992 werd in Göteborg de eerste orthopedische
ontbeerlijk, met dus de onvermijdelijke hogere patiënt, van wie beide onderste ledematen geampu-
kosten. teerd waren, behandeld met femorale implantaten.
Een belangrijk thema voor de prothetische reha- Het was een dramatische ervaring voor de patiënte,
bilitatie van tandeloosheid met behulp van implan- die niet alleen de functionele stabiliteit van de ver-
taten werd aangereikt in een onderzoek van de uni- ankering ondervond, maar ook psychologisch de
versiteit van Montreal. Patiënten die al jarenlang prothese als lichaamseigen ervoer. Ook meldde zij
geen tanden meer hebben, verklaren in de helft van dat ze voor het eerst merkte op welke ondergrond ze
de gevallen de voorkeur te geven aan een overkap- liep; zij maakte makkelijk onderscheid tussen een
pingsprothese in plaats van aan een vaste brug. Dit stenen vloer en een tapijt. Dit leidde tot de ontwik-
maakt het herstel van deze orale amputaties ook keling van de osseoperceptie, de tactiele gevoelig-
goedkoper. heid van enossale implantaten. Ook bij orale im-
plantaten zien we dit fenomeen, maar meestal zijn
Het osseointegratieprincipe had ook een enorme de gevoelsperceptie en de reflectorische functie be-
impact op de gezondheidsverstrekkers. Een aantal perkt tot de momenten van voedselinname. Clinici
clinici die een leven van een gemiddelde tandarts maken er ook weinig gebruik van. Prospectieve
hadden geleid, heeft zich via het geven van voor- vergelijkende onderzoeken waarin het bewijs wordt
drachten en cursussen of via websites (vaak met geleverd van de klinische relevantie van het osseo-
commerciële inslag) ontpopt tot sterren op de in- perceptiefenomeen, ontbreken nog.
ternationale fora. Opvallend is ook dat ondanks een
hoogstaande wetenschappelijke productie in tijd- Momenteel zijn er enkele duizenden patiënten na
schriften, al of niet specifiek gericht op osseointe- een of andere extraorale amputatie behandeld met
gratie, de trends in de klinische praktijk eerder osseogeı̈ntegreerde implantaten. Naast de ontdek-
worden bepaald door de commerciële campagnes king van de narcose door een tandarts, is dit zeker
dan door de evidence-based medicine die in deze de grootste bijdrage van de mondzorg aan de ge-
tijdschriften terug te vinden is. neeskunde in haar geheel.
Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een nieuw im- Dat neemt niet weg dat de zorgverzekeraars in
plantaatoppervlak wordt gelanceerd en bij clinici bijna alle landen implantaten waar ook in het
enthousiaste opvolging krijgt, terwijl hierover niet lichaam vergoeden, terwijl dit niet geldt voor orale
één artikel in een peer-reviewed tijdschrift beschik- implantaten. Soms oordeelt de overheid immers dat
baar is. deze rehabilitatie niet van vitaal belang is, wat pure
In de jaren negentig ontstonden twee grote we- discriminatie is. Het is ook een gevolg van het feit
tenschappelijke verenigingen. De eerste werd opge- dat, in tegenstelling tot alle andere medische toe-
richt in de Verenigde Staten: de Academy of Os- passingen, orale implantaten niet uitsluitend door
seointegration (AO), met thans duizenden leden chirurgische specialisten worden geplaatst. Op
wereldwijd. De vereniging organiseert jaarlijkse grond van budgettaire en kwalitatieve argumenten
congressen met een paar duizend participanten en zou het ook niet mogelijk zijn om bijvoorbeeld
beheert als tijdschrift de International Journal of Oral mammaire implantaten te blijven vergoeden indien
& Maxillofacial Implants. Kort erna ontstond een huisartsen deze ingreep zouden gaan uitvoeren.
tweede vereniging, die zich specifiek op Europa Positief bij het begin van de eenentwintigste
richtte: de European Association of Osseointegra- eeuw is dat de behandelingsplannen meer prothe-
tion (EAO). Deze vereniging telt vijftienhonderd le- tisch georiënteerd zijn. Oorspronkelijk werd de re-
den en duizenden participanten bezoeken het jaar- habilitatie met implantaten vooral bepaald door de
lijkse congres. De publicatie van de EAO is de Cli- anatomie van het (nog) aanwezige bot. De protheti-
nical Oral Implants Research met een hoge impactfac- sche behandeling moest worden aangepast aan het
tor. bereikte resultaat, en werd gezien als een functio-
nele rehabilitatie (lees: kauwfunctie). De laatste tijd
1 Inleiding 7

heeft men ook aandacht voor andere kaakfuncties Bij het plaatsen van implantaten kan men perope-
zoals fonetiek, niet-verbale communicatie en ge- ratief de weerstand meten met behulp van motoren
laatsprofiel. Men is thans meer geneigd vóór de die de torsiekracht weergeven tijdens het inbrengen
implantatie botvolumevermeerdering uit te voeren van het implantaat. Afhankelijk van deze waarden,
om een optimale positionering mogelijk te maken. die de botkwaliteit reflecteren, kan men de wense-
Hierbij moet men echter niet uit het oog verliezen lijke helingsduur bepalen.
dat dit de patiënt meer belast, zowel moreel als De primaire biomechanische stabiliteit kan wor-
financieel. Soms is de drang tot scoren en tot het den gemeten met behulp van een frequentieanalyse
verwezenlijken van een esthetisch resultaat (te) na elektromagnetische toediening van een tril-
groot. Men moet een evenwicht blijven nastreven lingsfrequentie (Osstell1). Strikt genomen kan men
tussen inspanning en het te verwachten resultaat. ook het biomechanische houvast met de Periotest1
Men mag niet in de cosmetiek vervallen, want die meten, waarmee men de afremmingstijd meet na
maakt geen deel uit van de geneeskunst. Essentieel het geven van gestandaardiseerde tikken, maar het
hierbij is de patiënt te evalueren in een functionele is klassiek dit te doen na bevestiging van het abut-
houding, te weten zonder opengesperde lippen en ment.
wangen. Men moet een voor de patiënt aanvaard- Kortom, op grond van objectieve parameters kan
bare behandeling nastreven en niet het realiseren men pre-, per- en postoperatief het gunstige tijdstip
van een goed ogende dia voor een toekomstig con- van belasting van orale implantaten vastleggen.
gres. Daarbij is het voordeel van een tweeledig implan-
In dit verband blijkt het gebruik van boormallen, taat duidelijk, omdat het op elk willekeurig mo-
vervaardigd op basis van gipsmodellen van de ment weer subgingivaal kan worden gebracht, en
maxillae of op basis van CT-scans, een duidelijk dus weg van occlusale krachten.
pluspunt om de behandeling meer prothetisch ge-
oriënteerd te maken. Met behulp van softwarepro- Orale implantaten zijn in geı̈ndustrialiseerde lan-
gramma’s kan men beschikken over tridimensionale den niet meer weg te denken uit de mondzorg. De
beelden van CT-scans om hierin een virtuele plan- toegankelijkheid van deze zorg blijft problematisch
ning uit te voeren. Deze gegevens kunnen later omdat ze vrijwel nooit door de zorgverzekeraars
worden gebruikt om een boormal te vervaardigen wordt vergoed. Toch is de toepassing ervan bij
die met een hoge nauwkeurigheid de transfer van sommige edentaten functioneel een must voor de
het behandelingsplan naar het operatieveld moge- rehabilitatie. Het is dan ook jammer dat door deze
lijk maakt. Een alternatief is het gebruik van navi- beperkte toegankelijkheid slechts een klein percen-
gatie om de planning te transfereren. Voorlopig tage patiënten die door het plaatsen van twee im-
blijkt dit tijdens ingrepen onder lokale anesthesie, plantaten in de onderkaak een enorm functioneel
met dus een bewegende patiënt, niet zo eenvoudig. voordeel zouden hebben, dat ook krijgen.

Ook diagnostisch zag men aan het einde van de Uit dit boek blijkt ook hoe België en Nederland een
twintigste eeuw positieve ontwikkelingen. Preope- enorme knowhow hebben ontwikkeld op het gebied
ratief kan men met CT-scans – of voor beperkte van osseogeı̈ntegreerde implantaten. Beroemde we-
regio’s met cone beam-CT-scans – een goed beeld tenschappers en clinici, die wereldwijd in publica-
krijgen van het botvolume en ook van de interne ties en bij congressen toonaangevend zijn, hebben
botstructuur. Vooral cone beam-CT-scans geven het een bijdrage geleverd aan dit boek. Daardoor bevat
trabeculaire bot gedetailleerd weer. Daardoor kan het de topkennis op dit gebied, maar wel vertaald
men de botkwaliteit preoperatief objectiveren en op naar de kliniek. Onze hoop is dat een en ander bij-
grond hiervan het behandelingsplan eventueel her- draagt aan een betere patiëntenzorg en inspiratie
zien. Er bestaan andere parameters dan röntgenop- biedt aan jonge, toekomstige onderzoekers.
namen om de botkwaliteit te evalueren.
j 2 Weefselreactie tijdens en na de
implantatieprocedure

G.L. de Lange

j
2.1 Inleiding gene vezels door met kracht afschuiven van het pe-
riost).
Zodra een biomateriaal in het lichaam wordt ge- Hoewel men klinisch niet direct de gevolgen van
plaatst zullen de betreffende weefsels daarop reage- dit biologische trauma ziet, zal deze beschadiging
ren. Daarbij maakt het niet uit of het biomateriaal op weefselniveau ongetwijfeld leiden tot enige
dient om bot te vervangen of dat het een membraan postoperatieve botresorptie. Ten slotte wordt er in
of een protheseverankerend materiaal betreft. Hoe het bot geboord. Bij het boren in bijvoorbeeld hard
deze reacties verlopen en of een enossaal implantaat atrofisch bot van de edentate onderkaak zal er
uiteindelijk in het bot vastgroeit, hangt onder an- makkelijk wrijvingswarmte ontstaan, hetgeen een
dere af van: thermisch trauma veroorzaakt. De temperatuur kan
– de implantatieprocedure; daarbij gemakkelijk oplopen tot boven de 508C. Bij
– de wondgenezing; een temperatuur van meer dan 478C gedurende één
– de afweerreacties op het aangebrachte biomateri- minuut treedt al irreversibele schade op van de os-
aal; teoblasten (Albrektsson & Albrektsson, 1978). De
– de interactie tussen weefsels en implantaat; wrijvingswarmte die ontstaat moet men beperken
– de belasting van het implantaat. door altijd scherpe boren te gebruiken, weinig druk
uit te oefenen, de boor in en uit te halen om het
De wondgenezing en de afweerreacties zijn vooral vijlsel af te voeren en steeds goed te koelen met een
kortetermijnreacties. Weefselreacties die op termijn steriele fysiologische zoutoplossing (De Lange et al.,
plaatsvinden zijn onder andere de botverdichting 1991; Meijer en De Lange, 2006). De koelvloeistof
als gevolg van belasten en het ontstaan van een heeft normaal gesproken de kamertemperatuur. Dat
duidelijke permucosale doorgang aan de hals van geeft op zichzelf automatisch een onderkoeling van
het implantaat. ongeveer 158C.
Traditioneel worden implantaten na een be- Boren slijten. Een goede irrigatie is ook van be-
paalde periode van osseointegratie belast. In be- lang om kleine metaaldeeltjes van de boor zelf weg
paalde gevallen kunnen ze ook eerder en zelfs direct te spoelen, zodat ze niet in het implantaatbed ach-
na plaatsen worden belast. Dit hoofdstuk beschrijft terblijven.
ook de weefselreacties bij het direct plaatsen van Het is zinvol het chirurgische trauma zo gering
implantaten in de extractiealveole. mogelijk te houden. Biologisch gezien zou men
zich moeten beperken tot een zo klein mogelijke
incisie, gering afschuiven van mucoperiost, korte
j
2.2 Implantatieprocedure operatietijd, enzovoort. Dit staat vaak op gespannen
voet met de chirurgische wensen, zoals een goed
De chirurgische ingreep van het inbrengen van een overzicht en dus een brede incisie en ruim afschui-
implantaat veroorzaakt een trauma van de weefsels ven, rustig werken en dus meer tijd uittrekken.
waarin wordt geı̈mplanteerd (bot, bindweefsel en Er worden steeds meer chirurgische technieken
epitheel). In het edentate gebied moet een incisie ontwikkeld die tot doel hebben het chirurgische
worden gemaakt. Daarbij wordt de bloedvoorzie- trauma te beperken, zonder concessies te doen aan
ning verstoord en dat veroorzaakt een biologisch het resultaat (transsectionele radiografie, microchi-
trauma. Vooral atrofisch bot (van de onderkaak) is rurgie, gebruik van een operatiemicroscoop, papil-
afhankelijk van de bloedvoorziening vanuit het pe- sparende incisies, driedimensionale navigatie, niet
riost (Lake, 1991). Vervolgens worden de mucosa en afschuiven bij voldoende botvolume, direct im-
dit periost losgemaakt. Daarmee veroorzaakt men planteren na extractie, enzovoort). Het vergt de no-
ook een mechanisch trauma (afscheuren van colla- dige ervaring, biologisch inzicht en voorbereiding

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_2, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
10 Orale implantaten in de algemene praktijk

om de diverse mogelijkheden te benutten om dit tiveerde bloedplaatjes, via het complementsysteem,


doel na te streven. via leukocyten, lymfocyten, plasmacellen en fago-
cyten, en via de endotheelcellen van de vaatwanden
(zie tabel 2.1).
j
2.3 Wondgenezing
j
2.3.2 Fibrineadhesie en de provisorische
Weefsels reageren direct op een chirurgisch aange- matrix
brachte beschadiging met een ontstekingsreactie,
als onderdeel van de wondgenezing. De ontste- Fibrineadhesie is belangrijk tijdens de wondgene-
kingsreactie duurt vier tot vijf dagen. Al bij het zing omdat dit zorgt voor de vorming van een pro-
inspuiten van anesthesievloeistof ontstaat vasodila- visorische matrix langs het grensvlak tussen im-
tatie, de eerste fase van de ontstekingsreactie. Bij plantaat en aangrenzend weefsel. Ruwe oppervlak-
elke ontstekingsreactie komt een reeks mediatoren ken geven een betere fibrineadhesie en van bloed-
vrij (tabel 2.1). Deze mediatoren hebben een inter- plaatjes is bekend dat ze een ruim tweemaal
actie met elkaar en vormen een systeem van controle sterkere adhesie laten zien op ruwere oppervlakken.
en feedback (Zoldos & Kent, 1995). Ze worden echter Ook het soort materiaal speelt een rol. Titanium
snel geı̈nactiveerd en dat betekent dat hun werking geeft een betere adhesie dan roestvrij staal of alu-
zeer lokaal (bijvoorbeeld langs het grensvlak tussen miniumoxide (Cook & Dalton, 1995).
implantaat en bot) en van korte duur is. De provisionele matrix bevat tevens adhesieve
moleculen, zoals fibronectine en osteopontine. In
j
2.3.1 Ontstekingsmediatoren feite is de provisionele matrix een onmisbaar hulp-
middel voor de cellen om zich via het netwerk van
De vasoactieve mediatoren zijn onder andere hista- fibrinedraden in deze matrix te kunnen verplaat-
mine en serotonine. Bloedvaten reageren daarop en sen. De matrix vormt als het ware een pad voor
worden wijder en de vaatwanden worden permea- (bot)cellen om het implantaatoppervlak te bereiken.
bel. Vloeistof, eiwitten en ontstekingscellen treden Het oplossen van deze fibrinematrix door farmaca
uit de bloedbaan en komen in het beschadigde die met de bloedstolling interfereren kan theore-
weefsel te liggen. De bloeding die volgt op de in- tisch met deze cellulaire migratie interfereren. Men
cisie, wordt weer gevolgd door het bloedstolling- moet hierop bedacht zijn bij het voorschrijven van
proces. Het eerste contact van het implantaatop- anti-inflammatoire middelen. Daarnaast is de ma-
pervlak is dus altijd bloedcontact. Direct daarop trix een natuurlijk afgiftesysteem voor diverse me-
(binnen enkele minuten) wordt langs het implan- diatoren die een rol spelen bij de ontstekingsreactie
taat een provisorische matrix gevormd. en de wondgenezing.
Deze matrix bestaat uit een netwerk van fibrine-
vezels, geproduceerd door activatie van het fibrine-
systeem. In de provisorische matrix kunnen cellen
kruipen (Davies, 2000). Ook hopen zich diverse
ontstekingsmediatoren op, die vrijkomen via geac-

Tabel 2.1 Ontstekingsmediatoren afkomstig van plasma, cellen of beschadigd weefsel (Davies, 2000).

mediator voorbeeld

vasoactieve mediatoren histamine, serotonine, adenosine, endothelial-derived relaxing factor (EDRF), prostaglandine, endotheline,
thromboxaan a2

kininesysteem bradykinine, kallikreı̈ne

complementsysteem C3a, C5a, C3b, C5b-C9

fibrinolytisch systeem fibrinedegradatieproducten, hageman-factor (FXIIa), plasminogeen

leukotriënen leukotrieen B4

lysosomale proteasen collagenase, elastase

vrije radicalen H2O2, superoxideanionen

bloedplaatjesfactoren celmembraanlipiden

cytokinen interleukinen 1 (IL-1), tumornecrosefactor (TNF)

groeifactoren platelet-derived growth factor (PDGF), fibroblast growth factor (FGF), transforming growth factor-b (TGF-b),
epithelial growth factor (EGF)
2 Weefselreactie tijdens en na de implantatieprocedure 11

j
2.3.3 De rol van bloedplaatjes, bloedvaten en fase genoemd. Deze fase begint vier dagen na de
ontstekingscellen implantatieprocedure en duurt ongeveer veertien
dagen.
Bloedplaatjes spelen een belangrijke rol bij de
weefselreparatie want ze bevatten groeifactoren Er zal in het begin weinig of geen botcontact zijn,
zoals PDGF (platelet-derived growth factor) en TGF- vooral omdat er eerst botafbraak plaatsvindt langs
b (transforming growth factor-b). PDGF bindt en- het implantaatoppervlak als gevolg van weefselbe-
dotheelcellen en stimuleert de groei van capillairen. schadiging (Othsu et al., 1997). Pas daarna is er bot-
TGF-b activeert onder andere de osteoblasten en aanmaak (osteogenese) en ziet men een mineralisa-
mesenchymale stamcellen en bevordert de celdeling tiefront, waarbij de botcellen eerst een microsco-
en de vorming van botmatrix. Andere groeifactoren, pisch dunne laag niet-verkalkte botmatrix afzetten,
zoals FGF (fibroblast growth factor), activeren fi- die in tweede instantie mineraliseert.
broblasten en endotheelcellen. Groeifactoren wer- Het mineralisatiefront verplaatst zich en Davies
ken lokaal. Ze zijn opgesloten in bot- en bindweef- onderscheidt daarbij twee mogelijkheden (Davies,
sel en na beschadiging van deze weefsels komen ze 1998): de zogenoemde ‘distance osteogenesis’, waar-
vrij en bevorderen het reparatie- en genezingspro- bij het defect vanuit het bestaande bot wordt opge-
ces. vuld in de richting van het implantaat, en de ‘con-
Zodra de bloedstolling compleet is, wordt het tact osteogenesis’, waarbij zowel bot wordt afgezet
stolsel georganiseerd. Dit houdt in dat er ingroei op het implantaatoppervlak als vanuit de randen
plaatsvindt van bloedvaten (angiogenese). Angioge- van het bestaande bot. In dat laatste geval zijn er in
nese ziet men vanaf dag vier na implantatie (Zoldos feite twee mineralisatiefronten en verloopt het pro-
& Kent, 1995). Ook dit proces wordt weer gestimu- ces van botintegratie dan ook tweemaal zo snel.
leerd door groeifactoren. Zo worden de endotheel- Hoe snel het implantaat zal vastgroeien en of dat
cellen van de bloedvatwanden geactiveerd door en- gebeurt, is onder meer afhankelijk van de hoeveel-
dotheliale groeifactoren en door FGF (fibroblast heid ruimte rond het implantaat, de wijze van ope-
growth factor) en TGF-b (transforming growth fac- reren, het soort implantaatmateriaal, het type im-
tor-b). De nieuwe bloedvaten gaan ingroeien in de plantaatoppervlak en de wijze waarop het implan-
provisionele matrix, maar doen dat ook in de poriën taat wordt belast. Daarnaast is dit proces afhanke-
van poreuze implantaatmaterialen. lijk van het achterwege blijven van ontstekingen,
Bloedvaten spelen een belangrijke rol bij de bot- afweerreacties en diverse andere (lokale) factoren.
vorming. Botvormende cellen migreren namelijk Bij grotere defecten wordt eerst ‘woven bone’ ge-
met de bloedvaten mee. vormd. Dit kan als een primaire botreparatie wor-
De mononucleaire cellen (monocyten, macrofa- den beschouwd. Woven bone ziet men altijd bij het
gen, granulocyten, lymfocyten en plasmacellen) herstel van een botdefect, na een botbreuk of bij de
spelen een belangrijke rol in het ontstekingsproces. botregeneratie. Het kan zich ook vormen langs het
Ze bestrijden onder andere de micro-organismen grensvlak met het implantaat. Woven bone is echter
die peroperatief in de weefsels zijn terechtgekomen. niet bestand tegen belasten en zal verdwijnen wan-
Monocyten en lymfocyten genereren chemotaxis-
factoren zoals leukotriënen. Daardoor worden gra-
nulocyten aangetrokken die uit de bloedbaan mi-
greren en bacteriën aanvallen. Plasmacellen geven ontstekingsreactie herstel
antilichamen af, waardoor bacteriën worden ge-
3
remd of geı̈mmobiliseerd. Beschadigde cellen, ka-
collageen
potte weefsels en achtergebleven botslijpsel worden
hoeveelheid

onder andere opgeruimd door macrofagen en osteo-


clasten, eveneens na stimulatie door mediatoren.
Niet alle mediatoren werken positief. De lysoso- bloedvaten
2
male proteasen bijvoorbeeld en de vrije zuurstofra-
dicalen (bijvoorbeeld H2O2 of O2) die vrijkomen,
veroorzaken een aanzienlijke weefselbeschadiging.
Deze mediatoren zijn ook verantwoordelijk voor de neutrofiele
biodegradatie van een biomateriaal. granulocyten fibroblasten
1

j
2.3.4 De herstelfase

monocyten
Vanaf de vierde of vijfde dag begint de herstelfase.
Voor de herstelfase zijn specifieke cellen nodig (fi- 0
guur 2.1). Daarbij wordt de ruimte rondom het im- 4 8 tijd (dagen) 12
plantaat, die aanvankelijk gevuld was met de pro-
visorische matrix (het bloedstolsel), opgevuld met Figuur 2.1
bot of bindweefsel. Voor het herstel van bindweefsel Opeenvolgende celactiviteit bij de wondgenezing. De eerste dagen wordt necrotisch
zijn dat de fibroblastcellen, voor bot de osteoblasten weefsel opgeruimd door granulocyten en worden beschadigde bloedvaten hersteld. Na de
en voor epitheel de epitheelcellen. De aanmaakfase derde dag zijn er, na de celdeling, zoveel fibroblasten actief bij de nieuwvorming van
van deze verschillende cellen wordt de proliferatieve collageen, dat herstel zichtbaar wordt.
12 Orale implantaten in de algemene praktijk

neer het wordt belast. Het is dus van belang om in Dalton, 1995). Biocompatibiliteit is lastig te defi-
kritieke situaties, zoals na een botregeneratieproce- niëren omdat een ideaal implantaatmateriaal meer
dure en het plaatsen van een implantaat in een bot- wél dan geen reacties mag oproepen (Williams,
defect, voldoende lang te wachten voordat het im- 1987). Het komt vooral tot uiting in de weefselreac-
plantaat wordt belast. ties die juist wel moeten plaatsvinden langs het
grensvlak en in andere reacties die juist niet mogen
j
2.3.5 Groeifactoren plaatsvinden. Dit kan het beste in de microscoop
worden beoordeeld (Sjögren et al., 1995).
Er is een duidelijke trend om het herstel te bespoe- Fibrinogeenadhesie en activatie van botaangroei
digen of te verbeteren door gebruik te maken van zijn juist gunstig. Ongunstig is het als er langs het
groeifactoren (Christian, 2000). Sommige groeifacto- grensvlak tussen weefsel en implantaat een afkap-
ren, zoals bone morphogenetic proteins (BMP’s), kan seling ontstaat, een litteken of een chronische ont-
men maken via recombinant-DNA-technieken. An- steking of een zogenoemde vreemdlichaamreactie.
dere, zoals TGF-b, kan men uit de bloedplaatjes van Een slechte biocompatibiliteit wordt gekenmerkt
de patiënt zelf verkrijgen. Vooraf wordt daartoe van door het ontstaan van een bindweefselkapsel en de
de patiënt ongeveer 50 cc bloed afgenomen. De aanwezigheid van reuscellen langs het implantaat-
plaatjes worden van het bloedplasma en de overige oppervlak. Dit zijn tekenen van afweerreacties (fi-
bloedcellen gescheiden door het bloed te centrifuge- guur 2.2). Vreemdlichaamreuscellen zijn gefuseerde
ren. Het zogenoemde platelet-rich plasma (PRP) dat monocyten en macrofagen (figuur 2.3). Ze bevatten
op deze wijze wordt verkregen, bevat een grote hoe- degradeerbare enzymen en reactieve oxigenen die
veelheid TGF-b. Het wordt als een gel over het ope- het gefagocyteerde materiaal moeten afbreken.
ratiegebied gelegd, waarna het operatiegebied wordt Omdat ze groot zijn, kunnen ze behoorlijke brok-
gesloten. Een andere mogelijkheid is om groeifacto- stukken ‘innemen’.
ren lokaal aan te brengen via een dragermateriaal
(meestal collageen). Hierover zijn diverse onderzoe-
ken gepubliceerd (onder andere Groeneveld & Bur-
ger, 2000; Van den Bergh et al., 2000). Ze laten sterk
wisselende resultaten zien; de toepassing van groei-
factoren is nog in ontwikkeling. Recente dierproeven
wijzen uit dat het aanbrengen van BMP-2 op im-
plantaatoppervlakken die een slow-release eigen-
schap bezitten, opgroei van bot langs dit oppervlak
veroorzaken tot ver boven de alveolaire kam (Wikesjö j
2:2

et al., 2004). Andere onderzoeken laten zien dat het


aanbrengen van TGF-b juist niet bijdraagt aan de Figuur 2.2
botregeneratie langs een titanium implantaat bij Vorming van een bindweefselkapsel rond een implan-
honden (De Vasconcelos Gurgel et al., 2007). taatmateriaal (I) van kobalt wijst op een slechte bio-
compatibiliteit van dat materiaal (AB: autoloog bot).

j
2.4 Afweerreacties
De ruwheid van het oppervlak van een biomateriaal
Of er afweerreacties plaatsvinden, hangt af van de speelt eveneens een rol (Gomi et al., 1993). Gladde
mate van biocompatibiliteit (weefselvriendelijk- materialen van teflon (PTFE) geven weliswaar min-
heid) van het biomateriaal en van de vraag of het der reactie, maar zijn toch niet vrij van enige reactie,
oppervlak van het implantaat voor of tijdens het ondanks dat ze een hoge biocompatibiliteit hebben
inbrengen is gecontamineerd. Uitgangspunt daarbij en onder andere worden gebruikt voor borstpro-
is dat het implantaatmateriaal zelf uiterst biocom- thesen. De vreemdlichaamreactie bestaat dan uit
patibel moet zijn, en ook schoon en steriel (Cook & enkele lagen macrofagen. Ruwe materialen zoals

Figuur 2.3
monocyt macrofaag vreemd-lichaam reuscel
Schema van de overgang van
een uit de bloedbaan tre- bloed weefsel weefssel/biomateriaal
s
weefsel/biomateriaal biomateriaal
dende monocyt naar een
monocyt-macrofaag die zich
beweegt naar het oppervlak
van een biomateriaal. De cel
verandert in een meerkernige
vreemdlichaamreuscel die
probeert het implantaatma-
teriaal te fagocyteren of te
degraderen. chemotaxis h t i
chemotaxis adhesie activiteit
celmigratie celmigratie differentiatie phenotypische
adhesie signaal transductie expressie
j
2:3 differentiatie activatie
2 Weefselreactie tijdens en na de implantatieprocedure 13

e-PTFE-membranen (die worden gebruikt bij bot- Figuur 2.4


regeneratie en parodontale regeneratie) hebben Microscopische opname van
eveneens een sterkere vreemdlichaamreactie. Langs botweefsel langs een met
het oppervlak ziet men een dikkere laag reuscellen. hydroxylapatiet gecoat tita-
Hoe meer reuscellen, hoe minder biocompatibel het nium implantaat (T) dat
materiaal is. belast is geweest. Menselijk
Niet alleen het oppervlak, ook de grootte waarop materiaal. Er is een intiem
hetzelfde materiaal wordt aangeboden speelt een contact tussen het bot (B:
rol. Zo kan hydroxyapatiet in poedervorm een rood) en de hydroxylapatiet
slechte reactie geven, terwijl hetzelfde materiaal in coating (CA: wit). De coating
vaste vorm dat niet doet (Alliot-Licht et al., 1997). lijkt drie jaar na belasten vol-
Commercieel zuiver titanium (c.p. Ti) veroorzaakt ledig intact.
nagenoeg geen vreemdlichaamreactie dankzij de
spontaan gevormde oxidelaag. Komen er echter
metaaldeeltjes vrij die losbreken vanuit een ruw
oppervlak, dan ziet men rond deze deeltjes wel
reuscellen.
Met hydroxylapatiet gecoate titanium implan-
taatoppervlakken veroorzaken een sterkere reactie
dan niet-gecoat titanium. Dit komt doordat het
calciumfosfaat iets oplost. De kleine partikels cal-
ciumfosfaat die vrijkomen, worden dan gefagocy-
teerd. Hoeveel reactie men ziet, hangt onder an-
dere af van de porositeit van de coating en van de
kristaldichtheid. De meeste reacties ziet men
vooral in mergruimten, omdat daar de toeganke- j
2:4

lijkheid voor de cellen het grootst is (De Lange &


Tadjoedin, 2002). Waar er botcontact is aan het
grensvlak, is er in het algemeen geen reactie van kan flinke afweerreacties veroorzaken. Steriliseren
monocyten, macrofagen of reuscellen, ook omdat in een autoclaaf biedt geen oplossing omdat een
deze cellen er eenvoudigweg niet bij kunnen. Het oppervlak, eenmaal gecontamineerd, daarna vrijwel
grensvlak tussen bot en implantaat ziet er dan in niet meer is schoon te krijgen (steriliseren reinigt
de microscoop ‘rustig’ uit en maakt een stabiele een gecontamineerd implantaatoppervlak sowieso
indruk (figuur 2.4). niet van bijvoorbeeld metallische of eiwitcontami-
natie). Een fabrikant die zijn verantwoording kent,
j
2.4.1 Fabricage en verpakken zal alle procedures standaardiseren, controleren en
documenteren volgens de regels van GMP (good
Het is voor een fabrikant een grote opgave een tita- manufacturing practice). Daarbij is het van belang
nium implantaat, na alle ondergane machinale be- dat alle productie- en bewerkingsgegevens nauw-
werkingen via draaibanken, geheel vrij van slijpsel keurig worden bewaard en via het lotnummer zijn
en olieresten schoon aan te leveren (figuur 2.5 en opgeslagen. Dit lotnummer is aan het implantaat
2.6). De meeste fabrikanten brengen na het schoon- gekoppeld en wordt samen met het implantaat aan
maken vervolgens oppervlaktemodificaties aan, de clinicus geleverd. De clinicus op zijn beurt be-
zoals opruwen, stralen, etsen, plasmasproeien, en- hoort de lotnummers van de geplaatste implantaten
zovoort. Hoe ruwer het oppervlak, des te moeilijker nauwkeurig te noteren in het patiëntendossier. Op
het voor een fabrikant is om tijdens het gehele pro- die wijze zijn relevante productiegegevens (bijvoor-
ces het oppervlak geheel vrij van contaminatie te beeld bewerkingen, dimensies, enzovoort) altijd te-
houden. Een geringe contaminatie, onzichtbaar rug te vinden aan de hand van de lotnummers. In de
voor het oog – zoals aanraken met de vinger e.d. – meeste landen is deze procedure door wetgeving

Figuur 2.5
Oppervlak van een schroef-
vormig implantaat bekeken
met lage vergroting (12 x).
Het implantaat oogt geheel
schoon.
Figuur 2.6
Detail van hetzelfde implan-
taat met een hogere vergro-
ting (100 x). Er zijn kleine
metaalresten en verontreini-
gingen op het oppervlak
j
2:5 j
2:6
achtergebleven.
14 Orale implantaten in de algemene praktijk

verplicht. In Nederland en België is dat eveneens de beeld Bio-Oss1), zijn ideaal omdat ze het grootste
afspraak. reactieve oppervlak hebben.
Bij het voorkómen van contaminatie speelt een Ook orale implantaten hebben een ruw oppervlak
goede verpakking een belangrijke rol. De verpak- vanwege de sterkere interactie. Dit is het geval bij
king moet zodanig zijn dat het implantaat veilig is plasmasprayed coatings en andere ruwheidsbehan-
opgeborgen, tijdens vervoer niet kan worden be- delingen, zoals Ti-unite1, Promote1, SLA1, Tio-
schadigd en gemakkelijk en veilig uit de verpakking blast1, Osseotite1, enzovoort. Deze namen staan
kan worden genomen. Blijft over dat de chirurg voor oppervlaktebehandelingen die tot doel hebben
erop moet toezien dat bij het openen van de ver- een betere interactie met bot te bewerkstelligen dan
pakking en bij het inbrengen van het implantaat de zogenaamde gemachineerde (turned) oppervlak-
geen contaminatie plaatsvindt. ken. Deze worden ook wel eens ‘gladde’ oppervlak-
ken genoemd omdat ze zo ogen, maar dat zijn ze
dus niet.
j
2.5 Interactie tussen weefsels en
implantaatmateriaal De weefselreacties na het implanteren en de reacties
op lange termijn betreffen vooral de botreacties als
Of er interactie plaatsvindt, heeft vooral te maken gevolg van het belasten van het implantaat, de
met ruimtelijke factoren. Bij botvervangende kor- functionele aanpassing en de reacties van de zachte
relvormige biomaterialen is er altijd sprake van in- en harde weefsels aan de hals van het implantaat.
teractie. Door de opstapeling van de korrels ontstaat
immers vanzelf een poreus effect door de ruimten
die tussen de korrels aanwezig is en waarin bloed- j
2.6 Mechanische belasting en
vaten kunnen groeien. Door de aanwezige specifie- functionele aanpassing
ke ruimtelijke dimensies kunnen voorlopers van
bijvoorbeeld botcellen (osteoprogenitorcellen) zo- Alleen goed gemineraliseerd (lamellair) bot is be-
danig reageren dat ze zich als het ware in een nor- stand tegen belasting, in tegenstelling tot jong bot
maal fysiologisch milieu wanen en rijpen tot actieve dat onvoldoende is gemineraliseerd (woven bone).
botcellen en bot gaan aanmaken. Zodra dit jonge woven bone wordt omgebouwd tot
Poreuze materialen worden doorgroeid, afhanke- lamellair bot, is het volledig gemineraliseerd en
lijk van de poriegrootte. Celingroei ziet men bij de bestand tegen mechanische belasting. De dikte van
kleine poriën (microporiën, tussen 4 en 10 mm). Bij lamellair bot, de richting van de botbalkjes en de
de grotere poriën (macroporiën, tussen 100 en 200 mate van mineralisatie worden vooral bepaald door
mm) is er ingroei van bloedvaten én cellen (figuur de (lokale) biomechanische belasting. Lamellair bot
2.7). Veel botvervangende materialen zijn om die is gevoelig voor mechanische belasting en reageert
reden zowel macroporeus als microporeus. Daar- hierop door ombouw en aanpassing (figuur 2.8).
naast is het de bedoeling dat ze na degradatie wor- Rond een implantaat ziet men dat vertaald in een
den vervangen door bot. Ze zijn daardoor gebaat bij 200 mm brede zone van lamellair bot met een ho-
een zo groot mogelijk reactief oppervlak. gere botombouwsnelheid dan het overige bot. Zelfs
Sommige materialen (Biogran1, een bioactief glas- de aanwezigheid van een (onbelast) metalen im-
product met een bepaalde korrelgrootte) worden plantaat, ook al is dat geheel met mucosa bedekt,
uitgehold. In die ruimten migreren osteoprogeni- leidt toch tot een zekere belasting langs het grens-
torcellen die in de binnenzijde botmatrix gaan vor- vlak en tot biomechanische prikkels. Dit heeft te
men. Ook hier spelen ruimtelijke factoren een be- maken met het verschil in elasticiteit tussen bot en
langrijke rol, want dit effect ziet men alleen bij implantaatmateriaal. Tijdens het belasten van het
granulaat van een bepaalde grootte (Schepers et al., botstuk zal het bot meer vervormen dan het meta-
1993). Bij andere materialen, afkomstig uit poreuze len implantaat en ontstaan er microkrachten langs
koralen of korrels gedeproteı̈niseerd dierlijk trabe- het grensvlak tussen bot en implantaat. Er zijn
culair bot van 0,5 tot 1,0 mm doorsnede, ontstaat aanwijzingen dat deze geringe krachten de bot-
eveneens een interactie (Valentini et al., 2000). Bot- groei langs het grensvlak stimuleren (Roberts,
vervangende materialen die van nature de ruimte- 1993).
lijke factoren hebben van trabeculair bot (bijvoor-
De mechanische belasting (uitgedrukt in micro-
Figuur 2.7 strain) waarbij botweefsel zich kan handhaven, is
Ruimtelijke structuur van een redelijk goed bekend. Dit mag niet meer zijn dan
Bio-Oss1-partikel. Door de ongeveer 2000 microstrain. Boven de 5000 micro-
ruimtelijke structuur kunnen strain ontstaan microfracturen. Hoewel het bot dan
bloedvaten en bot ingroeien nog lang niet zal breken, lijdt het wel aan materi-
in de poriën van het mate- aalmoeheid en worden de microfracturen onvol-
riaal. doende door ombouw hersteld. Dit betekent dat er
langs het grensvlak breuken kunnen ontstaan en
dat het implantaat los kan raken. Een botbreuk
ontstaat pas bij een belasting van meer dan 20.000
microstrain (Roberts, 1993). Al deze kennis is niet
j
2:7
2 Weefselreactie tijdens en na de implantatieprocedure 15

blijkt in de praktijk dat het mogelijk is implantaten


veel eerder te belasten. De weefselreacties die
plaatsvinden bij vroeg belasten, zijn wat het bot
aangaat identiek aan de reacties bij laat belasten.
Zolang er geen mobiliteit is langs het grensvlak zal
er langs het implantaat botgenezing en botgroei
optreden. Is er een te grote mobiliteit tijdens de
vroege inheling, dan dreigt er een bindweefselkap-
sel langs het grensvlak te ontstaan. Deze implan-
taten gaan verloren omdat het gingiva- of mucosa-
epitheel apicaalwaarts migreert in dit littekenweef-
sel en het implantaat zodoende marsupialiseert.
Implantaten mogen ook geen pijn doen bij belasten.
In dat geval heeft zich meestal al een bindweefsel-
kapsel gevormd en kan men het implantaat als ver-
loren beschouwen.
Soms merkt men dat het implantaat iets mee-
draait bij het vastzetten en aandraaien van bijvoor-
beeld een abutmentschroef. Men spreekt dan van
een ‘spinner’. Een enkele keer kan men zo’n spin-
nerimplantaat redden door het alsnog geheel te
ontlasten zodat het bot aan het grensvlak enkele
maanden onbelast kan genezen. Men moet er vooral
voor waken geen grote draaikrachten aan te brengen
op een inhelend implantaat.
Men kan onderscheid maken tussen vroeg belas-
j
2:8
ten (binnen twee tot drie weken na implanteren) en
direct belasten (binnen 24 uur na implanteren).
Figuur 2.8 Vroege belasting (early loading) is dan een uitge-
Microscopische opname langs het grensvlak van een stelde directe belasting na ongeveer twee tot drie
schroefvormig titanium implantaat en aangrenzend bot weken. De weefsels hebben dan enkele weken de
(B). Langs het grensvlak wordt steeds bot afgebroken en tijd gehad om te herstellen.
daarna weer aangemaakt (remodellering) waardoor er Er is verwarring over het begrip ‘direct belasten’.
diverse cementlijnen zichtbaar worden. Humaan prepa- Dat komt doordat men soms geen onderscheid
raat, zeven jaar na belasten. maakt tussen directe prothetiek, direct belasten en
directe functie.

eenvoudig om te zetten in klinische richtlijnen. j


2.7.1 Directe prothetiek op implantaten
Men zal dus rekening moeten houden met:
– onvoorspelbaar (hoge) occlusale krachten; Bij directe prothetiek gaat het meestal om een es-
– onzekerheid over de hoeveelheid botcontact langs thetische oplossing. De implantaten staan dus niet
het grensvlak tussen bot en implantaat. echt in occlusie en de belasting is meestal beperkt.
Vaak is de provisorische suprastructuur uitneem-
De hoeveelheid botcontact van een implantaat is baar of gaat het om een brug verbonden met na-
röntgenologisch niet vast te stellen, alleen histolo- tuurlijke elementen die grenzen aan het diasteem
gisch. Toch kan men daarvan een globale indruk waardoor de implantaten gedeeltelijk worden ont-
krijgen met behulp van de zogenoemde resonance last en dus gedeeltelijk worden belast.
frequency analysis (RFA). Dit is een biomechanische
test die de trillingsfrequentie van het implantaat j
2.7.2 Directe belasting van implantaten
weergeeft als resultaat van de mate waarin dat in
bot verankerd zit. Een alternatief is de Periotest, Bij directe belasting wordt binnen 24 uur na im-
waarbij een stift elektromagnetisch een impact planteren een suprastructuur geplaatst die uit-
maakt met het implantaat en waarbij de deceleratie neembaar of vast kan zijn, en die de implantaten in
wordt opgemeten als maat voor de rigiditeit van het occlusie belast. Voorbeelden zijn het ombouwen van
geheel van implantaat en bot. Beide meettechnie- een gebitsprothese tot een provisorische brug op
ken zijn klinisch makkelijk bruikbaar. implantaten direct na plaatsen in een edentate on-
derkaak, of het belasten op healing abutments door
een bestaande volledige bovenprothese. Directe be-
j
2.7 Vroege belasting van implantaten, lasting houdt in dat de implantaten weliswaar wor-
directe prothetiek, direct belasten, den belast (met een provisorische suprastructuur),
directe functie maar de vorm is niet gelijk aan de definitieve su-
prastructuur. Ook de occlusie en articulatie kunnen
Biologisch gezien zou men implantaten enkele anders zijn dan bij de definitieve suprastructuur.
maanden onbelast moeten laten ingroeien. Toch
16 Orale implantaten in de algemene praktijk

De provisorische suprastructuur zal daardoor an- j


2.8 Reacties van de peri-implantaire
ders functioneren dan de definitieve. weke weefsels

j
2.7.3 Directe functie Zodra het implantaat een permucosale doorgang
krijgt of er een abutment wordt geplaatst, wordt
In dit geval wordt het implantaat direct na plaatsen langs de hals een peri-implantaire mucosa gevormd
voorzien van een suprastructuur in zijn definitieve (James, 1993). Deze mucosa bestaat uit een zone van
vorm. Het implantaat wordt daardoor functioneel bindweefsel, met daarboven een zone van niet-ver-
volledig belast en doet in dat geval volledig mee met hoornd (aanhechtings)epitheel (Quirynen & Die-
de (maximale) occlusie en articulatie. Bij de directe rickx, 2000). Mucosa is daardoor beter geschikt voor
functie is er sprake van een prothetische vormge- implantaten dan huid. Bij percutane implantaten
ving waarbij de occlusie en articulatie direct en vol- ziet men vaak ontstekingen als gevolg van hoorn-
ledig worden hersteld, precies zoals ze voordien vorming in de sulcus langs het implantaat. Het-
waren (of zoals ze straks gaan worden). Alleen bij zelfde ziet men bij orale implantaten die door aan-
directe belasting en directe functie is er dus sprake gebrachte huidplastieken heen steken.
van een echte belasting. Het is duidelijk dat hierbij Het epitheel dat zich rond een implantaat vormt,
het risico het grootst is. is vergelijkbaar met dat rond een natuurlijk gebits-
element. Er is echter geen aanhechting van bind-
De ervaring heeft geleerd dat zowel bij direct belas- weefselvezels aan het implantaat (Berglundh et al.,
ten als bij directe functie aan bepaalde voorwaarden 1991). Hoewel het biologisch gezien mogelijk is,
moet worden voldaan. Dat zijn: lukt dat niet in de praktijk. In vergelijking met een
– hoge botdichtheid (type I of II, en bij uitzonde- natuurlijk gebitselement zijn er relatief meer colla-
ring type III); gene vezels en minder cellen (Berglundh et al.,
– een geschikte implantaatvorm, bijvoorbeeld een 1994). De collagene vezels kunnen zich wel vast-
schroefvormig conisch implantaat; hechten aan het onderliggende bot (vaste gingiva).
– een snijdende schroefdraadvorm; Klinisch merkt men minder weerstand bij het son-
– hoge initiële stabiliteit (minimaal 35 Ncm); deren langs de implantaathals en ook dat men die-
– ruw oppervlak; per kan sonderen door de afwezigheid van de bind-
– meerdere implantaten rigide aan elkaar verbon- weefselaanhechting (Meffert, 1991).
den in een edentate bovenkaak over de mediaan-
lijn links-rechts;
– in de edentate onderkaak solitair dan wel ver- j
2.9 De biologische breedte
bonden.
Bij implantaten is er – net als bij natuurlijke
Daarnaast worden ook aan de patiënt bepaalde eisen gebitselementen – sprake van een zekere vaste bio-
gesteld. Het betreft bij voorkeur een patiënt die: logische zone van zacht weefsel boven het bot; deze
– occlusaal niet erg actief is; zone volgt het botniveau. Het weefsel bestaat uit
– begrip heeft voor de extra risico’s; een 1,5 mm lange zone van bindweefsel langs de nek
– geringe te verwachten horizontale krachten laat van het implantaat, gevolgd door een 1,5 tot 2 mm
zien; lange zone van epitheel (Hermann et al., 2001). Het
– gedurende enkele weken geen hoge occlusale epitheel loopt altijd door tot aan de overgang tussen
krachten gebruikt. abutment en implantaat. De verticale dimensie is in
totaal 3-4 mm lang en is bij implantaten 1-2 mm
langer dan bij de tand (figuur 2.9 en 2.10).

Figuur 2.9
Schematische tekening van
de biologische breedte langs
een implantaat
Figuur 2.10
Histologisch beeld van
gezonde peri-implantaire
weefsels langs een schroef-
vormig implantaat, met
daarin aangegeven de zone
van epitheel en de bind-
weefselzone boven het bot-
niveau.

j
2:9
j
2:10
2 Weefselreactie tijdens en na de implantatieprocedure 17

Het probleem bij implantaten is dat de biologische caal (Hermann et al., 2001). Hetzelfde gebeurt wan-
breedte gemakkelijk naar apicaal kan verplaatsen. neer er botverlies optreedt rond de hals van het im-
Er zijn diverse factoren die de instabiliteit daarvan plantaat. Ook dan schuift de biologische breedte
bepalen, zoals de verticale en horizontale positie naar apicaal op.
van het implantaat, de vorm van het implantaat, de Is het buurelement een gezonde natuurlijke tand,
aard van het oppervlak (glad of ruw), de vorm van dan zal men van deze instabiliteit niet veel merken.
het oorspronkelijke alveolaire bot (vlak of een in- Ook bij 1 of 2 mm botverlies rond de nek van het
tacte alveole), de afstand tussen de implantaten, de implantaat ziet men klinisch geen verlies van de
vorm van het abutment, het steeds verwijderen van interdentale papillen, mits de buurelementen paro-
het abutment en de hoogte en kwaliteit van de dontaal gezond zijn (figuur 2.11 en 2.12). Dat komt
(subgingivale) abutmentaansluiting. doordat de peri-implantaire weefsels links en rechts
Veel implantaatsystemen hebben een glad nekge- volop worden ondersteund door het natuurlijke ge-
deelte dat axiaal georiënteerd is. Uit onderzoek zonde parodontium.
blijkt dat na de abutmentfase langs dit ‘gladde’
verticale nekgedeelte botverlies optreedt. Het bot- Geheel anders wordt het bij twee solitaire implan-
contact begint pas in het schuin georiënteerde of taten naast elkaar (figuur 2.13). Tussen de implan-
verruwde oppervlak, vaak 1 of 2 mm lager. Daardoor taten ontbreekt de ondersteuning door een paro-
wordt de biologische breedte langer en zal hij zich, dontaal ligament. Botverlies aan de beide implan-
na plaatsen van het abutment en de kroon, naar taathalzen leidt tot een verplaatsing van de biologi-
apicaal verplaatsen en dan stabiliseren. Wanneer het sche breedte tussen de beide implantaten naar
implantaat enkele millimeters onder het botniveau apicaal. Bij overkappingsprothesen hoeft dat kli-
wordt geplaatst, is dat direct van invloed op de bio- nisch gezien niet direct een probleem te zijn. Bij de
logische breedte, want die verschuift mee naar api- meervoudige fronttandvervanging is dat echter een

Figuur 2.11
Schema van de weefselreac-
ties rond de nek van een
solitair implantaat. Na
plaatsen van het abutment is
er meestal enig botverlies
rond de nek van het implan-
taat. Of dat klinisch tot uiting
komt, is sterk afhankelijk van
het parodontium van de
buurelementen.
Figuur 2.12
Ondanks het verschil in biolo-
gische breedte tussen het
implantaat (rechts) en de
natuurlijke tand (links) is er kli-
nisch geen verschil te zien in de
vorm en positie van de margi-
nale gingiva en de hoogte van
j
2:11 j
2:12
de interdentale papillen.

Figuur 2.13
Bij twee implantaten naast
elkaar wordt het verschil in
biologische breedte tussen
een natuurlijke tand en een
implantaat meestal wel
zichtbaar, vooral als ze dicht
bij elkaar staan. Interdentaal
botverlies leidt onherroepelijk
tot verlies van de interdentale
papil tussen de twee implan-
taten.
Figuur 2.14
Klinisch voorbeeld van verlies
van de interdentale papil. De
twee implantaten van de
centrale incisieven staan
dicht naast elkaar. Er is
j
2:13 j
2:14
interdentaal botverlies.
18 Orale implantaten in de algemene praktijk

groot probleem, want het kan leiden tot voorspelbaar tractie wordt het complex van gingivale vezels vrij-
verlies van de gehele interdentale papil tussen de wel geheel intact gelaten (figuur 2.15 t/m 2.17). Di-
beide implantaten. Verlies van interdentale papillen rect daarna moet de marginale gingiva wel worden
kan een niet-acceptabel resultaat opleveren (figuur ondersteund om collaps te voorkomen.
2.14). In esthetisch gevoelige gebieden moet men dus Een belangrijke voorwaarde voor deze procedure is
erg voorzichtig zijn met de toepassing van implan- dat er (buccaal) voldoende botdikte aanwezig moet
taten en moet men de reacties van de peri-implan- zijn, ongeveer 2 mm (Gründer et al., 2005).
taire weefsels tevoren goed kunnen inschatten. Vaak is de buccale alveolaire wand bij frontele-
menten erg dun, soms enkele tienden millimeters.
Dat bot zal vrijwel alleen uit vezelbot bestaan,
j
2.10 Weefselreacties bij direct plaatsen waarin de collagene vezels van het parodontale li-
na extractie gament zijn ingebed. Dit vezelbot is er bij de gratie
van de natuurlijke tand. Omdat de parodontale ve-
Wanneer men extraheert en de alveole enkele zels na extractie verdwijnen, verdwijnt daarmee het
maanden laat genezen, zijn er al diverse weefselre- vezelbot, ook als men een implantaat plaatst. Men
acties geweest. Twee derde van de resorptie vindt verliest dan veel bothoogte. Dat geldt nog sterker
plaats in de eerste drie maanden na de extractie bij botdehiscenties en fenestraties, en die komen in
(Schropp et al., 2005). Door de botresorptie af te het frontgebied frequent voor. Tevens hebben api-
wachten en later te implanteren, verliest men 1 à 2 cale ontstekingen bij de voortanden buccale botde-
mm bothoogte (Kois, 2000). In dezelfde periode fecten veroorzaakt (figuur 2.18). Doet men daar niets
worden de restanten van het parodontale ligament aan, dan zal er met zekerheid veel bothoogteverlies
afgebroken. Dit waren vooral de collagene vezels ontstaan, direct gevolgd door een gingivarecessie.
van het parodontale ligament die aan het wortelce- Een contra-indicatie dus voor direct implanteren.
ment vastzaten. Tevens ziet men na extractie een Wil men het gingivale complex sparen, dan zal
collaps van de marginale gingiva. Dat komt doordat men moeten kiezen voor een apicale benadering om
belangrijke collagene vezels van het gingivale com- deze botdefecten te kunnen behandelen door middel
plex (boven het bot) eveneens verdwijnen. Die ve- van een botregeneratieprocedure om alsnog 2 à 3 mm
Figuur 2.15 zels gaven onder andere de interdentale papillen botdikte te verkrijgen. Het binnenste gedeelte, be-
Periapicale ontstekingen aan hun stevigheid. Naast botverlies ziet men dus ook staande uit vezelbot, mag dan verloren gaan; er blijft
beide centrale incisieven. verlies van zachte weefsels. buccaal voldoende corticaal bot over. In dat geval zal
Beide frontelementen moe- Indien echter voorzichtig wordt geëxtraheerd en er weinig of geen bothoogteverlies optreden.
ten als verloren worden het implantaat direct na extractie in de intacte al- Implantaten zijn niet congruent aan de vorm van
beschouwd. Er is sprake van veole wordt geplaatst (als een één-fase), kan men een intacte alveole. Vanzelfsprekend geldt dat voor
een dunne gingiva en van veel vezels van het gingivale complex behouden de meerwortelige elementen. Ook bij de eenworte-
slanke interdentale papillen. (Ruggeri et al., 1992). Dat zijn onder andere de cir- lige elementen is er na extractie vrijwel altijd
De patiënte heeft een hoge culaire vezels die horizontaal verlopen, de verticale ruimte tussen het implantaat en de botrand. Nor-
lachlijn en wil geen lange vezels die van het marginale bot naar de gingiva maal gesproken vult deze ruimte zich met bloed en
kronen. verlopen, en de vezels die de interdentale papillen ontstaat er een provisorische matrix waar epitheel
Figuur 2.16 met elkaar verbinden. Met een atraumatische ex- overheen gaat groeien. Men kan de ruimte eventu-
Voorzichtig uitgevoerde
extracties. Geprobeerd wordt
na botinspectie direct de
implantaten te plaatsen,
tegelijk met een botregene-
ratieprocedure vanuit apicaal
om zo veel mogelijk margi-
nale gingiva en interdentale
papillen te behouden.
Figuur 2.17
Direct na extracties. Gepro-
beerd wordt de implantaten
direct te plaatsen, waardoor j
2:15 j
2:16

het gingivale complex


behouden kan blijven. De
botdefecten worden vanuit
apicaal benaderd.
Figuur 2.18
Grote botdefecten na verwij-
dering van ontstekingsweef-
sel. Vanuit apicaal wordt een
botregeneratie uitgevoerd
met autoloog bot om buc-
caal 2-3 mm botdikte te krij-
gen. De implantaten worden
simultaan geplaatst. j
2:17 j
2:18
2 Weefselreactie tijdens en na de implantatieprocedure 19

eel ook opvullen met autoloog bot, waardoor er een daarmee gingivahoogte verliest, vooral bij een dun-
dikkere (buccale) wand ontstaat en er dus minder ne buccale botwand. Men moet dan tevens een bot-
kans is op bothoogteverlies. regeneratieprocedure uitvoeren. Omdat de situatie
Door het implantaat als een één-fase te plaatsen na extractie vooraf slecht is in te schatten, vergt de
en dus te voorzien van een permucosale doorgang directe benadering een strenge patiëntenselectie.
(bijvoorbeeld een wide body healing abutment of Het lijkt zo makkelijk, maar dat is het niet.
een interimkroon), probeert men atrofie van het
gingivale vezelcomplex te voorkomen. Daardoor
ontstaat er geen collaps van de gingiva (figuur 2.19 j
2.11 Conclusies
tot en met 2.22).
Het epitheel zal langs het abutment een epi- Bij het inbrengen van een biomateriaal zullen de
theelaanhechting ontwikkelen en vormt samen met weefsels van het lichaam reageren. Er zijn reacties
het bindweefsel boven het bot een biologische zone. op korte termijn en op lange termijn.
Herhaaldelijk verwijderen van het abutment leidt De kortetermijnreacties hebben vooral te maken
tot verbreking van de epitheelaanhechting en ver- met de wondgenezing. Ze betreffen het herstel van
oorzaakt een apicaalwaartse migratie van epitheel. de biologische en mechanische beschadigingen die
Herhaaldelijk verwijderen van abutment of inte- het gevolg zijn van de implantatieprocedure. Daar-
rimkroon moet men zien te voorkomen. bij spelen weefselvriendelijkheid van het materiaal
Niet alleen de pasvorm in doorsnede, ook de en de aard van het oppervlak een belangrijke rol. Er
vlakke bovenzijde van het implantaat vormt een zijn chirurgische methoden om de biologische scha-
probleem. De platte bovenkant volgt absoluut niet de beperkt te houden, onder andere het direct im-
het op-en-neergaande verloop van de botranden van planteren na extractie en het verrichten van flaploze
de intacte alveolus. Om buccaal esthetisch gunstig chirurgie. Deze methoden hebben echter het nadeel
uit te komen, moet men het implantaat enkele mil- van een beperkt zicht op het operatieterrein.
limeters onder de mesiale of distale botrand plaatsen. De langetermijnreacties betreffen vooral de ver-
Daarmee wordt de biologische breedte mesiaal en anderende belasting, de reacties van de peri-im-
distaal geweld aangedaan. De overgang tussen abut- plantaire zachte weefsels en de reacties van het
ment en implantaat komt interdentaal onder het marginale bot rond de hals van het implantaat.
botniveau te liggen. Interdentaal zal de biologische Bot past zich aan de veranderende belasting aan,
breedte zich dus naar apicaal verplaatsen en dat leidt in het bijzonder in een 200 mm brede zone direct
tot botverlies mesiaal en distaal. Staat naast het im- langs het implantaat. Daar ziet men corticalisatie
plantaat een natuurlijk element met een gezond pa- optreden en er is een hoge graad van botaanmaak en
rodontium, dan ziet men nagenoeg geen papilverlies. botafbraak (remodellering). Aanhechting van colla-
Bij twee implantaten naast elkaar kan dat weer wel gene vezels, zoals bij een natuurlijk gebitselement, Figuur 2.19
verlies van interdentale papillen veroorzaken. is bij een implantaat niet aan de orde. Implantaten Twee weken postoperatief.
Direct plaatsen na extractie is dus mogelijk en kennen wel een zogenaamde biologische breedte, De botdefecten zijn hersteld.
kan veel voordelen bieden in esthetisch gevoelige een vaste wekeweefselzone boven de botrand. Deze Er zijn direct twee implanta-
gebieden. De keerzijde van de medaille is dat men zone is bij een implantaat ongeveer 2 mm langer ten geplaatst en voorzien van
het risico loopt op verlies van 1 mm bothoogte en dan bij een natuurlijk gebitselement. Wordt het wide body healingabutments
om collaps van de gingiva te
voorkomen.
Figuur 2.20
Drie maanden postoperatief.
Goede genezing van de peri-
implantaire mucosa. Behoud
van de interdentale papillen,
behoud van de gingivahoogte
en van de bothoogte.
Figuur 2.21
Afdrukprocedure voor Cam-
log1-implantaten. Let op de
j
2:19 j
2:20
afwezigheid van litteken-
weefsel, de vorm van de
marginale gingiva en de
natuurlijke vorm van alle
interdentale papillen.
Figuur 2.22
Keramische kronen
geplaatst. Situatie een jaar
na implanteren. De zachte
weefsels zijn gezond en zijn
behouden gebleven. Er zijn
geen tekenen van verlies van
bothoogte. Vergelijk de
j
2:21 j
2:22
beginsituatie van figuur 2.15.
20 Orale implantaten in de algemene praktijk

implantaat diep onder de botrand geplaatst, dan Kois JC. The restorative periodontal interface: biolo-
reageren de peri-implantaire weefsels, want de bio- gical parameter. Periodontology. 2000;11:29-38.
logische breedte verplaatst zich dan eveneens naar Lake FT. Basic bone biology in implantology. In:
apicaal. Het direct implanteren na extractie heeft McKinney RV Jr, editor. Endosteal dental implants.
het voordeel dat men daarmee het gingivale com- Philadelphia: Mosby; 1991. p. 52-62.
plex van collagene vezels kan behouden. Bij de Lange GL de, et al. Tandheelkundige implantologie.
fronttandvervanging kan dat een esthetisch voor- Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 1991.
deel opleveren, maar men loopt ook het risico van Lange GL de, Tadjoedin E. Fate of the HA coating of
bothoogteverlies. loaded implants in the augmented sinus floor. A
Duidelijk is dat de wijze waarop de weefsels rea- human case study of retrieved implants. Int J Peri-
geren bepalend is voor het biologische succes van odont Rest Dent. 2002;22:287-96.
een implantaat en ook voor het esthetische succes. Meffert R. Periodontal considerations for implanto-
logy. In: McKinney RV Jr, editor. Endosteal dental
implants. Philadelphia: Mosby; 1991. p. 105-16.
Literatuur Meijer H, Lange GL de. Prothetiek en orale implan-
tologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2007.
Albrektsson T, Albrektsson B. Microcirculation in Othsu A, et al. A histologic investigation on tissue
grafted bone. Acta Orthop Scand. 1978;49:1-47. responses to titanium implants in cortical bone of
Alliot-Licht B, Lange GL de, Gregoire M. Effects of the rat femur. J Periodontology. 1997;68:270-83.
hydroxylapatite particles on periodontal ligament Quirynen M, Dierickx K. Implantaat – weke weefsels
fibroblasts-like cell behavior. J Periodont. 1997;68: interface. In: Handboek orale implantaten. Hou-
158-65. ten: Bohn Stafleu Van Loghum; 2000. Aflevering 3,
Bergh JPA van den, Bruggenkate CM ten, Groene- A3, p. 1-13.
veld HH, Burger EH, Tuinzing DB. Recombinant Roberts WE. Bone physiology and metabolism. In:
human bone morphogenic protein-7 in maxillary Misch CE. Contemporary implant dentistry. Phila-
sinus elevation surgery in 3 patients comparing to delphia: Mosby; 1993. p. 327-53.
autogenous bone grafts. A clinical pilot study. J Ruggeri A, Franchi M, Marini N, Tristi P. Supracre-
Clin Periodont. 2000;27:627-36. stal circular collagen network around osseointe-
Berglundh T, Lindhe J, Ericsson I, Marinello CP, Lil- grated non-submerged titanium implants. Clin
jenberg B, Thomsen P. The soft tissue barrier at Oral Implants Res. 1992;3:169-75.
implants and teeth. Clin Oral Implants Res. 1991;2: Schepers EJG, Ducheyne P, Barbier L, Schepers S.
81-90. Bioactive glass particles of narrow size range; a new
Berglundh T, Lindhe J, Jonsson K, Ericsson I. The material for the repair of bone defects. J Implant
topography of the vascular systems in the perio- Dent. 1993;2:151-6.
dontal and peri-implant tissue in the dog. J Clin Schropp L, Kostopoulos L, Wenzel A, Isidor F. Cli-
Periodont. 1994;21:189-93. nical and radiographic performance of delayed
Christian JL. BMP want hedgehog signals: how far immediate single tooth implant replacement asso-
can you go? Cell Biol. 2000;12:244-9. ciated with peri-implant bone defects. A 2-year
Cook SD, Dalton JE. Biocompatibility and biofunc- prospective, controlled, randomized follow-up
tionality-materials. Tissue response to implanted report. J Clin Periodontol. 2005;32:480-7.
materials. In: Block MSS, Kent JN, editors. Endos- Sjögren U, Sundqvist S, Nair PNR. Tissue reaction to
seous implants for maxillofacial reconstruction. gutta-percha particles of various sizes when
Philadelphia: WB Saunders; 1995. p. 70-9. implanted subcutaneously in guinea pigs. Eur J
Davies JE. Bone engineering, Toronto: Em Squared Oral Sci. 1995;103:313-21.
Incorp; 2000. Valentini P, Abensur D, Wentz B, Peetz M, Schenk R.
Davies JE. Mechanisms of endosseous integration. Sinus grafting with porous bone mineral (Bio-Oss)
Int J Prosthodont. 1998;11:391-401. for implant placement. A 5-year study on 15
Gomi K, Bruijn J de, Ogura M, Davies JE. The effect patients. Int J Periodont Rest Dent. 2000;20:245-53.
of substratum roughness on osteoclast-like cells in Vasconcelos Gurgel BC de, Conçalves PF, Pimental
vitro. Cells Materials. 1993;3(2):151-60. SP, Ambrosano GMB, Nociti FH Jr, Sallum EA, et
Groeneveld EHJ, Burger EH. Bone morphogenetic al. Platelet-rich plasma may not provide any addi-
proteins in human bone regeneration. Eur J Endo- tional effect when assosiated with guided bone
crinol. 2000;142:9-21. regeneration around dental implants in dogs. Clin
Gründer U, Gracis S, Capelli M. Influence of the 3-D Oral Impl Res. 2007;18:649-54.
bone-to-implant relationship on esthetics. Int J Wikesjö J, et al. rhBMP-2 significantly enhances
Periodont Rest Dent. 2000;25:113-9. guided bone regeneration. Clin Oral Implants Res.
Hermann JS, Buser D, Schenk R, Schoolfield JD, 2004;15(2):194-204.
Cochran DL. Biological width around one and two Willams DF. Definitions in biomaterials. Amster-
piece titanium implants. A histometric evaluation dam: Elsevier; 1987.
of unloaded implants in the canine mandible. Clin Zoldos J, Kent N. Healing of endosseous implants.
Oral Implants Res. 2001;12:559-71. In: Block MSS, Kent JN, editors. Endosseous
James R. Tissue surrounding dental implants. In: implants for maxillofacial reconstruction. Phila-
Misch CE. Contemporary implant dentistry. Phila- delphia: WB Saunders; 1995. p. 70-9.
delphia: Mosby; 1993. p. 369-86.
j 3 Oppervlaktekarakteristieken van enossale
implantaten en de microbiologische
gevolgen

M. Vercruyssen en M. Quirynen

j
3.1 Inleiding Net als aluminiumoxide of calciumoxide heeft ti-
taniumoxide eigenschappen die lijken op die van
Het spreekt voor zichzelf dat enossale implantaten keramiek. Bij calciumfosfaten is dat zeker het geval
uit biocompatibel materiaal moeten bestaan om en daarom hebben sommigen de implantaatopper-
voorspelbaar te kunnen osseointegreren. Zo niet, vlakken daarmee bedekt. De spontaan optredende
dan zou een acute/chronische ontstekingsreactie oxidelaag volstaat echter om een zeer biocompatibel
ontstaan ten gevolge van de toxiciteit of door de en osseofiel oppervlak te vormen. Wel is aangetoond
afweermechanismen van de gastheer. Dit zou de dat calciumfosfaten een snellere botappositie tot
osseointegratie, het intiem contact tussen nieuwge- gevolg hebben. Het meest gebruikte is hydroxyla-
vormd bot en implantaatoppervlak, in de weg staan. patiet. Een probleem bij coating is echter het risico
Naast de chemische samenstelling van het implan- dat de deklaag loskomt.
taatoppervlak spelen echter twee andere factoren
een sleutelrol in de adaptatie van cellen, weefsels en
bacteriën: de oppervlakteruwheid en de vrije op- j
3.3 Oppervlakteruwheid
pervlakte-energie.
Oppervlakteruwheid is een tweede parameter. Glo-
baal kan men stellen dat een glad oppervlak geen
j
3.2 Chemische samenstelling adhesie van cellen toelaat. Ook al lijken gemachi-
neerde implantaatoppervlakken glad wanneer men
Bijna alle hedendaagse implantaten zijn vervaar- ze met het blote oog bekijkt, bij microscopisch on-
digd uit titanium, meestal commercieel zuiver tita- derzoek merkt men duidelijk onregelmatigheden,
nium. Een alternatief is de legering Ti-4Al-6V. Ti- parallel met de schroefwindingen. Dit is het gevolg
tanium is automatisch aan het oppervlak geoxi- van het vervaardigingsproces. Daarom noemt men
deerd – dit treedt op binnen enkele nanoseconden ze in het Engels ‘turned surfaces’. Deze groeven
na contact met lucht of een lichaamsvloeistof – hebben invloed op de migratie van cellen, die de
waardoor in feite titaniumoxide contact maakt met groeven volgen, de zogenoemde ‘contact guidance’
de lichaamsvloeistoffen en/of weefsels. De oxidelaag (Brunette, 1986). De klinische relevantie hiervan is
bestaat vooral uit titaniumdioxide. Er zijn ook an- onbekend.
dere oxiden en men vindt vaak contaminanten. De Oppervlakteruwheid wordt op verschillende ma-
concentratie aan contaminanten moet beperkt blij- nieren uitgedrukt. Er is de klassieke bepaling
ven. Het is aangetoond dat contaminatie met alu- waarbij men een fijne stylus gebruikt die het op-
minium bijvoorbeeld een zekere toxische invloed pervlak aftast en waarvan de Talysurf1 de be-
heeft op cellen die zich hechten op het implantaat- kendste is. Met behulp van deze contactprofilome-
oppervlak. trie meet men de toppen en dalen en krijgt men
Oppervlakken gecontamineerd door biovloeistof informatie over hoogtevariaties. Dit wordt uitge-
(speeksel, weefsels, enzovoort) zijn niet volledig te drukt in R-waarden (Ra, Rq, Rz, enzovoort). De Ra is
reinigen. Contact met deze vloeistoffen of het her- het wiskundig gemiddelde van de deviaties van het
gebruik van implantaten/abutments moet dan ook oppervlak naar boven en naar onder. Het is dus een
sterk worden afgeraden. Het bleek dat bijvoorbeeld tweedimensionale meting. Rq is de gemiddelde
abutments die maar zeer kort in contact werden vierkantswortel (root mean square); Rz is het ge-
gebracht met een lichaamsvloeistof tijdens het im- middelde van de vijf grootste niveauverschillen.
planteren, in weke weefsels tot een ontstekingsre- Men kan profilometrie ook zonder fysisch contact
actie leidden, hetgeen niet het geval is bij nog niet uitvoeren, namelijk met een laserstraal (figuur 3.1).
gebruikte materialen (Sennerby & Lekholm, 1993). Uiteraard moet men ook rekening houden met de

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_3, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
22 Orale implantaten in de algemene praktijk

men (Flatebø et al., 2006). De macrofagen die der-


gelijke partikels hebben gefagocyteerd kunnen zich
omzetten tot osteoclasten (Sabokbar et al., 2001). Dit
kan de (marginale) botafbraak rond plasmasprayed
implantaten mede verklaren.
In feite is er maar één afdoende test om na te gaan
of een oppervlakteruwheid geschikt of gunstig is
voor het osseointegratieproces: het klinisch testen.
Men kan hierbij echter niet volstaan met het obser-
veren van het osseointegratieproces zelf. Op termijn
kan een oppervlak ook aanleiding geven tot inter-
actie met weke weefsels, meestal door de biofilm-
vorming. Jarenlange klinische observaties zijn dus
broodnodig, maar die zijn meestal niet beschikbaar,
zeker niet bij de commerciële introductie van nieu-
we oppervlakken. Het gebrek aan wetgeving laat dit
helaas toe.

Figuur 3.1 Het meten van de sterkte van de interface, door het
Met behulp van een laserstraal (focodyne) of non-contactprofilometrie kunnen alle losschroeven van implantaten, is slechts een on-
scherpe pieken en dalen van een ruw oppervlak perfect worden gescand. De verkregen nauwkeurige, zo niet ruwe schatting van de kwali-
ruwheidwaarde geeft dan een zeer goede benadering van de realiteit. teit van de osseointegratie. Vooral bij sterk ver-
ruwde oppervlakken is er immers een interdigitatie,
hetgeen bij losschroeven tegen de wijzers van de
breedte van de onregelmatigheden. Driedimensio- klok een grote weerstand verschaft. Dit is echter een
naal wordt de oppervlakteruwheid uitgedrukt als puur mechanisch fenomeen dat niet de eventuele
Sa, waarbij diepten en breedten worden opgemeten. adhesie van weefsel aan het oppervlak weerspiegelt.
Ook met deze laatste meting kunnen de opper- Men kan dit wel meten door de resultaten van de
vlakte-eigenschappen niet volledig worden bepaald. torsietest bij verschillende oppervlakken met exact
Met het blote oog ziet men sterk verschillende op- dezelfde ruwheid met elkaar te vergelijken. Ver-
pervlakken, die echter dezelfde Ra- of Sa-waarden schillen zijn dan hoogstwaarschijnlijk wel het ge-
hebben. Men kan dit het best vergelijken met de volg van verschillende adhesieve krachten.
Alpen en de Pyreneeën, waar dezelfde denivellaties
kunnen voorkomen terwijl ze echter duidelijk een
ander reliëf vertonen. Tot nu toe heeft men geen j
3.4 Vrije oppervlakte-energie
algemeen aanvaarde methode gevonden om een op-
pervlak te identificeren (Arvidsson et al., 2006). Vrije oppervlakte-energie meet men door een drup-
De oppervlakteruwheid bepaalt mede de adhesie pel van een bepaalde vloeistof op het oppervlak aan
van proteı̈nen op het oppervlak. Zo ziet men dat te brengen en de hoek die deze vormt met het op-
etsen of zandstralen van een implantaatoppervlak pervlak te meten. De ronding wordt bepaald door
een sterke reductie van fibronectine tot gevolg heeft de adhesieve kracht tussen de druppel en een op-
(François et al., 1997). pervlak en de cohesieve krachten van de watermo-
In vitro bleek dat een zekere mate van opper- leculen onderling. Hoe boller de druppel, hoe groter
vlakteruwheid (< 2 mm) gunstig is voor celadhesie, de cohesieve krachten in de vloeistof zijn ten op-
mineralisatie en synthese van de grondsubstantie zichte van de adhesieve krachten aan het oppervlak
(proteglycanen en glycoproteı̈nen). (zoals na de wasspray (‘wax’) in een car-wash), ter-
In-vivo-onderzoek met cellen wees uit dat een wijl bij een hoge oppervlakte-energie de druppel
ruwheid van meer dan 0,5 mm, maar van minder dan vlakker wordt en de hoek dus kleiner.
1,5-2,0 mm, een optimale botappositie garandeerde De oppervlakte-energie bepaalt – naast de ruw-
(Ponsonneta et al., 2003). heid – de samenstelling en de oriëntatie van de ei-
Vooral op epitheelcellen blijkt een ruw implan- witten die zich aan het oppervlak hechten. De
taatoppervlak een negatief effect te hebben op de ruimtelijke oriëntatie en de samenstelling van deze
adhesie (Baharloo et al., 2005). De focale adhesies (glyco)proteı̈nen zullen op hun beurt de adhesie van
zijn immers kleiner en de cellen zijn dus meer on- cellen mede bepalen.
derhevig aan loskomen. Hetzelfde geldt voor zand- Een hoge hydrofiliteit en vrije oppervlakte-ener-
gestraalde oppervlakken die daartegenover de ad- gie (SFE: surface free energy) versnelt de genezing
hesie van osteoblasten en fibroblasten bevorderen van weefsel rond een implantaatoppervlak. De os-
(Meyle, 1999). teoblastenactiviteit en de synthese van alkalische
Titaanplasmasprayed oppervlakken zijn vele ma- fosfatasen wordt erdoor gestimuleerd (Zhao et al.,
len ruwer en bereiken vaak een Ra-waarde van > 5 2005). Ook blijkt een hogere SFE te leiden tot een
mm, wat echter niet gunstig is voor de cellulaire verhoogde differentiatie van osteoblasten (Bren et
adhesie. Bij sterk verruwde oppervlakken merkt al., 2004).
men ook dat partikels kunnen loskomen van het
oppervlak en dus door macrofagen worden opgeno-
3 Oppervlaktekarakteristieken van enossale implantaten 23

j
3.5 Microbiologische aspecten

De initiële bacteriële adhesie op harde oppervlakken I. toevallig transport


is gebaseerd op specifieke interacties, waarbij elek-
trostatische interacties en de adhererende proteı̈ne-
laag evenzeer een rol spelen als fimbriae. Het is een II. initiële adhesie T
complexe interactie die moeilijk in een model te
vatten is (Bos et al., 1999). Ga
50nm
Hoewel de speekseleiwitten een directe pellikel- elektrische Bi layer
Ga
vorming veroorzaken op alle niet-afschilferende
Ge
oppervlakken, blijkt dat de oppervlakte-eigen-
schappen door deze laag heen, de adhesie van cellen
Ge
en van bacteriën bepalen. Het is zoals bij een sche-
loslating III. binding
merlamp, waarbij de eiwitlaag de lampenkap is. B D

Men ziet de lamp – het oppervlak zelf – niet echt, G tot

maar de eigenschappen ervan zijn toch bepalend glad OR ruw H2O secundair
Ga minimum
voor het waargenomen licht.
Het is de onderliggende vrije oppervlakte-energie schuur- primair
kracht primair minimum
die de pellikelvorming bepaalt (Absolom et al., minimum
1987).
De adhesie van bacteriën verloopt in drie fases
(figuur 3.2):
B
– het random contact maken door de brownbewe- overbrugging
ging, beweging van speeksel en eigen beweging
van de bacterie;
– initiële adhesie via vanderwaalskracht en ther-
modynamische interacties; IV. kolonisatie
– specifieke adhesie via fimbriae, covalente bindin-
gen, enzovoort. Zodra ze aan het oppervlak zijn
gehecht, zullen de bacteriën een glycocalix af-
scheiden die ze beschermt tegen immuunreacties. A
Globaal trekken oppervlakken met een hoge SFE
meer bacteriën aan (Glantz, 1996) en ze bevorderen
specifiek de adhesie van bacteriën met een hoge SFE
(Quirynen et al., 1989). a a
De adhesie van bacteriën op de pellikel, die met- + + geïnduceerde dipool-geïnduceerde dipool (London dispersion)
a m
een elk oppervlak in de mondholte bedekt, is ge- – + geïnduceerde dipool-dipool (Debye interaction)
Ga +

medieerd door specifieke extracellulaire eiwitcom- m m


ponenten: adhesinen. De initiële bacteriële koloni- – + – + dipool-dipool (Keesom interaction)
satie bestaat uit streptokokken en Actinomyces (Mer-
genhagen et al., 1987).
In een klinisch onderzoek (split-mouth) bleek dat Figuur 3.2
de ruwheid de hoeveelheid plaquevorming be- A Grafische voorstelling van de verschillende fases in de bacteriële kolonisatie van een
paalde. Bij abutments met meer dan 0,5 mm (Ra) totaaloppervlak: I het transport naar het oppervlak; II de initiële hechting via een evenwicht
ruwheid was er 25 maal meer plaquevorming dan op tussen de vanderwaalskracht (Ga) en de elektrostatische afstotingskracht (Ge), langeaf-
de klassieke commercieel verkrijgbare gemachi- standskrachten in het secundaire minimum (dit is een reversibele hechting R); III de
neerde abutments (Ra 0,2-0,3 mm). Uit een ander irreversibele binding (IR) via brugvorming of via het bereiken van het primaire minimum; 4
klinisch onderzoek bleek dat abutments ook niet de bacteriële kolonisatie (de vorming van een multilayer, ook biofilm genoemd).
helemaal glad gemaakt mochten worden. Bij een Ra B De intensiteit van eerder vermelde langeafstandskrachten (Ga en Ge) wordt in de grafiek
van < 0,2 mm bleek immers aanhechtingsverlies van weergegeven als functie van de afstand tussen bacterie en tandoppervlak (beide negatief
de gingiva op te treden. Blijkbaar is er een mini- geladen) en die voor speeksel als medium (met matige ionensterkte). Het ontstaan van een
mum drempelwaarde waaronder adhesie van bacte- aantrekking tussen twee gelijkaardig geladen structuren wordt rechtsonder samengevat.
riën niet meer noemenswaardig vermindert, maar Door de herverdeling van de elektronen en protonen krijgt een atoom of een molecuul toch
waaronder wel de epitheliale en bindweefseladhesie een meer positief en een meer negatief geladen zijde (een dipool) en dan kan er toch van
wordt gecompromitteerd (Quirynen et al., 1993;
Bollen et al., 1997).
Men kan dus concluderen dat wat de adhesie van
cellen bevordert, dit ook geldt voor bacteriën. Men
moet dus een evenwichtige oplossing nastreven die
de cellulaire adhesie bevordert, zonder echter de
plaquevorming te sterk te versnellen. Dit zou op
lange termijn tot chronische gingivale ontsteking
leiden en uiteindelijk tot peri-implantitis.
Een bijzonderheid van orale implantaten is im-
24 Orale implantaten in de algemene praktijk

mers dat ze blootgesteld worden aan de microbio- j


3.7 Besluit
logie van de orofarynx. De orofarynx is één micro-
biële entiteit, met translocaties tussen de verschil- Implantaten zijn zeker geen generiek product. Men
lende niches: tongrug, tonsillen, parodontale poc- kan zelfs de verschillende commercieel zuivere tita-
kets en speeksel. Dat bacteriën – die vooral bij par- niumimplantaten niet als één geheel beschouwen.
tieel edentaten een grote variëteit vertonen – de Vrije oppervlakte-energie, oppervlakteruwheid,
oorspronkelijk steriele abutmentoppervlakken dus chemische samenstelling van het oppervlak en
zullen contamineren, spreekt voor zichzelf. Het eventuele contaminaties beı̈nvloeden alle de cellu-
blijkt dat deze kolonisatie al na één dag vergelijk- laire en bacteriële adhesie. Ze hebben dus invloed
baar is met die van pockets rond tanden (Quirynen op de uitkomst van de weefseladaptatie.
et al., 2006). Sinds de oorspronkelijke onderzoeken Men tracht soms het osseointegratieproces te be-
van Brånemark weet men dat deze biofilmvorming spoedigen door bijvoorbeeld een ruwer oppervlak
hetzelfde effect heeft op de gingiva rond implan- aan te maken. Dit kan inderdaad gunstig zijn voor
taten als op het experimentele gingivitismodel van de adhesie van osteoblasten. Hierbij mag men ech-
Löe rond tanden (Brånemark et al., 1969). ter niet uit het oog verliezen dat het dan ook gun-
stig is voor de bacteriële adhesie. Dit kan een af-
Naast de ruwheid en de SFE speelt ook de chemi- doende plaquecontrole zodanig bemoeilijken dat
sche samenstelling van het oppervlak een rol bij de gingivitis kan ontstaan, en uiteindelijk peri-im-
biofilmvorming. Titaniumoxide op zichzelf blijkt plantitis. Ook de microbiële belasting van de
een antibacterieel effect te hebben (Leonhardt & mondholte speelt hierbij een rol.
Dahlen, 1995), wat echter door anderen wordt te-
gengesproken. Klinisch zal men proberen niet te
ruwe oppervlakken in de mondholte aan te brengen Literatuur
en zal men ervoor zorgen dat alle oppervlakken
makkelijk bereikbaar zijn voor de mechanische Absolom DR, Zingg W, Neumann AW. Protein
plaquecontrole. Cosmetische wensen mogen de pa- adsorption to polymer particles: role of surface
rodontale gezondheid hierbij niet in de weg staan. properties. J Biomed Mater Res. 1987;21:161-71.
Arvidsson A, Sater BA, Wennerberg A. The role of
functional parameters for topographical characte-
j
3.6 Peri-implantitis rization of bone-anchored implants. Clin Implant
Dent Relat Res. 2006;8:70-6.
Men weet niet wanneer gingivitis rond tanden naar Baharloo B, Textor M, Brunette DM. Substratum
parodontitis evolueert. Zo weet men evenmin wan- roughness alters the growth, area, and focal adhe-
neer gingivitis bij implantaten tot peri-implantitis sions of epithelial cells, and their proximity to ti-
leidt. Klinische onderzoeken suggereren dat pa- tanium surfaces. J Biomed Mater Res A. 2005;74:12-
tiëntgebonden factoren een rol spelen en dat vat- 22.
baarheid voor parodontitis zou correleren met de Bollen CM, Lambrechts P, Quirynen M. Comparison
vatbaarheid voor peri-implantitis. Toch wordt dit in of surface roughness of oral hard materials to the
sommige onderzoeken tegengesproken. Het pro- threshold surface roughness for bacterial plaque
bleem is dat velen onvoldoende rekening houden retention: a review of the literature. Dent Mater.
met de karakteristieken van het implantaatopper- 1997;13:258-69.
vlak. Zo blijken gemachineerde oppervlakken – tot Bos R, Mei HC van der, Busscher HJ. Physico-che-
nu toe de best en langst gedocumenteerde – weinig mistry of initial microbial adhesive interactions –
aanleiding te geven tot peri-implantitis. Zelfs bij its mechanisms and methods for study. FEMS
patiënten met refractaire parodontitis bleek dat er Microbiol Rev. 1999;23:179-230.
geen of nauwelijks marginale botafbraak optrad Brånemark PI, Adell R, Breine U, Hansson BO,
rond implantaten met een gemachineerd oppervlak Lindström J, Ohlsson A. Intra-osseous anchorage of
(van Steenberghe et al., 1999). Bij implantaten met dental prostheses. I. Experimental studies. Scand J
een sterk verruwd oppervlak, zoals titaniumplas- Plast Reconstr Surg. 1969;3:81-100.
masprayed, bleek dit verband wel aanwezig te zijn Bren L, English L, Fogarty J, Policoro R, Zsidi A,
(Tonetti, 1998; Quirynen et al., 2007). Vance J, et al. Effect of surface characteristics of
metallic biomaterials on interaction with osteo-
Globaal blijkt uit een meta-analyse van de beschik- blast cells. 7th World Biomaterials Congress; 2004.
bare klinische onderzoeken – waarin oppervlakte- Brunette DM. Fibroblasts on micromachined sub-
eigenschappen weliswaar niet als een variabele strats orient hierarchically to grooves of different
worden beschouwd – dat het verlies van implanta- dimensions. Exp Cell Res. 1986;164:11-26.
ten niet groter is bij patiënten met parodontitis. Wel Flatebø RS, Johannessen AC, Grønningsæter AG, Bøe
zag men in deze onderzoeken een significant gro- OE, Gjerdet NR, Grung B, et al. Host response to
tere incidentie van peri-implantitis (Schou et al., titanium dental implant placement evaluated in a
2006). human oral model. J Periodontol. 2006;77:1201-10.
Bij dergelijke patiënten moet men dus vooral François P, Vaudaux P, Taborelli M, Tonetti M, Lew
zorgen voor een goede (frequente) follow-up om de DP, Descouts P. Influence of surface treatments
parodontale indices onder controle te houden. developed for oral implants on the physical and
biological properties of titanium. (II) Adsorption
3 Oppervlaktekarakteristieken van enossale implantaten 25

isotherms and biological activity of immobilized Maréchal M, Doornbusch GI, et al. An in vivo study
fibronectin. Clin Oral Implants Res. 1997;8:217-25. of the influence of the surface roughness of
Glantz PO. On wettability and adhesiveness. Odon- implants on the microbiology of supra- and sub-
tologisk Rev. 1996;20:1-132. gingival plaque. J Dent Res. 1993;72:1304-9.
Leonhardt A, Dahlen G. Effect of titanium on selec- Quirynen M, Vogels R, Peeters W, Steenberghe D van,
ted oral bacterial species in vitro. Eur J Oral Sci. Naert I, Haffajee A. Dynamics of initial subgingival
1995;103:382-7. colonization of ‘pristine’ peri-implant pockets.
Mergenhagen SE, Sandberg AL, Chassy BM, Brennan Clin Oral Implants Res. 2006;17:25-37.
MJ, Yeung MK, Donkersloot JA, et al. Molecular Sabokbar A, Pandey R, Dı́az J, Quinn JM, Murray
basis of bacterial adhesion in the oral cavity. Rev DW, Athanasou NA. Hydroxyapatite particles are
Infect Dis. 1987;9(Suppl 5):S467-74. capable of inducing osteoclast formation. J Mater
Meyle J. Cell adhesion and spreading on different Sci Mater Med. 2001;12:659-64.
implant surfaces. Proceedings of the 3rd European Schou S, Holmstrup P, Worthington HV, Esposito M.
Workshop on Periodontology: Implant Dentistry. Outcome of implant therapy in patients with pre-
Berlijn:Quintessence Publishing; 1999. p. 55-72. vious tooth loss due to periodontitis. Clin Oral
Ponsonneta L, Reybiera K, Jaffrezica N, Comteb V, Implants Res. 2006;17(Suppl 2):104-23.
Lagneaub C, Lissacb M, et al. Relationship between Sennerby L, Lekholm U. The soft tissue response to
surface properties (roughness, wettability) of tita- titanium abutments retrieved from humans and
nium and titanium alloys and cell behaviour. reimplanted in rats. A light microscopic study. Clin
Materials Science and Engineering C. 2003;4:551- Oral Implants Res. 1993;4:23-7.
60. Steenberghe D van, Naert I, Jacobs R, Quirynen M.
Quirynen M, Abarca M, Van Assche N , Nevins M, Influence of inflammatory reactions vs. occlusal
Steenberghe D van. Impact of supportive perio- loading on peri-implant marginal bone level. Adv
dontal therapy and implant surface roughness on Dent Res. 1999;13:130-5.
implant outcome in patients with a history of Tonetti MS. Risk factors for osseodisintegration.
periodontitis. J Clin Periodontol. 2007;34:805-15. Periodontology 2000. 1998;17:55-62.
Quirynen M, Maréchal M, Busscher HJ, Weerkamp Zhao G, Schwartz Z, Wieland M, Rupp F, Geis-Ger-
AH, Arends J, Darius PL, et al. The influence of storfer J, Cochran DL, et al. High surface energy
surface free-energy on planimetric plaque growth enhances cell response to titanium substrate
in man. J Dent Res. 1989;68:796-9. microstructure. J Biomed Mater Res A. 2005;74:49-
Quirynen M, Mei HC van der, Bollen CM, Schotte A, 58.
j 4 Biomechanica van enossale implantaten

J. Duyck en I. Naert

j
4.1 Inleiding parodontale ligament zal plaatsvinden, zal rond het
implantaat de belasting onmiddellijk aan het bot
Ondanks de optimistische succespercentages van worden doorgegeven. Daarnaast zijn tanden en hun
orale implantaten blijft falen voorkomen, vooral in parodontale ligament voorzien van mechanorecep-
kaakbot van slechte kwaliteit. We spreken van falen toren (exteroceptoren) die occlusale krachten waar-
wanneer de behandeling niet beantwoordt aan de nemen via het centrale zenuwstelsel. Een feedback-
gestelde eisen in relatie tot mechanische functie systeem zorgt voor het bijsturen van occlusale
(mogelijkheid tot kauwen, praten), weefselfysiolo- krachten om eventuele overbelasting en een tand-
gie (osseointegratie, behoud van omgevend bot, af- fractuur te voorkomen. Een dergelijk veiligheids-
wezigheid van ontsteking) en psychosociale facto- mechanisme ontbreekt bij implantaten, waardoor
ren (afwezigheid van pijn en discomfort, aanvaard- occlusale krachten kunnen accumuleren tot het
bare esthetiek). Toch blijft het ultieme criterium punt van falen. Sommige receptoren in het binnen-
van falen de afwezigheid van osseointegratie. oor, het temporomandibulaire gewricht, de spieren,
Vroeg falen vindt plaats tijdens de genezings- en enzovoort, kunnen deze taak wel gedeeltelijk over-
remodelleringsperiode vóór het plaatsen van de nemen.
prothese op de implantaten, terwijl laat falen zich Bij mechanische belasting van implantaten wor-
voordoet na de genezingsperiode, dus nadat de im- den zowel axiale (in lijn met de as van het implan-
plantaten in functie zijn geplaatst. Dit verlies van taat) als transversale (loodrecht op de as van het
osseointegratie kan worden veroorzaakt door infec- implantaat) krachten uitgeoefend. De transversale
tie van de peri-implantaatweefsels of door occlusale krachten worden vooral veroorzaakt door de hori-
over- (of eventuele onder)belasting. zontale bewegingen van de mandibula en de incli-
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de huidige natie van de cuspidaten. Behalve krachten kunnen
kennis inzake biomechanische factoren die bijdra- op implantaten ook buigmomenten worden uitge-
gen aan het slagen of falen van orale implantaten. oefend, bijvoorbeeld wanneer een kracht op afstand
van een centraal referentiepunt in het implantaat
wordt uitgeoefend. Per definitie is een buigmoment
j
4.2 Biomechanica gelijk aan de kracht maal de afstand tot het refe-
rentiepunt. Een buigmoment kan worden veroor-
j
4.2.1 Inleiding zaakt door een kracht die wordt uitgeoefend op een
bepaalde afstand van het implantaat (bijvoorbeeld
Biomechanica kan worden gedefinieerd als het aan- door een extensie aan de prothese) of door een
wenden van mechanica (statica, dynamica, materi- transversale kracht. In het laatste geval is de hef-
aalsterkte, spanningsanalyse, enzovoort) bij het op- boom de afstand tussen het occlusale contactpunt
lossen van biologische vraagstukken. Biomechanica en het referentiepunt in het implantaat van waaruit
speelt een belangrijke rol in de mondzorg omdat de de krachten worden beschouwd. De krachten en
tanden en de kaken – en dus ook de implantaten – buigmomenten creëren spanningen (stress) en ver-
onderhevig zijn aan mechanische belasting tijdens vormingen (strain) in zowel het implantaat als het
(para)functie. omliggende bot. Het is belangrijk dat implantaten
Zoals hierboven reeds aangegeven, verschilt de de nodige sterkte en steun hebben om deze krachten
biomechanica van implantaten van die van tanden en buigmomenten aan te kunnen en efficiënt door
door het ontbreken van een parodontaal ligament te geven aan de omgevende weefsels om zo op lange
waardoor de beweeglijkheid van een enossaal im- termijn hun klinisch succes te verzekeren.
plantaat zeer beperkt is. Daar waar bij tanden in Als de mechanische belasting van het implantaat
geval van belasting eerst een vervorming van het zijn belastingscapaciteit overstijgt, kan falen optre-

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_4, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
28 Orale implantaten in de algemene praktijk

den (Isidor, 1997; Duyck, 2000). Biologisch falen wijl hydrostatische spanningen (die alleen leiden tot
verwijst naar verlies van osseointegratie door exces- volume- en niet tot vormverandering) eerder aan-
sief botverlies rond het implantaat. In een enkel leiding geven tot differentiatie naar kraakbeen. Een
geval kan door mechanische overbelasting ook verfijning door Carter et al. (1998) geeft aan dat bij
technisch falen (fractuur) optreden van één van de lage vervormingen en voldoende zuurstofspanning
implantaatcomponenten. Dit is veelal het gevolg ook rechtstreeks bot kan worden gevormd.
van materiaalmoeheid door langdurige overbelas- Rond implantaten speelt ook de grootte van de
ting, en niet zozeer van plotselinge overbelasting. relatieve beweging tussen het implantaat en de
omgevende weefsels (microbewegingen) een rol bij
j
4.2.2 Invloed van mechanische belasting op de weefseldifferentiatie. Hoewel een zekere graad
osseointegratie van microbeweging botvorming (en dus osseointe-
gratie) zou toelaten of zelfs zou bevorderen, mag
Effect van mechanische belasting op de een bepaalde drempel niet worden overschreden.
implantaatheling Daarom is primaire implantaatstabiliteit zo be-
langrijk in de prognose van direct belaste implan-
Tot voor kort werd na het plaatsen van implantaten taten. Deze microbewegingsdrempel wordt geschat
altijd een inhelingsperiode van drie tot zes maan- tussen de 50 en 150 mm, maar wordt door de ver-
den aangehouden waarin het implantaat de kans schillende onderzoekers verschillend ingevuld (Sø-
kreeg te integreren voordat het belast werd door een balle et al., 1992; Wiskott & Belser, 1999). Dit kan
prothese. De optimalisatie van de verschillende as- worden verklaard doordat de opzet van de ge-
pecten van de behandeling (chirurgische techniek, noemde onderzoeken danig verschilt door variaties
materialen, enzovoort) maakt het in bepaalde ge- in de gebruikte chirurgische technieken, implan-
vallen mogelijk implantaten direct functioneel te taatvorm en -oppervlak, belastingscondities en
belasten, dus onmiddellijk of kort na het plaatsen plaats van implantatie. Met andere woorden: naast
van de implantaten. In dat geval is er dus geen on- microbeweging spelen nog andere factoren een
belaste inhelingsperiode, maar worden de implan- duidelijke rol, waardoor de zuivere invloed van mi-
taten tijdens de inheling mechanisch belast. crobeweging op weefseldifferentiatie en -aanpas-
De biologische processen tijdens de implantaat- sing moeilijk uit de resultaten te distilleren valt. In
heling zijn vergelijkbaar met die tijdens de botfrac- een onderzoek van Duyck et al. (2006) werd de
tuurheling. Na de vorming van een bloedstolsel weefseldifferentiatie rond belaste implantaten
volgt een ontstekingsfase waarin het bloedstolsel geëvalueerd in een botkameromgeving, waardoor
wordt opgeruimd. Het daardoor gecreëerde anae- de invloed van externe factoren werd geweerd. Dit
robe milieu trekt pluripotente mesenchymale cellen onderzoek gaf aan dat de osseointegratie al geremd
en endotheelcellen aan. Deze laatste zorgen voor de werd bij een zuivere microbeweging van slechts 30
vorming van nieuwe bloedvaten die noodzakelijk mm.
zijn voor het ondersteunen van de helingsprocessen Dit betekent daarom niet dat de mogelijk stimu-
en de afvoer van metabolieten en afbraakproducten. lerende invloed van mechanische belasting niet van
Behalve uit bloedvaten bestaat het gevormde gra- toepassing kan zijn rond implantaten. In andere
nulatieweefsel uit macrofagen, fibroblasten en los- onderzoeken (zoals Piatelli et al., 1998; Vandamme,
mazig bindweefsel. De macrofagen scheiden groei- 2007) is histologisch bevestigd dat directe implan-
factoren af die fibroblasten stimuleren tot het aan- taatbelasting op zichzelf de osseointegratie niet
maken van extracellulaire matrix. Tijdens het he- compromitteert. Het is wel belangrijk dat er een
lingsproces wordt deze voorlopige matrix goede krachtoverdracht is van het implantaat op het
geleidelijk vervangen door een collageenrijkere ma- omgevende weefsel, waarbij de microbeweging aan
trix. het grensvlak beperkt blijft. Een dergelijke kracht-
De botvorming rond een implantaat is het resul- overdracht is te realiseren bij een goede verbinding
taat van het aantrekken van osteogene cellen. Bij de tussen het implantaat en het omgevende weefsel
juiste omgevingsfactoren zullen ongedifferenti- door bijvoorbeeld een schroefvorm van het implan-
eerde mesenchymale cellen evolueren naar pre- taat of door de ruwheid van het implantaatopper-
osteoblasten en uiteindelijk naar botvormende cel- vlak.
len of osteoblasten. Botmorfogenetische proteı̈nen Bij directe implantaatbelasting moet dus reke-
(BMP’s) spelen hierbij een belangrijke rol. BMP’s ning worden gehouden met het feit dat er een goede
zijn namelijk botstimulerende moleculen die vrij- verbinding nodig is tussen het implantaat en de
komen bij een trauma of op plaatsen van botremo- omgevende weefsels om een optimale krachtover-
dellering. dracht te verzekeren en om de microbeweging aan
Ook de mechanische omstandigheden moeten het grensvlak te beperken.
gunstig zijn om botvorming te verkrijgen. Op basis
van onderzoeken naar fractuurgenezing werden Effect van mechanische belasting op de peri-
mechanoregulatoire modellen geformuleerd die implantaire botadaptatie
aangeven in welke richting weefsel differentieert
onder invloed van specifieke mechanische condities. Bot is onderhevig aan hormonale en neuronale in-
Zo stelde Pauwels (1960) dat schuifspanningen in vloeden, maar ook aan mechanische belasting. Bot
regenererend weefsel de mesenchymale cellen eer- is een dynamisch weefsel dat zijn externe en interne
der in de richting van fibroblasten stimuleren, ter- structuur kan aanpassen aan de mechanische belas-
4 Biomechanica van enossale implantaten 29

tingsomstandigheden. Deze botadaptatie of botre- Bij het aandraaien van een goudschroefje van bij-
modellering is een proces van botresorptie door de voorbeeld het Brånemark System1 (Nobel Biocare,
botresorberende cellen of osteoclasten, gevolgd door Zweden) met 10 N.cm wordt gemiddeld een voor-
lamellaire botafzetting door botvormende cellen of belasting van 300 N geı̈nduceerd (Duyck, 2000).
osteoblasten. Hoe de botcellen de mechanische be- Uiteraard wordt deze voorbelasting het gemakke-
lasting voelen en erop reageren (mechanotransduc- lijkst bereikt wanneer er een optimaal contact is
tie), is nog niet duidelijk. Volgens sommigen wordt tussen de verschillende componenten. Een vol-
mechanische belasting door de botcellen (osteocy- doende voorbelasting is ook noodzakelijk voor een
ten) waargenomen via de geı̈nduceerde vloeistof- goede belastingsoverdracht door het prothese-im-
stromen in het bot (Burger & Klein-Nulend, 1999), plantaatcomplex. Zo zagen Mericske-Stern & Zarb
terwijl anderen de weefselrespons aan microschade (1996) dat extern aangelegde transversale krachten
wijten (Mori & Burr, 1993). minder goed werden doorgegeven aan de implan-
Zoals Frost (1987) voorstelt in zijn ‘mechanostat’, taten wanneer de voorbelasting minder dan 280 N
speelt de grootte van de mechanische belasting een was.
belangrijke rol in de botadaptatie. Vervormingen Een niet-lineaire eindige-elementencontactana-
(strains) onder een bepaalde drempel (500 micro- lyse (Sakaguchi & Borgersen, 1993) toonde aan dat
strain) zouden aanleiding geven tot een nettobotre- herhaalde belastingscycli resulteerden in een alter-
sorptie (disuse atrophy), terwijl vervormingen bo- nerend contact en scheiding van de componenten.
ven de 1500 microstrain (mild overload) zouden lei- Het afslijten van de microruwe contactoppervlak-
den tot een netto botaanmaak. Vervormingen van ken ten gevolge van microbewegingen tussen de
meer dan 4000 microstrain (overload) zouden zelfs componenten zorgt ervoor dat de contactopper-
leiden tot een fractuur. vlakken dichter bij elkaar komen waardoor de
Toch blijken naast de belastingsgrootte ook an- voorbelasting in de fixatieschroef afneemt. Dit pleit
dere belastingsparameters (zoals belastingsfrequen- in de kliniek voor het regelmatig controleren bij het
tie, -duur, -richting, enzovoort) een rol te spelen in begin van de voorspanning van de fixatieschroefjes.
de botrespons. Turner (1998) vatte de belangrijkste Carr et al. (1993) refereren aan de ‘interne voor-
onderzoeksbevindingen samen in drie ‘regels’ die belasting’ als ze het hebben over de kracht die de
moeten bijdragen tot een beter begrip van botadap- componenten van het prothese-implantaatcomplex
tatiefenomenen: samenhoudt. Bij pasonnauwkeurigheden zal het
1 botadaptatie wordt eerder door dynamische be- aanschroeven van de prothese echter niet alleen lei-
lasting dan door statische belasting gestuurd; den tot een interne voorbelasting, maar ook tot bij-
2 er is slechts een korte periode van mechanische komende axiale krachten en buigmomenten die de
belasting nodig om botadaptatie te initiëren. Het implantaten continu belasten. Deze bijkomende
effect van de duur van de belasting op zichzelf belasting wordt dan aangeduid als ‘externe voorbe-
neemt af naarmate de duur toeneemt; lasting’. Deze externe voorbelasting kan leiden tot
3 botcellen passen zich aan de gebruikelijke me- spanningen en vervormingen in het implantaat-
chanische belasting aan, waardoor ze minder ge- prothesecomplex en daardoor ook in het omlig-
voelig worden voor de gangbare belasting. gende bot. Toch vonden Jemt & Book (1996) geen
correlatie tussen veranderingen in marginaal bot-
Botadaptatie is een continu proces dat het bot in niveau en de graad van pasonnauwkeurigheid (tot
staat stelt zich aan te passen aan zijn functionele 275 mm) van de prothesen. Dit onderzoek suggereert
vereisten. Ook rond geı̈ntegreerde implantaten zal dus een zekere biologische tolerantie ten opzichte
het bot verder remodelleren, waardoor een toename van pasonnauwkeurigheid van een orale prothese,
van de mechanische eigenschappen van het bot tot hetgeen in verschillende andere onderzoeken
een hogere belastingscapaciteit van het implantaat (Duyck, 2000) werd bevestigd.
leidt. Wanneer echter de mechanische belasting de
adaptatiecapaciteit van het bot overschrijdt, zal j
4.2.4 Factoren die de biomechanica van orale
nettobotverlies optreden, hetgeen tot falen van het implantaten beı̈nvloeden
implantaat kan leiden. Uit een literatuuranalyse
(Esposito et al., 1998) blijkt dat de meeste gevallen Implantaatgerelateerde factoren
van falen van een implantaat kunnen worden toe-
geschreven aan een ongunstige belasting. Positie van het implantaat De buigmomenten op een
implantaat nemen toe naarmate de afstand tussen
j
4.2.3 Implantaatvoorbelasting het implantaat en de plaats waar de belasting wordt
aangelegd groter wordt. De buigmomenten zullen
Bij het aandraaien van een schroef om een prothese dus toenemen als het implantaat niet direct onder
te fixeren wordt in de schacht van de schroef een de occlusale contactpunten ligt (zoals bij een breed
trekkracht opgebouwd. Deze trekkracht werkt in op occlusaal plateau) of bij toenemende inclinatie van
de schacht vanaf het kopje van de schroef tot aan de een implantaat ten opzichte van de belastingsrich-
schroefwindingen en zorgt voor de stabiliteit van de ting. Hoewel buigmomenten in absolute grootte
schroef. Deze trekkracht wordt voorbelasting ge- meestal kleiner zijn dan axiale krachten, veroorza-
noemd en moet zo hoog mogelijk zijn omdat deze ken ze in vergelijking met axiale krachten grotere
een contactkracht veroorzaakt die de componenten spanningen in en rond het implantaat. De maxi-
van het implantaat-prothesesysteem samenhoudt. male spanningen in het omgevende bot nemen dus
30 Orale implantaten in de algemene praktijk

toe als de buigmomenten op een implantaat toene- Ook de implantaatdiameter is bepalend voor de
men. Voor een gunstige prognose op lange termijn verdeling van de belasting in het bot rond implan-
is het daarom nodig bij het ontwerpen van de pro- taten. De implantaatdiameter kan variëren van 3 tot
these rekening te houden met de antagonistische zelfs 7 mm en wordt gekozen in functie van de
tanden en de positionering van de implantaten. In- beschikbare botbreedte. Bredere implantaten heb-
dien de inclinatie gecorrigeerd moet worden met ben een groter contactoppervlak met het bot en ge-
geanguleerde abutments, blijkt dit niet tot een ven een betere spanningsverdeling. Implantaatdia-
slechtere prognose van de implantaten te leiden. meters van rond de 4 mm worden echter het meeste
Wel komt dan vaker mechanisch falen van de com- toegepast en zijn derhalve het best gedocumen-
ponenten voor. teerd.

Implantaatontwerp De vorm van een implantaat Oppervlakte-eigenschappen van implantaten De bio-


heeft een belangrijke invloed op het omgevende bot logische fixatie in het omliggende bot, ofwel os-
omdat die de primaire stabiliteit bepaalt en ook de seointegratie, is een voorwaarde voor het succes op
manier waarop de occlusale belasting aan het bot lange termijn van orale implantaten. De snelheid en
wordt doorgegeven. De spanningsverdeling rond de kwaliteit van osseointegratie worden mede be-
verschillende ontwerpen van orale implantaten paald door de oppervlakte-eigenschappen van de
werd onderzocht (Siegele & Soltész, 1989). De resul- implantaten. Eigenschappen zoals oppervlaktesa-
taten toonden aan dat implantaten met een veran- menstelling, -hydrofiliteit en -ruwheid spelen een
derende diameter (bijvoorbeeld conische implanta- belangrijke rol in de interactie tussen implantaat en
ten) of met geometrische onregelmatigheden (bij- weefsel.
voorbeeld trapvormige implantaten) grotere span- Orale implantaten zijn meestal uit commercieel
ningen veroorzaken dan implantaten met meer zuiver titanium vervaardigd, met verschillende
uniforme vormen zoals cilindrische of schroefvor- graden van zuiverheid (graad 1 tot 4), afhankelijk
mige implantaten. van het aandeel zuurstof, koolstof en ijzer. De
Bot reageert op verschillende manieren op ver- meeste orale implantaten zijn gemaakt van graad-4-
schillende soorten belasting. Zo is bot het sterkst titanium, omdat dat het sterkst is. Als een nog gro-
onder drukbelasting en het zwakst onder schuifbe- tere sterkte vereist is, kan ook gebruikgemaakt
lasting. Omdat de implantaatvorm moet bijdragen worden van de Ti-6Al-4V-legering (graad-5-tita-
tot het beperken van de schuifbelasting, zijn de nium). Deze chemische samenstelling bepaalt mede
meeste implantaten schroefvormig. De schroefvorm de hydrofiliteit van het implantaatoppervlak. Hoe
draagt immers bij tot het beperken van schuif- hydrofieler het oppervlak, hoe beter het oppervlak
krachten op de bot-implantaatinterface. Ook de zal reageren met de lichaamsvloeistoffen, de cellen
specifieke vorm van de schroefdraad speelt een rol en de weefsels.
omdat die bepalend is voor de manier waarop de In verschillende onderzoeken is aangetoond dat
occlusale krachten worden doorgegeven aan het bot ook oppervlakteruwheid een positief effect heeft op
en dus ook voor de resulterende spanningen in het de cel- en weefselrespons rond implantaten (Van-
bot. damme, 2007). Door de verhoogde mechanische
Ook de implantaatlengte speelt een rol bij de im- stabiliteit van het implantaat heeft oppervlakte-
plantaatprognose door haar invloed op de initiële ruwheid ook invloed op de biomechanica. Een
stabiliteit en de grootte van het contact met het goede mechanische belasting kan botvorming sti-
omgevende weefsel. Hoewel een lineaire relatie muleren (Turner, 1998), ook rond implantaten. Een
tussen implantaatlengte en -succes niet is aange- zuivere microbeweging aan het grensvlak tussen
toond, zijn de succespercentages van korte implan- bot en implantaat heeft daarentegen een schadelijk
taten lager. Implantaten korter dan 7 mm falen het effect op het bot (Duyck et al., 2006). Doordat op-
meest. Naast het feit dat bij korte implantaten de- pervlakteruwheid zorgt voor een vergroting van het
zelfde krachten over een kleiner weefseloppervlak implantaatoppervlak en voor een betere verbinding
moeten worden verdeeld, zijn de lagere succesper- van het implantaat met het omgevende weefsel, zal
centages mogelijk ook te wijten aan het feit dat deze de microbeweging aan het grensvlak beperkt wor-
implantaten vooral worden gebruikt in regio’s met den en zal er een optimale krachtoverdracht zijn op
weinig bot en ook in de posterieure maxilla waar de het omgevende weefsel. De gunstige invloed van
botkwaliteit minder gunstig is. Eindige-elemen- een dergelijke biomechanische koppeling (Wiskott
tenmodellen toonden aan dat door een toename van & Belser, 1999) werd bevestigd in een dieronderzoek
de implantaatlengte de overdracht van horizontale (Duyck et al., 2007) waar een stimulatie van de bot-
krachten op het omgevende bot afneemt. Toch vorming werd vastgesteld rond opgeruwde belaste
blijkt er vanaf 12 mm bij een verdere toename van de implantaten in vergelijking met gladde belaste en
lengte geen significante afname van de krachtover- onbelaste implantaten.
dracht meer op te treden. Klinisch onderzoek bij
solitaire restauraties bevestigde dat er geen verband Prothesegerelateerde factoren
bestaat tussen de implantaatlengte en het implan-
taatsucces, zeker bij implantaten met een lengte van Prothesemateriaal Belasting van een implantaatge-
meer dan 13 mm. Dit heeft wellicht te maken met dragen prothese veroorzaakt een vervorming die
het feit dat het merendeel van de belasting door het verdeeld wordt over het hele prothese-implantaat-
marginale bot wordt gedragen. complex. De vervorming neemt af naarmate de af-
4 Biomechanica van enossale implantaten 31

stand tot het belastingspunt groter wordt. De ma- these een uitneembare prothese staat, is dit effect
nier waarop de belasting wordt verdeeld en door- zelfs groter dan bij een vaste prothese of natuurlijke
gegeven, is in sterke mate afhankelijk van de stijf- dentitie in de antagonistische kaak. Dit heeft wel-
heid van de materialen en de weefsels die aan de licht te maken met de grotere resiliëntie van de
belasting onderhevig zijn. Wanneer een kracht bij- mucosa van de anterieure mandibula in vergelijking
voorbeeld al een grote vervorming bij het belas- met de posterieure maxillaire mucosa, waardoor bij
tingspunt veroorzaakt (bijvoorbeeld door een gro- functie het anterieure deel meer wordt ingedrukt en
tere elasticiteit van het materiaal), zal er een grote de belasting dus vooral aan het posterieure deel
lokale afname van de spanningsoverdracht zijn. De wordt overgedragen. Toch worden in langetermijn-
spanning resulteert dus in een grote lokale vervor- onderzoeken geen hogere percentages van falen of
ming, maar zal minder vervorming op afstand ver- meer botverlies vastgesteld rond de distale implan-
oorzaken. Bij een stijver materiaal daarentegen zal taten, tenzij anterieur contact ontbreekt.
de spanning eerder tot een kleine lokale vervorming Bij een prothese met extensiedelen wordt het
leiden, maar zal de spanning verder worden door- grootste deel van de krachten die op de extensiede-
gegeven, waardoor die ook op een grotere afstand len worden uitgeoefend, doorgegeven aan het
nog tot vervorming kan leiden. dichtstbijzijnde implantaat (Duyck, 2000). De ver-
Dit werd bevestigd in een onderzoek (Duyck, dere verdeling van de krachten naar de andere im-
2000) waarin werd vastgesteld dat het gebruikte plantaten hangt tevens af van de stijfheid van het
prothesemateriaal (metaallegering versus kunst- prothesemateriaal: hoe stijver de prothese, hoe beter
hars) geen invloed had op de gemiddelde krachten de belasting wordt doorgegeven (Duyck, 2000).
op de implantaten, maar wel op de verdeling van die Ook het aantal implantaten waardoor de prothese
krachten. Deze bevinding was alleen statistisch sig- wordt afgesteund spelen een belangrijke rol in de
nificant voor volledige prothesen of voor partiële belastingscondities van implantaten. Het spreekt
prothesen met extensies. voor zichzelf dat bij een afnemend aantal implan-
Dus: hoe stijver het prothesemateriaal, hoe beter taten de gemiddelde belasting per implantaat toe-
de krachten over alle implantaten worden verdeeld. neemt. Een duidelijke stijging van de gemiddelde
Om het risico op overbelasting van een individueel axiale kracht naarmate het aantal implantaten klei-
implantaat te vermijden, is het dus aan te raden een ner wordt, werd aangetoond, terwijl de stijging van
stijf prothesemateriaal te gebruiken. Hiermee moet het buigmoment niet proportioneel is (Duyck,
bijvoorbeeld rekening worden gehouden in geval 2000). Wel is er een significante toename van buig-
van een voorlopige prothese, die vaak wordt ge- momenten wanneer van vier naar drie implantaten
bruikt bij nog inhelende implantaten. Als de voor- wordt overgegaan. Wellicht is een goede spreiding
lopige kunstharsprothese niet wordt versterkt (bij- van de implantaten van groter belang dan het ef-
voorbeeld met behulp van glasvezels), wordt het fectieve aantal om excessieve buigmomenten te
risico op lokale implantaatoverbelasting groter. voorkomen. Ondanks de grotere axiale krachten bij
Skalak (1983) stelde voor een resiliënt (elastisch) een afname van het aantal dragende implantaten,
element in implantaatgedragen prothesen (bijvoor- toonden Brånemark et al. (1995) na een observatie-
beeld als occlusaal materiaal) in te bouwen om periode van tien jaar quasi vergelijkbare overle-
piekbelastingen op te vangen en op die manier vingsresultaten voor zowel implantaten als prothe-
overbelasting te voorkomen. Het gunstige effect van sen wanneer volledige prothesen waren afgesteund
zo’n resiliënt element werd echter nooit weten- door zes dan wel vier implantaten. Het is dus mo-
schappelijk aangetoond. gelijk dat die toename van axiale belasting geen
wezenlijke gevolgen heeft. Meer klinisch onderzoek
Prothesetype Het type prothese dat op de implan- is echter noodzakelijk om vast te stellen of drie im-
taten gefixeerd wordt, heeft een duidelijke invloed plantaten op lange termijn voldoende en veilig zijn.
op de belastingstoestand van de dragende implan- Bij het ontwerpen van een implantaatgedragen
taten. prothese moet men er rekening mee houden dat
Zoals weergegeven in tabel 5.2 benaderen de buigmomenten tot groter spanningen leiden, zowel
maximale bijtkrachten die gegenereerd worden met in de implantaatcomponenten als in het omgevende
implantaatgedragen vaste prothesen die van een bot. Buigmomenten kunnen worden beperkt door
natuurlijk gebit. Carr & Laney (1987) bestudeerden een voldoende aantal implantaten, een goede ver-
het effect van de overgang van een uitneembare houding tussen kroon- en implantaatlengte (kroon-
prothese naar een volledige implantaatgedragen lengte < 1 i.v.m. de implantaatlengte), niet-steile
brug in de mandibula, in beide gevallen in combi- knobbelhellingen, beperken van de vestibulo-orale
natie met een uitneembare prothese in de maxilla. breedte van de prothesetand, centreren van het oc-
Zij zagen een significante toename van de maximale clusale contact, vermijden van lange extensiedelen
occlusale kracht met de implantaatgedragen vaste en door de implantaten zo te plaatsen dat deze zo
prothese. Zij stelden ook vast dat hoe langer de veel mogelijk de richting van de verticale krachten
patiënten geen tanden meer hadden, hoe minder die volgen.
toename van de maximale occlusale kracht was. Door de geringere kosten en kortere behandeltijd
Bij volledige vaste implantaatgedragen bruggen is de implantaatgedragen overkappingsprothese een
worden de grootste krachten door de distale im- aantrekkelijk alternatief voor de implantaatgedra-
plantaten gedragen (Duyck, 2000). Indien tegenover gen vaste prothese. De verbeterde stabiliteit en re-
een mandibulaire vaste implantaatgedragen pro- tentie zijn voor deze prothese duidelijke pluspun-
32 Orale implantaten in de algemene praktijk

ten in vergelijking met de conventionele uitneem- bieden tegen belasting dankzij de superieure me-
bare prothese. De occlusale krachten die op de pro- chanische eigenschappen van corticaal bot in verge-
these worden uitgeoefend, worden doorgegeven aan lijking met trabeculair bot. Door de lage porositeit
zowel de implantaten als de onderliggende mucosa. van corticaal bot zal ook het percentage bot-im-
Het gebruikte verankeringssysteem beı̈nvloedt de plantaatcontact groter zijn dan in trabeculair bot,
manier waarop de occlusale belasting wordt over- waardoor tevens de biologische stabiliteit van het
gedragen. Hoewel de verschillen in axiale krachten implantaat gunstiger is. Doordat de botdensiteit in
tussen de verschillende verankeringssystemen niet de onderkaak groter is dan in de bovenkaak, vertaalt
significant zijn, zijn de buigmomenten significant zich dit in systematisch betere succespercentages
groter wanneer een baarverankering met distale ex- van implantaten in de onderkaak (Esposito et al.,
tensies wordt gebruikt in plaats van een baarveran- 1998), ook bij directe implantaatbelasting. Meer
kering zonder extensies of bolverankeringen onderzoek is noodzakelijk om een duidelijk beeld te
(Duyck, 2000). De extensiedelen vormen een hef- krijgen van de prognose van direct belaste implan-
boom, waardoor grote buigmomenten geı̈nduceerd taten in bot van lage kwaliteit.
worden op de implantaten wanneer de mucosa Ook bij patiënten met een gecompromitteerde
wordt ingedrukt. Indien de prothese niet meer goed wondgenezing rijst de vraag of de botvorming en
aansluit op de mucosa, zullen de buigmomenten -adaptatie even gunstig zijn en of directe implan-
nog groter worden. Vandaar dat het belangrijk is de taatbelasting opportuun is. Hoewel directe implan-
basis van de prothese tijdig aan te passen (rebasing) taatbelasting een verhoogd risico lijkt bij patiënten
zodat overbelasting wordt voorkomen. Ook is het zo na radiotherapie, bij diabetespatiënten, bij hyper-
dat wanneer de implantaten met elkaar verbonden parathyreoı̈diepatiënten en bij rokers, ontbreekt de
zijn (baarverankering) de krachten beter over de nodige wetenschappelijke evidentie. Vandaar dat bij
dragende implantaten worden verdeeld dan wan- deze patiënten voorzichtigheid geboden blijft, tot
neer de implantaten niet verbonden zijn (bijvoor- het tegendeel wordt aangetoond.
beeld bolverankering). Toch wordt de belastings-
overdracht ook grotendeels bepaald door de rigidi-
teit waarmee een prothese op de dragende implan- j
4.3 Algemene beschouwingen
taten is verankerd. Bij een strakke verbinding
tussen de prothese en de implantaten (telescoop- Dit hoofdstuk geeft een beeld van de manier waarop
kronen) zal het al of niet verbonden zijn van de mechanische belasting een rol speelt bij de inheling
implantaten een kleinere rol gaan spelen omdat de van implantaten en daarna ook bij de botadaptatie
belastingsoverdracht, bij een rigidere verankering, rond implantaten.
dan efficiënter via de prothese verloopt. Tal van factoren beı̈nvloeden de wijze waarop de
occlusale krachten aan de implantaten en het om-
Occlusaal schema Bij het vastleggen van de occlusie gevende weefsel worden doorgegeven en wat de re-
en articulatie op implantaatgedragen restauraties sulterende spanningen zijn. De patiëntgerelateerde
moet met verschillende zaken rekening worden ge- factoren zoals botkwaliteit, anatomie, kauwkrach-
houden. Om te beginnen is de beweeglijkheid van ten en dergelijke, bepalen de biomechanische
een implantaat beperkter dan van een natuurlijke basisconditie. Het samenspel met de implantaat- en
tand door het ontbreken van een parodontaal liga- prothesegerelateerde factoren leidt tot de uiteinde-
ment. Bij een gecombineerde tand- en implantaat- lijke biomechanische situatie. Hoewel de exacte
gedragen dentitie zal het parodontale ligament van drempelwaarde voor botstimulatie en botoverbelas-
de betrokken tanden bij occlusale belasting worden ting nog niet bekend is, is aangetoond dat een be-
ingedrukt, waardoor ze apicaalwaarts verplaatsen perkte hydrostatische spanning de botvorming sti-
en het merendeel van de belasting op de rigider ge- muleert, terwijl buigmomenten en schuifspannin-
fixeerde implantaten terechtkomt. Om overbelas- gen nadelig zijn. Daarom heeft de tandarts de ver-
ting van de implantaten te vermijden, wordt ge- antwoordelijkheid de beı̈nvloedende factoren in
suggereerd de implantaten in lichte subocclusie te acht te nemen, zodat de mechanische belasting, de
plaatsen, zodanig dat de occlusale belasting gelijk resulterende spanningen en de microbeweging aan
verdeeld is over tanden en implantaten, ook na het het grensvlak onder controle blijven, waardoor op-
in de alveole drukken van de tanden. timale kansen geboden worden bij het tot stand
Aangezien buigmomenten tot hogere spanning- komen en het behoud van osseointegratie.
concentraties aanleiding geven, zal de articulatie op
de implantaatgedragen restauraties zo veel moge-
lijk beperkt worden en zal de occlusie zo bepaald Literatuur
worden dat buigmomenten worden beperkt.
Brånemark PI, Svensson B, Steenberghe D van. Ten-
Patiëntgerelateerde factoren year survival rates of fixed prostheses on four or six
implants ad modum Brånemark in full edentulism.
Klinisch spelen de botkwaliteit (densiteit en trabe- Clin Oral Implants Res. 1995;6:227-31.
culaire architectuur) en de botkwantiteit een be- Burger EH, Klein-Nulend J. Mechanotransduction in
langrijke rol in de primaire stabiliteit en dus in de bone – role of the lacuno-canalicular network.
prognose van een implantaat. Een implantaat ge- FASEB J. 1999;13:S101-12.
plaatst in dens corticaal bot zal beter weerstand Carr AB, Brunski JB, Labishak J, Bagley B. Preload
4 Biomechanica van enossale implantaten 33

comparison between as-received and cast-to prostheses supported by implants. Clin Oral Impl
implant cylinders [IADR abstract]. J Dent Res. 1993; Res. 1996;7:153-61.
72:695. Mori S, Burr DB. Increased intracortical remodeling
Carr AB, Laney WR. Maximum occlusal force levels following fatigue damage. Bone. 1993;14:103-9.
in patients with osseointegrated oral implant Pauwels F. Eine neue Theorie über den Einfluss
prostheses and patients with complete dentures. mechanischer Reize auf die Differenzierung der
Int J Oral Maxillofac Implants. 1987;2:101-8. Stützgewebe. Z Anatomie Entwicklungsge-
Carter D, Beaupreé GX, Giori NJ, Helms J. Mecha- schichte. 1960;121:478-515.
nobiology of skeletal regeneration. Clin Orthopaed Piatelli A, Corigliano M, Scarano A, Costigliola G,
Rel Res. 1998;355:41-55. Paolantonio M. Immediate loading of titanium
Duyck J, Slaets E, Sasaguri K, Vandamme K, Naert I. plasma-sprayed implants: an histologic analysis in
The effect of intermittent load and surface rough- monkeys. J Periodontol. 1998;69:321-7.
ness on peri-implant bone formation in a bone Sakaguchi RL, Borgersen SE. Non-linear definite
chamber model. J Clin Periodontol. 2007;34:998- element contact analysis of dental implant compo-
1006. nents. Int J Oral Maxillofac Implants. 1993;8:655-
Duyck J, Vandamme K, Geris L, Van Oosterwyck H, 61.
De Cooman M, Vander Sloten J, et al. The influence Siegele D, Soltész U. Numerical investigations of the
of micro-motion on the tissue differentiation influence of implant shape on stress distribution in
around immediately loaded cylindrical turned ti- the jaw bone. Int J Oral Maxillofac Impl. 1989;4:
tanium implants. Arch Oral Biol. 2006;51:1-9. 333-4.
Duyck J. Biomechanical characterisation of in vivo Skalak R. Biomechanical considerations in osseoin-
load on oral implants. Thesis 2000. tegrated prostheses. J Prosthet Dent. 1983;49:843.
Esposito M, Hirsch JM, Lekholm U, Thomsen P. Søballe K, Hansen ES, Brockstedt-Rasmussen H,
Biological factors contributing to failures of Bünger C. Tissue ingrowth into titanium and
osseointegrated oral implants. (II) Etiopathogene- hydroxyapatite coated implants during stable and
sis. Eur J Oral Sci. 1998;106:721-64. unstable mechanical conditions. J Orthopaed Res.
Frost HM. Bone ‘mass’ and the ‘mechanostat’: a 1992;10:285-99.
proposal. Anat Rec. 1987;219:1-9. Turner CH. Three rules for bone adaptation to
Isidor F. Histological evaluation of periimplant bone mechanical stimuli. Bone. 1998;23:399-407.
at implants subjected to occlusal overload or pla- Vandamme K. The effect of mechanical loading on
que accumulation. Clin Oral Impl Res. 1997;8:1-9. peri-implant osteogenesis. Doctoraatsthesis
Jemt T, Book K. Prosthesis misfit and marginal bone KULeuven 2007.
loss in edentulous implant patients. Int J Oral Ma- Wiskott HW, Belser UC. Lack of integration of
xillofac Implants. 1996;11:620-5. smooth titanium surfaces: a working hypothesis
Mericske-Stern R, Zarb GA. In vivo measurement of based on strains generated in the surrounding
some functional aspects with mandibular fixed bone. Clin Oral Implants Res. 1999;10:429-44.
j 5 (Neuro)fysiologie van enossale
implantaten

R. Jacobs

j
5.1 Inleiding met de grootste gevoeligheid voor impactkrachten
zoals bij het uitvoeren van een percussietest. Door
Het concept van een prothese verankerd in het bot middel van deze gevoeligheid wordt informatie over
door middel van enossale implantaten wordt in het de eigenschappen van de ingenomen voedselbolus
orofaciale domein al meer dan veertig jaar klinisch verzonden naar de hersenen, zodat het kauwproces
toegepast. Gedurende die periode werd in menig aan de karakteristieken van de bolus kan worden
centrum wereldwijd onderzoek uitgevoerd naar de aangepast. Zenuwuiteinden in het pulpakanaal
voorwaarden die het integratieproces van implan- hebben geen mechanoreceptieve eigenschappen en
taten in het kaakbot beı̈nvloeden en verbeteren. spelen dus nauwelijks een rol in de gevoelsfunctie
Naast de histologische integratie en de daaraan ver- van tanden. Dat impliceert dat bij een subjectieve
bonden klinische aspecten, moet ook aandacht gevoelstest patiënten occlusale onnauwkeurigheden
worden besteed aan neurofysiologische integratie. in principe even goed kunnen detecteren met vitale,
Er moet dus niet alleen naar botintegratie worden avitale of gerestaureerde elementen.
gestreefd, maar eerder naar een globale integratie in Door tandextractie worden de zenuwuiteinden
het menselijk lichaam. beschadigd die normaal aanwezig zijn rondom een
Dit hoofdstuk biedt een overzicht van de fysiolo- tand. Receptoren in het parodontale ligament wor-
gische karakteristieken van implantaten die aan een den gedeeltelijk geëlimineerd en er treedt degene-
dergelijke globale integratie kunnen bijdragen. Ook ratie van zenuwvezels op. Rondom enossale im-
worden de mogelijke verschillen in neurofysiologi- plantaten is het voorkomen van functionele mecha-
sche eigenschappen ten opzichte van een natuurlij- noreceptoren daarom onzeker. Histologisch treft
ke dentitie besproken, met een duidelijke vertaling men nochtans zenuwvezels aan in het edentate
naar de klinische implicaties. kaakbot en onderzoekers hebben zelfs regeneratie
van zenuwuiteinden rondom enossale implantaten
vastgesteld (figuur 5.1; Wang et al., 1998). Of deze
j
5.2 Neurofysiologie zenuwuiteinden ook een tastfunctie hebben die
vergelijkbaar is met die van de receptoren van het
j
5.2.1 Innervatie rond tanden en implantaten parodontale ligament, staat vooralsnog ter discussie
(Jacobs, 1998).
Het parodontium is rijk aan mechanoreceptoren. De
fysiologisch belangrijkste groep receptoren bevindt Figuur 5.1
zich in het parodontale ligament en dan vooral in Regeneratie van zenuwvezels
het apicale derde deel ervan. De collageenvezels drie maanden na installatie
tussen tand en tandkas zorgen voor de steunfunctie van een keramisch implan-
en de talrijke mechanoreceptoren waarborgen de taat in het kaakbot van een
fijne tastgevoeligheid (waarbij differentiatie tot 10 hond.
mm mogelijk is). Wanneer krachten op een tand
worden uitgeoefend, worden ze doorgegeven aan Overgenomen met
het parodontale ligament, waar de aanwezige me- toestemming uit Wang et al.,
chanoreceptoren worden vervormd en daardoor 1998.
worden geprikkeld.
Mechanoreceptoren zijn door hun binding met
het parodontale ligament richtingsgevoelig, met de j
5:1

grootste gevoeligheid voor verticale krachten.


Daarnaast zijn ze ook kracht- en snelheidsgevoelig,

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_5, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
36 Orale implantaten in de algemene praktijk

j
5.2.2 Mobiliteitskarakteristieken van tanden Een andere klinische implicatie van de visco-elasti-
en implantaten citeit en de fijne tastgevoeligheid van het parodon-
tale ligament is de verminderde nauwkeurigheid
Door de afwezigheid van het parodontale ligament van subjectieve occlusietests bij patiënten na een
rondom implantaten hebben tanden en implanta- maaltijd of op het einde van de dag. Door de veel-
ten verschillende mobiliteitskarakteristieken. De vuldige belasting ontstaat immers een intrusie van
verplaatsing van een tand in het parodontale liga- de tand, waardoor de prikkelbaarheid van de aan-
ment als gevolg van een tandbelasting is gerelateerd wezige mechanoreceptoren sterk afgenomen is. Om
aan de visco-elastische eigenschappen van het liga- dezelfde reden hebben tandenknarsers een sterk
ment. De verplaatsing wordt beı̈nvloed door de verhoogde gevoelsdrempel. Bij prothetisch herstel
grootte en de snelheid van de kracht. Hoe sneller de op implantaten is de subjectieve occlusietest ook
krachtapplicatie, hoe sneller de weerstand oploopt. minder betrouwbaar, waardoor men eerder op eigen
Krachten van een paar gram worden opgevangen inzicht dan op de verklaringen van de patiënt moet
door de collageenvezels van het parodontale liga- afgaan. Toch blijken patiënten met een implantaat-
ment. Krachten van 100 gram en meer veroorzaken gedragen prothese klinisch goed te functioneren.
botvervorming. Gedurende de dag worden tanden Dit kan mogelijk worden verklaard door een prik-
door voortdurend inwerkende krachten steeds meer keling van receptoren in de nabijheid van de im-
geı̈ntrudeerd. Daardoor zal de mobiliteit op het plantaten. Het kan hierbij gaan om periostale me-
einde van de dag of na een maaltijd afnemen. Een chanoreceptoren die geprikkeld worden door bot-
uitgesproken intrusie vindt men ook terug bij tan- vervorming, of eventueel zelfs om enossale recepto-
denknarsers. ren waarvoor histologische aanwijzingen bestaan
In tegenstelling tot het visco-elastische model bij (Wang et al., 1998). Dit fenomeen wordt omschreven
tandbelasting wordt bij belasting van een implan- als het osseoperceptiefenomeen (Jacobs, 1998). Os-
taat met een intieme botappositie, het elastische seoperceptie is een bijzondere gevoelsgewaarwor-
model gehanteerd. Dit houdt in dat er een recht- ding ter hoogte van enossale implantaten, die een
streeks lineair verband bestaat tussen de belasting rol speelt bij de neurofysiologische integratie van
en de minimale vervorming van het bot. Een belas- dergelijke implantaten in het menselijk lichaam.
ting van een implantaat met een kracht van 20 N Hypothetisch kan door de fysiologische integratie
kan een botverplaatsing van 20 mm veroorzaken van een botverankerde prothese het perifere terug-
(Sekine et al., 1986). Botvervorming kan resulteren koppelingsmechanisme, dat sterk gereduceerd was
in de activering van mechanoreceptoren in de on- na tandextractie, weer worden hersteld. Dit herstel
middellijke omgeving van het implantaat, of op bevordert een meer natuurlijk functioneren, het-
enige afstand ervan. Mogelijke kandidaten van de geen kan bijdragen tot de globale integratie van de
tweede groep receptoren zijn de mechanoreceptoren prothese in het menselijk lichaam. In dat kader is
in het periost (botvlies), het bot en de gingiva en/of het niet onbelangrijk te vermelden dat vele edentate
alveolaire mucosa (Jacobs, 1998). patiënten de implantaatgedragen vaste prothesen
als lichaamseigen beschouwen.
j
5.2.3 Gevoelsfunctie van tanden en
implantaten j
5.2.4 Reflexfunctie van tanden en implantaten

Door de afwezigheid van een parodontaal ligament De receptoren van het parodontale ligament spelen
rondom implantaten is de gevoelsfunctie van im- ook een cruciale rol in de beschermreflex, die moet
plantaten verminderd. Plaatst men strips van een verhinderen dat men te hard bijt. Dit reflexmecha-
bepaalde dikte tussen twee antagonistische tanden, nisme verklaart waarom er meestal geen tandfrac-
dan detecteert men reeds een strip van slechts 20 mm tuur ontstaat wanneer men bijvoorbeeld op een lo-
dik. Uit onderzoek (Jacobs & van Steenberghe, 1991) den kogeltje bijt. Bij het bijten op een kogeltje
zijn als dunste gemiddeld waarneembare stripdik- worden de receptoren van het parodontale ligament
ten gevonden: 20 mm bij een antagonistische relatie geprikkeld, waardoor de informatie wordt doorge-
tand/tand, 50 mm bij een relatie implantaat/tand, 65 geven naar de hersenen. Binnen een tiental millise-
mm bij een relatie implantaat/implantaat en 110 mm conden stopt de motoriek van de kaaksluitspieren.
bij een relatie prothese/overkappingsprothese. Kli- Door de afwezigheid van de receptoren van het pa-
nisch impliceert dit dat occlusale aanpassingen bij rodontale ligament treedt deze reflex niet in wer-
een patiënt met een implantaatgedragen prothese in king bij edentate patiënten met een implantaatge-
onder- en bovenkaak minder nauwkeurig zijn dan dragen vaste prothese in onder- en bovenkaak (Ja-
bij een natuurlijk gebit. cobs & van Steenberghe, 1995). Het ontbreken van
Wanneer een kracht wordt uitgeoefend op één deze beschermreflex kan leiden tot een te hoge
tand in de bovenkaak, voelt men al krachten van 2 g; krachtsontwikkeling ter hoogte van de prothese op
voor implantaten is dat 50 6 meer (100 g versus 2 g) implantaten, met mogelijke componentfracturen
(Jacobs & van Steenberghe, 1993a). Patiënten met en/of botafbraak tot gevolg. Klinisch ziet men bij
een goede gevoelsfunctie hebben lagere drempel- een aantal van deze patiënten een verhoogde botaf-
waarden en zullen dus hogere eisen stellen aan het braak rondom implantaten.
door de tandarts vervaardigde prothetisch herstel.
Tot deze groep rekent men ook patiënten die slecht
adapteren aan hun prothese.
5 (Neuro)fysiologie van enossale implantaten 37

j
5.2.5 Bijtkrachten ontwikkeld met tanden en
Tabel 5.1 Gemiddelde maximale bijtkrachten gerelateerd aan het
implantaten
prothetisch herstel in de onderkaak.

De ontwikkeling van bijtkrachten wordt beı̈nvloed locatie


door een groot aantal factoren. De variabiliteit in
deze fysiologische functie is toe te schrijven aan prothese premolaar I premolaar II molaar
onder andere de leeftijd, het geslacht, de faciale
morfologie, de stand van de onderkaak, de mond- tanden 320 N 460 N 426 N
opening, de psychologische situatie en natuurlijk
ook de dentale status. tanden en partiële vaste prothese op
206 N 294 N 209 N
Edentate patiënten met een vaste implantaatge- implantaten
dragen prothese in onder- en bovenkaak kunnen
veel grotere krachten ontwikkelen dan met een na- vaste prothese op implantaten 119 N 144 N 120 N
tuurlijke dentitie. Dit wordt toegeschreven aan de
overkappingsprothese op tanden 113 N 131 N 130 N
afwezigheid van het bufferende parodontale liga-
ment, alsook aan de afwezige beschermreflex. Een overkappingsprothese op implantaten 130 N 143 N 135 N
te hoge krachtsontwikkeling ter hoogte van de pro-
these op implantaten kan zelfs leiden tot compo-
Bron: Mericske-Stern & Zarb, 1996.
nentfracturen en/of botafbraak. Patiënten die zich
bewust zijn van het gevaar te hard te bijten, gaan op
een veel lager niveau bijten, dat zelfs kan worden
vergeleken met dat van dragers van uitneembare sterk afhankelijk zijn van een groot aantal variabe-
prothesen (Jacobs & van Steenberghe, 1993b). Een len en daardoor sterk afwijken, hetgeen een objec-
dergelijk bijtniveau betekent uiteraard een onder- tieve vergelijking van de absolute gegevens uit de
benutting van de aanwezige functionele capaciteit verschillende onderzoeken nagenoeg onmogelijk
van een vaste prothese op implantaten. maakt.
De dentale status van onder- en bovenkaak speelt
een dominante rol bij de krachtsontwikkeling, maar j
5.2.6 Kauwen met tanden of
de interindividuele variatie blijft groot. Edentate implantaatgedragen prothesen
patiënten met een uitneembare prothese ontwikke-
len bijtkrachten die tot zesmaal lager zijn dan die Evenals de bijtfunctie wordt het kauwproces beı̈n-
bij mensen die nog tanden hebben. Patiënten met vloed door een groot aantal variabelen. Belangrijk
een vaste prothese op implantaten daarentegen zijn opnieuw de leeftijd, het geslacht, de psycholo-
kunnen krachten ontwikkelen die vergelijkbaar zijn gische situatie, de aard van het voedsel, de occlusie
met die met een natuurlijke dentitie (Lundqvist & en articulatie en de dentale status. De invloed van
Haraldson, 1992). In tabel 5.1 zijn de gemiddelde leeftijd, geslacht en psychologische factoren is ge-
maximale bijtkrachten weergegeven per type pro- relateerd aan de ontwikkelde bijtkrachten (zie ook
thetisch herstel in de onderkaak. In tabel 5.2 wordt paragraaf 5.2.5). De aard van het voedsel beı̈nvloedt
een overzicht gegeven van gemiddelde maximale het aantal kauwcycli. Bij harder voedsel zijn meer
bijtkrachten, geëxtrapoleerd van data uit verschil- kauwcycli nodig om het voedsel goed te kauwen.
lende publicaties (Fontijn-Tekamp et al., 1998; Een slechte occlusie en articulatie verminderen de
Lundqvist & Haraldson, 1992; Mericske-Stern & ontwikkelde kauwkrachten, hetgeen het kauwver-
Zarb, 1996). De gegevens worden relatief weergege- mogen nadelig beı̈nvloedt. Het kauwvermogen is
ven (% ten opzichte van de maximale klemkracht bij dan ook beter met een prothetische rehabilitatie
natuurlijke dentitie) omdat de absolute data (in N) waarbij rekening werd gehouden met optimalise-

Tabel 5.2 Maximale bijtkrachten uitgedrukt als percentage van de maximale bijtkracht bij tanden voor verschillende
typen dentale status.

dentale status onderkaak dentale status bovenkaak maximale bijtkrachten

natuurlijke dentitie natuurlijke dentitie 100% (150-500 N)

uitneembare prothese uitneembare prothese 16-33%

overkappingsprothese uitneembare prothese 33-44%

implantaatgedragen vaste prothese uitneembare prothese 28-73%

implantaatgedragen vaste prothese natuurlijke dentitie 100-130%

implantaatgedragen vaste prothese implantaatgedragen vaste prothese 48-80%

Bron: Fontijn-Tekamp et al., 1998; Lundqvist & Haraldson, 1992; Mericske-Stern & Zarb, 1996.
38 Orale implantaten in de algemene praktijk

ring van occlusie en articulatie. Ook een slecht pas- het aantal patiënten met uitspraakproblemen groter
sende prothese heeft een nadelig effect op de kauw- is bij implantaatgedragen prothesen dan bij een
capaciteit. natuurlijke dentitie (figuur 5.2; Jacobs et al., 2001).
Daarnaast is het duidelijk dat ook de dentale sta- Wanneer de patiënt een duidelijke klacht heeft over
tus de efficiëntie van het kauwvermogen sterk be- de uitspraak, dient de tandarts in eerste instantie na
invloedt. Bij patiënten met implantaatgedragen te gaan of de tong wel voldoende ruimte heeft.
vaste prothesen en bij mensen met een natuurlijke Eventueel kan de vorm van de palatinale vlakken
dentitie blijkt het kauwvermogen – gemeten als de van de bovenincisieven worden aangepast om een
nodige kauwtijd – hetzelfde te zijn. Uit een drie- meer vloeiende overgang naar het palatum te be-
jarige follow-up van dergelijke patiënten bleek dat werkstelligen. Daarnaast kunnen de interdentale
de ontwikkelde kauwkrachten en de efficiëntie van ruimten in het bovenfront worden verkleind. Het
het kauwen progressief waren verbeterd, terwijl ook plaatsen van een gingiva-epithese is echter minder
de subjectieve tevredenheid over dit functioneren gunstig voor het onderliggende tandvlees. Bij aan-
gedurende die periode verder toenam (Lundqvist & houdende klachten van een afwijkende uitspraak
Haraldson, 1992). kan men de patiënt derhalve beter doorverwijzen
naar een logopedist, die het gehoor test en de uit-
j
5.2.7 Spraak met implantaatgedragen spraak tracht te verbeteren.
prothesen

Spraak is een zeer complexe vaardigheid die een j


5.3 Conclusies
fijne motorische coördinatie van talrijke spiergroe-
pen vereist, met een continue informatiestroom van Patiënten met implantaatgedragen prothesen blij-
lichaamseigen- en omgevingsprikkels. Een aantal ken klinisch vrijwel even goed te functioneren als
statische gegevens (zoals tandpositie, -vorm, -dia- mensen met een natuurlijke dentitie. Toch dient
stemen en plaats voor de tong) speelt een belang- rekening te worden gehouden met een aantal fysio-
rijke rol bij de vorming van de t-, d-, f- , v- en logische verschillen. Door de afwezigheid van het
s-klanken. Elke verandering in deze toestand bete- parodontale ligament rondom implantaten is de
kent voor de patiënt een spraakverandering, waar- gevoelsfunctie bij implantaten lager dan bij tanden.
door hij een aanpassingsperiode nodig heeft om tot Daardoor zal de patiënt met een implantaatgedra-
de normale toestand terug te keren. Bij jonge gen prothese bij een subjectieve occlusietest minder
patiënten duurt een dergelijke aanpassingsperiode snel de occlusale onnauwkeurigheden kunnen op-
slechts enkele weken, maar bij oudere patiënten kan sporen.
dat veel meer tijd in beslag nemen (soms zelfs meer Door de afwezigheid van de receptoren van het
dan zes maanden). Ook moet worden opgemerkt dat parodontale ligament ontbreekt bij tandeloze
een afwijkende spraak slechts gecorrigeerd kan patiënten met een vaste prothese op implantaten in
worden bij een goed gehoor. Een vermindering van onder- en bovenkaak ook de beschermreflex. Daar-
het gehoor leidt tot een gereduceerd vermogen om door stijgt het risico op de ontwikkeling van of te
de uitspraakproblemen vast te stellen en te verbe- hoge bijtkrachten bij plotseling occlusaal contact
teren. met het risico van overbelasting en/of fracturen, of
Aangezien volledig edentate patiënten met im- te lage bijtkrachten met een inefficiënte orale func-
plantaten dikwijls ouder zijn en veroudering nu tie tot gevolg.
eenmaal leidt tot een verminderd gehoor en aan- Als gevolg van het prothetisch herstel bestaat er
passingsvermogen, constateert men bij deze oudere een grote variabiliteit in de ontwikkelde bijtkrach-
patiënten een groot aantal uitspraakproblemen. Zo ten. Globaal vindt men bij patiënten met een vaste
werd in een vergelijkend onderzoek vastgesteld dat brug op implantaten in onder- en bovenkaak bijt-
krachten die vergelijkbaar of zelfs hoger zijn dan bij
mensen met een natuurlijke dentitie. Bij uitneem-
bare prothesen of een combinatie van een vaste en
uitneembare prothese zijn de ontwikkelde bijt-
krachten beduidend lager.
Met betrekking tot kauwkrachten is de invloed
van de dentale status minder dominant. Patiënten
met een vaste of uitneembare prothese op implan-
taten blijken in de meeste gevallen een kauwver-
mogen te bezitten dat vergelijkbaar is met dat bij
mensen met een natuurlijke dentitie.
Ook de spraak kan worden beı̈nvloed door het
prothetisch herstel. Edentate patiënten met een
prothese op implantaten hebben meer kans op een
afwijkend spraakpatroon dan mensen met een na-
Figuur 5.2 tuurlijke dentitie. Toch liggen ook andere factoren
Uitspraakproblemen bij patiënten met een implantaatgedragen prothese ten opzichte van aan de basis van dit verschil. Edentate patiënten
een natuurlijke dentitie. Het betreft een afwijkende uitspraak van de s-z-, sj-zj-, l-, r- en zijn dikwijls ouder, waardoor zij niet alleen een
t-d-klanken zoals objectief gemeten door een logopedist. slechter aanpassingsvermogen hebben, maar ook
5 (Neuro)fysiologie van enossale implantaten 39

een gereduceerde gehoorfunctie. Blijvende spraak- implant-supported prostheses. Clin Oral Impl Res.
problemen ondanks aanpassing van de prothese kan 1991;2:75-80.
men het beste aanpakken via een logopedische be- Jacobs R, Steenberghe D van. Comparison between
handeling. implant-supported prostheses and teeth regarding
Ondanks deze fysiologische verschillen zijn the passive threshold level. Int J Oral Maxillofac
patiënten met een prothese op implantaten zeer te- Implants. 1993a;8:549-54.
vreden over de orale functie, hetgeen bijdraagt tot Jacobs R, Steenberghe D van. Masseter muscle fati-
de mentale integratie van een dergelijke prothese. gue in subjects with complete dentures, implant-
Daarnaast spreken patiënten ook van een speciale supported prostheses and natural teeth. J Prosthet
gevoelsgewaarwording rondom de implantaten, de Dent. 1993b;69:305-13.
zogenoemde osseoperceptie, waardoor de neurofy- Jacobs R, Steenberghe D van. Qualitative evaluation
siologische integratie positief wordt beı̈nvloed. of the masseteric post-stimulus EMG complex
Deze observaties betekenen een belangrijke stap op (PSEC) following mechanical or acoustic stimula-
weg naar een meer natuurlijk functioneren en aldus tion in dentate and edentulous subjects. Int J Oral
een globale integratie van de implantaatgedragen Maxillofac Implants. 1995;10:175-82.
prothesen in het menselijk lichaam. Lundqvist S, Haraldson T. Oral function in patients
wearing fixed prosthesis on osseointegrated
implants in the maxilla: 3-year follow-up study.
Literatuur Scand J Dent Res. 1992;100:279-83.
Mericske-Stern R, Zarb GA. In vivo measurement of
Fontijn-Tekamp FA, Slagter AP, Hof MA van ’t, et al. some functional aspects with mandibular fixed
Bite force with mandibular implant-retained over- prostheses supported by implants. Clin Oral Impl
dentures. J Dent Res. 1998;77:1832-39. Res. 1996;7:153-61.
Jacobs R. Osseoperception. Leuven: Dept Periodon- Sekine H, Komiyama Y, Hotta H, Yoshida K. Mobi-
tology, KU Leuven; 1998. p. 75-88. lity characteristics and tactile sensitivity of
Jacobs R, Manders E, Van Looy C , Lembrechts D, osseointegrated fixture-supporting systems. In:
Naert I, Steenberghe D van. Speech evaluated in Steenberghe D van, editor, Tissue integration in
patients rehabilitated with implant-supported oral and maxillofacial reconstruction. Amsterdam:
prostheses. Evaluation of speech in patients reha- Excerpta Medica; 1986. p. 326-32.
bilitated with various oral implant-supported Wang Y-H, Kojo T, Nakanishi E, et al. Nerve rege-
prostheses. Clin Oral Implants Res. 2001;12:167-73. neration after implantation in peri-implant area. A
Jacobs R, Steenberghe D van. Comparative evalua- histological study on different implant materials in
tion of the oral tactile function by means of teeth or dogs. In: Jacobs R, editor. Osseoperception. Leu-
ven: KU Leuven; 1998. p. 3-11.
j 6 Preoperatief onderzoek: systeem- en
lokale factoren

C. de Baat en D. van Steenberghe

j
6.1 Inleiding j
6.2 Medische anamnese

In de beginjaren waarin orale implantaten werden Direct bij binnenkomst van de patiënt kan men zich
toegepast (1980-1990), vond in onderzoeken meestal al een redelijk beeld vormen van de algemene ge-
een zodanige selectie van patiënten plaats dat zel- zondheidstoestand en de biologische leeftijd. Soms
den mislukkingen werden gerapporteerd die terug kan de biologische leeftijd, op basis van waarne-
te voeren waren op algemene gezondheidsproble- ming en inschatting, verrassend veel verschillen van
men of op lokale (anatomische) factoren van de be- de kalenderleeftijd. Dat kan zowel in positieve als in
handelde patiënten (Albrektsson et al., 1988). Hierin negatieve zin het geval zijn. Wanneer de kalender-
kwam verandering toen de orale implantaten ook leeftijd hoger is dan men op grond van zorgvuldige
werden gebruikt bij partieel dentate patiënten. waarneming zou verwachten, heeft dit geen conse-
Toch liet de identificatie van systeem- en lokale quenties voor een behandeling. De tweede moge-
factoren bij mislukkingen van implantaten nog re- lijkheid, namelijk dat een patiënt door medische
latief lang op zich wachten (van Steenberghe 2003; problemen of medicaties ouder lijkt dan hij in wer-
Tolstunov, 2006). Voor een aantal van deze factoren kelijkheid is, kan duidelijk wel consequenties heb-
ontbreken ook nu nog de resultaten van gerando- ben voor het nemen van een beslissing over een uit
miseerde, gecontroleerde klinische onderzoeken. te voeren behandeling.
Dit geldt echter ook voor veel andere aspecten. Er Voor veel patiënten is het niet duidelijk waarom
zit voorlopig dus niets anders op dan genoegen te zij voor een behandeling in de mond bepaalde as-
nemen met logische evidenties die in verscheidene pecten van hun algemene gezondheid moeten ver-
onderzoeken worden aangeboden. melden. Ook de attitude van menig mondzorgver-
De factoren die in dit hoofdstuk worden behan- lener die niet de tijd neemt voor en niet de nodige
deld, geven geen encyclopedisch overzicht van alle discretie en empathie toont bij het afnemen van de
systeem- en lokale factoren die bij orale implantatie medische anamnese, is er de oorzaak van dat niet
tot mislukkingen kunnen leiden. Ze vormen slechts altijd aan de orde komt wat aan de orde zou moeten
een verzameling van factoren die op basis van we- komen. Het presenteren van alleen een door de
tenschappelijk bewijs of van praktische ervaring het patiënt in te vullen vragenlijst is zeker niet de ma-
overwegen meer dan waard zijn. Het preoperatieve nier om vertrouwen te winnen. Naast een spontane
onderzoek naar de diverse systeem- en lokale facto- anamnese, waarbij men de patiënt de gelegenheid
ren wordt verricht om zo veel mogelijk relevante geeft zelf alles te vertellen, moet men systematisch
informatie te verzamelen. De doelstelling is om alle navraag doen over medische condities en gebruikte
medische, anatomische en functionele problemen in medicamenten. Als aanvulling kan de Europese
kaart te brengen. Bij het opstellen van een behan- Medisch Risicoregistrerende Anamnese (EMRRH)
delplan moeten deze problemen allemaal de revue een handzaam hulpmiddel zijn. Met de gemodifi-
passeren en worden overwogen. Het preoperatieve ceerde ASA-score (American Society for Anesthesio-
onderzoek kan worden onderverdeeld in een medi- logy) kan de algemene gezondheid van patiënten
sche anamnese, een anamnese over de mondfunc- worden ingedeeld in vier categorieën. Categorie I is
ties, een extraoraal onderzoek en een intraoraal on- volkomen gezond en categorie IV is uitermate
derzoek. kwetsbaar. Implantaties kunnen zonder medische
restricties worden uitgevoerd bij patiënten in de
ASA-categorieën I en II. Onder bepaalde voorwaar-
den, afhankelijk van het desbetreffende gezond-
heidsprobleem, is ook bij patiënten in de ASA-cate-
gorie III orale chirurgie meestal goed mogelijk.

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_6, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
42 Orale implantaten in de algemene praktijk

De meest relevante medische condities die conse- dan 10 mm even goed te zijn als bij langere im-
quenties kunnen hebben bij implantatie zijn: dia- plantaten (Renouard, 2006). Een goede botkwaliteit
betes mellitus type 2, botafwijkingen, hematologi- houdt onder andere in dat het bot vrij is van wor-
sche afwijkingen, cardiovasculaire afwijkingen, de telresten, cysten en ontstekingen en dat het bot
ziekte van Crohn en psychische stoornissen. Daar- voldoende dichtheid heeft. Hoe geringer de bot-
naast kunnen sommige medicamenten en roken een dichtheid, hoe kleiner de kans dat een voorspoedige
implantatie ongunstig beı̈nvloeden. osseointegratie plaatsvindt. Afwijkingen in het
botmetabolisme kunnen de dichtheid van het bot en
j
6.2.1 Diabetes mellitus dus een implantatie ongunstig beı̈nvloeden of zelfs
onmogelijk maken. De meest voorkomende bot-
Diabetes mellitus of suikerziekte is een chronische ziekten waarbij dit van toepassing is, zijn: osteo-
ziekte die zich kenmerkt door een gestoord koolhy- malacie, osteoporose, osteogenesis imperfecta en
draatmetabolisme als gevolg van een gestoorde in- osteopetrose.
sulineproductie in het pancreas of een verminderde
effectiviteit van de geproduceerde insuline. Dit leidt Osteomalacie
tot een verhoogde hoeveelheid glucose in het bloed,
die vervolgens beschadigingen van bloedvaten en Osteomalacie is een zeldzame afwijking die het ge-
zenuwen veroorzaakt. Bij diabetes mellitus type 1 volg is van een tekort aan mineralen. Daardoor is de
produceert het pancreas te weinig of geen insuline. collagene matrix van het bot niet goed geminerali-
Deze vorm komt vooral voor bij kinderen en ado- seerd. De onderliggende oorzaak is meestal een on-
lescenten. Diabetes mellitus type 2 is de meest toereikende absorptie van vitamine D in het maag-
voorkomende vorm (90-95%) en kenmerkt zich door darmkanaal, waardoor te weinig calcium beschik-
een verminderde gevoeligheid van het lichaam voor baar is. Als reactie hierop volgt een verhoogde se-
de geproduceerde insuline door een reductie van het cretie van parathyroı̈dhormoon en worden calcium-
aantal insulinereceptoren. Deze vorm komt bijna ionen gerekruteerd uit de botmassa. Dit bevordert
uitsluitend op latere leeftijd en vaak familiair voor de fosforsecretie door de nieren en daardoor vindt
(Tripathi & Srivastava, 2006). In de anamnese moet men in het bloedplasma normale calciumwaarden,
men vragen naar de geglycosyleerde hemoglobine- maar verlaagde fosforconcentraties. Een tekort aan
concentratie in het bloed om vast te stellen of de fosfor is verantwoordelijk voor de abnormale mine-
diabetes een relatieve contra-indicatie is voor orale ralisatie van het bot. Om dit te compenseren, kan in
implantaten. De geglycosyleerde hemoglobinecon- overleg met de behandelend huisarts of internist
centratie is bij goed ingestelde diabetici < 7%, maar enige weken voor de implantatie een dagelijkse do-
bij slecht gebalanceerde diabetes is het > 12%. Bij sis calcium en 50.000 IE vitamine D worden voor-
diabetici is de verminderde wondgenezing een be- geschreven.
kend fenomeen. Verder is aangetoond dat mensen
met een goed ingestelde diabetes een betere botap- Osteoporose
positie rondom implantaten hebben dan niet goed
ingestelde diabetici (Fiorellini et al., 1999). In alle Osteoporose is een progressieve ziekte die wordt
klinische onderzoeken naar het welslagen van orale gekarakteriseerd door een lage botdichtheid en een
implantaten bij patiënten met diabetes mellitus verminderde botkwaliteit. De verhouding tussen de
type 2 ziet men lagere succespercentages dan bij mineraal- en eiwitcomponenten van het bot is wel
gezonde mensen (Morris et al., 2000). Door het ge- normaal, maar het gewicht per eenheid botvolume
bruik van een antibioticum peroperatief bleek bij is kleiner. De ziekte komt vooral voor bij oudere
diabetici het succespercentage te stijgen. Dit doet vrouwen na de menopauze. Ongeveer de helft van
een infectieuze component vermoeden. Samenvat- de vrouwen in de postmenopauze heeft in meer of
tend kan worden gezegd dat implanteren bij diabe- mindere mate met osteoporose te maken. De asso-
tici probleemloos mogelijk is, zeker bij antibioti- ciatie met een verminderde oestrogeenproductie is
cumprofylaxe vóór de behandeling en mits de dia- duidelijk aangetoond. Met botdensitometrie kan
betes goed is gereguleerd. men de botdensiteit op verschillende locaties in de
kaak meten. De T-score, het verschil in standaard-
j
6.2.2 Botafwijkingen deviaties tussen de botdichtheid van een individu
en de gemiddelde botdichtheid van een jonge vol-
Om voorspoedig te kunnen implanteren moeten de wassen persoon, is daarbij een maatstaf. Blanke
kwantiteit en de kwaliteit van het lokale kaakbot vrouwen krijgen de diagnose osteoporose bij een
adequaat zijn. Een tekort aan bot maakt implan- T-score < –2,5.
teren technisch moeilijk of niet uitvoerbaar. Met de In vergelijkende dierexperimenten is aangetoond
huidige kennis en kunde om een bottransplantaat dat osteoporose de succespercentages van implan-
aan te brengen op plaatsen waar de botkwantiteit taten enigszins, maar niet dramatisch negatief be-
ontoereikend is, kan dit probleem meestal wel wor- invloedt (Fujimoto et al., 1998). Er is wel een signi-
den ondervangen. De behandeling is alleen veel in- ficante correlatie aangetoond tussen osteoporose en
vasiever. Met de nieuwere licht verruwde opper- verlies van implantaten in de periode voor de belas-
vlakken blijkt dat men met minder botvolume kan ting (Alsaadi et al., 2007). Bij duidelijke osteoporose
volstaan. Zo blijken de succespercentages bij deze is het advies de primaire stabiliteit van implantaten
implantaatoppervlakken bij lengten van minder zo groot mogelijk te maken door middel van bicor-
6 Preoperatief onderzoek: systeem- en lokale factoren 43

ticaal botcontact bij het plaatsen van de implanta- onderzoeken parameters zijn: hemoglobine, aantal
ten. Sommigen adviseren bij osteoporose bij het erytrocyten en hematocriet, aantal leukocyten en
plaatsen van implantaten de implantaatschacht te hun differentiatie, en aantal trombocyten.
prepareren met een boor die een kleinere diameter De ernst van storingen in de bloedstolling, zoals
heeft dan het te plaatsen implantaat, bijvoorbeeld bij medicatie met cumarinederivaten, kan worden
een boor met een diameter van 3,75 mm voor een bepaald door meting van de protrombinetijd. Een
implantaat met een diameter van 4 mm. De zinvol- verlengde protrombinetijd is aanleiding om ook de
heid hiervan is nog niet aangetoond. mate van anticoagulantie vast te stellen. Deze wordt
Vóór het plaatsen van implantaten kan men de uitgedrukt in de International Normalized Ratio
behandelend huisarts of internist vragen met be- (INR), het quotiënt van de individuele protrombi-
hulp van medicatie de botkwaliteit te verbeteren. netijd van de patiënt en de ‘normale’ protrombine-
Dit kan bij vrouwen in de postmenopauze door tijd. Hoe hoger de INR, hoe slechter de stollings-
hormoonsubstitutie gedurende een aantal maanden neiging van het bloed.
en door toediening van vitamine D en calcium. Ook
kan men proberen de werking van de osteoclasten te j
6.2.4 Cardiovasculaire afwijkingen
inhiberen. Dat kan met synthetische calcitonine of
met een bisfosfonaat. Een nadeel van het gebruik Een minder dan zes maanden geleden doorgemaakt
van bisfosfonaten is dat ze vooral na een chirurgi- myocardinfarct geldt als een contra-indicatie voor
sche behandeling in de mond osteonecrose van de implantatie omdat de chirurgische behandeling en
kaak kunnen veroorzaken (zie paragraaf 6.2.7). het noodzakelijke anestheticum een verhoogd risico
op hartfalen en hartritmestoornissen betekenen.
Osteogenesis imperfecta Hartklepprothesen geven een verhoogd risico op
endocarditis. De aanwezigheid van hartklepprothe-
Osteogenesis imperfecta is een erfelijke collageen- sen geldt als een contra-indicatie voor implantatie
ziekte waarbij zich een afwijkende botvorming in de periode tot achttien maanden na de behande-
voordoet. De botten zijn broos en breken snel, ling in verband met de hartklepprothese (Hwang &
waardoor in ernstige gevallen implanteren niet ver- Wang, 2006). Daarna kan implantatie wel plaats-
standig is, hoewel recent een succesvolle casus is vinden, mits endocarditisprofylaxe met een anti-
beschreven (Binger et al., 2006). bioticum en met een adequaat toedieningsschema
wordt uitgevoerd.
Osteopetrose
j
6.2.5 Ziekte van Crohn
In tegenstelling tot de in de vorige paragrafen be-
handelde botziekten wordt osteopetrose juist ge- De ziekte van Crohn is een auto-immuunziekte die
kenmerkt door een verhoogde botdensiteit. De oor- de gehele tractus digestivus kan treffen, dus ook de
zaak ligt in een defect in de osteoclastogenese of in mondholte. Patiënten met de ziekte van Crohn
niet-functionele osteoclasten. Daardoor hebben in hebben een sterk verhoogd risico op verlies van im-
het botmetabolisme de osteoblasten de overhand, plantaten in de periode van osseointegratie (van
waardoor meer bot wordt aangemaakt dan afgebro- Steenberghe et al., 2003). Een mogelijke verklaring
ken. Het bot van patiënten met osteopetrose is is dat het bekende fenomeen van circulerende anti-
minder flexibel en heeft een slechtere doorbloeding geen-antistofcomplexen een ontstekingsreactie ver-
(De Baat et al., 2005). Over implanteren bij patiën- oorzaakt ter hoogte van de verwonding langs het
ten met osteopetrose is vrijwel niets bekend. ingebrachte implantaat.

j
6.2.3 Hematologische afwijkingen j
6.2.6 Psychische stoornissen

Hematologische afwijkingen kunnen worden inge- Psychische stoornissen kunnen een contra-indicatie
deeld in afwijkingen van de functie of de hoeveel- zijn voor een behandeling met implantaten. Dys-
heid van de erytrocyten (onder andere thalassemie morfofobie, het niet aanvaarden van het eigen
en sikkelcelanemie), de leukocyten (onder andere uiterlijk, is hiervan een voorbeeld. Soms komt het
leukemie, hiv, aids en chemotherapie) en de trom- voor dat deze afwijking niet bekend is of dat men
bocyten (onder andere hemofilie). Bij al deze afwij- zich de consequenties ervan niet heeft gerealiseerd.
kingen moet vooraf overleg plaatsvinden met de Dan kan het gebeuren dat zelfs bij een objectief
behandelend hematoloog over de risico’s van im- succesvolle behandeling de patiënt met deze stoor-
plantatie. Om behandeling mogelijk te maken, nis zijn uiterlijk toch niet accepteert. Vaak moeten
moeten de afwijkingen meestal tijdelijk worden de implantaten dan worden verwijderd en eindigt
gecorrigeerd, bijvoorbeeld door extra trombocyten het geschil tussen de patiënt en zijn behandelaar bij
toe te dienen of preventief een antibioticum te ge- de rechtbank. Vastgesteld is dat andere psychosen
ven. De voor de hematologische afwijking noodza- zoals schizofrenie, paranoia, preseniele dementie en
kelijke medicatie moet zo nodig worden gestaakt of hysterie absolute contra-indicaties zijn (Hwang &
geantagoneerd. Wang, 2006).
Bij gerede twijfel of er al of niet een hematologi- Psychische stoornissen kunnen worden opge-
sche afwijking aanwezig is, moet een routinematig spoord in het anamnesegesprek door intensief door
hematologisch onderzoek worden uitgevoerd. Te te vragen naar de klachten en de verwachtingen die
44 Orale implantaten in de algemene praktijk

de patiënt heeft met betrekking tot het resultaat van der andere gevoeliger voor infecties. Geadviseerd
een eventuele behandeling. Indien tussen klachten wordt met implanteren te wachten tot minimaal zes
en verwachtingen een grote discrepantie bestaat, maanden na de chemotherapie. Daarna lijkt het ri-
moet de behandelaar bedacht zijn op de mogelijk- sico op het ontstaan van infecties niet groter dan bij
heid dat de patiënt op zoek is naar hulp voor een mensen die geen chemotherapie hebben ondergaan
ander probleem dan de klachten die worden ge- (Moy et al., 2005).
meld. Een voorbeeld daarvan is dat iemand moeite Ter ‘versterking’ van botweefsel worden al enige
heeft met sociale contacten door een karakterstoor- tijd bisfosfonaten voorgeschreven. Voorbeelden van
nis en dit volledig projecteert op een gebitsprothese. bisfosfonaten zijn: alendroninezuur, risedronine-
In dat geval kan men beter opteren voor een minder zuur, ibandroninezuur, pamidroninezuur, clodro-
invasieve behandeling en de patiënt via zijn huis- ninezuur en etidroninezuur. Recent is ontdekt dat
arts verwijzen voor een adequate psychologische of patiënten die intraveneus een bisfosfonaat krijgen
psychiatrische behandeling. toegediend, zeker na een chirurgische behandeling
in de mond, een sterk verhoogd risico hebben op het
j
6.2.7 Medicamenten ontwikkelen van een ernstige osteonecrose van de
kaak. Bij oraal toegediende bisfosfonaten is dit risi-
Immunosuppressiva zijn medicamenten die de im- co veel kleiner, zo niet nihil (Allard et al., 2007).
muunreactie verminderen of voorkomen. Voorbeel-
den zijn azathioprine, ciclosporine en corticosteroı̈- j
6.2.8 Roken
den. Tot de corticosteroı̈den behoren onder andere
prednison, dexamethason en hydrocortison. De Van roken is duidelijk aangetoond dat het de alge-
medicatie wordt toegepast bij transplantaties, auto- mene gezondheid schaadt. Stoppen met roken zou
immuunziekten, astma en allergie. Gebruik van een positieve invloed kunnen hebben, niet zozeer
immunosuppressiva leidt tot een verminderde af- op het osseointegratieproces, maar veel meer op de
weer en een vertraagde wondgenezing. Implanteren gezondheid van de peri-implantaire weefsels (Lam-
bij een patiënt die immunosuppressiva gebruikt, bert et al., 2000). In een zeer recent uitgevoerde
kan alleen in goed overleg met de behandelend meta-analyse is aangetoond dat er onomstotelijk
specialist en na het preventief toedienen van een bewijs is dat roken een significante risicofactor is
antibioticum (Hwang & Wang, 2006). voor implantatie en voor het aanbrengen van een
Medicatie met anticoagulantia, zoals aspirine ju- bottransplantaat op plaatsen waar de botkwantiteit
nior, ascal, sintrom en marcoumar, vergroot de kans voor implantatie ontoereikend is (Strietzel et al.,
op extreme bloedingen bij en na chirurgische be- 2007).
handelingen. Over de noodzaak van het stoppen
met deze medicatie vóór een bloedige orale behan-
deling is en wordt eindeloos gediscussieerd. Alge- j
6.3 Anamnese over mondfuncties
meen wordt een momentane INR < 3 als acceptabel
en veilig beschouwd. Bij een INR  3 wordt gead- Naast informatie over kauwvermogen en spraak met
viseerd deze medicatie – afhankelijk van het medi- een natuurlijke (rest)dentitie en/of gebitsprothesen
cament – enkele tot tien dagen voor de behandeling en draagcomfort van de aanwezige gebitsprothesen
te staken. Dit moet gebeuren in overleg met de be- wordt informatie ingewonnen over de klachten, een
handelaar die het medicament heeft voorgeschre- eventuele extreme kokhalsreflex, de mening over
ven. In enkele gevallen is het te riskant de medicatie het algemene en orale uiterlijk, het sociaal functio-
met anticoagulantia een aantal dagen te staken. neren, het verwachtingspatroon en de behandel-
Daarvoor kan een oplossing worden geboden door wensen.
de patiënt gedurende enkele dagen een alternatief
medicament te geven dat een korter durende anti-
coagulerende werking heeft. Als de toediening van j
6.4 Extraoraal onderzoek
dit medicament enkele uren voor de behandeling
wordt gestaakt, is tijdens de behandeling een goede Extraoraal vindt een beoordeling plaats van de al-
bloedstolling te verkrijgen. Kort na de behandeling gehele esthetiek, de esthetiek van de natuurlijke
kan het anticoagulantium dan weer worden toege- (rest)dentitie en de bestaande gebitsprothesen, de
diend. Anticoagulantia met een kortdurende wer- spraak en het myogeen en artrogeen functioneren
king zijn nadroparine en heparine. Met nadropari- van het kauwstelsel.
ne kan de behandeling gewoon poliklinisch worden
verricht. Van heparine is de werking zo kortdurend j
6.4.1 Algehele esthetiek
dat dit meestal constant subcutaan wordt toege-
diend en daarom wordt dit vrijwel uitsluitend ge- Ter beoordeling van de uiterlijke esthetiek wordt
daan tijdens een verblijf van twee tot drie dagen in gekeken naar de (veroudering van de) huid, de mate
een medisch centrum (Agnelli et al., 2005). van ondersteuning van de weke delen, de invloed
Chemotherapeutische medicamenten hebben een van de contactafstand tussen de boven- en de on-
cytostatische werking en worden toegepast in de derkaak (beethoogte) op de weke delen, de invloed
oncologie. Een van de bijwerkingen is beenmerg- van de discrepantie tussen de beethoogte en de
suppressie, met een verminderde productie van rustafstand tussen de boven- en de onderkaak (free-
leuko- en trombocyten. Daardoor is de patiënt on- way space) op de orale functie en de weke delen. Bij
6 Preoperatief onderzoek: systeem- en lokale factoren 45

edentate en pre-edentate patiënten is het verlies van functies vormen een slechte uitgangssituatie voor
gebitselementen en het daaropvolgende verlies van een behandeling met implantaten omdat abnormale
alveolair bot extraoraal meestal goed waarneem- belasting van gebitsprothesen en implantaten kan
baar. Uiterlijke kenmerken van vooral langdurig leiden tot het mislukken van de implantaten. Hy-
edentate patiënten zijn: een geprononceerde kin, potrofie van de spieren ontstaat meestal als gevolg
een korte en ingevallen bovenlip, geı̈nverteerde lip- van disfunctie van de spieren door het verlies van
pen, een verstreken plica mentalis en ragaden. kaakbot bij langdurige tandeloosheid. Dit is dan
Asymmetrieën in horizontale en verticale zin zijn goed waarneembaar aan de musculus mentalis, de
kenmerkend voor het uiterlijk van patiënten met musculus incisivus labii superioris en inferioris
een natuurlijke restdentitie bij wie in het verleden (onderdelen van de musculus orbicularis), de mus-
vele en ongestructureerde extracties zijn verricht. culus buccinator en de musculus depressor labii in-
ferioris.
j
6.4.2 Esthetiek natuurlijke (rest)dentitie en
bestaande gebitsprothesen j
6.4.5 Kaakgewrichten

Bij edentate en pre-edentate patiënten kan een aan- Ter beoordeling van de functie van de kaakge-
tal voor de esthetiek belangrijke determinanten wrichten moeten de volgende parameters worden
grote afwijkingen vertonen. Tot die determinanten onderzocht en gemeten: deviatie van de mandibula
behoren het verticale en horizontale verloop van het bij mondopening, mobiliteit van de mandibula,
vlak van occlusie, de horizontale en verticale relatie maximale mondopening, gewrichtsgeluiden, pijn
tussen de boven- en de onderkaak, de lip- en wang- bij mondopening en pijn bij palpatie van de kaak-
vulling, de grootte, de vorm en de kleur van de gewrichten. De gevonden afwijkingen worden ge-
natuurlijke gebitselementen of prothese-elementen, koppeld aan de gevonden spierafwijkingen, aan de
de lachlijn, het lippenrood en de buccale corridor bevindingen bij het intraorale onderzoek en aan de
van gebitsprothesen. Een inventarisatie van deze in de anamnese genoteerde klachten over het func-
afwijkingen kan samen met in het verleden ge- tioneren van het kaakgewricht om te beoordelen of
maakte foto’s nuttig zijn om te kunnen herstellen er sprake is van enigerlei vorm van temporomandi-
wat gewenst en mogelijk is. bulaire disfunctie en of deze disfunctie behandeling
vereist.
j
6.4.3 Spraak

Naast de esthetiek is ook iemands spraak sterk be- j


6.5 Intraoraal onderzoek
palend voor zijn persoonlijke karakteristiek. Het
verlies van natuurlijke gebitselementen en het dra- Intraoraal is een inventarisatie aangewezen van de
gen van gebitsprothesen hebben meestal verande- conditie en het functioneren van de (rest)dentitie, de
ringen in de uitspraak van sommige letters of klan- aanwezige gebitsprothesen, de mond- en prothese-
ken tot gevolg. Belangrijk om te weten is of gesig- hygiëne, de edentate (delen van de) processus al-
naleerde afwijkingen in de spraak er altijd zijn ge- veolaris in boven- en onderkaak, het aangehechte en
weest of pas zijn ontstaan bij de wijzigingen in de vrije slijmvlies, de tong, de mondbodem, het
dentitie. In de natuurlijke dentitie en bij protheti- speeksel en de speekselklieren en het palatum mol-
sche voorzieningen zijn de grootte van de tong, de le. Als in de anamnese klachten zijn geuit over een
ruimte voor de tong, de positie en de morfologie van extreme kokhalsreflex, moet de kokhalsreflex ob-
de incisieven in de bovenkaak, de vorm van het jectief worden beoordeeld. Voorts wordt gekeken
palatum en de horizontale en verticale relatie tussen naar de verticale en horizontale relatie tussen de
de boven- en de onderkaak sterk spraakbepalende boven- en de onderkaak.
factoren. Voor bovenprothesen komt de (dikte van
de) palatumbedekking daar nog bij. Bij vaste im- j
6.5.1 (Rest)dentitie
plantaatgedragen constructies in de bovenkaak
vormt de luchtstroom die in het front ontsnapt on- Een natuurlijke (rest)dentitie verdient serieus on-
der de constructie een reële bedreiging voor een derzoek omdat gezonde natuurlijke gebitselemen-
goede spraak. Zeker als er spraakproblemen zijn, ten vrijwel altijd te verkiezen zijn boven implan-
wordt de beslissing een vaste constructie dan wel taten. Voorwaarde is uiteraard dat deze gebitsele-
een overkappingsprothese te vervaardigen cruciaal. menten vrij zijn van cariës en ook parodontaal en
apicaal een goede prognose hebben. Twijfelgevallen
j
6.4.4 Musculatuur kunnen beter worden geëxtraheerd of moeten in
ieder geval geen pijler zijn voor een prothetische
Afwijkingen van de kauw-, mimische en halsspieren constructie. Uit onderzoek blijkt dat sommige pro-
presenteren zich als hyper- of hypotrofie en voor- thetische constructies uitstekend en duurzaam
namelijk de kauw- en halsspieren kunnen pijnlijk kunnen functioneren als zij steun vinden op een
zijn bij palpatie. Zichtbare hypertrofie van de mus- combinatie van natuurlijke pijlers en implantaten
culus masseter en de musculus temporalis wijst (De Baat en Phoa, 2005). Door veel ongestructu-
meestal op parafuncties. Ook palpatiepijn van de reerde extracties en occlusale slijtage van resterende
kauw- en halsspieren kan wijzen op een verkeerde gebitselementen kan in een restdentitie de verticale
functie of op het risico van overbelasting. Para- dimensie zijn afgenomen en kan de maximale oc-
46 Orale implantaten in de algemene praktijk

clusie in meer of mindere mate afwijken van de Door nauwkeurige inspectie en palpatie van de
centrale relatie. processus alveolares is ruwweg vast te stellen hoe
groot het beschikbare botvolume is, of de processus
j
6.5.2 Gebitsprothesen alveolaris mandibulae zover gereduceerd is dat de
nervus mentalis aan de oppervlakte is komen te
Een belangrijke indicatie voor het overwegen van liggen en of er wortelresten of geretineerde gebits-
implantatie is disfunctie van de bestaande partiële elementen aanwezig zijn. De essentie hiervan is dat
of volledige gebitsprothese(n). De aanwezige ge- duidelijk moet worden of het plaatsen van implan-
bitsprothesen worden beoordeeld op pasvorm, oc- taten in bot van voldoende kwantiteit en kwaliteit
clusie- en articulatiestoornissen, verticale dimensie, mogelijk is. Hierbij is de aanwezigheid van onder-
stabiliteit, trek- en kipretentie, randaansluiting, snijdingen van de processus alveolaris erg ongun-
randlengte en randdikte. Disfunctie van vooral vol- stig omdat dan het risico bestaat dat bij het plaatsen
ledige gebitsprothesen kan de volgende technische van implantaten in de lagere delen van de kaak de
oorzaken hebben: slechte pasvorm, occlusie- of ar- implantaten niet volledig door bot zijn omgeven.
ticulatiestoornis, onjuiste verticale dimensie, ver- Andere aandachtspunten bij de inspectie en palpatie
keerde positie van het vlak van occlusie, onjuiste zijn de vorm van de processus alveolaris en de as-
labiale en buccale vormgeving van het kunsthars richting van het deel van de processus dat geschikt
basisdeel, verkeerde palatinale protheserand, te ver is om te implanteren. De vorm van de tandboog is
naar labiaal opgesteld bovenfront, aanwezigheid vooral bepalend voor de lokalisering van de im-
van een uitgesproken sutura palatina mediana of plantaten en het verloop van de later daarop te ver-
torus palatinus, onvoldoende bedekt tuber maxil- vaardigen suprastructuur. Voor een zo goed moge-
lae, te weinig tongruimte, onbedekt retromolaar lijke functie moet het verloop van de suprastructuur
pad. De meeste van deze oorzaken kunnen worden zo veel mogelijk het verloop van de processus al-
verholpen door technische aanpassingen. Eigenlijk veolaris volgen. In het front van de onderkaak is de
blijft alleen een retentieprobleem bij een overigens asrichting soms naar linguaal gericht, waardoor de
goede pasvorm over als een zuiver technische indi- implantaten, en later ook de suprastructuur, zorgen
catie voor implantatie. Disfunctie van gebitspro- voor een ruimtebeperking van de tong. Dit moet
thesen door een te hoge verticale dimensie kan bij- uiteraard worden voorkomen.
voorbeeld niet worden verholpen door een behan- Zoals vermeld, geven inspectie en palpatie van de
deling met implantaten. Om het mislukken van een processus alveolares slechts beperkte informatie.
behandeling met implantaten te voorkomen, is Van de bovenkaak is een redelijk betrouwbaar beeld
goed onderzoek naar de oorzaken van de disfunctie te krijgen van de vorm en de breedte van de proces-
van gebitsprothesen dus van essentieel belang. sus alveolaris, maar nauwelijks van de hoogte. De
positie van de neusholte en de sinus maxillaris is
j
6.5.3 Mond- en prothesehygiëne met alleen een klinische blik niet te bepalen. In de
onderkaak kan door inspectie en tegelijkertijd in-
Onvoldoende verwijdering van plaque vormt een tra- en extraorale palpatie een redelijk betrouwbaar
bedreiging voor de gezondheid van de peri-implan- beeld worden verkregen van de vorm en de hoogte
taire weefsels en dus ook voor de duurzaamheid van van de processus alveolaris. De breedte is daarente-
de implantaten. Aan de hand van de op het moment gen veel moeilijker vast te stellen. Het is echter
van onderzoek geconstateerde mond- en prothese- absoluut onverantwoord zonder röntgenfoto’s of
hygiëne kan een adequate indruk worden verkregen andere beeldvormende technieken ter beoordeling
van de benodigde voorlichting en instructie op het van de kwantiteit en de kwaliteit van het bot een
gebied van de dagelijkse mondverzorging. Bij het behandelplan op te stellen.
preoperatieve onderzoek kan al een start worden Voor de later te vervaardigen suprastructuur is
gemaakt met voorlichting over de diverse hulpmid- het voorts nodig op het moment van onderzoek te
delen die worden toegepast bij de in de toekomst beoordelen of andere preprothetische chirurgische
gewenste dagelijkse reiniging van de prothesen, de correcties vereist zijn. In een aantal gevallen kun-
suprastructuur en de peri-implantaire en andere nen deze namelijk tegelijkertijd met het plaatsen
orale weefsels. van de implantaten worden uitgevoerd. Ongunstige
anatomische condities zijn: een te gering vestibu-
j
6.5.4 Tandeloze (delen van de) processus lum oris, uitpuilende musculatuur van de mond-
alveolaris bodem, hypo- of hypertrofie van het tuber maxillae,
een torus maxillaris of mandibularis of andere exo-
Na extractie van gebitselementen vindt een reductie stosen, een scherpe sutura palatina mediana, een
plaats van het alveolaire kaakbot. In de onderkaak scherpe spina nasalis anterior, een scherp tubercu-
gebeurt dat in buccale richting, waardoor in eerste lum genioglossus en een scherpe linea mylohyoidea.
instantie een relatief hoge en scherpe processus al-
veolaris overblijft. Bij voortschrijding van de botre- j
6.5.5 Slijmvlies
ductie wordt de kaak steeds lager. Wat overblijft is
een op doorsnee min of meer ronde kaak met een Voor een succesvolle behandeling met implantaten
scherpe occlusale botrand die steeds vlakker wordt. heeft een stevig aan het bot bevestigde gezonde laag
In de bovenkaak verloopt het reductieproces vooral slijmvlies de voorkeur. Door de voortschrijdende
in palatinale richting. botreductie is er echter steeds minder bot waartegen
6 Preoperatief onderzoek: systeem- en lokale factoren 47

het slijmvlies strak aanligt. Het slijmvlies wordt zaakte klachten en problemen wel en welke niet
steeds losser en beweeglijker. Ook brides en frenula, kunnen worden verholpen met een implantaatge-
die door het proces van botreductie kunnen door- dragen gebitsprothese.
lopen tot aan de top van de processus alveolaris,
verstoren deze basisvoorwaarde. Daarnaast kan j
6.5.9 Palatum molle
door het dragen van een gebitsprothese met slechte
pasvorm en door onvoldoende mond- en prothese- In de meeste gevallen van volledige en langdurige
hygiëne het slijmvlies glad en oedemateus zijn. tandeloosheid wordt alleen implantatie in de on-
Dun, atrofisch slijmvlies kan chronische pijn ver- derkaak overwogen omdat een conventionele volle-
oorzaken, vooral bij belasting door een gebitspro- dige onderprothese de meeste klachten veroorzaakt.
these. Door met de vingers de lippen en de wangen Toch is ook het vervaardigen van een volledige bo-
te bewegen en door palpatie kan een vrij getrouw venprothese met de optimale retentie het overwe-
beeld van de algehele conditie van het slijmvlies gen waard. Vooral als de onderprothese met im-
worden verkregen. Alle slijmvliesafwijkingen zijn plantaten kan worden verankerd, zou een loszit-
complicerende factoren en verdienen dus een goede tende bovenprothese het volgende subjectieve pro-
inventarisatie. Daarbij valt te denken aan: drukul- bleem kunnen zijn dat zich aandient. Om de
cus, irritatiehyperplasie, flabby ridge, candidiasis, bovenprothese de optimale retentie te kunnen ge-
cheilitis angularis, stomatitis prothetica, papillo- ven, zijn een normale anatomie en het normaal
matose, lichen planus en leukoplakie. functioneren van het palatum molle en ook het be-
palen van de overgang van het palatum durum naar
j
6.5.6 Tong het palatum molle zeer kritieke factoren. Al in de
onderzoeksfase kan dit worden vastgelegd door te
Zowel bij het spreken als bij de voedselverwerking letten op de lokalisatie van de foveae palatinae en
is de tong een onontbeerlijk instrument. Functie- door de patiënt met geopende mond ‘ah’ te laten
problemen met een conventionele gebitsprothese zeggen.
die worden veroorzaakt door een massieve en te veel
ruimte in beslag nemende tong zijn slechts voor een j
6.5.10 Extreme kokhalsreflex
gering deel oplosbaar met een onderprothese die
een betere retentie heeft door een verankering op Eigenlijk is alleen een retentieprobleem een zuivere
implantaten. indicatie voor implantatie. In het verlengde hiervan
ligt de kokhalsproblematiek, die dus een goed on-
j
6.5.7 Mondbodem derzoek verdient. Immers, een extreme kokhalsre-
flex wordt bij dragers van conventionele gebitspro-
Het tegenovergestelde is het geval bij een puilende thesen voornamelijk opgeroepen door het dorsaal
mondbodem. Aan de linguale zijde kan nauwelijks kantelen van de bovenprothese. Hierdoor wordt het
enige ruimte beschikbaar zijn voor de randen van dorsale deel van de tong getriggerd, met kokhalzen
een gebitsprothese als bij het aanspannen van de als reactie. Deze problematiek kan alleen worden
musculatuur de gehele mondbodem zich juist on- opgelost met een bovenprothese die een goede kip-
der, op, of zelfs boven het niveau van de processus retentie heeft of zo nodig met een implantaatge-
alveolaris bevindt. Een conventionele onderprothe- dragen bovenprothese. In extreme gevallen kan de
se wordt dan bij elke functionele beweging van haar kokhalsreflex ook worden opgeroepen door een
plaats getild, maar een door middel van implanta- loszittende onderprothese. Implantatie in de on-
ten verankerde gebitsprothese biedt voldoende derkaak kan dan zeker geı̈ndiceerd zijn.
weerstand tegen deze spierwerking. Als deze ga-
rantie niet kan worden geboden, kan een (lokale) j
6.5.11 Relatie tussen boven- en onderkaak
linguale omslagplooiplastiek worden overwogen.
Voortgeschreden reductie van de processus alveola-
j
6.5.8 Speeksel en speekselklieren res vergroot de verticale intraorale ruimte en vereist
dus een verhoogde prothetische constructie om in
Twee bepalende factoren voor een optimale functie de correcte beethoogte te blijven. In veel gevallen
van een conventionele gebitsprothese en voor de lukt het een ervaren protheticus om bij intraorale
conditie van het orale slijmvlies zijn de hoeveelheid inspectie vast te stellen of er voldoende ruimte is
en de samenstelling van het speeksel. Verstoringen voor de implantaten en de suprastructuur. Ten ge-
hierin kunnen de oorzaak zijn van diverse klachten volge van een verschil in botreductie tussen de bo-
en van beschadigingen en infecties van het orale ven- en de onderkaak ontstaat frequent een afwij-
slijmvlies. Na een goede beoordeling van de mond- kende kaakrelatie, zowel in het sagittale als in het
vochtigheid en van de functie van de grote speek- transversale vlak. Dit kan consequenties hebben
selklieren en na een inventarisatie van de oorzaken voor de stabiliteit en de retentie van een gebitspro-
van eventuele afwijkingen kan voorafgaand aan de these omdat de prothese-elementen in een minder
implantatie een therapie worden ingesteld. Hierbij gunstige positie moeten worden opgesteld. Tevens
valt te denken aan aanpassing van eventuele oorza- moet in de onderzoeksfase al het effect van occlusale
kelijke medicatie, aan medicatie met pilocarpine of belasting op de eventueel te plaatsen implantaten
aan het verstrekken van kunstspeeksel. Tevens kan worden ingeschat om een niet-axiale belasting van
worden beoordeeld welke door het speeksel veroor- de implantaten via de later te vervaardigen supra-
48 Orale implantaten in de algemene praktijk

structuur zo veel mogelijk te voorkomen. Bij de ge- litation by osteodistraction, augmentation and
ringste twijfel is het verstandig gipsmodellen in de implantation despite osteogenesis imperfecta. Int J
juiste verticale dimensie en in de centrale relatie in Oral Maxillofac Surg. 2006;35:559-62.
een articulator te monteren en een proefopstelling Fiorellini JP, Nevins ML, Norkin A, Weber HP,
te maken. Eventueel kan met behulp van een CT- Karimbux NY. The effect of insulin therapy on
scan een driedimensionaal model van de gehele osseointegration in a diabetic rat model. Clin Oral
mond en omgevende structuren worden gemaakt. Implants Res. 1999;10:362-8.
Bij een sterk afwijkende kaakrelatie en onvoldoende Fujimoto T, Niimi A, Sawai T, Ueda M. Effects of
verticale ruimte tussen de processus alveolares van steroid-induced osteoporosis on osseointegration
de boven- en de onderkaak kan een chirurgische of titanium implants. Int J Oral Maxillofac
correctie worden overwogen om de verhoudingen te Implants. 1998;13:183-9.
verbeteren. Hwang D, Wang HL. Medical contraindications to
implant therapy: part I: absolute contraindications.
Implant Dent. 2006;15:353-60.
Literatuur Lambert PM, Morris HF, Ochi S. The influence of
smoking on 3-year clinical success of osseointegra-
Agnelli G, Sonaglia F, Becattini C. Direct thrombin ted dental implants. Ann Periodontol. 2000;5:79-
inhibitors for the prevention of venous throm- 89.
boembolism after major orthopaedic surgery. Curr Morris BW, Kouta S, Robinson R, MacNeil S, Heller
Pharm Des. 2005;11:3885-91. S. Chromium supplementation improves insulin
Albrektsson T, Dahl E, Enbom L, et al. Osseointe- resistance in patients with type 2 diabetes mellitus.
grated oral implants. A Swedish multicenter study Diabet Med. 2000;17:684-5.
of 8139 consecutively inserted Nobelpharma Moy PK, Medina D, Shetty V, Aghaloo TL. Dental
implants. J Periodontol. 1988;59:287-96. implant failure rates and associated risk factors. Int
Allard RHB, Lips P, Eekhoff EMW, Merkesteyn JPR J Oral Maxillofac Implants. 2005;20:569-77.
van, Waal I van der. Bisfosfonaatgerelateerde os- Renouard F. Impact of implant length and diameter
teonecrose van de kaak 1. Ned Tijdschr Tand- on survival rates. Clin Oral Implants Res. 2006;
heelkd. 2007;114:423-7. 17(Suppl 2):35-51.
Alsaadi G, Quirynen M, Komárek A, Steenberghe D Steenberghe D van. Impact of systemic diseases and
van. Impact of local and systemic factors on the medication on osseointegration, a review. Perio-
incidence of oral implant failures, up to abutment dontology. 2000. 2003;33:163-71.
connection. J Clin Periodontol. 2007;34:610-7. Strietzel FP, Reichart PA, Kale A, Kulkarni M, Weg-
Baat C de, Phoa KH. Bruggen op natuurlijke gebits- ner B, Küchler I. Smoking interferes with the
elementen en implantaten. Een literatuurbespre- prognosis of dental implant treatment: a systema-
king. In: Baat C de, Aps JKM, Brands WG, Carels tic review and meta-analysis. J Clin Periodontol.
CEL, Jacobs R, Koole R, et al., redacteuren. Het 2007;34:523-44.
tandheelkundig jaar 2005. Houten: Bohn Stafleu Tolstunov L. Dental implant success-failure analysis:
van Loghum; 2005. a concept of implant vulnerability. Implant Dent.
Baat P de, Heijboer MP, Baat C de. Osteopetrose. 2006;15:341-6.
Classificatie, etiologie, behandelmogelijkheden en Tripathi BK, Srivastava AK. Diabetes mellitus: com-
implicaties voor de mondgezondheid. Ned plications and therapeutics. Med Sci Monit. 2006;
Tijdschr Tandheelkd. 2005;112:497-504. 12(7):RA130-47.
Binger T, Rücker M, Spitzer WJ. Dentofacial rehabi-
j 7 Preoperatieve radiologische planning bij
het plaatsen van enossale implantaten

R. Jacobs

j
7.1 Inleiding intraorale radiografie, dan kan men het beste ge-
bruikmaken van de paralleltechniek. Deze techniek
Bij plaatsing van orale enossale implantaten is een houdt in dat de film parallel aan de lengteas van de
grondige preoperatieve planning noodzakelijk. kaakwal wordt geplaatst en dat de röntgenstralen
Cruciaal in deze planningsfase is het radiologisch loodrecht op beide invallen (figuur 7.1). Op deze
onderzoek dat essentiële informatie verschaft over radiografieën kunnen de hoogte en mesiodistale af-
meerdere lokale aspecten (onder andere dimensies metingen rechtstreeks worden bepaald, maar infor-
en kwaliteit van het edentate kaakbot, lokalisatie en matie over de botbreedte in buccolinguale richting
uitgebreidheid van anatomische structuren, paro- ontbreekt.
dontium van de restdentitie, bot- en/of sinuspatho-
logieën) (Jacobs & van Steenberghe, 1998). De radio- Figuur 7.1
logische informatie moet de behandelaar in staat Bij de paralleltechniek wordt
stellen de optimale positie, asrichting en dimensies gebruikgemaakt van instel-
van de implantaten vooraf na te gaan, daarbij reke- apparatuur en een langere
ning houdend met zowel prothetische als anatomi- tubus.
sche aspecten.
Niet alleen de dimensies en de oriëntatie van het
implantaat zijn belangrijk, maar ook de botkwali-
teit en de primaire stabiliteit. Er wordt gestreefd
naar een (bi)corticaal contact en plaatsing in een
trabeculair bot met voldoende densiteit. Meestal
j
7:1
beperkt men zich tot een gradatie van bothoogte en
botkwaliteit (Lekholm & Zarb, 1985). Een klinisch
toegankelijke techniek voor preoperatieve densi-
teitsbepaling is vooralsnog niet beschikbaar. Geadviseerd wordt intraorale radiografie te gebrui-
In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de ken bij de preoperatieve planning van implantaten
beschikbare radiologische technieken, waarbij tel- in een beperkte risicovrije edentate regio, waarbij
kens de specifieke voor- en nadelen en de indicaties men via het aanvullend klinisch onderzoek de
bij preoperatieve planning aan de orde komen. Dit kaakbotmorfologie kan inschatten. Bij een imme-
moet de tandarts helpen de meest verantwoorde ra- diaatextractie voor solitaire tandvervanging is in-
diografische techniek te kiezen, rekening houdend traorale radiografie ook nuttig om eventuele pro-
met het stralingsrisico en de vereiste diagnostische blemen bij de extractie in te schatten, aanwezige
informatie (Jacobs & van Steenberghe, 1998). De botpathologie te beoordelen en de beschikbare bot-
plaatsing van implantaten gebeurt na correcte in- hoogte voor plaatsing van het implantaat te voor-
schatting en geı̈ntegreerde planning van de radio- spellen.
logisch weergegeven anatomische structuren, de In de meeste gevallen volstaat intraorale radio-
biomechanische eisen en de esthetische wensen van grafie echter niet (tabel 7.1). Dit geldt ook bij een
de patiënt. solitaire tandvervanging in de centrale snijtandre-
gio van de bovenkaak. In deze regio moet men be-
dacht zijn op de nabijheid van de canalis incisivus.
j
7.2 Intraorale radiografie Plaatsing van een implantaat in een zenuwkanaal
kan de osseointegratie compromitteren door de
Wil men de verticale bothoogte en de ligging van aanwezigheid van het vetweefsel rondom de ze-
anatomische structuren bepalen met behulp van nuwbundel. Bovendien kan het een neurovasculair

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_7, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
50 Orale implantaten in de algemene praktijk

Tabel 7.1 Keuze van de opnametechniek bij preoperatieve planning voor plaatsing van enossale implantaten.

techniek & intraorale radiografieën & dagen achtergrondstraling indicatie implantaten

intraorale radiografie 1 0,1 (& 2,5 uur) geen (niet duidelijk) risico op neuro-
vasculair trauma

panoramische radiografie 10 1 overzichtsbeeld voorafgaand aan


behandelingsplanning

tomografie 20 2 beperkte implantaatrehabilitatie

cone-beam-CT 20-200 2-20 noodzaak details neurovascularisa-


tie; driedimensionale preoperatieve
planning

spiraal-CT 1000 100 driedimensionale preoperatieve


planning

lagedosisspiraal-CT 200 20 noodzaak details neurovascularisatie

trauma veroorzaken. Daarom wordt in de anteri- j


7.4 Schedelprofielopname
eure bovenkaak aanvullende informatie verkregen
via een cross-sectionele opname. De schedelprofielopname geeft de onderlinge relatie
weer van onder- en bovenkaak in het sagittale vlak.
Deze opname helpt bij de lokalisatie van de anato-
j
7.3 Panoramische radiografie mische structuren (bodem maxillaire sinus, neus-
holte) en geeft een idee van de verticale dimensies
De panoramische opname levert een overzichts- van het kaakbot. Een belangrijk nadeel is de overlap
beeld van de tandenboog en het kaakbot. Door re- van linker en rechter kaakhelft die lokale metingen
cente ontwikkelingen is de kwaliteit van een pano- van bothoogte en -breedte onmogelijk maakt, zeker
ramische opname in de afgelopen jaren sterk verbe- in de zijdelingse delen. Maar ook in de frontregio
terd. De kwaliteit van een goede panoramische op- wordt door overlapping alleen het hoogste botni-
name wordt echter in belangrijke mate bepaald veau weergegeven. Een bijkomend nadeel vormt de
door de deskundigheid van de operator bij de posi- bestraling van radiosensibele organen zoals hypo-
tionering van de patiënt. Dit probleem wordt ge- fyse en schildklier. Afscherming en/of beperking
accentueerd bij een edentate kaak, waarbij het bij- van de stralenbundel is dan ook van primair belang.
zonder moeilijk is een juiste positionering te berei- Met het oog op de hiervoor genoemde nadelen is
ken. Vooral de juiste plaatsing in de frontregio is de schedelprofielopname slechts geı̈ndiceerd bij de
bijzonder kritisch. Het beeld is tweedimensionaal preoperatieve planning voor het plaatsen van im-
en altijd vergroot en vervormd. Bovendien is de plantaten in combinatie met een (chirurgische) cor-
relatie tussen de aanwezige structuren vertekend rectie van de sagittale relatie. Toch moet ook in die
doordat de stralen onder een schuine hoek door de gevallen meer en meer worden gedacht aan moder-
kaak gaan. nere benaderingen zoals driedimensionale recon-
Bij de preoperatieve planning voor plaatsing van structies op basis van CT- of cone-beam-CT-beelden
implantaten is panoramische radiografie in eerste (zie paragraaf 7.6 en 7.7).
instantie geı̈ndiceerd voor de opstelling van een
globaal behandelplan, zeker indien geen recente
röntgenstatus voorhanden is. Deze opname biedt j
7.5 Conventionele tomografie
immers een overzichtsbeeld van de natuurlijke tan-
den en het parodontium, het kaakbot en de maxil- De hiervoor besproken technieken bieden geen in-
laire sinussen. Zo kunnen eventuele wortelresten en formatie over de driedimensionale lokalisatie van
vreemde voorwerpen worden opgespoord, alsmede diverse anatomische structuren, hetgeen een ver-
bot- en sinuspathologieën. Verder is ook waak- eiste is om een grondige planning voor de plaatsing
zaamheid geboden voor de aanwezigheid van de van implantaten uit te voeren. Informatie over de
anterieure ‘loop’, hetgeen inhoudt dat het mandi- derde dimensie, namelijk een doorsnede door het
bulaire kanaal een bocht maakt naar de hoektand- kaakbot in buccolinguale richting, kan men ver-
regio, alvorens uit te monden in het foramen men- krijgen met behulp van tomografie. Deze optie is
tale. Wanneer deze ‘loop’ radiologisch niet wordt meestal een vast onderdeel van moderne multimo-
vastgesteld, loopt men het risico dat de mandibu- dale extraorale apparaten, waarmee naast panora-
laire zenuw tijdens chirurgie wordt beschadigd. mische opnamen, ook andere extraorale beelden
kunnen worden vervaardigd, waaronder kaakbot-
doorsneden met een tomografische techniek.
7 Preoperatieve radiologische planning bij het plaatsen van enossale implantaten 51

Net als bij de panoramische opname heeft de tomo-


grafie de laatste jaren een snelle evolutie doorge-
maakt, waardoor de beeldkwaliteit, de accuratesse
en ook de gebruiksvriendelijkheid zijn toegeno-
men. Om een geslaagde opname te maken met op-
timale beeldkwaliteit is ook bij deze techniek de
positionering van de patiënt een kritische factor. De
meest betrouwbare cross-sectionele opname of to-
mogram wordt verkregen door een loodrechte stra-
leninval op de corticale botplaat. Gezien de indivi-
duele anatomische variaties van het kaakbot zijn
tijd en deskundigheid van primair belang om de
patiënt op de juiste manier te positioneren. Slechts j
7:2 A

bij een correcte positionering kan het verkregen


röntgenbeeld op betrouwbare wijze worden geı̈n-
terpreteerd.
Samengevat kan men stellen dat de tomografi-
sche techniek geı̈ndiceerd is voor de preoperatieve
planning in gelimiteerde edentate zones (2-4 im-
plantaten; figuur 7.2 en 7.3; zie tabel 7.1). Rekening
houdend met het feit dat de stralingsdosis overeen-
komt met die van cone-beam-CT-opnamen (CBCT), j
7:2 B
terwijl deze laatste beelden veel meer informatie
bieden, geldt CBCT – indien beschikbaar – tegen- Figuur 7.2
woordig als voorkeurstechniek (zie paragraaf 7.7). A Panoramische opname van een partieel betande patiënt met een wens voor rehabilitatie
met implantaten van de edentate regio’s in de bovenkaak. Enkele cross-sectionele opna-
men volstaan om informatie te verkrijgen over de aanwezige bothoogte en -breedte.
j
7.6 Computertomografie B Spiraaltomografische opname in regio 21-22. Op deze opname wordt de canalis naso-
palatinus duidelijk gevisualiseerd (pijl). Implantaten kunnen niet in dit kanaal worden
Bij computertomografie (CT) combineert men het geplaatst omdat de osseointegratie daarbij wordt verhinderd door de aanwezigheid van vet
gebruik van computer en dat van een roterende afkomstig van de innervatie.
röntgenbuis om doorsneden te maken van li-
chaamsdelen en organen. In tegenstelling tot de
klassieke röntgenfoto’s, die overwegend botstruc-
turen afbeelden, kunnen met CT zowel harde als
zachte weefsels gevisualiseerd worden. CT speelt
dan ook een uiterst belangrijke rol in de diagnose
van diverse aandoeningen. Het leidt geen twijfel dat
ook in de orale gezondheidszorg CT een plaats heeft
ingenomen in de diagnosevorming van het orofa-
ciale gebied.
De technologie van de CT-scanner is sinds de kli-
nische introductie in 1974 sterk geëvolueerd. Niet
alleen konden de opname- en verwerkingstijden
sterk worden beperkt, maar ook de toegediende
stralingsdosis werd sterk gereduceerd. De hoeveel- j
7:3 A

heid verzamelde informatie nam in belangrijke


mate toe, terwijl ook de mogelijkheden voor ver-
werking en visualisatie enorm werden uitgebreid.
Zijn CT-beelden geı̈ndiceerd voor de preopera-
tieve planning voor het plaatsen van implantaten,
dan kan men het beste gebruikmaken van specifieke
programma’s waarbij rekening wordt gehouden
met specifieke vereisten voor visualisatie en inter-
pretatie van het edentate kaakbot (Dental CT1, Sie- j
7:3 B
mens, Erlangen, Duitsland; DentaScan1, ISG Tech-
nologies, Missisaugua, Ontario, Canada). De gege- Figuur 7.3
vens vervat in de axiale en cross-sectionele beelden A Panoramische opname van een partieel betande patiënt met een wens voor rehabilitatie
laten een mentale ruimtelijke voorstelling van de met implantaten in de posterieure regio van de onderkaak. Enkele cross-sectionele
planning toe (figuur 7.4). De beschikbare bothoogte opnamen volstaan om informatie te verkrijgen over de aanwezige bothoogte en -breedte.
en aldus ook de geschikte implantaatdimensies B Een spiraaltomogram van de onderkaak ter hoogte van de tweede premolaar biedt een
kunnen worden bepaald met een radiografische duidelijk beeld van het botvolume en de lokalisatie van de canalis mandibularis (pijl).
grid, waarop de relatieve lengten en diameters van Rekening houdend met de veiligheidszone boven dit kanaal (1-2 mm), is de beschikbare
de commercieel verkrijgbare implantaten zijn aan- bothoogte voor implantaatplaatsing beperkt.
52 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 7.4
Planning voor rehabilitatie
van de edentate posterieure
regio van de onderkaak links
en rechts met behulp van
gereformatteerde CT-beel-
den (Dental CT 1).
A De scoutview toont de
richting van de horizontale
secties evenwijdig met de
onderrand van de onderkaak
van de patiënt.
B Uit deze opnamen worden
horizontale (axiale) coupes
verkregen. Met de reformat-
teringssoftware wordt op een j
7:4 A j
7:4 B

van de axiale coupes een


curvatuur aangegeven die de
vorm van de kaakboog weer-
geeft.
C De computer zal nu de
beschikbare informatie
omrekenen om cross-sectio-
j
7:4 D

nele coupes weer te geven


die loodrecht op de curvatuur
staan. Hier wordt een cross-
sectionele coupe (n8 20)
getoond in de posterieure
regio van de onderkaak
waarop de canalis mandibu-
laris duidelijk zichtbaar is.
D De precieze locatie van de
afgebeelde cross-sectionele
coupe n8 20 wordt ook afge-
beeld op een horizontale as
onderaan een panoramische
reconstructie.

j
7:4 C

geduid. Door deze grid te superponeren op een j


7.7 Cone-beam-computertomografie
cross-sectioneel CT-beeld, kan men de optimale
lengte, diameter en richting van het implantaat In de orale gezondheidszorg bleef de radiologische
vastleggen (esthetisch, biomechanisch, anatomisch). beeldvorming tot dusver beperkt tot beeldvorming
Steeds vaker maakt men echter met behulp van spi- in twee dimensies, op een plat vlak dus. Voor de
raal-CT en moderne computerprogrammatuur een dagelijkse diagnostiek bleek CT immers te stra-
rechtstreekse ruimtelijke voorstelling van de kaak lingsintensief (200-400 x hoger dan intraorale ra-
en de uitgevoerde planning. Implantaten kunnen diografie), te duur en te ver (geen ‘chair side’- diag-
interactief op het beeldscherm worden geplaatst, nose maar verwijzing naar een radiologisch cen-
waarbij men tegelijkertijd kan nagaan of ze voldoen trum of een ziekenhuis).
aan de anatomische, esthetische en biomechanische Sinds enkele jaren zijn er echter ook computer-
eisen (Verstreken et al., 1996). Deze driedimensio- tomografische toestellen op de markt voor dento-
nale planning kan vervolgens worden gebruikt voor maxillofaciale radiologie. Dergelijke toestellen
een mentale of computergestuurde transfer naar het zijn meestal ontwikkeld op basis van geavanceerde
operatieveld (figuur 7.5). extraorale röntgentoestellen en de techniek wordt
Rekening houdend met de introductie van de cone-beam-computertomografie genoemd. Deze
lagedosis-cone-beam-CT, heeft deze laatste techniek term verwijst naar het gebruik van een kegelvor-
tegenwoordig de voorkeur voor preoperatieve plan- mige röntgenbundel (= cone beam). Dit concept
ning van implantaten (zie tabel 7.1 en paragraaf 7.7). ligt aan de basis van een spectaculaire dosisverla-
ging. Het succes van deze techniek is ook toe te
7 Preoperatieve radiologische planning bij het plaatsen van enossale implantaten 53

j
7:5 A

j
7:5 B

j
7:5 C j
7:5 D

Figuur 7.5
Illustratie van de planning voor plaatsing van implantaten in de posterieure regio van de mandibula met behulp van
een computergestuurd interactief planningsprogramma in de drie dimensies.
A Plaatsing van een implantaat op cross-sectionele opnamen, waarbij rekening moet worden gehouden met het
aanwezige botvolume om het implantaat met de juiste dimensies op de geschikte locatie en volgens de optimale
asrichting te kunnen plaatsen. Eén implantaat wordt gevisualiseerd op verschillende cross-sectionele beelden omdat
het een zekere dikte heeft (hier diameter 3,75 mm) die verschillende malen groter is dan de dikte van één cross-
sectionele coupe (techniekafhankelijk: 0,4-1,0 mm). In het huidige voorbeeld moet tevens rekening worden gehouden
met de aanwezigheid van het foramen mentale.
B Na plaatsing van de verschillende implantaten op cross-sectionele opnamen kan het geheel worden bekeken op
horizontale doorsneden (= axiale coupes). Wil men op de horizontale doorsneden iets aan de planning veranderen,
dan wordt deze wijziging onmiddellijk gevisualiseerd op de cross-sectionele en driedimensionale beelden.
C Na plaatsing van de verschillende implantaten op cross-sectionele opnamen kan men de planning ook controleren
op een driedimensionale voorstelling van het kaakbot met de implantaten. Aldus kan worden gelet op de anatomische
en biomechanische aspecten.
D De planning wordt ook gecontroleerd op een driedimensionale voorstelling van de onderkaak met de prothese in
situ. Met behulp van het computerprogramma is het mogelijk deze modellen door ze te kantelen vanuit alle richtingen
te bekijken. Ook nu kan worden gelet op biomechanica, esthetiek en de relatie met het onderliggende bot en de
restdentitie in de frontregio.

schrijven aan de relatief lagere kosten (€ 100.000- publicaties beschreven (Guerrero et al., 2006; Scarfe
300.000), de compacte uitvoering van het apparaat et al., 2006).
en de mogelijkheid om het kaakbot en de schedel Momenteel zijn er verschillende toestellen ver-
in drie dimensies zichtbaar te maken. De techni- krijgbaar. Het betreft meestal toestellen waarbij de
sche en klinische mogelijkheden van dergelijke patiënt rechtop staat of zit, en waarmee ook pano-
toestellen zijn in verschillende wetenschappelijke ramische opnamen kunnen worden gemaakt (figuur
54 Orale implantaten in de algemene praktijk

7.6 en 7.7). Cone-beam-CT-beelden hebben dezelfde j


7.8 Conclusie
mogelijkheden als spiraal-CT-beelden wat betreft
het gebruik van interactieve planningssoftware voor Het röntgenonderzoek heeft een sleutelfunctie in de
implantaten en de daaraan gekoppelde chirurgische preoperatieve planning van orale implantaten. Af-
transfer via navigatie of stereolithografische boor- hankelijk van de indicatiestelling zijn verschillende
mallen (Fortin et al., 2002; Fortin et al., 2003). Gelet radiologische technieken beschikbaar, elk met zijn
op de lage dosis en de toegankelijkheid voor de specifieke voor- en nadelen. De optimale keuze voor
tandartspraktijk geldt cone-beam-CT als de voor- de te gebruiken techniek bereikt men door een af-
keurstechniek voor preoperatieve planning van im- weging te maken van het stralingsrisico ten op-
plantaten (Fortin et al., 2002; Guerrero et al., 2006). zichte van de vereiste diagnostische informatie.
De CT-scanner heeft sinds zijn introductie in 1974
een belangrijke evolutie doorgemaakt. Deze ont-
Figuur 7.6
wikkelingen hebben ook bijgedragen tot een betere
Voorbeeld van compacte
diagnosestelling in het orofaciale gebied. Inmiddels
cone-beam-CT-apparatuur
is het gebruik van cone-beam-CT voor tandheel-
voor opnamen van het kaak-
kundige doeleinden aan een snelle opmars bezig.
bot (Accuitomo1, Morita,
Dit toestel is compacter, minder duur en stralings-
Kyoto, Japan).
vriendelijker dan de klassieke scanner. Bovendien
zou de resolutie van deze beelden superieur zijn.
Terecht geldt dit toestel momenteel als de primaire
keuze bij de preoperatieve planning voor de plaat-
sing van implantaten in edentate kaakbotregio’s.

Literatuur

Fortin T, Bosson JL, Coudert JL, Isidori M. Reliabi-


lity of preoperative planning of an image-guided
system for oral implant placement based on
3-dimensional images: an in vivo study. Int J Oral
Maxillofac Implants. 2003;18:886-93.
Fortin T, Champleboux G, Bianchi S, Buatois H,
Coudert JL. Precision of transfer of preoperative
planning for oral implants based on cone-beam CT-
j
7:6
scan images through a robotic drilling machine.
Clin Oral Implants Res. 2002;13:651-6.
Figuur 7.7 Guerrero ME, Jacobs R, Loubele M, Schutyser F,
Informatie over het kaakbot Suetens P, Steenberghe D van. State-of-the-art on
wordt verkregen door een cone beam CT imaging for preoperative planning
rotatie van 3608 van een of implant placement. Clin Oral Invest. 2006;10:1-7.
kegelvormige röntgenstraal Jacobs R, Steenberghe D van. Radiographic planning
rondom de kaak. De diffe- and assessment of endosseous oral implants. Hei-
rentiële beeldinformatie delberg: Springer Verlag; 1998.
wordt weergegeven in drie Lekholm U, Zarb G. Patient selection and prepara-
sectievlakken (horizontaal, tion. In: Brånemark PI, Zarb GA, Albrektsson T,
cross-sectioneel, panora- editors. Tissue-integrated prostheses: osseointe-
misch). gration in clinical dentistry. Chicago: Quintes-
sence; 1985. p. 199-209.
Scarfe WC, Farman AG, Sukovic P. Clinical applica-
tions of cone-beam computed tomography in den-
j
7:7 talpractice. J Can Dent Assoc. 2006;72:75-80.
Verstreken K, Van Cleynenbreugel J, Marchal G,
Suetens P, Naert I, Steenberghe D van. Computer
assisted planning of oral implant surgery: a three-
dimensional approach. Int J Oral Maxillofac
Implants. 1996;11:806-10.
j 8 Solitaire tandvervanging: implantaat of
brug?

K. Vandamme
met medewerking van: W.M.M. Fennis, N.H.J. Creugers, M. Quirynen, D. van Steenberghe,
A.P. Slagter, D.G. Op Heij en H. Opdebeeck

j
8.1 Inleiding tiek, in het bijzonder met betrekking tot de levens-
duur van de restauratie en de eisen die moeten
Het ontbreken van één enkel gebitselement leidt tot worden gesteld aan de gebitssituatie in termen van
een specifieke prothetische problematiek. Dit doet restauratiegraad, parodontale status, belasting van
zich in het bijzonder voor in het frontgebied in de de restauratie, esthetiek, patiëntenselectie en kosten
bovenkaak, waar duurzaamheid van de behandeling van de behandeling.
ook in esthetische zin belangrijk is. Als gevolg van
een toegenomen gebitsbewustzijn zijn uitneembare
partiële prothesen met hun inherent geringer j
8.2 Prognose solitaire implantaten
draagcomfort tegenwoordig minder geaccepteerd
en vinden patiënten esthetiek belangrijk. De Om te beoordelen of toepassing van een implantaat
patiënten zijn bovendien mondiger, gaan zelf op bij solitaire tandvervanging een waardevol alterna-
zoek naar informatie en wensen uitgebreide voor- tief is voor conventioneel en adhesief brugwerk, zal
lichting over welke oplossingen de tandheelkunde men de prognose van implantaten willen vergelij-
te bieden heeft. Bij een keuze uit de toegenomen ken met die van conventioneel en adhesief brug-
behandelingsmogelijkheden met vaste voorzienin- werk (Kronström et al., 2000). De resultaten van
gen komen dan steeds vaker implantaten ter sprake. gepubliceerde onderzoeken zijn meestal zeer bevre-
Als de buurelementen gaaf zijn, of slechts voor- digend en suggereren dat het gebruik van implan-
zien van kleine restauraties, is de biologische schade taten een even grote tot zelfs grotere graad van
van het beslijpen van deze elementen voor conven- voorspelbaarheid heeft als de ‘traditionele’ tand-
tioneel brugwerk vaak niet aanvaardbaar. Adhesief heelkundige behandeling (Thomas & Beagle, 2006).
brugwerk waarbij buurelementen slechts geringe Succespercentages variëren van 93,1 na zes jaar (Le-
preparatie behoeven, is dan een meer voor de hand vin et al., 2006) tot 100 na drie en vijf jaar (Schmitt &
liggende optie. Ook brugtussendelen die door pin- Zarb, 1993; Gotfredsen, 2004), afhankelijk van de
verankering aan de approximale vlakken van de toegepaste criteria (tabel 8.1 tot en met 8.3). Daarbij
buurelementen worden bevestigd, zijn een moge- hebben deze cijfers meestal betrekking op de im-
lijke maar op middellange termijn bedenkelijke plantaten zelf en niet op het succes van de prothe-
oplossing. Bij jeugdige patiënten kan een ortho- tische behandeling als geheel (inclusief suprastruc-
dontische behandeling (Kokich & Spear, 1997) of een tuur). De succespercentages van kronen op implan-
autologe tandkiemtransplantatie een oplossing bie- taten variëren van 83,4 na drie jaar (Wannfors &
den (Kristerson & Lagerström, 1991), gevolgd door Smedberg, 1999) tot 95 na vijf jaar (Gotfredsen,
herstel van de normale tandmorfologie met compo- 2004). Creugers et al. (2000) komen na een kritische
sieten. Beide laatstgenoemde opties vallen buiten en systematische analyse van beschikbare literatuur
het bestek van dit hoofdstuk. uit op 17 ± 3% complicaties aan kronen op implan-
Gelet op de veelheid aan oplossingen en de varia- taten in een termijn van vier jaar. Het meest gerap-
tie in omstandigheden is de besluitvorming over porteerde probleem is het loskomen van abut-
toepassing van implantaten allesbehalve eenvoudig. mentschroeven. Ook worden regelmatig fistels ter
De keuze van de behandeling wordt door vele fac- hoogte van de gingiva gezien. De overige complica-
toren bepaald. Het doel van dit hoofdstuk is een ties lopen uiteen van de noodzaak tot vervanging
overzicht te geven van de afwegingen bij de indica- van de kroon, als gevolg van breuk of als gevolg van
tiestelling voor toepassing van implantaten in ver- esthetische problemen, tot devitalisatie van buur-
gelijking met adhesieve en conventionele prothe- elementen als gevolg van iatrogene schade bij het

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_8, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
56 Orale implantaten in de algemene praktijk

plaatsen van implantaten. Ofschoon niet alle com- derzoek was 35 maanden. Een brug werd als mis-
plicaties even ernstig zijn, liggen de succespercen- lukt aangeduid als zich een of meer van de volgende
tages voor de voorziening als geheel dus lager dan problemen voordeden:
wanneer slechts naar de overleving van de implan- – de brug moest opnieuw gecementeerd of opnieuw
taten wordt gekeken. vervaardigd worden;
Hierbij moet worden opgemerkt dat niet alle on- – de pijlers waren avitaal geworden en/of endo-
derzoeken even volledig zijn wat betreft het in cij- dontisch behandeld na cementeren van de brug;
fers weergeven van het voorkomen van de compli- – er was breuk opgetreden in de kroon, pontic of
caties; de genoemde cijfers zijn afgeleid uit artike- pijler;
len die daar wél volledig verslag van deden. Ten – er was cariës aanwezig ter hoogte van een pijler-
slotte moeten we bij deze gegevens aantekenen dat element.
de onderzoeken niet alleen betrekking hadden op
frontelementen. Op basis van de genoemde criteria faalde 20,7% van
het totale aantal bruggen. Het percentage misluk-
kingen per jaar was 7,1. De gemiddelde levensduur
j
8.3 Prognose conventioneel kroon- en van de mislukte bruggen was twee jaar.
brugwerk Daarnaast werd in dit onderzoek een onderscheid
gemaakt tussen bruggen in het front en in de zij-
De in het verleden meest toegepaste methode van delingse delen. Als men alleen de frontbruggen in
tandvervanging is waarschijnlijk het conventionele beschouwing nam, was het percentage mislukkin-
brugwerk. In een meta-analyse van de relevante li- gen per jaar 10,7, tegenover 4,4 in zijdelingse delen.
teratuur komen Creugers et al. (1994) uit op een Endodontische complicaties deden zich het meest
overall overlevingspercentage van 74 voor conven- voor: bij ruim de helft (57%) van de mislukkingen
tioneel brugwerk in een termijn van vijftien jaar. was één van de pijlerelementen avitaal geworden of
Een retrospectief onderzoek van Cheung et al. (1990) was inmiddels een endodontische behandeling uit-
illustreert welke problemen zich kunnen voordoen. gevoerd. Verlies van retentie, met als gevolg dat de
De gemiddelde draagtijd van de bruggen in dit on- brug opnieuw moest worden gecementeerd of in het

Tabel 8.1 Succespercentages voor solitaire tandvervanging naar type implantaat.

aantal patiënten aantal en type implantaten succespercentage

Jemt & Petterson (1993) 50 70 6 Brånemark 98,5 na 3 jaar

Schmitt & Zarb (1993) 32 40 6 Brånemark 100 na 3 jaar

Cordioli et al. (1994) 47 67 6 3i 94,4 na 2 jaar

Ekfeldt et al. (1994) 77 93 6 Brånemark 98,7 na 2,5 jaar

Henry et al. (1996) 92 107 6 Brånemark 96,6 na 5 jaar

Scheller et al. (1998) 82 99 6 Brånemark 95,9 na 5 jaar

Scholander (1999) 183 259 6 Brånemark 98,5 na 5 jaar

Priest (1999) 99 100 6 3i 97,4 na 10 jaar

12 6 Brånemark

4 6 overig

Wannfors & Smedberg (1999) 69 80 6 Brånemark 98,7 na 3 jaar

Creugers et al. (2000) systematic review 459 97 ± 1 na 4 jaar

Doring et al. (2004) ? 275 x Ankylos 98,2 na 8 jaar

Gotfredsen (2004) 20 20 x Astra 100 na 5 jaar

Wennström et al. (2005) 40 45 x Astra 97,7 na 5 jaar

Levin et al. (2006) 1215 1387 x 3i/Zimmer Dental/MIS 93,1 na 6 jaar

Schulte et al. (2007) 294 889 x Bicon 98,2 na 2,3 jaar


8 Solitaire tandvervanging: implantaat of brug? 57

Tabel 8.2 Reversibele complicaties: aard, prevalentie en eventuele therapie van eenvoudig op te lossen complicaties.

complicatie prevalentie therapie

(herhaaldelijk) loskomen van abutmentschroef 3,9% (Scholander, 1999) tot 44,9% (Jemt & Petterson, opnieuw vastschroeven
1993)

losse kroon 1,6% (Scholander, 1999) tot 5.4% (Priest, 1999) opnieuw cementeren

Tabel 8.3 Irreversibele complicaties: aard, prevalentie en eventuele therapie van complicaties waarbij schade aan
omringende structuren was opgetreden, of van complicaties die niet eenvoudig op te lossen waren of tot
vervanging van de restauratie leidden.

complicatie prevalentie therapie

fistel (al of niet in combinatie met losse 1,3% (Wannfors & Smedberg, 1999) tot 7,2% (Jemt & –
schroeven) Petterson, 1993)

verticale botresorptie, abces als gevolg van 1,3% (Wannfors & Smedberg, 1999) verwijdering overmaat cement
overmaat cement

gebroken abutmentschroef 2,7% (Priest, 1999) –

mucosale recessie 0,8% (Scholander, 1999) tot 16,1% (Ekfeldt et al., 1994) –

losse abutmentschroef onder definitief gece- 9,4% (Ekfeldt et al., 1994) vervangen kroon en vastschroeven
menteerde kroon abutmentschroef

ruimte tussen kroon en implantaat 1,3% (Wannfors & Smedberg, 1999) vervangen kroon

esthetische problemen 1,0% (Scheller et al., 1998) tot 13,8% (Wannfors & vervangen kroon
Smedberg, 1999)

infrapositie kroon als gevolg van uitgroei buur- 1,6% (Cordioli et al., 1994) vervangen kroon
elementen

breuk kroon 0,9% (Priest, 1999) tot 7,2% (Scheller et al., 1998) vervangen kroon

buccaal abces 0,8% (Scholander, 1999) verwijderen apicaal deel implantaat en


granulatieweefsel, in combinatie met
antibiotica

devitalisatie buurelement als gevolg van ope- 0,4% (Scholander, 1999) tot 4,3% (Jemt & Petterson, endodontische behandeling van buur-
ratietrauma 1993) element

geheel opnieuw moest worden vervaardigd, deed kingen in zijdelingse delen dan in het front
zich voor bij 20% van de mislukkingen. Van de (Cheung et al., 1990).
mislukte bruggen werd 14% verwijderd vanwege Het ontstaan van een preparatietrauma verklaart
persisterende pijn en gevoeligheid van de pijlers na waarschijnlijk waarom bij zoveel pijlerelementen in
cementeren. De symptomen verdwenen na vervan- het front endodontische problemen optraden. Hoe
ging van deze bruggen. Gefractureerd porselein, uitgebreider de afname van het tandweefsel, des te
pijlerfractuur en wortelresorptie waren factoren die groter de kans op irreversibele thermische bescha-
in het onderzoek elk éénmaal voorkwamen als oor- diging en/of micro-exponatie van de pulpa. Alle
zaak van het mislukken van een brug. De voor- pijlerelementen die hadden gefaald vanwege endo-
naamste drie oorzaken voor het mislukken werden dontische redenen waren voorzien van metaal-por-
verder geanalyseerd naar locatie van het brugwerk. seleinkronen. Vooral frontelementen zijn kwetsbaar
Endodontische problemen bleken het meest op te – zeker bij jeugdige patiënten – vanwege hun grote
treden bij frontbruggen in de bovenkaak. Verlies pulpa-afmetingen en vanwege de relatief grote
van retentie kwam het meest voor bij frontbruggen weefselafname die nodig is voor (metaal-)porselein-
in de bovenkaak en bij bruggen in de zijdelingse kronen en de noodzakelijke onderlinge parallelliteit
delen in de onderkaak. Persisterende postoperatieve van de preparaties. In het hierboven besproken on-
pijn en gevoeligheid veroorzaakten meer misluk- derzoek was 70% van de mislukkingen ten gevolge
58 Orale implantaten in de algemene praktijk

van endodontische problemen gelokaliseerd in het de onderkaak een duidelijk slechtere prognose heeft
front. Terughoudendheid is dan ook op zijn plaats (De Kanter et al., 1998). De succespercentages gaan
bij de indicatie van conventioneel brugwerk in het uit van prothetische voorzieningen die probleem-
bovenfront bij (bijna) gave pijlerelementen. De loos functioneren. De problemen die zich voordoen
patiënt behoort over de risico’s van pulpabeschadi- bij de mislukte adhesiefbruggen lopen uiteen van
ging te worden geı̈nformeerd. fractuur van de pontic tot gedeeltelijk (met eventu-
In het onderzoek waren tevens drie vrij-eindi- eel optreden van ‘secundaire cariës’) of geheel los-
gende bruggen opgenomen die hoektanden vervin- komen van de voorziening. Door de mogelijkheid
gen. Twee daarvan, die bovenhoektanden vervin- van reparatie en herbevestiging van adhesiefbrug-
gen, faalden als gevolg van breuk in het porselein of gen komen absolute mislukkingen minder voor dan
breuk van een van de pijlerelementen. Het lijkt dat uit de succespercentages valt af te leiden. De per-
óf de brug óf de pijler niet bestand was tegen zware centages adhesiefbruggen die nog in functie zijn (al
occlusale belasting op de hoektandpontic in de bo- of niet na reparatie), zijn dus hoger dan de primaire
venkaak tijdens functie. Hoektandvervanging, in succespercentages. Voor adhesiefbruggen die in
het bijzonder in de bovenkaak, door vrij-eindigende functie zijn gebleven, werden percentages van 62 na
bruggen wordt niet aanbevolen. Vrij-eindigende elf jaar (Creugers et al., 1997) en van 83 na dertien
bruggen hebben in het algemeen een slechtere jaar (Ketabi et al., 2004) gevonden. Voor het onder-
prognose en hebben derhalve een beperkt indica- front was het cumulatief overlevingspercentage
tiegebied. voor composietadhesiefbruggen 80 na vijf jaar
De problemen met conventioneel brugwerk zoals (Quirynen et al., 1999).
die zich in het onderzoek van Cheung et al. (1990)
voordeden, waren overwegend ernstig van aard en
leidden in de meeste gevallen tot een absolute mis- j
8.5 Indicatiestelling
lukking van de prothetische voorziening. Dit in te-
genstelling tot de meeste problemen die optreden Aangezien uit het bovenstaande blijkt dat gebruik
bij een adhesieve brug of een solitair implantaat. van een implantaat voor solitaire tandvervanging
Dit pleit er in ieder geval voor de toepassing van een waardevol behandelingsalternatief is voor con-
beide laatstgenoemde, voor de buurelementen ventioneel en adhesief brugwerk, is het gewenst
tandweefselsparende behandelopties in de overwe- nader in te gaan op enkele andere criteria op grond
gingen te betrekken. waarvan men voor de ene dan wel voor de andere
oplossing kan kiezen.

j
8.4 Prognose adhesief brugwerk j
8.5.1 Restauratiegraad buurelementen

Adhesief brugwerk wordt sinds ruim twintig jaar De restauratiegraad van de gebitselementen gren-
toegepast. Deze techniek is tegenwoordig regelma- zend aan het diasteem is een zeer belangrijk crite-
tig de eerste behandeloptie voor fronttandvervan- rium. Bij gave of minimaal gerestaureerde buurele-
ging gezien het weefselbesparende karakter, de menten zal men vanwege de kans op pulpabescha-
eenvoudige vervaardiging en de relatief lage kosten diging terughoudend moeten zijn met het indiceren
in vergelijking met conventioneel brugwerk en im- van conventioneel brugwerk, vooral bij jonge
plantaten. In het verleden werd een direct aan de patiënten. Bovendien zal men rekening moeten
stoel te vervaardigen voorziening met behulp van houden met de prognose van de overige dentitie.
composieten vastgezet. Sinds de introductie van Over het algemeen zal de jonge patiënt nog lang
gegoten adhesiefbruggen beperkt het indicatiege- met zijn tanden moeten functioneren. Het is bij
bied van de directe methode zich tot immediate en (bijna) gave buurelementen gewenst voor tand-
tijdelijke tandvervangingen. Indirect vervaardigde weefselbesparende prothetiek te kiezen: adhesief
adhesiefbruggen bestaan uit een gegoten metalen brugwerk of implantaten. Uit zuiver conserverend
frame met retentievleugels en een opbakstructuur oogpunt verdienen implantaten hier zelfs de voor-
voor een pontic, en worden individueel vervaardigd keur, omdat bij adhesief brugwerk over het alge-
in het laboratorium. meen toch nog (zij het gering) geprepareerd moet
Over succespercentages en overlevingsresultaten worden.
van adhesief brugwerk zijn het laatste decennium Indien men, grenzend aan het diasteem, te ma-
veel publicaties verschenen. De succespercentages ken heeft met buurelementen die zodanig verzwakt
variëren van 58 bij een looptijd van vijf jaar (Bere- zijn dat het voor het behoud op termijn noodzake-
kally & Smales, 1993) tot 69 over een periode van lijk is deze te voorzien van gietstukken, dan ligt
dertien jaar (Ketabi et al., 2004). In beide onderzoe- toepassing van conventioneel brugwerk voor de
ken is het succespercentage vermeld van adhesief hand. De adhesiefbrug is dan geen duurzaam alter-
brugwerk verspreid over de gehele mond. Creugers natief gezien de zwakte van deze buurelementen, of
et al. (1997) noteren een succespercentage van 53 onmogelijk als deze al van gietstukken zijn voor-
over een periode van elf jaar; dit onderzoek had zien. In een enkele situatie kan een adhesiefbrug
uitsluitend betrekking op in het front toegepast wel worden overwogen als een tijdelijke oplossing.
adhesief brugwerk. Het blijkt dat adhesief brug- Hoewel de keuze voor conventioneel brugwerk bij
werk in de bovenkaak de beste resultaten geeft, ter- biomechanisch verzwakte buurelementen vaak voor
wijl adhesief brugwerk in de zijdelingse delen van de hand ligt, is de aanwezigheid van biomechanisch
8 Solitaire tandvervanging: implantaat of brug? 59

verzwakte buurelementen op zichzelf geen contra- vulling van een diasteem, kan ook een implantaat
indicatie voor toepassing van een implantaat. Soms worden toegepast. Een implantaat veroorzaakt im-
is een aanwezige endodontische behandeling, de mers geen toegenomen belasting voor de buurele-
specifieke tandmorfologie (denk bijvoorbeeld aan menten. De occlusie- en articulatieverhoudingen
de in mesiodistale zin smalle eerste bovenpremo- zullen echter goed beoordeeld moeten worden, op-
laar) of een onderling sterk afwijkende asrichting dat geen situatie ontstaat waarin door de ankyloti-
van dergelijke biomechanisch verzwakte buurele- sche verankering van het implantaat enerzijds en de
menten juist reden om af te zien van conventioneel mobiliteit van de natuurlijke (buur)elementen an-
brugwerk en te kiezen voor toepassing van een im- derzijds alle krachten uitsluitend door de solitaire
plantaat (mits natuurlijk de ruimte tussen de radi- kroon op het implantaat worden opgevangen.
ces van deze elementen de plaatsing van een im- Daarnaast moet men bedacht zijn op esthetische
plantaat toelaat). Wanneer deze buurelementen on- problemen, zoals een te lange klinische kroon op
derhevig zijn aan belasting, is het echter wel ge- een relatief diep geplaatst implantaat en een on-
wenst ze eerst zeker te stellen door middel van gunstig verloop van de gingivalijn doordat er reeds
bijvoorbeeld restauraties met knobbeloverkapping veel alveolair bot verloren is gegaan door de paro-
of gegoten restauraties, teneinde de occlusie- en ar- dontale problemen in het verleden.
ticulatieverhoudingen te stabiliseren. De mogelijkheid tot het vervaardigen van vaste
Indien de biomechanisch verzwakte buurele- voorzieningen bij buurelementen met een geredu-
menten al zijn beschermd door goed functionerende ceerde parodontale weefselhoogte is dus zonder
gietstukken, lijkt het minst ingrijpende alternatief meer aan beperkingen onderhevig en brengt risico’s
het aanbrengen van een pontic met ankers, die met met zich mee. Indien de tandarts of parodontoloog
pinnen en met behulp van composietcement wor- niet zeker is van een stabiele situatie en een goede
den bevestigd aan de approximale vlakken van de prognose op lange termijn van een vaste voorzie-
buurelementen. Deze behandelmethode stond be- ning, zal de patiënt in ieder geval goed moeten
kend onder de naam Universal Dental Anchorage, worden voorgelicht over de beperkingen van de
waarmee echter matige resultaten werden bereikt uitgangssituatie en de gevolgen van een ‘worst case
(Naert et al., 1993). scenario’. Indien in goed overleg vervolgens toch
wordt gekozen voor een vaste voorziening (welke
j
8.5.2 Parodontale status dan ook), ligt in ieder geval vast hoe men met on-
verhoopt vroegtijdig falen zal omgaan.
Een gebit dat wordt gekenmerkt door gevorderde
parodontale ontstekingen en verlies van steunweef- j
8.5.3 Belasting door occlusie- en
sels is vanwege de slechte prognose een contra-in- articulatieverhoudingen
dicatie voor het solitair plaatsen van implantaten.
Een gereduceerd maar gezond parodontium kan een De occlusie- en articulatieverhoudingen zijn be-
argument zijn een voorziening juist niet op buur- langrijk bij de keuze voor een prothetische voorzie-
elementen te laten steunen, gezien de toegenomen ning omdat ze mede de krachten bepalen die in
belasting op deze elementen en het mogelijk functie worden uitgeoefend op de voorziening.
vroegtijdige verlies van de voorziening als men ver- Voorop staat dat, voordat men met de vervaardiging
wacht dat één van de buurelementen hierdoor eer- van duurzame voorzieningen begint, eerst zeker-
der verloren zal gaan. Mobiliteit van buurelemen- heid moet worden verkregen over de stabiliteit van
ten met een gereduceerd parodontium is een on- de occlusie en articulatie, dan wel over de noodzaak
gunstige factor bij de keuze voor conventioneel of bestaande ongunstige verhoudingen te wijzigen, al
adhesief brugwerk. De mobiliteit in combinatie met of niet in samenhang met noodzakelijke restaura-
de krachten die inwerken op de voorziening ver- ties elders in het gebit. Uiteraard is hierbij de con-
groten de kans op het verbreken van de cementver- ditie van het gebit bepalend, zoals hierboven be-
binding tussen brug en (één van de) pijlerelemen- sproken: zowel restauratiegraad als parodontale
ten. Een éénzijdig loszittende brug die niet tijdig status. In kritische situaties zal zeker een periode
wordt opgemerkt door patiënt of tandarts, kan door moeten worden ingelast om de acceptatie van der-
het optreden van secundaire cariës schadelijke ge- gelijke veranderingen te evalueren.
volgen hebben voor de betreffende pijler. Het ver- Indien men ervoor kan zorgen dat de protheti-
vaardigen van vast brugwerk op pijlers met een ge- sche voorziening in occlusie minimaal belast wordt
reduceerd parodontium is een risico dat in de indi- en tijdens articulatie uit contact blijft (disclusie),
viduele situatie zal moeten worden gewogen. Ener- zijn alle genoemde prothetische voorzieningen mo-
zijds zijn er dus risico’s verbonden aan brugwerk op gelijk. Indien echter de prothetische voorziening de
pijlers met een gereduceerd parodontium, maar an- occlusie en articulatie grotendeels ‘draagt’, gaat de
derzijds kan conventioneel brugwerk de prognose voorkeur uit naar conventioneel brugwerk boven
van het restgebit verbeteren door als ‘spalk’ de pij- solitaire toepassing van een implantaat of toepas-
lerelementen te stabiliseren en doordat door een sing van adhesief brugwerk. Conventioneel brug-
bepaalde vormgeving het krachtenspel in occlusie werk (met uitzondering van vrij-eindigende brug-
en bij articulatie gunstig wordt beı̈nvloed. gen) is beter bestand tegen grote krachten dan ad-
Indien in een situatie met buurelementen die een hesief brugwerk of solitaire implantaten. De kwets-
gereduceerd maar gezond parodontium hebben, baarheid van laatstgenoemde voorzieningen uit
wordt gekozen voor een vaste voorziening ter op- zich in fracturen van pontics of losraken van adhe-
60 Orale implantaten in de algemene praktijk

sief brugwerk, respectievelijk fracturen van bevesti- tend aan een geplande extractie, teneinde resorptie
gingsschroeven, loskomen van abutments of exces- van alveolair bot tegen te gaan (Schwartz-Arad &
sief marginaal botverlies rondom de implantaten. Chaushu, 1997).
De krachten die op frontelementen worden uit- Verlies van alveolair bot kan zowel in horizontale
geoefend, bevatten horizontale componenten, ter- als in verticale zin een esthetisch probleem opleve-
wijl elementen in zijdelingse delen meestal meer ren. Met adhesief en conventioneel brugwerk is
verticaal worden belast. Verticale krachten worden aanvulling van de processus slechts beperkt moge-
door implantaten goed verdragen, terwijl horizon- lijk, hetgeen ook geldt voor de adaptatie van de
taal gerichte krachten kunnen leiden tot bovenge- gingiva aan de brugtussendelen. Met hydroxylapa-
noemde mechanische of biologische complicaties. tiet kan eventueel een defect in de processus alveo-
Het is in complexe situaties aan te bevelen bijvoor- laris worden opgevuld wanneer het eerste jaar geen
beeld het slijtpatroon van een voorlopige implan- implantaat is gepland (De Wijs et al., 1993); een
taatkroon goed te evalueren alvorens de definitieve bindweefseltransplantaat vanuit het palatum kan
voorziening wordt vervaardigd (Moscovitch & Saba, eventueel bijdragen aan een contourverbetering van
1996). In hoeverre frontelementen horizontaal wor- de gingiva (De Lange, 1995). Indien meer opbouw
den belast, is sterk afhankelijk van de verticale en van de processus alveolaris noodzakelijk is en er
horizontale overbeet. Bij diepe (dek)beten is het sowieso te weinig bot voorhanden is voor plaatsing
vaak alleen al door gebrek aan interocclusale van een implantaat in de juiste positie, bestaat bij
ruimte, zowel in verticale als in buccopalatale zin, toepassing van een implantaat de mogelijkheid een
onmogelijk om solitaire implantaten toe te passen botsplitsingstechniek, een autoloog bottransplan-
voor fronttandvervanging. De richtlijnen voor de taat of geleide botregeneratie toe te passen (De Wijs
kroon-wortelverhouding van natuurlijk te restau- & Cune, 1997; Misch et al., 1992; Nyman & Lang,
reren gebitselementen dienen niet noodzakelijk ge- 1994). Vooral de hoeveelheid en de contour van de
transponeerd te worden naar de situatie met soli- vaste gingiva en de reconstructie van de interdentale
taire implantaten (Schulte et al., 2007). papillen blijven kritische factoren, die veel ervaring
en uiterste zorg van de behandelaars vereisen om bij
j
8.5.4 Esthetiek toepassing van een implantaat een goed esthetisch
resultaat te bereiken (Nemcowsky et al., 2000).
Esthetiek is voor veel patiënten een belangrijke uit- Chang et al. (1999) vergeleken bij twintig patiën-
komstvariabele van de behandeling. Bij de vergelij- ten solitaire kronen op implantaten met het con-
king van de verschillende mogelijkheden moet men tralaterale element. Het bleek dat de kronen op im-
met betrekking tot de esthetiek met een aantal plantaten langer waren en kleinere buccolinguale
overwegingen rekening houden. afmetingen hadden, alsook een dikkere buccale
Bij prothetisch herstel van de tandboog is de gingiva, een lagere distale papil, een hogere muco-
breedte van het diasteem van groot belang. Waar sitis- en bloedingsindex en diepere sondeerdiepten.
men in zijdelingse delen wat de esthetiek betreft De VAS-score voor de patiënttevredenheid had toch
veel meer speelruimte heeft bij de breedteverhou- een mediane waarde van 96%. Het is dus mogelijk
dingen, zijn wanverhoudingen (in het bijzonder dat de opgemerkte verschillen tussen de kronen op
asymmetrieën) in het bovenfront niet acceptabel. de implantaten en de contralaterale elementen bij
Vooral bij een verhoudingsgewijs breed diasteem de meeste patiënten van ondergeschikt belang zijn.
kan met adhesief en conventioneel brugwerk geen Ten slotte vermelden wij nog enkele specifieke
esthetisch fraaie oplossing worden geboden. Im- esthetische beperkingen. Bij adhesief brugwerk be-
plantaten zijn in dat geval (vaak) een uitkomst, treft dit het soms doorschemeren (ondanks maske-
omdat men voor de plaatsing van de voorziening rende cementen) van de palatinale vleugels (Bere-
niet gebonden is aan de buurelementen. Indien dit kally & Smales, 1993). Bij conventioneel brugwerk
voor de esthetiek gewenst is, heeft men de moge- kunnen na verloop van tijd door recessie de cervicale
lijkheid diastemen open te laten tussen de implan- kroonranden hinderlijk zichtbaar worden. Bij zo-
taatgedragen kroon en de buurelementen. Om een wel adhesief als conventioneel brugwerk kunnen
goed resultaat te bereiken, moeten een proefopstel- door voortgaande resorptie op termijn grotere
ling en een implantatiesjabloon worden vervaar- ruimten ontstaan ter plaatse van pontics en van de
digd en zullen de betrokken behandelaars goed met oorspronkelijke approximale papillen. Ten slotte
elkaar moeten overleggen om de prothetische fase kunnen implantaatonderdelen soms grijs door de
harmonisch op de chirurgische te laten aansluiten. mucosa schemeren. Met combinaties van technie-
Een ander criterium met betrekking tot de esthe- ken, waarbij bovendien gebruikgemaakt wordt van
tiek is de noodzaak van opbouw van de processus facings en composieten, kan soms het beste resul-
alveolaris. Om de botresorptie na verlies van een taat worden bereikt (Meyenberg & Imoberdorf,
natuurlijk gebitselement te kunnen beoordelen, zal 1997) of kunnen esthetische problemen die na ver-
men voldoende lang moeten wachten (ten minste loop van tijd ontstaan, worden gecorrigeerd.
drie maanden) voordat men overgaat tot de ver- De eisen die wat betreft de esthetiek aan de voor-
vaardiging van een definitieve voorziening als men ziening gesteld moeten worden, zijn uiteraard af-
afziet van toepassing van implantaten. Als daaren- hankelijk van de zichtbaarheid van de voorziening
tegen implantaten worden overwogen, kan men be- (lachlijn!) en van de eisen die de patiënt stelt.
ter niet te lang wachten, of soms zelfs besluiten tot
immediate plaatsing van het implantaat, aanslui-
8 Solitaire tandvervanging: implantaat of brug? 61

j
8.5.5 Leeftijd patiënt

Probleemstelling

Ook de leeftijd van de patiënt speelt een belangrijke


rol. Bij vroegtijdige plaatsing van een implantaat
(vóór de puberteit of vóór de groeispurt) moet men
zich ervan bewust zijn dat implantaten, door hun
osseointegratie, een normale ontwikkeling van de j
8:1 A j
8:1 B
kaakbeenderen kan verstoren en de eruptie van het
natuurlijke gebit niet kunnen volgen (Op Heij et al., Figuur 8.1
2006). Implantaten nemen zoals geankyloseerde Klinische opname van een 17-jarige patiënt bij wie twee jaar eerder een solitaire kroon op
tanden geen deel aan de groei van de processus al- een implantaat werd geplaatst (op positie 11). De infraocclusie (links) alsook de verandering
veolaris (Thilander et al., 1992; 1994). Het gevolg is in de vestibulo-orale verhouding (rechts) die door de verdere eruptie van de buurtanden is
dat het implantaat in infrapositie komt te staan. Bij ontstaan, is klinisch merkbaar.
niet-volgroeide patiënten zijn in de eerste plaats
voorlopige therapieën (spoon-prothese of adhesief
brugwerk) aangewezen, met evenwel een tot een
minimum beperkte wachttijd voor het plaatsen van
een implantaat om de resorptie van het kaakbot te
beperken. Indien een implantaat toch vroegtijdig
wordt geplaatst, lost bijvoorbeeld een nieuwe kroon
op latere leeftijd het esthetische probleem niet op:
O = 6,4
in vergelijking met buurelementen wordt de nieu-
we kroon te lang en ligt de marginale gingiva meer Su = 11,2
apicaalwaarts.

Groei van de kaakbeenderen Re = 4,6

De groei van de boven- en onderkaak vertoont een


duidelijke chronologie: eerst stopt de groei in het
transversale vlak, daarna in het sagittale vlak, en pas A = 14,6

later in het verticale vlak. Voor solitaire implantaten


speelt vooral deze laatste parameter (de verandering
in hoogte) een belangrijke rol (figuur 8.1). In theorie
kan de apex van een implantaat op termijn terecht-
komen voorbij de bodem van de neus en een deel
van de apertura piriformis innemen (figuur 8.2).
In relatie tot implantaten moet men zich wel reali-
seren dat een suturale groei (tussen kaakbeenderen Figuur 8.2
en andere schedelbeenderen, waarbij het bot in zijn Verticale ontwikkeling van de maxilla door suturale en appositionele groei ter hoogte van
geheel verplaatst wordt) geen risico vormt omdat het dentoalveolaire complex, gepaard gaande met de tanderuptie: suturale groei (Su) van
het implantaat mee verplaatst wordt, tenzij het gemiddeld 11,2 mm; verlaging van de neusbodem via resorptie (Re) van gemiddeld 4,6
prothetisch herstel een sutuur overbrugt. Botremo- mm; appositionele groei van de processus alveolaris (A) van gemiddeld 14,6 mm; botap-
dellering (zijnde het ‘reshapen’ van de omtrek van positie ter hoogte van de vloer van de oogkas (O) van gemiddeld 6,4 mm. De tekening
het bot door selectieve resorptie in bepaalde gebie- linksonder geeft aan hoe een vroegtijdig geplaatst implantaat na de puberteit in de
den van zijn oppervlak en appositie in andere) neusbodem terechtkomt, terwijl de definitieve tanden 15 mm verder uitgegroeid zijn.
wordt door implantaten echter niet gevolgd. Omdat
na de leeftijd van 7 jaar de botverandering in de
bovenkaak voor twee derde bestaat uit remodelle-
ring, is het risico in verband met de positie van een continue eruptie van de tanden, toch nog verande-
implantaat reëel. ringen voordoen, hoewel veel trager dan tijdens de
Zoals gemeld moet vooral de verticale groei in kinderjaren. Ranly (1998) ontwikkelde de theorie
acht worden genomen bij het plaatsen van implan- dat wanneer men een implantaat zou plaatsen in
taten. De toename van de hoogte van de bovenkaak het anterieure gedeelte van de bovenkaak van een
(zie figuur 8.2) komt zowel via suturale groei tot 7-jarige patiënt, dit zich negen jaar later circa 10
stand als door appositionele groei ter hoogte van het mm meer apicaalwaarts zou bevinden ten opzichte
dentoalveolaire complex (hetgeen gepaard gaat met van een natuurlijk buurelement. Deze simulatie
de tanderuptie). Deze groei duurt duidelijk langer werd bevestigd door klinische observaties (Leder-
dan de groei in het horizontale vlak. Gemiddeld kan mann et al., 1993; Johansson et al., 1994; Brugnolo et
men stellen dat de verticale groei een volwassen al., 1996) na plaatsing van solitaire implantaten op
niveau bereikt op 17-18-jarige leeftijd bij meisjes en circa 12-jarige leeftijd, waarbij men vier jaar later
wat later bij jongens. Daarna kunnen zich echter, een ‘relatieve’ infraocclusie zag van 5 tot 7 mm,
afhankelijk van het aangezichtstype en door de soms in combinatie met labiale fenestraties. Ook in
62 Orale implantaten in de algemene praktijk

de molarenregio werden soortgelijke veranderingen nog op latere leeftijd. Deze kleine veranderingen
opgemeten (Westwood & Duncan, 1996). kunnen echter gemakkelijker worden opgevangen.

Beweging van het dentoalveolaire complex voor en na Relatieve verplaatsing van een implantaat na de
de puberteit puberteit

Omdat bij implantaten vooral wijzigingen in het De klinische relevantie van de hierboven vermelde
dentoalveolaire complex van groot belang zijn, ver- beperkingen wat betreft het vroegtijdig plaatsen
dienen de resultaten van een onderzoek van Iseri & van implantaten werd bewezen in een longitudinale
Solow (1996) bijzondere aandacht. Zij onderzochten observatie (3 en 10 jaar) van jongeren bij wie ont-
de verdere eruptie van de definitieve centrale snij- brekende tanden door implantaten werden vervan-
tanden en eerste molaren in de bovenkaak nadat ze gen (Thilander et al., 1994; 2001). De groep bestond
in occlusie kwamen met hun antagonisten. Bij uit 15 adolescenten (8 jongens, 7 meisjes) bij wie in
veertien meisjes met uiteenlopende aangezichtsty- totaal 27 implantaten werden geplaatst (19 in de
pen werden op jonge leeftijd (9 jaar) markers als bovenkaak en 8 in de onderkaak). De gemiddelde
referentiepunten aangebracht ter hoogte van de leeftijd bij plaatsing bedroeg 15 jaar en 4 maanden
spina nasalis anterior (aan beide zijden van de su- (variërend van 13 tot 19 jaar). De data na drie jaar
tuur ter hoogte van de fossa canina) en lateraal ter toonden een duidelijke correlatie tussen de lengte-
hoogte van elke processus zygomaticus. Vervolgens groei enerzijds en de mate van infraocclusie van het
werden herhaaldelijk teleradiografische opnamen implantaat anderzijds. Bij de vier jongeren met de
gemaakt, waarbij via superpositie van de markers de grootste lengtegroei (6 tot 18 cm in drie jaar) ver-
verdere eruptie van de tanden kon worden gevolgd. toonden de in totaal zes geplaatste implantaten in
Aldus werd duidelijk dat de sagittale, verticale en de regio van de bovensnijtanden een infraocclusie
transversale veranderingen in de kaakrelaties (die van 0,8 tot 1,6 mm binnen drie jaar. Bij de jongen
sterk verschillen voor de verschillende aangezichts- met de grootste lengtegroei (18 cm) met twee im-
typen), een continue aanpassing vragen van de tan- plantaten ter hoogte van de laterale snijtanden, be-
den via het dentoalveolaire compensatiemecha- reikte de infraocclusie een waarde van respectieve-
nisme. De tanden vertoonden in dit onderzoek in- lijk 1,1 en 1,6 mm. Niettegenstaande het feit dat er
derdaad een ‘voortgezette of continue eruptie’, zelfs vanaf het vierde jaar geen verdere lengtegroei kon
nadat ze in occlusie waren gekomen. Een dergelijke worden vastgesteld en er zich geen verdere cranio-
‘continue eruptie’ kan van implantaten niet worden faciale wijzigingen hadden voorgedaan, vergrootte
verwacht. In de leeftijdsperiode van 9 tot 25 jaar de ‘relatieve’ infraocclusie van de implantaten door
bedroeg de gemiddelde verplaatsing van de centrale verdere eruptie van de naburige tanden. Deze ver-
bovenincisieven 6,0 mm naar caudaal en 2,5 mm dere eruptie bedroeg gemiddeld 0,5 mm, met een
naar ventraal; bij de eerste bovenmolaren was dit standaarddeviatie van 0,6 mm. Gedurende de tien
respectievelijk 8,0 en 3,0 mm. In de leeftijdsgroep jaar observatie bleek de verdere eruptie zich gemid-
van 17 tot 25 jaar waren deze waarden voor de bo- deld uit te strekken over 1 mm, variërend van 0,1 tot
venincisieven toch nog gemiddeld 1 mm naar cau- 2,2 mm. Deze infraocclusie van het implantaat werd
daal en 0,5 mm naar ventraal, en voor de bovenmo- door de auteurs gezien als de oorzaak voor de si-
laren respectievelijk 1,5 mm en 0,8 mm. multaan optredende botafbraak ter hoogte van de
De veranderingen in het dentoalveolaire complex buurelementen (Thilander et al., 2001). Tijdens dit
op latere leeftijd werden ook bestudeerd door onderzoek kon men ook wijzigingen vaststellen in
Tallgren & Solow (1991) die in een cross-sectioneel vestibulo-orale richting van de natuurlijke elemen-
onderzoek de gemiddelde dentoalveolaire hoogte ten ten opzichte van de implantaatpositie.
bij 191 vrouwen in drie leeftijdsgroepen vergeleken
(groep A: 20-29 jaar; groep B: 30-49 jaar en groep C: Tijdstip van implantatie
50-81 jaar). Zij stelden vast:
– dat de gemiddelde dentoalveolaire hoogte in Het plaatsen van een implantaat moet men uitstel-
groep B en C significant groter was dan in groep len tot aan het einde van de craniofaciale/skeletale
A, zowel in de boven- als in de onderkaak (1,5 à 2 groei (Koch et al., 1996). Deze groeistop kan men
mm) en zeker niet bepalen op basis van de chronologische
– dat de hoogte van de onderste gelaatshelft bij leeftijd. De dentale evolutie (namelijk de eruptie
vrouwen toeneemt met de leeftijd met 3 tot 3,5 van de tweede molaar) en de skeletleeftijd (te bepa-
mm en gekoppeld is aan een toename in de incli- len met behulp van een röntgenopname van de pols
natie van de onderkaak (met andere woorden: het van de minst gebruikte hand) en/of controle van de
opendraaien van de onderkaak met posterieur een lengtegroei gedurende minstens twee jaar (afwach-
kleinere toename dan anterieur). ten tot de groei beperkt blijft tot minder dan 0,5 cm/
jaar) zijn daarentegen wel betrouwbare maatstaven.
Deze continue toename in dentoalveolaire hoogte Het is echter raadzaam de groeistop te bepalen met
tot op middelbare leeftijd veroorzaakte gemiddeld behulp van een combinatie van verschillende me-
geen aanzienlijke veranderingen in de anterieure thoden.
occlusie. Implantaten zullen dus ook door deze De te bereiken lengte van een patiënt kan ook
verandering geleidelijk in infraocclusie gaan, zelfs ruw worden geschat met de volgende eenvoudige
8 Solitaire tandvervanging: implantaat of brug? 63

formules (Westphal, 1995), rekening houdend met tijd van de patiënt en ten slotte de duur van de be-
het groeipatroon: handeling en de kostprijs en het verwachtingspa-
– voor meisjes: (lengte vader + lengte moeder – 13 troon van de patiënt (Kronström et al., 2000) zijn
cm)/2; belangrijke factoren die bij de keuze moeten wor-
– voor jongens: (lengte vader + lengte moeder + 13 den afgewogen.
cm)/2.

Bij ernstige anodontie of oligodontie in de onder- Literatuur


kaak bestaat de mogelijkheid implantaten zelfs
vóór de groeispurt in de puberteit te plaatsen, om- Berekally TL, Smales RJ. A retrospective clinical eva-
dat er in deze groep patiënten vanwege het ontbre- luation of resin-bonded bridges inserted in the
ken van de tanden nog weinig groeiveranderingen Adelaide Dental Hospital. Aust Dent J. 1993;38:85-
zullen optreden in de anterieure regio na de leeftijd 96.
van 5 à 6 jaar. Voor een bovenkaak suggereert men Björk A, Skieller V. Growth of the maxilla in three
echter te wachten tot na de groeispurt (Koch et al., dimensions as revealed radiographically by the
1996). implant method. Br J Orthod. 1977;4:53-64.
Brugnolo E, Mazzocco C, Cordiolo G, Majzoub Z.
Clinical and radiographic findings following
j
8.6 Kostprijs placement of single-tooth implants in young
patients: case reports. Int J Periodont Restorative
In eerste instantie geldt dat de keuze voor een be- Dent. 1996;16:421-33.
paalde prothetische voorziening op medische gron- Chang M, Wennström JL, Odman P, Andersson B.
den verantwoord moet zijn. In de praktijk worden Implant supported single-tooth replacements
de behandelingsmogelijkheden sterk medebepaald compared to contralateral natural teeth. Crown
door financiële overwegingen. Op grond van de and soft tissue dimensions. Clin Oral Impl Res.
kosten van behandeling zal de voorkeur over het 1999;10:185-94.
algemeen uitgaan naar adhesief brugwerk. Toepas- Cheung GS, Dimmer A, Mellor R, Gale M. A clinical
sing van een implantaat of van een driedelige brug evaluation of conventional bridgework. J Oral
zijn de duurste oplossingen. Bij de uitvoering van Rehabil. 1990;17:131-6.
brugwerk en van implantaatgedragen kronen zijn Cordioli G, Castagna S, Consolati E. Single-tooth
vele variaties mogelijk. Wanneer voor implantaten implant rehabilitation: a retrospective study of 67
tevens bottransplantaties moeten worden uitge- implants. Int J Prosthodont. 1994;7:525-31.
voerd en een beroep moet worden gedaan op de Creugers NHJ, Kanter RJAM de, Hof MA van ’t.
kaakchirurg of parodontoloog, zullen de kosten nog Long-term survival data from a clinical trial on
verder oplopen. Ook verzekeringstechnische aspec- resin-bonded bridges. J Dent. 1997;25:239-42.
ten zullen meewegen bij de beantwoording van de Creugers NHJ, Käyser AF, Hof MA van ’t. A meta-
vraag wat voor de patiënt de uiteindelijke financiële analysis of durability data on conventional fixed
consequenties zijn. bridges. Comm Dent Oral Epidemiol. 1994;22:448-
Ten slotte vraagt de toepassing van implantaten 52.
behandelaars met specifieke opleiding en ervaring, Creugers NHJ, Kreulen CM, Snoek PA, Kanter RJAM
waardoor deze zorg voor de patiënt niet altijd dicht de. A systematic review of single-tooth restorations
bij huis beschikbaar is. Dit betekent al met al dan supported by implants. J Dent. 2000;28:209-17.
ook een veel grotere investering in reis- en behan- Doring K, Eisenmann E, Stiller M. Functional and
deltijd gedurende een langere periode, van zes tot esthetic considerations for single-tooth Ankylos
soms meer dan twaalf maanden, dan bij toepassing implant-crowns: 8 years of clinical performance. J
van adhesief of conventioneel brugwerk. Oral Implantol. 2004;30:198-209.
Ekfeldt A, Carlsson GE, Borjesson G. Clinical eva-
luation of single-tooth restorations supported by
j
8.7 Conclusie osseo-integrated implants: a retrospective study.
Int J Oral Maxillofac Implants. 1994;9:179-83.
Hoewel slechts beperkte langetermijngegevens Gotfredsen K. A 5-year prospective study of single-
voorhanden zijn over het succes respectievelijk de tooth replacements supported by the Astra Tech
complicatiegevoeligheid en de duurzaamheid van implant: a pilot study. Clin Implant Dent Relat
de prothetische behandeling als geheel en over de Res. 2004;6:1-8.
esthetiek bij toepassing van implantaten in het bij- Heij DG op, Opdebeeck H, Steenberghe D van,
zonder, is deze behandeling een waardevol alterna- Kokich VG, Belser U, Quirynen M. Facial develop-
tief voor adhesief brugwerk en zeker voor conven- ment, continuous tooth eruption, and mesial drift
tioneel brugwerk. De indicatie moet echter niet as compromising factors for implant placement.
lichtvaardig worden gesteld. De restauratiegraad Int J Oral Maxillofac Implants. 2006;21:867-78.
van buurelementen grenzend aan het diasteem, de Henry PJ, Laney WR, Jemt T, Harris D, Krogh PH,
parodontale status van de restdentitie, de stabiliteit Polizzi G, et al. Osseointegrated implants for
van de occlusie en van het articulatiepatroon, het te single-tooth replacement: a prospective 5-year
verwachten krachtenspel dat inwerkt op de voor- multicenter study. Int J Oral Maxillofac Implants.
ziening, het beoogde esthetische resultaat, de leef- 1996;11:450-5.
64 Orale implantaten in de algemene praktijk

Iseri H, Solow B. Continued eruption of maxillary the single-tooth implant. Int J Oral Maxillofac
incisors and first molars in girls from 9 to 25 years, Implants. 2000;15:252-60.
studies by the implant method. Eur J Orthodont. Priest G. Single-tooth implants and their role in
1996;18:246-56. preserving remaining teeth: a 10 year-survival stu-
Jemt T, Petterson P. A 3-year follow-up study on dy. Int J Oral Maxillofac Implants. 1999;14:181-8.
single implant treatment. J Dent. 1993;21:203-8. Quirynen M, Mongardini C, Lambrechts P, De
Johansson G, Palmqvist S, Svensson B. Effects of Geyseleer C , Labella L, Vanherle G, et al. A long-
early placement of a single tooth implant. A case term evaluation of composite-bonded natural resin
report. Clin Oral Implant Res. 1994;5:48-51. teeth as replacement of lower incisors with termi-
Kanter RJ de, Creugers NH, Verzijden CW, Hof MA nal periodontitis. J Periodontol. 1999;70:205-12.
van ’t. A five-year multi-practice clinical study on Ranly DM. Early orofacial development. J Clin
posterior resin-bonded bridges. J Dent Res. 1998; Pediatr Dent. 1998;22:267-75.
77:609-14. Scheller H, Urgell JP, Kultje C, Klineberg I, Goldberg
Ketabi AR, Kaus T, Herdach F, Groten M, Axmann- PV, Stevenson-Moore P, et al. A 5-year multicenter
Krcmar D, Probster L, et al. Thirteen-year follow-up study on implant-supported single crown restora-
study of resin-bonded fixed partial dentures. tions. Int J Oral Maxillofac Implants. 1998;13:212-8.
Quintessence Int. 2004;35:407-10. Schmitt A, Zarb GA. The longitudinal clinical effec-
Koch G, Bergendal T, Kvint S, Johansson U-B. Con- tiveness of osseointegrated dental implants for
sensus conference on oral implants in young single-tooth replacement. Int J Prosthodont. 1993;
patients. Göteborg: Graphic Systems; 1996. 6:197-202.
Kokich VG, Spear FM. Guidelines for managing the Scholander S. A retrospective evaluation of 259
orthodontic restorative patient. Semin Orthod. single-tooth replacements by the use of Brånemark
1997;3:3-20. implants. Int J Prosthodont. 1999;12:483-91.
Kristerson L, Lagerström L. Autotransplantation of Schulte J, Flores AM, Weed M. Crown-to-implant
teeth in cases with agenesis or traumatic loss of ratios of single tooth implant-supported restora-
maxillary incisors. Eur J Orthod. 1991;13:486-92. tions. J Prosthet Dent. 2007;98:1-5.
Kronström M, Palmqvist S, Söderfeld B. Prostho- Schwartz-Arad D, Chaushu G. The ways and where-
dontic decision making among general dentists in fores of immediate placement of implants into
Sweden. III: The choice between fixed partial den- fresh extraction sites: a literature review. J Perio-
ture and single implants. Int J Prosthodont. 2000; dontol. 1997;68:915-23.
13;34-40. Tallgren A, Solow B. Age differences in adult den-
Lange GL de. Aesthetic and prosthetic principles for toalveolar heights. Eur J Orthodont. 1991;13:149-56.
single tooth-implant procedures: an overview. Thilander B, Ödman J, Gröndahl K, Friberg B.
Pract Periodont Aesthet Dent. 1995;7:51-62. Osseointegrated implants in adolescents. An alter-
Ledermann PD, Hassell TM, Hefti AF. Osseointegra- native in replacing missing teeth? Eur J Orthodont.
ted dental implants as alternative therapy to bridge 1994;16:84-95.
construction or orthodontics in young patients: Thilander B, Ödman J, Gröndahl K, Lekholm U.
seven years of clinical experience. Pediatric Dent. Aspects on osseointegrated implants inserted in
1993;15:327-33. growing jaws. A biometric and radiographic study
Levin L, Sadet P, Grossmann Y. A retrospective eva- in the young pig. Eur J Orthodont. 1992;14:99-109.
luation of 1,387 single-tooth implants: a 6-year fol- Thilander B, Ödman J, Lekholm U. Orthodontic
low-up. J Periodontol. 2006;77:2080-3. aspects of the use of oral implants in adolescents: a
Meyenberg KH, Imoberdorf MJ. The aesthetic chal- 10-year follow-up study. Eur J Orthodont. 2001;23:
lenges of single tooth replacement: a comparison of 715-31.
treatment alternatives. Pract Periodont Aesthet Thomas MV, Beagle JR. Evidence-based decision-
Dent. 1997;9:727-35. making: implants versus natural teeth. Dent Clin
Misch CM, Misch CE, Resnik RR, Ismail YH. Recon- North Am. 2006;50:451-61viii.
struction of maxillary alveolar defects with man- Wannfors K, Smedberg J-I. A prospective clinical
dibular symphysis grafts for dental implants: a evaluation of different single-tooth restoration
preliminary procedural report. Int J Oral Maxillo- designs on osseointegrated implants. A 3-year fol-
fac Implants. 1992;7:360-6. low-up of Brånemark implants. Clin Oral Impl Res.
Moscovitch MS, Saba S. The use of a provisional 1999;10:453-8.
restoration in implant dentistry. Int J Oral Wennström JL, Ekestubbe A, Gröndahl K, Karlsson
Maxillofac Implants. 1996;11:395-9. S, Lindhe J. Implant-supported single-tooth resto-
Naert IE, Bevers L, Nijs L. A clinical study of an rations: a 5-year prospective study. J Clin Perio-
intracoronal fixed partial denture attachment sys- dontol. 2005;32:567-74.
tem. Quintessence Int. 1993;24:397-403. Westphal O. Normal growth and growth disorders in
Nemcowsky CE, Moses O, Artzi Z. Interproximal children. Acta Odontol Scand. 1995;53:174-8.
papillae reconstruction in maxillary implants. J Westwood RM, Duncan JM. Implants in adolescents:
Periodontol. 2000;71:304-14. a literature review and case reports. Int J Oral Ma-
Nyman S, Lang NP. Guided tissue regeneration and xillofac Implants. 1996;11:750-5.
dental implants. Periodontol 2000. 1994;4:109-18. Wijs FLJA de, Cune MS. Immediate labial contour
Oesterle LJ, Cronin RJ Jr. Adult growth, aging, and restoration for improved esthetics: a radiographic
8 Solitaire tandvervanging: implantaat of brug? 65

study on bone splitting in anterior single-tooth Local residual ridge augmentation with solid
replacement. J Oral Maxillofac Implants. 1997;12: hydroxyapatite blocks: Part II – Correction of local
686-96. resorption defects in 50 patients. J Prosthet Dent.
Wijs FLJA de, Putter C de, Lange GL de, Groot K de. 1993;69:514-9.
j 9 Preoperatieve indicatiestelling bij de
volledig edentate patiënt

H.Reintsema en G.M.Raghoebar
met medewerking van R.P. van Oort

j
9.1 Inleiding derzoeken overkappingsprothesen vaak werden
geı̈ndiceerd voor anatomisch of anderszins ongun-
Edentate patiënten klagen nogal eens over loszitten stiger omstandigheden. Succes- en overlevingsper-
van hun gebitsprothese, pijn en beperkingen bij centages variëren ten slotte ook per het gebruikte
bijten en kauwen. Soms ervaren zij een onbeheers- implantaatsysteem.
bare kokhalsneiging. De spraak kan negatief wor- Uitgangspunt blijft dat men bij iedere patiënt de
den beı̈nvloed door de gebitsprothese. Ten slotte individuele situatie toetst aan de eisen die voor een
kunnen er psychisch-emotionele problemen spelen behandeling zijn gesteld en beziet of de voorge-
rond tandeloosheid. Het beantwoorden van de stelde behandeling tegemoet kan komen aan de
vraag of een overkappingsprothese of een vaste brug specifieke wensen van die patiënt. Veelal moet een
op implantaten in de boven- en/of onderkaak uit- keuze worden gemaakt uit verschillende behandel-
komst kan bieden, vergt een zorgvuldige analyse opties – waarvan de toepassing van implantaten er
van de vraagstelling van de patiënt en van de be- één is – die moeten passen in het beleid voor de
vindingen van het klinisch, röntgenologisch en dentitie als geheel. Goede voorlichting over de voor-
eventueel aanvullende onderzoek. Hierbij staan de en nadelen van de therapiemogelijkheden draagt bij
factoren ‘patiënt’ (algemene en psychosociale aan een keuze die is gebaseerd op een reëel ver-
anamnese, alsmede de meer specifieke, op de mond wachtingspatroon van de patiënt. Ten slotte zijn er
gerichte anamnese), ‘anatomie’ en ‘orale functie’ diverse, ook niet-medische (bijvoorbeeld kosten, wel
centraal (De Lange et al., 1997). of geen dekking van de behandeling door de ziek-
Uit langlopend longitudinaal en prospectief kli- tekostenverzekering) factoren bepalend voor de be-
nisch onderzoek blijkt dat de toepassing van im- sluitvorming.
plantaten in de edentate onderkaak voor een grote In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de indicatie-
groep patiënten met protheseklachten uitkomst stelling van een implantaatondersteunde of -gedra-
biedt. Zowel van vaste brugconstructies (Lindquist gen prothetische constructie in de edentate onder-
et al., 1996) als van overkappingsprothesen op im- en/of bovenkaak.
plantaten (Batenburg et al., 1998a) zijn goede
langetermijnresultaten bekend. De behandelme-
thoden hierbij ontwikkelen zich onder andere wat j
9.2 Algemene aspecten indicatiestelling
betreft de snelheid van de orale rehabilitatie, waar-
bij soms implantaten in de edentate onderkaak di- j
9.2.1 Medische factoren
rect worden voorzien van de prothetische voorzie-
ning (Brånemark et al., 1999). Absolute medische contra-indicaties voor het plaat-
Over de toepassing van implantaten in de volle- sen van implantaten bestaan nauwelijks. Meestal
dig edentate bovenkaak zijn minder evidence-based zijn de contra-indicaties relatief van aard en/of moet
langetermijnonderzoeken beschikbaar dan in de het implanteren worden uitgesteld totdat een on-
onderkaak. Veel onderzoek betreft vaste brugcon- derliggend lijden is gestabiliseerd. Naast de medi-
structies (Adell et al., 1990; Brånemark et al., 1995); sche anamnese moet altijd ook een psychosociale
over diverse typen overkappingsprothesen is later anamnese worden afgenomen (Sugerman, 2002). Bij
gerapporteerd (Henry, 2002). Sommige onderzoeken psychologische, psychosociale of psychiatrische
suggereren voor vaste brugconstructies gunstiger oorzakelijke (co)factoren voor de mondfunctiepro-
resultaten dan voor overkappingsprothesen op im- blematiek, of indien men verwacht dat een com-
plantaten in de bovenkaak (Jemt & Lekholm, 1995). plexe, langdurige behandeling met implantaten op
Dit beeld is echter vertekend doordat in deze on- dat vlak problemen zou kunnen luxeren, wordt

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_9, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
68 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 9.1
A Röntgenbeeld twee jaar na
totaalextractie.
B Röntgenbeeld vijf jaar na
totaalextractie. Progressieve
botresorptie van de onder-
kaak.
C Röntgenbeeld twee jaar na
implantatie in de j
9:1 A
j
9:1 B
onderkaak.

j
9:1 C

aangeraden psychologische of psychiatrische exper- 1998; Von Wowern & Gotfredsen, 2001; Reddy et al.,
tise in te schakelen bij de besluitvorming en ter 2002).
ondersteuning en begeleiding gedurende het be- Kiest men voor een afwachtend beleid, dan zijn
handelingstraject. periodieke controles met röntgenologische follow-
up geı̈ndiceerd om het voortschrijden van de bot-
j
9.2.2 Prothetische factoren resorptie te kunnen evalueren. De heroverweging
om gebruik te maken van implantaten kan dan als-
Centraal staat de klacht of wens van de patiënt. nog vroeg genoeg worden gemaakt, voordat de bot-
Deze moet in verhouding staan tot de conditie van resorptie te ver is voortgeschreden (figuur 9.1).
de mond en de kwaliteit van de gebitsprothese. De Een tweede stelregel die vaak wordt gehanteerd,
wens van de patiënt moet in overeenstemming zijn is dat de geı̈ndiceerde therapie doelmatig en niet
of kunnen worden gebracht met de te verwachten onnodig gecompliceerd en kostbaar is. Is bijvoor-
verbetering door middel van een prothetische con- beeld gebrek aan stabiliteit en retentie van de on-
structie op implantaten. Een technisch slechte ge- derprothese de hoofdklacht, dan moet de behande-
bitsprothese behoeft immers, indien de anatomi- ling gericht zijn op het opheffen van die klacht en
sche situatie daartoe geen aanleiding geeft, niet kan in veel gevallen worden volstaan met het stabi-
vanzelfsprekend te leiden tot de indicatie van een liseren van de onderprothese op twee interforami-
implantaatgedragen alternatief. Indien wordt inge- naal aangebrachte implantaten. Als juist persiste-
schat dat van een nieuwe conventionele volledige rende pijn ten gevolge van een belastingsintoleran-
gebitsprothese voor langere tijd goede resultaten tie van het mucoperiost op de voorgrond staat, moet
mogen worden verwacht, dan moet deze behande- de behandeling gericht zijn op een vermindering
ling op zijn minst worden overwogen en als alter- van de belasting van de dragende mucosa. In een
natief aan de patiënt worden aangeboden. Ook een dergelijk geval moeten ten minste drie à vier im-
gefaseerde aanpak, waarbij eerst het resultaat van plantaten worden aangebracht. De onderprothese is
een nieuw-vervaardigde gebitsprothese wordt be- dan voornamelijk implantaatgedragen. Ook een
oordeeld en, indien het gewenste resultaat niet vaste brugconstructie is dan een optie. Afhankelijk
wordt bereikt, in tweede instantie een prothetische van de aangetroffen intraorale omstandigheden en
constructie op implantaten wordt vervaardigd, kan de wens van de patiënt zijn de behandelopties voor
soms de voorkeur hebben. Wanneer niet meteen tot een prothetische constructie op implantaten in de
toepassing van implantaten wordt besloten, moet edentate onderkaak (De Lange et al., 1997):
wel worden meegewogen of het in tweede instantie gecombineerde, mucosaal-implantaatgedragen
plaatsen van implantaten noodzaakt tot uitgebrei- prothese (figuur 9.2): de prothese wordt voorname-
dere chirurgie, inclusief bijvoorbeeld een botaug- lijk in haar positie gefixeerd door de implantaten;
mentatie, terwijl men dat met een dergelijke be- een deel van de occlusale belasting wordt nog door
handeling in een vroeger stadium had kunnen ver- het onderliggende mucoperiost opgevangen (over-
mijden. Vooral bij jonge patiënten leidt deze afwe- kappingsprothese op twee implantaten);
ging nogal eens tot een ‘vroege’ indicatie voor voornamelijk implantaatgedragen prothese (fi-
toepassing van implantaten, omdat prothetisch be- guur 9.3): de stabiliteit en retentie van de prothese,
laste implantaten de progressie van botresorptie in en het grootste deel van de occlusale belasting,
de betreffende kaakregio waar de implantaten zijn worden door de implantaten verzorgd; een klein
aangebracht zouden kunnen tegengaan (Wyatt, deel van de belasting wordt nog op het mucoperiost
9 Preoperatieve indicatiestelling bij de volledig edentate patiënt 69

Figuur 9.2
A Staafsuprastructuur op
twee implantaten.
B Bijbehorende overkap-
pingsprothese met clip. Door
de scharnier-aswerking
wordt de mucosa in de zij-
delingse delen belast tijdens
occlusale belasting.

j
9:2 A j
9:2 B

Figuur 9.3
A Staafsuprastructuur op vier
implantaten.
B Bijbehorende overkap-
pingsprothese met clips. De
occlusale belasting kan meer
door de implantaten worden
opgevangen, waardoor het
mucoperiost kan worden
ontlast.

j
9:3 A j
9:3 B

overgedragen (overkappingsprothese op meer dan Figuur 9.4


twee niet in lijn gelegen implantaten); Volledig implantaatgedragen
volledig implantaatgedragen prothese (figuur brugconstructie.
9.4): de implantaten dragen de constructie volledig
(vaste brugconstructies en starre, voorwaardelijk
uitneembare constructies op minimaal vier implan-
taten).
Veel is al geschreven over de (vermeende) voor- en
nadelen van vaste dan wel uitneembare constructies
op implantaten (Zitzmann & Marinello, 2000a;
2000b). Een vaste constructie benadert de oor-
spronkelijke situatie met eigen tanden en kiezen j
9:4

het meest, wat door de patiënt(e) vaak als een met


name psychologisch voordeel wordt ervaren.
Als nadeel van een vaste brugconstructie worden den bereikt. Tevens kan met de afsluitende buccale
problemen bij het spreken door lucht- en vochtver- rand van een prothese spraakbelemmerend lucht-
lies peri-implantair onder de brugconstructie door – en vochtverlies gemakkelijker worden voorkomen.
met slissen en sputteren tot gevolg – naar voren Een bijkomend voordeel is dat een overkappings-
gebracht. Dit lijkt een voornamelijk initieel pro- prothese kan worden uitgenomen. Daardoor zijn de
bleem te zijn (Jacobs et al., 2001), maar in ander onderliggende implantaatonderdelen beter bereik-
onderzoek (Heydeke et al., 2004) scoorden vaste baar voor het reinigen van de peri-implantaire de-
bruggen op implantaten in de bovenkaak inderdaad len. Bij een uitgebouwde brugconstructie vergt dit
minder goed dan overkappingsprothesen wat be- juist meer handvaardigheid van de patiënt.
treft de kwaliteit van de spraak. Verder blijken Indien er weinig intermaxillaire ruimte beschik-
vooral de al wat langer edentate patiënten, die in het baar is doordat er nauwelijks tot geen verticale bot-
kader van onderzoek met beide voorzieningen er- resorptie is opgetreden, is juist een vaste constructie
varing hebben kunnen opdoen, een voorkeur te geı̈ndiceerd. De diverse onderdelen voor een over-
hebben voor een uitneembare overkappingsprothe- kappingsprothese vragen in een dergelijke situatie
se; zij zijn hiermee in het algemeen meer tevreden meer dan de beschikbare verticale ruimte.
dan met een vaste brug (Heydecke et al., 2003).
Bij verder voortgeschreden kaakbotresorptie is j
9.2.3 Chirurgische factoren
het met een brugconstructie veelal niet goed moge-
lijk de ontbrekende ondersteuning van de weke de- Het aanbrengen van implantaten vereist bot van
len van het gelaat (lip- en wangvulling) adequaat te zowel voldoende volume als van voldoende kwali-
herstellen. Dit kan met de opbouw van de buccale teit op de gewenste plaats. Het interforaminale ge-
rand van een overkappingsprothese veel beter wor- bied van de onderkaak voldoet meestal aan deze
70 Orale implantaten in de algemene praktijk

voorwaarden, tenzij de kaakbotresorptie is voortge- dische conditie inhelingsproblemen van de implan-


schreden tot in het basale bot en minder dan 10 mm taten verwacht kunnen worden, wordt vaak de
hoogte resteert (classificatie volgens Cawood-de voorkeur gegeven aan een benadering in twee fases.
Koomen VII of VIII). Toch lijkt zelfs in dergelijke Hierbij wordt beoogd de implantaten, door initiële
lage kaken, mede dankzij de dichte botstructuur bedekking met mucosa, meer ongestoord in te laten
(Lekholm-Zarb graad 1-2; 6-10 mm), de toepassing helen. In combinatie met het aanbrengen van bot-
van implantaten voor een overkappingsprothese transplantaten wordt eveneens de voorkeur gegeven
nog haalbaar (Ten Bruggenkate et al., 1998; Stel- aan een benadering in twee fases.
lingsma et al., 2000). Een alternatief onder deze De benodigde inhelingstijd is de periode tussen
omstandigheden is het transmandibulaire implan- het aanbrengen van de implantaten en het moment
taat, hoewel hiervoor wisselende resultaten worden dat de prothetische belasting kan worden aange-
gerapporteerd (Bosker et al., 1991; Versteegh et al., bracht.
1995; Meijer et al., 2001; Visser et al., 2002). Als de Osseointegratie zelf neemt gemiddeld anderhalf
resorptie nog verder is voortgeschreden, is aanvul- jaar in beslag. In het verleden werd voor de inhe-
lende chirurgie in de vorm van botaugmentatie of lingstijd voor het interforaminale deel van de on-
distractie noodzakelijk alvorens men kan implan- derkaak in de regel een periode van drie maanden
teren. aangehouden en voor de bovenkaak en de distale
In de bovenkaak is de uitgangssituatie veel vaker regio’s van de onderkaak een periode van zes
ongunstig voor het aanbrengen van implantaten: maanden. Het is mogelijk om onder bepaalde con-
dikwijls is er onvoldoende bot of bot van onvol- dities de implantaten in een vroeger stadium na een
doende kwaliteit. Het botvolume wordt beperkt à twee weken (vervroegde belasting of early loading)
door de sinus maxillaris en de neusholte. Daarnaast of direct (immediate loading) te gaan belasten. De
is de structuur van het maxillaire bot ook veel los- literatuur is verwarrend omdat men soms het woord
maziger (Lekholm-Zarb graad 4). De toepassing van immediaat in de titel leest terwijl vervroegd bedoeld
korte implantaten wordt om die reden ontraden wordt (Szmukler-Moncler et al., 1998; Ericsson et
(Chan et al., 1998). In de bovenkaak wordt een im- al., 2000; Roynesdal et al., 2001). Vroege belasting
plantaatlengte van minimaal 10 mm aanbevolen. In zal alleen mogelijk zijn indien er direct bij het aan-
de bovenkaak moet dan ook vaker de indicatie tot brengen van de implantaten sprake is van een goede
een botopbouw worden gesteld (Raghoebar et al., primaire stabiliteit. Voor een snellere belasting of in
2001). Een nadeel van de noodzaak dat men eerst de gecompromitteerde gevallen zouden implantaten
bovenkaak moet opbouwen met een bottransplan- met een sterk verruwd implantaatoppervlak succes-
taat en/of botsubstituut is dat de totale behandel- voller zijn dan exemplaren met een louter gema-
duur met enkele maanden wordt verlengd. Een al- chineerde schroefvorm. Voor de edentate onder- en
ternatief voor een behandeling met botopbouw in bovenkaak is directe belasting beschreven, waarbij
de zijdelingse delen is het aanbrengen van zygoma- in één dag zowel de implantaten alsook de supra-
implantaten in combinatie met minimaal twee ge- structuur plus vaste prothese worden geplaatst
wone enossale implantaten in het bovenfront (Ma- (Brånemark et al., 1999; van Steenberghe et al.,
levez et al., 2003). Een zygoma-implantaat wordt 2002).
vanuit de processus alveolaris in de premolaarregio, De indicatie voor directe belasting van een pro-
achter de voorwand van de sinus maxillaris langs, in thetische voorziening op implantaten in de onder-
het zygomabot gefixeerd (figuur 9.5). Voorwaarde is kaak volgens het zogenoemde Novum-concept
dat er nog voldoende bot in het frontgebied aanwe- maakt gebruik van een rigide connectie tussen de
zig is om daar implantaten te kunnen plaatsen. De implantaten, met hierop een geprefabriceerd, stan-
indicatie lijkt vooralsnog beperkt. daard prothetisch raamwerk. Daardoor kunnen de
De toepassing van een eenfase-implantatietech- kosten sterk worden gedrukt en is behandeling
niek, waarbij na het aanbrengen de implantaten volgens dit concept geı̈ndiceerd voor de patiënt die
met abutments meteen de gingiva penetreren en behoefte heeft aan een vaste oplossing maar over
blootgesteld zijn aan het mondmilieu, is verant- beperkte financiële middelen beschikt. De directe
woord voor de niet-gecompromitteerde edentate belasting van implantaten in de volledig edentate
onderkaak (Batenburg et al., 1998b; 1998c; Heyden- bovenkaak volgens het Litorim-concept heeft een
rijk et al., 2002a; 2002b). Indien door een ongun- totaal andere indicatie. Het is bedoeld voor patiën-
stige anatomische uitgangssituatie of door de me- ten die in één fase behandeld willen worden én chi-
rurgisch én prothetisch, en die de esthetische uit-
Figuur 9.5 komst belangrijk vinden. De indicatie is echter uit-
Twee zygoma-implantaten sluitend voor patiënten met voldoende financiële
zijn vanuit de premolaar- draagkracht. Nader onderzoek zal de waarde van
streek via de sinus maxillaris deze concepten moeten uitwijzen.
in de bovenkaak in het zygo- Voor de keuze van het aan te brengen merk en
ma bevestigd. De implanta- type implantaat worden vele argumenten aange-
ten in het front zorgen voor dragen, evenals voor het ideale tijdstip van belas-
de stabilisatie van de con- ting van de implantaten. De keuze voor een bepaald
structie. implantaatsysteem is ook afhankelijk van de voor
het betreffende systeem beschikbare prothetische
j
9:5
opbouwmogelijkheden. Afhankelijk van de ge-
9 Preoperatieve indicatiestelling bij de volledig edentate patiënt 71

wenste prothetische voorziening bestaan er per im- voeren zijn op een verlaagde belastingstolerantie
plantaatsysteem duidelijke verschillen in keuzemo- van het mucoperiost door de prothesebasis (Baten-
gelijkheden en kwaliteit van abutments, retentie- burg et al., 1998c). Ook in een gecompromitteerde
systemen en dergelijke. anatomische situatie, zoals na oncologische chirur-
gie en/of radiotherapie of bij een zeer spitse kaak-
boog waardoor de implantaten te dicht bij elkaar
j
9.3 Indicatiestelling edentate komen te staan, is het aanbrengen van meer im-
onderkaak plantaten geı̈ndiceerd. De huidige consensus is
echter uit te gaan van een standaardoplossing met
De meest voorkomende indicatie voor het gebruik twee implantaten, tenzij er factoren bestaan zoals
van implantaten in de onderkaak betreft de loszit- hierboven genoemd, die een meer implantaatge-
tende onderprothese met daardoor pijnklachten, dragen indicatie rechtvaardigen (Feine et al., 2002).
kauwproblemen en moeite met de spraak. Door Een veel toegepast verankeringssysteem is de
voortschrijdende resorptie van de processus alveo- staaf-clipverbinding. Hierbij worden de implanta-
laris en de daarmee gepaard gaande veranderde po- ten onderling verbonden met een staaf, waaraan de
sitie van de aanhechtingen van de omringende overkappingsprothese door middel van in de pro-
musculatuur wordt de neutrale ruimte sterk be- these aangebrachte clips haar retentie en stabiliteit
perkt. De neutrale ruimte is de dynamische ruimte ontleent. Alternatieven hiervoor zijn de solitaire
tussen de lippen en wangen enerzijds en de tong en verankeringssystemen, zoals verschillende vormen
mondbodem anderzijds, waarbinnen door de mus- van drukknoppen of magneten. Onderzoek door
culatuur op een prothese uitgeoefende krachten niet Naert et al. (1998b; 1999) heeft geen uitgesproken
dislokerend werken. Het gevolg daarvan is een ver- voor- of nadelen van enig verankeringssysteem
minderde retentie en stabiliteit van de onderpro- kunnen aantonen; wel lijkt de staafsuprastructuur
these gedurende functie, maar bij sommige patiën- op termijn het minste onderhoud te vergen.
ten ook in rust. Een vergelijkbaar probleem kan Een nadeel van de toepassing van meer dan twee
zich voordoen bij een nauwelijks geresorbeerde implantaten in de onderkaak is dat de onderlinge
processus alveolaris: rond de forse kaakwal is on- implantaatafstand zo klein kan worden dat het tot
voldoende ruimte beschikbaar voor een prothese. te korte cliplengten in de prothese leidt. Om dit te
Ten slotte is het ook van belang rekening te houden ondervangen kan men distale extensies aan de su-
met het oppervlak aan niet-beweeglijke gingiva ten prastructuur bevestigen (figuur 9.6). Een minimale
opzichte van de beweeglijke alveolaire mucosa. Als onderlinge implantaatafstand van 12 mm is daarom
het aandeel van de beweeglijke mucosa te groot is, gewenst.
leiden spiercontracties tot verschuivingen waardoor Indien een patiënt(e) een vaste, niet-uitneembare
het vacuüm tussen prothesebasis en onderliggend brugconstructie wenst, moeten minimaal vier of
slijmvlies wordt opgeheven. meer implantaten worden aangebracht in de on-
Aan de vraag naar een ‘vaster zittende’ prothese derkaak. Omdat de implantaten in de regel voor de
kan in de regel worden voldaan door het aanbren- foramina mentalia worden geplaatst, is een verkorte
gen van twee implantaten in de cuspidaatstreek (De opstelling van de elementen hierbij vaak noodza-
Lange et al., 1997; Batenburg et al., 1998b; 1998c). De kelijk. Dit voorkomt ongewenste momentbelasting.
implantaten zorgen ervoor dat voldoende weer- Een implantaatgedragen brugconstructie kan ook
stand kan worden geboden tegen de dislokerende op psychische gronden de voorkeur genieten. De
krachten die de omringende musculatuur op de praktijk heeft uitgewezen dat, indien men kiest
prothese uitoefent. De oorspronkelijke pijnklach- voor een vaste constructie, de positionering van de
ten, die het gevolg zijn van voortdurende frictie van implantaten nauwkeuriger moet worden bepaald
de schuivende onderprothese over haar basis, kun- dan bij een overkappingsprothese op twee of vier
nen hiermee worden vermeden. Een deel van de implantaten. De implantaten moeten nu immers
occlusale belasting wordt hierbij nog steeds door de precies onder de tandposities geplaatst zijn. Daar-
processus alveolaris in het postcaniene gebied op- van afwijken heeft vaak negatieve consequenties
gevangen (gecombineerd mucosaal-implantaatge- voor de esthetiek en functie van een vaste brugcon-
dragen). Ook het vervaardigen van een overkap- structie. Het is dan ook verstandig pas een defini-
pingsprothese op één in de mediaanlijn van de on- tieve toezegging over de vervaardiging van een vaste
derkaak geplaatst implantaat zou een goede optie
zijn voor het verminderen van klachten die gerela- Figuur 9.6
teerd zijn aan een onderprothese met onvoldoende Staafsuprastructuur op vier
houvast (Cordioli et al., 1997). Algemeen wordt ech- implantaten met twee distale
ter aangenomen dat een dergelijke behandeling niet extensies. De korte onderlinge
de stabiliserende mogelijkheden heeft die met een afstand geeft onvoldoende
prothese ondersteund door twee implantaten kan mogelijkheid voor het aan-
worden verkregen. Deze behandeling wordt daarom brengen van clips van vol-
niet als standaard aanbevolen. doende lengte op de inter-
Het aanbrengen van meer dan twee implantaten implantaire staafdelen.
voor een overkappingsprothese wordt in de litera-
tuur vooral aanbevolen voor patiënten met uitge-
j
9:6
sproken pijnklachten in de anamnese, die terug te
72 Orale implantaten in de algemene praktijk

brugconstructie te doen nádat een dergelijke con- nuttig hulpmiddel. Factoren als de beschikbare
structie na implantatie in de prothetische pasfase hoeveelheid maxillair bot, de beschikbare inter-
door de patiënt(e) is goedgekeurd. Om excuses ach- maxillaire ruimte, de vorm en conditie van de an-
teraf te voorkomen is een reële weergave van de tagonistische dentitie of gebitsprothese en de mate
mogelijkheden in de pasfase van de proefopstelling van ondersteuning voor de weke delen van het ge-
voorafgaand aan implantatie essentieel. Het toe- laat moeten hierbij worden meegenomen (Zarb &
passen van een boorsjabloon tijdens het implante- Schmitt, 1995; De Lange et al., 1997).
ren, die gebaseerd is op die proefopstelling, is een In de bovenkaak genieten volledig implantaatge-
nuttig hulpmiddel (Meijer et al., 1998). De toepas- dragen constructies meestal de voorkeur (Henry,
sing van computergestuurde technieken voor de 2002). Als de resorptie niet ver is voortgeschreden, is
planning en het vervaardigen van sjablonen zal naar de behandeling met behulp van een vaste brugcon-
verwachting in de komende jaren een hoge vlucht structie een goede optie; bij sterk geresorbeerde ka-
nemen (van Steenberghe et al., 2003). ken gaat de voorkeur echter vaak uit naar een uit-
neembare constructie (Zarb & Schmitt, 1995; zie ook
paragraaf 9.2.2). Brånemark et al. (1995) konden
j
9.4 Indicatiestelling edentate geen verschillen aantonen tussen het vervaardigen
bovenkaak van een vaste brugconstructie op vier of op zes im-
plantaten in de bovenkaak.
Problemen met uitneembare prothesen worden in Het concept voor een uitneembare, star uitge-
de edentate bovenkaak minder frequent gezien dan voerde, volledig implantaatgedragen overkappings-
in de onderkaak. Klachten over het dragen van een prothese is uitgebreid beschreven (Toljanic et al.,
bovenprothese komen voor bij patiënten met een 1997). Hierbij wordt een gegoten, gefreesde supra-
sterk geresorbeerde prothesebasis (ongunstige ana- structuur gecombineerd met een in de overkap-
tomie), een versterkte kokhalsneiging, branderig- pingsprothese gevatte metalen overstructuur (fi-
heidsklachten of ongunstige occlusale verhoudin- guur 9.7). Het starre, gefixeerde karakter van de
gen (betand versus onbetand). De door de patiënt onderstructuur wordt gecombineerd met een uit-
ervaren gevolgen zijn veelal ingrijpender dan bij neembare overkappingsprothese, waarbij het pala-
problemen met de onderprothese. Wanneer men tum durum niet hoeft te worden bedekt. Indicaties
geen bovenprothese kan dragen, voelen veel patiën- voor een dergelijke prothese zijn nachtelijk
ten zich sociaal geı̈soleerd. bruxisme, problemen om de mondhygiëne op peil
De toepassing van implantaten in de bovenkaak te houden, noodzaak van lipvulling, bij een ongun-
gaat op langere termijn gepaard met hogere faal- stige intermaxillaire verhouding, en bij patiënten
percentages, afhankelijk van het toegepaste im- met een sterke kokhalsreflex. De toepassing van een
plantaattype. Uit de anamnese, het klinische en tweedelige uitvoering van de suprastructuur met
röntgenologische onderzoek volgt de indicatie voor implantaatplaatsing in de cuspidaat- tot molaar-
een bepaald implantaatgedragen protheseconcept. streek (figuur 9.8) is aanbevolen wanneer er te wei-
Een modelstudie gebaseerd op het uitproberen van nig intermaxillaire ruimte in het front aanwezig is
een proefopstelling bij de patiënt is hierbij een voor de suprastructuur (Reintsema et al., 1997). Een

Figuur 9.7
A Gefreesde suprastructuur
voor een volledig implan-
taatgedragen overkappings-
prothese in de bovenkaak.
B Bijbehorende overkap-
pingsprothese met geı̈nte-
greerde overstructuur.

j
9:7 A j
9:7 B

Figuur 9.8
A In twee delen uitgevoerde
suprastructuur in de boven-
kaak, waardoor er minder
prothesevolume bestaat in
het frontgebied.
B Bijbehorende overkap-
pingsprothese met geı̈nte-
greerde overstructuur.

j
9:8 A j
9:8 B
9 Preoperatieve indicatiestelling bij de volledig edentate patiënt 73

veel toegepast alternatief voor de overkappingspro- denrijk K, Boering G. Mandibular overdentures


these op een gefreesde structuur is de toepassing supported by two or four endosteal implants. A
van een voornamelijk implantaatgedragen over- prospective, comparative study. Int J Oral Maxillo-
kappingsprothese met staaf-clipverankering. Het fac Surg. 1998a;27:435-9.
implantaatverlies in de groep patiënten die in opzet Batenburg RHK, Meijer HJA, Raghoebar GM, Oort
zou worden behandeld met een vaste brugcon- RP van, Boering G. Mandibular overdentures sup-
structie, maar noodgedwongen is behandeld met ported by two Brånemark IMZ or ITI implants. A
een overkappingsprothese met vaak een slechte prospective comparative preliminary study: one-
anatomische uitgangssituatie, is relatief hoog (Jemt year results. Clin Oral Implants Res. 1998b;9:374-
& Lekholm, 1995). Initieel geı̈ndiceerde overkap- 83.
pingsprothesen geven betere overlevingsresultaten Batenburg RHK, Meijer HJA, Raghoebar GM, Vis-
van de implantaten (Palmquist et al., 1994; Merics- sink A. Treatment concept for mandibular over-
ke-Stern et al., 2002). Voor deze indicatie wordt denture supported by endosseous implants: a lite-
veelal uitgegaan van vier tot zes implantaten (Naert rature review. Int J Oral Maxillofac Implants.
et al., 1998a; Mericske-Stern et al., 2002). De uit- 1998c;13:539-45.
voering met een resiliënt uitgevoerde overkap- Bosker H, Jordan RD, Sindet-Pedersen S, Koole R.
pingsprothese over een rigide uitgevoerde supra- The transmandibular implant: a 13-year survey of
structuur lijkt de implantaatoverleving positief te its use. J Oral Maxillofac Surg. 1991;49:482-92.
beı̈nvloeden (Naert et al., 1998a). Deze toepassing Brånemark PI, Engstrand P, Öhrnell LO, Gröndahl K,
brengt echter ook meer prothetisch onderhoud met Nilsson P, Hagberg K, et al. Brånemark novum: a
zich mee om de retentieve delen te kunnen vervan- new treatment concept for rehabilitation of the
gen. edentulous mandible. Preliminary results from a
Gecombineerd implantaat-mucosaalgedragen prospective clinical follow-up study. Clin Implant
overkappingsprothesen waarbij gebruikgemaakt Dent Relat Res. 1999;1:2-16.
wordt van drukknoppen, worden weinig toegepast. Brånemark PI, Svensson B, Steenberghe D van. Ten
Een indicatie voor deze toepassing is bijvoorbeeld year survival rates of fixed prostheses on four or six
een gebitsprothese die een enkele keer onverwacht implants ad modum Brånemark in full edentua-
retentieverlies lijdt bij een nauwelijks geresor- lism. Clin Oral Impl Res. 1995;6:227-31.
beerde bovenkaak, die op zichzelf een goede pro- Bruggenkate CM ten, Asikainen P, Foitzik C, Kreke-
thesebasis vormt voor voldoende stabiliteit (De ler G, Sutter F. Short (6-mm) nonsubmerged dental
Lange et al., 1997). implants: results of a multicenter clinical trial of 1
to 7 years. Int J Oral Maxillofac Implants. 1998;13:
791-8.
j
9.5 Conclusie Chan MF, Narhi TO, Baat C de, Kalk W. Treatment of
the atrophic edentulous maxilla with implantsup-
De toepassing van implantaten is een goede behan- ported overdentures: a review of the literature. Int J
deloptie bij de edentate patiënt met persisterende Prosthodont. 1998;11:7-15.
protheseklachten in de onder- of bovenkaak. Voor Cordioli G, Majzoub Z, Castagna S. Mandibular
de edentate onderkaak is de vervaardiging van een overdentures anchored to single implants: a five-
overkappingsprothese op twee implantaten in het year prospective study. J Prosthet Dent. 1997;78:
interforaminale gebied de behandeling die de voor- 159-65.
keur heeft, tenzij er complicerende factoren zijn die Ericsson I, Randow K, Nilner K, Peterson A. Early
plaatsing van meer implantaten vereisen. Bij speci- functional loading of Brånemark dental implants:
fieke wensen van de patiënt kan in de edentate on- 5 year clinical follow-up study. Clin Implant Dent
derkaak een implantaatgedragen brugconstructie Relat Res. 2000;2:70-7.
geı̈ndiceerd zijn. In de bovenkaak is bij een be- Feine JS, Carlsson GE, Awad MA, Chehade A, Dun-
perkte intermaxillaire ruimte een vaste brugcon- can WJ, Gizani S, et al. The McGill consensus
structie geı̈ndiceerd. Ook bij de meer psychisch ge- statement on overdentures. Mandibular two-
relateerde acceptatieproblemen van een prothese implant overdentures as first choice standard of
geniet een vaste brugconstructie vaak de voorkeur. care for edentulous patients. Montreal, Quebec,
In de overige gevallen (onder andere onvoldoende May 24-25, 2002. Int J Oral Maxillofac Implants.
lipvulling, intermaxillaire verhouding, beperkt 2002;17:601-2.
botvolume) is een overkappingsprothese een goed Henry PJ. A review of guidelines for implant rehabi-
alternatief, of in voorkomende gevallen een betere litation of the edentulous maxilla. J Prosthet Dent.
optie (onder andere grote intermaxillaire ruimte). 2002;87:281-8.
Heydecke G, Boudrias P, Awad MA, Albuquerque RF
de, Lund JP, Feine JS. Within-subject comparisons
Literatuur of maxillary fixed and removable implant prosthe-
ses: patient satisfaction and choice of prosthesis.
Adell R, Eriksonn B, Lekholm U, Brånemark PI, Jemt Clin Oral Implants Res. 2003;14:125-30.
T. A long-term follow-up study of osseointegrated Heydecke G, McFarland DH, Feine JS, Lund JP.
implants in the treatment of totally edentulous Speech with maxillary implant prostheses: ratings
jaws. Int J Oral Maxillofac Implants. 1990;5:347-59. of articulation. J Dent Res. 2004;83:236-40.
Batenburg RHK, Raghoebar GM, Oort RP van, Heij- Heydenrijk K, Raghoebar GM, Meijer HJA, Reijden
74 Orale implantaten in de algemene praktijk

WA van de, Winkelhoff AJ van, Stegenga B. Two- insertion of endosseous implants: results after 12-
stage IMZ implants and ITI implants inserted in a 124 months. Clin Oral Impl Res. 2001;12:279-86.
single-stage procedure. A prospective comparative Reddy MS, Geurs NC, Wang IC, Liu PR, Hsu YT,
study. Clin Oral Implants Res. 2002a;13:371-80. Jeffcoat RL, et al. Mandibular growth following
Heydenrijk K, Raghoebar GM, Meijer HJA, Reijden implant restoration: does Wolff’s law apply to
WA van der, Winkelhoff AJ van, Stegenga B. Two- residual ridge resorption? Int J Periodont Restor
part implants inserted in a one-stage or a two-stage Dent. 2002;22:315-21.
procedure. A prospective comparative study. J Clin Reintsema H, Oort RP van, Raghoebar GM. Een
Periodontol. 2002b;29:900-9. prothetisch concept voor overkappingsprothetiek
Jacobs R, Manders E, Van Looy C , Lembrechts D, op implantaten in de bovenkaak. Ned Tijdschr
Naert I, Steenberghe D van. Evaluation of speech in Tandheelkd. 1997;104:277-9.
patients rehabilitated with various oral implant Roynesdal AK, Amundrud B, Hannaes HR. A com-
supported prostheses. Clin Oral Implants Res. parative clinical investigation of 2 early loaded ITI
2001;12:167-73. dental implants supporting an overdenture in the
Jemt T, Lekholm U. Implant treatment in edentu- mandible. Int J Oral Maxillofac Implants. 2001;16:
lous maxillae: a 5-year follow-up report on patients 246-51.
with different degrees of jaw resorption. Int J Oral Steenberghe D van, Malevez C, Van Cleynenbreugel
Maxillofac Implants. 1995;10:303-11. J, Bou Serhal C, Dhoore E, Suetens P, et al. Accuracy
Lange GL de, Meijer HJA, Oort RP van, Reintsema H. of drilling guides for transfer from three-dimensi-
Suprastructuren op implantaten. Houten/Diegem: onal CT-based planning to placement of zygoma
Bohn Stafleu Van Loghum; 1997. implants in human cadavers. Clin Oral Impl Res.
Lindquist LW, Carlsson GE, Jemt T. A prospective 15- 2003;14:131-6.
year follow-up study of mandibular fixed prosthe- Steenberghe D van, Naert I, Andersson M, Brajnovi I,
ses supported by osseointegrated implants. Clinical Van Cleynenbreugel J, Suetens P. A custom tem-
results and marginal bone loss. Clin Oral Implants plate and definitive prosthesis allowing immediate
Res. 1996;7:329-36. implant loading in the maxilla: a clinical report.
Malevez C, Daelemans P, Adrianessens P, Durdu F. Int J Oral Maxillofac Implants. 2002;17:663-70.
Use of zygomatic implants to deal with resorbed Stellingsma C, Meijer HJA, Raghoebar GM. Use of
posterior maxillae. Periodontol 2000. 2003;32:82-9. short endosseous implants and an overdenture in
Meijer HJA, Batenburg RHK, Wietsma AK, Reintse- the extremely resorbed mandible: a five-year retro-
ma H, Raghoebar GM. De sjabloon als hulpmiddel spective study. J Oral Maxillofac Surg. 2000;58:382-
in de implantologie. Ned Tijdschr Tandheelkd. 8.
1998;105:238-41. Sugerman PB. Patient selection for endosseous den-
Meijer HJA, Geertman ME, Raghoebar GM, Kwak- tal implants: oral and systemic considerations. Int J
man JM. Implant-retained mandibular overdentu- Oral Maxillofac Implants. 2002;17:191-201.
res: 6-year results of a multicenter clinical trial on 3 Szmukler-Moncler S, Salama H, Reingewirtz Y,
different implant systems. J Oral Maxillofac Surg. Dubruille JH. Timing of loading and effect of
2001;59:1260-8. micromotion on bone-dental implant interface:
Mericske-Stern R, Oetterli M, Kiener P, Mericske E. A review of experimental literature. J Biomed Mater
follow-up study of maxillary implants supporting Res. 1998;43:192-203.
an overdenture: clinical and radiographic results. Toljanic JA, Antoniou D, Clark S, Graham L. A lon-
Int J Oral Maxillofac Implants. 2002;17:678-86. gitudinal clinical assessment of spark erosion
Naert I, Gizani S, Steenberghe D van. Rigidly splin- technology in implant-retained overdenture pros-
ted implants in the resorbed maxilla to retain a theses: a preliminary report. J Prosthet Dent. 1997;
hinging overdenture: a series of clinical reports for 78:490-5.
up to 4 years. J Prosthet Dent. 1998a;79:156-64. Versteegh PAM, Beek GJ van, Slagter AP, Ottervanger
Naert I, Gizani S, Vuylsteke M, Steenberghe D van. A JP. Clinical evaluation of mandibular overdentures
5-year randomized clinical trial on the influence of supported by multiple-bar fabrication: a follow-up
splinted and unsplinted oral implants in the man- study of two implant systems. Int J Oral Maxillofac
dibular overdenture therapy. Part I. Periimplant Implants. 1995;10:595-603.
outcome. Clin Oral Implants Res. 1998b;9:170-7. Visser A, Geertman ME, Meijer HJA, Raghoebar GM,
Naert I, Gizani S, Vuylsteke M, Steenberghe D van. A Kwakman JM, Creugers NHJ, et al. Five years of
5-year prospective randomized clinical trial on the aftercare of implant-retained mandibular overden-
influence of splinted and unsplinted oral implants tures and conventional dentures. J Oral Rehabil.
retaining a mandibular overdenture: prosthetic 2002;29:113-20.
aspects and patient satisfaction. J Oral Rehabil. Wowern N von, Gotfredsen K. Implant-supported
1999;26:195-202. overdentures, a prevention of bone loss in edentu-
Palmquist S, Sondell K, Swartz B. Implant-suppor- lous mandibles? A 5-year follow-up study. Clin Oral
ted maxillary overdentures: Outcome in planned Implants Res. 2001;12:19-25.
and emergency cases. Int J Oral Maxillofac Wyatt CC. The effect of prosthodontic treatment on
Implants. 1994;9:184-90. alveolar bone loss: a review of the literature. J
Raghoebar GM, Timmenga NM, Reintsema H, Ste- Prosthet Dent. 1998;80:362-6.
genga B, Vissink A. Maxillary bonegrafting for Zarb GA, Schmitt A. Implant prosthodontic treat-
9 Preoperatieve indicatiestelling bij de volledig edentate patiënt 75

ment options for the edentulous patient. J Oral Zitzmann NU, Marinello CP. Treatment outcomes of
Rehabil. 1995;22:661-7. fixed or removable implant-supported prostheses
Zitzmann NU, Marinello CP. Treatment outcomes of in the edentulous maxilla. Part II: clinical findings.
fixed or removable implant-supported prostheses J Prosthet Dent. 2000b.
in the edentulous maxilla. Part I: patients’ assess-
ments. J Prosthet Dent. 2000a;83:424-33.
j 10 Voorlichting aan patiënten bij toepassing
van orale implantaten

R. Hertel en A.P. Slagter

j
10.1 Inleiding bitsfuncties, maar wil tegelijkertijd complicaties
vermijden, zeker wanneer deze de toestand zouden
Voorafgaand aan iedere behandeling moet een kunnen verslechteren.
patiënt worden geı̈nformeerd over de noodzaak en Voordat de patiënt kan beslissen of hij een be-
de aard van de behandeling, alsmede over de kosten, handeling wenst, dient hij te begrijpen welk resul-
de alternatieven en de mogelijke complicaties. De taat van de voorgestelde behandeling mag worden
informatie moet de patiënt in staat stellen een be- verwacht en dient hij de (na)bezwaren en risico’s te
wuste keuze te maken inzake zijn eigen gezondheid beseffen, zodat hij in alle rust zelf tot een welover-
en de wenselijkheid van de behandeling. Voor Ne- wogen besluit kan komen. De behandelaar moet
derland zijn deze uitgangspunten vastgelegd in de zich ervan vergewissen dat de verwachtingen van de
Wet op de geneeskundige behandelingsovereen- patiënt in overeenstemming zijn met hetgeen de
komst; in België zijn ze vervat in de basisbeginselen behandelaar met de voorgestelde behandeling be-
van de medische ethiek. oogt te bereiken. Dit vereist dat de informatie over
Bij ernstige pijn of bij een trauma zullen patiën- de behandeling gestructureerd, volledig en in een
ten de noodzaak van een medische behandeling in- voor de patiënt begrijpelijke vorm wordt gegeven.
zien en zal het gesprek tussen hulpverlener en
patiënt zich beperken tot de aard van de behande-
ling en het zo snel mogelijk ingrijpen door de be- j
10.2 Het eerste gesprek
handelaar. Andere behandelingsmogelijkheden zijn
in deze omstandigheden veelal niet aanwezig en het Veel patiënten bezoeken de specialist of de tandarts
ingrijpen kan en mag niet worden opgehouden die de plaatsing van implantaten verzorgt op ver-
vanwege kosten, terwijl mogelijke nabezwaren niet wijzing of naar aanleiding van mond-tot-mondre-
opwegen tegen het acute lijden. clame of berichten in de media. Dit betekent dat
Bij electieve ingrepen die niet het levensbelang veel van deze patiënten bij het eerste gesprek voor
dienen maar alleen een verbetering van functie, de behandelaar nieuw zijn. Hij of zij moet in kort
welzijn en/of uiterlijk, krijgt de informatie een an- tijdsbestek de volgende doelen bereiken:
der gewicht. Hoe geringer de noodzaak tot behan- – medische beoordeling van de patiënt met betrek-
deling en hoe minder dwingend het aangaan van king tot de behandeling, te weten het aanbrengen
een behandelingsovereenkomst met een hulpverle- van implantaten;
ner is, des te beter zal de behandelaar de patiënt – klinische diagnostiek van de mondholte en radio-
moeten informeren en des te kritischer zal de ver- logisch onderzoek van de betrokken structuren;
strekte informatie worden gewogen wanneer er – beoordeling van het verwachtingspatroon van de
(na)bezwaren of complicaties optreden. patiënt ten aanzien van het gemelde probleem;
Het aanbrengen van orale implantaten is meestal – door het verstrekken van adequate informatie aan
een electieve ingreep. De patiënt die zich hiervoor de patiënt voldoende begrip kweken zodat hij een
tot een hulpverlener wendt, zal – tenzij er sprake is gefundeerde beslissing kan nemen over het aan-
van een acuut trauma – niet met een spoedeisende gaan van een behandelingsovereenkomst.
hulpvraag komen. Het verzoek betreft bijvoorbeeld
het verschaffen van retentie aan een gebitsprothese, Er is meestal veel uitleg noodzakelijk over een be-
het overbodig maken van een partiële uitneembare handeling met orale implantaten, omdat de ver-
prothese of het vermijden van kroon- en brugwerk wachtingen van patiënten en de mogelijkheden tot
op gezonde, natuurlijke tanden. De kandidaat voor behandeling nogal uiteenlopen en patiënten niet
een behandeling met orale implantaten streeft ge- weten wat de behandeling met zich meebrengt.
woonlijk een duidelijke verbetering na van zijn ge- Eerste gesprekken van ongeveer dertig minuten zijn

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_10, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
78 Orale implantaten in de algemene praktijk

geen uitzondering. Afhankelijk van de complexiteit – nagaan of de verwachtingen van de patiënt over
van de situatie en het aantal vragen dat de patiënt de behandeling overeenkomen met het oor-
stelt, kunnen dergelijke consulten soms nogal uit- spronkelijk gemelde probleem (Strietzel, 2003);
lopen. Het valt dan ook te overwegen deze gesprek- – algemene beschrijving van mogelijke oplossin-
ken niet midden in een programma binnen een gen:
strikt tijdsbestek te plannen, maar liever voor een . in geval van een volledige gebitsprothese: niets
pauze of aan het einde van de dag, of een vervolg- doen (gevolgen) of implanteren;
consult af te spreken. Voor een behandeling met . in geval van een diasteem ten gevolge van het
implantaten is een goede coöperatie van de patiënt verlies van een tand als alternatieven bespre-
een absolute voorwaarde. Om dit te bereiken is be- ken:
grip nodig en moet men een vertrouwensrelatie op- I niets doen (gevolgen beschrijven);
bouwen. Dat lukt zelden in een eenmalig consult in II uitneembare voorziening, partiële plaat-
een kort tijdsbestek. De voor het gesprek benodigde prothese of frame;
tijd kan in veel gevallen worden bekort door de III vaste brugconstructie, beslijpen tanden;
patiënt voor het consult algemene schriftelijke in- IV implantaat;
formatie te verstrekken waarin de basisprincipes V orthodontie (indien van toepassing);
van het gebruik van implantaten worden verklaard. – algemene beschrijving van implantaten: wat is
Dit laatste heeft ook als voordeel dat de soms voor een implantaat, hoe ziet een implantaat eruit, hoe
de patiënt moeilijk te onthouden hoeveelheid nieu- wordt het aangebracht, hoe raakt een implantaat
we informatie nog eens rustig nagelezen kan wor- verankerd in het bot en wat kan er op/aan het
den. implantaat worden bevestigd;
– algemene beschrijving van de behandelingspro-
j
10.2.1 De opbouw van het gesprek cedure: hoe verloopt het implanteren, tijdelijke
voorziening, hoe lang geen prothese dragen, in-
Omdat de implantaten altijd in het bot worden helen, vrijleggen, afdrukken, suprastructuur ma-
verankerd, zullen röntgenopnamen nodig zijn. In ken, resultaat en prognose, duur van het gehele
enkele gevallen worden deze door de verwijzende behandelingstraject en oplossingen bij falen;
collega meegeleverd, maar in de meeste gevallen – mogelijke nadelen van implantaten: eventuele
zijn ze gemaakt om de tand tot en met de apex te afhankelijkheid van de chirurg (kaakchirurg of
beoordelen en bieden ze onvoldoende mogelijkhe- parodontoloog) voor nazorg, reparaties en onder-
den voor een goede oriëntatie ten opzichte van aan- houd indien de verwijzend tandarts geen affini-
grenzende anatomische structuren en voor een be- teit heeft met implantaten, regelmatige controle-
oordeling van het bot. Tevens zal de clinicus de bezoeken, eisen aan mondhygiëne.
orale weefsels meer in algemene zin willen beoor-
delen om verborgen problemen als ontstekingen, Na het ontwikkelen van de opname(n):
geı̈mpacteerde tanden of sinusitis op te sporen of – beoordeling van de röntgenopnamen en beschrij-
uit te sluiten. Er zullen dus vaak aanvullende op- ving van eventuele relevante problemen aan de
namen, in het bijzonder een orthopantomogram, patiënt, waarbij ook globaal moet worden inge-
moeten worden gemaakt en dit zal – als de opna- gaan op mogelijke toevallige gediagnosticeerde
men conventioneel ontwikkeld moeten worden – problemen van het overige kaakbeen en de
een deel van het consult in beslag nemen. Soms mondholte, inclusief de tanden;
kunnen ze voorafgaand aan het eigenlijke consult – formulering van de individueel mogelijke be-
worden gemaakt, maar vaak zal de behandelaar de handeling(en);
patiënt eerst moeten zien voordat hij kan beslissen – mogelijke (na)bezwaren, complicaties of risico’s
welke extra opnamen gewenst zijn. van de voorgestelde behandeling, gerelateerd aan
Rond de ontwikkeltijd van de benodigde rönt- de specifieke omstandigheden waaronder bij-
genopnamen kan een gesprek dan als volgt worden voorbeeld pijnklachten of een mogelijke nabloe-
opgebouwd. ding, sensibiliteitsstoornis, het niet inhelen van
Aanvang van het gesprek: een implantaat, de noodzaak van een bottrans-
– controle, aanvulling en verdieping van de anam- plantatieprocedure, een eventuele rookgewoonte;
nese; – globale inschatting van de kosten en al dan niet
– formulering door de patiënt van het probleem en mogelijke vergoeding door een verzekeraar, wat
van zijn persoonlijke wensen met betrekking tot bij niet slagen van de implantatie, garantiecon-
een oplossing; tracten.
– diagnostiek intraoraal, globaal en van de kaak-
verhoudingen; Aan het einde van het gesprek moet de patiënt
– diagnostiek radiologie. nogmaals de kans krijgen om vragen te stellen. Ook
verdient het aanbeveling hem te vragen eventuele
Tijdens het ontwikkelen van de opname(n): vragen die nog opkomen te noteren en bij een vol-
– verdieping van de intraorale diagnostiek, indien gend consult te stellen. Hoe meer onduidelijkheden
nodig; voor het begin van de behandeling kunnen worden
– samenvatting van het probleem en de wensen van weggenomen, des te begripvoller en coöperatiever
de patiënt door de behandelaar; zal de patiënt tijdens de behandeling zijn.
Tot slot wordt voorgesteld hetgeen besproken is
10 Voorlichting aan patiënten bij toepassing van orale implantaten 79

Figuur 10.1
Macromodellen van implan-
taten.
Figuur 10.2
Röntgensjabloon van een
implantaat.

j
10:1 j
10:2

als behandelplan op papier te zetten, vergezeld van fotokaarten zijn goede hulpmiddelen om een leek
een gespecificeerde begroting met vermelding van de moeilijk voorstelbare materie tijdens het consult
de kosten van de verrichtingen, de materiaalkosten duidelijk te maken. Ook video- en multimediapre-
en de laboratoriumkosten voor tandtechniek. De- sentaties kunnen hieraan een bijdrage leveren en
zelfde items moeten gewoonlijk ook worden ver- hebben daarbij het voordeel dat ze – als ze op het
meld indien bij de zorgverzekeraar een vergoeding goede moment worden gebruikt – geen beslag leg-
van de kosten van behandeling wordt aangevraagd, gen op de tijd van de behandelaar.
al of niet op een daarvoor bestemd formulier. Om de patiënt de relatie tussen het implantaat en
In deze fase wordt van de patiënt nog geen be- zijn eigen situatie met behulp van een röntgenaf-
slissing verlangd over het al of niet laten uitvoeren beelding te verduidelijken, kan gebruikgemaakt
van de voorgestelde behandeling. Indien bij de worden van een röntgensjabloon (figuur 10.2) waar-
zorgverzekeraar een aanvraag voor vergoeding van mee een implantaat in de juiste verhouding als
de kosten wordt ingediend, wordt de patiënt erop projectie kan worden getoond.
gewezen dat hiermee nog geen behandelingsover- Zoals vermeld kan schriftelijke voorlichting worden
eenkomst is aangegaan. De patiënt moet de tijd en gebruikt in de vorm van standaard informatiefol-
de rust hebben de soms tamelijk uitgebreide infor- ders, maar ook in de vorm van een persoonlijk aan
matie te verwerken en een eventueel besluit tot be- de patiënt gerichte brief. Deze laatste methode, die
handeling goed te overdenken. met behulp van de computer eenvoudig te realise-
Indien de patiënt voorafgaand aan het eerste ge- ren is, spreekt de patiënt persoonlijk aan en kan zijn
sprek geen algemene informatie heeft ontvangen, betrokkenheid bij de behandeling al in een vroeg
verdient het aanbeveling die aan het einde van dit stadium vergroten.
gesprek mee te geven. Hiermee kunnen de belang- Tegenwoordig worden steeds meer taken van de
rijkste punten worden benadrukt en wordt de her- gezondheidswerker gedelegeerd naar meer of min-
innering van de patiënt met betrekking tot de in- der gespecialiseerde hulpkrachten, zoals mondhy-
formatie die hij in het gesprek heeft gekregen, on- giënisten of preventieassistenten. Met betrekking
dersteund. tot de algemene beschrijving van een behandeling
met toepassing van implantaten is dit zeker goed
j
10.2.2 Het gebruik van hulpmiddelen toepasbaar. Het informeren van de patiënt over zijn
specifieke situatie blijft echter altijd de taak en ver-
Tandartsen en specialisten zijn gewend om ruimte- antwoordelijkheid van de tandarts zelf.
lijk te denken. Patiënten zijn dit meestal niet en
kunnen vaak weinig met een beschrijving van be- j
10.2.3 Documentatie
handelingen met implantaten. Om het gesprek iets
eenvoudiger te maken, kan de tandarts de patiënt Het is belangrijk alles wat met de patiënt tijdens het
voor het eerste consult foldermateriaal toesturen consult is besproken, vast te leggen in het dossier.
met een algemene beschrijving van implantaten en Dit geldt in het bijzonder voor de individuele risi-
hun karakteristieken. Hiervoor kan men gebruik- co’s, de complicerende factoren en de bijzondere
maken van voor eigen gebruik ontwikkeld materi- wensen van de patiënt, en ook voor de gegevens die
aal of van informatiefolders (voor Nederland het noodzakelijk zijn voor het maken van een behan-
Ivoren Kruis of de Nederlandse Vereniging voor delplan, bijvoorbeeld informatie over noodzakelijke
Orale Implantologie). Men moet zeer kritisch zijn aanvullende diagnostiek in de vorm van tomografi-
bij het gebruik van folders van fabrikanten die al te sche opnamen. Niet alleen legt men daarmee de
wervende teksten bevatten en men moet ervoor wa- relevante gegevens vast die kunnen worden ge-
ken algemene slagingspercentages te noemen. Als bruikt bij het (later) schrijven van het behandelplan,
men dat al doet, moet men refereren naar slagings- maar ook kan de aldus vastgelegde informatie be-
percentages die in de literatuur gepubliceerd zijn langrijk zijn bij een eventueel geschil. Het kan
voor vergelijkbare indicaties en voor het implan- nuttig zijn wanneer men in dit verband kan be-
taatsysteem dat men zal gebruiken. schikken over een standaardformulier waarop een
Kaakmodellen, macromodellen (figuur 10.1) en en ander kan worden aangetekend.
80 Orale implantaten in de algemene praktijk

j
10.2.4 Behandelplan, begroting en written j
10.3 Tweede en volgende consultaties
informed consent
In de meeste gevallen is het eerste gesprek, in com-
Het is bekend dat patiënten tijdens consulten binatie met de beschreven algemene informatie, het
slechts een deel van de aangeboden informatie op- individuele behandelplan en de begroting, voor de
nemen en onthouden. Vooral in stressvolle situaties patiënt voldoende om een beslissing over de verdere
zal veel informatie verloren gaan. Bij een mogelijke behandeling te nemen. Goede informatie tijdens het
toepassing van implantaten valt het aantal hyper- eerste consult kan verdere consultaties overbodig
nerveuze patiënten erg mee vanwege het overwe- maken. In enkele gevallen is echter een tweede
gend vrijwillige karakter van de behandeling. Het consult wenselijk. In dit consult zal het er dan
consult waarin de patiënt vrijwillig verbetering meestal om gaan de vragen te beantwoorden die bij
zoekt door middel van implantaten lijkt over het de patiënt gerezen zijn, maar het gesprek kan zeker
algemeen minder belastend dan andere tandheel- ook worden gebruikt om de patiënt in zijn eigen
kundige, parodontologische of kaakchirurgische woorden te laten vertellen wat hij van het eerste
consulten waarin de patiënt een probleem moet la- consult heeft onthouden van de onderwerpen
ten opsporen dan wel oplossen. waarover hij geen vragen heeft. Ook tijdens dit
Toch moeten we er ook bij een consult over im- consult is het van belang voldoende tijd te nemen.
plantaten rekening mee houden dat de patiënt een Zodra de patiënt de beslissing tot een behande-
deel van de aangeboden informatie niet opneemt. ling met implantaten heeft genomen, zullen er af-
Het is daarom zaak dat de behandelaar zich ervan spraken voor de komende behandelingen worden
vergewist dat de belangrijkste informatie over de gemaakt. Om preoperatieve vragen en problemen te
individuele indicatie en planning, de aard van de vermijden is het raadzaam tevoren schriftelijke in-
behandeling, de alternatieven, de kosten, de nood- structies mee te geven, waarin informatie wordt ge-
zaak tot coöperatie, de tijdsduur en vooral de risi- geven over onder andere het eten voorafgaand aan
co’s door de patiënt begrepen is. De behandelaar en volgend op het plaatsen van de implantaten,
kan zich daarvan bijvoorbeeld overtuigen door de eventuele premedicatie (indien gewenst), mond-
patiënt te vragen of hij in eigen woorden kan sa- spoelmiddel, begeleiding, deelname aan het verkeer,
menvatten wat er is besproken of door er in een verdoving, gebruik van pijnstillers, handelwijze bij
volgend consult op terug te komen. Een belangrijk zwelling of nabloeding, oplossen of verwijderen van
hulpmiddel daarbij is het opstellen van een behan- hechtingen en dragen van een prothese of vervaar-
delplan met begroting. Het is niet aanvaardbaar digen van een eventuele noodvoorziening. Daar-
naar slagingspercentages te verwijzen wanneer die naast bevat de informatie adviezen over roken, al-
geen betrekking hebben op het implantaatsysteem coholgebruik, hervatten van werk of andere activi-
dat men bij de patiënt gaat gebruiken. teiten (sport) en de bereikbaarheid van de praktijk
Zeker wanneer het om zeer uitgebreide, in ver- bij onverwachte ontwikkelingen. De noodzaak om
schillende opzichten (fysiek, mentaal, financieel) mondelinge informatie schriftelijk te ondersteunen
belastende behandelingen gaat, is het te adviseren geldt nog sterker voor de postoperatieve instructies
dat de patiënt het behandelplan met begroting voor omdat die door de spanning tijdens de chirurgische
akkoord ondertekent. Er bestaan formulieren behandeling niet altijd worden opgenomen.
waarmee wordt geprobeerd de vrijwilligheid van de Goede, volledige, begrijpelijke en compacte pa-
patiënt op de voorgrond te stellen en, door alle tiënteninformatie betreffende het aanbrengen van
denkbare complicaties uitvoerig te beschrijven, de implantaten is niet altijd eenvoudig te verstrekken
verantwoordelijkheid van de behandelaar weg te en vraagt ervaring en tijd. Lukt het echter met be-
nemen (het ‘USA-model’). Dit is echter slechts ten hulp van de in dit hoofdstuk beschreven informa-
dele mogelijk. De behandelaar houdt zijn eigen tieverstrekking bij de patiënt begrip en inzicht te
verantwoordelijkheden en in het written informed bereiken, dan zal vrijwel iedere patiënt die wel-
consent kan slechts worden vastgelegd in hoeverre er overwogen tot een behandeling met toepassing van
informatie aan de patiënt is verstrekt. implantaten besluit, zich volledig en positief achter
Aangeraden wordt te werken met een individueel de gemaakte keuze stellen. Hiermee is dan aan een
behandelplan voor de patiënt, waarin naast de in- van de belangrijkste voorwaarden voor een succes-
dividuele indicatie, de aard van de behandeling en volle behandeling en goede prognose voldaan. Tot
het tijdsplan ook de specifieke risico’s worden ge- slot geldt dat het belang van een goede informatie-
noemd (Preston & Sheppard, 1988). Dit wordt ge- verstrekking niet ophoudt na het aanbrengen van
completeerd met een gespecificeerde begroting, on- implantaten, maar een onlosmakelijk onderdeel
dertekend, en aan de patiënt in tweevoud meege- blijft van de zorg gedurende de gehele periode dat
geven. De patiënt kan dit document eventueel ge- de patiënt met implantaten onder behandeling is en
bruiken in zijn communicatie met de verzekeraar en onder controle blijft.
zal, indien hij besluit tot de behandeling, een
exemplaar voor akkoord getekend terugsturen,
waarna afspraken voor de behandeling worden ge-
maakt. Het voordeel van deze benadering boven het
gebruik van standaardformulieren is het individue-
le karakter, waardoor de patiënt zich meer per-
soonlijk aangesproken voelt.
10 Voorlichting aan patiënten bij toepassing van orale implantaten 81

Literatuur Strietzel FP. Patient’s informed consent prior to


implant-prosthetic treatment: a retrospective ana-
Preston JD, Sheppard GA. The confirmation letter: lysis of expert opinions. Int J Oral Maxillofac
information and protection. Int J Prosthodont. Implants. 2003;18:433-9.
1988;2:143-8.
j 11 De procedure rondom het plaatsen van
implantaten

G.M. Raghoebar, R.J. Goené en A. Vissink

j
11.1 Inleiding heid en het subjectieve kauwvermogen voor patiën-
ten met functionele klachten over hun onderprothe-
De reconstructieve preprothetische chirurgie richt se, dan het vervaardigen van een nieuwe gebitspro-
zich op de chirurgische voorbereiding van de these, al of niet voorafgegaan door een mondbodem-
mondholte ten behoeve van een betere functie van en vestibulumplastiek (Meijer et al., 2004; Raghoe-
een prothetische voorziening. Hierbij wordt steeds bar et al., 2003). Het succes van de vervaardiging van
vaker gebruikgemaakt van enossale implantaten. In een overkappingsprothese in de onderkaak op im-
principe kan iedere patiënt bij wie gebitselementen plantaten heeft er mede toe geleid dat deze behan-
ontbreken en die aan de randvoorwaarden voldoet deling een grote vlucht heeft genomen. In toene-
in aanmerking komen voor een prothetische con- mende mate willen (partieel) edentate patiënten een
structie op implantaten. op implantaten gefixeerde brugconstructie of over-
Edentate patiënten zijn vaak niet tevreden over kappingsprothese. Ook bestaat, hoewel minder fre-
hun gebitsprothese. De voornaamste klachten zijn: quent dan in de onderkaak, in voorkomende geval-
gebrek aan retentie en stabiliteit van de gebitspro- len de behoefte om in de bovenkaak de retentie en
these, pijn bij het dragen van de gebitsprothese en stabiliteit van een bovenprothese te vergroten door
functionele moeilijkheden (eten, spreken). Veel van deze te fixeren op implantaten. Bovendien kan door
deze klachten vloeien voort uit een gebrekkige re- gebruik te maken van implantaten, indien gewenst,
tentie en stabiliteit van de gebitsprothese, vooral van de door sommige patiënten zo verfoeide bedekking
de onderprothese. Een belangrijke, zo niet de be- van het palatum durum door de prothesebasis wor-
langrijkste factor hiervoor is de resorptie van de den vermeden. Dit is onder andere een uitkomst ge-
kaakwallen na extractie van de gebitselementen in bleken voor patiënten met een sterke kokhalsreflex.
hoogte en in breedte, in combinatie met involutie Ten slotte bestaat er in de bovenkaak een nog ster-
van het gekeratiniseerde weefsel, waardoor de on- kere behoefte dan in de onderkaak om verloren
derprothese onvoldoende retentie kan worden gebo- gebitselementen, vooral in het bovenfront, te ver-
den. De snelheid van resorptie is het hoogst in de vangen door een kroon of brugconstructie op im-
periode aansluitend op de gebitsextractie, om daarna plantaten. In het bovenfront is het daarbij wel es-
geleidelijk af te nemen (Cawood & Howell, 1988). sentieel het in technisch opzicht te verwachten es-
Geheel tot stilstand komt de resorptie niet. Vaak is in thetische resultaat in belangrijke mate mee te laten
de loop van de tijd de resorptie zo ver voortgeschre- wegen in de haalbaarheid van een implantaatgedra-
den dat het technisch vrijwel onmogelijk is gewor- gen prothetische constructie (enkeltand of brug) die
den om nog een goed functionerende gebitsprothese aan de esthetische verwachtingen van de patiënt
te vervaardigen. In het verleden werd vaak getracht voldoet. Daarnaast is ook de wens van patiënten om
de basis waarop de gebitsprothese in de onderkaak een verloren gegaan gebitselement(en) in de zijde-
rust, te verbeteren door middel van een absolute lingse delen te vervangen door een kroon of brug-
(sandwich-, vizierosteomie) en/of een relatieve ver- constructie op implantaten sterk toegenomen.
hoging (vestibulum-, mondbodemplastiek) van de Doordat de reconstructieve preprothetische chi-
resterende kaakwal. Tegenwoordig is het mogelijk rurgie feitelijk de voorbereiding van de prothetische
om enossale implantaten in de kaak aan te brengen. behandeling betreft, is samenwerking, communica-
Deze implantaten bieden een bevestigingsmogelijk- tie en overleg over planning tussen chirurg en
heid voor een overkappingsprothese of een vaste, tandarts een vereiste. Beide behandelaars moeten
implantaatgedragen prothetische constructie. inzicht hebben in het gehele behandeltraject. Daar-
Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat een door naast moet altijd worden stilgestaan bij het feit dat
implantaten ondersteunde overkappingsprothese een implantaat dat wordt geplaatst, leidt tot een
een betere oplossing biedt wat betreft de tevreden- reactie in de omringende weefsels. Hoe deze reacties

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_11, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
84 Orale implantaten in de algemene praktijk

verlopen, of een implantaat uiteindelijk vastgroeit quaat hulpmiddel om zicht te krijgen op het ge-
en hoe het esthetische eindresultaat zal zijn, hangt wenste aantal implantaten, hun positie en de as-
onder andere af van de implantatieprocedure, de richting (Meijer et al., 1998a). Een sjabloon geeft de
wondgenezing, de osseointegratie en de prechirur- relatie aan tussen de gewenste positie van de pro-
gische conditie van het bot en de weke delen. In dit thetische constructie, het te plaatsen implantaat, de
hoofdstuk wordt de chirurgische procedure rond hoeveelheid bot en de omliggende structuren.
het plaatsen van implantaten besproken. Soms is voor het plaatsen van de implantaten op
de gewenste plaatsen onvoldoende bot beschikbaar.
Om het plaatsen van implantaten dan toch mogelijk
j
11.2 De prechirurgische fase te maken, moet eerst het botvolume worden ver-
meerderd door middel van expansietechnieken (ge-
Na inventarisatie van de klachten van de patiënt, leide botregeneratie) of bottransplantaten (Raghoe-
moet aandacht worden geschonken aan de algemeen bar et al., 1996). Het doel van deze chirurgie is het
orale en medische informatie. Ingeschat moet worden aanvullen van het tekort aan botvolume om im-
of het resultaat dat wordt nagestreefd overeenstemt plantaten van voldoende lengte te kunnen plaatsen
met de wens van de patiënt. De reden waarom een in de goede richting én op de juiste locatie. Het is
patiënt een arts of tandarts bezoekt, stemt immers een onjuiste gedachte implantaten alleen daar te
niet altijd overeen met de werkelijke hulpvraag van plaatsen waar voldoende bot beschikbaar is of een
de patiënt. Een goede inventarisatie van deze hulp- subperiostaal implantaatsysteem te gebruiken (fi-
vraag kan veel latere teleurstellingen voorkomen. guur 11.1). Immers, wanneer implantaten op een
Algemeen medisch gezien bestaan er weinig ab- verkeerde positie zijn ingebracht, is het in veel ge-
solute contra-indicaties voor het plaatsen van im- vallen niet mogelijk hierop in een later stadium een
plantaten, maar ook hier moet het gezondheids- prothetische constructie te vervaardigen met een
risico worden afgezet tegen het gewenste resultaat bevredigende esthetiek, functie en overlevingsduur
(van Steenberghe et al., 2003). Wel kan de levens- van de implantaten. Dit kan als relatieve misluk-
duur van de implantaten negatief worden beı̈nvloed king worden beschouwd. Ook moet aandacht wor-
door de medische condities, bijvoorbeeld een ver- den besteed aan de conditie van de gingiva en/of
minderde weerstand tegen infecties zoals bij een orale mucosa. Vooral in het bovenfront, waar de
slecht in te stellen insulineafhankelijke diabetes esthetiek een belangrijke rol speelt, is het van be-
mellitus of medicijngebruik zoals corticosteroı̈den. lang in te schatten of de conditie van de weke delen
Een goede gezondheidsanamnese is dus van essen- voldoende is voor het bereiken van een esthetisch
tieel belang. Daarnaast moet bekend zijn welke fraai eindresultaat of dat, naast eventueel het bot,
medicamenten de patiënt gebruikt; ook hier geldt ook de weke delen correctie behoeven.
weer het zorgvuldig uitvragen. Regelmatig komt De ‘regie’ van de behandeling behoort in handen
het voor dat de patiënt selectief is met de informatie te zijn van degene die de suprastructuur (de gebits-
aan zijn tandarts. Lang niet altijd meldt hij bij de prothese, de kroon of brug zal vervaardigen), dat wil
vraag ‘gebruikt u momenteel nog medicijnen’ zijn zeggen de tandarts of de tandarts-prothetist. Voor-
volledige medicatielijst aan de tandarts. De patiënt afgaande aan de behandeling behoort tussen alle
ziet het belang hiervan niet in of ziet bepaalde ge- betrokken behandelaars overeenstemming te be-
neesmiddelen niet als een medicament. Dit is vooral staan over het behandelplan. De prothetiek bepaalt
het geval bij geneesmiddelen die preventief worden de gewenste positie en locatie van de implantaten,
gebruikt, zoals anticonceptiva en het ‘kinderaspi- waarna de operateur beoordeelt of het al of niet
rientje’. Ook komt het regelmatig voor dat de noodzakelijk is een voorbereidende chirurgische in-
patiënt die zegt dat hij gezond is, toch verscheidene greep uit te voeren om het botvolume te doen toe-
medicamenten gebruikt. Het is geen onwil van de nemen c.q. dat de gewenste prechirurgische recon-
patiënt, maar hij voelt zich gezond: bijvoorbeeld structie technisch en medisch haalbaar en wenselijk
door het gebruik van antihypertensiva heeft de is. Men mag hierbij niet vergeten dat het om elec-
patiënt geen hypertensie meer. tieve – dat wil zeggen: niet essentieel voor de ge-
De beslissing al of niet implantaten te plaatsen zondheid – chirurgie gaat. Hierbij zal men de even-
moet gestoeld zijn op een prothetisch of psycholo- tuele nevenwerkingen goed afwegen tegen het
gisch probleem (Meijer & De Lange, 2007). Dit voordeel voor de patiënt. Toepassing van implanta-
houdt in dat het aantal en de locatie van de im- ten bij zowel edentate als dentate patiënten vereist
plantaten moeten worden vastgesteld aan de hand teamwork tussen ervaren behandelaars die inzicht
van een prothetisch behandelplan. De haalbaarheid hebben in elkaars opvattingen, wensen, mogelijk-
van een dergelijk behandelplan wordt vervolgens heden en beperkingen en die gewend zijn nauw sa-
getoetst aan de chirurgische randvoorwaarden zoals men te werken volgens nauwgezette protocollen.
vorm, hoeveelheid en kwaliteit van het bot en de Klinisch en röntgenologisch onderzoek is nodig
weke delen in de voor plaatsing van implantaten om een indruk te krijgen over:
geschikte kaakregio’s. Ook de intermaxillaire ver- – de actuele toestand van het mondslijmvlies en de
houding speelt bij deze overwegingen een belang- eventuele aanwezigheid van afwijkingen van de
rijke rol. Gipsmodellen van de kaken, gemonteerd mucosa. De controle van de parodontale gezond-
in een articulator, kunnen hierbij een hulpmiddel heidstoestand van het restgebit is belangrijk. In-
zijn. Voor een goed functioneel en esthetisch resul- dien er parodontale ontstekingen aanwezig zijn,
taat is het vervaardigen van een sjabloon een ade- moeten deze eerst worden gesaneerd. Parodontale
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 85

Figuur 11.1
A Als gevolg van een ontste-
kingsproces is een subperi-
ostaal implantaat dehiscent
geworden.
B Orthopantomogram van
dezelfde patiënt. Rondom de
implantaten is uitgebreide
botresorptie aanwezig.
j
11:1 B

j
11:1 A

ontstekingen bij resterende gebitselementen verminderen, kan men voorzorgsmaatregelen ne-


kunnen namelijk leiden tot een verminderd suc- men, zoals:
cespercentage bij het plaatsen van enossale im- – er zorg voor dragen dat alle oppervlakken (zeker
plantaten; de vloer) glad afwasbaar zijn en het aantal meu-
– de anatomische verhoudingen wat betreft de bels tot een strikt minimum beperken (vermijden
hoeveelheid bot in het gebied waar de implanta- van stof);
ten zullen worden geplaatst en/of de aanwezig- – het beperken van het aantal personen in de
heid van pathologische processen. Een ontoerei- ruimte (minder verplaatsen van stof in de behan-
kend botvolume moet worden ‘aangevuld’ en een delkamer);
eventuele pathologie moet worden behandeld. – de deuren en ramen dichthouden en zo mogelijk
Met betrekking tot het aanwezige botvolume een overdruk in de behandelkamer aanbrengen;
vertonen vooral (partiële) edentate bovenkaken – de ingreep niet door zwaar geı̈nfecteerde ingre-
vaak een hoge scherpe kam door sterke resorptie pen laten voorafgaan;
in horizontale richting en is het botvolume in de – de duur van de ingreep zo beperkt mogelijk hou-
zijdelingse delen vaak ontoereikend door de ster- den: luchtcontaminatie is recht evenredig met de
ke pneumatisering van de sinus maxillaris. duur van het openstaan van de wond.

Uiteraard moet de voorlichting aan de patiënt over


de aard en omvang van de ingreep, de nabezwaren Figuur 11.2
en mogelijke complicaties in begrijpelijke termen Zowel de hoofdchirurg als de
zijn gesteld. Eerst nadat alle punten zijn geëva- assistent zijn zorgvuldig
lueerd en zowel de patiënt als de behandelaar vol- afgeschermd en dragen ste-
ledig achter het behandelplan staan, kan worden riele schorten.
overgegaan tot chirurgie.

j
11.3 Steriliteit in de operatiekamer

Het verrichten van operatieve ingrepen, zoals het


plaatsen van enossale implantaten, heeft bijgedra- j
11:2

gen tot een groter bewustzijn van de noodzaak van


steriliteit. Het risico op klinisch relevante post-
operatieve infecties is bijzonder klein, tenzij men De concentratie aan bacteriën en schimmels in het
grove fouten maakt (van Steenberghe et al., 2002). speeksel is afhankelijk van de mondhygiëne en van
Daarom is menig tandarts niet gemotiveerd voor de aanwezigheid van retentieplaatsen, zoals ontsto-
deze problematiek. Een infectierisico van een pro- ken crypteuze tonsillen, een behaarde tongrug en
cent of een fractie van een procent spreekt immers verdiepte parodontale pockets. De orofarynx kan als
niet tot de verbeelding en zal in een klinische prak- één microbiologische entiteit worden beschouwd
tijk vaak niet worden opgemerkt. Men vergeet hier- (Quirynen et al., 2001). Daarom zal men in de pe-
bij echter dat het voor de betrokken patiënt 100% riode voorafgaand aan de ingreep er zorg voor
betreft. Uit de orthopedische literatuur, waarbij het moeten dragen dat de mondhygiëne op een opti-
risico theoretisch veel kleiner is omdat men er niet, maal niveau is en het parodontium gezond is. Bij
zoals in de mondholte, in een per definitie geı̈nfec- patiënten met een hoge plaque-index ligt bijvoor-
teerde omgeving moet werken, meldt men des- beeld het succespercentage van de osseointegratie
ondanks in een normale klinische omgeving een in- lager dan bij patiënten met een goede mondhygiëne
cidentie van postoperatieve infecties van 1%. Ortho- (van Steenberghe et al., 1990). De microbiële popu-
peden zijn zeer beducht voor deze infecties, omdat latie van het speeksel kan men met 95% reduceren
ze regelmatig tot verlies van de door hen geplaatste door minstens één uur preoperatief de mond gedu-
implantaten leiden en moeilijk te behandelen zijn. rende één minuut te spoelen met chloorhexidinedi-
Om het risico op het ontwikkelen van infecties te gluconaat 0,12% (Veksler et al., 1991).
86 Orale implantaten in de algemene praktijk

Daarnaast is de iatrogene oorsprong van peropera- elleboogzeepverdeler kunnen hierbij nuttig zijn. De
tieve infecties afhankelijk van het bewustzijn van de nagels en handen worden geboend met speciale
operateur. Te vaak ziet men sommige operateurs sponsjes en een antimicrobiële zeep (bijvoorbeeld
een hoofdkap dragen die een behoorlijk deel van het chloorhexidinedigluconaat: merknaam Hibiscrub).
haar onbedekt laat. Ook vindt men in sommige De voornaamste ongewenste effecten van antisepti-
operatiekamers medewerkers of anesthesisten die sche handzepen zijn irritatie van de huid en over-
het masker onder de neus dragen. gevoeligheidsreacties. Kwikverbindingen mogen
Het ontsmetten van handen en onderarmen is een niet meer worden gebruikt gezien het grote risico
essentiële voorwaarde. Hierbij worden de handen al- op allergie en chronische intoxicatie bij herhaald
tijd hoger gehouden dan de ellebogen, anders loopt gebruik.
water van een nog besmet deel terug naar de handen.
Ook het aandoen van steriele schorten vereist trai- j
11.3.2 Kleding
ning als men dit niet tot een enkel voor de patiënt
overtuigende maatregel wil terugbrengen. De oksels Voordat chirurg en operatieassistent de handen
zijn door transpiratie vaak snel gecontamineerd en wassen, zetten zij hun muts, mondmasker en be-
men zal zijn armen dan ook nooit op de borst krui- schermbril op. Na het handen wassen trekken bei-
sen, maar de handen altijd voor zich houden. den een steriel schort aan, dit gebeurt met de han-
Instrumentarium en implanteerbaar materiaal den omhooggestoken en van de romp weggehou-
moeten zorgvuldig zijn gesteriliseerd. Het gebruik den. De omloopassistent helpt hen hierbij en
van instrumenten of een boormal die niet op een knoopt de schorten vast. Hierna worden de steriele
adequate manier zijn gesteriliseerd, brengt de graad handschoenen aangetrokken.
van asepsis op een lager niveau (het laagste van de
hele keten). Men moet steeds de logica van het hele j
11.3.3 Haarbescherming
gebeuren voor ogen houden en de kostprijs afwegen
tegen het risico. Het is bijvoorbeeld niet zinvol een Al het haar moet volledig worden bedekt door een
hoge graad van asepsis na te streven, zoals hierboven muts, anders heeft het dragen van een muts slechts
beschreven, als men tijdens de ingreep bijvoorbeeld symbolische waarde.
niet-steriel afdrukmateriaal gebruikt. Een ander
voorbeeld is het afdekken van de gehele patiënt met j
11.3.4 Mondmasker
steriele doeken, maar de neus, het meest gecontami-
neerde van deze regio, onbedekt laat. Men kan het Mondmaskers bedekken mond en neus en vormen
geheel afdekken, of nog liever met een neuskap die een bescherming tegen inhalatie van aerosol die bij
van gaten is voorzien (van Steenberghe et al., 1997). het boren vrijkomt.
Wanneer een hard oppervlak wordt gekoloniseerd
door biologisch materiaal (afgeschilferde epitheel- j
11.3.5 Beschermbril
cellen, bacteriën en schimmels, eiwitten) is deze
deklaag niet of nauwelijks penetreerbaar voor anti- Deze bril beschermt de chirurg tegen rondvliegend
microbiële middelen (Wilson, 1996). Het gebruik van debris dat de ogen kan beschadigen of infecteren.
antibiotica, waarvan bekend is dat de MIC- (minimal Na de ingreep wordt de bril afgewassen met een
inhibitory concentration-)waarden 50-100 6 hoger mild detergent en ontsmet met een alcoholhoudend
liggen bij een biofilm dan bij een weefselinfectie desinfectans.
(Brown & Gilbert, 1993), is dan ook weinig zinvol.
Wanneer er toch argumenten bestaan om antibiotica j
11.3.6 Steriele schorten
te geven (bijvoorbeeld bij een verminderde afweer
van de patiënt, het zwaar traumatiseren van weef- Deze schorten zijn gemaakt van wegwerpmateriaal
sels, het aanbrengen van een bottransplantaat), kan en zijn vaak al onderdeel van steriele operatiesets.
men het beste het antibioticum perioperatief toe- Bij het gebruik van linnen schorten laat men deze
dienen, zodat het de interface tussen implantaat en professioneel wassen.
coagulum kan penetreren voordat zich een biofilm
op het implantaat heeft ontwikkeld. Men kan niet j
11.3.7 Handschoenen
genoeg benadrukken dat antibiotica vaak neven-
werkingen hebben en, vooral bij onoordeelkundig Het is van belang latexhandschoenen van goede
gebruik, het ontstaan van resistentie kunnen bevor- kwaliteit te kiezen. In het geval van latexallergie bij
deren, zodat het nooit verantwoord is ze te gebrui- de patiënt of de chirurg kan worden overgeschakeld
ken om een gebrek aan asepsis te compenseren. op vinylhandschoenen, hypoallergene latexhand-
schoenen of kunstrubberhandschoenen. Voor de in-
j
11.3.1 Hygiëne greep worden mond en huid van de patiënt behan-
deld met een desinfectans. Als preoperatief mond-
Het spreekt voor zichzelf dat een complete goede spoelmiddel kan men het beste chloorhexidinedi-
persoonlijke lichaamshygiëne een absoluut vereiste gluconaat 0,12% gebruiken. Ethylalcohol en iso-
is voor een chirurg (Mys, 2002). Het chirurgisch propylalcohol zijn de aangewezen antiseptica voor
handen wassen moet routinematig en zorgvuldig ontsmetting van de huid rondom de mond: deze
worden uitgevoerd volgens algemeen geldende middelen hebben een bactericide effect, bijvoorbeeld
richtlijnen. Een brede wasbak met hoge kraan en chloorhexidinedigluconaat 0,5% in alcohol 70%.
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 87

j
11.3.8 Sterilisatie van instrumentarium – homoloog bot: bot afkomstig van een ander indivi-
du van dezelfde soort (bijvoorbeeld diepgevroren
Er bestaan verschillende sterilisatieprocedures. Ste- bot, gedemineraliseerd humaan bot);
riliteit kan onder andere worden bewerkstelligd – xenotransplantaat: bot afkomstig van andere soor-
met behulp van een autoclaaf of chemiclaaf. De au- ten, meestal dieren (bijvoorbeeld anorganisch
toclaaf steriliseert instrumentarium door het ge- runderbot);
bruik van stoom onder hoge druk, waarbij alle mi- – alloplastisch materiaal: synthetisch bot (bijvoor-
cro-organismen worden gedood door de hitte. Deze beeld tricalciumfosfaat, hydroxylapatiet).
methode heeft de voorkeur. De nadelen van een au-
toclaaf zijn het mogelijk corroderen van de instru- Om een groter botvolume te verkrijgen combineren
menten en het feit dat het instrumentarium direct sommige operateurs autoloog bot met alloplastische
na de sterilisatiecyclus vochtig aanvoelt. Daarom materialen of een xenotransplantaat. Vanwege de
zijn autoclaven tegenwoordig uitgerust met een botinductieve eigenschappen geniet autoloog bot
droogcyclus. De chemiclaaf gebruikt een mengsel tot nu toe de voorkeur boven de andere genoemde
van water, formaldehyde, aceton en verschillende materialen (Moy et al., 1993).
alcoholen om zo op chemische wijze alle micro-or- Vooralsnog geldt autoloog bot als het betrouw-
ganismen te doden. Het grote voordeel van de che- baarste en meest toegepaste materiaal voor het ver-
miclaaf is dat de instrumenten niet corroderen. groten van het botvolume op de implantatieplaats.
Toch vormt het vrijkomen van toxische gassen een Als extraorale donorplaats voor autoloog bot wordt
groot nadeel en moet altijd worden gezorgd voor een groot aantal locaties gebruikt, zoals de crista
aanvoer van frisse lucht of een luchtfilter. iliaca (figuur 11.3), de ribben, het schedeldak (calva-
rium) en de tibia. De morbiditeit van de crista iliaca
is laag en in de meeste gevallen is de pijn na enkele
j
11.4 Onvoldoende botvolume om direct dagen verdwenen (Kalk et al., 1996). Als intraorale
implantaten te plaatsen donorplaats komen de kinregio, het retromolare
gebied, het tuber maxillae en de processus coronoi-
Resorptie van de processus alveolaris en uiteindelijk deus in aanmerking (figuur 11.4).
van het basale kaakbot is één van de belangrijkste Voor augmentatie van relatief kleine botdefecten
gevolgen van het verlies van gebitselementen kan gewoonlijk worden volstaan met een intraoraal
(Tallgren, 1972). De reconstructieve preprothetische geoogst bottransplantaat. Als een groter botvolume
chirurgie heeft tot doel de kaken en de aangren- vereist is, komen de extraorale donorgebieden in
zende weke delen zodanig te corrigeren dat deze aanmerking. Belangrijke voordelen van het oogsten
(weer) geschikt worden om als basis te dienen voor van een intraoraal genomen bottransplantaat zijn:
een goed functionerende, door implantaten onder- het operatiegebied is hetzelfde, er ontstaan geen
steunde, esthetisch fraaie, vaste of uitneembare uitwendige littekens, de ingreep kan onder lokale
prothetische constructie (Raghoebar et al., 1999). anesthesie worden uitgevoerd en de lage morbidi-
Een voorwaarde voor langdurig voorspelbaar teit. Het bot uit het retromolare gebied heeft de
succes is dat het botvolume toereikend is om het voorkeur boven het bot uit de kin (figuur 11.5). Uit
plaatsen van een implantaat op de in prothetisch onderzoek blijkt dat na het oogsten van kinbot sen-
opzicht optimale positie mogelijk te maken. Vooral sibiliteitsstoornissen kunnen optreden (Raghoebar
als het te reconstrueren kaakgebied al lang tande- et al., 2001a). In het retromolare gebied is de kans
loos is of als door parodontaal verval of trauma klein op sensibiliteitsstoornissen. Deze ingreep kan
naast het gebitselement veel kaakbot verloren is ge- in voorkomende gevallen worden gecombineerd met
gaan, is het resterende botvolume vaak ontoerei- het verwijderen van de derde molaar als deze nog
kend om het betrouwbaar plaatsen van een implan- aanwezig is. Als weinig bot nodig is, kan ook worden
taat op de gewenste positie mogelijk te maken. In geprobeerd met een speciaal daarvoor ontworpen
de bovenkaak zorgt daarnaast de luchthoudendheid instrument (Eng.: bonescraper) bot uit de regio waar
van de sinus maxillaris voor een probleem, en in de het implantaat wordt geplaatst te oogsten en hier-
onderkaak de positie van de canalis mandibularis. mee een klein defect op te vullen of te bedekken.
Regelmatig is in tandeloze gebieden van de zijde- Na het aanbrengen van een autoloog bottrans-
lingse delen het beschikbare botvolume boven de plantaat treden drie fysiologische processen op (os-
bodem van de sinus maxillaris of de canalis mandi- teogenese, osteo-inductie en osteoconductie) die
bularis niet hoog en/of breed genoeg om betrouw- uiteindelijk leiden tot volledige incorporatie van
baar implantaten te plaatsen. In dergelijke gevallen het aangebrachte bot in het pre-existente bot. De
is een reconstructie van de kaak noodzakelijk. osteogenetische potentie van autoloog bot is gere-
Het optimaal plaatsen van implantaten kan al- lateerd aan het aantal overlevende osteoblasten in
leen dan plaatsvinden als er voldoende bot aanwe- het transplantaat. Na vier weken wordt door de
zig is op de plaats waar vanuit prothetisch opzicht aanwezige osteoblasten osteoı̈d gevormd. De afzet-
de implantaten zijn gewenst. Is dat niet het geval, ting van osteoı̈d door de osteoblasten leidt tot osteo-
dan moet het botvolume worden vergroot alvorens inductie, waarbij de mesenchymale cellen differen-
de implantaten worden geplaatst. Daarbij worden tiëren tot osteoblasten. Dit proces wordt gestimu-
de volgende materialen toegepast (Block & Kent, leerd door het vrijkomen van zogeheten bone
1991; Van Beek, 1997): morphogeneic proteins (BMP’s) uit het bot op de
– autoloog bot: bot verkregen van de persoon zelf; acceptorplaats. Bloedvaten van het bot van de re-
88 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.3
A Schematische tekening
voor het oogsten van bot uit
de crista iliaca anterior.
B Voorbeeld van een mono-
corticaal bottransplantaat uit
de crista iliaca anterior.
C Een andere mogelijkheid is
het winnen van een trans-
plantaat uit de crista iliaca
anterior superior met behulp
van een trepaan. Bovenaan is
de trepaan te zien, daaronder
op de afbeelding de verkre-
gen botcilinder.

j
11:3 A

j
11:3 B j
11:3 C

Figuur 11.4
Schematische tekening van
de verschillende donorplaat-
sen in de mond.

j
11:4
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 89

Figuur 11.5
Procedure voor het verkrijgen
van een bottransplantaat uit
de retromolare regio.
A Buccaal van de derde
molaar is een relatief grote
hoeveelheid bot aanwezig.
B De derde molaar is verwij-
derd en met een boor is de
zaagsnede aangebracht
waardoor het bottransplan-
taat kan worden verwijderd.
C In plaats van het aanbren-
gen van een zaagsnede, zoals
getoond in afbeelding 11.5B.
kan ook met een trepaan-
boor bot worden geoogst.

j
11:5 A j
11:5 B

j
11:5 C

ceptorplaats groeien uit in het bottransplantaat. Op receptorgebied aanwezige cellen. Om deze reden
geleide van deze bloedvaten volgen, vanuit het pre- worden botsubstituten vaak gemengd met autoloog
existente bot, botcellen. Door een combinatie van bot. Bijkomende voordelen van het mengen van een
aanmaak en afbraak vindt ombouw (remodellering) botsubstituut met autoloog bot zijn het verkrijgen
plaats van het getransplanteerde bot (Misch & van een zekere mate van mechanische versteviging
Dietsh, 1993). BMP’s fungeren hierbij als mediator. van het transplantaat (betere weerstand tegen on-
De osteo-inductie start twee weken na het aanbren- gunstige compressiekrachten gedurende de initiële
gen van het bottransplantaat en duurt in totaal zes ombouwfase) en de vorming van een matrix waar-
maanden (De Lange et al., 1997). Na deze periode binnen botweefsel snel kan regenereren (osteogene-
neemt het vrijkomen van BMP’s, en daarmee de tische potentie). Bij de huidige stand van het we-
osteo-inductie, geleidelijk af. Om gebruik te kun- tenschappelijk onderzoek is het bij uitgebreide re-
nen maken van deze actieve botaanmaak wordt constructies nog te vroeg om in het algemeen bot-
aangeraden de implantaten drie tot zes maanden na substituten als alternatief voor autoloog bot toe te
het aanbrengen van een bottransplantaat te plaat- passen. Daarnaast wordt steeds vaker een botsubsti-
sen. De derde fase betreft de osteoconductie, waarbij tuut toegepast om een met autoloog bot opgebouwd
de anorganische fase van het bottransplantaat de kaakdefect verder naar buccaal of labiaal uit te brei-
matrix vormt waarop nieuw bot wordt afgezet. den. Door deze benadering kunnen, na de gebrui-
Bij gebruik van materialen die alleen osteocon- kelijke genezingsperiode, de implantaten in de ge-
ductief zijn, is het raadzaam een langere wachttijd remodelleerde met autoloog bot opgebouwde regio
(minimaal zes maanden) in acht te nemen (Moy et worden geplaatst, terwijl het buccaal/labiaal aange-
al., 1993). Veelal is pas dan een voldoende botvolume brachte botsubstituut zorg draagt voor voldoende
aanwezig voor het betrouwbaar kunnen plaatsen van ondersteuning van de bedekkende weke delen. Dit
implantaten. Hierbij moet worden opgemerkt dat substituut resorbeert immers niet of zeer langzaam.
het gevormde botvolume vaak beperkt is, afhanke- Daardoor kan mogelijk een fraaier esthetisch resul-
lijk van de hoeveelheid en het type van de in het taat worden verkregen, zeker op de lange(re) termijn.
90 Orale implantaten in de algemene praktijk

j
11.4.1 Scherpe, smalle processus alveolaris cessus alveolaris. Belangrijk is dat de incisie op
ruime afstand ligt van het vlak van de botsplijting.
Bij een scherpe en smalle processus alveolaris kan bij Met behulp van osteotomen en dilatatoren wordt de
de edentate patiënt, mits de bothoogte het toelaat, processus in verticale richting gespleten en naar
de breedte worden vergroot door de smalle top te buccaal verplaatst. Hierbij moet ervoor worden ge-
verlagen. Een botbreedte van 5 mm is voldoende om waakt fracturen in het buccale corticale bot te ver-
een implantaat te plaatsen. In sommige gevallen, oorzaken. Vervolgens wordt met de eindboor van het
zeker bij een hoge, smalle kaak, kan het verlagen een gekozen implantaatsysteem de preparatie van het
voordeel zijn, omdat dan ruimte wordt gecreëerd implantaatbed voltooid en kan het implantaat wor-
voor de suprastructuur, maar meestal prevaleren de den geplaatst. De resterende ruimte tussen implan-
nadelen. Een belangrijk nadeel van deze techniek is taat en kaakbot kan worden opgevuld met autoloog
het verlies aan verticale bothoogte. Daardoor moe- bot en/of worden bedekt met een membraan. Een
ten soms kortere implantaten worden geplaatst. relatief vaak voorkomend probleem is dat de initiële
Omdat bij het verlagen van de smalle top bovendien stabiliteit van het implantaat matig tot slecht is.
kwalitatief sterk corticaal bot verloren gaat, neemt
de kans op een goede initiële stabiliteit van de im- j
11.4.3 Buccale botopbouw
plantaten direct na het plaatsen af. Tevens leidt ver-
wijdering van corticaal bot vaak tot versnelde volu- Een botopbouw kan worden toegepast om de pro-
meresorptie van de resterende processus alveolaris. cessus alveolaris in hoogte en breedte te reconstru-
Indien in de onderkaak over een groot gebied een eren (figuur 11.8). Indicaties om de processus alveo-
scherpe en smalle processus aanwezig is, kan ook laris te verhogen zijn extreme botreductie en con-
worden overwogen deze te verbreden met behulp tourdefecten. Tevoren moet goed worden beoor-
van een botonlay (Van den Bergh et al., 1998). Dit deeld of er na een verhoging van de processus
bot kan worden verkregen door een gedeelte van de alveolaris nog voldoende ruimte tussen de boven- en
top van de processus alveolaris te verwijderen en dit de onderkaak overblijft voor de geplande protheti-
botdeel te gebruiken voor het verbreden van de kaak sche constructie. Indien de breedte van de processus
(Raghoebar et al., 2000a; figuur 11.6). Het bottrans- alveolaris superior over een groter deel minder is
plantaat wordt passend gemaakt voor het receptor- dan 3 mm, kan de processus aan de buccale zijde
gebied en vervolgens met schroeven gefixeerd of worden opgebouwd met een intraoraal gewonnen
eventueel met de implantaten zelf. Ook kan een bottransplantaat uit de kin, de processus coronoi-
bottransplantaat elders uit het skelet, meestal uit de deus, de ramus mandibulae of het tuber maxillae
crista iliaca, worden gebruikt. De implantaten (Raghoebar et al., 1996). Indien grotere hoeveelhe-
kunnen drie maanden na het aanbrengen van het den bot nodig zijn, wordt dit meestal uit de crista
bottransplantaat worden geplaatst. iliaca anterior gewonnen.
De incisie in de regio van het te reconstrueren
j
11.4.2 Splijten van de processus alveolaris botdefect wordt op ruime afstand van het te plaat-
sen bottransplantaat gemaakt, opdat een goede be-
Het verbreden van de processus alveolaris door ver- dekking van het transplantaat door de mucosa kan
ticale splijting en het vervolgens uit elkaar bewegen worden gewaarborgd. Het mucoperiost wordt afge-
van de twee botdelen kan worden overwogen als de schoven en met een diagnostisch sjabloon wordt
processus ten minste 3 mm breed is (figuur 11.7). bepaald hoeveel bot nodig is (Meijer et al., 1998a).
Verdere randvoorwaarden zijn voldoende bothoogte Vervolgens wordt het bottransplantaat geoogst.
en voldoende basale botbreedte. Dergelijke condi- Voordat het bottransplantaat wordt bevestigd, wor-
ties worden vooral in het bovenfront gevonden. De den met een kleine ronde boor perforaties in de
splijtingstechniek, gecombineerd met het direct buccale corticale lamel van de processus alveolaris
plaatsen van een implantaat, kan vooral met succes aangebracht. Het aanbrengen van deze perforaties
worden toegepast bij partieel dentate patiënten bij heeft tot doel de revascularisatie van het aan te
wie slechts één of enkele gebitselementen ontbreken brengen bottransplantaat te bevorderen. Het bot-
(De Wijs & Cune, 1997). Bij edentate patiënten be- transplantaat wordt tegen de processus alveolaris
staat een relatief hoog risico op het ontstaan van een gefixeerd met behulp van schroef- of plaatosteo-
fractuur van het buccale corticale bot en zodoende synthesen (zie figuur 11.8C). Resorptie van het bot-
op onvoldoende stabiliteit van de gespleten delen. transplantaat kan worden geremd door botsubsti-
Dit geldt vooral als het om een groot deel van de tuut over het bottransplantaat aan te brengen
processus gaat. Een bijkomend voordeel van de (Maiorana et al., 2005). De implantaten kunnen na
splijtingstechniek is dat naast het creëren van een drie maanden worden geplaatst. Tijdens de im-
implantaatbed ook een verbetering van de labiale plantatieprocedure wordt ook het osteosynthese-
contour van de processus alveolaris en de omge- materiaal verwijderd.
vende zachte weefsels kan worden nagestreefd. Men
moet zich echter wel realiseren dat in verticale j
11.4.4 Geleide botregeneratie
richting het buccale bot iets hoger komt te liggen,
hetgeen esthetisch niet altijd fraai is. In plaats van of in combinatie met het aanbrengen
In het kort komt de techniek op het volgende van bot kan men ook kiezen voor een techniek
neer. Er wordt een incisie gemaakt in de buccale waarbij nieuw bot wordt gevormd, de zogenoemde
omslagplooi of aan de palatinale zijde van de pro- geleide botregeneratie (Eng.: guided tissue regene-
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 91

Figuur 11.6
Procedure voor het verbre-
den van een te smalle
onderkaak.
A Smalle onderkaak.
B Verbreding van de onder-
kaak na osteotomie.
C Orthopantomogram voor
de ingreep.
D Schedelprofielopname
j
11:6 A j
11:6 B voor de ingreep.
E Orthopantomogram na de
ingreep.
F Schedelprofielopname na
de ingreep.
G Na drie maanden blijkt na
verwijdering van de osteo-
syntheseschroeven vol-
doende bot aanwezig te zijn
voor het plaatsen van de
implantaten.
j
11:6 C

j
11:6 E

j
11:6 D

j
11:6 G

j
11:6 F
92 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.7
Procedure voor het splijten
van een smalle processus
alveolaris superior.
A Smalle processus alveolaris
met boorsjabloon.
B Schematische tekening van
het splijten van de kaak met
een beitel.
C Tussen de botlamellen zijn
drie implantaten aange-
bracht.
D Het klinisch beeld na zes
maanden. j
11:7 A

j
11:7 B

j
11:7 C j
11:7 D

ration). Het basisprincipe van deze techniek is het resorbeerbare schroeven. Om ruimte onder de
creëren van een ruimte tussen het alveolaire bot en membraan te houden, zijn ook met titanium ver-
het periost met behulp van een membraan. In deze sterkte membranen verkrijgbaar. In plaats van een
ruimte kan botingroei plaatsvinden. De subperios- membraan kan ook een stukje titanium gaas (Eng.:
taal aangebrachte membraan dient niet alleen als mesh) worden gebruikt als bedekking van autoloog
tent, maar functioneert ook als mechanische bar- bot (von Arx & Kurt, 1999). Het stukje titanium gaas
rière, met bot aan de ene kant en de bedekkende wordt gefixeerd tegen de kaak met osteosynthese-
weke delen aan de andere kant. Omdat hierdoor de schroeven en oefent dezelfde functie uit als een
veel sneller groeiende bindweefselcellen buiten het membraan. De schroeven kunnen ook functioneren
botdefect worden gehouden, krijgen de osteoblas- om de membraan ten opzichte van het omliggende
ten nu alle tijd om het botdefect met botmatrix op bot op te lichten. Voor het verkrijgen van een goede
te vullen. Lokale botdefecten en plaatsen met veel bloedtoevoer naar de ruimte wordt het corticale bot
botreductie kunnen op deze manier worden behan- met een kleine boor geperforeerd. Essentieel bij
deld. Defecten die aan drie of vier zijden door bot deze techniek is dat de mucosa zonder spanning
worden omgeven, zijn gemakkelijker te reconstrue- primair over de aangebrachte membraan wordt ge-
ren dan twee- of éénwandige defecten; een volledige sloten. De procedure is moeilijk maar kan bij succes
opbouw van een botwand is uitermate lastig uit- leiden tot goede resultaten op langere termijn
voerbaar. Defecten in het bovenfront zijn vaak (Buser et al., 1996). Als een groot deel van de pro-
moeilijker te behandelen dan defecten in de zijde- cessus met behulp van deze techniek moet worden
lingse delen. Vaak worden botpartikels of botver- gereconstrueerd, wordt door sommigen aanbevolen
vangende materialen gebruikt om de ruimte onder eerst weefselexpansie uit te voeren. Door deze
een membraan open te houden tot de botingroei voorbehandeling kan de wond later spanningsloos
heeft plaatsgevonden. Het is mogelijk om horizon- worden gesloten, hetgeen betere omstandigheden
tale defecten te reconstrueren (Meijndert et al., creëert voor een ongecompliceerde genezing. Na zes
2005). Fenestraties en dehiscenties na plaatsen van maanden kan in het nieuw gevormde bot worden
implantaten kunnen volgens deze techniek worden geı̈mplanteerd. Gedurende deze periode is een
bedekt met bot (figuur 11.9; Dahlin et al., 1991). Vaak zorgvuldige controle noodzakelijk omdat bij ver-
worden botpartikels gebruikt om de ruimte op te storing van de wondgenezing ontstekingen rondom
vullen. De membraan kan worden gezien als een de membraan kunnen ontstaan.
‘tent’ die ruimte laat voor botingroei. De membraan Zoals uit het bovenstaande kan worden opge-
kan zo nodig worden gefixeerd met titanium of maakt, is de belangrijkste complicatie van deze
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 93

Figuur 11.8
Procedure voor het verbreden
van een smalle processus
alveolaris superior met een
bottransplantaat.
A De smalle processus alveo-
laris.
B De preoperatieve röntgen-
opname toont verticale en
horizontale botresorptie.
C De processus alveolaris is
j
11:8 A
verbreed met een kinbot-
transplantaat. Het transplan-
taat is gefixeerd met een
osteosyntheseplaat.
D Klinisch beeld direct voor-
afgaande aan de implantatie.
Er is voldoende botvolume
aanwezig voor het plaatsen
van de implantaten.
E Twee implantaten zijn
geplaatst.
F Klinische situatie vier jaar
na het plaatsen van de kro-
j
11:8 C j
11:8 B
nen.
G Röntgenologisch beeld vier
jaar na het plaatsen van de
kronen. De implantaten zijn
fraai ingebed in bot.

j
11:8 D j
11:8 E

j
11:8 F

j
11:8 G
94 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.9

A Het blootliggende implan-


taatoppervlak (dehiscentie en
fenestratie).
B Het blootliggende implan-
taatoppervlak is bedekt met
autoloog bot en een mem-
braan.
C De membraam is verwij-
derd. Het implantaat blijkt
omgeven door bot.

j
11:9 A j
11:9 B

derd. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat het


gewoonlijk drie tot vier weken duurt alvorens mi-
cro-organismen de membraan hebben gepenetreerd
en het onderliggende nieuw gevormde weefsel in-
fecteren (Simion et al., 1997). Ervaring heeft echter
geleerd dat men in geval van twijfel direct tot ver-
wijdering moet overgaan om verlies van een even-
tueel aangebracht transplantaat zo veel mogelijk te
beperken. Zodra een dehiscentie is ontstaan, zijn
uiteraard regelmatige controle en het gebruik van
desinfecterende agentia noodzakelijk. Indien de
juiste indicatie en operatietechniek in acht worden
genomen, blijkt het effect van geleide botregenera-
tie goed voorspelbaar (Van der Zee, 1999).
Sinds enige tijd zijn resorbeerbare membranen
verkrijgbaar (Zitzmann et al., 1997). Een groot
voordeel is dat het mucoperiost niet hoeft te worden
afgeschoven om de membraan te verwijderen. De
resultaten bij de resorbeerbare membranen blijken
dezelfde te zijn als bij de niet-resorbeerbare mem-
branen (Hämmerle & Jung, 2003). Bij dehiscentie in
de mucosa en het deels bloot komen te liggen van de
resorbeerbare membraan kan meestal worden vol-
staan met een desinfecterend mondspoelmiddel en
regelmatige controle. Een dergelijk resorbeerbaar
membraan resorbeert ter plaatse van de dehiscentie
j
11:9 C
sneller. Het blootliggende deel van de membraan
komt na circa twee weken vaak vanzelf los, waarna
techniek het ontstaan van een dehiscentie van de spontane sluiting van de mucosa optreedt (Simion
mucosa boven een niet-resorbeerbare membraan. et al., 1997). Bij toepassing van een resorbeerbare
Veelal vormt deze dehiscentie aanleiding tot ont- membraan is de kans op verlies van een (groot) deel
steking en daardoor mislukt de geleide botregene- van een eventueel transplantaat bij dehiscentie van
ratie. Indien een dergelijke dehiscentie boven een de mucosa veel kleiner. Resorbeerbare membranen
niet-resorbeerbare membraan (bijvoorbeeld Gore- zijn veel minder stijf dan niet-resorbeerbare mem-
Tex1) optreedt, moet de membraan worden verwij- branen en kunnen gemakkelijk collaps geven. Ze
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 95

moeten dus in vrijwel alle gevallen worden onder- Indien vooraf de hoogte en de breedte van de pro-
steund door het aanbrengen van bot, botsubstituten cessus alveolaris in de bovenkaak ten minste 5 mm
of een combinatie hiervan om de voorspelbaarheid bedragen, kunnen de implantaten direct na de si-
van het regeneratieproces te vergroten. nusbodemverhoging worden aangebracht. Er is dan
namelijk voldoende botvolume om de implantaten
j
11.4.5 Augmentatie van de sinusbodem voldoende initiële stabiliteit te geven. De ruimte
rondom de implantaten kan worden opgevuld met
De belangrijkste oorzaak van een te geringe bot- botsubstituut en/of gemengd met autoloog bot. De
hoogte van de processus alveolaris superior in de zij- ruimte kan zich echter ook opvullen met bot vol-
delingse delen om implantaten te kunnen aanbren- gens hetzelfde principe als de geleide botregeneratie
gen, is de toegenomen pneumatisering (luchthou- (Nedir et al., 2006). Als de hoogte en/of de breedte
dendheid) van de sinus maxillaris na verlies van de van de processus alveolaris minder dan 5 mm be-
gebitselementen. In mindere mate wordt de geringe dragen, worden de implantaten ongeveer drie
bothoogte veroorzaakt door resorptie van de proces- maanden na de sinusbodemverhoging geplaatst.
sus alveolaris superior. Het probleem van het te ge-
ringe botvolume in de zijdelingse delen van de bo- j
11.4.6 Le-Fort-I-osteotomie met interpositie
venkaak kan worden ondervangen door augmentatie van bot
van de bodem van de sinus maxillaris met een bot-
transplantaat (figuur 11.10). Een belangrijk verschil Bij een sterk gereduceerde processus alveolaris van
met de botonlay en de Le-Fort-I-osteotomie, waarbij de bovenkaak is er vaak niet alleen maar verlies van
interpositie van bot plaatsvindt (Slagter et al., 1997), alveolair bot, maar ook van basaal bot. Doordat het
is dat de ruimte tussen de boven- en onderkaak niet proces van botreductie in palatinale richting ver-
verandert. Het probleem van het te geringe botvo- loopt, wordt ook de totale bovenkaak smaller en
lume van de zijdelingse delen in de bovenkaak kan korter in voorachterwaartse richting. In de onder-
worden ondervangen door de bodem van de sinus kaak verloopt het proces van botreductie juist in
maxillaris te verhogen met een bottransplantaat. buccale richting, waardoor de onderkaak breder en
Hierbij wordt de processus alveolaris dus niet hoger, langer wordt. Deze als het ware tegengestelde pro-
maar het extra bot wordt juist aangebracht aan de cessen veroorzaken een karakteristieke vorm van
andere zijde, namelijk de sinuszijde. Onderzoek relatieve mandibulaire prognathie en maxillaire re-
heeft aangetoond dat er bij een gezonde sinus trognathie. Bijbehorende verschijnselen zijn een
maxillaris geen nadelige effecten van deze augmen- omgekeerde frontrelatie en een vergrote verticale
tatie te verwachten zijn (Timmenga et al., 1997). afstand tussen de boven- en de onderkaak. Prothe-
Na het incideren en het reflecteren van het muco- tisch en esthetisch gezien is dit een zeer ongunstige
periost wordt in de laterale wand van de sinus aan de situatie die gepaard gaat met een vergroting van de
buccale zijde van de processus alveolaris in de regio hoek tussen de neus en de bovenlip en een verkor-
van de sinus maxillaris juist tot op het slijmvlies van ting van de onderste gezichtshelft. Dit alles kan
de sinus een luikje in het bot geprepareerd. Het stre- worden verbeterd met een Le-Fort-I-osteotomie met
ven is het slijmvlies van de sinus niet te perforeren het plaatsen van een bottransplantaat (figuur 11.11;
(zie figuur 11.10E). Daarna wordt het slijmvlies voor- Stoelinga et al., 2000). Deze osteotomie wordt in-
zichtig losgeprepareerd van de sinusbodem en de si- traoraal uitgevoerd. De bovenkaak wordt losge-
nuswand en kan het botluik naar binnen worden ge- maakt van de rest van de schedel en naar ventraal en
roteerd. Het botluikje vormt de bovenste begrenzing caudaal verplaatst. Tussen deze botdelen wordt op
van de ontstane ruimte. Deze ruimte wordt opgevuld de plaatsen waar de implantaten zullen worden ge-
met een bottransplantaat, bijvoorbeeld uit de kin of plaatst een bottransplantaat uit de crista iliaca aan-
de crista iliaca, en/of een botvervangend materiaal gebracht. De losse botdelen worden weer aan de rest
(Raghoebar et al., 2001b). Er vindt meer botingroei van de schedel gefixeerd met metalen platen en
plaats als een membraan over de opening in de late- schroeven. De implantaten kunnen direct of in een
rale wand wordt aangebracht (Wallace et al., 2005). latere fase worden geplaatst.
Worden botsubstituten toegepast bij een sinusbode-
melevatie, dan wordt aangeraden pas na negen tot j
11.4.7 Reconstructie van de edentate
twaalf maanden te implanteren (Tadjoedin, 2000). onderkaak
Vervolgens wordt de mucoperiostlap, gewoonlijk na
het klieven van het periost om meer lengte in de lap Bij een zeer sterk gereduceerde processus alveolaris
te krijgen, gesloten met Vicryl1-hechtingen. van de onderkaak kan een botopbouw nodig zijn
Indien de processus alveolaris te smal is, wordt om betrouwbaar implantaten te kunnen plaatsen.
behalve een sinusbodemverhoging ook aan de buc- Hiervoor zijn twee behandelingen beschikbaar, na-
cale zijde een botopbouw aangebracht ter verbre- melijk de sandwichosteotomie en de botonlay (Ver-
ding van de kaak. Dit bottransplantaat wordt met hoeven et al., 1997; Satow et al., 1997).
schroeven tegen de buccale wand van de processus Bij een sandwichosteotomie wordt het deel van de
alveolaris gefixeerd, waarna de resterende ruimten onderkaak tussen de beide foramina mentales hori-
worden opgevuld met de resterende stukjes van het zontaal doorgezaagd (Stellingsma et al., 2004). Het
bottransplantaat. Er wordt een minimale breedte losgezaagde craniale botdeel wordt omhoog ge-
van 7 mm nagestreefd. Het slijmvlies wordt daarna bracht en de ruimte tussen de botdelen wordt op-
zorgvuldig gesloten. gevuld met een bottransplantaat uit de crista iliaca.
96 Orale implantaten in de algemene praktijk

j
11:10 D
j
11:10 A

j
11:10 B

j
11:10 C j
11:10 E

j
11:10 F j
11:10 G

Figuur 11.10
Procedure voor het verrichten van een sinuslifting.
A Schematische weergave van een extreem geresorbeerde bovenkaak.
B Schematische weergave van de situatie na het aanbrengen van een bottransplantaat op de bodem van de sinus
maxillaris.
C Schematische weergave van de situatie na het aanbrengen van de implantaten in de boven- en onderkaak.
D De botbreedte van de top van de processus alveolaris is te smal voor het plaatsen van implantaten. De sinus
maxillaris schemert door.
E In de laterale sinuswand is een botluik geprepareerd. Het sinusslijmvlies is intact gebleven.
F Monocorticale bottransplantaten zijn buccaal met twee schroeven gefixeerd tegen de processus alveolaris.
De resterende ruimte is opgevuld met spongiosa en corticalis.
G Drie maanden na het aanbrengen van het bottransplantaat is de botbreedte voldoende voor het inbrengen van
drie implantaten. De osteosyntheseschroeven zijn verwijderd.
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 97

Figuur 11.11
Le-Fort-I-procedure met
interpositie van bot.
A De bovenkaak is zowel in
hoogte als breedte extreem
geresorbeerd.
B De bovenkaak is losge-
maakt van het benige skelet.
C De bovenkaak is in de
nieuwe situatie gefixeerd
met behulp van osteosyn-
j
11:11 A j
11:11 B
thesen. Tevens is de boven-
kaak verbreed.
D Schedelprofielopname na
de ingreep waarbij bot tussen
de geosteotomiseerde bot-
delen is aangebracht. Fixatie
van de geosteotomiseerde
botdelen is verkregen met
behulp van plaatosteosyn-
thesen.
E Na drie maanden worden
de implantaten geplaatst.
j
11:11 C Vooraf is het osteosynthese-
materiaal verwijderd.

j
11:11 E j
11:11 D

De implantaten kunnen tijdens dezelfde behande- een bot wordt gebroken en tussen de twee gene-
ling worden geplaatst, maar vaak wordt ervoor ge- zende botdelen extra bot wordt gevormd door uit-
kozen dat pas na drie maanden te doen. oefening van trekkrachten. In de orthopedie wordt
Bij de botonlay wordt op de top van de processus deze methode al tientallen jaren toegepast om ar-
alveolaris een transplantaat uit de crista iliaca aan- men en benen te verlengen.
gebracht, dat bestaat uit corticaal en spongieus bot In een edentate onderkaak met extreme reductie
(figuur 11.12; Verhoeven et al., 2006). Dit bottrans- van de processus alveolaris kan distractieosteoge-
plantaat is zodanig vormgegeven dat het goed aan- nese worden toegepast om in het voorste deel het
ligt tegen de vaak bolvormige contour van het botvolume te vergroten (figuur 11.13; Raghoebar et
voorste centrale deel van de onderkaak. Het trans- al., 2000b). Tussen de foramina mentales wordt een
plantaat wordt met schroeven en platen of met dra- botdeel losgezaagd en daarna wordt het distractie-
den om de onderkaak gefixeerd. Na ongeveer drie apparaat aangebracht in het basale botdeel en in het
maanden wordt het fixatiemateriaal verwijderd, losse botdeel. Vervolgens wordt het slijmvlies ge-
waarna de implantaten kunnen worden geplaatst. hecht, waarbij de uitstekende delen van het dis-
Het is ook mogelijk om bij de eerste behandeling de tractieapparaat door het slijmvlies steken. Vijf da-
implantaten direct aan te brengen. In dat geval gen later kan de actieve distractie worden gestart.
kunnen ook de implantaten worden gebruikt voor Per dag wordt de schroef van het distractieapparaat
de fixatie van het bottransplantaat. Een stapsge- zodanig uitgedraaid dat onder invloed van de trek-
wijze benadering verdient echter in de meeste ge- kracht 0,5 tot 1 mm nieuw bot wordt gevormd. Deze
vallen de voorkeur. dagelijkse aanpassing moet doorgaan tot de kaak
een voldoende hoogte heeft bereikt om verantwoord
j
11.4.8 Distractieosteogenese implantaten te kunnen plaatsen. Twee tot drie
maanden later kan het distractieapparaat worden
Distractieosteogenese, ook vaak botdistractie of cal- verwijderd en kunnen de implantaten worden ge-
lusdistractie genoemd, is een behandeling waarbij plaatst. De voordelen van deze behandeling zijn dat
98 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.12
Botonlay in de onderkaak.
A Een extreem gereduceerde
processus alveolaris mandi-
bulae met een bothoogte
van 6 mm.
B Orthopantomogram.
C Bottransplantaat met j
11:12 B

schroeven gefixeerd op de
processus alveolaris. j
11:12 A
D Het klinisch beeld na drie
maanden. De schroeven zijn
verwijderd en de implantaten
kunnen worden geplaatst.
E Orthopantomogram een
jaar na de totale behande-
ling.

j
11:12 C

j
11:12 D

j
11:12 E

Figuur 11.13
Distractieosteogenese.
A Orthopantomogram van geen donorbot nodig is en dat niet alleen nieuw bot wordt gevormd, maar dat ook de zachte weefsels
een extreem gereduceerde
processus alveolaris in de
boven- en de onderkaak. De
hoogte van de processus
alveolaris mandibulae is 6 j
11:13 A

mm en onvoldoende voor
het betrouwbaar plaatsen
van implantaten.
j
11:13 B
B De gaten voor de schroe-
ven van het distractieappa-
raat zijn geprepareerd en de
osteotomie van het voorste
deel van de onderkaak wordt
uitgevoerd.
C Het distractieapparaat is
geplaatst en kan worden uit-
gedraaid.
D Orthopantomogram vier j
11:13 C

weken na de distractiepe-
j
11:13 D

riode. De winst in bothoogte


is 7 mm.
E Orthopantomogram twee
jaar na de totale behande-
ling.

j
11:13 E
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 99

toenemen. Een nadeel is dat de hoogte van het bot incisie kan bijvoorbeeld worden aangebracht op de
voldoende moet zijn voor het maken van een osteo- top van de processus alveolaris (figuur 11.14), óf juist
tomie. Bij verticaal distractie moet de botbreedte al vestibulair of palatinaal hiervan. Om het zicht te
voldoende zijn om een implantaat te plaatsen. Er vergroten worden zo nodig ontlastingsincisies aan-
zijn distractieapparaten verkrijgbaar om kleine gebracht. Hierbij kan de papil in de flap worden
botsegmenten verticaal en horizontaal te verbreden. betrokken óf juist buiten de mucoperiost flap wor-
De eerste resultaten zijn veelbelovend (McAllister & den gehouden. Bij voorkeur worden bij het incideren
Gaffaney, 2003), maar toch moet de toepassing van in één keer alle lagen gekliefd. Bij de incisie worden
distractieosteogenese in de implantaatchirurgie nog dus ‘in één snede’ zowel het epitheel, het bindweef-
nader worden onderzocht voordat deze routinema- sel als het periost gekliefd. Hiertoe is geringe druk
tig kan worden toegepast. en een niet te snelle scalpelvoering gewenst. Rafelig
incideren leidt tot onnodige beschadiging van weef-
j
11.4.9 Boormallen sel en een rafelige wondrand is moeilijker te hechten.
Ook het afschuiven van het periost met het raspato-
Door de strikte geleiding die ze bieden, kunnen rium of een dissector moet zorgvuldig gebeuren om
boormallen – bijvoorbeeld afgeleid van de CT-beel- beschadiging van het periost tot een minimum te
den via een planning – het ook mogelijk maken beperken. Vervolgens wordt het bot van eventuele
implantaten te plaatsen in kaken met een beperkt bindweefselresten ontdaan, zodat tijdens het prepa-
botvolume. Waar men met de vrije hand eventueel reren van het implantaatbed geen weefselresten in de
bij een smalle kaakwal uit het bot ‘weggeduwd’ geprepareerde implantaatschacht worden inge-
wordt en een dehiscentie veroorzaakt, zorgt de ci- bracht. Dergelijke bindweefselresten kunnen de ap-
linder van de boormal waarin het implantaat past positie van bot tegenwerken. Indien nodig wordt de
voor een strikt behoud van het geplande traject. nervus, meestal de nervus mentalis en/of het fora-
Zodoende kan men via boormallen de hierboven men mentale, gelokaliseerd. Ten slotte kan, voor het
beschreven technieken soms vermijden. behoud van een mooie gingivale contour, bij vol-
doende botbreedte door de mucosa heen worden ge-
ı̈mplanteerd, met andere woorden: zonder de mucosa
j
11.5 Het aanbrengen van implantaten af te schuiven. Het risico van een dergelijke benade-
ring is wel dat een eventuele dehiscentie of fenestra-
De basisprincipes voor het plaatsen van implantaten tie niet wordt waargenomen.
zijn in essentie voor bijna alle systemen gelijk. In
het kort komt het chirurgische principe op het vol- j
11.5.2 Voorbereiden van het implantaatbed
gende neer.
Nadat de mucosa is voorbereid en alle bindweefsel-
j
11.5.1 Preparatie van het implantaatbed resten zijn verwijderd, worden scherpe botranden of
scherpe botrichels op de top van de processus al-
Begonnen wordt met een incisie door het epitheel en veolaris verwijderd en wordt de kaakwal afgevlakt
bindweefsel. De vorm van de incisie is afhankelijk tot een niveau met voldoende breedte voor het
van het soort implantaat en het operatiegebied. Een plaatsen van de implantaten (zie figuur 11.14). Hier-

Figuur 11.14
A Klinisch beeld van een
matig geresorbeerde onder-
kaak.
B Een kamincisie is gemaakt
met ontspanning van het
midden.
C Twee implantaatschachten
zijn geprepareerd.
D Twee implantaten zijn
j
11:14 A j
11:14 B geplaatst en de wond is
gehecht (éénfasesysteem).

j
11:14 C
j
11:14 D
100 Orale implantaten in de algemene praktijk

bij is het niet noodzakelijk een geheel vlak plateau het botslijpsel kan worden verwijderd. Nadat de
te prepareren. Het nastreven van een volledig vlak schacht is geprepareerd, wordt – afhankelijk van het
plateau houdt immers het risico in dat te veel corti- implantaatsysteem – in geval van sterk geminerali-
calis wordt verwijderd waardoor de initiële stabili- seerd bot (veel corticaal en weinig medullair bot)
teit van het implantaat afneemt (juist de corticale met een tapboor (maximaal 10-15 toeren per minuut)
botlaag geeft initiële stabiliteit aan een implantaat). een schroefdraad aangebracht. Bij overwegend me-
Bovendien leidt het volledig vlak maken van de dullair of niet sterk gemineraliseerd corticaal bot
kaak, vooral in de zijdelingse delen, snel tot een te kan een implantaat, eventueel zelftappend, worden
geringe kaakhoogte voor het aanbrengen van een geplaatst zonder vooraf te tappen. Indien het bot
implantaat van voldoende lengte, gezien beper- een matige kwaliteit heeft, kan in plaats van met
kende anatomische structuren als de nervus alveo- boren een schacht te prepareren, gebruikgemaakt
laris inferior en de sinus maxillaris. Voor het af- worden van drevelvormige instrumenten. Door
vlakken van de processus alveolaris kan gebruikge- deze condenseerinstrumenten met een oplopende
maakt worden van een grote ronde frees (ruim koe- diameter te gebruiken, kan niet alleen de peri-im-
len met een fysiologische zoutoplossing). plantaire botkwaliteit toenemen, maar ook de ini-
Implanteren is goed mogelijk als er geen scherpe tiële stabiliteit van het implantaat. Na het plaatsen
randen meer zijn en de dikte van het bot aan de wordt een afdekschroef of abutment op elk implan-
buccale zijde na plaatsen van het implantaat ten taat aangebracht. Een implantaat met geen of on-
minste 2 mm is in de esthetische zone (implantaten voldoende initiële stabiliteit moet worden verwij-
ten behoeve van tandvervanging in het bovenfront) derd of, indien mogelijk, worden vervangen door
en ten minste 1 mm is in de rest van de kaakdelen een implantaat met een grotere diameter. Bij aan-
(bijvoorbeeld implantaten ter ondersteuning van wezigheid van een dehiscentie of fenestratie van het
een overkappingsprothese in de onderkaak). Uit- implantaatoppervlak van een stabiel geplaatst im-
gaande van de meest toegepaste diameter van een plantaat, moet deze dehiscentie of fenestratie wor-
implantaat van ongeveer 4 mm, is derhalve een den bedekt met autoloog bot, met eventueel daar-
kaakbreedte van minimaal 6 mm vereist. Het komt overheen een botsubstituut in combinatie met een
zelden voor dat op het niveau van het basale bot in membraan (Jovanovic, 2005).
de edentate onderkaak de kaak te smal is. In de
bovenkaak komt dat echter regelmatig voor en zal j
11.5.4 Esthetische overwegingen
er voorafgaande aan of tegelijkertijd met de im-
plantatie bot moeten worden opgebouwd. Voor het nastreven van een optimale esthetiek zijn
Als minimale hoogte in de frontregio in de bo- de juiste positie en asrichting van het implantaat,
venkaak wordt 10 mm aanbevolen. Bij een hoogte de diepte waarop het implantaat wordt geplaatst en
van minder dan 10 mm in de edentate onderkaak en het botvolume op de inbrengplaats belangrijke fac-
in de zijdelingse delen kunnen ook zeer korte im- toren (Grunder et al., 2005). Vóór de chirurgische
plantaten worden overwogen omdat de nieuwe op- procedure moet een goede planning worden uitge-
pervlaktekarakteristieken de inheling bevorderen voerd door een proefopstelling te maken en aan de
(Stellingsma et al., 2004; Goené et al., 2005). hand daarvan een boorsjabloon te vervaardigen met
de hals van de toekomstige kroon op de juiste
j
11.5.3 Het implanteren plaats. Hierdoor wordt relevante prothetische in-
formatie verschaft en kan duidelijk worden wat de
Het succes van een implantaat hangt in grote mate prothetische consequenties zijn als er wordt afge-
af van de zorgvuldigheid waarmee het wordt ge- weken van de geplande implantaatpositie en van de
plaatst. Een zo nauwkeurig mogelijke pasvorm van asrichting.
het implantaat in de botpreparatie moet te allen Het boorsjabloon is meestal een massieve kunst-
tijde worden nagestreefd. De verschillende implan- stofplaat waarin een kanaal of een groef voor de ge-
taatsystemen hebben daarom een specifieke set aan leiding van de implantaatboor wordt gemaakt.
instrumentarium en boren om dit mogelijk te ma- Hiermee worden de ideale positie en richting aan-
ken. Na het voorbereiden van het implantaatbed gegeven. De cervicale contour van het te vervangen
wordt met een ronde boor (maximaal 2000 toeren gebitselement is hierbij volledig aangegeven. Daar-
per minuut) de plaats voor de implantaten aange- door wordt vooral de verticale positie van het im-
geven. Vervolgens wordt met een spiraalboor (Eng.: plantaat goed duidelijk.
twist drill) de eerste schacht geboord (maximaal In buccopalatinale richting moet de plaats van
2000 toeren per minuut). Met speciale boren van het implantaat overeenkomen met de plaats van de
oplopende diameter wordt vervolgens de schacht hals van het natuurlijke element dat zich op deze
breder gemaakt. Tijdens het boren mag de wrij- plaats bevond (mits dit element zich niet in een
vingswarmte niet te hoog worden, omdat botcellen endo- of ectoversie bevond). Meestal is dat 2-3 mm
irreversibel worden beschadigd bij temperaturen palatinaal van de buccale contour van de kroon. De
boven 488C gedurende één minuut (Eriksson & mesiodistale as van het implantaat moet in het
Adell, 1986). De wrijvingswarmte kan worden be- midden van het diasteem liggen, tenzij de buurele-
perkt door scherpe boren te gebruiken, weinig druk menten dat niet toestaan. Voorts moet het implan-
uit te oefenen en goed te koelen met een steriele taat zodanig worden geplaatst dat de bovenzijde
fysiologische zoutoplossing. De boor moet regel- van het implantaat in verticale zin ongeveer 2 mm
matig uit de preparatieholte worden gehaald, zodat apicaalwaarts ligt ten opzichte van de toekomstige
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 101

kroon. Dieper plaatsen is niet zinvol en leidt, net als dien gewenst en als de omstandigheden dit toela-
een te ondiep geplaatst implantaat, regelmatig tot ten, kan ook direct bij het plaatsen van het implan-
een onbevredigende esthetiek. Indien wordt geko- taat een abutment worden aangebracht. Een twee-
zen voor een verschroefbare kroon, moet de toegang fase-implantaat wordt dan in één fase geplaatst. Het
tot de schroef in het cingulum liggen. Dit is alleen implantaat is dan dus direct zichtbaar in de mond.
mogelijk door de positie van het implantaat een Een belangrijk voordeel van een in één fase ge-
fractie meer naar palatinaal te brengen en de as- plaatst implantaat is dat de patiënt slechts één ope-
richting iets meer rechtop te zetten in vergelijking ratie hoeft te ondergaan. Dit is minder belastend
met de natuurlijke tand. Om botafbraak en dus on- voor de patiënt, het implantaat steekt immers na de
dersteuning van de papillen te voorkomen, moet de operatie al door het tandvlees in de mondholte en
afstand van de rand van een solitair implantaat tot blijft gedurende de inhelingsperiode naar de
de natuurlijke buurelementen minimaal 1,5 mm mondholte geëxponeerd. In de literatuur zijn geen
bedragen (Small & Tarnow, 2000). Bij twee implan- verschillen aangetoond wat betreft osseointegratie
taten naast elkaar moet de onderlinge afstand tus- tussen in één fase of in twee fases ingebrachte im-
sen de randen van de beide implantaten ten minste plantaten (Batenburg et al., 1998; Heydenrijk et al.,
3 mm bedragen. Als niet aan deze voorwaarde kan 2006). In het algemeen kan gesteld worden dat zo-
worden voldaan, zal het aanwezige bot tussen de wel in één fase als in twee fases geplaatste implan-
implantaten in meer of mindere mate verdwijnen taten tot succes kunnen leiden, als maar aan een
en zal dus de ‘interimplantaire’ papil onvoldoende goed passend implantaatbed en immobilisatie tij-
worden ondersteund (Tarnow et al., 2003). Om re- dens de inhelingsfase wordt voldaan.
cessie te voorkomen, moet buccaal van de rand van
een implantaat na plaatsen minimaal 2 mm bot j
11.5.7 Implanteren direct na extractie
aanwezig zijn (Buser et al., 2007). Omdat deze hoe-
veelheid bot onder normale condities zelden of Indien na verwijdering van een gebitselement blijkt
nooit aanwezig zal zijn en zeer zeker niet indien dat de buccale botlamel intact is en het wondbed
men een zekere mate van resorptie na extractie vrij van infectie is, kan worden overwogen in de
daarbij incalculeert, zal opbouwen van bot in es- extractiewond direct een implantaat te plaatsen (fi-
thetisch veeleisende situaties meer regel dan uit- guur 11.15; Kois & Kan, 2001). Het is essentieel dat
zondering zijn (Grunder et al., 2005). De correcte het implantaat in de juiste positie en met voldoende
positie van het implantaat is samen met een opti- initiële stabiliteit wordt geplaatst en wordt om-
maal volume van bot en weke delen één van de be- ringd door gezonde mucosa. Indien succesvol, leidt
langrijkste factoren voor een succesvol langdurig het direct plaatsen van een implantaat snel tot een
esthetisch resultaat. functioneel en esthetisch bevredigend resultaat. Het
indicatiegebied is echter beperkt. Belangrijk is dat
j
11.5.5 Hechten geen ontsteking aanwezig is in het bot en in de
omringende mucosa, omdat daardoor bijvoorbeeld
Na ruim spoelen van het implantaatbed met een verlies van de labiale botwand kan ontstaan. Een
fysiologische zoutoplossing kan de wond worden implantaat met een grotere diameter dan de alveole
gehecht. Soms is het daarbij nodig de mucoperio- kan een oplossing zijn, maar het implantaat mag
stale flap te mobiliseren om een goede sluiting van niet te breed zijn om het verkrijgen van een goede
de wond te krijgen. Het periost wordt dan aan de esthetiek niet te bemoeilijken of zelfs onmogelijk te
basis van de flap met een mes gekliefd, waarna de maken. In het bovenfront is het gebruik van een
flap mobiel wordt en de wond spanningsloos kan taps toelopend implantaatsysteem hierbij ideaal.
worden gesloten. De wond kan worden gehecht met Indien te veel ruimte tussen implantaat en alveole
horizontale matrashechtingen of met enkelvoudige aanwezig is, kan deze ruimte worden opgevuld met
circulaire hechtingen. Zowel monofilamenten (po- bot(substituut), al of niet in combinatie met een
lyfilamenten houden meer gevaar in voor bacteriële membraan. Bij proefdieren wordt geconstateerd dat
invasie) als autoresorbeerbare hechtingen kunnen de buccale botlamel resorbeert ondanks de aanwe-
worden gebruikt. Monofilamenten zijn weefsel- zigheid van een implantaat (Araújo et al., 2006). Dit
vriendelijk, maar stijf, hetgeen weinig comfortabel is niet wenselijk in het esthetische gebied.
is voor de patiënt. De degradatiesnelheid van be- Bij twijfel wordt aanbevolen acht weken na ex-
paalde autoresorbeerbare hechtingen, zoals Vicryl1, tractie te implanteren om ook een betere mucosa
is in de mond relatief laag, waardoor deze hechtin- rondom het implantaat te krijgen. Indien onvol-
gen vaak alsnog worden verwijderd, dikwijls omdat doende bot aanwezig is na verwijdering van het
ze door de patiënt als irriterend worden ervaren. gebitselement, kan worden geprobeerd de bot-
hoogte en botbreedte direct te reconstrueren door
j
11.5.6 Eén fase of twee fases het defect op te vullen met bot(substituut) en/of ge-
leide botregeneratie.
Bij de tweefasesystemen worden de implantaten op
bothoogte ingebracht en met een mucoperiostlap j
11.5.8 Esthetische overwegingen bij het
bedekt (eerste fase). Na de inhelingsperiode worden vrijleggen
ze vrijgelegd (tweede fase) en van implantaatop-
bouwen, meestal abutments genoemd, voorzien. Het is gewenst labiaal van het implantaat een mu-
Daarop wordt de suprastructuur vervaardigd. In- cosalaag te hebben van minimaal 1 mm. Dit kan
102 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.15
Het plaatsen van een
implantaat direct na
extractie.
A Röntgenfoto van de 21
toont externe wortelresorptie
en periapicaal granuloom
aan.
B Klinisch beeld.
C Minimaal traumatische
verwijdering met behulp van
een periotoom.
D De alveole na verwijdering.
E Met behulp van een poc- j
11:15 A j
11:15 B
ketmeter wordt de bothoogte
van de buccale botlamel
bepaald.
F Het implantaatbed wordt
geprepareerd.
G Het implantaat is
geplaatst.
H Klinisch beeld zes maan-
den nadat de kroon op het
implantaat is geplaatst.

j
11:15 C j
11:15 D

j
11:15 E j
11:15 F

j
11:15 G j
11:15 H

worden bereikt door een bindweefseltransplantaat (figuur 11.16). Het effect van een natuurlijke wortel-
of een zogenaamde draailap. Bij het vrijleggen contour kan ook worden geaccentueerd door de
wordt de incisie meestal palatinaal van het implan- gingiva te verdikken met een bindweefseltrans-
taat gelegd. Door vervolgens de lap naar buccaal te plantaat, dat – al of niet gesteeld – van het palatum
verschuiven, ontstaat een verdikking van gekerati- kan worden genomen (figuur 11.17). Door meer
niseerde mucosa. Om een dikkere mucosa te ver- bindweefsel aan te brengen wordt de buccale con-
krijgen, kan ook aan de palatinale zijde een sub- tour op die plaats geaccentueerd. Dit wekt de illusie
mucosale incisie worden gemaakt, waarna dit ge- van een onderliggende wortel. Bovendien wordt
deelte vanaf buccaal naar binnen wordt gevouwen doorschemeren van het abutment verminderd. Bij
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 103

Figuur 11.16
Schematische tekening van
het verdikken van de labiale
mucosa door een draailap.
A Aan de palatinale zijde
wordt submucosaal een
incisie gemaakt.
B Dit gedeelte wordt vanaf
buccaal onder de mucosa
geschoven.

j
11:16 A j
11:16 B

Figuur 11.17
Schematische tekening van
het verdikken van de labiale
mucosa door het aanbren-
gen van een bindweefsel-
transplantaat.
A Palatinaal wordt submu-
cosaal een weefseltransplan-
taat genomen.
B Het bindweefseltransplan-
taat wordt onder de buccale
mucosa aangebracht.

j
11:17 A j
11:17 B

mucosadefecten, amalgaamverkleuringen of een plaatje. Om de gebitssituatie van de mucosa goed in


dunne mucosa kunnen vooraf ook de weke delen beeld te krijgen, moet de edentate patiënt zijn vol-
worden gereconstrueerd alvorens het implantaat te ledige prothese dragen en daarmee op het opbeet-
plaatsen. plaatje bijten. In de prothese zijn vijf guttapercha
balletjes aangebracht die als radiopake markeerpun-
j
11.5.9 Driedimensionale planning ten dienst doen. Er worden twee CT-scans gemaakt:
eerst één van de patiënt met prothese en opbeet-
Zoals eerder vermeld, is het voor een goed functio- plaatje in de mond en daarna één van uitsluitend de
neel en esthetisch resultaat van belang dat de plaats prothese. Op basis van de radiopake punten kunnen
en de richting van de implantaten met uiterste pre- de twee scans nauwkeurig worden samengevoegd.
cisie worden bepaald. Om dit te bereiken, zijn er de Een aparte opname van de prothese is noodzakelijk
laatste jaren enkele concepten ontwikkeld waarbij omdat dat een veel nauwkeuriger beeld geeft. De
gebruik wordt gemaakt van driedimensionale vir- informatie op de CT-scans wordt vervolgens via een
tuele beeldtechnieken. Hierbij wordt de planning softwareprogramma omgezet in driedimensionale
driedimensionaal verricht, waarna het boorsjabloon beelden. Hierop kan de behandelaar onder meer de
wordt vervaardigd en vervolgens op geleide van dit benigne structuren in drie dimensies zien. Via de
sjabloon de implantaten uiterst nauwkeurig worden computer kunnen de implantaten worden gepland,
geplaatst. Daarnaast kan op basis van de beelden en waarbij het botvolume rondom de implantaten goed
de berekende plaats van de volgens het sjabloon aan kan worden bekeken. Tevens wordt bepaald waar de
te brengen implantaten tevens de definitieve pro- drie stabilisatiepinnen komen die aangeven waar het
thetische constructie via CAD/CAM worden vervaar- boorsjabloon ten opzichte van het kaakbot moet
digd (van Steenberghe et al., 2005). De techniek is worden geplaatst (figuur 11.18). Het gebruik van
geschikt voor het plaatsen van implantaten bij vol- boorsjablonen die op de mucosa worden geplaatst in
ledig en partieel edentaten. Er wordt eerst een com- plaats van op bot, vereist het aanbrengen van trans-
putertomogram (CT) gemaakt. Voor een goede posi- alveolaire pinnen. Hierdoor wordt het sjabloon ri-
tie van het gebit op de scan bijt de patiënt tijdens de gide aan de kaak gefixeerd en speelt resiliëntie van
opname op een vooraf passend gemaakt opbeet- de mucosa geen rol meer.
104 Orale implantaten in de algemene praktijk

naast een pijnstillend effect ook een ontstekings-


Figuur 11.18 remmende werking en worden daarom steeds vaker
Voorbeeld van een boor- gebruikt. Zo nodig kan paracetamol naast NSAID’s
sjabloon. worden gebruikt; ze zijn deels additief omdat ze
voor een deel ingrijpen op een ander deel van het
mechanisme dat de pijnsensatie bepaalt.
Gedurende de genezingsperiode moet de patiënt
de wond schoonhouden om infecties te voorkomen.
Twee keer per dag gedurende één minuut goed
spoelen met een oplossing van 0,12% chloorhexidi-
nedigluconaat is een preventieve maatregel waarvan
de werkzaamheid is aangetoond.

j
11:18 j
11.6.1 Tijdelijke prothetische constructies

Tijdens de integratiefase van een implantaat en ook


De planning wordt digitaal verstuurd en met be- tijdens de genezingsfase na een pre-implantaire be-
hulp van stereolithografie wordt een sjabloon ge- handeling willen de patiënten het liefst zo kort
maakt. In het sjabloon zitten roestvrijstalen cilin- mogelijk zonder een prothetische vervanging van
ders die corresponderen met de plaatsen waar de hun verloren gegane gebitselement(en) lopen. Bij
implantaten zijn gepland. In de cilinders passen het ontbreken van gebitselementen in het esthetisch
sleuven van verschillende diameters waarin de im- belangrijke frontale gebied is het vooral om psy-
plantaatboren van verschillende formaten passen. chosociale redenen belangrijk dat de periode zonder
Het sjabloon heeft ook lateraal gelegen metalen prothetische constructie zo kort mogelijk is. Een
sleuven voor de pinnen waarmee het sjabloon tij- tijdelijke prothetische vervanging van enkele
dens de implantatieprocedure op de kaak wordt ge- gebitselementen in het posterieure gebied is func-
fixeerd en gestabiliseerd. De implantaten kunnen tioneel gezien in principe niet nodig. Dat is anders
worden geplaatst zonder dat een incisie in de mu- als er veel of zelfs alle posterieure gebitselementen
cosa wordt gemaakt en het periost hoeft te worden ontbreken. In die situatie kan men ook om functio-
afgeschoven. Na plaatsen van de implantaten wordt nele redenen afwegen zo snel als mogelijk en ver-
het sjabloon verwijderd. De abutments worden op antwoord is een tijdelijke prothetische constructie
de implantaten gezet, gevolgd door de prothetische te vervaardigen. Het is echter wel belangrijk dat
constructie. implantaten of bottransplantaten tijdens de inte-
gratiefase niet door een prothetische constructie
worden (over)belast. Per uitgevoerde implantatie-
j
11.6 Nazorg behandeling bestaan er verschillende mogelijkhe-
den.
Zoals bij elke chirurgische behandeling, treedt na
het plaatsen van implantaten een lokale reactie op Partieel betande kaak
die kan worden gekenmerkt door zwelling en pijn
als gevolg van een ontstekingsreactie op een trau- Als tijdelijke prothetische constructie ter vervan-
ma. Men kan deze symptomen bestrijden, maar het ging van een beperkt aantal gebitselementen in de
ontstekingsproces is ook noodzakelijk voor de uit- zijdelingse delen kan een partiële plaatprothese
eindelijke genezing. De pijn kan worden bestreden worden overwogen. Afhankelijk van het verloop van
met pijnstillers, die voor een optimaal effect het best de wondgenezing kan deze ongeveer één tot twee
kunnen worden ingenomen voordat de pijnklach- weken na het plaatsen van implantaten of het aan-
ten optreden, met andere woorden: voordat de lo- brengen van een bottransplantaat worden vervaar-
kale anesthesie volledig is uitgewerkt. Tabletten digd. De implantaten of bottransplantaten mogen
van 500 mg paracetamol, te beginnen met twee en tijdens de integratiefase niet door de partiële plaat-
maximaal zes per dag, zijn goede pijnstillers. Para- prothese worden (over)belast.
cetamol is echter geen ontstekingsremmend mid- Bij een solitaire tandvervanging in het frontge-
del. In het algemeen kan paracetamol worden ge- bied speelt vooral de esthetiek een belangrijke rol.
bruikt bij het plaatsen en vrijleggen van implanta- In deze situatie kunnen tijdens de inhelingsfase van
ten en bij kleine chirurgische behandelingen van bottransplantaat en/of implantaat twee soorten tij-
het bot en/of de weke delen. Bij onvoldoende pijn- delijke voorzieningen worden vervaardigd: een
stilling zijn vier tot zes tabletten van 500 mg para- plaatprothese of een al of niet autologe etsbrug. Het
cetamol met ten minste 20 mg codeı̈ne een effectie- voordeel van de etsbrug is dat deze meestal direct
ver middel. Indien ook dit middel onvoldoende ef- aansluitend aan de ingreep kan worden geplaatst en
fect sorteert, kunnen non-steroidal anti-inflamma- implantaat en/of bottransplantaat tijdens de inhe-
tory drugs (NSAID’s) worden gebruikt. Voorbeelden lingsfase niet kunnen worden (over)belast.
van NSAID’s zijn 400 of 600 mg ibuprofen, respec- Vanwege de betere reinigingsmogelijkheid van de
tievelijk maximaal vier en drie tabletten per dag en aangebrachte implantaten verdient een uitneem-
250 of 500 mg naproxen, respectievelijk maximaal bare partiële plaatprothese de voorkeur.
zes en drie tabletten per dag. Deze middelen hebben
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 105

Plaatprothese Tijdens de inhelingsfase is een uit- Figuur 11.19


neembare voorziening voor de behandelaar het ge- Een patiënt met cheilogna-
makkelijkst. Tijdens behandelingen en controles is thopalatoschisis. In regio 21
het operatiegebied direct toegankelijk. Patiënten is een implantaat met hea-
vinden het echter vervelend om, vaak voor het eerst, ling abutment aangebracht.
geconfronteerd te worden met een uitneembare Als tijdelijke voorziening is
prothetische voorziening, waarbij ook nog sprake is een plaatprothese geplaatst.
van een bedekking van het palatum durum. Door Het healing abutment is niet
het uitneembare karakter worden ze herhaaldelijk zichtbaar.
herinnerd aan het extractiediasteem en hebben zij
ook het idee dat het andere mensen opvalt. j
11:19
Indien voorafgaand aan de chirurgische fase het,
niet te behouden, natuurlijke element nog moet
worden geëxtraheerd, kunnen voor die tijd afdruk- Figuur 11.20
ken worden genomen en kan de plaatprothese na de Een patiënt met een
extractie direct worden geplaatst. Bovendien ont- implantaat in regio 22. Als
staat dan tijdens de genezing een mooie gingiva- tijdelijke voorziening is een
contour als het kunstelement gedeeltelijk in de al- plaatprothese toegepast.
veole steekt en er mesiaal en distaal voldoende Vanwege de positie van het
ruimte is voor papilbehoud. Na een lokale botcor- healing abutment wordt een
rectie mag de plaatprothese de eerste week niet slechte esthetiek verkregen.
worden gedragen om de wondgenezing, zonder
druk in het wondgebied, ongestoord te laten verlo-
pen. De vormverandering na een lokale botcorrectie
j
11:20
is doorgaans zo groot dat men met het alleen be-
slijpen van een bestaande plaatprothese niet uit-
komt. Na één week wordt een nieuwe afdruk ge-
nomen en wordt een nieuwe plaatprothese vervaar- belast, zodat voor genezing en osseointegratie de
digd (soms met gebruikmaking van onderdelen van situatie ideaal is. Een groot nadeel voor de behan-
de oude plaatprothese). Afsteuning moet zo veel delaar is dat het zeer arbeidsintensief is om iedere
mogelijk plaatsvinden op het palatum of elders, en keer het element te verwijderen en weer opnieuw
zo min mogelijk in het operatiegebied. Mesiaal en vast te zetten.
distaal van het kunstelement moet voldoende Gebruik van het geëxtraheerde element in een
ruimte zijn voor een papil. directe etsburg levert vaak een goed esthetisch re-
Het is raadzaam het kunsthars achter het kunst- sultaat op (figuur 11.21). Het geëxtraheerde element
element in maximale dikte (zover de antagonist dit kan op het metalen deel van de etsbrug worden
toelaat) uit te voeren om correctieve beslijpingen vastgezet of met composiet aan de buurelementen
(ook na implanteren en plaatsen van het healing worden bevestigd. Na extractie, lokale botcorrectie
abutment) mogelijk te maken zonder dat breuk op- en implantatie kan het verstandig zijn één week te
treedt. wachten met het (her)plaatsen van de etsbrug, zodat
Ook na het implanteren wordt de plaatprothese de meeste zwelling van het wondgebied is verdwe-
meestal één week niet gedragen om de wondgene- nen, de hechtingen zijn verwijderd en de etsbrug in
zing goed te laten verlopen. Hierna kan de be- een beter droog te leggen situatie kan worden vast-
staande plaatprothese worden aangepast, ook weer gezet. Vanwege esthetische eisen kan de etsbrug in
zodanig dat het betreffende gebied zo min mogelijk sommige gevallen direct aansluitend worden ge-
wordt belast. Na de osseointegratiefase dient het plaatst. Het element mag licht contact maken met
healing abutment niet te ver boven de mucosa uit te de mucosa, zonder daar grote druk op uit te oefe-
steken, zodat de bestaande plaatprothese, na cor- nen. De etsbrug of het element is doorgaans een-
rectie, weer kan worden gedragen (figuur 11.19 en voudig te verwijderen als het contactvlak met het
11.20). Als de incisies niet te uitgebreid zijn tijdens buurelement niet met een etsvloeistof en adhesief
de tweedefasechirurgie, kan de plaatprothese aan- wordt behandeld. Hierbij wordt het gebruik van
sluitend aan deze behandeling direct worden ge- composiet die is ontwikkeld voor het vastzetten van
dragen. In geval van ruimtegebrek en risico van te brackets aanbevolen (bijvoorbeeld Ortho LC Cap-
grote druk op het operatiegebied kan een occlusale sule1).
splint worden vervaardigd, met daarin opgenomen
een prothese-element. Edentate onderkaak

Etsbrug Patiënten vinden een etsbrug of een ele- Afhankelijk van het verloop van de wondgenezing
ment met composiet vastgezet aan de buurelemen- wordt gewoonlijk ongeveer één tot twee weken na
ten een comfortabele tijdelijke voorziening. Door het plaatsen van implantaten of het aanbrengen van
het niet-uitneembare karakter van de voorziening een bottransplantaat in een edentate onderkaak
wordt de patiënt zo min mogelijk geconfronteerd geen onderprothese gedragen. Patiënten met een
met het verlies van een element. Een bijkomend edentate onderkaak zijn meestal ook edentaat in de
voordeel is dat het element het operatiegebied niet bovenkaak. De aanwezige volledige bovenprothese
106 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.21
A De 21 met status na mul-
tipele apexresecties en per-
sisterende periapicale ont-
steking is niet te behouden.
B Extractiediasteem regio 21
na het plaatsen van het
implantaat.
C Etsbrug regio 21 met eigen
tand als tijdelijke voorziening
(palatinaal aanzicht). j
11:21 A j
11:21 B
D Etsbrug regio 21 met eigen
tand als tijdelijke voorziening
(frontaal aanzicht).

j
11:21 C j
11:21 D

kan in die periode wel gewoon worden gedragen. Wanneer de oude gebitsprothese wordt aangepast,
Na de wondgenezing wordt de bestaande volledige wordt het grootste deel van de labiale randen – ter
onderprothese in het behandelde gebied ruim vrij- plaatse van de verbreding van de processus alveola-
geslepen. Daarna wordt met een softliner een di- ris – verwijderd en opnieuw opgebouwd. Vervol-
recte relining van de onderprothese uitgevoerd zo- gens wordt een afdruk met de gebitsprothese ge-
dat deze weer een redelijke pasvorm heeft en als maakt en kan in het tandtechnisch laboratorium de
tijdelijke oplossing kan worden gedragen. Bij elk gebitsprothese van een geheel nieuwe basis worden
volgend controlebezoek moet de conditie van de voorzien. Door geringe vormveranderingen van de
aangebrachte softliner worden beoordeeld. Zo no- processus alveolaris tijdens de genezingsfase kan de
dig kan deze worden aangepast met een nieuwe laag pasvorm van de gebitsprothese weer verminderen.
softliner of volledig worden vervangen. Indien de De patiënt zal dit waarnemen doordat de gebits-
chirurgie in twee fases is uitgevoerd, moet de ge- prothese losser gaat zitten. Dit probleem kan wor-
bitsprothese na de tweede chirurgische behandeling den verholpen door de gebitsprothese via de directe
opnieuw worden aangepast. Om (over)belasting van methode te relinen met een softliner. Deze behan-
de implantaten te voorkomen, moet te allen tijde deling is ook weer nodig als bij toepassing van een
worden voorkomen dat de gebitsprothese alleen tweefasetechniek de implantaten zijn vrijgelegd en
contact heeft met de aangebrachte implantaten of zijn voorzien van abutments.
abutments (figuur 11.22). Soms is het echter niet mogelijk de bestaande
Soms is het niet mogelijk de bestaande onder- bovenprothese aan te passen aan de nieuwe situatie,
prothese aan te passen aan de nieuwe situatie, bij- bijvoorbeeld als een le-fort-I-osteotomie is uitge-
voorbeeld als een absolute verhoging van de onder- voerd of als de kaakwal sterk is verbreed door het
kaak is doorgevoerd door middel van bijvoorbeeld aanbrengen van een bottransplantaat. Mocht de
een sandwichosteotomie, een onlaygraft of distrac- prothese wel tijdelijk aan de nieuwe situatie kun-
tieosteogenese. Patiënten moeten hierover vóór de nen worden aangepast, dan heeft de patiënt vaak
ingreep worden geı̈nformeerd. vooral een prothese in de mond met een esthetische
functie. Het draagcomfort is vaak slechter dan
Edentate bovenkaak voorheen en veelal moet een kleefpasta worden ge-
bruikt om de prothese nog enig houvast te bieden.
Na implantatie in een edentate bovenkaak is het Patiënten moeten hierover vóór de ingreep worden
vanwege de uitgebreide incisies en het feit dat in de geı̈nformeerd.
bovenkaak implantatie vaak gepaard gaat met een
pre-implantaire behandeling verstandig om min-
stens één tot twee weken geen bovenprothese te j
11.7 Complicaties
dragen. Afhankelijk van de grootte van de wijziging
ten opzichte van de oude situatie kan soms de oude Door het grote succes dat met implantaten wordt
gebitsprothese worden aangepast. Vaak zijn de op- bereikt, neemt het aantal clinici dat implanteert
getreden veranderingen echter zo groot dat een snel toe. Dit is mede een gevolg van de steeds groter
nieuwe gebitsprothese moet worden vervaardigd. wordende vraag van patiënten naar prothetische
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 107

Figuur 11.22
A Healing abutments (IMZ-
systeem) in de edentate
onderkaak.
B De onderprothese is ruim
uitgeslepen.
C In de onderprothese is een
softliner aangebracht.

j
11:22 A j
11:22 B

j
11:22 C

constructies op implantaten. Met het stijgen van het andere leverfunctiestoornissen) en bij gebruik van
aantal geplaatste implantaten zal ook het absolute medicijnen die met de stolling interfereren zoals
aantal complicaties en mislukkingen toenemen. cumarinederivaten (bijvoorbeeld Sintrommitis1,
Het is dan ook uitermate belangrijk te weten wat de Sintrom1 en Marcoumar1) en acetylsalicylzuur
oorzaken van die complicaties zijn, hoe ze te voor- (bijvoorbeeld Asaflow1 en Ascal1).
komen zijn, en wat het beleid moet zijn als er toch Een goede anamnese, eventueel aangevuld met
complicaties optreden. Dergelijke mislukkingen en stollingsonderzoek, behoort deze potentiële com-
complicaties worden vooral gezien bij personen die plicaties te onderkennen en op basis van deze ge-
weinig ervaring hebben met implanteren, of door- gevens moet men tijdig voorzorgsmaatregelen tref-
dat de chirurg afwijkt van het standaardprotocol fen.
(Worthington, 1992). Bij een nauwkeurige voorbe-
reiding en uitvoering van de chirurgie leiden deze Nervusbeschadigingen
complicaties echter zelden tot blijvend letsel.
Een beschadiging van in het bijzonder de nervus
j
11.7.1 Peroperatieve complicaties alveolaris inferior c.q. de nervus mentalis – een ui-
terst onaangename complicatie – kan ontstaan als
Bloedingen gevolg van het geven van lokale anesthesie of het
beschadigen van de nervus bij het prepareren van
Een forse bloeding kan optreden als tijdens het bo- het implantaatbed of het plaatsen van het implan-
ren van een implantaatschacht in de onderkaak de taat (Wismeijer, 1996). Echter, ook voorafgaand aan
canalis mandibularis wordt geopend of de linguale het aanbrengen van implantaten kunnen zich bij
corticalis wordt geperforeerd (Ten Bruggenkate, een sterk geresorbeerde onderkaak al sensibiliteits-
1993). Bij perforatie van de linguale corticalis kan stoornissen voordoen. Het goed vastleggen van de
een beschadiging ontstaan van de arteria sublin- preoperatieve sensibiliteit is daarom onontbeerlijk,
gualis of één van haar takken, met als gevolg een vooral als een verhoogd risico op een nervusbescha-
bloeding in de mondbodem. Dit kan leiden tot een diging tijdens de behandeling niet ondenkbaar is.
levensbedreigende complicatie doordat de zwelling Nervusbeschadiging leidt vaak tot een gestoorde
van de mondbodem een obstructie van de luchtweg sensibiliteit van kin, lip, en/of mucosa. De prognose
kan veroorzaken. Hiervan zijn in de literatuur ver- voor herstel is afhankelijk van de beschadiging (fi-
scheidene gevallen beschreven; wellicht zijn er nog guur 11.23). Tot één à twee jaar na beschadiging is
veel meer die niet gerapporteerd worden. In de regio nog (enig) herstel van de sensibiliteit te verwachten.
van het tuber maxillae kan een bloeding ontstaan Herstel van de sensibiliteit wordt vaak waargeno-
vanuit de pterygoı̈dloge. men als een kriebelend gevoel in het verzorgings-
Een meer diffuse peroperatieve bloeding en een gebied van de zenuw (Ameisenlaufen), terwijl er in
verhoogd risico op een nabloeding zijn te verwach- een later stadium vaak sprake is van hypo-esthesie.
ten bij patiënten met aangeboren (onder andere he- Het beschadigen van de nervus mentalis en de ner-
mofilie A, hemofilie B, ziekte van von Willebrand- vus alveolaris inferior kan als kunstfout worden
Jurgens) of verworven stollingstoornissen (onder
108 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.23
Patiënt die werd ingestuurd
met een hypo-esthesie van
de onderlip. Het implantaat
bleek in het foramen men-
tale te zijn geplaatst.
Figuur 11.24
Implantaat in de sinus
maxillaris rechts.

j
11:23 j
11:24

Figuur 11.25
A Vier implantaten zijn
geplaatst in de onderkaak.
B Fractuur van de mandibula
nadat het implantaat in de
onderkaak rechts spontaan
los is gaan staan.

j
11:25 A j
11:25 B

aangemerkt. Door een goede planning en chirurgi- kaak is het mogelijk dat een fractuur ontstaat (fi-
sche techniek zijn deze fouten te voorkomen. guur 11.25; Raghoebar et al., 2000c). Vooral in een
smalle onderkaak bestaat een relatief hoog frac-
Openen van de sinus maxillaris of het cavum nasi tuurrisico, vooral als een implantaat bicorticaal
wordt aangebracht. Dit geldt in het bijzonder voor
Een kleine perforatie van het cavum nasi of de sinus de implantaatsystemen waarbij het implantaat met
maxillaris veroorzaakt in de meeste gevallen geen enige kracht in de kaak wordt aangebracht. Patiën-
klachten. Het in de neusholte uitstekende deel van ten met ernstige osteoporose hebben een groter ri-
het implantaat wordt overgroeid door slijmvlies. sico voor een fractuur (Triplett et al., 1991; Mason et
Wel is het risico aanwezig dat het implantaat, in- al., 1990). Indien er sprake is van forse botresorptie
dien het geen goede initiële stabiliteit heeft, kan rondom het implantaat, kan bij een extreem gere-
migreren naar de sinus maxillaris (figuur 11.24; sorbeerde onderkaak een fractuur ontstaan: door de
Raghoebar & Vissink, 2003). In dat geval moet het veelal kratervormige resorptie rond het implantaat
implantaat worden verwijderd, omdat er sinusitis is de al zeer dunne kaak ter plaatse nog veel dunner
maxillaris kan ontstaan. geworden (Meijer et al., 2003).
Indien een implantaat uitsteekt in de neusbodem,
kan dit leiden tot een verstoring van de luchtstroom Emfyseem en luchtembolie
in de neus en aanleiding zijn voor het ontstaan van
sinusitis maxillaris (Raghoebar et al., 2004). Het Emfyseem wordt veroorzaakt door het binnendrin-
implantaat moet dan via de neus worden ingekort of gen van lucht of gas in het onderhuidse weefsel, met
worden verwijderd. als gevolg zwelling van de huid en mucosa (Van de
Velde et al., 1991). Indien er tijdens de ingreep met
Beschadiging van buurelementen hoge druk lucht wordt gebruikt om beter zicht te
krijgen, bestaat het risico op het ‘inspuiten’ van
Bij beschadiging van het parodontale ligament en/ lucht. De diagnose kan tijdig worden gesteld omdat
of de radices van een element moeten het implan- een emfyseem zeer snel ontstaat. Er is sprake van
taat en/of het beschadigde gebitselement worden een lokale zwelling die tijdens palpatie duidelijk
verwijderd. Deze complicatie kan worden voorko- crepiteert. De patiënt heeft een onbehaaglijk gevoel.
men door preoperatief op de röntgenfoto het ver- De zwelling kan toenemen in omvang en gepaard
loop van de radices te bestuderen en bij het bepalen gaan met pijn. De patiënt moet worden gerustge-
van de boorrichting daar rekening mee te houden. steld. Er mag geen sedatiemiddel worden voorge-
schreven omdat dit ademhalingsproblemen kan
Fractuur van de mandibula veroorzaken of bestaande verergeren. Pijnstillers en
antibiotica worden aanbevolen om verettering van
Tijdens of direct postoperatief na het plaatsen van het begeleidende hematoom te voorkomen. Binnen
implantaten in een extreem geresorbeerde onder- een week is het emfyseem meestal verdwenen.
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 109

Tijdens een chirurgische behandeling in de mond van het implantaat niet bedekt is door bot en de
kan een luchtembolie ontstaan na koeling van het initiële stabiliteit dubieus is, moet meestal worden
werkterrein met een spuit die een mengsel van wa- besloten de ingreep te stoppen. In sommige geval-
ter en lucht onder druk produceert. Lucht die door len kan met geleide botregeneratietechnieken en/of
het trabeculaire bot en de zich daarin bevindende bot(substituut) worden geprobeerd het blootlig-
mergholten van de onderkaak wordt geperst, drai- gende implantaatoppervlak te bedekken (figuur
neert via het veneuze systeem op de vena cava su- 11.26).
perior en het rechter atrium (Girdler, 1994). Dit leidt
tot cardiopulmonaire stoornissen die een letale af- Onvoldoende initiële stabiliteit
loop kunnen hebben.
Om deze problemen te voorkomen, is het advies De kans dat een implantaat met onvoldoende pri-
met een steriele fysiologische zoutoplossing te koe- maire initiële stabiliteit verloren gaat, is zeer groot.
len en geen gebruik te maken van lucht-water- Daarom kan dit implantaat, indien mogelijk, beter
mengsels en/of luchtaangedreven roterend instru- worden vervangen door een implantaat met een
mentarium. Indien toch complicaties ontstaan, doet grotere diameter. In het esthetische gebied is het
men er verstandig aan de patiënt naar het zieken- gewoonlijk niet te prefereren een implantaat met
huis te verwijzen voor observatie van de ademhaling een bredere diameter dan gepland te plaatsen. In-
en eventueel intraveneuze toediening van antibio- dien geen breder implantaat gewenst of aanwezig is
tica. óf indien het bredere implantaat ook onvoldoende
primaire initiële stabiliteit heeft, moet niet worden
Breuk implantaat of instrumentarium geı̈mplanteerd in dat implantaatbed. Eventueel kan
na genezing van het wondbed in een later stadium
Materiaalbreuk wordt zelden gezien bij titanium opnieuw worden geprobeerd in deze regio een im-
implantaten en goed instrumentarium. Het onoor- plantaat in te brengen. Dit geldt in het bijzonder als
deelkundig gebruik van instrumenten en het ge- door technische problemen geen initiële stabiliteit
bruik van verouderde instrumenten kan wel leiden is verkregen.
tot breuk. In principe moet het afgebroken materi-
aal worden verwijderd. j
11.7.2 Postoperatieve complicaties

Aspiratie Nabloeding

Indien een corpus alienum in de luchtwegen te- Aan het einde van de ingreep moet, wanneer de
rechtkomt, spreekt men van aspiratie. Tijdens de wond is gehecht, hemostase bereikt zijn. Bij twijfel
operatieve procedure kan instrumentarium achterin kan de patiënt gevraagd worden een kwartier op een
de mond komen. De patiënt moet worden gevraagd tweemaal dubbelgevouwen 5 x 5 cm gaasje dicht te
rustig door de neus te blijven ademen en moet pro- bijten en in de wachtkamer plaats te nemen, waarna
beren met de tong het corpus alienum naar voren te controle plaatsvindt. Meestal is een nabloeding im-
brengen. Het corpus alienum kan dan worden ver- mers van lokale aard en gaat ze uit van de rand van
wijderd met een tang of pincet. Aspiratie gaat de gingiva.
meestal gepaard met een hoestprikkel. Het uitblij- Als de patiënt contact opneemt met zijn behan-
ven van een hoestprikkel wil echter niet zeggen dat delaar in verband met een nabloeding, blijkt dat de
het corpus alienum niet in de luchtwegen is te- patiënt vaak ‘ten onrechte’ denkt dat er sprake is
rechtgekomen. Het risico op aspiratie is kleiner dan van een dergelijke bloeding. Meestal gaat het na-
op inslikken. Bij twijfel is het vervaardigen van een melijk om een kleine diffuse bloeding die vermengd
thoraxfoto geı̈ndiceerd. Het geaspireerde corpus met speeksel op een grote hoeveelheid lijkt. Van een
alienum moet worden verwijderd door een kno- of nabloeding wordt gesproken indien er korte of lan-
een longarts met behulp van een bronchoscoop. In- gere tijd na de ingreep een hevige of langdurige
geslikte corpora aliena verlaten het lichaam vrijwel bloeding optreedt. De oorzaken kunnen van lokale
altijd via het maag-darmkanaal. Dit moet wel door of algemene aard zijn, of van een combinatie hier-
fecescontrole zeker worden gesteld. van. In geval van een stollingsafwijking moet con-
tact worden opgenomen met de huisarts of specia-
Te weinig botvolume list.
Een nabloeding kan enkele uren na de behande-
Het niet kunnen plaatsen van een implantaat van- ling optreden en is meestal een gevolg van het uit-
wege te weinig botvolume kan vaak door een goede werken van de vasoconstrictor die aan een lokaal
preoperatieve diagnostiek worden vermeden. In ge- anestheticum is toegevoegd om de werkingsduur
val van twijfel moet dit voor de ingreep met de van het anestheticum te verlengen. Ook kan een
patiënt worden overlegd. Het ontstaan van een nabloeding optreden in de dagen volgend op de in-
fractuur of perforatie van een van de wanden van greep. Overmatig spoelen van de mond, waardoor
het implantaatbed is groot wanneer het beschikbare het coagulum telkens wordt weggespoeld, vergroot
bot minder dan 1 mm breder is dan de diameter van de kans op een nabloeding en moet derhalve worden
het implantaat. Daardoor is na het plaatsen van het ontraden. Patiënten hebben soms de neiging voort-
implantaat een deel van het oppervlak niet bedekt durend aan de wond te zuigen, waardoor de vor-
door bot. Indien meer dan een derde van de lengte
110 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.26
Voorbeeld van een fenestra-
tie.
A Het implantaatoppervlak
ligt deels bloot (fenestratie).
B Het blootliggende implan-
taatoppervlak is bedekt met
autoloog bot en een mem-
braan.
C De membraan is verwij-
derd. Het implantaat is
omgeven door bot.
D Klinisch beeld vijf jaar na
het plaatsen van de kroon.

j
11:26 A j
11:26 B

j
11:26 D

j
11:26 C

ming van een coagulum eveneens wordt belem- anesthesie worden de wondranden stevig gehecht
merd. met een niet-resorbeerbaar hechtmateriaal. Indien
Een lokaal trauma, salicylzuur, warme drank of de bloeding duidelijk is te lokaliseren, kan ze met
alcohol kan de consolidatie van het coagulum be- behulp van diathermie worden gestopt.
moeilijken en kan de oorzaak zijn van een nabloe-
ding. Deze patiënten zijn misselijk als gevolg van Oedeem
het ingeslikte bloed, dreigen te collaberen en heb-
ben helderrood bloed in de mond. Dit heeft dus een Alle operatieve ingrepen waarbij de mucosa wordt
heel ander aspect dan het lichtroze verkleurde geı̈ncideerd, het mucoperiost wordt gereflecteerd of
speeksel dat vaak op de eerste dag van de ingreep in in het bot wordt geboord, kunnen leiden tot oe-
de mond wordt gezien. De behandeling bestaat uit deemvorming. De mate van oedeemvorming hangt
het goed leegzuigen van de mond, waarbij alle stol- van een groot aantal factoren af, waarvan vele nog
sels worden verwijderd. Na het toedienen van lokale niet bekend zijn. Meer oedeem betekent ook vaak
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 111

Figuur 11.27
A Patiënt met hematoom
rondom de mond.
B Patiënt met uitgebreide
hematoomvorming.
C Hematoom in de mond
met dehiscentie van de
wond.

j
11:27 A

j
11:27 C j
11:27 B

meer napijn en meer kans op infectie. Antibiotica Figuur 11.28


hebben geen invloed op het ontstaan van oedeem. Pus rondom een implantaat.
Oedeemvorming kan worden afgeremd of worden Het implantaat bleek mobiel
bestreden met antiflogistica (bijvoorbeeld predni- te zijn.
solon) of antiflogistische analgetica (NSAID’s).

Hematoom

Na ingrepen in de onderkaak kunnen zich hemato-


men ontwikkelen die zich submucosaal kunnen
uitbreiden in de mondholte en soms subcutaan naar
de hals (figuur 11.27). Het komt zelden tot een in-
j
11:28

fectie van deze hematomen. Resorptie van het he-


matoom treedt gewoonlijk op na ongeveer één
week. Als onder de mucosalap een fors hematoom secundair moeten sluiten. Hierbij kan ondersteu-
aanwezig is, kan een wonddehiscentie ontstaan. ning worden gegeven in de vorm van een desinfec-
Regelmatige controle is noodzakelijk, maar ontlas- terende mondspoeling (chloorhexidine 0,12% in
ting van een veretterd hematoom is zelden nodig. water of een specialiteit). De genezing is afhankelijk
In de bovenkaak kan na een reconstructieve ingreep van de grootte van de dehiscentie, maar in de meeste
of het plaatsen van implantaten een brilhematoom gevallen verloopt de genezing voorspoedig.
ontstaan, vooral als de patiënt vanwege de zwelling
niet op de ene kant van het gelaat kan liggen en het Ontsteking
hematoom zich vervolgens door de zwaartekracht
ook naar de andere kant verplaatst. Dit is gewoon- Ondanks het feit dat een ingreep onder aseptische
lijk een onschuldig fenomeen. condities wordt uitgevoerd, is er een kans dat er een
ontsteking ontstaat. Deze ontstekingen moeten bij
Gestoorde wondgenezing voorkeur met lokale maatregelen worden voorko-
men, zoals het postoperatief spoelen met een
Ondanks een zorgvuldig uitgevoerde chirurgische chloorhexidine 0,12% mondspoeling (nog beter is al
techniek kan een dehiscentie van de wondranden minimaal één dag preoperatief met het spoelen van
ontstaan, waardoor de wond niet binnen de te ver- de mond te beginnen).
wachten termijn geneest (figuur 11.28). De patiënt In geval van roodheid, ulceratie, pijn en zwelling
klaagt over een zeurende pijn, vieze smaak en vieze met temperatuurverhoging moet toediening van
geur uit de mond. Het reinigen en opnieuw hechten een bactericide antibioticum worden overwogen.
van de wond is zelden zinvol. De wond zal zich Indien afvloed van pus wordt gezien, moet worden
112 Orale implantaten in de algemene praktijk

overwogen het operatiegebied te exploreren (figuur Onvoldoende gekeratiniseerde mucosa en


11.28). Wordt dan bijvoorbeeld mobiliteit van het irritatiehyperplasie
implantaat gezien, dan is ontsteking van het peri-
implantaire bot zeer waarschijnlijk. Het implantaat Tot de meest voorkomende postoperatieve compli-
moet dan worden verwijderd om latere complicaties catie op lange termijn behoort het ontwikkelen van
te beperken. In sommige gevallen kan de ontsteking een irritatiehyperplasie rondom de implantaten.
zich verder uitbreiden, vaak is er dan sprake van een Dergelijke irritatiehyperplasieën kunnen ontstaan
osteomyelitis. Deze osteomyelitis kan progressief door een aantal intraorale condities, zoals tractie
verlopen en leiden tot een kaakfractuur (figuur van beweeglijke mucosa rond de implantaten, al of
11.29). De behandeling bestaat uit exploratie en de- niet in combinatie met een slechte mondhygiëne.
corticalisatie van het gescleroseerde bot. In deze Wanneer er sprake is van irritatiehyperplasie kan
gevallen moet langdurig antibiotica worden voor- in eerste instantie met mondhygiënische maatrege-
geschreven. len worden geprobeerd de ontstekingscomponent
Regelmatige controle tijdens de inhelingsfase is be- tot rust te brengen. Wanneer men hier niet in slaagt
langrijk, evenals een instructie aan de patiënt zich of wanneer er een grote hoeveelheid irritatieweefsel
bij problemen eerder te melden. In geval van fistels resteert, is verwijderen van het resterende irritatie-
moet worden nagegaan of deze worden veroorzaakt weefsel een goede optie, zo nodig in combinatie met
door achtergebleven hechtmateriaal of een los af- het aanbrengen van een mucosatransplantaat rond-
dekschroefje (figuur 11.30). Indien dit het geval is, om het implantaat (figuur 11.31). De kans op peri-
leidt opruimen van de oorzaak binnen korte tijd tot implantaire ontstekingen neemt af bij de aanwe-
het verdwijnen van de fistel. zigheid van een zone gekeratiniseerde mucosa, om-
dat het voor de patiënt dan gemakkelijker is een
optimale plaquebeheersing te bewerkstelligen. Het
aanbrengen van een mucosatransplantaat ter ver-
krijging van een gekeratiniseerde zone rondom het

Figuur 11.29
A Patiënt met een subcutaan
abces uitgaande van osteo-
myelitis.
B Röntgenopname van de
onderkaak met daarop
radiolucentie rondom het
meest dorsale implantaat
links.

j
11:29 A

j
11:29 B

Figuur 11.30
A Fistels door achtergebleven
hechtmateriaal.
B Fistel door een los afdek-
schroefje.

j
11:30 A j
11:30 B
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 113

Figuur 11.31
A Voorbeeld van een irrita-
tiehyperplasie rondom de
implantaten.
B Nemen van een palatum-
transplantaat met een
mucotoom.
C Twee palatumtransplanta-
ten.
D Klinisch beeld zes weken
j
11:31 A j
11:31 B na het aanbrengen van de
palatumtransplantaten.

j
11:31 C j
11:31 D

implantaat in de edentate onderkaak is echter niet behulp van een mucotoom (Aesculap1) twee muco-
als standaardprocedure nodig (Batenburg et al., satransplantaten van het palatum genomen (zie fi-
1998). Deze ingreep kan worden beperkt tot patiën- guur 11.31B). De mucosa van het palatum is gekera-
ten met een uitgebreide irritatiehyperplasie rond tiniseerd en is goed bestand tegen het poetsen van
het implantaat, weefselovergroei of tractie aan het implantaten (Raghoebar & Vissink, 1995). De muco-
weefsel rond het implantaat, vooral als na het ver- satransplantaten worden passend gemaakt voor het
wijderen van het irritatieweefsel onvoldoende ge- receptorgebied. Belangrijk is dat ze stabiel op de
keratiniseerde gingiva resteert. kaak blijven liggen bij tractie aan de onderlip. Bij
Indien een irritatiehyperplasie wordt verwacht en het aanbrengen van het transplantaat moet goed
het aanbrengen van een zone gekeratiniseerde gin- worden gelet op wat de epitheelzijde en wat de
giva gewenst is, kan men vóór, tijdens of na het bindweefselzijde van het transplantaat is. De trans-
implanteren palatumgreffes aanbrengen. Bij de plantaten worden vervolgens in de juiste positie op
éénfase-implantaatsystemen wordt in dergelijke de kaak vastgezet met een paar druppels weefsellijm
gevallen aanbevolen palatumgreffes voorafgaand (Histo-acryl1). Op de implantaten worden geperfo-
aan het implanteren aan te brengen. Een nadeel van reerde afdekplaatjes geschroefd (of bijvoorbeeld op
dit tijdstip is dat de gebitsprothese c.q. het opera- de steg, als er al een suprastructuur is vervaardigd),
tieplaatje aan de kaak moet worden bevestigd met waaronder met een spuitje een wondverband (Coe-
behulp van perimandibulaire draden of schroefjes pack1) wordt aangebracht ter fixatie van de trans-
voor de noodzakelijke fixatie van het mucosatrans- plantaten. Het donorgebied op het palatum wordt
plantaat. Vooral het aanbrengen van perimandibu- zonder wondverband met de gebitsprothese bedekt;
laire draden is voor de patiënt vaak belastend, in het bij partieel dentate patiënten wordt het palatum
bijzonder bij behandeling onder lokale anesthesie. bedekt met een tevoren vervaardigde palatumplaat.
Bij in twee fases geplaatste implantaten kunnen bij Na een week worden de afdekplaatjes (of de her-
het vrijleggen (abutmentfase) palatumgreffes wor- plaatste suprastructuur) en het wondverband ver-
den aangebracht (Brouwer & Raghoebar, 1990). wijderd en kan de tijdelijk aangepaste prothese
Het aanbrengen van een palatumgreffe gaat als weer worden gedragen. Enkele weken later, als de
volgt. Na het toedienen van lokale anesthesie wordt transplantaten volledig zijn ingeheeld, kan worden
een incisie op de top van de kaakwal gemaakt, begonnen met het vervaardigen van de definitieve
waarbij de beweegbare mucosa met de onderlig- prothetische voorziening (of kan worden beoor-
gende spiervezels rond de implantaten wordt vrij- deeld of de bestaande prothetische voorziening
geprepareerd van het onderliggende periost. De moet worden aangepast). De wonden op het pala-
uitgebreidheid hangt af van de kaakvorm. Meestal tum durum genezen restloos.
is dit alleen aan de labiale zijde nodig. Gestreefd In gevallen waarbij hyperplasie rond implantaten
wordt naar een zone aangehechte mucosa van on- is opgetreden zonder dat voorafgaand een mucosa-
geveer 5 mm rondom elk implantaat. De losge- transplantatie is uitgevoerd, kan de peri-implan-
maakte mucosa wordt aan de rand van het vrijge- taire situatie op nagenoeg dezelfde wijze worden
prepareerde periostoppervlak vastgehecht met re- verbeterd. De hyperplasie kan eenvoudig worden
sorbeerbare hechtingen. Vervolgens worden met weggeknipt nadat de suprastructuur is verwijderd.
114 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 11.32 implantaat kan ook fractureren als gevolg van pro-
Patiënt met een kapotte gressief botverlies rondom het implantaat, waar-
abutmentschroef van een door een ongunstige belasting ontstaat. De frac-
implantaat. tuurlijn bevindt zich meestal op het diepste punt in
de botkrater. Een gefractureerd implantaat moet
worden verwijderd.

j
11.7.3 Explantatie van implantaten

j
11:32
De symptomen en oorzaken van implantaatverlies
zijn uitgebreid beschreven in de literatuur (Adell et
al., 1981; Ten Bruggenkate et al., 1994; Meijer et al.,
Na preparatie van het periostbed kunnen de pala- 1998b; van Steenberghe et al., 1999). Omdat 100%
tumgreffes worden aangebracht. Na een week wordt overleving van een bepaald implantaatsysteem
het wondverband verwijderd en kunnen supra- nooit zal worden bereikt, behoort men bij de ont-
structuur en prothese weer worden gedragen. Het wikkeling van implantaten ook rekening te houden
klinisch beeld ziet er na zes weken fraai uit. Reli- met de mogelijkheid dat een implantaat, zelfs als
ning van de prothese is meestal wel noodzakelijk. het geosseointegreerd is, moet kunnen worden ver-
wijderd. Aan dit facet is in het verleden onvol-
Breuk abutmentschroef of implantaat doende aandacht geschonken. Het verwijderen van
het inmiddels niet meer toegepaste bladimplantaat
Een breuk van een abutmentschroef of implantaat gaat immers vaak gepaard met aanzienlijke des-
komt niet vaak voor (figuur 11.32; Adell et al., 1981). tructie van het kaakbot en anatomische structuren
Indien de abutmentschroef of fixatieschroef is ge- (figuur 11.33). Ook het verwijderen van het zoge-
broken, kan dat meestal op de röntgenfoto of na naamde mandibulaire Staple-implantaat is niet
verwijdering van de suprastructuur worden waar- eenvoudig gezien de paddenstoelvormige uitstul-
genomen. De meest voorkomende oorzaak van pingen op de basisplaat (figuur 11.34). Voor de ver-
breuk is een slecht passende suprastructuur; een wijdering van een dergelijk implantaat moet de
abutmentschroef die te stevig is vastgedraaid, of een basisplaat eerst in stukken worden ‘geboord’ voor-
abutmentschroef die los is gegaan, waardoor mobi- dat het implantaat, fragment na fragment, kan
liteit optreedt (Worthington, 1992). In gevallen worden verwijderd.
waarbij een abutmentschroef los is geraakt, wordt Er bestaat een aantal indicaties om een implan-
vaak een irritatiehyperplasie rondom het desbetref- taat te verwijderen. Indicaties voor het verwijderen
fende implantaat waargenomen. Vooral bij een van een implantaat zijn:
goede mondhygiëne en geen grote spiertractie – mobiliteit van het implantaat;
rondom het implantaat moet in eerste instantie – fractuur van het implantaat (figuur 11.35);
hieraan gedacht worden. De abutmentschroef wordt – een onjuiste positie van het implantaat waardoor
opnieuw vastgemaakt. het niet kan worden gebruikt voor zowel de ge-
Bij een fractuur is het in de meeste gevallen moge- wenste als een alternatieve prothetische con-
lijk het restant van de abutmentschroef te verwij- structie;
deren en een nieuwe schroef aan te brengen. Een

Figuur 11.33
Een 62-jarige patiënte met
een subperiostaal implantaat
in de onderkaak. Dit implan-
taat veroorzaakte pijnklach-
ten en sensibiliteitsstoornis-
sen in de onderlip rechts.
A Orthopantomogram ten
tijde van het eerste bezoek
j
11:33 A

aan onze polikliniek wegens


genoemde klachten. Het
implantaat is naar caudaal
verplaatst.
B Klinisch beeld. Het
implantaat is linguaal dehis-
cent. De omringende muco- j
11:33 C

sa heeft een hyperemisch


aspect.
C Het implantaat is in drie
delen verwijderd.
j
11:33 B
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 115

Figuur 11.34
Een 67-jarige patiënt met
pijnklachten gerelateerd aan
een mobiel Staple-implan-
taat in de onderkaak.
A Op het orthopantomogram
is duidelijk zichtbaar dat de
basisplaat niet meer goed
aanligt op de caudale rand
van de mandibula. Tevens is
links de meest laterale fixa-
tieschroef gefractureerd.
j
11:34 A j
11:34 B B De basisplaat is in stukken
geboord, waarna het
implantaat in delen kon
worden verwijderd.

– verlies van omringende implantaten waardoor Figuur 11.35


het ‘gezonde’ implantaat niet meer kan worden Occlusale foto. Rond het (de)
gebruikt en er geen indicatie of mogelijkheid is implantaat(resten) is de bot-
voor het plaatsen van nieuwe implantaten; resorptie zichtbaar.
– psychische problemen bij patiënten die in eerste
instantie goed functioneerden met implantaten,
maar in een later stadium het implantaat als een
niet natuurlijk deel van hun lichaam zijn gaan
ervaren;
– persisterende infecties en pijn van peri-implan-
taire weefsels die met behulp van optimale reini-
ging, desinfecterende maatregelen, antibiotica,
chirurgische correctie en/of aanpassing van de
prothetische constructie niet tot rust zijn te j
11:35

brengen;
– onvoldoende mogelijkheden voor de patiënt zelf
en/of zijn verzorgers om de implantaten goed te Figuur 11.36
kunnen verzorgen, waardoor infecties en/of pijn- Een in de bovenkaak aange-
klachten optreden. Dit kan zich onder andere bracht implantaat veroor-
voordoen door veranderde gezondheidsomstan- zaakte pijnklachten en was
digheden waarbij geen uitzicht is op herstel op gering mobiel. Peri-implan-
korte of langere termijn. tair waren pockets van meer
Verwijdering van een implantaat na de inhelings- dan 10 mm aanwezig. Gezien
fase kan moeilijk zijn. Vaak is het te verwijderen de mobiliteit van het
implantaat geosseointegreerd geweest en bestaat op implantaat werd geprobeerd
ten minste enkele plaatsen nog nauw contact met het implantaat met een
bot. Geheel of slechts gedeeltelijk in het bot geı̈nte- extractietang uit de kaak te
greerde implantaten zijn stabiel en vertonen geen roteren. Hierbij bleek het
verhoogde mobiliteit. Pogingen een geheel of ge- apicale deel van het implan-
deeltelijk geosseointegreerd implantaat te luxeren taat nog dusdanig geos-
om de verbinding tussen implantaat en bot te ver- seointegreerd te zijn (zie ook
breken, zijn meestal gedoemd te mislukken en de kleine hoeveelheid bot die
kunnen zelfs leiden tot breuk van kaakbot of im- zich nog in de uitsparingen in
plantaat. Zelfs als het implantaat mobiel lijkt te het apicale deel van het
zijn, kan het implantaat apicaal soms toch nog een implantaat bevindt, terwijl
zeer hechte binding met het kaakbot hebben. De op alle windingen geheel vrij zijn
het implantaat uitgeoefende krachten kunnen dan van bot) dat het implantaat
leiden tot verbuiging (figuur 11.36) of zelfs breuk bij het verwijderen verbogen
van het implantaat (Balshi, 1996). Een betere proce- j
11:36 bleek te zijn.
dure voor het verwijderen van een gedeeltelijk ge-
osseointegreerd implantaat is het geheel vrijmaken
van het in het bot geı̈ntegreerde deel van het im- hierbij zo veel mogelijk worden vermeden om geen
plantaat. Dat is mogelijk door na het reflecteren van metaalresten in het bot te brengen. Wanneer zo veel
het mucoperiost en het bot rond het geosseointe- mogelijk resterende bot-implantaatcontacten zijn
greerde deel van het implantaat met een ronde boor verbroken, kan het implantaat vervolgens pro-
weg te frezen. Contact met het implantaat moet bleemloos worden verwijderd met bijvoorbeeld een
116 Orale implantaten in de algemene praktijk

extractietang. Deze techniek moet vooral worden ren. Het implantaat kan dan in de juiste positie
uitgevoerd als het implantaat in nauw contact staat worden gebracht en worden gefixeerd (Raghoebar et
met de canalis mandibulae of het foramen mentale. al., 2005).
Het gebruik van een trepaanboor kan leiden tot be- Welke van de genoemde technieken ook wordt
schadiging van deze structuren. Indien in hetzelfde gebruikt, het probleem blijft bestaan dat titanium
gebied een implantaat moet worden geplaatst, kan deeltjes in het bot en de mucosa terecht kunnen
een reconstructie van het bot noodzakelijk zijn. komen. Het volledig uitboren van een implantaat,
Bij schroefvormige of cilindrische implantaten kan zoals wel wordt gedaan bij een ankylotisch gebits-
men, vooral als er geen anatomische structuren element of bij verwijdering van een afgebroken
zoals de nervus mentalis of de nervus alveolaris at gebitselement op een plaats waar later een implan-
risk zijn, gebruikmaken van een trepaanboor met taat zal worden geplaatst (hierdoor wordt zo veel
een iets ruimere diameter dan het implantaat zelf mogelijk pre-existent bot gespaard), is daarom niet
(figuur 11.37). Met dergelijke trepaanboren is het aan te bevelen omdat dan de titanium deeltjes on-
mogelijk het implantaat in zijn geheel uit de kaak gecontroleerd in de omgevende weefsels worden
vrij te prepareren. Goede koeling om schade aan het verspreid, met het risico op beschadiging van de
bot te voorkomen is daarbij noodzakelijk. Indien omringende structuren.
het coronale deel van het implantaat breder is dan Extraoraal aangebrachte implantaten moeten ex-
het apicale deel, zoals vaak het geval is bij éénfase- traoraal worden verwijderd. Indien zich bot heeft
implantaten, moet het implantaat worden aange- gevormd rondom enkele schroeven/pijlers, kan het
past alvorens het met de trepaanboor kan worden lastig zijn een extraoraal implantaat te verwijderen.
verwijderd (Ten Bruggenkate et al., 1994). Dat kan Met name het Staple-implantaat kan dan, zoals al
door het bredere coronale deel van het implantaat eerder is aangegeven, niet in zijn geheel worden
eerst met een boor te verwijderen (feitelijk het de- verwijderd. Het transmandibulaire implantaat
capiteren van het implantaat) en vervolgens het heeft als voordeel dat de componenten ieder apart
resterende deel van het implantaat met een tre- kunnen worden verwijderd (figuur 11.38). Indien de
paanboor te verwijderen. Dit is de manier waarop pijlers geosseointegreerd zijn, hetgeen gewoonlijk
een dergelijk implantaat moet worden verwijderd echter niet het geval is, zijn ook deze pijlers moei-
als er te weinig ruimte rondom het implantaat is lijk uit de kaak te draaien. Het bot zal dan voor-
door de aanwezigheid van gebitselementen, andere zichtig rondom de pijlers moeten worden verwij-
implantaten of anatomische structuren. Indien deze derd.
beperkende omstandigheden niet aanwezig zijn, Een beperkt aantal patiënten komt na het verwij-
kan ook het bredere deel van het implantaat met een deren van het implantaat in aanmerking voor het
boor smaller worden gemaakt, waarna het implan- plaatsen van een nieuw implantaat. Voordat im-
taat met een trepaanboor kan worden verwijderd. plantatie in een explantatiegebied kan worden
In sommige gevallen, als er voldoende bot rondom overwogen moet een genezingsperiode van negen
een implantaat aanwezig is dat een ongunstige po- tot twaalf maanden in acht worden genomen, vooral
sitie heeft en daardoor prothetisch niet kan worden als het implantaat met behulp van een trepaanboor
gebruikt, is het mogelijk een osteotomie uit te voe- is verwijderd (Adell et al., 1981). Pas na deze wacht-

Figuur 11.37
Verwijdering van een nog
gedeeltelijk geosseointe-
greerd implantaat met een
trepaanboor.
A De trepaanboor.
B Het verwijderde implan-
taat. Het onderste deel van
het implantaat is nog bedekt
met bot.

j
11:37 B

j
11:37 A
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 117

j
11:38 B

Figuur 11.38
Een 55-jarige patiënte met
twee mobiele implantaten.
A Orthopantomogram.
Rondom de twee aanwezige
j
11:38 A
implantaten is een radiolu-
centie zichtbaar.
B De beide implantaten zijn
verwijderd.
C Tijdens dezelfde operatie
zijn drie nieuwe implantaten
geplaatst.

j
11:38 C

tijd kan worden beoordeeld of het gewenste gebied rende kwaliteiten. Een bottransplantaat uit de kin
voor implantatie geschikt is. Implanteren aanslui- of het retromolare gebied is bij uitstek geschikt voor
tend aan explantatie in het oude implantaatbed kan het opvullen van een lokaal botdefect (Raghoebar et
alleen als er ontsteking van de peri-implantaire al., 1996). Er kan ook een botsubstituut worden ge-
weefsels aanwezig is, als het omringende bot door bruikt, met als nadeel een langere genezingsfase en
de explantatieprocedure niet is beschadigd (cave hogere kosten. Een voordeel is het ontbreken van
oververhitting van het bot bij verwijderen van het een donorgebied. Meestal kan in de mondholte vol-
implantaat omdat een goede koeling niet altijd doende bot worden gewonnen voor het opvullen
mogelijk is) en als er voldoende botvolume aanwe- van lokale defecten; alleen bij grote reconstructies
zig is. Wel moet dan een implantaat met een grotere moet men uitwijken naar een bottransplantaat uit
diameter dan het verwijderde implantaat worden bijvoorbeeld de crista iliaca.
geplaatst. Een andere optie is de mobiele implan- Het bot uit de onderkaak heeft een goede kwali-
taten te verwijderen en nieuwe implantaten naast teit en lijkt minder resorptie te vertonen dan bot uit
de ‘alveole’ van de verwijderde implantaten te andere donorgebieden (Koole et al., 1989; Raghoebar
plaatsen (zie figuur 11.38c). De nieuwe positie moet et al., 1996). Een mogelijke reden is het feit dat een
wel zodanig zijn dat een adequate prothetische bottransplantaat uit de kin de architectuur en den-
constructie kan worden vervaardigd. siteit van het bot in de onderkaak behoudt. Een
nadeel is dat sensibiliteitsstoornissen in het donor-
gebied (kin en ondertanden) kunnen ontstaan
j
11.8 Epiloog (Raghoebar et al., 2001a). Het voordeel van het oog-
sten van een bottransplantaat uit de regio van de
Orale implantaten hebben de afgelopen jaren een derde molaar in de onderkaak ten opzichte van een
belangrijke verandering ondergaan. In het verleden bottransplantaat uit de kin is dat er minder com-
waren het vooral edentate patiënten die voor be- plicaties in de vorm van sensibiliteitsstoornissen
handeling in aanmerking kwamen, terwijl tegen- zijn, maar de procedure kan technisch moeilijker
woordig in toenemende mate partieel dentate uitvoerbaar zijn (Misch, 1997). De buccale corticalis
patiënten worden behandeld. Vooral bij deze in de regio van het corpus, de angulus en de ramus
patiënten is het vaak nodig eerst het botvolume aan van de mandibula is ook geschikt als donorplaats;
te vullen voordat implantaten op de gewenste posi- uit deze regio’s kan relatief veel bot worden geoogst.
tie kunnen worden geplaatst. Bij reconstructie van het botdefect met kinbot moet
De verschillende behandelingen voor botver- rekening worden gehouden met een gemiddelde
meerdering vereisen grote creatieve en improvise- resorptie van het bottransplantaat tussen 0 en 25%
118 Orale implantaten in de algemene praktijk

op het moment van implantatie (Raghoebar et al., van implantaten in dentate situaties (onder andere
1996; Misch et al., 1992). Het verdient daarom aan- het beı̈nvloeden van de contour van de gingiva).
beveling extra botvolume aan te brengen of het Ook op het prothetische vlak zijn verbeteringen
bottransplantaat te bedekken met een membraan bereikt. Zo zijn er materialen en onderdelen be-
om minder botresorptie te krijgen (Buser et al., schikbaar gekomen die weefselvriendelijker en es-
1995). Het aanbrengen van een botsubstituut over thetisch fraaier zijn, eigenschappen die vooral in de
het bottransplantaat (dus opbouw van het defect esthetische zone goed van pas komen. Voorbeelden
met autoloog bot en verbreden van het defect om hiervan zijn keramische opbouwen en titanium
met een botsubstituut ook een goede ondersteuning mesostructuren die met behulp van lasertechnolo-
te krijgen van de gingiva) om op die manier de gie worden vervaardigd.
resorptie af te remmen, verdient nader onderzoek. Het gebruik van implantaten heeft zich de afge-
Essentieel is een zorgvuldige diagnostiek en be- lopen jaren zodanig ontwikkeld dat implantaten
handelplanning gezien het tegenwoordig beschik- niet meer zijn weg te denken als hulpmiddel ter
bare palet aan mogelijke behandelingen, variërend vervanging van verloren gegane gebitselementen of
van geavanceerde chirurgie tot complexe prothe- ter ondersteuning of vervanging van conventionele
tiek. Hierbij speelt ook de orthodontie een belang- gebitsprothesen. Het indicatiegebied breidt zich
rijke rol. Zorgvuldig overleg tussen de behandelaars steeds verder uit, maar heeft ook zijn grenzen. Het
is gewenst om tot een verantwoord behandelplan te is onjuist te denken dat implantaten de oplossing
komen en een keuze te maken uit de verschillende zijn voor elk probleem. Indien wordt besloten tot
chirurgische behandelingen. Uitgangspunt is een het plaatsen van implantaten, is het noodzakelijk
optimale plaatsing van de implantaten, met een op dat de totale behandeling zorgvuldig wordt gepland
lange termijn te waarborgen functioneel goed en en plaatsvindt volgens een weloverwogen opgesteld
esthetisch fraai resultaat. De totale behandeling kan behandelplan. Alleen dan is het mogelijk complica-
al snel een jaar in beslag nemen. Vooral bij uitge- ties, mislukkingen en daardoor teleurstellingen zo
breide reconstructies bestaat een grote kans op veel mogelijk te voorkomen.
complicaties en teleurstellende resultaten. In de
toekomst zal op basis van onderzoek en ervaring
steeds duidelijker worden welke behandeling in Literatuur
welke situatie het beste resultaat geeft. Daarnaast
zijn er op dit moment nieuwe mogelijkheden van Adell R, Lekholm U, Rockler B, Brånemark PI. A 15-
botvermeerdering in ontwikkeling, die de huidige year study of osseointegrated implants in the
behandelingen zullen aanvullen of vervangen. Lan- treatment of the edentulous jaw. Int J Oral Surg.
getermijnonderzoek waarin verschillende behande- 1981;10:387-416.
lingen worden vergeleken, is nog niet beschikbaar. Araújo MG, Wennström JL, Lindhe J. Modelling of
Bij de indicatiestelling moet men derhalve grote the buccal and lingual bone walls of fresh extrac-
zorgvuldigheid betrachten. tion sites following implant installation. Clin Oral
De ontwikkelingen op het gebied van botver- Impl Res. 2006;17:606-14.
meerdering zijn in volle gang, zoals de distractie- Arx T von, Kurt B. Implant placement and simulta-
osteogenese en tissue-engineeringtechnieken, neous ridge augmentation using autogenous bone
waarbij het mogelijk is in vitro en in vivo de bot- and a micro titanium mesh: a prospective clinical
groei te bevorderen c.q. te induceren. Dit zal kun- study with 20 implants. Clin Oral Impl Res. 1999;
nen leiden tot geheel nieuwe therapieën en behan- 10:24-33.
delingswijzen, die niet alleen patiëntvriendelijker, Balshi TJ. An analysis and management of fractured
maar vooral effectiever zullen zijn (Jansen, 2002). implants: a clinical report. Int J Oral Maxillofac
De afgelopen jaren is een grote technische voor- Implants. 1996;11:660-6.
uitgang geboekt op het gebied van oppervlaktebe- Batenburg RHK, Meijer HJA, Raghoebar GM, Oort
handeling van implantaten. Ook in de toekomst RP van, Boering G. Mandibular overdentures sup-
zijn nieuwe ontwikkelingen op dit gebied te ver- ported by two Brånemark IMZ or ITI implants. A
wachten. Gedacht moet worden aan een kortere os- prospective, comparative preliminary study: one-
seointegratieperiode, het direct belasten van het year study. Clin Oral Impl Res. 1998;9:374-83.
implantaat en het direct plaatsen van wortelvor- Beek GJ van. Complicaties bij de chirurgische
mige implantaten in een extractiealveole. Dit zijn behandeling van de sterk geresorbeerde edentate
allemaal opties die in de nabije toekomst nog verder maxilla. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1997;104:267-8.
zullen worden ontwikkeld. Ook de vorm van het Bergh JPA van den, Bruggenkate CM ten, Tuinzing
implantaat, vooral de cervicale configuratie en de DB. Preimplant surgery of the bony tissues. J
oppervlaktestructuur, hebben hun optimum waar- Prosthet Dent. 1998;80:175-83.
schijnlijk nog niet bereikt. Er wordt bijvoorbeeld Block MS, Kent JN. Placement of endosseous
onderzocht of een implantaat waarvan het opper- implants into tooth extraction sites. J Oral Maxil-
vlak de anatomische botcontour volgt, resulteert in lofac Surg. 1991;49:1269-76.
een fraaiere, anatomische contour van de gingiva Brouwer ThJ, Raghoebar GM. Palatumgrafts rond
rond een implantaatgedragen kroon of prothetische implantaten. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1990;97:
constructie. Zoals eerder vermeld, is het merendeel 403-5.
van de huidige ontwikkelingen vooral gericht op Brown M, Gilbert P. Sensitivity of biofilms to anti-
het verbeteren van de condities voor het toepassen
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 119

microbial agents. J Appl Bacteriol. 1993;74(suppl): Kois JC, Kan JYK. Predictable peri-implant gingival
87-97. aesthetics: surgical and prosthodontic rationales.
Bruggenkate CM ten, Krekeler G, Kraaijenhagen HA, Pract Proced Aesthet Dent. 2001;13:691-8.
Foitzik C, Oosterbeek HS. Hemorrhage of the floor Koole R, Bosker H, Noorman van der Dussen MF.
of the month resulting from lingual perforation Late secondary autogenous bone grafting in cleft
during implant placement: a clinical report. Int J patients comparing mandibular (ectomesenchy-
Oral Maxillofac Implants. 1993;8:329-34. mal) and iliac crest (mesenchymal) grafts. J Cranio
Bruggenkate CM ten, Sutter F, Berg JP van den, Max Fac Surg. 1989;17:28-30.
Oosterbeek HS. Explantation procedure with spe- Lange GL de, Tadjoedin E, Bouw EA, Brouwer MCR.
cial emphasis on the ITI implant system. Int J Oral Botkwaliteit na sinusbodemverhoging. Ned
Maxillofac Implants. 1994;9:223-9. Tijdschr Tandheelkd. 1997;104:271-3.
Buser D, Dula K, Belser UC, Hirt HP, Berthold H. Maiorana C, Beretta M, Salina S, Santoro F. Reduc-
Localized ridge augmentation using guided bone tion of autogenous bone grafts resorption by means
regeneration. II Surgical procedure in the mandi- of bio-oss coverage: a prospective study. Int J Perio-
ble. Int J Periodont Rest Dent. 1995;15:11-29. dont Restor Dent. 2005;25:19-25.
Buser D, Dula K, Lang NP, Nyman S. Long-term Mason ME, Triplett RG, Sickels JE van, Parel SM.
stability of osseointegrated implants in bone rege- Mandibular fractures through endosseous cylinder
nerated with the membrane technique. 5-year implants. J Oral Maxillofac Surg. 1990;48:311-7.
results of a prospective study with 12 implants. McAllister BS, Gaffaney TE. Distraction osteogenesis
Clin Oral Impl Res. 1996;7:175-83. for vertical bone augmentation prior to oral
Buser D, Martin WC, Belser UC. Surgical considera- implant reconstruction. Periodontology 2000.
tions for single-tooth replacements in the esthetic 2003;33:54-66.
zone: standard procedure in sites without bone Meijer HJA, Batenburg RHK, Wietsma AK, Reintse-
deficiencies. In: Buser D, Belser U, Wismeijer D, ma H, Raghoebar GM. De sjabloon als hulpmiddel
editors. ITI treatment guide: implant therapy in in de implantologie. Ned Tijdschr Tandheelkd.
the esthetic zone. Single-tooth replacements. Ber- 1998a;105:238-41.
lin: Quintessence; 2007. p. 26-38. Meijer HJA, Oort RP van, Raghoebar GM, Schoen PJ.
Cawood JJ, Howell RA. A classification of edentulous The mandibular staple bone plate. A long term
jaws. Int J Oral Maxillofac Surg. 1988;17:232-6. retrospective evaluation. J Oral Maxillofac Surg.
Dahlin C, Andersson L, Linde A. Bone augmentation 1998b;56:141-5.
at fenestrated implants by an osteopromotive Meijer HJA, Raghoebar GM, Visser A. Mandibular
membrane technique. A controlled clinical study. fracture caused by peri-implant bone loss. Report
Clin Oral Implant Res. 1991;2:159-65. of a case. J Periodontol. 2003;74:1067-70.
Eriksson RA, Adell R. Temperatures during drilling Meijer HJA, Raghoebar GM, Hof MA van ’t, Visser A.
for the placement of implants using the osseointe- A controlled clinical trial of implant-retained
gration technique. J Oral Maxillofac Surg. 1986:44; mandibular overdentures: 10 years’ results of cli-
4-7. nical aspects and aftercare of IMZ implants and
Girdler NM. Fatal sequel to dental implant surgery. J Brånemark implants. Clin Oral Implants Res. 2004;
Oral Rehabil. 1994;21:721-2. 15:421-7.
Goené R, Bianchesi C, Huerzeler M, Del Lupo R, Meijer HJA, Lange GL de. Prothetiek en orale
Testori T, Davarpanah M, et al. Performance of implantaten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum;
short implants in partial restorations: 3-year fol- 2007.
low-up of Osseotite implants. Implant Dent. 2005; Meijndert L, Raghoebar GM, Schüpbach P, Meijer
14:274-80. HJA, Vissink A. Bone quality at the implant site
Grunder U, Gracis S, Capelli M. Influence of the 3-D after reconstruction of a local defect of the maxil-
bone-to-implant relationship on esthetics. Int J lary anterior ridge with chin bone or deproteinised
Periodont Restor Dent. 2005;25:113-9. cancellous bovine bone. Int J Oral Maxillofac Surg.
Hämmerle CHF, Jung RE. Bone augmentation by 2005;34:877-84.
means of barrier membranes. Periodontology 2000. Misch CE, Dietsh F. Bone-grafting materials in
2003;33:36-53. implant dentistry. Implant Dent. 1993;3:158-67.
Heydenrijk K, Raghoebar GM, Meijer HJ, Stegenga Misch CM, Misch CE, Resnik RR, Ismail YH. Recon-
B, Reijden WA van der. Feasibility and influence of struction of maxillary alveolar defects with man-
the microgap of two implants placed in a non-sub- dibular symphysis grafts for dental implants: a
merged procedure: a five-year follow-up clinical preliminary procedural report. Int J Oral Maxillo-
trial. J Periodontol. 2006;77:1051-60. fac Implants. 1992;7:360-6.
Jansen JA. Tissue engineering. Ned Tijdschr Tand- Misch CM. Comparison of intraoral donor sites for
heelkd. 2002;109:178-81. onlay grafting prior to implant placement. Int J
Jovanovic SA. Esthetic therapy with standard and Oral Maxillofac Implants. 1997;12:767-76.
scalloped implant designs: the five biologic ele- Moy PK, Lundgren S, Holmes RE. Maxillary sinus
ments for success. J Calif Dent Assoc. 2005;33:873- augmentation: histomorphometric analysis of
80. graft materials for maxillary sinus floor augmen-
Kalk WWI, Raghoebar GM, Jansma J, Boering G. tation. J Oral Maxillofac Surg. 1993;51:857-62.
Morbidity from iliac crest bone harvesting. J Oral Mys M. Operatiekamer. In: Steenberghe D van, Naert
Maxillofac Surg. 1996;54:1424-29. IE, Raghoebar GM, Slagter AP, redacteuren. Hand-
120 Orale implantaten in de algemene praktijk

boek orale implantaten. Houten: Bohn Stafleu Van 1-7 year follow-up study. Int J Oral Maxillofac Surg.
Loghum; 2002, p. F1-13. 1997;26:358-64.
Nedir R, Bischof M, Vazquez L, Szmukler-Moncler S, Simion M, Maglione M, Iamoni F, Scarano A, Piat-
Bernard JP. Osteotome sinus floor elevation with- telli A, Salvato A. Bacterial penetration through
out grafting material: a 1-year prospective study resolut resorbable membrane in vitro. An histolo-
with ITI implants. Clin Oral Impl Res. 2006;17:679- gical and scanning electron microscopic study. Clin
86. Oral Implants Res. 1997;8:23-31.
Quirynen M, De Soete M , Dierickx K, Steenberge D Slagter AP, Stoelinga PJW, Hoppenreijs ThJM. Chi-
van. The intra-oral translocation of periodontopa- rurgische correctie van de kaakrelatie voor de toe-
thogens jeopardises the outcome of periodontal passing van implantaten. Ned Tijdschr Tand-
therapy. A review of the literature. J Clin Perio- heelkd. 1997;104:264-6.
dontol. 2001;28:499-507. Small PN, Tarnow DP. Gingival recession around
Raghoebar GM, Vissink A. De plaats van huid- en implants: a longitudinal prospective study. Int J
mucosatransplantaten binnen de preprothetische Oral Maxillofac Implants. 2000;15:527-32.
chirurgie. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1995;102:340- Steenberghe D van, Lekholm U, Bolender C, Folmer
3. T, Henry P, Herrmann I, et al. The applicability of
Raghoebar GM, Batenburg RHK, Vissink A, Rein- osseointegrated oral implants in the rehabilitation
tsema H. Augmentation of localized defects of the of partial edentulism: a prospective multicenter
anterior maxillary ridge with autogenous bone study on 558 fixtures. Int J Oral Maxillofac
before insertion of implants. J Oral Maxillofac Implants. 1990;5:272-82.
Surg. 1996;54:1180-5. Steenberghe D van, Yoshida K, Papaionanou W, Bol-
Raghoebar GM, Batenburg RHK, Vissink A. Lokale len CML, Reybrouck G, Quirynen M. Complete
botaugmentaties ten dienste van implantaten. Ned nose coverage to prevent airborne contamination
Tijdschr Tandheelkd. 1999;106:191-4. via nostrils is unnecessary. Clin Oral Impl Res.
Raghoebar GM, Batenburg RHK, Meijer HJA, Vis- 1997;8:512-6.
sink A. Horizontal osteotomy for reconstruction of Steenberghe D van, Quirynen M, Naert I. Survival
the narrow edentulous mandible. Clin Oral Impl and success rates with oral endosseous implants.
Res. 2000a;11:76-82. In: Lang, Attström, Lindhe, editors. Proceedings of
Raghoebar GM, Heydenrijk K, Vissink A. Vertical the 3d European Workshop on Periodontology.
distraction of the severely resorbed mandible. The Berlijn: Quintessence; 1999. p. 242-54.
Groningen Distraction Device. Int J Oral Maxillo- Steenberghe D van, Dekeyser C, Quirynen M. Steri-
fac Surg. 2000b;29:416-20. liteit in de operatiekamer. In: Steenberghe D van,
Raghoebar GM, Stellingsma K, Batenburg RH, Vis- Naert IE, Raghoebar GM, Slagter AP, redacteuren.
sink A. Etiology and management of mandibular Handboek orale implantaten. Houten: Bohn Staf-
fractures associated with endosteal implants in the leu Van Loghum; 2002. p. C1-9.
atrophic mandible. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Steenberghe D van, Quirynen M, Molly L, Jacobs R.
Oral Radiol Endod. 2000c;89:553-9. Impact of systemic diseases and medication on
Raghoebar GM, Louwerse C, Kalk WWI, Vissink A. osseointegration. Periodontology 2000. 2003;33:
Morbidity of chin bone harvesting. Clin Oral Impl 163-71.
Res. 2001a;12:503-7. Steenberghe D van, Glauser R, Blombäck U, Anders-
Raghoebar GM, Timmenga NM, Reintsema H, Ste- son M, Schutyser F, Pettersson A, et al. A computed
genga B, Vissink A. Maxillary bone grafting for the tomographic scan-derived customized surgical
insertion of endosseous implants: results after 12- template and fixed prosthesis for flapless surgery
124 months. Clin Oral Impl Res. 2001b;12:279-86. and immediate loading of implants in fully eden-
Raghoebar GM, Meijer HJA, Hof M van ’t, Stegenga tulous maxillae: a prospective multicenter study.
B, Vissink A. A randomized prospective clinical Clin Implant Dent Relat Res. 2005;7:111-20.
trial on the effectiveness of three treatment moda- Stellingsma K, Raghoebar GM, Meijer HJ, Stegenga
lities for patients with lower denture problems. Int B. The extremely resorbed mandible: a comparative
J Oral Maxillofac Surg. 2003;32:498-503. prospective study of 2-year results with 3 treatment
Raghoebar GM, Vissink A. Treatment for an endos- strategies. Int J Oral Maxillofac Implants. 2004;19:
seous implant migrated into the maxillary sinus 563-77.
not causing maxillary sinusitis. Case report. Int J Stoelinga PJ, Slagter AP, Brouns JJ. Rehabilitation of
Oral Maxillofac Implants. 2003;18:745-9. patients with severe (Class VI) maxillary resorption
Raghoebar GM, Weissenbruch R van, Vissink A. using Le Fort I osteotomy, interposed bone grafts
Rhino-sinustis related to endosseous implants and endosteal implants: 1-8 years follow-up on a
extending into the nasal cavity. A case report. Int J two-stage procedure. Int J Oral Maxillofac Surg.
Oral Maxillofac Surg. 2004;33:312-4. 2000;29:188-93.
Raghoebar GM, Visser A. Vissink A. Correction of a Tallgren A. The continuing reduction of the residual
malpositioned endosseous implant by a segmental alveolar ridges in complete denture wearers: a
osteotomy: a case report. Int J Oral Maxillofac mixed-longitudinal study covering 25 years. J
Implants. 2005;20:672-31. Prosthet Dent. 1972;27:120-32.
Satow S, Slagter AP, Stoelinga PJ, Habets LL. Inter- Tadjoedin E. Histomorphometry of bone formed in
posed bone grafts to accommodate endosteal the reconstructed maxillary sinus [Academisch
implants for retaining mandibular overdentures. A proefschrift]. Amsterdam: ACTA; 2000.
11 De procedure rondom het plaatsen van implantaten 121

Tarnow DP, Elian N, Flecher P, Froun S, Magner A, Kim BS, et al. Sinus augmentation utilizing anor-
Cho SC, et al. Vertical distance from the crest of ganic bovine bone (Bio-Oss1) with absorbable and
bone to the height of the interproximal papilla nonabsorbable membranes placed over the lateral
between adjacent implants. J Periodontol. 2003;74: window; histomorphometric and clinical analyses.
1785-8. Int J Periodont Restor Dent. 2005;25:551-9.
Timmenga NM, Raghoebar GM, Boering G, Weis- Wilson M. Susceptibility of oral bacterial biofilms to
senbruch R van. Maxillary sinus clearing after antimicrobial agents. J Med Microb. 1996;62:649-
sinuslifting for the inserting of dental implants. J 51.
Oral Maxillofac Surg. 1997;55:936-9. Wismeijer D. The Breda implant overdenture study.
Triplett RG, Mason ME, Alfonso WF, McAnear JT. An evaluation of clinical and radiological conditi-
Endosseous cyclinder implants in severely atropic ons, satisfaction and cost effectiveness in patients
mandibles. Int J Oral Maxillofac Implants. 1991;6: treated with mandibular overdentures on ITI-
264-9. implants [Proefschrift]. Amsterdam: Vrije Univer-
Velde E van de, Thielens P, Schautteet H, Van Cloos- siteit; 1996.
ter R. Mondbodememphyseem tijdens reinigen Wijs FL de, Cune MS. Immediate labial contour res-
van brugwerk op IMZ-implantaten. Belg Tijdschr toration for improved esthetics: a radiographic
Tandheelkd. 1991;3:64-71. study on bone splitting in anterior single tooth
Verhoeven JW, Cune MS, Terlou M, Zoon MA, Putter replacement. Int J Oral Maxillofac Implants. 1997;
C de. The combined use of endosteal implants and 12:686-96.
iliac crest onlay grafts in the severely atrophic Worthington P. Problems and complications with
mandible: a longitudinal study. Int J Oral Maxil- osseointegrated implants. In: Worthington,
lofac Surg. 1997;26:351-7. Brånemark, editors. Advanced osseointegration
Verhoeven JW, Cune MS, Ruijter J. Permucosal surgery. Applications in the maxillofacial region.
implants combined with iliac crest onlay grafts Chicago: Quintessence; 1992. p. 386-96.
used in extreme atrophy of the mandible: long- Zee E van der. Geleide botregeneratie ten behoeve
term results of a prospective study. Clin Oral van solitaire tandvervangingen met implantaten.
Implants Res. 2006;17:58-66. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1999;106:195-8.
Veksler AE, Kayrouz GA, Newman MG. Reduction of Zitzmann NU, Naef R, Schärer P. Resorbable versus
salivary bacteria by pre-procedural rinses with nonresorbable membranes in combination with
chlorhexidine 0,12%. J Periodontol. 1991;62:649-51. Bio-Oss for guided bone regeneration. Int J Oral
Wallace SS, Froum SJ, Cho SC, Elian N, Moneiro D, Maxillofac Implants. 1997;12:844-52.
j 12 Prothetiek in de algemene praktijk

I. Naert
met medewerking van K. Vandamme, L. Rutten, H.J.A. Meijer en J.A. De Boever

j
12.1 Inleiding heid voor zowel de chirurgische als de prothetische
fase. Het onderwijs hiervoor is een reële uitdaging.
De vervanging van tanden bij de partieel of volledig
edentate patiënt moet beantwoorden aan de huidige
verwachtingen van functie (fonetiek, kauwcomfort j
12.2 Type implantaatgedragen
en esthetiek) en algemeen comfort van de patiënt, voorzieningen
uiteraard met een zo goed mogelijke prognose van
de restauratie(s) en/of de restdentitie. De best geı̈n- Implantaatgedragen voorzieningen zijn geı̈ndi-
tegreerde implantaten hebben geen zin als de hier- ceerd bij patiënten bij wie tanden moeten worden
op bevestigde restauraties niet voldoen aan die be- vervangen, variërend van een solitair implantaat
langrijke eisen. De vormgeving van de suprastruc- over een partiële brug tot een volledige (vaste)
tuur, zowel occlusaal als gingivaal, inherent aan de voorziening bij volledig edentate kaken. De keuze
positie van de implantaten, is bepalend voor het tussen prothetisch herstel op tanden of herstel op
handhaven van de gezondheid van de peri-implan- implantaten hangt af van de totale mondsituatie
taire weefsels. van de individuele patiënt, zijn algemene medische
Het is van essentieel belang dat de prothetische en immunologische toestand en de financiële mo-
visie vanaf het begin wordt opgenomen in de totale gelijkheden. Implantaatgedragen tandherstel is
planning, waarbij voorbereidende maatregelen in niet beter dan conventioneel kroon- en brugwerk,
verband met mondgezondheid in het algemeen en wat sommigen dan ook mogen beweren. Het is al-
voorlichting van de patiënt in het bijzonder centraal leen vaak nog een stuk duurder. Implantaten vor-
staan. men echter een welkome aanvulling voor degenen
Uitgebreide behandelingen op implantaten wor- die geen tanden meer hebben of voor degenen die
den bij voorkeur uitgevoerd door een team, waarbij intacte buurtanden hebben en alléén willen vervan-
de kaakchirurg of de parodontoloog voor het chi- gen wat verloren is gegaan, zonder hiervoor nog
rurgisch deel verantwoordelijk is, de tandarts-pro- buurtanden als brugpijlers te moeten aanspreken.
theticus voor het restauratieve deel en de tandtech-
nicus voor de technische aspecten. Dit teamconcept j
12.2.1 Het solitaire implantaat
werkt behoorlijk wanneer alle partijen optimaal op
elkaar zijn afgestemd, niet alleen op basis van hun Een eerste indicatie is het vervangen van één ont-
klinisch handelen, maar evenzeer op basis van ge- brekende tand in het natuurlijke gebit, zowel in de
lijkgestemde hedendaagse inzichten in orale reha- front- als in de molaarzone.
bilitaties van tanden en/of verloren gegane omge- Het herstellen van een tand in de frontzone ver-
vende weefsels. De tandarts of tandarts-protheticus, eist evenwel grote ervaring en kundigheid in het
verantwoordelijk voor de indicatiestelling, prothe- omgaan met zachte en harde weefsels. Ook de posi-
tische planning en uitvoering, en de bewaker op tionering van het implantaat is zeer kritisch. Men
termijn, is de centrale figuur in het team. Op basis moet rekening houden met de apices van de buur-
van zijn onderzoek, indicatiestelling en zijn pro- tanden en de mesiodistale ruimte, die minimaal 7
thetische planning wordt al of niet tot de behande- mm moet bedragen voor een esthetisch en weefsel-
ling met implantaten overgegaan, na consultatie vriendelijke opbouw op een smal implantaat. Het
van de collega-chirurg en na overleg met de hoofd- moeilijkst zijn daarom de solitaire implantaten in
tandtechnicus. De tandarts heeft in zijn relatie tot de frontzone van de onderkaak. Het is aan te beve-
de patiënt ook de belangrijkste eindverantwoorde- len eerst voorlopige kronen te plaatsen, zodat de
lijkheid. Sommigen nemen de verantwoordelijk- zachte gingivale weefsels zich anatomisch kunnen

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_12, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
124 Orale implantaten in de algemene praktijk

aanleggen rond de implantaatzone. De implantaat- (zie verder). De ideale indicaties zijn het verlengen
breedte en de vorm van de hals worden per patiënt van de verkorte tandboog of het creëren van een
bepaald, gebaseerd op de beschikbare edentate premolarenocclusie (figuur 12.1). Echter, niet elke
ruimte én op de afmetingen van de buurtanden. De verloren gegane tand moet door een implantaat
voorkeur gaat uit naar gecementeerde kronen. Het worden vervangen. De wens van de patiënt, en niet
weghalen van het cement is hierbij zeer belangrijk, die van de tandarts of specialist, is hierbij bepalend.
maar lastig wanneer té diep subgingivaal wordt ge- Door het plaatsen van implantaten zijn uitneem-
werkt. Dit laatste moet te allen tijde worden ver- bare partiële prothesen minder geı̈ndiceerd. Ook
meden. Conuskronen die door frictie, en dus zonder extensiebruggen op endodontisch behandelde pij-
cement, hun retentie verkrijgen, bieden hiervoor lertanden, die een kleiner overlevingspercentage
een oplossing. hebben, worden aldus vermeden. In de laterale zone
In de molaarzones kunnen het best bredere im- kan worden gekozen voor een breder implantaat,
plantaten (wide platform) worden geplaatst om de vooral bij inferieure botkwaliteit. Dit geeft niet al-
prothetische heropbouw te vergemakkelijken en om leen een groter oppervlak, maar zo ontstaat een be-
mechanisch falen te voorkomen. In deze zones zijn tere buccolinguale corticale stabilisatie.
de esthetische eisen minder groot. Toch blijft de Ook extensiebruggen op implantaten vormen een
positionering van het implantaat kritisch; het im- verhoogd risico en leiden tot meer mechanische
plantaat moet zich ter hoogte van de permucosale complicaties. Voor één extensie, ter vervanging van
doorgang, centraal ten opzichte van de te vervangen een premolaar/molaar, moeten er twee voldoende
tand bevinden. Indien gunstige botdimensies be- lange ( 10 mm) implantaten zijn. In de frontregio
schikbaar zijn, vormen solitaire tandvervangingen kan één implantaat één extensiepontic dragen. Dit
in de premolaar-molaarregio hét indicatiegebied kan een oplossing zijn om de esthetisch storende
voor de algemeen tandarts. In een klein percentage papilafwezigheid tussen twee implantaten in te
van de gevallen, wanneer alle dimensies optimaal omzeilen. Extensiebruggen op implantaten zijn een
zijn, komt ook de frontzone in aanmerking. mooi alternatief om de boog met één extra tand te
verlengen, zonder dat eventueel een ‘sinuslift’ moet
j
12.2.2 De partiële brug worden uitgevoerd, waar patiënten tegen opzien of
die soms om medische redenen niet is geı̈ndiceerd.
Bij de partieel edentate patiënt kunnen de bruggen Aanbevolen wordt de maximale lengte van de ex-
volledig dan wel gemengd tand/implantaat-im- tensie zowel in de onder- als in de bovenkaak tot één
plantaatgedragen zijn. De volledig implantaatge- tandbreedte te beperken.
dragen voorzieningen zijn het eenvoudigst en lei- Voor de laterale zone, waar de indicatie voor
den tot de minste complicaties ter hoogte van de bruggen het grootst is, kunnen de volgende richt-
suprastructuren, maar de implantaatoverleving en lijnen gelden:
de botstabiliteit rond de implantaten bij tandim- – de lengte van het implantaat moet in relatie staan
plantaatgedragen voorzieningen zijn ook gunstiger tot de lengte van de kroon + abutment (> 1/1). Dit

Figuur 12.1
Overzicht van het aantal
implantaten en hun plaats,
voor het verlengen van de
verkorte tandboog.

j
12:1 A j
12:1 B

j
12:1 C j
12:1 D
12 Prothetiek in de algemene praktijk 125

houdt in een aantal gevallen onder meer een drag). Implantaten bewegen namelijk lineair met de
kaakbotverhoging in. Hoe minder dens bot, hoe aangebrachte belasting. Bij tanden daarentegen on-
meer implantaten om het draagvlak te vergroten. derscheidt men twee fases: een eerste fase waarin
Het aanbrengen van bredere implantaten draagt een grote verplaatsing met kleine krachten wordt
hier ook toe bij, maar wellicht in mindere mate; bereikt (door het parodontale ligament), en een
– de implantaten moeten zo worden aangebracht tweede fase meer lineair met de belasting (door het
dat ze zich telkens in het centrum van de later te bot). Komiyama (1989) stelde dat wanneer implan-
vervangen tand situeren. Dit houdt in dat de im- taten en tanden samen in een brug worden opge-
plantaten restauratiegeörienteerd worden aange- nomen, de implantaten de belasting dragen, terwijl
bracht, met in een aantal gevallen de noodzaak de tanden nauwelijks functioneel zijn. Hij baseerde
voor een buccale kaakverbreding; zich daarbij op de ongelijkheid in mobiliteit tussen
– de contactrelatie met de antagonisten moet bij implantaat en tand. Het is dus weinig realistisch
voorkeur zo veel mogelijk binnen de diameter tanden samen met implantaten in een brug te be-
van het implantaat gesitueerd zijn. trekken om zodoende de implantaten minder te j
12:2
belasten. Het omgekeerde kan wel zinvol zijn: sterk
Partiële bruggen kunnen zowel verschroefd als ge- mobiele tanden opnemen samen met implantaten Figuur 12.2
cementeerd worden uitgevoerd (zie verder). om de individuele mobiliteit te verminderen. A Radiologisch beeld van een
Het gebruik van implantaten bij partieel edentate parodontaal verloren 45.
patiënten beperkt zich in een enkel geval tot het Vrijstaande implantaatgedragen brug De vrijstaande B Situatie na extractie van de
bieden van meer steun en stabiliteit aan distaal vrij- implantaatgedragen brug wordt het meest toege- 45 en de reeds met voorlo-
eindigende frameprothesen, waarbij een knopre- past. Buurtanden kunnen intact worden gelaten, de pige abutments voorziene
tentiesysteem wordt toegepast op een distaal ge- uitvoering is eenvoudig en daardoor zijn het on- implantaten ter hoogte van
plaatst implantaat. derhoud en de nazorg geringer. De posterieure de- 45 en 46.
len van de kaken zijn vaak edentaat. Hoewel werd C De oplossing met een
Tandimplantaat of vrijstaande aangetoond dat het plaatsen van extensiebruggen metaalkeramiek implantaat-
implantaatreconstructies? op tanden geen gevolgen heeft voor het behoud van gesteunde partiële brug
het aanhechtingsniveau rond de pijlertanden, in voorkomt dat de patiënt een
Vaste restauraties bij partieel edentate patiënten aanwezigheid van een goede mondhygiëne, zijn er uitneembare partiële pro-
kunnen worden ingedeeld in vier groepen: restau- toch belangrijke klinische en technische beperkin- these moet dragen.
ratie steunend op tanden, op implantaten dan wel gen, zoals het verlies van retentie van de restauratie
met elkaar verbonden, of individueel vrijstaand of of een fractuur van brugcomponenten of -pijler-
op de combinatie van tanden én implantaten. Ein- tand. Derhalve is het voor deze patiëntengroep een
dige-elementenanalyses hebben aangetoond dat er pluspunt als er distaal van de resterende tanden
rond de hals van het implantaat grote spanningen implantaten worden geplaatst. Deze kunnen dan
worden opgebouwd wanneer deze rigide verbonden worden gebruikt als extra pijlers om een vaste ver-
is met een tand. Ter voorkoming hiervan werd door vanging van de ontbrekende tanden te creëren (fi-
sommigen een schokabsorberend element voorge- guur 12.2).
steld om de inwerkende kracht op het implantaat te j
12:3

verminderen en beter te verdelen over het implan- Rigide verbinding tussen tand en implantaat Rigide
taat en de tand. Een andere oplossing om de span- betekent dat de verbinding zo is uitgevoerd dat Figuur 12.3
ningsconcentraties rond de hals van het implantaat geen (macro)verplaatsing mogelijk is tussen tand en Radiologische controleopna-
te verminderen, is het gebruik van niet-rigide implantaat (0 vrijheidsgraden) (figuur 12.3). Door de me van een zesdelige
(schuif)verbindingen. Dit bracht echter weer andere problematiek, zowel bij de uitvoering als bij het metaalkeramiek partiële brug
problemen met zich mee, waaronder de belang- verwijderen, is deze oplossing duidelijk kwetsbaar- waarbij, als gevolg van
rijkste: intrusie van de tand (Sheets & Earthman, der en minder flexibel (Lindh et al., 1997). agenesie, onvoldoende bot-
1997). De meest frequente indicatie om tanden met im- breedte aanwezig was om
De aanwezigheid van het parodontale ligament plantaten te verbinden is wellicht deze waarbij de meerdere implantaten aan te
bij tanden laat een zekere mobiliteit toe ten op- overblijvende tanden sterk mobiel zijn maar paro- brengen. De patiënte wenst
zichte van het omgevende bot. Om een tand een dontaal gezond. Extra steun kan dan worden ver- geen botchirurgie meer,
laterale verplaatsing van 50 mm op te leggen, is 1 N kregen door verbindingen met implantaten (Erics- gezien nare ervaringen met
of 0,1 kilogramkracht (kgf) nodig. Om diezelfde son et al., 1988). eerder uitgevoerde osteoto-
verplaatsing bij een implantaat te realiseren, is 20 N Hoewel een verbinding tussen tanden en im- mieën. Het implantaat werd
of 2 kgf nodig (Mühlbradt et al., 1989). Een inge- plantaten kan worden vermeden door voldoende hier als een derde tandpijler
heeld implantaat is dus visueel niet mobiel. Een implantaten te plannen, zodat de brug alléén door beschouwd en derhalve
gezonde tand heeft een fysiologische mobiliteit die implantaten wordt gesteund, doen zich toch klini- rigide met de andere tand-
varieert van 50 tot 100 mm in buccolinguale richting, sche situaties voor waarin men meent dat een ver- pijlers (16 en 11) opgenomen
afhankelijk van het tandnummer. Er is eveneens binding tussen implantaat en tand een uitweg is. in de brug. Situatie zeven jaar
een tandverplaatsing van 50 mm in het verticale Het blijft evenwel de vraag in hoeverre tanden mede na het plaatsen van het
vlak. helpen bij het herverdelen van de belasting over de implantaat en de brug.
Sekine (1986) stelde dat er een potentieel risico is implantaten. De auteur is samen met anderen van
bij een tandimplantaatconnectie omdat implanta- mening dat dit een verkeerde indicatie is (Sekine,
ten duidelijk minder mobiliteit vertonen dan tan- 1986; Komiyama, 1989). Vermelde ‘indicaties’ in de
den en omdat tanden een ander verplaatsingspa- literatuur zijn:
troon hebben (elastisch versus visco-elastisch ge-
126 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 12.4
Klinisch beeld van een tand-
(13 en 12-)implantaat (14)
niet-rigide geconnecteerde
vierdelige brug met tand 15
als extensiepontic uitge-
voerd.
A Via het schuifslot (McCol-
lum) worden de tanden met
één implantaat verbonden,
in verband met onvoldoende j
12:4 A j
12:4 B

botvolume ten gevolge van


een naar voor uitbochtende
sinus maxillaris. De patiënt – wanneer het aantal tanden ontoereikend is om van enkelvoudige implantaatrestauraties bij de be-
consulteert vier jaar later met een brug (mechanisch) alléén te dragen; handeling van meervoudig ontbrekende tanden te
de klacht van het ‘opschui- – bij een ontoereikend aantal implantaten, bij- promoten.
ven van de tanden’. voorbeeld door anatomische beperkingen, waar-
B De prothetische behande- bij bottoevoegingen door de patiënt worden af- Langetermijnresultaten van partiële bruggen Naert et
ling moet opnieuw worden gewezen (zie figuur 12.3); al. (2001a; 2001b) vergeleken retrospectief twee
uitgevoerd, waarbij één – bij een ongunstige lokalisatie of distributie van groepen van 123 patiënten gedurende een periode
gegoten brugrestauratie de implantaten in de tandboog, waardoor een van 1,5 tot 15 jaar. De cumulatieve succespercenta-
wordt vervaardigd. Nu is er verbinding het enige alternatief wordt. ges, gedefinieerd als afwezigheid van visuele indi-
sprake van een rigide verbin- viduele implantaatmobiliteit en afwezigheid van
ding tussen tand en implan- Niet-rigide verbinding tussen tand en implantaat implantaatbreuk na vijftien jaar, berekend vanaf het
taat. De brug ter hoogte van Niet-rigide betekent dat de verbinding zo is uitge- moment van belasten van de implantaten, bedroe-
de tanden moet evenwel met voerd dat er wél (macro)verplaatsing mogelijk is gen 95 en 98,5 voor de tandgeconnecteerde, respec-
een hard cement worden tussen tand en implantaat (1 vrijheidsgraad). De tievelijk de niet-tandgeconnecteerde implantaten.
uitgevoerd om intrusie te problemen bij de uitvoering en de reële kans op Hoewel tien implantaten in de testgroep en slechts
voorkomen. Daardoor wordt intrusie (van 3 tot 25%, afhankelijk van de rappor- één implantaat in de controlegroep verloren gingen,
het echter onmogelijk de tering) van de tand maken deze oplossing minder kon geen statistisch significant verschil worden
brug alsnog te verwijderen. voorspelbaar (figuur 12.4). Intrusie wordt echter ook aangetoond. Tandintrusie en kroon- en cementfalen
gerapporteerd in enkele gevallen van oorspronkelijk kwamen voor in respectievelijk 3,4 en 8% van de
geplande rigide connecties, waarbij de gecemen- gevallen. Met betrekking tot de marginale botsta-
teerde prothetische suprastructuur op de tand los- biliteit werd statistisch significant meer botverlies
raakt. Er bestaat dus geen eenduidige oorzaak van waargenomen (0,7 mm) in de tandimplantaatge-
intrusie van de tand die verband houdt met het connecteerde situatie in vergelijking met de vrij-
plaatsen van een implantaat. Men neemt aan dat de staande situatie (figuur 12.5).
oorzaak multifactorieel is (Pesun, 1997; Schlumber- Bovenstaande resultaten werden in een vervolg-
ger et al., 1998). onderzoek bevestigd (Naert et al., 2002). Bij 660
partieel edentate patiënten met 1212 implantaten,
Rigide verbinding tussen tand en implantaat waarbij inclusief de solitaire implantaten, bleek de kans dat
het implantaat een schokabsorberend element bevat een implantaat in een tandimplantaatgeconnec-
Het schokabsorberende deel tussen implantaat en teerde situatie faalt, anderhalve keer zo groot in
brugdeel werd aanvankelijk ontwikkeld om een be- vergelijking met de vrijstaande situatie. De overle-
tere spanningsverdeling te krijgen (Van Rossen et ving was respectievelijk 97,2 versus 93,6% na 7,3 en
al., 1990). Hoewel in-vitro-onderzoeken voordelen 8,6 jaar, onafhankelijk van toepassing in de boven-
van deze techniek aantoonden, kon dit in klinisch of onderkaak (figuur 12.6).
onderzoek niet hard worden gemaakt. Door de ver- In twee systematische reviews (Pjetersson et al.,
oudering van het materiaal van het schokabsorbe- 2004; Lang et al., 2004) werd de overleving van im-
rende deel werd de nazorg veeleisend en is deze plantaten (criterium: aanwezig) en brugrestauratie
benadering tegenwoordig volledig verlaten. (criterium: aanwezig mits aanpassing) berekend
voor implantaatgedragen en tandimplantaatgedra-
Al of niet verbinding tussen implantaten onderling? Bij gen restauraties na tien jaar. De implantaatoverle-
37 enkelvoudige implantaatrestauraties voor het ving was respectievelijk 93 en 82%, de brugoverle-
vervangen van twee, drie en vier ontbrekende tan- ving was respectievelijk 87 en 78%. Na vijf jaar was
den bij respectievelijk dertien, één en twee patiën- het succes voor bruggen (criterium: oorspronkelijk
ten, mislukte slechts één implantaat na acht jaar aanwezig) nog slechts 61%, waarmee wordt aange-
(Naert et al., 2002). Dit gaf aanleiding tot de dis- geven dat na vijf jaar al 49% van de bruggen niet
cussie of deze modaliteit de traditionele implan- meer oorspronkelijk waren.
taatverbinding wel of niet kon vervangen. Dit werd Er moet evenwel worden opgemerkt dat, hoewel
bevestigd door het gebrek aan significant verschil leeftijdstabellen – zoals eerder beschreven door
tussen enkelvoudige versus multipele verblokte Babbush et al. (1986) en in een verbeterde versie
implantaten en zijn restauraties. Verder vergelij- door Buser et al. (1997) – hun eigen waarde hebben,
kend onderzoek is evenwel nodig om de resultaten ze toch meer beschrijvend zijn omdat ze geen reke-
12 Prothetiek in de algemene praktijk 127

ning houden met implantaatonafhankelijkheid

0
(Hermann et al. 1999) en niet corrigeren voor mo-
gelijke patiëntvariabelen zoals leeftijd, geslacht,
kaak, roken, enzovoort, wat wel het geval is in een

–1
marginaal botniveau (mm)
Cox-proportioneel kansenmodel (zie figuur 12.6). vrijstaand
geconnecteerd
Besluit in verband met tandimplantaat- of vrijstaande

–2
implantaatreconstructies? Wanneer men opteert
voor het plaatsen van implantaten bij de behande-
ling van partieel edentaten, gaat de voorkeur uit

–3
naar vrijstaande implantaatgedragen bruggen (fi- (P = 0.001*)
guur 12.7). De resultaten van klinische langeter- na 6 m.

–4
mijnobservaties pleiten hiervoor, zowel wat betreft
de superieure uitkomst van de implantaten als wat
betreft het maximale behoud van marginaal bot.

–5
Tevens komt de vervelende intrusie van tanden in
deze situatie niet voor. 0 5 jaren 10 15
Indien men hiervan afwijkt, bijvoorbeeld door
anatomische beperkingen of falen van implantaten, Figuur 12.5
moet de verbinding van tanden en implantaten ge- Marginale evolutie van het botniveau voor tandimplantaat- en zuiver implantaatgecon-
baseerd zijn op een goed overwogen planning (lo- necteerde implantaten (opgesplitste regressieanalyse van 0-0,5 jaar en van 0,5-15 jaar).
kalisatie en aantal implantaten en de parodontale
toestand van de tanden). De uitvoering is bij voor- Naar: Naert et al., 2001b.
keur rigide, zelfs al moet rekening worden gehou-
den met meer botverlies rond de implantaten. In-
trusie, voorkomend bij tandimplantaatverbindin-
gen is een groter relevant probleem voor de patiënt.

j
12.2.3 De volledige brug en de
overkappingsprothese P=0.03

In de tandeloze kaak worden ofwel uitneembare


overleving

ofwel vaste voorzieningen toegepast, afhankelijk


van het aantal geplaatste implantaten, de mate van
kaakresorptie inclusief het kaakrelatiepatroon en de laatste falen: 7.3 y,
wensen van de patiënt (figuur 12.8).
overlevingspercentage: 97.2%
Bij de uitneembare voorzieningen of zogenoemde
overkappingsprothesen worden ofwel een beperkt
aantal implantaten aangebracht (2, in uitzonde-
ringsgevallen 1) dan wel  4 (in uitzonderingsge- laatste falen: 8.6 y,
vallen 8-10). Bij twee implantaten draagt de prothe- overlevingspercentage: 93.6%
se hoofdzakelijk mucosaal en zijn de implantaten
bedoeld als steun- en retentiepunten en anterieur in
de kaak aangebracht. De twee-implantaatoverkap- jaren
pingsprothese in de onderkaak is het populairst. Bij
meer implantaten steunt de prothese voornamelijk Figuur 12.6
op implantaten en wordt de mucosa minder (4 im- Evolutie voor tandimplantaat- en zuiver implantaatgeconnecteerde implantaten (Cox-
plantaten) of geheel niet belast ( 6 implantaten). proportioneel kansenmodel).
De implantaten zijn dan ook over de gehele kaak
verspreid aangebracht. In de bovenkaak worden Naar: Naert et al., 2002.
voor een overkappingsprothese minimaal altijd vier
implantaten toegepast, een en ander afhankelijk
van de botdensiteit. hierboven aangehaalde uitvoeringsconcepten. De
Bij de vaste voorzieningen varieert het aantal keuze tussen een twee-implantaatgedragen over-
implantaten van vier tot vijf (onderkaak) en van zes kappingsprothese en een overkappingsprothese op
tot acht (bovenkaak). Hun toepassing in de boven- meerdere implantaten wordt voornamelijk gedic-
kaak vereist geen of weinig kaakresorptie vanwege teerd door de verwachtingen van de patiënt. Over-
esthetische en fonetische primaire eisen gesteld aan kappingsprothesen geven retentie én stabiliteit aan
een behandeling met implantaten in de bovenkaak. een uitneembare volledige prothese. Een vaste brug
benadert dan eerder de eigen dentitie, weliswaar in
Edentate onderkaak zijn verkorte tandbooguitvoering (tien tanden).
Ouder wordende patiënten en vooral patiënten
In de edentate onderkaak zijn goede resultaten te ouder dan 80 jaar, blijken bij vaste bruggen heel wat
behalen wat betreft patiënttevredenheid met alle moeite te hebben met hun dagelijkse mondhygiëne.
128 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 12.7
A Klinisch beeld van de
bovenkaak waarbij een tand-
gedragen frontbrug naast
twee zuiver implantaatge-
dragen partiële premolaren-
bruggen werden gepland.
B In de onderkaak werden
een zuiver implantaatgedra-
gen frontbrug en een partiële
premolarenbrug gepland. j
12:7 A j
12:7 B
Aangebrachte restauraties in
boven- (C) en onderkaak (D).
Dit moet de eerste keuze zijn
bij de behandeling met
implantaten van de partieel
edentate patiënt.

j
12:7 C j
12:7 D

In deze groep is een overkappingsprothese in de Edentate bovenkaak


onderkaak de beste oplossing. Wat de retentiedelen
aangaat is er vandaag de dag een brede waaier van In de edentate bovenkaak zijn eveneens goede re-
mogelijkheden, zoals knoppen, bolverankeringen sultaten te behalen wat de patiënttevredenheid be-
over stegen en conuskappen en magneten om er treft, maar bij de indicatiestelling moet men meer
maar enkele op te noemen. Het resultaat wat im- aandacht besteden aan esthetiek en fonetiek in ver-
plantaatoverleving en patiënttevredenheid betreft, gelijking met de onderkaak. De keuze voor een
is onafhankelijk van het toegepaste retentiesysteem. twee-implantaatgedragen overkappingsprothese in
De nazorg op lange termijn blijkt het minst inten- de bovenkaak is in de literatuur slecht gedocumen-
sief te zijn met een steg op twee implantaten en het teerd, in tegenstelling tot de toepassing in de on-
meest intensief met magneten (Stoker, 2007). Het derkaak. Op de vraag ‘wat wilt u het liefst’ zal de
plaatsen van naar dorsaal gerichte, vrij-eindigende overgrote meerderheid van de patiënten antwoor-
staafextensies verhoogt het risico op breuken van de den met ‘vaste tanden’. Dat is een logische reflex.
staven en de implantaatcomponenten. Indien ze al De vraag die moet worden gesteld is echter ‘met
worden toegepast, moet extra aandacht worden be- welke middelen kan ik u, als patiënt, het grootste
steed aan het design van de staaf (voldoende bulk- comfort bieden’, uitgaande van zijn of haar indivi-
materiaal) en aan het pasvormverlies van de basis op duele situatie. Dan wordt het antwoord heel wat
termijn (relining). genuanceerder. Het valt echter buiten het kader van
dit hoofdstuk hier dieper op in te gaan, maar be-
schikbare literatuur hierover wordt sterk aanbevo-
len (Zittzman & Marinello, 1999).
Het aantal implantaten is afhankelijk van de oc-
clusale uitbreiding die men wil bereiken, zonder
evenwel de grote functionaliteit van de verkorte
tandboog uit het oog te verliezen. In de onderkaak
worden als standaard vier implantaten (vijf bij zeer
brede kaken) aanbevolen. In de edentate bovenkaak
worden standaard zes implantaten (acht wanneer
ook de tweede molaar moet worden vervangen door
een vaste brug) aanbevolen; ze worden geplaatst uit
de middenlijn.

j
12.3 Klinische procedure

j
12:8 j
12.3.1 Afdrukname

Figuur 12.8 De afdrukname voor implantaatgedragen construc-


Overzicht van het aantal implantaten en hun plaats voor de reconstructie van een eden- ties is een belangrijke stap in de prothetische fase.
tate kaak. Het moet een exact model opleveren, zodat een
12 Prothetiek in de algemene praktijk 129

spanningsvrije framebasis kan worden vervaardigd. gecementeerd op de implantaten (figuur 12.9). De


Voor zowel de uitneembare als de vaste prothetische definitieve constructie wordt dan gecementeerd op
voorzieningen is ook de relatie van de implantaten de opbouwen, analoog aan een klassieke brug. Die
tot de omringende zachte weefsels belangrijk. Bij definitieve opbouwen kunnen vervolgens, in be-
alle implantaatsystemen wordt daarom veel aan- perkte mate, nog worden beslepen om de parallelli-
dacht besteed aan de adequate afdrukmethoden en teit te verbeteren of om occlusaal ruimte te creëren.
ze voorzien in een breed gamma van hulpmiddelen De afdruk wordt vervaardigd met een gesloten lepel,
om zowel de afdruk zelf als de tandtechnische fase zoals bij de klassieke vaste prothetiek. De randen
vlot te laten verlopen. De behandelaar kan zich het van het implantaat moeten dan wel vrij liggen of
best nauwgezet aan de voorschriften houden van de bereikbaar zijn na het inbrengen van een retractie-
producent van het door hem geprefereerde systeem. draad om die zo nauwkeurig mogelijk te kunnen
reproduceren. Het gebruik van een elektrotoom om
Beginafdrukken de peri-implantaire sulcus te verbreden of vrij te
leggen, is af te raden. Er is immers een reëel gevaar
Zeker bij wat complexere gevallen, maar zelfs bij voor intensieve warmtegeleiding langs het implan-
het solitaire implantaat, is het aan te raden vóór het taat naar de interface. Als de standaardopbouwen
kiezen en plaatsen van de definitieve abutments een niet zijn beslepen, zijn in elk systeem onderdelen
eerste afdruk te nemen met voorlopige abutments (overdrachtskappen) beschikbaar die de afdruk-
en/of stiften in het implantaat. Daaruit wordt een name nog gemakkelijker maken.
eerste model gemaakt: de individuele lepel wordt
erop vervaardigd en men heeft een goede indruk Afdrukken op implantaatniveau
van de plaats en de richting van de implantaten. In
overleg met de tandtechnicus wordt een eerste Is de keuze van het definitieve abutment moeilijk,
(voorlopige) keuze van abutment gemaakt, rekening dan wordt afgedrukt op het niveau van het implan-
houdend met de esthetiek en de parallelliteit. De taat zelf. Na het maken van het model wordt de
afdruklepel zal open of gesloten zijn, al naargelang keuze van abutment gemaakt op het model (figuur
het systeem en de keuze van verschroefd en uit- 12.10) en wordt het abutment op het model ge-
neembaar of gecementeerd. Bij een open lepel moet schroefd. Om de precieze situering in de mond te
de toegang tot de schroeven eenvoudig zijn. Passen verzekeren, worden positiesleutels gemaakt (figuur
van de lepel vóór het nemen van de afdruk wordt 12.11) die, bij partieel edentaten, worden afgesteund
ten zeerste aangeraden. op de buurtanden. Deze methode is echter niet
zonder praktische problemen en kan aanleiding ge-
Definitieve afdrukken ven tot onnauwkeurigheden en discrepanties tussen
implantaat en abutment.
Bij de definitieve afdruk wordt gebruikgemaakt van
een relatief stug afdrukmateriaal om het positione- j
12.3.2 Keuze van abutment
ren van de abutmentanaloga zeer precies te laten
verlopen. Voor de diverse implantaatsystemen is een De laatste jaren is er in alle implantaatsystemen een
methode uitgewerkt waarbij de klinische en de la- sterke evolutie geweest in de ontwikkeling van di-
boratoriumfase perfect in elkaar overlopen. verse typen abutments (permucosale doorgang). De
stimulans tot die ontwikkeling kwam uit de pro-
Gebruik van overdrachtskappen thetiek, omdat steeds hogere eisen werden gesteld
aan vorm en esthetiek. De abutments voor solitaire
Bij deze methode worden de overdrachtskappen restauraties werden sterk verbeterd om rotaties te
(zogenoemde copings) nauwkeurig op de implanta- vermijden. Niet alleen voor de frontzone, maar ook
ten geschroefd. Deze methode heeft de voorkeur voor de laterale zone is er keuze uit volledig kera-
boven het afdrukken zonder kappen. Indien de mische abutments, gehoekte abutments met ver-
grens met het implantaat subgingivaal ligt, is schillende graden, abutments uit titanium en indi-
radiografische controle van de aansluiting aan te vidueel gefreesde opbouwen waarbij men zelf
bevelen. De schroefopeningen worden met was af- hoogte, vorm en preparatiegrens bepaalt voor indi-
gedekt. Na uitharden, verwijderen van de was en viduele kronen of voor brugankers. De meer op es-
het volledig losschroeven, wordt de lepel verwij-
derd. Bij overkappingsprothesen en verschroefde Figuur 12.9
prothesen wordt met deze individuele lepel ook de Definitieve opbouw op een
mucosa mee afgedrukt. enossaal implantaat. De
Wanneer de implantaatschouders subgingivaal afdruk met gesloten lepel
liggen, wordt de zone rond de implantaten met verloopt analoog aan de
zachte kunststof uitgewerkt (zacht weefselmodel) procedure voor natuurlijke
bij het vervaardigen van het werkmodel. pijlertanden.

Afdrukken met definitieve opbouwen

Bij bepaalde systemen kunnen vóór de afdrukname


j
12:9
de definitieve opbouwen worden ingeschroefd en/of
130 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 12.10
Uit de afdruk op implantaat-
niveau (A) vervaardigt de
tandtechnicus een definitief
model (B). Na de keuze op
model van de definitieve
abutments worden positie-
sleutels vervaardigd (C, D, E).

j
12:10 A j
12:10 B

j
12:10 D

j
12:10 E

j
12:10 C

Figuur 12.11
Met de positiesleutel worden
de abutments exact gesitu-
eerd in de mond (A), waarna
de casus verder kan worden
afgewerkt (B).

j
12:11 A j
12:11 B

thetiek gerichte systemen zijn niet eenvoudig, maar Bij verwijzing zal de kaakchirurg of parodontoloog
geven zeer bevredigende resultaten zonder ver- ook nauwgezet de instructies van de tandarts volgen
hoogde complicaties (Anderson et al., 1998). bij de chirurgische ingreep. De veelheid aan abut-
Ook voor overkappingsprothesen is de keuze van ments is niet bedoeld om fouten in de voorgaande
abutments in de verschillende systemen sterk ge- fases te compenseren, maar om restauraties moge-
differentieerd, zoals eerder al werd vermeld. lijk te maken die biologisch en esthetisch verant-
Niettegenstaande de grote keuze in abutments woord zijn, rekening houdend met de anatomie van
blijft een concrete en nauwkeurige preprothetische de kaken.
planning en een chirurgische ingreep die de pro-
thetische eisen volgt uiterst belangrijk.
12 Prothetiek in de algemene praktijk 131

j
12.3.3 Randaanpassing en de passieve pasvorm in verscheidene delen en het achteraf solderen met
van de suprastructuur behulp van een sleutel of het intraoraal aan elkaar
kleven van het frame of de definitieve prothese met
De implantaten en hun suprastructuren zijn on- de implantaatonderdelen. Een andere methode be-
derhevig aan statische en dynamische belasting. De staat uit vonkerosie, waarbij via elektroforese een
kauw-, klem-, slik- en spreekfuncties geven een dy- laagje van de binnenkant van het frame wordt weg-
namische belasting. Statische continue belasting genomen tot een optimale pasvorm is verkregen.
ontstaat als de suprastructuur niet optimaal op de Voor grote bruggen die een hele boog overspannen,
implantaten en/of op de abutments past. Het niet- wordt ook gepropageerd de delen afzonderlijk te
passen en de continue spanning leiden tot een ver- vervaardigen met ertussenin een uitbrandbaar Ney-
minderde voorbelasting van de schroeven in het slot dat een cementruimte geeft van 0,3 mm. Ten
systeem en zijn verantwoordelijk voor technisch fa- slotte worden de onderdelen dan direct in de mond
len (bijvoorbeeld loskomen en/of breken van met een composietcement gefixeerd. Het omzetten
schroeven). Bij zeer extreme vormen van overbelas- van het definitieve kunststofpatroon van het frame
ting, die leiden tot massale botmicrofracturen, door middel van computergestuurde freesmachines
kunnen zich ook biologische complicaties voor- in een titanium frame, uitgaande van een graad-2-
doen, zoals crestaal botverlies. titanium blok, vindt steeds meer ingang.
Algemeen is er een passieve optimale aanpassing Al deze technieken zijn geen automatische ga-
zonder dat druk wordt uitgeoefend. Men neemt aan rantie voor een optimale pasvorm. Er zullen in de
dat er visueel en radiografisch geen spleet (< 20 mm) toekomst zeker nog andere technieken worden ont-
tussen implantaat/abutment/suprastructuur zicht- wikkeld om het bereiken van een optimale pasvorm
baar mag zijn. Met een scherpe sondepunt moet er te vergemakkelijken. Het is vooral de verantwoor-
een vloeiende overgang zijn. Bij belasting op één delijkheid van de tandtechnicus om die te helpen
uiteinde of bij aanschroeven mag er elders geen realiseren.
spleet ontstaan. Het moet duidelijk zijn dat het afdrukken op het
Het passief aanliggen van de suprastructuren op niveau van de implantaten geen enkele visuele con-
de abutments en/of de implantaten is noodzakelijk trole in de mond meer toelaat, omdat de randen dan
voor het probleemloos overleven. Sommige patiën- subgingivaal gelokaliseerd zijn. Waar het niet es-
ten voelen wel de spanning, de meeste echter niet. thetisch storend is, biedt het abutmentniveau daar-
Het onder spanning zetten van de suprastructuur om een veel grotere controle op een optimale pas-
door het te vast aanschroeven, is te vermijden. Kie- vorm in de mond. Door het aanbrengen van abut-
ren tot 100 mm kunnen door hard aandraaien wor- ments loopt de eindfractuur weliswaar verder op.
den gesloten, wat een verkeerde indruk geeft van de
passieve pasvorm. De marginale randaanpassing Figuur 12.12
wordt niet alleen klinisch maar ook radiografisch Röntgenopname van een
gecontroleerd indien de randen, bijvoorbeeld in de optimale passieve pasvorm
frontzone, subgingivaal liggen. Het is een feit dat van de abutments en supra-
de optimale pasvorm in de mond niet haalbaar is, structuur voor een brug in de
maar toch blijft het een na te streven doel (Kallus & onderkaak.
Bessing, 1994).
Het niet-optimaal passief passen van de supra-
structuren op de abutments heeft nagenoeg de-
zelfde oorzaken als het niet-passen van de klassieke
prothetische voorzieningen. Dit kan zowel klini-
sche oorzaken hebben (bewegen van de afdruk, ver-
schuiven of niet perfect ter plaatse zitten van de af- j
12:12

drukcopings) als technische (in het laboratorium:


krimp van de materialen, vooral van de wasmodel-
lage, fouten in duplicaatmodellen, enzovoort). Bij Praktische richtlijnen
het ontdekken van een slechte pasvorm is de echte
concrete oorzaak meestal niet te achterhalen. Laat voor grote constructies op verscheidene im-
De prothetische gevolgen van een slechte, te cor- plantaten de metalen structuur in delen gieten. Pas
rigeren pasvorm kunnen groot zijn: het werk ver- de door de technicus met kunststof voorlopig vast-
traagt en de kosten lopen op. Soms moeten de con- gelegde onderdelen samen.
structies opnieuw worden gegoten dan wel gefreesd. – Gebruik spiegel, sonde, een loep en röntgenfoto’s
In de literatuur zijn veel methoden voorgesteld voor de controle (figuur 12.12).
om de best haalbare passieve pasvorm zo goed mo- – Schroef de delen één voor één vast en let op de
gelijk te realiseren (Wee et al., 1999). Ze hebben be- mogelijke beweging en het ontstaan van kieren
trekking op het vervaardigen van het definitieve ter hoogte van de andere abutments.
model, het maken van het frame en het afleveren – Zaag desnoods de structuur door of breek de
van de prothese zelf. Controlemethoden omvatten kunststofverbinding. Herfixeer, span aan en
eerst en vooral het maken van een kunststofindex neem een gipsslot over de verblokte metaalstruc-
op het definitieve model – die dan intraoraal wordt turen voor het (her)solderen door middel van de
gecontroleerd op optimale aansluiting – het gieten klassieke soldeermethoden of de lasertechniek.
132 Orale implantaten in de algemene praktijk

– Soms wordt voorgesteld de pasvorm te verbeteren met cement en de moeilijkheid, soms zelfs de on-
door wat meer bewegingsruimte te geven via mogelijkheid, alle cementresten te verwijderen.
vonkerosie.
– Het is vaak tijdrovend, nutteloos en vruchteloos Praktische richtlijnen
om te proberen het frame aan te passen door in-
tern bijslijpen na het opsporen van drukpunten – Gebruik bij voorkeur gecementeerde constructies
met speciale controlepasta’s. voor solitaire kronen en kleine bruggen.
– Het gebruik van gefreesde brugbasissen leidt tot – Bij grote bruggen is verschroeven praktischer.
een meer voorspelbare pasvorm, althans op het – Gebruik een voorlopig cement zodat, indien no-
niveau van het model. dig, het afhalen daardoor vergemakkelijkt wordt.
– Kies voor geschroefde prothetische voorzieningen
j
12.3.4 Gecementeerde of verschroefde bij een té kleine interocclusale ruimte en bij wei-
prothetische voorzieningen? nig retentiemogelijkheden.
– Geef de voorkeur aan geschroefde voorzieningen
Bij de implantaatgedragen prothetische voorzie- wanneer er geen parallelliteit tussen de implan-
ningen moet de tandarts op het moment van de af- taten onderling te bereiken is.
drukname een keuze maken tussen gecementeerde
of verschroefde reconstructies. Beide hebben hun j
12.3.5 Occlusale vormgeving en
voor- en nadelen. occlusieconcepten
Geschroefde constructies bieden het grote voor-
deel dat, bij technische problemen aan de supra- Zoals bij elk prothetisch herstel spelen de occlusale
structuren of aan de implantaten, de brug eenvou- vormgeving en het occlusie- en articulatieconcept
dig kan worden verwijderd. Zo kan bij afspringen een belangrijke rol, niet alleen bij de functie maar
van porselein de brug eenvoudig worden losge- ook bij de harmonieuze verdeling van de krachten
schroefd en het porselein gecorrigeerd. Bij peri-im- over de structuren en over de implantaten. Meer
plantitis is de behandeling van de sulcus of van het nog dan bij de prothetische heropbouw op tanden –
botdefect veel eenvoudiger en dus ook grondiger na waar door de individuele tandbeweeglijkheid en de
het afschroeven van de brug. De toegang tot en het parodontale mechanoreceptoren een fijne neurofy-
zicht op het defect zijn immers veel directer. Ook bij siologische terugkoppeling bestaat – is het vermij-
een kleine interocclusale afstand biedt een ver- den van premature contacten en het nastreven van
schroefde structuur meer retentie. een uniforme belasting belangrijk.
Het nadeel van schroeven ligt niet alleen op het Voor de occlusale vormgeving bestaan nogal wat
esthetische vlak en op het vlak van occlusale vorm- verschillende adviezen. Er wordt altijd onderscheid
geving, maar ook op het biologische vlak en op het gemaakt tussen prothetische voorzieningen bij par-
bereiken van de passieve pasvorm. Het gebruik van tieel edentate of volledig edentate patiënten met een
schroeven voor de fixatie veronderstelt een passieve volledige prothese of volledig artificieel kauwop-
pasvorm. Alleen dan worden de krachten uniform pervlak.
op de implantaten overgedragen. Zoals uit de lite-
ratuur blijkt en eerder is bediscussieerd, is het be- Voor de vaste voorzieningen bij partieel edentate
reiken van een optimale passieve pasvorm lastig. Bij patiënten worden de volgende regels aanbevolen.
het verschroeven, vooral bij verscheidene implanta- – In maximale occlusie (MO), contact op alle tanden
ten in eenzelfde constructie, ontstaan spanningen vanaf de hoektand. Bij hard dichtbijten, na tand-
en openingen waardoor bacteriën langs de schroef- intrusie van om en nabij 30 mm, ontstaat er ook
draad kunnen migreren en aldus bijdragen tot een contact op de implantaatrestauraties.
peri-implantair inflammatoir proces. – Streef naar knobbel-fossamorfologie uit eenvoud.
Gecementeerde voorzieningen zijn weliswaar – Tracht zowel in MO als bij excentrische bewe-
moeilijk of niet meer te verwijderen, maar bieden gingen de frontzone niet te zwaar te belasten
esthetisch en occlusaal meer mogelijkheden. De af- (lichter contact).
drukprocedure voor gecementeerde constructies is – Laat bij excentrische bewegingen de contacten
evenwel delicater, hetgeen de randaansluiting dan langs het palatinale vlak van de hoektand verlo-
weer niet ten goede komt. Het criterium passieve pen zonder contacten aan de niet-werkende kant.
pasvorm is hier iets minder kritisch omdat het ce- Is de hoektand een implantaatgedragen recon-
ment de gecreëerde ruimte ‘opvult’ (Hebel & Gajjar, structie, kies dan voor groepencontact op ver-
1997). Tegelijkertijd is het maken van de constructie scheidene implantaten en/of op de buurtanden.
technisch eenvoudiger en goedkoper (geen fixatie- – Vermijd in elk geval zo veel mogelijk buigmo-
schroeven, geen replica’s, enzovoort). Om het ver- menten door excentrische belasting. Maak geen
wijderen toch beter mogelijk te maken, is vaak het té steile knobbelhellingen.
gebruik van een voorlopig cement aangewezen.
Door de parallelliteit tussen opbouw en binnenkant Voor de vaste constructies bij edentate kaken wordt
van de restauratie is er al veel retentie aanwezig en het volgende gesuggereerd.
voldoet het voorlopig cement goed. Regelmatige – Zorg voor uniforme contacten in maximale oc-
controle op loszitten van de restauraties blijft even- clusie in de retrale positie van de onderkaak
wel essentieel. Nadelen zijn echter een randspleet (maximale centrische occlusie).
12 Prothetiek in de algemene praktijk 133

– Streef bij excentrische bewegingen, zowel bij een Figuur 12.13


laterale beweging als bij een propulsiebeweging, Occlusaal vlak van ver-
naar een groepencontact langs de werkende kant schroefde brug op implanta-
en vermijd zowel extensieponticcontact als niet- ten.
werkende contacten.
– Bij een totale prothese in de antagonistische kaak
wordt een bilateraal gebalanceerde occlusie aan-
bevolen ter stabilisatie van de uitneembare pro-
these.

De occlusale vormgeving is lastiger uit te voeren als


de suprastructuren worden verschroefd (figuur
12.13). De schroeven komen bij voorkeur uit in de
centrale fossa van de kronen en bruggen. Dit waar-
borgt ook een axiale belasting, althans bij niet-ge-
hoekte abutments. Echter, de knobbels occluderen
op de schroefingang, wat ongunstiger is. De
schroefopeningen worden wel met composiet afge-
dekt, maar dat geeft minder occlusale steun vanwe-
ge slijtage. Schroefopeningen kunnen tot wel 50%
van het occlusale oppervlak innemen. Dit kan zelfs
nog meer zijn voor het palatinale vlak van boven-
fronttanden, waar de openingen dan zeker in con-
flict komen met de excentrische geleiding.
De diagnose occlusale overbelasting die leidt tot
implantaatverlies is moeilijk, omdat ze niet gepaard j
12:13

gaat met een klinisch goed waarneembare peri-im-


plantaire inflammatie. De reacties zijn: verhoogde
mobiliteit maar alleen in de ultieme eindfase, pijn dit materiaal de voorkeur, zeker bij partieel brug-
bij druk, een smalle radiolucentie langs het gehele werk. Een uitzondering kan worden overwogen
implantaat met geen of weinig verhoogde sondeer- voor patiënten met een uitgesproken en persiste-
diepte. De sonde is te breed om de ontstane smalle rende neiging tot bruxisme. De krachten en vooral
zone van tussenliggend bindweefsel te ontdekken. de duur van de krachtinwerking liggen daarbij ho-
Klinisch is het vaak moeilijk om in individuele ger dan bij normale functionele bewegingen. De
gevallen vast te stellen of de ontstane pathologie kauwvlakken in kunststof slijten dan wel sneller,
rond het implantaat uitsluitend aan overbelasting maar de belasting van de implantaten wordt gere-
kan worden toegeschreven. Vaak gaat het om een duceerd. Bij bruxisme neemt het risico op porse-
combinatie van inflammatoire en/of belastingsfac- leinafschilferingen en -breuken toe. Bij de zoge-
toren of meestal om een vanaf het begin nooit be- naamde hybride vaste prothesen, waarbij niet alleen
reikte osseointegratie. de tandkronen maar ook de verloren gegane alveo-
laire kam moet worden vervangen, zijn confectie-
j
12.3.6 Porselein of composiet? tanden uit composiet een waardevolle keuze.

Voor het occlusale vlak van kronen op implantaten


en vaste en uitneembare prothesen heeft men de j
12.4 Tandtechnische aspecten
keuze tussen porselein en composiet. Er werd lang
voorgesteld de occlusale krachten beter te laten ab- j
12.4.1 Implantaatgedragen volledige
sorberen door het gebruik van kunststof of compo- voorzieningen
sieten. In vitro werd immers aangetoond dat die
materialen in vergelijking met metaal of porselein Het is de wens van menig edentate patiënt weer het
grotere schokabsorberende eigenschappen hadden comfort van een vastzittende voorziening (vast dan
(Gracis et al., 1991), maar op klinische basis bleek dit wel uitneembaar op implantaten) te kunnen erva-
niet relevant te zijn. De kracht waarmee voedsel ren. Of deze restauraties vast dan wel uitneembaar
wordt vermalen, houdt echter geen verband met het zijn, is afhankelijk van de aanwezige hoeveelheid
occlusale materiaal. In longitudinale onderzoeken bot, van de structuur van de harde en zachte weef-
werd, althans wat de marginale botresorptie betreft, sels, van de kaakrelatie en van de onder- dan wel de
geen verschil gevonden tussen constructies met bovenkaak (Zittzman & Marinello, 1999). Vraagt de
kauwvlakken in porselein of in kunststof (Naert et patiënt niet naar een niet-uitneembare oplossing
al., 1992; Gunne et al., 1994). voor de edentate bovenkaak, dan kunnen de afwe-
Bij de volledige prothese worden ook porseleinen zige weefsels efficiënt worden gecompenseerd door
tanden aangeraden, zeker wanneer een zogenaamd een uitneembare implantaatgedragen voorziening.
‘lingualized occlusion’-concept wordt gebruikt. Wenst de patiënt daarentegen een niet-uitneembare
Ook met porseleinen kauwvlakken kan nu een oplossing, dan moet in eerste instantie worden
goede occlusie worden verkregen en daarom geniet overwogen de kaakwal chirurgisch opnieuw op te
134 Orale implantaten in de algemene praktijk

bouwen tot zijn oorspronkelijke dimensies van voor Voorlopige voorziening Na het vrijleggen van de im-
de tandextracties en kaakresorptie. Is de patiënt plantaten wordt een voorlopige brug vervaardigd
daar niet toe bereid of faalt de kaakopbouw, dan kan als instrument om de spraak te controleren. De brug
vooralsnog bij een volledig edentate kaak het afwe- wordt zo slank en elegant mogelijk afgewerkt, met
zige harde en zachte weefsel door de restauratie zélf een maximale vrijheid voor het palatum om de fo-
worden gecompenseerd. In dat geval moet de gere- netiek niet te storen (Defrancq et al., 2001). De chi-
sorbeerde kaak met roze gingiva worden opge- rurg heeft geprobeerd in de frontregio geen im-
bouwd. In de bovenkaak dienen de definitieve res- plantaten te plaatsen, daarentegen wel vanaf de
tauraties te worden voorafgegaan met een voorlo- hoektanden en naar distaal (figuur 12.14). De reden
pige brug als fonetische testprothese. hiervoor is dat de fonetiek niet wordt gestoord en
Het hoeft weinig betoog dat bij implantaatge- dat er bij het definitieve werk palatinaal een gelei-
dragen constructies het tandtechnische eindproduct delijke overgang naar het palatum kan worden ge-
in hoge mate afhankelijk is van de implantaatposi- realiseerd. Schroefkanalen en verdikkingen ten be-
tie en -inclinatie. Hoewel men met geanguleerde hoeve van stabiliteit zijn in deze voor de tong be-
abutments de asrichting kan beı̈nvloeden en ook de langrijke regio storend en dus ongewenst. Aan de
positie van de occlusale verschroeving kan manipu- voorlopige brug wordt tot in detail aandacht be-
leren – soms zijn deze noodzakelijk – zijn ze door steed. Individualiteit en esthetiek beginnen immers
een goede preprothetische planning eerder uitzon- al bij een voorlopige voorziening (figuur 12.15).
dering dan regel geworden. Aan de hand van een Na enkele maanden kan met de permanente voor-
aantal klinische voorbeelden zal op de tandtechniek ziening worden begonnen wanneer zich geen fone-
worden ingegaan. tische en/of esthetische problemen meer voordoen.
Is dat wel het geval, dan moet vooralsnog worden
Patiënt met vaste brug gekozen voor een uitneembare voorziening.

Een 40-jarige patiënt is al jarenlang tandeloos, Vervaardiging van de permanente basis voor
waardoor zijn kaakbot zeer dun en het kauwen porseleinopbouw De keuze tussen composiettanden
problematisch is geworden. In verband met zijn dan wel individuele porseleinopbouw wordt volle-
professionele activiteiten is zijn wens een vaste dig bepaald door de financiële ruimte die de patiënt
voorziening. De vraag die hierbij moet worden ge- heeft. In een zeer specifiek geval, in het bijzonder
steld, is ‘is een vaste oplossing voor de patiënt wel bij een beperkte interocclusale ruimte, biedt porse-
de beste’? Het is aannemelijk dat een jonge patiënt leinopbouw een uitkomst. De functie en het resul-
niet graag zijn tandprothese wil uitnemen. In deze taat zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. In
situatie is echter veel kaakbot in de breedte en dit voorbeeld werd gekozen voor een porseleinop-
hoogte verloren gegaan. Dit betekent dat de im- bouw, op basis van persoonlijke overwegingen van
plantaten, indien niet voorafgegaan door kaakbot- de patiënt.
opbouw, ten opzichte van de oorspronkelijke tand- Wanneer de voorlopige brug correct is opgesteld,
positie té ver naar palatinaal en té hoog in de reste- kan deze dienen als basis voor het verdere verloop
rende kaak zullen worden aangebracht. Dit heeft van de permanente constructie. Wanneer dit niet
consequenties voor het latere fonetische en estheti- het geval is, of wanneer de patiënt enkele opmer-
sche resultaat. Esthetisch kan dit nog wel worden kingen over stand of positie van de tanden heeft,
gecompenseerd door gebruik te maken van ging- volgt nu eerst weer een esthetische pas. Nadat tevo-
ivaal porselein. In hoeverre de patiënt dit ook fone- ren de beetregistratie aan de hand van verschroef-
tisch kan compenseren, is zeer de vraag. In zijn bare beetplaten werd doorgevoerd, wordt de defini-
voordeel pleit zijn jonge leeftijd. Ouderen, bij wie tieve set-up met confectietanden gemaakt (figuur
de gehoorfunctie is afgenomen – zij corrigeren 12.16). Alle criteria, zoals horizontale en verticale
vooral hun uitspraak daardoor minder goed – heb- relatie, middenlijn, lengte van de fronttanden, en-
ben daar heel wat meer moeite mee en slagen er zovoort, worden nauwkeurig gecontroleerd. Hier
zelfs nooit in dit volledig te compenseren. Alleen gelden de regels van de uitneembare volledige pro-
een uitneembare implantaatgedragen voorziening these (Körholz, 2000).
kan hier volledig voor compenseren (Zittzman & Belangrijk in deze fase is de fonetische controle voor
Marinello, 1999). het bepalen van de lengte van de snijtanden. De

Figuur 12.14
Figuur 12.15

j
12:14 j
12:15
12 Prothetiek in de algemene praktijk 135

positie van de lip is van minder belang. De opstel- 12.18). Omdat zulke grote overspanningen bijna on-
ling van de twee centrale snijtanden is zowel bepa- mogelijk passend kunnen worden gegoten, worden
lend voor een goede fonetiek als voor de esthetiek ze meestal in drie delen verwerkt: een frontdeel en
(Stuck, 1996). Dit is de belangrijkste fase voordat een linker- en rechterdeel. Zelfs bij een optimale
met het modelleren van de gegoten constructie pasvorm na het gieten zal deze precisie in de porse-
wordt begonnen. Elke verandering bij een volgende leinoven verloren gaan. De grote hitte van de oven
occlusiecontrole na het gieten van de metaalstruc- en de krimp van het porselein zullen de pasnauw-
tuur zal eventueel nadelige gevolgen kunnen heb- keurigheid negatief beı̈nvloeden.
ben voor de stabiliteit van de suprastructuur, de Bij het passend maken is het belangrijk de pasvorm
overlevingskansen van het porselein en de esthetiek. met slechts één schroef in het meest distale im-
Juist daarom wordt van de tandarts voldoende aan- plantaat te controleren. Pas daarna kan men tot de
dacht gevraagd voor de esthetische pas in was. Een metaalpas bij de patiënt overgaan (figuur 12.19 tot
brugbasis voor een porseleinen bekleding is immers en met 12.21). Vervolgens wordt in het laboratorium
niets anders dan een verkleinde vorm van het defi- een individuele branddrager gemaakt. Dit is nood-
nitieve brugwerk. Voor het modelleren van de su- zakelijk om de met uiterste zorg voorbereide per-
prastructuur is kennis van de tandopstelling nodig. fecte pasvorm in de porseleinoven te behouden. Er
Van de esthetische waspas zal een index worden worden soldeerreplica’s opgeschroefd en vervolgens
genomen die als richtingaanwijzer zal dienen voor in vuurvaste inbedmassa gerepositioneerd. Na het
de verdere modellering (figuur 12.17). Bij de model- ontgassen in de oven is deze basis klaar om de hitte
lering moet men erop toezien dat het metaal in elk van de oven te trotseren en de metaalstructuur op
geval de keramiek zal ondersteunen. Meer dan 2 zijn plaats te houden. Het is belangrijk dat men
mm opbouwen in porselein om een foutieve beet- volgens een vaste routine en controleerbaar werkt
name te corrigeren, moet worden vermeden omdat (Janousch, 2001; Suckert, 1990).
daardoor de risico’s op barsten en breuken in het
porselein alleen maar groter worden. Het waspa- Kroonporselein Nu volgt het opdragen van porse-
troon wordt ingebed en in metaal gegoten (figuur lein. Met opaakdentine en dentinemassa worden de

Figuur 12.16 t/m 12.21

j
12:16 j
12:17

j
12:18 j
12:19

j
12:20 j
12:21
136 Orale implantaten in de algemene praktijk

tanden volledig anatomisch opgebouwd. De klini- Het is dan beter om gingivaporselein toe te passen,
sche kroonlengte van de centrale snijtanden wordt zodat een fraai afgewerkte volledige brug in de bo-
opgebouwd tot maximaal 11,5 mm lengte. Opaak- venkaak wordt verkregen (figuur 12.25 tot en met
dentine bepaalt mede de kleur en, nog belangrijker, 12.27). Een dergelijke porseleinopbouw vergt heel
de helderheid. Na het incisaal en labiaal wegnemen wat professionaliteit en is derhalve zeer kostbaar.
van dentine wordt met email opgebouwd en op deze
emailtafel wordt met karakteriseringen gewerkt. Casus overkappingsprothese op implantaten in de
Deze fluorescerende massa’s bepalen het karakter edentate onderkaak
van de tanden en zijn daarom belangrijk. Van pala-
tinaal is het anatomisch uitvormen niet alleen aan- In de edentate onderkaak zijn twee permucosale
genaam voor de patiënt, het draagt tevens bij tot een implantaten (bijvoorbeeld Straumann dental im-
betere fonetiek. Beide palatinale vlakken, zowel van plant system1, Waldenburg, Zwitserland) geplaatst
de front- als van de hoektanden, zijn immers func- volgens een eenfasetechniek. De onderlinge afstand
tionele vlakken. Daarom staan de functie en de op- van de implantaten is ongeveer 20 mm, zodat een
bouw van een consequente front- en hoektandge- staaf van voldoende lengte kan worden toegepast
leiding op de voorgrond. Zoals eerder vermeld, (figuur 12.28). De voorlopige afdruk wordt gemaakt
wordt het porselein gebakken op de individuele met behulp van een confectielepel met alginaat (fi-
branddrager om de pasvorm blijvend te garanderen guur 12.29). Voor de vervaardiging van een voorlo-
(figuur 12.22 en 12.23). Al na de eerste en tweede pig model kan uitstekend een klasse-2-natuurgips
bakbeurt worden de details in de kronen zichtbaar (bijvoorbeeld Moldano, Heraeus Kulzer GmbH, Ha-
(figuur 12.24). Na kleinere slijpcorrecties en na de nau, Duitsland) worden gebruikt.
vormopbouw met verschillende transparantmassa’s Voor de vervaardiging van een individuele lepel
behoort dit proces tot de ‘witte’ esthetiek. kan gebruik worden gemaakt van lichthardende
composietlepelplaat (bijvoorbeeld Ratiodent1,
Gingivaporselein Verticaal kaakbotverlies compen- Dreve, Unna, Duitsland). De contour van de te ver-
seren door ellenlange porseleinen kronen is foutief. vaardigen individuele lepel wordt met een potlood

Figuur 12.22 t/m 12.27

j
12:22 j
12:23

j
12:24 j
12:25

j
12:26 j
12:27
12 Prothetiek in de algemene praktijk 137

op het model aangebracht. Ter plaatse van de im- compatibel en goedkoper dan een goudlegering. Na
plantaten wordt door middel van wascilinders het plaatsen van abutments op de implantaatanalo-
ruimte gecreëerd voor de afdrukstiften, waarbij de ga worden titanium soldeerkappen op de abut-
richting van de implantaten wordt geschat. Deze ments geschroefd. De titanium staaf wordt op een
wascilinders hebben een zodanige hoogte dat de te zodanige lengte afgezaagd dat tussen de kap en de
plaatsen afdrukstift net met de schroefkop boven de staaf een zo klein mogelijke ruimte bestaat. De staaf
lepel uitsteekt. De individuele lepel krijgt ter wordt in de juiste positie geplaatst en gestabili-
plaatse van de implantaten dus een opening aan de seerd. De staaf wordt op het originele model met
bovenkant om de schroef van de afdrukstiften in de een laserapparaat gelast. Nu kan de pasvorm op het
mond te kunnen losdraaien (openlepelmethode of model worden gecontroleerd. Dit gebeurt door eerst
‘pick-up’-techniek). Een geprefabriceerde lepelplaat de linkerschroef aan te draaien; er mag nu rechts
wordt onder zachte vingerdruk over de gehele basis geen randspleet tussen kap en implantaatanaloog
in contact gebracht met het gipsmodel. Ter plaatse ontstaan en vice versa voor de rechterschroef. Daar-
van de regio van de eerste molaren wordt de lepel na kunnen de lasplaatsen glad worden afgewerkt en
voorzien van vingersteunen van hetzelfde materiaal gepolijst (figuur 12.36 en 12.37). Er wordt gekozen
om hem te kunnen stabiliseren en om een gelijk- om in deze fase ook een definitieve basisplaat te
matige druk te kunnen uitoefenen tijdens het ne- vervaardigen met de huls in situ. Voordelen hiervan
men van de afdruk (figuur 12.30). Bij de patiënt zijn dat men in een eerder stadium de pasvorm van
worden de afdrukstiften verschroefd op de implan- de huls op de staaf in de mond kan controleren en
taten geplaatst (figuur 12.31). Een reeds individueel dat men gebruik kan maken van een stabiele plaat
afgevormde lepel (bijvoorbeeld met Iso Functional, bij de bepaling van de beetregistratie (Batenburg et
GC Corporation, Tokio, Japan) wordt gepast over de al., 1993). Voor de vervaardiging van de definitieve
afdrukstiften. De stiften dienen vrij te liggen van basisplaat wordt de staafconstructie op het model
het lepelmateriaal en de bevestigingsschroeven geplaatst en wordt de huls op de staaf aangebracht
moeten boven de lepel uitsteken om niet met af- (figuur 12.38). Over het model wordt een basis ge-
drukmassa te worden bedekt (figuur 12.32). De de- modelleerd van roze was, ter plaatse van de supra-
finitieve afdruk wordt vervaardigd met een stug structuur 2 mm dik en ter plaatse van de zijdelingse
materiaal (bijvoorbeeld Impregum1, Espe, Seefeld, delen 3 mm dik (figuur 12.39).
Duitsland; figuur 12.33). Na uitharding worden de Als de processus erg smal is, is een dikte van 5
schroeven losgedraaid en wordt de afdruk uit de mm aan te bevelen. Dit heeft tot doel om later tij-
mond genomen. dens het gieten vervorming te voorkomen. De staaf
In het tandtechnisch laboratorium worden aan de en de kappen worden met was zodanig uitgeblokt
afdrukstiften implantaatanalogen vastgeschroefd dat alleen de retentiedelen van de clip nog zichtbaar
(figuur 12.34). Nadat het gips is uitgehard, worden zijn (figuur 12.40).
de schroeven van de afdrukstiften losgedraaid en De gemodelleerde plaat wordt omgezet in kunst-
wordt de lepel verwijderd. Het model wordt rond- hars door middel van een gietmethode. Na polyme-
om bijgeslepen (figuur 12.35). risatie hoeft de basisplaat slechts minimaal te wor-
De tandtechnicus maakt in overleg met de tand- den afgewerkt. Alleen eventuele scherpe randen
arts een ontwerp van de overkappingsprothese. worden verwijderd (figuur 12.41 en 12.42). Vervol-
Staven, bolverankeringen en andere retentiesyste- gens wordt de basis voorzien van een waswal (figuur
men (Locator1, enzovoort) bieden vele mogelijkhe- 12.43).
den voor de uitvoering. De persoonlijke keuze van Bij de patiënt worden de abutments geplaatst op
de behandelaar geeft hierbij de doorslag. Hierbij de implantaten (figuur 12.44) en vervolgens wordt
moet worden opgemerkt dat indien men vermoedt de staafsuprastructuur gepast (figuur 12.45), weder-
dat er een grote discrepantie zal ontstaan tussen de om door achtereenvolgens de linker- en rechter-
positie van de implantaten en de tanden op de pro- schroef aan te draaien en te controleren of een
these, het raadzaam is de suprastructuur pas te randspleet ontstaat.
ontwerpen na de pasfase van de prothese bij de De pasvorm van de huls op de staaf kan worden
keuze van de staafconstructie. In ons voorbeeld gecontroleerd met bijvoorbeeld Fit-Checker1 (GC
wordt een normale relatie ingeschat en gekozen Corporation, Tokio, Japan). De pasta wordt aange-
voor een staafverbinding. Bij twee implantaten is er bracht in de uitsparing voor de suprastructuur (fi-
sprake van een rotatie, met de staaf tussen de im- guur 12.46) en vervolgens in de mond geplaatst. Na
plantaten als scharnieras. Om rotatie mogelijk te uitharding wordt de basisplaat verwijderd, waarbij
maken, moet de staaf zelf in doorsnede rond of ei- de Fit-Checker achterblijft rondom de suprastruc-
vormig zijn. Om ongewenste belasting tegen te tuur (figuur 12.47).
gaan, wordt de staaf tussen de implantaten ge- Het kunsthars van de basis mag niet in contact
plaatst. Indien deze positie mogelijk tot een bewe- zijn met de kappen; alleen de huls heeft zijn positie
gingsbeperking van de mondbodemmusculatuur op de staaf. Met behulp van de definitieve basisplaat
zal leiden, kan de staaf iets naar ventraal worden met waswal en een beetplaat met waswal voor de
geplaatst. Om een goede mondhygiëne mogelijk te bovenkaak wordt een beetregistratie uitgevoerd (fi-
maken, moet ongeveer 2 mm ruimte aanwezig zijn guur 12.48). Hierbij kan door de algemeen tandarts
tussen de mucosa en de onderkant van de staaf. Hier de registratiemethode van gewoonte worden toege-
is gekozen voor de vervaardiging van een titanium past.
staafsuprastructuur. Het materiaal is sterk, bio- Na het vaststellen van de centrale relatie worden
138 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 12.28 t/m 12.37

j
12:28 j
12:29

j
12:30 j
12:31

j
12:32 j
12:33

j
12:34 j
12:35

j
12:36 j
12:37
12 Prothetiek in de algemene praktijk 139

Figuur 12.38 t/m 12.47

j
12:38 j
12:39

j
12:40 j
12:41

j
12:42 j
12:43

j
12:44 j
12:45

j
12:46 j
12:47
140 Orale implantaten in de algemene praktijk

onder- en bovenwaswal in deze positie ten opzichte dental GmbH, Budingen, Duitsland) met gebruik-
van elkaar in de mond gefixeerd. De modellen wor- making van een cuvette (figuur 12.57).
den vervolgens gemonteerd in de articulator (figuur Na het uitharden van de gel worden de modellen
12.49). en opstelling verwijderd (figuur 12.58). De gebits-
In volgorde wordt eerst het bovenfront opgesteld, elementen worden verwijderd, gereinigd en terug-
dan alle ondergebitselementen en vervolgens de geplaatst in de cuvette. Wasresten worden van de
zijdelingse gebitselementen van de bovenprothese modellen verwijderd en de modellen worden gese-
volgens het ‘lingualized occlusion’-concept (figuur pareerd (Divosept1, Vertex Dental, Zeist, Neder-
12.50 tot en met 12.52). De gebitselementen worden land; figuur 12.59).
ingeslepen om de gewenste occlusie en articulatie te De modellen worden voorzichtig teruggeplaatst
bereiken; controle vindt plaats met occlusiefolie (fi- en de ontstane ruimte wordt gevuld met kunststof
guur 12.53 en 12.54). De prothese wordt verder afge- (Castapress shade 51, Vertex Dental, Zeist, Neder-
werkt en overtollige wasresten worden verwijderd land). Na polymerisatie wordt wel de overmatige
(figuur 12.55 en 12.56). kunsthars verwijderd, maar de prothese wordt nog
Nadat de opstelling is gepast bij de patiënt en niet van het model gehaald. Eerst worden occlusie
goed is bevonden, kan de prothese worden afge- en articulatie gecontroleerd, ingeslepen en gepolijst
maakt. Bij de onderprothese wordt eerst een nieuw (figuur 12.60 en 12.61). Daarna worden de onder- en
model gemaakt, waarbij de ruimte voor de staafsu- bovenprothese van het model gehaald, waarna ver-
prastructuur geheel wordt gevuld met gips. De dere afwerking en polijsten van de kunststof kan
randen van de definitieve basis worden licht omvat worden uitgevoerd (figuur 12.62 en 12.63). De pro-
zodat een stabiel geheel ontstaat. Van de bovenpro- these wordt in de articulator aangeleverd aan de
these wordt eerst de basisplaat verwijderd om te tandarts opdat deze occlusie en articulatie kan be-
voorkomen dat deze te dik wordt. Er wordt een oordelen.
dunne onderlaag gelegd van één wasplaat dikte.
Daarbij wordt gebruikgemaakt van een giettechniek
(I-T Cuvet, Dreve, Unna, Duitsland). Model en op-
stelling worden ingebed in gel (Megafeel1, Mega-

Figuur 12.48 t/m 12.53

j
12:48 j
12:49

j
12:50 j
12:51

j
12:52 j
12:53
12 Prothetiek in de algemene praktijk 141

Figuur 12.54 t/m 12.63

j
12:54 j
12:55

j
12:56 j
12:57

j
12:58 j
12:59

j
12:60 j
12:61

j
12:62 j
12:63
142 Orale implantaten in de algemene praktijk

Patiënt met overkappingsprothese op implantaten in de bracht, waarbij schroefgaten moeten worden uitge-
edentate bovenkaak spaard ter plaatse van de implantaten (figuur 12.74
en 12.75). Na het aanbrengen van de abutments in
In de edentate bovenkaak zijn vier tot zes permuco- de mond (figuur 12.76) wordt de waswal in de bo-
sale implantaten (bijvoorbeeld Brånemark systeem1, venkaak aangepast en wordt vervolgens de registra-
Nobel Biocare, Göteborg, Zweden) geplaatst volgens tieplaat geplaatst. Nadat ook de onderwaswal is
een tweefasetechniek. Na de osseointegratiefase zijn aangepast, worden de waswallen in de mond gefi-
healing abutments geplaatst. De onderlinge afstand xeerd (figuur 12.77). De modellen worden in de ar-
van de implantaten is minstens 7 mm bij gefreesde ticulator gemonteerd. De gebitselementen worden
staven en minimaal 10 mm bij gebruik van confectie- opgesteld en de prothese wordt afgemodelleerd (fi-
staven, dit laatste om voldoende retentie uit de con- guur 12.78). Nadat de opstelling is gepast bij de
trastaven te benutten (figuur 12.64). In dit voorbeeld patiënt en goed bevonden, kan de gefreesde supra-
wordt uitgegaan van een gefreesde baar die kost- structuur worden vervaardigd en kan de prothese
baarder is in vergelijking met een confectiestaafcon- worden afgemaakt. In het laboratorium wordt ver-
structie. Na de tweedefasechirurgie kan gestart wor- volgens een putty-index vervaardigd rond de opge-
den met het vervaardigen van de gefreesde supra- stelde tandboog (figuur 12.79).
structuur en de overkappingsprothese (De Lange et De gebitselementen worden in de putty-index ge-
al., 1997). De voorlopige afdruk wordt gemaakt met plaatst en in overleg met de tandarts worden de ge-
behulp van een confectielepel met alginaat (figuur wenste locaties van de steunpunten en de retentie-
12.65). In het tandtechnisch laboratorium wordt een delen vastgelegd en kan de contour van de supra-
voorlopig model vervaardigd van een klasse-2-na- structuur ten opzichte van de implantaatposities en
tuurgips (figuur 12.66). Voor de vervaardiging van de positie van de gebitselementen worden bepaald (fi-
individuele lepel wordt gebruikgemaakt van licht- guur 12.80). Het is belangrijk de diverse steunpun-
hardende composietlepelplaat (zie hierboven). ten zodanig onder de tandboog te plaatsen dat bui-
Bij de patiënt worden de afdrukstiften verschroefd ten deze steunpunten geen of weinig occlusale be-
op de implantaten geplaatst (figuur 12.67). Een reeds lasting kan optreden. De retentiedelen worden zo
individueel afgevormde individuele lepel wordt ge- centraal mogelijk tussen de steunpunten geplaatst,
past over de afdrukstiften. De stiften dienen vrij te zodat belasting en daarmee overmatige slijtage van
liggen van het lepelmateriaal en de bevestigings- deze onderdelen in principe niet kan optreden. Op
schroeven moeten boven de lepel uitsteken om niet de abutments worden aangietbare goudcilinders ge-
met afdrukmassa te worden bedekt (figuur 12.68). De plaatst (figuur 12.81). Na modellering van de supra-
definitieve afdruk wordt vervaardigd met een stug structuur worden met behulp van een freesmachine
materiaal (figuur 12.69). In het tandtechnisch labo- de opstaande wanden onder een hoek van 2-48 afge-
ratorium worden aan de binnenzijde van de defini- werkt. Voor een adequate stabiliteit moet de hoogte
tieve afdruk (figuur 12.70) implantaatanalogen vast- van de opstaande wanden minimaal 4 mm bedragen.
geschroefd en wordt zacht weefselmateriaal (bij- Tevens moet daarboven minimaal 3 mm ruimte
voorbeeld GI-Mask, Coltène1/Whaledent Inc, Mah- overblijven voor de overstructuur en voor het occlu-
wah, New Jersey, USA) aangebracht. Na uitharding sale vlak. Bij de modellering moet rekening worden
worden de schroeven losgedraaid en wordt de afdruk gehouden met een optimale bereikbaarheid van alle
uit de mond genomen. Er wordt een wekedelenmo- implantaten voor een goede mondhygiëne. De inte-
del gemaakt in verband met de submucosale ligging rimplantaire ruimten moeten worden afgerond en
van de bovenkant van de implantaten. Het model toegankelijk zijn voor bijvoorbeeld interdentale
wordt vervaardigd van een tandheelkundig gips borsteltjes. Tevens wordt nu de ruimte uitgespaard
klasse 4 (bijvoorbeeld Fujirock1, GC Corporation, voor het retentiesysteem (Ceka Revax1, Ceka NV,
Tokio, Japan). Nadat het gips is uitgehard, worden Antwerpen, België). Bij het ontwerp wordt de putty-
de schroeven van de afdrukstiften losgedraaid en index met de gebitselementen gebruikt voor de be-
wordt de lepel verwijderd (figuur 12.71). oordeling van de beschikbare ruimte (figuur 12.82
Voor de permucosale doorgang worden perma- tot en met 12.84). Na de wasfase wordt de supra-
nente abutments van verschillende hoogte geselec- structuur ingebed en gegoten (figuur 12.85). Met
teerd, waarbij als criterium geldt dat de abutment- betrekking tot de materiaalkeuze blijken zowel
rand ongeveer 1 mm boven de mucosa uitsteekt. Op edele goudlegeringen als palladiumlegeringen in de
deze wijze ontstaat voldoende reinigingsruimte praktijk te voldoen. Hierna wordt de suprastructuur
onder de gefreesde suprastructuur, terwijl de su- verder afgewerkt en gepolijst (figuur 12.86 en 12.87).
prastructuur niet te veel ruimte in gaat nemen in de Aan de bovenzijde worden de matrices van de
beschikbare occlusale hoogte voor de overkap- Ceka-precisieverankering (Ceka NV, Antwerpen,
pingsprothese (figuur 12.72 en 12.73). Op het model België) in de uitgespaarde openingen gelijmd met
wordt vervolgens een registratieplaat vervaardigd. Ceka-site (Ceka NV, Antwerpen, België; figuur 12.88
In de registratieplaat worden cilinders van afdruk- en 12.89). Vervolgens kan de overstructuur worden
stiften aangebracht, waardoor de plaat nauwkeurig vervaardigd. Op de suprastructuur worden de pa-
in de mond aan de abutments kan worden beves- trices van de precisieverankering geplaatst (figuur
tigd. Door vensters buccaal in de plaat aan te bren- 12.90). Daarna worden op het model alle ondersnij-
gen, kunnen de positionering en de pasvorm visueel dingen onder de suprastructuur uitgeblokt (figuur
worden beoordeeld, zowel op het model als in de 12.91), waarna een duplicaatmodel van inbedmassa
mond. Hierna wordt een waswal op de plaat aange- wordt vervaardigd (figuur 12.92).
12 Prothetiek in de algemene praktijk 143

Figuur 12.64 t/m 12.73

j
12:64
j
12:65

j
12:67
j
12:66

j
12:68 j
12:69

j
12:70 j
12:71

j
12:72 j
12:73
144 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 12.74 t/m 12.83

j
12:75

j
12:74

j
12:76 j
12:77

j
12:78 j
12:79

j
12:80 j
12:81

j
12:82 j
12:83
12 Prothetiek in de algemene praktijk 145

Figuur 12.84 t/m 12.92

j
12:84 j
12:85

j
12:86 j
12:87

j
12:88 j
12:89

j
12:90 j
12:91

j
12:92
146 Orale implantaten in de algemene praktijk

Hierop wordt een precies aansluitend waspatroon te rusten. Na het bereiken van een optimale pas-
gemodelleerd, waarop retentie voor het kunsthars vorm worden de patrices verlijmd in de overstruc-
wordt aangebracht. Hierna kan de overstructuur op tuur (figuur 12.93 en 12.94). Met behulp van de
het duplicaatmodel worden gegoten. Na het gieten putty-index worden de gebitselementen weer opge-
wordt de pasvorm geoptimaliseerd met behulp van steld in was (figuur 12.95) en wordt de prothese ge-
Occlu-spray1 (Hager & Werken, Duisburg, Duits- modelleerd. Na het gieten van de prothese wordt
land). Van belang hierbij is dat de overstructuur niet het kunsthars afgewerkt en gepolijst (figuur 12.96
voortijdig ‘klem loopt’ op de laterale wanden, maar en 12.97).
volledig op de daarvoor aangebrachte steunen komt

Figuur 12.93 t/m 12.97

j
12:93 j
12:94

j
12:95 j
12:96

j
12:97

j
12.4.2 Implantaatgedragen partiële nagegaan, zoals de pasvorm, het design en de span-
voorzieningen ningsvrije zit van de brug.
Daarnaast kan de tandarts de situatie van het
Aan de hand van een casus worden de werkzaam- zachte weefsel ter hoogte van de tussengebitsele-
heden doorlopen. Deze patiënt is nog partieel be- menten controleren en desgewenst met modelleer-
tand (figuur 12.98 en 12.99). Aan de hand van de kunststof relinen. De tandarts slijpt de kunststof
chirurgische richtplaat worden de implantaten ge- zodanig bij dat door de druk een voldoende onder-
plaatst (figuur 12.100). Als implantaatpijlers komen steuning van gingiva en papillen ontstaat (Glauser
in dit geval gefreesde abutments in aanmerking. Na et al., 1998). Met behulp van de aangepaste brug
het gieten in metaal worden deze abutments nage- wordt het model vervolgens weer geadapteerd aan
freesd zodat ze parallel staan ten opzichte van de reële mondsituatie.
elkaar. De parallel gefreesde abutments zijn voor- Bij de hier besproken patiënt werd geopteerd
zien van een chamferdesign. De preparatiegrens voor toepassing van schouderporselein, zowel ter
eindigt net iets onder de gingiva. Bij de metaalpas hoogte van de tanden als voor de implantaten.
worden in de eerste plaats de klassieke checkpunten Daarom worden eveneens de metaalranden van de
12 Prothetiek in de algemene praktijk 147

implantaatgedragen kronen ingekort en in het cer- Pietrobon et al., 1999). In exact deze vorm moet een
vicale bereik met hoogfluorescerend schouderpor- tussenelement worden gevormd.
selein opgebouwd. Hiermee wordt de natuurlijke De figuren 12.104 en 12.105 tonen een doorsnede
fluorescentie benaderd. van een natuurlijke tand en het convexe onderaan-
Naast de fluorescentie is ook de translucentie van zicht van de pontic.
keramische schouders van groot belang voor het Het grote voordeel van een gecementeerde im-
vitale aanzicht van de gingiva (Rutten & Rutten, plantaatgedragen restauratie is dat er geen schroef-
1994). doorgangen zijn die de functie en de esthetiek na-
Tussen de gefreesde primaire abutments wordt delig zouden kunnen beı̈nvloeden. Voor het fone-
op indicatie van de tandarts de architectuur van het tisch comfort van de patiënt is de combinatie van
flexibele gingivamasker aan de huidige esthetische zachte weefselaanpassing, de convexe pontics en de
normen aangepast. Dit wordt eivormig voorbereid positie van de implantaten van groot belang. Een
door middel van een convexe pontic-vormgeving blik langs palatinaal toont dat er enkele metalen
(figuur 12.101 tot en met 12.103). ‘eilandjes’ zijn die stabiliteit garanderen (figuur
Een van de moeilijkste opgaven bij kroon- en 12.106).
brugprothetiek is de natuurlijke vormgeving van De kronen zijn voorzien van schouderporselein,
pontics in de frontregio. Het gaat hierbij om meer ook in het approximale gedeelte. De eivormige uit-
dan alleen het opvullen van een opening. Een opti- bouw van de pontics zijn duidelijk te herkennen,
maal ponticdesign moet de opening sluiten, dicht alsmede de keramische afsluitrand. Na de glans-
aanliggen op de gingiva en een mondhygiënevrien- brand in de porseleinoven is het van groot belang de
delijke vormgeving hebben. Om een convexe pon- pontics basaal bijkomend poriënvrij mechanisch te
ticvormgeving mogelijk te maken, moet er vol- polijsten en te glanzen (figuur 12.107 en 12.108).
doende zacht weefsel in het bereik van de pontics Bij de patiënt wordt de restauratie zonder druk op
zijn. Bij afwezigheid hiervan kan dit worden gecre- de abutments geschoven. Het zachte weefsel biedt
eerd (Allen et al., 1985; Cohen, 1994; Orth, 1996; in het begin enige weerstand tegen de dikke basale

Figuur 12.98 t/m 12.103

j
12:98 j
12:99

j
12:100 j
12:101

j
12:102 j
12:103
148 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 12.104 t/m 12.111

j
12:104 j
12:105

j
12:106 j
12:107

j
12:108 j
12:109

j
12:110 j
12:111

opbouw van de pontics. Met de juiste druk schuift pontics onderscheidt zich nauwelijks van hun na-
de brug voorzichtig in zijn exacte eindpositie. De tuurlijke voorbeeld. De kleine onregelmatigheden
afbeeldingen laten nog eens zien in hoeverre de ter hoogte van de gingivarand worden in de vol-
gingiva gecontoureerd werd. Zichtbaar wordt de gende weken en maanden dankzij een optimale
volle doorsnede van de pontics en de kwaliteit van mondhygiëne nog als een verbetering ervaren (fi-
het gezonde zachte weefsel ter hoogte van de kom- guur 12.109 en 12.110). De fraaie overgang van de
metjes. De boogvormige contour en de pseudopa- pontics naar de gingiva en de anatomische vorm-
pillen zijn het resultaat van een gecombineerde geving zorgen voor een probleemloze articulatie en
aanpak: heelkunde en techniek gaan hier professio- een natuurlijk gevoel (figuur 12.111).
neel hand in hand. Het ‘emergence profile’ van de
12 Prothetiek in de algemene praktijk 149

j
12.5 Prothetische complicaties tievelijk 38,7, 15,7 en 20,6% complicaties vertoon-
den, zowel aan de restauraties als aan de implan-
Na het plaatsen van de suprastructuur is een conti- taatcomponenten. Terwijl bij brugwerk op tanden
nue mondhygiëne noodzakelijk. Ook de protheti- biologische en technische complicaties in gelijke
sche constructie vraagt aanhoudende controle om mate de redenen zijn, zijn de problemen bij im-
prothetische complicaties te voorkomen en te be- plantaatgedragen brugwerk voornamelijk het ge-
handelen. Zowel de tandarts als de patiënt moet op volg van technische complicaties.
het vóórkomen van technische complicaties zijn Bij sommige systemen komen complicaties veel
voorbereid en die ook aanvaarden als inherent aan frequenter voor dan bij andere systemen. Zo bleek
de veeleisende functie die men aan de prothetische over een periode van vijftien jaar dat 77,4% van de
orale heropbouw stelt. Ze komen frequenter voor prothetische voorzieningen op IMZ-implantaten
dan algemeen aangenomen, vooral bij uitneembare een technisch probleem had; dit was het geval bij
en bij uitgebreide werken. Sommige auteurs spre- 28,8% van de prothetische voorzieningen op ITI-
ken zelfs van ‘a burden’, een drukkende last in de implantaten (Behr et al., 1998).
praktijk. De complicaties treden op bij zowel één-
als tweefase-implantaattypen, bij zowel vast als
uitneembaar herstel (Mericske-Stern et al., 2001; j
12.6 Nieuwe ontwikkelingen
Kallus & Bessing, 1994; Watson et al., 1997; Payne &
Solomons, 2000a; 2000b). Op basis van de gegevens j
12.6.1 Immediaat implantaat en directe
uit de literatuur kan men de volgende complicaties belasting
verwachten.
Bij uitneembare voorzieningen: Natuurlijk geven patiënten vanwege het comfort en
– gebroken abutments en losse schroeven, verlies de esthetiek de voorkeur aan het immediaat plaat-
van retainers; sen van implantaten na extractie en het onmiddel-
– vervangen van retentieclips of activeren ervan (tot lijk voorzien van die implantaten van (voorlopige)
70% in bepaalde onderzoeken); restauraties. Hierbij moet een duidelijk onderscheid
– breuken van prothesen; worden gemaakt tussen vaste constructies voor één
– nodige relining (tot 40% in bepaalde onderzoe- of meer solitaire kronen en bruggen enerzijds en
ken); prothesen anderzijds.
– nieuwe staaf (breuk van de extensies van de staaf); De extractie van de verloren tanden moet met de
– nieuwe prothese, enzovoort. grootste zorg gebeuren om de botplaten niet te
traumatiseren of te breken. De plaats waar het im-
Bij vaste prothetische voorzieningen: plantaat in de alveole komt, wordt volledig bepaald
– loskomen en breuken van schroeven, vooral in de door de prothetiek en veel tolerantie voor richting
eerste fase na het plaatsen; en diepte is er niet. Wanneer het implantaat en de
– loskomen van een gecementeerde kroon bij een alveole uiteindelijk niet volledig congruent zijn,
tandimplantaatcombinatie; kan de ruimte worden gevuld met bot of botsub-
– loskomen van de abutments, wat vooral bij een stituten (bijvoorbeeld Bio-Oss1). Het al of niet af-
gecementeerde suprastructuur een groot pro- dekken met een membraan is een individuele keuze.
bleem kan zijn; Het direct belasten van dergelijke implantaten
– breuken van porselein, enzovoort. wordt in de literatuur vooralsnog met enige reserve
gerapporteerd. Alles hangt af van de mate waarin
Veel van de complicaties bleken onafhankelijk van voldoende primaire stabiliteit kan worden gereali-
vormgeving en type van prothese voor te komen. De seerd bij het aanbrengen van het implantaat. De
economische implicaties van het routine prothe- indicatie is dan ook een sociale verplichting en niet
tisch onderhoud en van de complicaties mogen niet het onmiddellijk kunnen afbijten en kauwen.
worden onderschat. Het is een veelgehoorde maar Omdat het meestal om de esthetische frontzone
verkeerde opvatting dat na het plaatsen van im- gaat, is een grondige planning noodzakelijk. On-
plantaatgedragen prothesen zowel de biologische derzoeken tonen aan dat, ook met onmiddellijke
(plaque, inflammatie, enzovoort) als de technische ‘belasting’, de overlevingskansen na plaatsen rond
complicaties in vergelijking met prothetische voor- de 90% liggen. Gerandomiseerde klinische onder-
zieningen op natuurlijke pijlers verdwenen, zo niet zoeken ontbreken evenwel en meer wetenschappe-
sterk verminderd zouden zijn. Zo blijkt uit een re- lijke documentatie is nodig. Wat de uitkomst van de
cente systematische review (Pjetursson et al., 2007) restauratie betreft, vallen de esthetische resultaten
dat de restauratieoverleving (criterium: aanwezig) nogal eens tegen. Immers, direct afwerken na het
voor brugwerk op tanden, extensiebrugwerk op plaatsen van het implantaat in de extractieholte
tanden, implantaatgedragen brugwerk, gecombi- leidt tot een onvoorspelbaar resultaat wat de bot- en
neerd tandimplantaatgedragen brugwerk en im- zachte weefselheling betreft. Bij voorkeur wordt
plantaatgedragen solitaire restauraties na tien jaar gewerkt met een tijdelijke restauratie voor de eerste
respectievelijk 89,2, 80,3, 86,7, 77,8 en 89,4% te be- maanden, zodat een beter voorspelbaar resultaat
dragen. Ondanks de overlevingsresultaten blijkt uit van de definitieve restauratie mogelijk wordt.
diezelfde review echter dat na vijf jaar observatie
patiënten met implantaatgedragen brugwerk,
brugwerk op tanden en extensiebrugwerk respec-
150 Orale implantaten in de algemene praktijk

j
12.6.2 Directe of uitgestelde belasting? schikbaar (Immediate Provisional Implant System)
waarbij door middel van dunne implantaten, tussen
Na het plaatsen van het implantaat en de primaire de pijlerimplantaten in, een vaste tijdelijke con-
heling wordt klassiek aanbevolen – afhankelijk van structie in kunststof wordt vervaardigd. Na de de-
de vorm van de kaak, de dichtheid van het bot, de finitieve inheling van de pijlerimplantaten worden
lengte en het type van de implantaten en de opper- de voorlopige verwijderd. Dit systeem geeft zelfs op
vlaktestructuur – het implantaat te belasten vanaf de korte termijn van drie à vier maanden veel com-
drie tot zes maanden postoperatief. De hypothese plicaties, heeft veel nazorg nodig en verhoogt ook
luidt dat een stressvrije heling essentieel zou zijn sterk de algemene kostprijs. Bij dergelijke geavan-
voor een goede osseointegratie. Onder druk, onder ceerde en dus meer risicovolle behandelingen is het
meer van patiënten, industrie én behandelaars, niet meer voldoende multidisciplinair (naast elkaar)
groeit de tendens om sneller prothetisch werk te te denken én te handelen, maar interdisciplinair
maken. Los van lopend klinisch-experimenteel on- (met elkaar).
derzoek bij edentate onderkaken, waarbij geen ver-
schil werd waargenomen tussen twintig dagen en
drie maanden heling, werd een aantal onderzoeken j
12.7 Algemene conclusie
gepubliceerd over vroegtijdige of snelle belasting
van de implantaten en de problemen die zich daar- Prothetische aspecten spelen voor de algemeen
bij kunnen voordoen (Szmukler-Moncler et al., tandarts en de patiënt een bijzonder belangrijke rol.
2000). De directe belasting mag de na de chirurgi- Het prothetische, functionele en esthetische herstel
sche ingreep bestaande microbeweging niet ongeli- is immers het einddoel van de gehele behandeling.
miteerd verhogen (> 150 mm). Spalken van de aan- Het type prothetische heropbouw is bepalend voor
gebrachte implantaten lijkt de kans op succes te de algemene indicatie, voor de chirurgische fase en
vergroten, maar over het algemeen is directe belas- voor de nazorg. Constructies op implantaten, van
ting in de edentate kaak een verhoogd risico. klein en beperkt tot zeer uitgebreid, zijn niet meer
Voor de esthetisch belangrijke bovenfrontzone weg te denken uit de prothetische orale zorg van de
bestaat de tendens met immediate, voorlopige res- patiënt. De toepassing ervan vergt echter een gede-
tauraties te werken. Binnen 24 uur of, met de nodi- gen kennis, niet alleen van de biologische aspecten,
ge voorbereiding, onmiddellijk na de chirurgische maar evenzeer van de prothetisch-technische aspec-
ingreep kan een voorlopige kunststof kroon worden ten. Het is daarom aan te raden zich zeker in de
geplaatst. Zowel in maximale occlusie als in laterale beginfase te beperken tot één systeem waarvan men
beweging is er minimaal of geen contact. De defi- alle prothetische en technische details terdege kent.
nitieve kroon wordt dan na een zestal maanden Tevens dient men zich te vergewissen van de uit-
vervaardigd; de gingiva heeft dan een meer perma- gebreidheid van de behandelingen. Solitaire res-
nente positie ingenomen. De overlevingskansen van tauraties, zowel partiële bruggen als de overkap-
dergelijke kronen en implantaten liggen lager dan pingsprothese, maar wel in aanwezigheid van vol-
na een langere helingsfase. In onderzoek loopt het doende botvolume en bij een gezonde patiënt, vor-
verlies op tot 14%. Bij de keuze voor directe belas- men hét indicatiegebied voor de algemeen tandarts
ting zal men nog meer rekening houden met de met specifieke interesse in implantaten. Bij uitge-
botkwaliteit, de medewerking van de patiënt en de breidere behandelingen en/of medisch gecompro-
deskundigheid van tandarts en tandtechnicus. mitteerde patiënten is vanuit prothetisch oogpunt
Recent werd aangetoond dat het plaatsen van concreet overleg met kaakchirurg of parodontoloog
implantaten en het onmiddellijk aanbrengen van de enerzijds en tandtechnicus anderzijds onontbeer-
vaste prothese (‘ééndagsmethode’) in de edentate lijk. De kennis en kunde van het team moet dan
onderkaak tot de reële klinische mogelijkheden be- groeien en men kan niet verwachten dat de eerste
ginnen te behoren. Vooral de biologische en morfo- resultaten optimaal zijn (Preiskel & Tsolka, 1995).
logische selectie van de patiënten en de training van Een interdisciplinaire aanpak bij geavanceerde be-
het complete team zijn daarbij primordiaal en on- handelingen dringt zich op.
ontbeerlijk. Vooral aan de prothetici in het team
worden hoge eisen gesteld. Positieve resultaten op Dankwoord
korte termijn werden gerapporteerd (Brånemark et
al., 1999; Engstrand et al., 2001). Ook hier ontbreekt De gepresenteerde casussen van tandtechniek zijn
elke vorm van gerandomiseerd klinisch onderzoek in samenwerking met stomatoloog Joël Defrancq
en deze techniek wordt thans nauwelijks of zelfs van de Eeuwfeestkliniek (Antwerpen) en tandarts
niet meer toegepast. Wel zijn er nieuwe technieken Eric Van Dooren (Antwerpen) gerestaureerd.
geı̈ntroduceerd die een immediate prothetische re-
habilitatie toelaten, zelfs zonder openmaken van de
gingiva, die gebaseerd zijn op het gebruik van Literatuur
boormallen afgeleid van preoperatieve CT-beelden
(Sanna et al., 2007). Allen PE, Gainza AC, Farthlin GG, Newbold DA.
Voor patiënten die tijdens de fase van inheling Improved technique for localized ridge augmenta-
een onmiddellijke en vooral esthetische oplossing tion. A report of 21 cases. J Periodontol. 1985;56:187.
willen terwijl men toch de geplaatste implantaten Andersson B, Ödman P, Lindwall AM, Brånemark PI.
bij de heling niet wil belasten, is een systeem be- Cemented single crowns on osseointegrated
12 Prothetiek in de algemene praktijk 151

implants after 5 years: results from a prospective osseointegrated implants after 5 years. Int J Oral
study on Cera-One. Int J Prosthodont. 1998;11:212- Maxillofac Implants. 1994;9:169-78.
8. Komiyama Y. Clinical and research experiences with
Babbush CA, Kent JN, Misiek DJ. Titanium plasma- osseointegrated implants in Japan. In: Albrektson
sprayed (TPS) screw implants for the reconstruc- T, Zarb GA, editors. The Brånemark osseointegra-
tion of the edentulous mandible. J Oral Maxillofac ted implant. Chicago: Quintessence; 1989. p. 197-
Surg. 1986;44:274-82. 214.
Batenburg RHK, Reintsema H, Oort RP van. Use of Körholz K-H. Totalprothetik in Funktion. Quintes-
the final denture base for the intermaxillary regi- senz Zahntech. 2000;1:9-21; 2000;2:101-14; 2000;3:
stration in an overdenture: Technical note. Int J 201-13.
Oral Maxillofac Implants. 1993;8:205-7. Lang NP, Pjetursson B, Tan K, Braegger U, Egger M,
Behr M, Lang R, Leibrock A, Rosentilt M, Handel G. Zwahlen M. A systematic review of the survival and
Complication rate with prosthodontic reconstruc- complication rates of FPDs after an observation
tions on ITI and IMZ dental implants. Clin Oral time of at least 5 years. Part II. Combined tooth-
Implant Res. 1998;9:51-8. implant supported FPartialDs. Clin Oral Impl Res.
Brånemark PI, Engstrand P, Öhrnell IO, et al. 2004;15:643-53.
Brånemark novum: a new treatment concept for Lange GL de, Meijer HJA, Oort RP van, Reintsema H.
rehabilitation of the edentulous mandible. Preli- Suprastructuren op implantaten. Houten/Diegem:
minary results from a prospective clinical follow- Bohn Stafleu Van Loghum; 1997. Hoofdstuk 6 en 8.
up study. Clin Implant Dent Rel Res. 1999;1:2-16. Lindh T, Gunne J, Danielsson S. Rigid connections
Buser D, Mericske-Stern R, Bernard JP, Behneke A, between natural teeth and implants: a technical
Behneke N, Hirt HP, et al. Long-term evaluation of note. Int J Oral Maxillofac Implants. 1997;2:647-78.
non-submerged ITI implants. Part 1: 8-year life Mericske-Stern R, Grütter L, Räsh R, Mericske E.
table analysis of a prospective multi-center study Clinical evaluation and prosthetic complications of
with 2359 implants. Clin Oral Impl Res. 1997;8:161- single tooth replacements by non-submerged
72. implants. Clin Oral Impl Res. 2001;12:309.
Cohen ES. Ridge augmentation utilizing the sub- Mühlbradt L, Ulrich R, Mohlmann H, Schmid H.
epithelial connective tissue graft: case reports. Mechano-perception of natural teeth versus endos-
Pract Periodontics Aesthet Dent. 1994;6:47-53. seous implants revealed by magnitude estimation.
Defrancq JWD, Rutten L, Rutten P. Sofortbelastung Int J Oral Maxillofac Implants. 1989;4:125-9.
bei Implantaten: klinisches und technisches Ver- Naert I, Quirynen M, Steenberghe D van, Darius P. A
fahren. Interdiszipl J Proth Zahnheilk. 2001;1:39- study of 589 consecutive implants supporting
67. complete fixed prostheses. Part II. Prosthetic
Engstrand P, Nannmark U, Mårtensson L, Galéus I, aspects. J Prosthet Dent. 1992;68:949-56.
Brånemark PI. Brånemark novum: prosthodontic Naert IE, Duyck JA, Hosny MMF, Steenberghe D
and dental laboratory procedures for fabrication of van. Freestanding and tooth-implant connected
a fixed prosthesis on the day of surgery. Int J Pros- prosthesis in the treatment of partially edentulous
thodont. 2001;14:303-9. patients. Part I. An up to 15 years clinical evalua-
Ericsson I, Glantz PO, Brånemark PI. Use of tion. Clin Oral Impl Res. 2001a;12:237-44.
implants in restorative therapy in patients with Naert IE, Duyck JA, Hosny MMF, Steenberghe D
reduced periodontal tissue support. Quintessence van. Freestanding and tooth-implant connected
Int. 1988;19:801-7. prosthesis in the treatment of partially edentulous
Glauser R, Thisvent B, Schärer P. Ovate Pontic: kli- patients. Part II. An up to 15 years radiographic
nische und technische Aspekte. Interdiszipl J evaluation. Clin Oral Impl Res. 2001b;12:245-51.
Zahnheilk. 1998;3:258-77. Naert I, Koutsikakis G, Duyck J, Quirynen M, Jacobs
Gracis SF, Nicholls JI, Chalupink JD, Yodelis RA. R, Steenberghe D van. Biologic outcome of
Shock absorbing behavior of five restorative mate- implant-supported restorations in the treatment of
rials used on implants. Int J Prosthodont. 1991;4: partial edentulism. Part I. A longitudinal clinical
282-91. evaluation. Clin Oral Impl Res. 2002;13:381-9.
Gunne J, Jemt T, Lindén B. Implant treatment in Orth CF. A modification of the connective tissue
partially edentulous patients: a report on prosthe- graft procedure for the treatment of type II and
ses after 5 years. Int J Prosthodont. 1994;7:143-8. type III ridge deformities. Int J Periodont Restor
Hebel KS, Gajjar RC. Cement retained versus crew Dent. 1996;16:266-77.
retained implant restorations: achieving optimal Payne AGT, Solomons YF. The prosthodontic main-
occlusion and esthetics in implant dentistry. J tenance requirements of mandibular mucosa and
Prosthet Dent. 1997;77:28-35. implant supported overdentures: a review of the
Hermann I, Lekhom U, Holm S, Karlsson S. Impact literature. Int J Prosthodont. 2000a;13:238-45.
of implant interdependency when evaluating sur- Payne AGT, Solomons YF. Mandibular implant-sup-
vival rates: a statistical analysis of multicenter ported overdentures: a prospective evaluation of
results. Int J Prosthodont. 1999;12:160-6. the burden of prosthodontic maintenance with 3
Janousch R. Spannungsfreie Suprakonstruktionen. different attachment systems. Int J Prosthodont.
Dent Dialogue. 2001;5:488-96. 2000b;13:246-53.
Kallus T, Bessing C. Loose gold screws frequently Pesun IJ. Intrusion of teeth in the combination
occur in full-arch fixed prostheses supported by
152 Orale implantaten in de algemene praktijk

implant-to-natural-tooth fixed partial denture: a phenomenon in combination toothimplant resto-


review of the theories. J Prosthod. 1997;6:268-77. rations. A review of the literature. J Prosthet Dent.
Pietrobon N, Glauser R, Michel R, Schärer P. Kera- 1998;80:199-203.
mik- oder Kunststoffverblendung beim festsitzen- Sekine H. Mobility characteristics and tactile sensi-
den implantatgetragenen Zahnersatz? Eine Wer- tivity of osseointegrated fixture-supporting sys-
tung aus zahntechnischer Sicht. Quintessenz tems. In: Steenberghe D van. Tissue integration in
Implantol. 1999;1:77-86. oral and maxillofacial reconstruction. Amsterdam:
Pjetursson B, Tan K, Braegger U, Egger M, Lang NP. Excerpta Medica; 1986. p. 326-32.
A systematic review of the survival and complica- Sheets CG, Earthman JC. Tooth intrusion in
tion rates of FPD’s after an observation time of at implant-assisted prostheses. J Prosthet Dent. 1997;
least 5 years. Part I. Implant supported FPartialDs. 77:39-45.
Clin Oral Impl Res. 2004;15:625-42. Stoker GT, Wismijer D, Waas MA van. An eight-year
Pjetursson B, Tan K, Lang NP, Brägger U, Egger M, follow-up to a randomized clinical trial of aftercare
Zwahlen M. Systematic review of the survival and and cost-analysis with three types of mandibular
complication rates of fixed partial dentures (FPDs) implant-retained overdentures. J Dent Res. 2007;
after an observation period of at least 5 years. Part 86:276-80.
IV. Cantilever FPartialDs. Clin Oral Impl Res. 2004; Stuck J. Das Aufstellen von Frontzähnen nach den
15:667-76. Principien der phonetischen Logopaedie. Dent
Pjetursson B, Brägger U, Lang NP, Zwahlen M. Spectr. 1996;3:259-63.
Comparison of survival and complication rates of Suckert R. Funktionelle Frontzahn-Ästhetik. Mün-
tooth-supported fixed dental prostheses (FDPs) chen: Verlag Neuer Merkur; 1990.
and implant-supported FDPs and single crowns. Szmukler-Moncler S, Piattelli A, Favero GA,
Clin Oral Impl Res. 2007;18:97-113. Dubrulle JH. Considerations preliminary to the
Preiskel HW, Tsolka P. Treatment outcomes in application of early and immediate loading proto-
implant therapy: the influence of surgical and cols in dental implantology. Clin Oral Impl Res.
prosthetic experience. Int J Prosthodont. 1995;8: 2000;11:12-25.
273-9. Watson RM, Jem T, Chair J, Harnett J, et al. Pros-
Rutten L, Rutten P. Die Metallkeramikkrone: das thodontic treatment, patient respons and the need
Waisenkind der Frontzahnrestauration. Quintes- for maintenance of complete implant-supported
senz Zahntech. 1994;2:213-30. overdentures: an appraisal of 5 years of prospective
Rossen IP van, Braak LH, Putter C de, Groot K de. study. Int J Prosthodont. 1997;10:345-54.
Stress absorbing elements in dental implants. J Wee AG, Aquilino SA, Schneider RL. Strategies to
Prosthet Dent. 1990;64:198-205. achieve fit in implant prosthodontics: a review of
Sanna AM, Molly L, Steenberghe D van. Immediately the literature. Int J Prosthodont. 1999;12:67-178.
loaded CAD-CAM manufactured fixed complete Zittzman NU, Marinello CP. Treatment planning for
dentures using flapless implant placement proce- restoring the edentulous maxilla with implant
dures: a cohort study of consecutive patients. J supported restorations: removable overdenture vs
Prosthet Dent. 2007;97:331-9. fixed partial design. J Prosth Dent. 1999;82:188-96.
Schlumberger TL, Bowley JF, Maze GI. Intrusion
j 13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie
van implantaten en suprastructuren

M.S. Cune en H.J.A.Meijer


met medewerking van F. Ardenois en I.E. Naert

j
13.1 Inleiding Tijdens het eerste jaar zijn de grootste veranderin-
gen rond de implantaten te verwachten, zodat het in
In het verleden richtten zorgverleners zich bij toe- de rede ligt juist dan intensieve nazorg te plegen en
passing van orale implantaten voornamelijk op het de conditie van de peri-implantaire weefsels te be-
tot stand brengen van osseointegratie en het ver- waken. Bij uitblijven van complicaties zal de fre-
vaardigen van een suprastructuur. Thans is er groei- quentie van nazorgconsulten kunnen afnemen. De
ende aandacht voor een esthetisch optimaal resul- behoefte aan nazorg is sterk individueel bepaald en
taat, adequate verzorging van de voorzieningen, er bestaat geen wetenschappelijk te onderbouwen
evaluatie van de implantaten en de omringende protocol voor nazorg en onderhoud (Orton et al.,
weefsels en het minimaliseren van de nazorg en on- 1989). De Nederlandse Vereniging voor Orale Im-
derhoudsinspanningen. De aard en de frequentie van plantologie (NVOI) hanteert een drietal, door de le-
de nazorg, de verzorging en het onderhoud zijn af- den van de vereniging gedragen, nazorgprotocollen
hankelijk van de tandheelkundige situatie, de pro- die als leidraad zouden kunnen dienen. Deze heb-
thetische constructie en de manier waarop de patiënt ben betrekking op overkappingsprothesen in de
zorg draagt voor zijn mondhygiëne en met de voor- edentate onder- en bovenkaak en op een implan-
ziening functioneert. Het zijn met name protheti- taatgedragen kroon. In individuele gevallen is het
sche constructies bij edentate patiënten die extra, zeer wel denkbaar van dergelijke richtlijnen af te
ongeplande zorginspanningen genereren (Chan et wijken, maar ze bieden tenminste enig houvast.
al., 1996; Davis et al., 1996; Walton & MacEntee, 1997; Bovendien onderscheidt de NVOI een standaard- en
Watson et al., 1997; Den Dunnen et al., 1998). een uitgebreid consult nazorg en geeft men een
Na het plaatsen ontvangt de patiënt instructie richtlijn voor de frequentie waarin röntgenfoto’s
over de dagelijkse reiniging van de implantaten en worden vervaardigd (tabel 13.1).
suprastructuur. Menig tandeloze patiënt, die vaak
al langer dan twintig jaar geen te poetsen gebits-
elementen meer heeft gehad, en die in zijn betande j
13.2 Reiniging van implantaten, meso-
verleden ook al niet uitblonk in mondhygiëne, en suprastructuur
vraagt intensieve begeleiding om een acceptabel ni-
veau van mondhygiëne te bereiken. Aanvankelijk j
13.2.1 Noodzaak en mogelijkheden tot
worden afspraken met korte tussenpozen gemaakt reiniging
om de functie van de prothetische voorziening en
het mondhygiëneniveau te evalueren. Pas als de be- Uit dierexperimenteel onderzoek blijkt dat de peri-
handelaar zich ervan overtuigd heeft dat de patiënt implantaire mucosa in principe op dezelfde manier,
een voor hem of haar optimaal niveau heeft bereikt, zij het mogelijk iets gevoeliger, reageert op plaque
gaat het eigenlijke nazorg- en onderhoudstraject in. als de mucogingivale weefsels rond een natuurlijk
Daarover worden in de regel afspraken gemaakt gebitselement (Schou et al., 1992; Ericsson et al.,
tussen behandelaar, patiënt en de eventuele verwij- 1992). Pontoriero et al. (1994) veroorzaakten bij
zend tandarts. Hierin ligt vast, bij voorkeur op twintig partieel betande proefpersonen een experi-
schrift, wanneer en bij wie de patiënt voor perio- mentele gingivitis rond IMZ-implantaten in de la-
dieke nazorg terugkomt en waaruit die zal bestaan. terale delen. Op baseline registreerden ze alle
Het is zaak de uitgangssituatie goed vast te leggen: gangbare klinische parameters, waaronder een
daartoe worden veelal één of meer röntgenfoto’s gingivitisindex, bloedingsindex, plaque-index, re-
gemaakt en ook de klinische parameters worden bij cessies en sonderingsdiepten. Vervolgens onthiel-
voorkeur in het behandeldossier vastgelegd. den de proefpersonen zich drie weken lang van ie-

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_13, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
154 Orale implantaten in de algemene praktijk

Tabel 13.1 Nazorgprotocollen van de NVOI.

standaardconsult nazorg

– het controleren van de peri-implantaire gingiva en/of mucosa en mondhygiëne en het zo nodig geven van (her)instructie (zie paragraaf 13.2.1-
13.2.3, 13.3.1-13.3.5)

– het controleren van de prothetische voorziening (zie paragraaf 13.2.4)

– het inspecteren van de mondholte en het met handinstrumentarium verwijderen van plaque en tandsteen (zie paragraaf 13.2.3-13.2.4)

– het controleren van occlusie en articulatie (zie paragraaf 13.2.4)

– het reinigen van de meso- en/of suprastructuur (zie paragraaf 13.2.4)

uitgebreid consult nazorg

– idem als standaardnazorg

– het demonteren van de staaf en zo nodig van de abutments (zie paragraaf 13.4.1-13.4.3)

– het zo nodig (ultrasoon) reinigen van de uitneembare delen (zie paragraaf 13.2.3)

– het controleren van de osseointegratie (zie paragraaf 13.3.1-13.3.5)

– het remonteren van de staaf en zo nodig van de abutments (zie paragraaf 13.4.1-13.4.3)

dere vorm van mondhygiëne. Alle indices waren taten (Van Rossen, 1991). Van Steenberghe et al.
statistisch significant toegenomen, zowel rond de (1999) stelden vast dat de kans op ontsteking van de
implantaten als rond de natuurlijke gebitselemen- gingiva rond implantaten in partieel betande
ten. Noch bij de start van het onderzoek, noch aan patiënten groter is dan in edentate patiënten. Poc-
het eind van de periode zonder mondhygiëne be- kets van natuurlijke gebitselementen kunnen die-
stonden er evenwel verschillen tussen de implanta- nen als reservoir van paropathogene bacteriën. Bij
ten en de natuurlijke gebitselementen. Voor de re- totale extractie – ook na het plaatsen van implan-
actie van peri-implantaire gingiva en/of mucosa op taten – zijn dergelijke micro-organismen inderdaad
de novo plaqueformatie blijkt derhalve een oorzaak/ verdwenen (Danser, 1996). Markant zijn de klini-
gevolg-relatie te bestaan, die vergelijkbaar is met sche observaties waarbij ondanks aanzienlijke pla-
die van de gingiva rond natuurlijke elementen. Bij que- en tandsteenvorming, de reactie van de peri-
niet-succesvolle implantaten wordt bovendien va- implantaire gingiva en/of mucosa relatief mild is
ker en worden grotere hoeveelheden plaque aange- (figuur 13.1), daar waar het omgekeerde ook kan
troffen dan bij succesvolle implantaten (Henry et worden gezien. Hetzelfde kan worden gezegd voor
al., 1994). Dat aan het verwijderen van plaque op waarnemingen dat een mucositis rond een implan-
implantaten, net als bij natuurlijke gebitselemen- taat niet gepaard gaat met marginaal botverlies en
ten, zorg moet worden besteed, lijkt dan ook een vice versa. Recente inzichten in de parodontologie
logische gevolgtrekking. houden onder meer de individuele gastheerrespons,
Enige nuancering is echter op zijn plaats. In twee die mogelijk genetisch bepaald is, verantwoordelijk
grote onderzoeken kon geen correlatie tussen pla- voor de schade en de hevigheid van de reactie op
que en botverlies worden aangetoond (Lekholm et plaque en tandsteen. Het onderzoek naar zoge-
al., 1986; Apse et al., 1991). Ook uit dierexperimen- naamde genetische markers is veelbelovend en in
teel onderzoek blijkt dat het effect van de aard van volle gang. De rol van plaque in relatie tot peri-im-
de mechanische belasting (flexibel versus rigide) op plantaire gingivitis/mucositis en peri-implantair
het omliggende bot groter is dan het effect van de botverlies is derhalve nog niet geheel duidelijk.
gezondheid van de mucosale weefsels rond implan- Smith & Zarb (1989) stellen zelfs dat de relatie tus-

Figuur 13.1
A Milde mucosale reactie op
veel plaque en tandsteen bij
magneettafels.
B Felle mucosale reactie op
plaque, weinig aangehechte
gingiva.

j
13:1 A
j
13:1 B
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 155

sen de gezondheid van de peri-implantaire gingiva j


13.2.2 Mondhygiëne-instructie, hulpmiddelen
en/of mucosa en botverlies dermate omstreden is en zelfzorg
dat het mucosa-aspect geen deel zou mogen uitma-
ken van de succescriteria voor het functioneren van Het is aan te raden voorafgaand aan de mondhygië-
een implantaat. Het neemt niet weg dat peri-im- ne-instructie te demonstreren hoe de voorziening
plantaire gingivitis en/of mucositis, evenals iedere op implantaten in elkaar steekt. De- en remontage
ontsteking, waar dan ook in het lichaam, ongewenst van de componenten op het gipsmodel werkt ver-
is en moet worden bestreden. helderend voor de patiënt. Als hij daar inzicht in
Bij edentate patiënten worden de meeste plaque heeft, zal hij beter beseffen waar zich de moeilijk te
en tandsteen linguaal en approximaal aangetroffen reinigen vlakken bevinden en wat er aan de hand
(figuur 13.2). Dit is waarschijnlijk de reden waarom, kan zijn als de constructie na verloop van tijd on-
bezien binnen een grote groep patiënten, de condi- verhoopt mobiliteit gaat vertonen. De aard en de
tie van de peri-implantaire gingiva/mucosa op die inhoud van de instructie moeten uiteraard worden
plaatsen ten opzichte van de buccale vlakken iets aangepast aan de individuele situatie en aan het
ongezonder blijkt te zijn (Cune & De Putter, 1994). begrip en de handvaardigheid van de patiënt of zijn
Het plaque- en tandsteenvrij houden van hun im- verzorger. Uiteraard wordt een optimaal niveau van
plantaten en mesostructuur blijkt voor deze pa- mondverzorging nagestreefd. Echter, als de hand-
tiëntencategorie een lastige opgave. Tijdens veld- vaardigheid van een patiënt wordt overschat of als
onderzoek wordt bij zo’n 50% van de patiënten pla- de lat door de behandelaar constant te hoog wordt
que of tandsteen in contact met de mucosa aange- gelegd en de patiënt keer op keer op zijn falen wordt
troffen (Cune et al., 1994). Bij vergevorderde gewezen, zal dit hem slechts frustreren en een ave-
kaakbotresorptie bevinden de abutments zich soms rechts effect sorteren. Voor het reinigen van de im-
diep in het vestibulum en zijn ze voor de patiënt plantaten levert geen enkele implantaatleverancier
moeilijk bereikbaar. De aard (drukknoppen, mag- nog specifieke hulpmiddelen, zoals speciale tan-
neten, staaf, kronen) en de vormgeving van de su- denborstels of mondhygiënesetjes. Wel is folderma-
prastructuur en de bereikbaarheid ervan zijn bepa- teriaal beschikbaar dat voor de patiënt, als onder-
lend voor het gemak waarmee de implantaten en de steuning bij de mondelinge instructie door de be-
suprastructuren kunnen worden gereinigd. Niet- handelaar, waardevol kan zijn. Er is nauwelijks li-
verbonden implantaten onder een overkappings- teratuur beschikbaar over de effectiviteit van
prothese maken eenvoudige reiniging door de verschillende mondhygiëneregimes bij implanta-
patiënt of eventueel verplegend personeel goed mo- ten.
gelijk (figuur 13.3). Een staafconstructie of een vaste Vooral de niet-verbonden constructies bij eden-
brugconstructie vergt een grotere inspanning en tate patiënten zijn relatief eenvoudig te reinigen,
manuele vaardigheid van de patiënt. Vreemd ge- terwijl uitgebreide brugconstructies veel lastiger te
noeg komt het verschil in gemak qua reiniging niet reinigen zijn. Dit geldt vooral voor de linguale en de
tot uitdrukking in peri-implantaire parameters als palatinale vlakken, die met de tandenborstel moei-
groepen edentate patiënten met verbonden en niet- lijk te bereiken zijn. De patiënt wordt geadviseerd
verbonden implantaten met elkaar worden vergele- zijn implantaten te reinigen met een zachte, multi-
ken (Cune et al., 1994; Naert et al., 1994).
Vooral een labiale uitbouw van een kroon of brug, Figuur 13.2
die om esthetische redenen wel wordt toegepast om Plaque en tandsteen linguaal
te compenseren voor een te ver naar palatinaal ge- van een staafconstructie.
positioneerd implantaat, bemoeilijkt de reiniging.
Ook implantaten die erg dicht bijeen zijn geplaatst,
zijn – nadat met de nodige moeite de suprastruc-
tuur is vervaardigd – approximaal moeilijk schoon
te houden. Dergelijke ongunstige situaties moeten
met een adequate implantatieplanning worden
voorkomen (figuur 13.4).

j
13:2

Figuur 13.3
Twee solitaire implantaten
met drukknoppen en per-
fecte peri-implantaire condi-
ties.
Figuur 13.4
Driedelige brug met labiaal
uitgebouwde rand.

j
13:3 j
13:4
156 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 13.5 met dit gaasje te ‘flossen’. Bovendien worden, door


Multitufted, zachte borstel. het gaas onder de staaf te steken en kruislings te
flossen, ook de mesiale en de linguale vlakken een-
voudig gereinigd. Bij edentate patiënten met een
aanzienlijke tandsteenvorming is soms het gebruik
van gaas in combinatie met schoonmaakazijn aan te
raden. In geval van peri-implantaire gingivitis en/of
mucositis kan het gaasverband ook in een antisep-
ticum worden gedrenkt. Superfloss of een katoenen
(te wassen!) veter werkt ook. In de praktijk blijkt dat
in geval van ernstige mandibulaire atrofie, reinigen
j
13:5
met flossdraad of gaas lastig is door de positie van
de mondbodem en de onderlip.
Tegen het gebruik van tandpasta bestaat geen
tufted tandenborstel van normaal formaat (figuur bezwaar. In het verleden werd geadviseerd geen
13.5). Uit klinisch onderzoek lijken elektrische tan- fluoridehoudende tandpasta te gebruiken om tita-
denborstels effectiever uit de bus te komen (Wolff et nium onderdelen te reinigen. Deze visie is groten-
al., 1998). Als aanvulling zorgen interdentale bor- deels verlaten. Siirilä & Könönen (1991) onderzoch-
stels voor adequate approximale reiniging, mits ten het effect van fluoridehoudende tandpasta
daar bij de vormgeving van de meso- of suprastruc- (0,125% F), fluoridegel (1,25% F) en fluoridelak
tuur rekening mee is gehouden en de afstand tussen (2,25% F) op een titanium oppervlak. Ze conclu-
de implantaten dit toelaat (figuur 13.6). Idealiter deerden dat fluoridehoudende tandpasta een tita-
kan de patiënt volstaan met één maat interdentale nium oppervlak geen relevante schade berokkent en
borstel. Voor de tandtechnicus is het zaak het dat de mechanische schade, veroorzaakt door de
werkstuk zo vorm te geven dat dit laatste mogelijk haren van de tandenborstel, zelfs groter is dan de
is. De metalen basis van de borstel moet van een chemische schade door de fluoride. Iedere tandpasta
kunststof coating zijn voorzien om beschadiging voldoet, mits deze niet te slijpend is. Iets meer
van de abutments te voorkomen. In die regio’s waar schade werd geconstateerd na het gebruik van de
esthetiek een belangrijke rol speelt, kan gebruik fluoridelak en de fluoridegel, zodat het advies luidt
worden gemaakt van flossdraad. Zeker in die ge- met deze laatste twee producten meer voorzichtig-
bieden waar met de nodige moeite interdentale pa- heid te betrachten en contact met een titanium op-
pillen zijn gecreëerd, is het approximaal reinigen pervlak zo veel mogelijk te vermijden (Van Waas &
met een interdentaal borsteltje of tandenstoker uit Moorer, 1999).
den boze. Een aardige reinigingsmethode voor de Daar waar het conventioneel reinigen van de
handvaardige patiënt met een staafconstructie mucosale weefsels tijdelijk tekort lijkt te schieten of
maakt gebruik van verbandgaas (figuur 13.7). Met niet mogelijk is, is ondersteuning met een antisep-
een reepje gaas kunnen de distale vlakken van de ticum geı̈ndiceerd en klinisch effectief (Ciancio et
achterste pijlers optimaal worden gereinigd door ze al., 1995; Lang et al., 1997). Spoelen met chloor-

Figuur 13.6
A Approximale borstel.
B Occlusaal aanzicht.

j
13:6 A
j
13:6 B

Figuur 13.7
A Reinigen met verbandgaas,
kruislings en distaal.
B Occlusaal aanzicht.

j
13:7 A j
13:7 B
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 157

hexidine is de meest gangbare benadering. Echter, Figuur 13.8


de diepste delen van de peri-implantaire ‘pocket’ Door cavitron beschadigd
worden met spoelen niet bereikt. In een klinisch abutmentoppervlak.
onderzoek vergeleken Felo et al. (1997) twee aan-
vullende behandelmodaliteiten bij 24 edentate
patiënten. De ene groep lieten ze, aanvullend op het
poetsen, eenmaal daags spoelen met 0,12% chloor-
hexidinedigluconaat. De andere groep irrigeerde de
pocket met chloorhexidinegluconaat 0,06% met be-
hulp van een Water-Pik-apparaat met speciale tip.
Na drie maanden blijkt dat in beide groepen voor j
13:8
bijna alle gemeten klinische variabelen verbetering
valt waar te nemen. In de groep patiënten die de
pocket met het Water-Pik-apparaat irrigeerden,
blijkt bovendien statistisch significant minder pla- invloed van hoge druk de supramucosale opper-
que en een gezondere peri-implantaire mucosa te vlakken rond het implantaat schoonmaakt (Cavi-
worden waargenomen dan bij de patiënten die tron Jet, Dentsply, USA).
spoelden. Het irrigeren met chloorhexidine met Bij de keuze van het instrument om implantaat-
behulp van een Water-Pik-apparaat werkt dus beter oppervlakken schoon te maken, is niet alleen de
dan spoelen met chloorhexidine en kan een waar- potentiële schade aan het implantaatoppervlak van
devolle aanvullende methode zijn bij het onder- belang. Ook andere zaken, zoals slijpbaarheid en
houden van gezonde peri-implantaire condities. steriliseerbaarheid van het instrumentarium, moe-
Enige handvaardigheid van de patiënt is wel vereist. ten worden meegewogen. Ook de effectiviteit van
het instrument en het gebruikersgemak spelen een
j
13.2.3 Professionele intra- en extraorale rol. Bain (1998) vroeg een panel van 24 onderzoekers
reiniging van implantaten en welk instrument hun klinisch het beste beviel en
componenten vergeleek ook de grootte van de beschadiging die
dat tandsteeninstrumentarium in vitro op de op-
Titanium is een relatief zacht metaal. Geadviseerd pervlakken teweegbracht. Het handinstrumentari-
wordt bij het reinigen ervan instrumentarium te um van Premier/Hawe-Neos, Advanced Implant
gebruiken dat het implantaatoppervlak en de ove- technologies, Hu-Friedy en Nobel Biocare werd in
rige componenten niet beschadigt. Het intraoraal het experiment betrokken. Door de combinatie van
verwijderen van tandsteen met conventioneel me- groot gebruikersgemak en beperkte schade ver-
talen instrumentarium (bijvoorbeeld Gracey-curet- diende het instrument van Premier/Hawe-Neos
tes) of zelfs met een (ultra)soon tandsteenverwij- volgens de auteur de voorkeur (figuur 13.9). In hoe-
derapparaat met conventionele metalen tip is sterk verre hiermee ook ruwe implantaatoppervlakken,
af te raden (Mengel et al., 1998; figuur 13.8). Er be- bijvoorbeeld na enige resorptie, op conventionele
staan kunststof scalers en curettes, waarvan som- wijze zijn te reinigen, blijft de vraag (figuur 13.10).
mige typen zelfs slijpbaar zijn, maar die in de Bij grotere hoeveelheden tandsteen kan het de
praktijk vaak als weinig effectief worden ervaren. moeite lonen de constructie uit elkaar te nemen en
Hallmon et al. (1996) signaleerden een ontwikkeling buiten de mond te reinigen (zie ook paragraaf
van metalen en (versterkte) plastic curettes naar, nog 13.4.1). Door de losse componenten in een beker ge-
experimentele, teflongecoate instrumenten voor ul- vuld met schoonmaakazijn te plaatsen en vijf mi-
trasone reiniging, die de potentie hebben tandsteen nuten in een ultrasoon trilbad te leggen, is het
snel en adequaat te verwijderen en die toch geen meeste tandsteen gemakkelijk van het oppervlak te
beschadiging van het oppervlak teweegbrengen verwijderen. Het is een zinvolle gewoonte om ook
(Ruhling et al., 1994). Mengel et al. (1998) adviseren de interne delen van het implantaat te reinigen
op grond van een in-vitro-onderzoek naar de schade (bijvoorbeeld met hypochloriet of alcohol in een
die divers instrumentarium toebrengt aan titanium spuitje) en goed te drogen (bijvoorbeeld met een om
oppervlakken, ‘ouderwetse’ kunststof curettes, rub- een endodontische vijl gedrapeerd watje), alvorens
bercupjes met polijstpasta of een apparaat dat onder

Figuur 13.9
Instrumentarium van Pre-
mier/Hawe-Neos.
Figuur 13.10
Supramucosaal TPS-implan-
taatoppervlak na resorptie bij
een vaste voorziening.

j
13:9 j
13:10
158 Orale implantaten in de algemene praktijk

de constructie wordt geremonteerd (Quirynen et al., maakt van kunststof gebitselementen ontstaat door
1994). slijtage verlies aan beethoogte en soms ongewenst
Een alternatieve, chemische wijze van reinigen en frontcontact (figuur 13.11). Dit laatste veroorzaakt
desinfecteren van het externe oppervlak van een instabiliteit van de antagonistische gebitsprothese
implantaat of abutment wordt beschreven door en werkt, als het een volledige bovenprothese be-
Strooker et al. (1998). Ze vergeleken het mechanisch treft, mogelijk het ontstaan van het syndroom van
professioneel reinigen van implantaten met het ge- Kelly in de hand. Het gebruik van kunststof gebits-
bruik van een 35% fosforzuur (Temrex-etsgel) bij elementen in overkappingsprothesen werd in het
zestien edentate patiënten met een overkappings- verleden gepropageerd in de veronderstelling dat
prothese op implantaten in een split-mouth-onder- dit tot een meer universele verdeling van krachten
zoek. Aan de testzijde werd 35% fosforzuurgel in de zou leiden. Deze visie lijkt in het licht van de he-
sulcus rond de implantaten geappliceerd met een dendaagse inzichten voor de edentate patiënt ach-
spuitje, waarna grondig werd gespoeld gedurende terhaald (Stegaroiu et al., 1998).
vijftien seconden per implantaat. Aan de controle- Ook de pasvorm van beide gebitsprothesen wordt
zijde werd gebruikgemaakt van teflon curettes en beoordeeld. De functie van de gebitsprothese, en
werden de titanium oppervlakken gepolijst met een dan in het bijzonder de retentie van de overkap-
rubber cupje. Ze concludeerden na vijf maanden dat pingsprothese, wordt gecontroleerd. Vooral de clips
de reductie van het aantal te kweken micro-orga- bij een staaf-hulsconstructie moeten regelmatig
nismen aan de testzijde significant groter was dan worden geactiveerd of bij breuk zelfs worden ver-
aan de controlezijde en dat dit leidde tot een gun- vangen (figuur 13.12). In de praktijk blijken mag-
stiger gezondheid van de peri-implantaire mucosa, neettafels regelmatig kapot te gaan en deze moeten
i.c. minder bloeding na marginaal sonderen. dan worden vervangen. Overigens treedt dergelijke
slijtage op als de magneten, in tegenstelling tot wat
j
13.2.4 Inspectie van de mondholte en de de leverancier voorschrijft, tijdens functie direct
prothetische voorziening contact met de magneettafels zijn gaan maken (fi-
guur 13.13). Overige prothetische complicaties zijn,
Benadrukt moet worden dat bij een consult nazorg bijvoorbeeld, losse fixatieschroeven, losse matrices
niet alleen de implantaten en de omliggende peri- bij drukknop attachments (figuur 13.14), losse abut-
implantaire mucosa worden gecontroleerd, maar ments en breuk en slijtage van prothese-elementen
dat ook de prothetische voorziening en de rest van of barsten in de kunsthars.
de mondholte aan een kritisch onderzoek worden Bij de (partieel) dentate patiënt met een implan-
onderworpen. taatgedragen kroon of brug richt de aandacht zich
Bij de edentate patiënt met een overkappings- bij het klinisch onderzoek vooral op het detecteren
prothese op implantaten gaat bij intraorale inspec- van eventuele losse componenten en worden de oc-
tie de aandacht uit naar eventuele drukplaatsen of clusie en de articulatie kritisch beoordeeld. Margi-
andere afwijkingen van het mondslijmvlies. Ge- naal botverlies kan immers optreden als gevolg van
controleerd wordt of de occlusie- en articulatiever- infectie, maar ook als gevolg van overbelasting (Van
houdingen nog kloppen. Vooral als gebruik is ge- Steenberghe et al., 1999). Horizontale belasting van

Figuur 13.11
Gebitsprothese met onge-
wenst frontcontact.
Figuur 13.12
Een losse en een uitgebroken
ackermannklem.

j
13:11 j
13:12

Figuur 13.13
Versleten/gecorrodeerde
magneten.
Figuur 13.14
Losse drukknopmatrix op
patrix.

j
13:13 j
13:14
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 159

implantaten tijdens proale articulatie (bij front- De kroon is moeilijk te verwijderen zonder hem of
tandvervanging) of laterale articulatie (bij implan- de interne schroefdraad van het implantaat te be-
taten in de zijdelingse delen) wordt opgespoord en schadigen. Soms zal de kroon van het abutment
gecorrigeerd. Ook premature contacten moeten moeten worden geslepen en opnieuw moeten wor-
worden opgemerkt. Zijn deze in hoogte minder dan den gemaakt.
100 mm, dan is er klinisch weinig aan de hand. Is een Een bijzonder probleem kan zich voordoen als
prematuur occlusaal contact echter meer dan 200 implantaten en natuurlijke elementen door middel
mm, dan blijkt dat de spanningen op de implantaten van een niet-rigide schuifslot met elkaar worden
fors toenemen (Richter, 1995). Volgens Henry (1990) verbonden, waarbij intrusie van de natuurlijke pij-
is er bij een ideale occlusie tijdens stevig dichtbijten ler kan optreden (Schlumberger et al., 1998).
sprake van een licht contact tussen de implantaat-
gedragen kroon of brug en de antagonistische na- j
13.2.5 Het de- en remonteren van
tuurlijke dentitie. Bij ontspannen dichtbijten kan mesostructuuronderdelen,
een shimstock folie er net tussendoor. Excentrische schroevendraaiers en momentsleutels1
belasting over een gering aantal implantaten tijdens
disclusie moet door een weldoordacht prothetisch Enkele argumenten voor het periodiek demonteren van
ontwerp en adequate implantatieplanning worden mesostructuuronderdelen
voorkomen. Bestaat toch de indruk dat de con-
structie aan grote krachten blootstaat, bijvoorbeeld Het is te adviseren de supra- of mesostructuur
door parafunctionele activiteiten, dan kan een spalk periodiek te demonteren. Alleen dan zijn de im-
voor ’s nachts (mouth guard) worden overwogen. plantaten en de abutments op eventuele mobiliteit
Overige prothetische complicaties bij vaste pro- te testen. Uit klinisch onderzoek blijkt helaas dat
thetische voorzieningen op implantaten in partieel het relatief vaak voorkomt dat een abutment loszit
dentate situaties betreffen onder meer losse of afge- (Naert, 1992; Kallus & Bessing, 1994; Chan et al.,
broken fixatieschroeven (figuur 13.15), losse abut- 1996; Levine et al., 1999; figuur 13.16). De belasting
ments of losse kronen. Als componenten herhaal- wordt dan niet langer evenredig over de implanta-
delijk loskomen of zelfs breken, is gezonde achter- ten verdeeld. Vooral als een enkel implantaat pijn-
docht op zijn plaats en moet de causale factor wor- lijk is en de peri-implantaire gezondheid achter-
den geı̈dentificeerd en geëlimineerd. Vaak is de blijft bij die van de andere implantaten, is een los
oorzaak te vinden in een te zware articulatie. Met abutment hier soms de oorzaak van (figuur 13.17).
name een los abutment, waarbij de kroon – zelfs al Bacteriële microlekkage tussen milieu intérieur en
is hij met tijdelijk cement gecementeerd – op het extérieur van een implantaat is een fenomeen dat in
abutment zit, is een uiterst vervelende complicatie. de literatuur wordt beschreven (Quirynen et al.,

Figuur 13.15
A Röntgenfoto van afge-
broken fixatieschroef van
kroonopbouw na trauma.
B Gebroken fixatieschroef.

j
13:15 B

j
13:15 A

1 Delen uit deze paragraaf zijn gebaseerd op: Cune & Wouts (1998).
160 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 13.16
A Twee losse magneettafels.
B De bijbehorende klinische
situatie.

j
13:16 A j
13:16 B

Figuur 13.17
Onrustige peri-implantaire groot aantal combinaties van abutments en fixatie-
mucosa rond het rechter schroeven te hoeven proberen.
implantaat, wat enkele
maanden daarvoor niet aan- Verschillende schroef-moerverbindingen
wezig was, berust hier op een
los abutment. Door gebruik te maken van schroef-moerverbindin-
gen zijn de verschillende onderdelen van een im-
plantaatsysteem semipermanent met elkaar ver-
bonden en is het mogelijk onderdelen te vervangen
of te reinigen, implantaten op individuele mobili-
j
13:17
teit te testen of de constructie tegen relatief geringe
kosten aan te passen. Dit is aantrekkelijk, mits de
verbinding duurzaam is onder functionele belas-
1994), maar waarvan de klinische relevantie wordt ting. Helaas blijkt uit klinisch onderzoek dat zich
betwijfeld. Het interne deel van een implantaat toch problemen van mechanische aard voordoen,
vormt een ideaal milieu voor micro-organismen; het waarbij onder meer het losraken of breken van
is er immers warm, vochtig en het is voorzien van componenten is beschreven (Naert, 1992; Kallus &
voldoende voedingsstoffen. De randspleet tussen Bessing, 1994; Chan et al., 1996; Levine et al., 1999).
een implantaat en een abutment is in het algemeen Bij orale implantaten worden twee constructief
niet kleiner dan 10 mm. Uit in-vitro-onderzoek verschillende uitvoeringen van een schroef-moer-
(Jansen et al., 1997) blijkt dat, ongeacht het im- verbinding toegepast. Waarschijnlijk de meest toe-
plantaatsysteem, passage van micro-organismen gepaste is een schroef die door de suprastructuur in
tussen implantaat en abutmentschroef/fixatie- het implantaat is geschroefd. De mesostructuur zelf
schroef plaatsvindt door zelfs de grotere species bevat geen intern schroefdraad. Het abutment be-
bacteriën. Quirynen et al. (1994) suggereren dat deze staat derhalve uit twee delen, een permucosaal deel
percolatie van bacteriën een mogelijke rol speelt bij en een schroef (figuur 13.18). Het uitdraaimoment is
het in stand houden van een chronische peri-im- volledig afhankelijk van de in de schroef aange-
plantaire gingivitis. Dit vermoeden wordt versterkt brachte voorspanning. Bij de tweede constructie
door de bevindingen van Ericsson et al. (1995), die wordt geen gebruikgemaakt van een losse schroef,
op histologisch niveau altijd een ontstekingsinfil- maar vormen schroef en permucosaal deel één ge-
traat aantroffen ter hoogte van de overgang tussen heel (figuur 13.19). Het uitdraaimoment is niet al-
abutment en implantaat, ook bij gezond ogende leen afhankelijk van de voorspanning in de schroef,
peri-implantaire gingiva/mucosa. Uit eigen, niet- maar ook van de wrijving tussen de kop van de
gepubliceerd in-vitro-onderzoek en uit een onder- schroef (het abutment) en het bovenste of interne
zoek van Besimo et al. (1999) blijkt dat het mogelijk deel van het implantaat. Bij enkele implantaatsys-
is de randspleet met chloorhexidinelak af te sluiten temen is deze rand aanzienlijk vergroot en is de
door een abutment voordat het wordt geplaatst met discrepantie/randspleet tussen implantaat en abut-
chloorhexidinelak te besmeren. ment zeer klein. Een conische vorm van minder dan
Bij het tijdelijk verwijderen van de mesostruc- 88 blijkt bovendien zelfborgend te zijn (Sutter et al.,
tuur, fixatieschroeven en abutments raken de di- 1993). Er ontstaat een zeer nauw contact tussen im-
verse componenten snel door elkaar. Een kerfje of plantaat en abutment, een soort koud-las (figuur
dimple op het labiale vlak van de mesostructuur 13.20). Door te zorgen dat een abutment in een im-
voorkomt vergissen. Afhankelijk van het implan- plantaat moet worden gewrongen, is beweging tus-
taatsysteem worden door de tandtechnicus fixatie- sen de componenten nauwelijks mogelijk en blijft
schroeven soms individueel ingekort. Ook zijn de voorspanning beter behouden (Binon 1996a;
abutmenthoogten niet altijd gelijk over de ver- 1996b).
schillende implantaten. De behandelaar doet er dan Een en ander impliceert dat, omdat de verschil-
ook verstandig aan bij het demonteren van de con- lende factoren voor de diverse implantaatsystemen
structie de volgorde van fixatieschroeven en abut- verschillend zijn, voor verschillende systemen en
ments vast te leggen om bij het remonteren niet een componenten ook onderscheidende optimale tor-
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 161

Figuur 13.18
Tweedelige abutments ten
behoeve van een staafcon-
structie (links: Frialit II;
rechts: Brånemark system 1).
Figuur 13.19
Eéndelig abutment ten
behoeve van een staafcon-
structie (links: BioComp;
rechts: IMZ).

j
13:18 j
13:19

Figuur 13.20
siemomenten worden geadviseerd, die variëren tus- Astra- (links) en ITI-abut-
sen 15 en 35 Ncm. ments (rechts) onderhouden
een groot contactoppervlak
Enkele praktische aspecten van schroef- tussen implantaat en abut-
moerverbindingen bij orale implantaten ment.

Het optimale torsiemoment dat door de leveranciers


wordt geadviseerd, zal uiteraard altijd ruim onder
het torsiemoment liggen dat nodig is om het con-
tactoppervlak tussen bot en implantaat te verbre-
ken. Onafhankelijk van het implantaatsysteem is de
behandelaar met de bij verschillende implantaten
geleverde handschroevendraaiers alleen niet in staat
een consistente en voldoende hoge voorspanning
aan te brengen! Het onvoldoende vastdraaien van
schroef-moerverbindingen wordt wel aangedragen
als de belangrijkste oorzaak voor het loskomen van
abutments en fixatieschroeven in implantaatgedra-
gen constructies (Dellinges & Tebrock, 1993; Goheen
et al., 1994). Het maximale torsiemoment dat wel
met de hand kan worden bereikt, is afhankelijk van
de vorm van de schroevendraaier (figuur 13.21), het
al of niet gebruiken van (bevochtigde) handschoe-
nen, de locatie in de mond en de ervaring van de
behandelaar.
De implantaatindustrie springt hierop in door ver- j
13:20

schillende typen momentsleutels aan te bieden


waarmee een uniforme momentkracht op de schroef
kan worden uitgeoefend. Deze zijn gebaseerd op door het gebruik of als gevolg van het sterilisatie-
verschillende principes. Er bestaan sleutels die bij proces bestaat het risico dat het gewenste torsiemo-
gebruik het juiste moment op het handvat aangeven ment op een gegeven moment niet meer wordt ge-
(figuur 13.22), momentsleutels die knikken als een haald of ruim wordt overschreden. Gutierrez et al.
bepaald moment is bereikt (figuur 13.23) en sleutels (1997) constateren in een in-vivo-onderzoek dat
die ‘slippen’ als een bepaald moment is bereikt (fi- slechts een klein percentage van de door hen on-
guur 13.24). Door slijtage en/of corrosie van de veer derzochte ‘knikkende’ momentsleutels het moment
162 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 13.21
De dikte van de kop van de
schroevendraaier is van grote
invloed op het maximale
torsiemoment dat met de
vingers kan worden aange-
bracht.
Figuur 13.22
Momentsleutel die het
bereikte torsiemoment met
een veer aangeeft (ITI).
j
13:21 j
13:22

Figuur 13.23
Een momentsleutel die knikt
bij het bereikte moment
(Frialit, BioComp, Steri-Oss).
Figuur 13.24
In de schroevendraaier
bevindt zich een mecha-
nisme dat slipt als het juiste
moment is bereikt (IMZ).

j
13:23
j
13:24

levert dat ze zouden moeten leveren. Ze adviseren constructie worden uitgeoefend, waarbij de oorzaak
momentsleutels met een veermechanisme regelma- vaak te zware articulatie naar lateraal is. Het is
tig te kalibreren om het losraken van schroeven daarbij verstandig een schroef die meermaals is los-
door het aanbrengen van een onvoldoende hoog gekomen, te vervangen, enerzijds omdat in de
torsiemoment of fractuur van schroeven als gevolg schroef plastische deformatie kan zijn opgetreden,
van een te hoog torsiemoment te voorkomen. wat tot versnelde breuk zal leiden, en anderzijds
Een momentsleutel die het bovengeschetste pro- omdat een nieuwe schroef bij vastdraaien minder
bleem niet kent, is een type waarbij een te vervan- snel los zal komen dan een reeds gebruikte schroef
gen kunststof palletje breekt als het juiste torsie- (Haack et al., 1995; Weiss et al., 2000).
moment is bereikt (Dentsply). Ook is een apparaat
op de markt waarbij, afhankelijk van het aange-
brachte boorkopje, een bepaald torsiemoment kan j
13.3 Evaluatie
worden ontwikkeld (figuur 13.25). Ten slotte kan
soms roterend instrumentarium zo worden inge- j
13.3.1 Klinische parameters
steld dat het slipt als het juiste torsiemoment is
bereikt. Deze methode is omslachtig en de appara- Mobiliteit
tuur is kostbaar, maar lijkt het betrouwbaarst
(Wicks et al., 1994). Osseointegratie wordt van oudsher gedefinieerd als
Komt ondanks het feit dat de componenten met een een duurzame, functionele verbinding tussen een
voldoende hoog torsiemoment zijn vastgezet, de belast implantaat en vitaal bot (Brånemark et al.,
constructie toch (meermaals) los, dan is dit sympto- 1969), ook wel functionele ankylose genoemd
matisch voor een groter onderliggend probleem (Schroeder et al., 1976). Veel vroeger vond men enige
(Rangert et al., 1997). De oorzaak moet dan worden graad van mobiliteit nog wel acceptabel (Schnit-
gezocht in de grootte van de krachten die op de mann et al., 1980). Sedert het tijdperk van de osseo-
integratie is de visie echter dat een mobiel implan-
Figuur 13.25 taat niet succesvol is (Albrektsson et al., 1986) en
In het handvat bevindt zich uiteindelijk als verloren moet worden beschouwd,
een mechanisme dat slipt als en dat bij het constateren van mobiliteit het im-
het juiste moment is bereikt plantaat zou moeten worden verwijderd. Excessief
(Nobel Biocare). botverlies, leidend tot mobiliteit, zal zich niet actief
herstellen, ook niet na het elimineren van een
eventuele etiologische factor. Hoogstens treedt een
status quo op.
Voor de behandelaar is het goed nadrukkelijk te
beseffen dat een implantaat slechts dan klinische
mobiliteit vertoont als het implantaat (bijna geheel)
j
13:25
door bindweefsel is omgeven. Een mobiel implan-
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 163

taat is derhalve altijd een verloren implantaat; een Percussie van een implantaat is een poging om beide
niet-mobiel implantaat kan toch een slechte prog- tests te combineren, zodat het moeilijk is de ver-
nose hebben. Als een implantaatsysteem mobiliteit schillende gemeten parameters te onderscheiden.
vertoont, is het van belang te diagnosticeren of de Bij de percussietest tikt men met behulp van een
beweeglijkheid niet wordt veroorzaakt door losse metalen instrument tegen het implantaat of het
componenten. Gelukkig is dit laatste bijna altijd het abutment. Men houdt bijvoorbeeld een dissector
geval als een patiënt, vaak in lichte paniek, via de losjes tussen twee vingers op een afstand van een
telefoon meldt dat ‘het implantaat loszit’. drietal centimeter van het einde van het instrument
Hoe moet nu worden vastgesteld of een implan- en tikt lichtjes tegen het abutment (Adell et al.,
taat mobiliteit vertoont, dan wel slecht geosseoin- 1985). Als het implantaat goed gefixeerd is, is er een
tegreerd is? Ongeacht de gebruikte techniek is het heldere metaalklank hoorbaar.
voor het vaststellen van de eventuele mobiliteit van Deze test is relatief ongevoelig voor veranderin-
een implantaat noodzakelijk dat dit implantaat in- gen in de implantaatstabiliteit. Het menselijk oor is
dividueel kan worden getest. Als implantaten door onvoldoende in staat correct onderscheid te maken
middel van een suprastructuur met elkaar (of met tussen de verschillende klanken, de dempingen en
een natuurlijke pijler) zijn verbonden, moet voor de amplitudes van de geproduceerde toon. Hiervoor
het testen van eventuele mobiliteit de suprastruc- heeft men gespecialiseerde elektronische instru-
tuur worden verwijderd. menten nodig. Daarnaast is de percussie van een
implantaat en abutment een complex systeem. Deze
Klinische mobiliteit Implantaten die bij belasting test is daarom sterk subjectief en mag dan ook niet
pijn veroorzaken, moeten met de nodige achter- de enige zijn waarop men zich beroept om de
docht worden bekeken. Hoewel hierover geen lite- interface te beoordelen.
ratuur beschikbaar is, leert de praktijk dat implan- De test wordt voornamelijk gebruikt om de
taatverlies in de toekomst mogelijk in het verschiet patiënt te laten horen dat het implantaat na instal-
ligt! Als een patiënt aangeeft pijn aan een implan- latie goed is en fungeert als een soort psychologi-
taat te ondervinden, is dat een gegeven waaraan niet sche ontlading voor patiënt en behandelaar.
gemakkelijk voorbij mag worden gegaan. Ook hier
leert de praktijk dat een patiënt, nadat bij hem een Torsietest Sullivan et al. (1996) gaven aan dat men
implantaat verloren ging, de behandelaar vaak weet tijdens de tweede ingreep de abutmentconnectie en
te vertellen dat ‘dat ene implantaat vanaf het begin de graad van osseointegratie kan nagaan. Men
af aan al anders voelde’ of ‘pijn heeft gedaan’. draait met een kracht van 20 N.cm tegen de wijzers
De eenvoudigste manier om vast te stellen of een van de klok in (reverse torque) aan het implantaat.
implantaat mobiliteit vertoont, is door er met twee Geosseointegreerde implantaten zullen deze kracht
metalen instrumenten, bijvoorbeeld spiegelheften, weerstaan, terwijl twijfelachtige implantaten zullen
in buccolinguale richting tegenaan te duwen (Adell worden losgeschroefd uit hun bot of fibreus weefsel.
et al., 1985; Albrektsson & Sennerby, 1990). Te ver- Men vond dat bij langere implantaten (13 en 15 mm)
wachten is dat implantaten die volledig door bind- een grotere kracht nodig was dan bij kortere im-
weefsel zijn omgeven, door deze test wel te identi- plantaten.
ficeren zijn, maar dat implantaten die nog slechts Uit dierexperimenteel onderzoek blijkt dat im-
voor een beperkt deel geosseointegreerd zijn, onte- plantaten van commercieel puur titanium een ‘tor-
recht succesvol zullen lijken. Literatuur over de be- que to failure’-waarde tot 116 N.cm kunnen hebben
trouwbaarheid en de validiteit van deze test ont- (Sullivan et al., 1996). Deze waarden zijn gerelateerd
breekt. aan de implantaatlengte, de breedte, de apicale geo-
metrie, het oppervlak en aan de helingstijd van het
Percussietest De percussietest is geı̈nspireerd op de, onbelaste implantaat. Naast dit alles neemt ook de
in de industrie gebruikte, ruwe testmethoden. hoeveelheid compact bot rondom het implantaat
De zogenoemde ‘wheel tap test’ (Cawley & een belangrijke plaats in.
Adams, 1988) is een test waarbij men een voorwerp Deze techniek kan niet worden gezien als een
onderzoekt door op één bepaald punt te tikken. Het niet-invasieve techniek, omdat ze rechtstreeks in-
verschil tussen goede en defecte componenten haalt werkt op de bot-implantaatinterface. Brånemark
men uit de veranderingen van natuurlijke frequen- (1996) gaf reeds aan dat bij zeer lage krachtinwer-
ties en dempingen. Men vergelijkt de klank in beide kingen op implantaten er in de testsituaties plasti-
gevallen en gaat na of die dezelfde is. Deze test is sche deformatie ontstond. Bij lage torquewaarden
oorspronkelijk ontworpen om gebarsten treinwie- op implantaten kan dus al irreversibele schade op-
len en gebrekkig glas- en aardewerk op het spoor te treden.
komen. De ‘coin tap test’ (Cawley & Adams, 1988) is Deze test heeft dus verschillende nadelen. Naast
een variant van de vorige test. Deze test is ontwor- het ingrijpende karakter is er ook het feit dat de test
pen om gelamineerde structuren, honigraatcon- weinig tot geen informatie geeft over de bot-im-
structies en -verbindingen te onderzoeken. Men plantaatinterface. Daarnaast kan de ‘reverse torque’
moet op ieder punt van de te onderzoeken structuur geen onderscheid maken tussen de graad van heling
tikken en de resulterende klanken nagaan. Defecte en botformatie rond het implantaat. Een implantaat
regio’s klinken ‘dood’. De impact op een goede regio geplaatst in bot van minder goede kwaliteit zal
is intenser en korter in de tijd dan op een bescha- meer tijd nodig hebben om dezelfde graad van sta-
digde regio. biliteit te verkrijgen als een implantaat geplaatst in
164 Orale implantaten in de algemene praktijk

bot van goede kwaliteit. Hierbij is het dus belang- handstuk tijdens de meting vanwege het intrinsieke
rijk op te merken dat de ‘reverse torque testing’- gewicht van de stamper horizontaal (de angulatie
methode duidelijk meer schade kan aanrichten op moet kleiner zijn dan 118 ten opzichte van het hori-
een implantaat geplaatst in bot van minder goede zontale vlak) worden gehouden. Het toestel is zo
kwaliteit. Er zal een grotere kans op schade en po- ontworpen dat er bij een foutieve positie onmiddel-
tentieel falen zijn. lijk een akoestisch signaal hoorbaar is, nog voordat
de meting wordt beëindigd. Ten tweede moet men
Periotest1 De Periotest1 is een elektronisch in- er op letten dat er geen zacht weefsel of bloedklon-
strument, oorspronkelijk ontworpen door Siemens ters tussen de stamper en het implantaat of de tand
AG, voor de kwantitatieve meting van de demping- aanwezig zijn. Verder moet de stamper het implan-
karakteristieken van het parodontale ligament die taat altijd op dezelfde plaats raken, bijvoorbeeld net
de tand omgeven. Dit zou een maat voor de mobi- onder het coronale deel van het abutment, om zo
liteit van de tand aangeven. Sinds kort wordt het vergelijkbare metingen te verkrijgen.
toestel verspreid door Medizintechnik Gulden, De lengte van het implantaat in relatie tot de PTV
Bensheim. De Periotest1 omvat een handstuk met is statistisch significant voor de maxilla. Hoe langer
een metalen stamper (8 g) die naar de tand toe be- het implantaat, hoe lager de PTV. Omgekeerd geldt
weegt door het gebruik van een elektromagneet. bij de lengte van het abutment: hoe langer het
Hoe hoger de dempingcapaciteit, hoe sneller de abutment, hoe hoger de PTV (Olivé & Aparicio,
vertraging. De contacttijd wordt gemeten door een 1990).
accelerometer. De software van het toestel relateert De Periotest1 kan niet worden gebruikt om op
de contacttijd als functie van tandmobiliteit. De een bepaald tijdstip de bot-implantaatinterface en
waarden zijn af te lezen op een scherm en tevens de hoeveelheid bot te beoordelen. De waarden op
hoorbaar. De waardeschaal of ‘Periotest value’ (PTV) zichzelf zijn niet zinvol. Als zodanig heeft de enkele
bevindt zich tussen –8 (zeer stabiel) voor de laagste Periotest1-waarde geen prognostische betekenis.
waarde, en +50 (volledig mobiel) voor de hoogste. Het is wel zinvol de veranderingen in de interface te
De stamper van de Periotest1 tikt zestien keer in 4 evalueren en te vervolgen in de tijd. Een implantaat
seconden tegen het implantaat. Voor het gebruik dat bij abutmentconnectie een PTV van –6 heeft en
moet men het toestel ijken aan de hand van de cali- later overgaat naar een PTV van +2, is een implan-
bratiehuls, waarbij een PTV-waarde van rond +11 taat dat een grote kans tot falen heeft. Daarentegen
wordt verkregen. Dit dient om verspreiding van de heeft een implantaat dat bij het begin een PTV van
meetresultaten en/of fouten vanwege het toestel te +6 had en evolueert naar een PTV van +2 een dui-
verifiëren. delijk goede prognose (van Steenberghe & Quiry-
Het toestel, initieel ontworpen voor het meten nen, 1993).
van tandmobiliteit, is nadien door verschillende De waarde van de Periotest1 in het klinisch on-
onderzoekers voorgesteld voor het meten van im- derzoek is door verschillende auteurs aan de hand
plantaatmobiliteit en evaluatie van de bot-implan- van dierexperimenteel onderzoek aangetoond.
taatinterface. Als normale PTV beschouwt men –7 Caulier et al. (1997) onderzochten de correlatie tus-
tot +1 (gemiddeld –1) voor de maxilla en –7 tot 0 sen de histologische en radiologische botniveaus
(gemiddeld –3) voor de mandibula (Aparicio, 1997). rond orale implantaten geplaatst in de maxilla van
De zogenaamde risico-implantaten met een PTV geiten. De Periotest1-waarden werden bovendien
van +2 tot +8 zijn omgeven door immatuur of door gecorreleerd met het aanwezige botcontact rondom
te weinig bot of laten al de eerste tekenen van niet- het implantaat. Voor titanium implantaten bleek de
integratie zien (fibreuze omkapseling). Het verder PTV significant hoger te zijn dan voor met Ca-P ge-
al of niet gunstig evolueren van deze ‘inhelende’ coate implantaten. Er is geen correlatie tussen de
implantaten hangt voornamelijk af van de botkwa- PTV en de eerste schroefwinding met botcontact of
liteit bij plaatsing en het progressief belasten. Deze tussen de PTV en het aantal schroefwindingen in
factoren zullen onder andere bepalen of het im- contact met bot. De PTV geeft alleen voldoende in-
plantaat al of niet verloren gaat. In het laatste geval formatie wanneer deze waarde in combinatie met
zal het implantaat nooit stabiel worden en is ver- een andere klinische test wordt geëvalueerd. Carr et
wijderen de enige therapie. al. (1995) bevestigden dit aan de hand van hun on-
Aangetoond is dat er een relatie bestaat tussen derzoek naar de relatie tussen de PTV en de uit-
implantaten met een stabiele PTV en implantaten schroefweerstand. De relatie was niet sterk genoeg
die bij radiografie geen radiolucentie vertoonden, om met één parameter de andere te voorspellen. De
alsmede tussen klinisch niet-geı̈ntegreerde implan- Periotest1 geeft een objectieve meting van de im-
taten en afwijkende PTV’s van +8 of meer. De va- plantaatstabiliteit, maar geeft geen idee van de
riaties in PTV waren gerelateerd aan het bottype. Er graad van osseointegratie. Een lage PTV kan wijzen
werd een klein percentage van twijfelachtige im- op een implantaat omgeven door zowel veel als
plantaten met een PTV tussen geosseointegreerd en weinig bot. Een hoge PTV (> +8) evenwel is altijd
niet geosseointegreerd ontdekt. Het percentage van geassocieerd met een niet-geı̈ntegreerd implantaat
secundair falen was sterk gerelateerd met een ini- (fibreuze omkapseling). Isidor (1998) onderzocht de
tiële PTV van een twijfelachtig implantaat (Aparicio, relatie tussen de mobiliteitsmetingen met de Perio-
1997). test1 en de histologische bevindingen van implan-
Er zijn enkele opmerkingen te maken bij het ge- taten geplaatst bij apen, zowel na excessieve occlu-
bruik van de Periotest1. In de eerste plaats moet het sale belasting als na plaqueaccumulatie. Er bleken
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 165

geen significante verschillen te zijn tussen de ‘TiO- Op die manier tracht men de inheling van het im-
blasted’ en de gemachineerde implantaten. Wat de plantaat en de botformatie te meten. Het is een niet-
relatie tussen de mobiliteitsmetingen en de histo- invasieve techniek die makkelijk klinisch te ge-
logische gegevens betreft, bleek dat de PTV een sta- bruiken is. De test is geschikt voor kwantitatieve
tistisch significante correlatie met het histologische metingen van de bot-implantaatinterface. De trans-
botverlies vertoonde. Wanneer echter alleen de im- ducer is in vitro getest, waaruit bleek dat deze me-
plantaten met plaqueaccumulatie (beperkt botver- ting gevoelig was voor de stijfheid van de interface
lies) of alleen de implantaten zonder visueel detec- en voor de effectieve lengte van de transducer. In-
teerbare mobiliteit werden geanalyseerd, verdween vivo-onderzoeken hebben aangetoond dat er een
de significantie. Werden echter alleen de overbelaste verband bestaat tussen de resonantie en de effec-
implantaten (veel botverlies) geëvalueerd, dan was tieve implantaatlengte, alsmede met een signifi-
er opnieuw een significantie. Verder is de proportie cante stijging van de resonantie tijdens de heling als
van bot-implantaatcontact omgekeerd evenredig gevolg van de botformatie. Er bestaat een correlatie
met de PTV van alle implantaten. Tot slot zijn de tussen de bepalingen van de botkwaliteit via de re-
PTV en de manuele beweeglijkheidsmetingen sig- sonantiemetingen en deze wordt bepaald door de
nificant met elkaar gecorreleerd. techniek van weerstandsbepaling bij het plaatsen
De Periotest1 heeft het voordeel dat zowel de van een implantaat. De correlatie gaat niet op voor
chirurg als de protheticus eenzelfde instrument de bepaling via de techniek van weerstand bij het
hanteren en op deze manier een waardevol com- verwijderen van een implantaat.
municatiemiddel hebben. Daarnaast geeft de test De metingen zijn niet belastend voor de patiënt.
een objectieve score voor implantaten met een twij- Een falend implantaat manifesteert zich door de
felachtige manuele waarneembare mobiliteit. Sa- afwezigheid van een piekwaarde en een lagere reso-
men met radiografie is het een zeer valide test om de nantie met een gedempt signaal. Verdere ontwikke-
implantaten tijdens de inhelingsperiode te evalue- ling van deze techniek is noodzakelijk om op die
ren; naderhand moet men er rekening mee houden manier mogelijke predisponerende factoren van
dat de tijdsfactor moet worden meegerekend. implantaatfalen op te sporen.

Dental fine tester1 De Dental fine tester1 is een Gezondheid van de peri-implantaire gingiva en mucosa
elektronisch instrument dat ontworpen is in Japan
voor de meting van tand- en implantaatmobiliteit. Zoals eerder uiteengezet, reageren de peri-implan-
Het instrument bestaat uit een klein hamertje met taire mucosa en gingiva rond een natuurlijk ele-
een hoekig handstuk en een plastiek tip. Het bevat ment op een manier die te vergelijken is met de
een miniatuurversnellingsmeter die de versnelling reactie op een bacteriële aanval; er ontstaan onder
meet wanneer een object door de hamer wordt aan- meer roodheid en zwelling. Visuele controle van de
geslagen. Het handstuk is verbonden met een elek- peri-implantaire weefsels geeft informatie over
tronische controle-eenheid die verbonden is met een aanwezige pathologieën. Veranderingen in kleur,
printer en een digitale display. contour en consistentie van de omgevende gingiva
Een tand of implantaat wordt door de hamer kunnen hiervan de tekenen zijn. Belangrijk om te
maximaal tienmaal aangetikt. Vervolgens wordt de vermelden is ook dat implantaten vaak omgeven
mobiliteit berekend en op het scherm afgebeeld. zijn door alveolaire mucosa die altijd iets meer neigt
Deze eenheden lopen van 0,0 tot 3,9 en komen naar een erythemateus uiterlijk. Bij de aanwezig-
overeen met een bepaalde mobiliteit (in millimeters heid van een fistel in de gingiva of de alveolaire
uitgedrukt). Het is een compact toestel voor een mucosa moet de behandelaar bedacht zijn op de
niet-invasieve testmethode. Tot nu toe is er weinig aanwezigheid van zacht weefsel tussen het implan-
of geen informatie over verschenen in de literatuur. taat en het (mogelijk losse) abutment of een moge-
Een nadeel van dit toestel – maar ook van de lijke implantaatbreuk.
Periotest1 – is ongetwijfeld het ontbreken van Ook bij een patiënt met implantaten zal de clini-
rechtstreeks contact tussen het te meten object en de cus de mogelijkheid willen hebben de gezondheid
testapparatuur. Hierdoor gaan factoren als de hoe- van de peri-implantaire weefsels vast te leggen en in
veelheid krachtinwerking, het contactpunt en de de tijd te volgen. Hiervoor kan hij gebruikmaken
angulatie een belangrijke rol spelen (Meredith, van een gingivitisindex, proberen inzicht te krijgen
1997). in de samenstelling van de microbiologische flora
en in samenstelling en volume van de creviculaire
Trillingsmetingen Deze metingen worden uitge- vloeistof, en van metingen van sondeerdiepten en
voerd met een smalle transducer die vastzit aan het bepalingen van het aanhechtingsniveau.
implantaat of abutment. De transducer bestaat
meestal uit commercieel puur titanium en bevat een Gingivitisindex In de literatuur worden diverse in-
balk waaraan twee piëzokeramische elementen dices gebruikt om de gezondheid van de peri-im-
vastzitten. De transducer gaat trillen onder invloed plantaire gingiva/mucosa vast te leggen, maar de
van activatie van een van de piëzokeramische ele- meest gebruikte index is de gingivitisindex zoals
menten. Het antwoord op deze trilling wordt op- beschreven door Sillness & Loë (1964). Er wordt met
gevangen door het tweede element. Via een verster- een pocketsonde marginaal, dat wil zeggen: ten
ker en een frequentieanalysetoestel gaan de gege- hoogste 1 mm diep, gesondeerd en vijftien seconden
vens naar een personal computer (Meredith, 1997).
166 Orale implantaten in de algemene praktijk

gewacht. Vervolgens wordt de index bepaald. Deze microbiële samenstelling door middel van selectief
is als volgt samengesteld: kweken ontstaat een indruk of de harde en zachte
– score 0: gezond, geen tekenen van ontsteking (zie weefsels blootstaan aan bacteriën waarvan wordt
figuur 13.3); aangenomen dat ze daadwerkelijk botafbraak ver-
– score 1: licht ontstoken, geen bloeding na margi- oorzaken.
naal sonderen;
– score 2: bloeding na marginaal sonderen, rood- Volume en samenstelling van de creviculaire vloeistof
heid (figuur 13.26); Omdat het volume aan creviculaire vloeistof kan
– score 3: ernstige ontsteking, spontane bloeding, worden uitgedrukt in maat en getal, en – in ieder
necrose en/of pusafvloed. geval in de parodontologie – een relatie heeft met
Deze gingivitisindex blijkt in de praktijk eenvoudig andere, meer beschrijvende indices, zoals een gin-
en met een voldoende mate van interbeoordelaars- givitisindex of een plaque-index, is deze voor kli-
betrouwbaarheid vast te stellen (Cune & Putter, nisch onderzoek van belang. Niimi & Ueda (1995)
1994; Cune et al., 1998). Bij het vaststellen van de toonden in een onderzoek bij 63 Brånemark-im-
score is vooral het marginaal sonderen van belang. plantaten aan dat deze relatie ook bij implantaten
Bij dieper sonderen wordt ook gezond epitheel be- bestaat; hoge volumina creviculaire vloeistof gaan
schadigd, wat tot bloeding kan leiden zonder dat dit gepaard met een hogere gingivitisindex en een ho-
een afspiegeling is van ontstoken peri-implantaire gere plaquescore. Niet alleen het volume maar ook
gingiva en/of mucosa. de samenstelling biedt potentiële diagnostische in-
Figuur 13.27 geeft een indruk van de mucosale formatie.
gezondheid van 74 HA-gecoate, schroefvormige im- Op dit terrein is nog veel onderzoek noodzake-
plantaten in diverse indicatiegebieden, na een jaar lijk. Het is echter een aantrekkelijk idee pathologie
functie (Cune et al., 1996). Het is een gegeven dat al in een vroeg stadium met behulp van biologische
distale en linguale vlakken, vooral bij staafcon- markers te kunnen vaststellen. Er is grote behoefte
structies, meestal een iets hogere waarde hebben aan een methode om de samenstelling van de crevi-
(Cune et al., 1994). culaire vloeistof op eenvoudige en relatief goedkope
wijze aan de stoel te kunnen vaststellen.
Samenstelling microbiologische flora De samenstel-
ling van de subgingivale microbiologische flora Sonderingsdiepte en bepaling van het
rond natuurlijke elementen en implantaten is ver- aanhechtingsniveau Het bepalen van de pocket-
gelijkbaar, zowel in fysiologische als in pathofysio- diepte rond een natuurlijk gebitselement is in de
logische omstandigheden (Mombelli et al., 1987; dagelijkse praktijk een snelle en routinematige
Bauman et al., 1992b; Kohavi et al., 1994). Bij peri- diagnostische handeling. De tip van de sonde stuit
implantaire gingivitis/mucositis en botverlies wordt op de meest coronaal gelegen bindweefselvezels, die
een divers scala aan voornamelijk gramnegatieve zijn ingebed in het wortelcement. Omdat in de
anaerobe staven aangetroffen. Door bepaling van de permucosale doorgang rond een implantaat geen
sprake is van een bindweefselaanhechting tussen
Figuur 13.26 mucosa en implantaatoppervlak, maar van een epi-
Score 2, bloeding na margi- theliale verkleving, zal de tip van een parodontale
naal sonderen. sonde bij sonderen reiken tot, of eigenlijk 0,3-1,4
mm coronaal van het botniveau (Buser et al., 1990;
Quirynen et al., 1991; Lang et al., 1994).
De sonderingsdiepte wordt gedefinieerd als de
afstand tussen de marginale rand van de mucosa en
het diepst te sonderen punt van de peri-implantaire
‘sulcus’. Gezien de anatomie van de permucosale
doorgang is de sonderingsdiepte rond implantaten
onder meer afhankelijk van de dikte van de mucosa,
die van locatie tot locatie aanzienlijk kan verschil-
len. Een goed voorbeeld van dit fenomeen is de
palatinale mucosa (Orton et al., 1989; figuur 13.28).
Dit maakt de interpretatie van een incidentele son-
deringsdiepte rond een implantaat lastig. Ook is
bijvoorbeeld de sonderingsdiepte rond een implan-
taat dat is omgeven door orale mucosa, doorgaans
groter dan rond een implantaat dat is omgeven door
gekeratiniseerde gingiva (van Steenberghe, 1988).
Een incidentele bepaling van de sonderingsdiepte is
diagnostisch dan ook van beperkte waarde. Het zou
zinvoller zijn periodiek het aanhechtingsniveau te
bepalen ten opzichte van een vast referentiepunt,
bijvoorbeeld de rand van een abutment. Ook even-
tuele recessies worden dan in beeld gebracht en de
j
13:26
combinatie van beide is een zinvolle waarneming.
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 167

De reproduceerbaarheid van het bepalen van de mesiaal buccaal


sonderingsdiepte is door een aantal redenen echter
50 50
een probleem (Spiekermann et al., 1995). Vaak ver-
hindert de suprastructuur adequate toegankelijk- 40 40
heid tot de peri-implantaire sulcus, vooral wat de 30 30
linguale/palatinale vlakken betreft. De sonderings-
20 20
diepte wordt dan ook bij voorkeur bepaald nadat de
mesostructuur is verwijderd (figuur 13.29). Ook de 10 10
geometrie van het oppervlak, zoals bij schroefvor- 0 0
mige implantaten, lijkt een betrouwbare meting in 0 1 2 3 0 1 2 3
de weg te staan. De druk en de vorm van de sonde
zijn van belang. In de literatuur wordt bij klinisch distaal linguaal
onderzoek soms gebruikgemaakt van pocketsondes
50 50
die een reproduceerbare sondeerdruk van 0,20-0,25
N genereren (Lang et al., 1994; Levy et al., 1997). Ook 40 40
de sondeerrichting en de gezondheid van de peri- 30 30
implantaire mucosa zijn medebepalend voor de 20 20
sondeerdiepte. De kleinste afstand tussen de tip van
10 10
de sonde en het histologisch bepaalde botniveau
blijkt te worden aangetroffen in ongezonde peri- 0 0
implantaire weefsels (Lang et al., 1994). De patiënt 0 1 2 3 0 1 2 3
ervaart het bepalen van de sonderingsdiepte niet
altijd als een plezierige ervaring, wat de reprodu- Figuur 13.27
ceerbaarheid ook niet ten goede komt. Toch lijkt het Deze figuur (Cune et al., 1996) geeft een indruk van de gemiddelde gezondheid van de
mogelijk rond schroefvormige en cilindrische im- peri-implantaire mucosa rond een grote groep HA-gecoate implantaten in diverse indi-
plantaten in gezonde omstandigheden tot een re- catiegebieden in een algemene praktijk, na een jaar functie.
produceerbaar meetresultaat te komen (Quirynen et
al., 1991; Cune et al., 1998). De gemiddelde sonde-
ringsdiepte rond implantaten in gezonde condities
A B C
varieert van 1,3-3,8 mm (Newman & Flemmig, 1988).
In de literatuur wordt incidenteel geopperd dat het
bepalen van de sonderingsdiepte rond implantaten
strikt genomen een invasieve handeling is, waarbij
het verscheuren van de epitheliale aanhechting tij-
dens sonderen onnodige schade berokkent (Bauman
et al., 1992a; Rüdiger & Flemmig, 1995).

j
13.3.2 Röntgenologische parameters

Een van de onderdelen van de nazorg is de beoor-


deling van het bot rond het implantaat. Verlies van
bothoogte wijst erop dat het implantaat zijn veran-
kering verliest en uiteindelijk mobiel kan worden.
Naast het sonderen van de peri-implantaire pocket
is het vervaardigen van röntgenfoto’s een methode
om een indruk te krijgen van het peri-implantaire
botniveau. Sonderen van de peri-implantaire pocket Figuur 13.28
is soms onbetrouwbaar. Door de configuratie van Schematische weergave, waarbij verschillende sonderingsdieptes corresponderen met
het implantaat (bijvoorbeeld de aanwezigheid van onderscheiden klinische condities.
uitgesproken schroefwindingen) in combinatie met
een smal verticaal botdefect kan de tip van de sonde
niet ver genoeg in de pocket doordringen. Het Figuur 13.29
vaststellen van het percussiegeluid geeft evenmin Occlusaal aanzicht op abut-
duidelijke informatie over de hoeveelheid botver- ments nadat de staafcon-
lies. Ook als er al een aanzienlijke hoeveelheid bot structie is verwijderd.
verloren is gegaan, zal er nog een heldere percus-
sietoon hoorbaar zijn. Door de hierboven beschre-
ven beperkingen bij sonderen, percussie en andere
klinische tests, is men voor het bepalen van de
marginale bothoogte aangewezen op röntgenfoto’s.

j
13:29
168 Orale implantaten in de algemene praktijk

Röntgenopnametechnieken van het bot rond Tomografische panoramaopnametechniek Tomogra-


implantaten fische panoramaopnamen zijn niet reproduceerbaar
en onvoldoende scherp. Ze beelden het object ver-
Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat na de gene- vormd af en geven overprojectie van een deel van de
zingsfase het gemiddelde verlies in bothoogte vari- wervelkolom in het frontale deel van onder- en bo-
eert van 0,05 tot 0,5 mm per jaar (afhankelijk van venkaak (Meijer et al., 1995; Payne et al., 1999). De
het implantaatsysteem) onder niet-pathologische tomografische panoramaopname kan dan ook al-
condities (Adell et al., 1981; Quirynen et al., 1992; leen worden gebruikt voor een zeer globale indruk
Batenburg et al., 1998). Het detecteren van deze van het botniveau. Voor een nauwkeuriger analyse
kleine veranderingen vereist een reproduceerbare van botveranderingen is deze methode niet ge-
röntgentechniek met opnamen van voldoende kwa- schikt. In het algemeen kan worden gezegd dat deze
liteit (Schnittman & Schulman, 1980). Een labora- methode beter niet kan worden gebruikt om peri-
toriumonderzoek naar de invloed van afwijkingen implantaire botveranderingen vast te leggen (figuur
van de ideale verticale opnamehoek toont aan dat 13.30).
een afwijking van 18 al een interpretatiefout van de
bothoogte geeft van 0,1 mm (Sewerin, 1990). Intraorale radiografie De bissectriceregeltechniek is
In de praktijk wordt een aantal röntgenopname- geen reproduceerbare methode. Hoewel de afbeel-
technieken gebruikt. Elk van deze methoden heeft ding scherp is, is de vervorming groot. Het wordt
voor- en nadelen. De gebruikte methoden zijn: afgeraden deze methode te gebruiken om peri-im-
– tomografische panoramaopnametechniek (OP of plantair bot af te beelden (figuur 13.31).
OPG); De paralleltechniek waarbij een intraorale film-
– bissectriceregeltechniek; houder wordt gebruikt, combineert een scherp
– paralleltechniek. beeld met een ideale richting van de stralenbundel,
namelijk loodrecht op de film (Strid, 1985; Jacobs &
Tomografie Het gebruik van zowel analoge als van Steenberghe, 1998c). De techniek kan ook in de
‘computed’ tomografie is niet nuttig voor de con- algemene praktijk worden toegepast, zonder dat
trole van de implantaatintegratie. Het resolutiever- uitgebreide apparatuur nodig is. Een nadeel is dat
mogen is te beperkt en ook zorgt de strooistraling door het gebruik van een intraorale film niet altijd
ter hoogte van de interface, die ontstaat door de het gehele implantaat kan worden afgebeeld. Om-
reflectie van de röntgenstralen aan het meer on- dat hier meestal geen sprake is van ‘periapicale’
doordringbare implantaatoppervlak, voor een problemen is dit geen groot nadeel. Mondbodem en
moeilijkere en meer gewaagde interpretatie (Jacobs palatum beperken de positie van de film. Is men
& van Steenberghe, 1998a). De aanwezigheid van alleen geı̈nteresseerd in botveranderingen rond de
metaal leidt ook tot artefacten. De tomografie be- hals van het implantaat (waar ook de veranderingen
wijst ongetwijfeld zijn deugdelijkheid in de preo- te verwachten zijn ten gevolge van een peri-im-
peratieve planning. Ter completering kan worden plantaire ontsteking of overbelasting), dan is de af-
toegevoegd dat de micro-CT wel in staat is tot op 10 beelding voldoende groot. Is men daarnaast ook
mm nauwkeurig de bot-implantaatinterface te on- geı̈nteresseerd in het bot verder apicaal of verder
derzoeken, maar dit is dan weer een invasieve tech- mesiaal en distaal van het implantaat gelegen, dan
niek (Van Oosterwyck et al., 1999). kan beter een andere methode worden gekozen.

Figuur 13.30
Tomografische panora-
maopnamen (OPG’s) van
dezelfde patiënt met een
implantaatsysteem in de
onderkaak, op drie verschil-
lende evaluatietijdstippen.
Let op de sterk verschillende
vergrotingsfactoren en ver-
tekening door de niet- j
13:30 A j
13:30 B
gestandaardiseerde opna-
metechniek.

j
13:30 C
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 169

Voor een nauwkeurige vergelijking van röntgenfo- Figuur 13.31


to’s vervaardigd op een verschillend tijdstip, is een Opname van een transman-
reproduceerbare techniek onontbeerlijk. Het ge- dibulair implantaatsysteem
bruik van een filmhouder alleen is hiervoor niet met behulp van de bissectri-
voldoende (figuur 13.32). De filmhouder zal op een ceregeltechniek.
of andere manier steeds in dezelfde positie in de
mond moeten worden bevestigd (Larheim & Eggen,
1982; Payne et al., 1999). Eenduidige bevestiging in
de mond is beschreven in een aantal publicaties.
Bevestiging door middel van verschroeving direct
op implantaatniveau is beschreven door Deporter et
al. (1996) en Payne et al. (1999). Ook bevestiging
door middel van verschroeving op de abutments is
beschreven (Cox & Pharoah, 1986; Chaytor, 1993). Bij
beide voorgaande bevestigingen moet eerst de su-
prastructuur worden verwijderd voordat de film-
houder kan worden aangebracht. Bevestiging direct
aan de suprastructuur is ook beschreven. Dit ge-
beurde door middel van een universele bevesti-
gingsopbouw die op de goudkap past (Meijer et al.,
1995; Kapur et al., 1998) of door middel van een
individuele aanpassing van de filmhouder per
patiënt (Charkawi, 1989; Venturelli, 1996; Gomez-
Roman et al., 1997; Payne et al., 1999) met beetplaat
of bijtblok die op de dentitie past (figuur 13.33).
Samenvattend kan worden gesteld dat de parallel-
j
13:31
techniek de beste methode is om peri-implantaire
botveranderingen mesiaal en distaal vast te leggen.
Indien een nauwkeurige analyse (in millimeters)
nodig is, moet men de filmhouder reproduceerbaar het ruwere oppervlak bij implantaten met een ver-
in de mond kunnen bevestigen. ruwd oppervlak. Bij mechanisch falen of overbelas-
Bij de intraorale opnamen onderscheiden we ver- ting is het botverlies groter, tot zelfs 3 mm per jaar
der de conventionele intraorale opnamen met be- (Strid, 1985).
hulp van de zilverfilms, en de digitale intraorale Daarnaast moeten we ons ook bewust zijn van het
radiografie. Bij deze laatste techniek wordt ge- feit dat traag evoluerende mobiliteit in het begin-
bruikgemaakt van een sensor, een beeldscherm en stadium radiologisch niet zichtbaar is. Het kan ook
een computer om de beelden op te slaan. Met deze gebeuren dat een dunne fibreuze omkapseling van
techniek is men in staat beelden op te slaan en bijvoorbeeld 0,1 mm, zijnde het resolutievermogen
softwarematig te verwerken, om op die manier een van een optimale radiografie, niet waarneembaar is.
meer reproduceerbare en objectievere meting te Dit kan ook het geval zijn wanneer er overlapping
verkrijgen. De sensor op zichzelf biedt het voordeel bestaat met andere structuren. De afwezigheid van
dat problemen van verschillen in filmemulsies en een radiolucentie rondom een implantaat sluit dus
verschillen in concentraties en temperaturen van mislukte osseointegratie niet uit (Nasr & Meffert,
zowel de ontwikkel- als fixeervloeistof vermeden 1993). Ten slotte is er de tweedimensionale beper-
kunnen worden. Eén van de belangrijkste voordelen king, waardoor de botaspecten niet in buccolinguale
is ongetwijfeld de vermindering van de dosis van zin te evalueren zijn.
een derde tot de helft ten opzichte van de conven- Het is soms zinvol een tweede röntgenfoto te
tionele radiografie. De techniek ondergaat een maken om mechanisch falen en randspleten te de-
snelle evolutie en zal zeker nog in belang toenemen tecteren en om overlapping van structuren te ver-
(Jacobs & van Steenberghe, 1998a). mijden, en wel onder een hoek van 128 in het hori-
De intraorale opnamen worden meestal vervaar- zontale vlak (Strid, 1985).
digd bij de abutmentconnectie en vervolgens na Zelden worden fout-negatieve resultaten aan de
één, drie en vijf jaar, en daarna om de vijf jaar. Het hand van röntgenfoto’s van niet-geı̈ntegreerde im-
doel van deze opnamen is radiolucenties rond de plantaten waargenomen. Meestal zijn de sympto-
implantaten op te sporen en de marginale bothoog- men van integratieverlies eerst klinisch in de mond
teveranderingen te evalueren. Bij deze laatste wor- aanwezig met voornamelijk mobiliteit; pas later
den bij schroefvormige implantaten de windingen zullen ze op röntgenfoto’s zichtbaar zijn. Men kan
als referentiepunt gebruikt. zich dus niet uitsluitend verlaten op de intraorale
Marginaal botverlies na het verbinden met het röntgenfoto’s voor het detecteren van de afwezig-
abutment komt altijd voor. Dit wordt gezien als een heid van osseointegratie, maar ze moeten met an-
botremodellering als reactie op een tweede chirur- dere tests worden aangevuld (Sundén et al, 1995).
gische ingreep. Dit verlies komt ongeveer overeen
met het verdwijnen van het bot tot aan de eerste
winding bij schroefvormige implantaten, of tot op
170 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 13.32
Opnamen van een implan-
taatsysteem met behulp van
paralleltechniek en filmhou-
der zonder (A en B) en met
bevestiging aan het af te
beelden object (C en D).

j
13:32 A j
13:32 B

j
13:32 C j
13:32 D

Figuur 13.33
A Instelapparaat voor beves-
tiging aan goudkap van
staafsuprastructuur.
B Instelapparaat met film
bevestigd aan staafsupra-
structuur in de mond van de
patiënt.
C Instelapparaat uitgevoerd
als beetplaat die op de den-
titie past.
j
13:33 A j
13:33 B
D Instelapparaat met film
uitgevoerd als beetplaat in de
mond van de patiënt.

j
13:33 C
j
13:33 D
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 171

Analyse van röntgenfoto’s van het bot rond implantaten mersfout) en een verschil in metingen uitgevoerd op
dezelfde foto tussen waarnemers onderling (inter-
De analyse van röntgenfoto’s wordt beı̈nvloed door waarnemersfout).
radiologische fouten en meetfouten.
Radiologische fouten zijn gerelateerd aan het Men kan op verschillende manieren metingen ver-
maken van de röntgenfoto en kunnen worden on- richten op röntgenfoto’s, onderverdeeld in een
derverdeeld in niet-geometrische fouten en geome- kwalitatieve analyse en een kwantitatieve analyse
trische fouten (Duckworth et al., 1983). Niet-geo- (Jacobs & van Steenberghe, 1998c). Kwalitatieve
metrische fouten worden bijvoorbeeld veroorzaakt analyse van röntgenfoto’s wordt doorgaans als
door ongewilde afwijkingen in voltage tijdens de moeilijk ervaren. Er moeten redelijk grote verande-
vervaardiging van de röntgenfoto en ongewilde af- ringen plaatsvinden wil men een uitspraak kunnen
wijkingen in het ontwikkelproces. Deze niet-geo- doen. Vandaar dat de voorgestelde classificatie door
metrische fouten beı̈nvloeden de standaardkwaliteit Adell et al. (1986) een zeer grove is:
van de foto en bemoeilijken de analyse. – score 1; trabeculair bot langs het gehele implan-
Geometrische fouten worden veroorzaakt door: taatoppervlak;
– de object-filmafstand en de focus-objectafstand, – score 2; corticaal bot cervicaal van het implantaat
wat een vergroting veroorzaakt; met meer naar apicaal trabeculair bot;
– de röntgenbundel die niet loodrecht op object en – score 3; corticaal bot langs het gehele implantaat-
film valt, wat een vertekening veroorzaakt; oppervlak.
– de film die niet parallel aan het object is ge-
plaatst, wat eveneens een vertekening veroor- Een objectievere methode is die waarbij men ge-
zaakt. bruikmaakt van het digitaliseren van röntgenfoto’s.
Vervolgens wordt met behulp van een computer de
Voor geometrische fouten kunnen correcties worden dichtheid van het bot, gekalibreerd door een wig of
aangebracht indien de afstanden en hoeken bekend ander voorwerp met bekende grijswaarden, in vast-
zijn. Een instelapparaat dat werkt volgens de pa- gestelde regio’s berekend.
ralleltechniek, is dusdanig ontworpen dat de rönt- Een derde methode van kwalitatieve analyse is de
genbundel altijd loodrecht op de film valt. Bevesti- digitale subtractie. Hierbij worden twee foto’s (van
ging aan implantaat, abutment of suprastructuur verschillende tijdstippen) gedigitaliseerd, exact over
kan ervoor zorgen dat de film parallel aan het object elkaar heen geprojecteerd en van elkaar afgetrok-
is geplaatst. Indien ook de focus-objectafstand en de ken. Gebieden met dezelfde grijswaarden vallen dus
object-filmafstand bekend zijn, kan de vergroting weg, maar indien er verschillen zijn opgetreden in
worden berekend. Op deze manier kunnen de wer- de tijd, worden deze zichtbaar (Jeffcoat, 1992).
kelijke dimensies worden bepaald. De bekende di- De substractieradiografie is een techniek die niet
mensies van het gebruikte implantaat zijn hierbij alleen gebruikt kan worden voor het detecteren van
nuttige referenties. kwalitatieve veranderingen in het bot rond implan-
Meetfouten worden veroorzaakt door de waarne- taten, maar ook voor het meten van kwantitatieve
mers zelf en worden beı̈nvloed door de ‘leesbaar- veranderingen. Het probleem bij conventionele
heid’ van de foto en de vaardigheid van de waar- röntgenfoto’s is vaak dat de aandacht van de diag-
nemer om de foto te beoordelen. Slecht leesbare nostische informatie wordt afgeleid door de achter-
foto’s zijn onscherp of missen contrast. Maakt men grondstructuren. We kunnen bijvoorbeeld aan de
intraorale foto’s volgens de paralleltechniek met een hand van verschillende radiografieën wel botverlies
juist voltage en een correcte belichtingstijd, dan rond implantaten opmerken, alleen kunnen we
heeft men in de conventionele radiografie het moeilijk een progressie van het eventuele botverlies
maximum bereikt. De leesbaarheid wordt ook beoordelen. Met behulp van de substractietechniek
beı̈nvloed door de af te beelden objecten. Is men wordt de storende achtergrondinformatie weggefil-
geı̈nteresseerd in de kwantiteit van het bot, bij- terd, zodat alleen de verschillen tussen de te verge-
voorbeeld het niveau waar het bot mesiaal en distaal lijken röntgenfoto’s ter evaluatie overblijven. Bij
aansluit op het implantaat, dan is het verschil in substractieradiografie worden conventionele rönt-
radio-opaciteit van het implantaat ten opzichte van genfoto’s via een analoog-digitaalconversie omge-
het bot een voordeel. Wil men echter een uitspraak vormd tot een digitaal beeld of worden direct digi-
doen over de kwaliteit van het bot, bijvoorbeeld de tale opnamen gemaakt. De digitalisatie verhoogt de
toename van dichtheid in de tijd, dan is analyse veel informatie van de radiografie niet, maar vormt het
moeilijker (Jeffcoat & Reddy, 1993; Jacobs & van beeld om tot een bruikbaar beeld in de computer.
Steenberghe, 1998b). De vaardigheid van de waar- Het digitale beeld staat voor een opeenvolging van
nemer wordt uitgedrukt in de intrawaarnemersfout getallen die overeenkomen met bepaalde grijswaar-
en de interwaarnemersfout. Natuurlijk is er een den van de radiografie. Met behulp van een hoge-
verband met de leesbaarheid van de foto: hoe on- resolutievideocamera wordt een beeld gemaakt van
scherper of hoe minder contrast, des te moeilijker de röntgenfoto. Dit beeld wordt via een beeldver-
het voor de waarnemer is een juiste analyse uit te werkingspakket bewerkt, waarbij een raster over het
voeren. Maar ook de ervaring en de vaardigheid van beeld komt en dit indeelt in kleine vakjes, de zo-
de waarnemer beı̈nvloeden de analyse. Daardoor genaamde pixels. Deze pixels staan dan voor een
ontstaat er een verschil tussen metingen uitgevoerd aantal grijswaarden. Het meest gebruikte systeem is
op dezelfde foto door één waarnemer (intrawaarne- 512 6 480 pixels die worden gedigitaliseerd tot 256
172 Orale implantaten in de algemene praktijk

grijswaarden. Als resultaat krijgt men een zone van taatoppervlak (Batenburg et al., 1998). Deze me-
veranderingen op een neutrale grijze achtergrond, thode kan alleen worden toegepast bij een
ofwel worden deze geprojecteerd op de originele röntgenologische techniek met bekende vergroting
radiografie. Als twee identieke röntgenfoto’s wor- en een scherp beeld (bijvoorbeeld de paralleltech-
den vergeleken, dan krijgt men een zwart beeld – er niek).
is geen verschil aantoonbaar. Enkele manieren om absolute metingen te ver-
Bij de substractieradiografie is het dus meer dan richten, zijn met behulp van een digitale schuif-
ooit van groot belang dat de röntgenfoto’s op een zo maat, een vergrootglas met millimeterverdeling en
gestandaardiseerd mogelijke manier worden ver- een geautomatiseerd beeldanalysesysteem na digi-
vaardigd. Hierbij denken we voornamelijk aan het taliseren van de röntgenfoto’s. Onderzoek toont aan
contrast en de dichtheid van de film. Aan dit pro- dat, na berekening van intra- en interwaarnemers-
bleem kan tegemoetgekomen worden door onder fouten, de nauwkeurigheid van een beeldanalyse-
meer het hoofd van de patiënt te stabiliseren in een systeem weliswaar groter is, maar niet significant
cefalostaat, waardoor een extraorale stabilisatie van verschilt van de digitale schuifmaatmethode en de
de patiënt en tevens een grote afstand tussen de vergrootglasmethode (Meijer et al., 1993). Voor het
stralingsbron en het object worden verkregen om zo longitudinaal bepalen van bothoogteveranderingen
de vergroting te beperken. De positie van de film- rond implantaten kan derhalve voor de eenvou-
houder en de röntgenbron zijn ook niet onbelang- digste methode (bijvoorbeeld de digitale schuif-
rijk. Globaal worden de dichtheids- en contrastver- maat) worden gekozen. Opvallend is dat de stan-
anderingen via computerondersteunende densito- daardafwijkingen van de methoden nogal groot zijn
metrische beeldanalyses (CADIA) bijgewerkt. De in verhouding tot het voorspelde botverlies van 0,1
minimale dikte van het bot dat kan worden gede- mm of minder per jaar voor een bepaald implan-
tecteerd is 0,12 mm bij optimale condities, dat wil taatsysteem (Adell et al., 1981; Adell et al., 1986).
zeggen: afwezigheid van geometrische en contrast- Men moet terughoudend zijn met het stellen van
distorsie. Is er een variatie in projectiegeometrie een diagnose louter op basis van waargenomen ver-
tussen beide röntgenfoto’s van 38, dan is de mini- anderingen op een individuele röntgenfoto.
maal waar te nemen botdikteverandering 0,35 tot
0,42 mm (Rudolph et al., 1987). Op dit moment zijn j
13.3.3 Bruikbaarheid en betrouwbaarheid van
voor de algemene praktijk nog geen bruikbare gangbare klinische en röntgenologische
kwalitatieve analyses beschikbaar door de arbeids- parameters bij implantaten
intensiviteit en door de kosten van de procedure,
maar de techniek is in volle ontwikkeling en kan in Bij de klinische evaluatie van tandheelkundige im-
de toekomst een belangrijke rol gaan spelen in de plantaten worden in de praktijk in het algemeen
interfacebepaling. dus dezelfde klinische tests uitgevoerd als bij de
De kwantitatieve analyse moet informatie geven inspectie van het parodontium rond natuurlijke
over het botniveau mesiaal en distaal van het im- gebitselementen (bijvoorbeeld gingivitisindex, pla-
plantaat. Voor de metingen kan men verschillende que-index, sonderingsdieptemeting, bepalen van
methoden gebruiken. De eerste, meest grove, is een het aanhechtingsniveau). De vraag werpt zich op of
classificatie op grond van botverlies in relatie tot de deze klinische tests ook bij de evaluatie van de con-
implantaatlengte (Boerrigter et al., 1997). Een dities rond permucosale implantaten betrouwbaar
tweede methode gaat ook uit van botverlies ten op- zijn (Bauman et al., 1992a; Schou et al., 1992; van
zichte van het implantaatoppervlak. Schroefvor- Steenberghe & Quirynen, 1993; Cune et al., 1998).
mige implantaten hebben windingen met een be- Immers, er bestaan markante verschillen wat betreft
kende onderlinge afstand. De bothoogte wordt be- de anatomie van het ophangapparaat rond implan-
paald op het niveau van de schroefwinding, of tot taten en de natuurlijke gebitselementen (Schou et
halverwege tussen twee schroefwindingen. Het dis- al., 1992).
criminatievermogen bij de bepaling van het botni- Hoe betrouwbaar zijn deze tests dan? De be-
veau bij schroefvormige implantaten wordt als goed trouwbaarheid van een test laat zich uitdrukken in
ervaren (Naert et al., 1992). Een derde methode be- sensitiviteit (de kans op een juist-positieve classifi-
rekent het botverlies in millimeters of minder. Me- catie) en specificiteit (de kans op een juist-negatieve
tingen worden verricht vanaf een vast referentie- classificatie; tabel 13.2).
punt tot aan het botniveau parallel aan het implan- Cune et al. (1998) constateerden dat geen enkele

Tabel 13.2 Sensitiviteit en specificiteit van een test.

pathologie aanwezig pathologie afwezig

test positief a (juist-positief) b (fout-positief)

test negatief c (fout-negatief) d (juist-negatief) titanium

sensitiviteit = (a/a+c) 6 100%

specificiteit = (d/b+d) 6 100%


13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 173

klinische test zowel een hoge sensitiviteit als een


Tabel 13.3 Complicaties/reparaties gedurende vijf jaar bij een
hoge specificiteit had als deze werd gerelateerd aan
overkappingprothese in de onderkaak op 2-3-implantaten
het beeld op de röntgenfoto. Er was met name
(bewerking van de gegevens van Hemmings et al., 1994).
sprake van een hoog percentage fout-negatieve
waarnemingen, dat wil zeggen dat er wel pathologie complicaties/reparaties frequentie
op de röntgenfoto, i.c. pathofysiologisch botverlies
aanwezig lijkt te zijn, daar waar deze louter op fractuur abutmentschroef 0
grond van de klinische test zou worden gemist. Ook
Levy et al. (1997) vonden in een klinische evaluatie fractuur goudschroef 4
bij 45 patiënten met cilindrische implantaten geen
enkele correlatie tussen de bothoogtemetingen op fractuur kunstharsbasis overkappingprothese 2
de röntgenfoto en de sonderingsdiepte, evenmin als
slijtage of breuk elementen overkappingprothese 1
met de andere klinische parameters.
Klinische tests moeten derhalve voorzichtig wor- losse clip of fractuur clip 13
den geı̈nterpreteerd. Onderbehandeling dreigt, ze-
ker als in aanmerking wordt genomen dat uit his- losse magneethouder of fractuur magneethouder 7
tologisch onderzoek blijkt dat zelfs het röntgen-
beeld een te rooskleurig beeld schetst (Caulier et al., relining overkappingprothese 8
1997).
fractuur kunstharsbasis bovenprothese 1

j
13.4 Frequentie van optreden van relining bovenprothese 6
complicaties
slijtage of breuk elementen bovenprothese 1

Na het plaatsen van de suprastructuur op de im-


plantaten begint voor de patiënt het nazorgtraject,
waarin na verloop van tijd kan blijken dat de su-
Tabel 13.4 Complicaties/reparaties gedurende 6,5 jaar bij een
prastructuur niet meer voldoet aan de gestelde eisen
overkappingprothese in de onderkaak op 2-4-implantaten
door breuk, slijtage of door verandering van anato-
(bewerking van de gegevens van Wismeyer et al., 1995).
mische structuren waarmee ze een nauwe relatie
heeft. Herstel van de suprastructuur moet niet al- complicaties/reparaties frequentie
leen gericht zijn op de reparatie zelf, maar ook op
mogelijke eliminatie van de oorzaak. Hierbij moet fractuur kunstharsbasis overkappingprothese 4
in ogenschouw worden genomen dat sommige re-
paraties normaliter verwacht mogen worden nadat losse clip of fractuur clip 6
een suprastructuur enige tijd heeft gefunctioneerd.
Hieronder wordt inzicht gegeven in de frequentie relining overkappingprothese 19
van optreden van complicaties met suprastructuren
fractuur kunstharsbasis bovenprothese 0
(zowel mesostructuur als prothetische constructie).
Daarnaast wordt ingegaan op de klinische aanpak relining bovenprothese 11
van de reparatie.

j
13.4.1 Complicaties bij uitneembare prothetiek de overkappingprothese kwam het meest frequent
voor, terwijl reparatie van clips minder frequent
Hemmings et al. (1994) beschrijven een retrospectief was. De auteurs vermelden echter dat gelijktijdig
onderzoek waarin complicaties op 2-3-implantaten met een relining de clips werden vervangen, zodat
in de onderkaak worden vermeld. Het gebruikte nieuwe clips een integraal onderdeel werden van
implantaatsysteem is het Brånemark-implantaat- deze complicatiebehandeling.
systeem (Nobelbiocare, Göteborg, Zweden) waarop Versteegh et al. (1995) beschrijven een retrospec-
een staafsuprastructuur (bij 23 patiënten) of mag- tief onderzoek met overkappingprothesen in de on-
neten worden bevestigd (bij 2 patiënten). Gedu- derkaak op een transmandibulair implantaat (Krij-
rende vijf jaar worden de complicaties bijgehouden nen Medical, Beesd, Nederland) of op 3-4-ITI-im-
(tabel 13.3). Geconcludeerd wordt dat het losgaan plantaten, verbonden door een staafsuprastructuur.
van de precisieverankering (clip of magneet) in de De ITI-groep omvatte 36 patiënten met een evalua-
kunsthars en breuk van de matrices van de preci- tieperiode van zes jaar; de TMI-groep omvatte 37
sieverankering verreweg de meest voorkomende patiënten met een evaluatieperiode van drieënhalf
complicaties zijn. jaar. De resultaten van de prothetische nazorg zijn
Wismeyer et al. (1995) rapporteren in een retro- vermeld in tabel 13.5. De auteurs stellen vast dat
spectief onderzoek over de prothetische nazorg van frequent prothetisch onderhoud noodzakelijk is
overkappingprothesen op implantaten in de onder- voor overkappingprothesen op implantaten. De be-
kaak. Op 2-4-ITI-implantaten (Straumann, Walden- nodigde vervaardiging van een nieuwe staafsupra-
burg, Zwitserland) werd een staafsuprastructuur structuur komt voort uit het verloren gaan van im-
vervaardigd (bij 64 patiënten). Na 6,5 jaar werden de plantaatpijlers, gevolgd door het plaatsen van
complicaties geanalyseerd (tabel 13.4). Relining van nieuwe pijlers met uiteindelijk aanpassing van de
174 Orale implantaten in de algemene praktijk

Tabel 13.5 Prothetische nazorg gedurende zes jaar (ITI-groep) en drieënhalf jaar (TMI-groep)
bij een overkappingprothese in de onderkaak (bewerking van de gegevens van
Versteegh et al.,1995).

complicaties/reparaties frequentie ITI-groep frequentie TMI-groep

vervanging elementen zijdelingse delen 32 31

vervanging clip 12 20

vervanging staafsuprastructuur 26 18

relining overkappingprothese 44 29

relining bovenprothese 36 33

staafsuprastructuur. Naast het hoge aantal clipre- Watson et al. (1997) beschrijven de vijfjaars nazorg
paraties is ook opvallend het aantal reliningen, niet van een multicentrisch onderzoek naar zowel de
alleen voor de overkappingprothese, maar ook voor overkappingprothese voor de onderkaak (76 patiën-
de volledige bovenprothese. ten) als voor de bovenkaak (16 patiënten). In het
Hooghe & Naert (1997) rapporteren de protheti- onderzoek werden Brånemark-implantaten ge-
sche nazorg na een follow-upperiode van gemiddeld bruikt en werd zowel in de onder- als in de boven-
vier jaar. Twee Brånemark-implantaten werden kaak een staafsuprastructuur voor clipverankering
aangebracht in de edentate onderkaak van 207 vervaardigd. De resultaten zijn vermeld in tabel
patiënten en verbonden door een staafsuprastruc- 13.7. De auteurs concluderen dat er sprake is van
tuur. Tabel 13.6 laat de complicaties/restauraties veel meer mechanische problemen met de overkap-
zien. Complicaties die vaak voorkwamen waren re- pingprothesen in de bovenkaak dan in de onder-
lining van de overkappingprothese en het losraken kaak. Door de verscheidenheid in de opzet van de
van de clip. Ook de fractuur van de volledige bo- vele participerende centra kan hiervoor niet echt een
venprothese is opvallend. Er trad zelfs nog twee verklaring worden gegeven.
keer een fractuur op van de chroom-kobaltverstevi- Behr et al. (1998) vergelijken de nazorg bij over-
ging in de basis van de overkappingprothese. kappingprothesen op ITI-implantaten (29 patiën-
ten) en op IMZ-implantaten (Friatec, Mannheim,
Duitsland; 13 patiënten). De gemiddelde observa-
Tabel 13.6 Complicaties/reparaties gedurende gemiddeld vier jaar bij
tietijd was 3,5 jaar. De resultaten zijn vermeld in
een overkappingprothese in de onderkaak op twee
tabel 13.8. De auteurs concluderen dat bij het ITI-
implantaten en een staafsuprastructuur (bewerking van de
systeem de reparaties meer laboratoriumgerelateerd
gegevens van Hooghe & Naert, 1997).
waren en bij het IMZ-systeem meer fabrieksgerela-
complicaties/reparaties frequentie teerd (breuk in fabrieksonderdelen).
Meijer et al. (2000) vergelijken de prothetische
fractuur kunstharsbasis overkappingprothese 7 nazorg na vijf jaar bij een edentate groep patiënten
die werden behandeld met twee verschillende mer-
fractuur chroom-kobaltversteviging 2 ken implantaatsystemen in de onderkaak, verbon-
den door een staafsuprastructuur. Bij 29 patiënten
losse clip of fractuur clip 21 werden twee IMZ-implantaten aangebracht en bij
32 patiënten twee Brånemark-implantaten. Bij de
relining overkappingprothese 48
resultaten, vermeld in tabel 13.9, valt op dat bij de
fractuur kunstharsbasis bovenprothese 12
abutments van het IMZ-systeem veel breuk optrad
(alleen de abutments behorend bij de implantaten
nieuwe prothese 14 met een diameter van 3,3 mm; de abutments van de
implantaten met een diameter van 4,0 fractureerden

Tabel 13.7 Prothetische nazorg gedurende vijf jaar voor overkappingprothesen in de


onderkaak (76 patiënten) en in de bovenkaak (16 patiënten) (bewerking van de
gegevens van Watson et al., 1997).

complicaties/reparaties frequentie mandibula frequentie maxilla

fractuur kunstharsbasis overkappingprothese 13 17

vervanging clip 39 17

vervanging staafsuprastructuur 5 1

relining overkappingprothese 28 16
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 175

Tabel 13.8 Prothetische nazorg gedurende gemiddeld drieënhalf jaar bij een
overkappingprothese op ITI-implantaten (ITI-groep, 29 patiënten) en op IMZ-
implantaten (IMZ-groep, 13 patiënten) (bewerking van de gegevens van Behr et al.,
1998).

complicaties/reparaties frequentie ITI-groep frequentie IMZ-groep

fractuur abutment/abutmentschroef 0 4

losse clip of fractuur clip 1 0

reparatie staafsuprastructuur 3 1

Tabel 13.9 Prothetische nazorg gedurende vijf jaar bij een overkappingprothese in de
onderkaak op twee IMZ-implantaten (IMZ-groep) en op twee Brånemark-
implantaten (Brå-groep) (bewerking van de gegevens van Meijer et al., 2000).

complicaties/reparaties frequentie IMZ-groep frequentie Brå-groep

fractuur abutment/abutmentschroef 13 1

losse clip of fractuur clip 8 13

relining bovenprothese 8 12

relining overkappingprothese 9 6

fractuur prothesebasis/elementen 14 19

niet). Ook in dit onderzoek is weer sprake van veel- veroorzaakt door het grote verlies van implantaat-
vuldige reparaties van clips. De auteurs vermelden pijlers in deze groep. Na vervanging van een pijler
dat in het onderzoek smalle ackermannclips werden werd een nieuwe staafsuprastructuur vervaardigd.
toegepast; de kleine retentievleugels van de clips De auteurs concluderen dat gemiddeld per patiënt
raakten snel los of braken af. per vijf jaar ongeveer twee reparaties nodig zijn.
Kiener et al. (2001) onderzoeken de prothetische
complicaties bij 41 patiënten met een overkapping- j
13.4.2 Complicaties bij vaste prothetiek
prothese in de bovenkaak. Vier tot zes ITI-implan-
taten werden verbonden door een staaf en extensies; Ekfeldt et al. (1994) onderzoeken de complicaties
clips dienden als precisieverankering in de over- van kronen op implantaten. Het betrof 94 Bråne-
kappingprothese. De follow-upperiode bedroeg ge- mark-implantaten, waarop geschroefde (n = 54) of
middeld drie jaar. De auteurs concluderen dat het gecementeerde kronen (n = 40) werden geplaatst. De
losgaan van de schroeven en correcties van de clips
de meest voorkomende complicaties zijn (tabel
Tabel 13.10 Complicaties/reparaties gedurende gemiddeld drie jaar bij
13.10).
een overkappingprothese in de bovenkaak (bewerking van
Chaffee et al. (2002) onderzoeken de prothetische
de gegevens van Kiener et al., 2001).
complicaties na drie jaar bij 58 patiënten met twee
Astra-implantaten (Astra Tech AB, Mölndal, Zwe- complicaties/reparaties frequentie
den) in de onderkaak. De implantaten waren voor-
zien van een knopabutment als retentie voor de losse abutment 3
overkappingprothese. In dit onderzoek is te zien
dat ook bij een knopverankering, analoog aan staaf- losse suprastructuurschroef 15
clipverankering, reparaties aan de matrices het
meest frequent voorkomen, gevolgd door relining losse clip of fractuur clip 9
van de prothese (tabel 13.11).
fractuur staafextensies 8
Visser et al. (2002) rapporteren de vijfjaars nazorg
van een multicentrisch onderzoek met implantaat- fractuur kunsthars 1
ondersteunde overkappingprothesen in de onder-
kaak. Twee permucosale implantaten (Brånemark- fractuur/slijtage elementen 9
systeem of IMZ-systeem) werden geplaatst bij 87
patiënten en bij 27 patiënten werd een transmandi- relining bovenprothese 2
bulair implantaat (TMI-systeem) aangebracht. De
resultaten zijn vermeld in tabel 13.12. De vele nieu- fractuur gegoten versteviging in kunstharsbasis 0
we staafsuprastructuren in de TMI-groep worden
176 Orale implantaten in de algemene praktijk

van een driejaars multicentrisch onderzoek betref-


Tabel 13.11 Complicaties/reparaties na drie jaar bij een
fende 95 kronen op Brånemark-implantaten. Uit de
overkappingprothese in de onderkaak op twee
resultaten blijkt dat tijdens de observatieperiode
implantaten en een knopverankering (bewerking van de
drie keer een kroonfractuur optrad. Bij tien patiën-
gegevens van Chaffee et al., 2002).
ten raakte de abutmentschroef los. Ook deze au-
complicaties/reparaties frequentie teurs melden dat het probleem werd opgelost door
vervanging van de titanium schroeven door goud-
fractuur kunstharsbasis overkappingprothese 4 schroeven.
Hemmings et al. (1994) beschrijven een retro-
fractuur kunstharsbasis bovenprothese 0 spectief onderzoek waarin complicaties van vaste
brugconstructies in de edentate onderkaak worden
losse matrix knopverankering of fractuur matrix knopverankering 35 beschreven. Vijfentwintig patiënten met een vaste
brugconstructie, vastgezet met goudschroeven op
relining overkappingprothese 18
de abutments, op in totaal 132 Brånemark-implan-
relining bovenprothese 16 taten, worden vijf jaar gevolgd. Een overzicht van
de resultaten staat in tabel 13.14, waarin opvalt dat
reparatie elementen 13 fractuur en losgaan van schroeven het meest voor-
komten.
Becker en Becker (1995) beschrijven de tweejaars
observatieperiode was gemiddeld anderhalf jaar. De resultaten van 24 kronen op Brånemark-implanta-
meest voorkomende complicatie was het loskomen ten geplaatst in de molaarregio van de onder- en
van de abutmentschroef, waardoor zelfs negen (ge- bovenkaak. Alle implantaten werden voorzien van
cementeerde) kronen moesten worden overgemaakt enkeltands antiroterende cilinders, waarop door
(tabel 13.13). Als mogelijke reden voor het frequent middel van schroeven kronen werden vastgezet. De
loskomen geven de auteurs aan dat er geen gestan- enige complicatie die werd gezien tijdens de obser-
daardiseerde kracht was gebruikt om de schroeven vatieperiode was het losgaan van de fixatieschroe-
vast te draaien en tevens dat er titanium schroeven ven. Dit vond plaats in 38% van de gevallen.
werden gebruikt. Bij vervanging door goudschroe- Ook Avivi-Arber en Zarb (1996) concluderen in
ven trad het probleem minder vaak op. een onderzoek naar kronen op implantaten dat de
Laney et al. (1994) rapporteren de complicaties meest voorkomende complicatie het losgaan van de

Tabel 13.12 Complicaties/reparaties gedurende vijf jaar bij een overkappingprothese in de


onderkaak op twee permucosale implantaten (87 patiënten) of op een
transmandibulair implantaat (27 patiënten) (bewerking van de gegevens van
Visser et al., 2002).

complicaties/reparaties frequentie permucosale groep frequentie transmandibulaire groep

fractuur abutment/abutment- 39 2
schroef

vervanging staafsuprastructuur 8 24

losse clip of fractuur clip 22 7

relining bovenprothese 27 6

relining overkappingprothese 18 5

fractuur prothesebasis/elementen 36 4

Tabel 13.13 Complicaties/reparaties gedurende gemiddeld anderhalf jaar bij geschroefde


kronen op implantaten (n = 54) en gecementeerde kronen op implantaten (n = 40)
(bewerking van de gegevens van Ekfeldt et al., 1994).

complicaties/reparaties frequentie geschroefde kronen frequentie gecementeerde kronen

losse abutmentschroef 22 18

noodzaak tot overmaken kroon 0 9

porseleinfractuur 0 1

kunstharsfractuur 2 1
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 177

schroeven is; de introductie van goudschroeven re-


Tabel 13.14 Complicaties/reparaties gedurende vijf jaar bij een vaste
duceerde het aantal complicaties aanzienlijk.
brugconstructie in de onderkaak (bewerking van de
Behr et al. (1998) vergelijken de nazorg van kleine
gegevens van Hemmings et al., 1994).
brugconstructies op ITI-implantaten (32 bruggen)
en op IMZ-implantaten (18 bruggen). De gemid- complicaties/reparaties frequentie
delde observatietijd was drieënhalf jaar. De meest
voorkomende complicatie was het losgaan of breuk fractuur abutmentschroef 11
van de schroeven. Ook de al eerdergenoemde breuk
van het intramobiele element van het IMZ-implan- losse abutmentschroef 1
taat (systeemspecifiek) wordt hier gemeld als fre-
quent voorkomend (tabel 13.15). fractuur goudschroef 5
Scheller et al. (1998) vervolgen in een vijfjaars
losse goudschroef 9
multicentrisch onderzoek 97 Brånemark-implanta-
ten, voorzien van een CeraOne-abutment, vastgezet fractuur kunsthars 6
met goudschroeven en met gecementeerde kronen
(verdeling: 16 metaal-porseleinkronen en 81 volledig fractuur kunstharsbasis bovenprothese 0
keramische kronen). Analyse van de complicaties
geeft acht keer een breuk van een volledig kerami- relining bovenprothese 6
sche kroon te zien, drie keer het losraken van de
gecementeerde kroon en vier keer het losraken van slijtage of breuk elementen bovenprothese 4
een goudschroef. De auteurs concluderen dat het
probleem van het losraken van de abutmentschroe-
ven onder controle lijkt te zijn met het gebruik van zal leiden tot herhaling en is niet meer dan symp-
goudschroeven en het gebruik van torque-controller toombestrijding.
met voorgeschreven kracht. Volledig keramische
kronen lijken gevoeliger te zijn voor breuk dan j
13.5.1 Reparaties bij uitneembare prothetiek
metaal-porseleinenkronen.
Losgaan of fractuur van clips in de overkappingprothese
j
13.4.3 Conclusies
De clips zijn doorgaans de zwakste schakel in de
Bij de uitneembare prothetiek komen uit de ver- overdracht van bijt- en kauwkrachten via de over-
schillende onderzoeken de volgende complicaties kappingprothese en suprastructuur op de implan-
als meest frequent naar voren: het losgaan of een taten en omliggend bot. Kleine clips en clips met
fractuur van clips in de overkappingprothese, afne- kleine retentievleugels in de kunsthars kunnen
mende pasvorm van de overkappingprothese op de krachten soms slecht weerstaan. Er treedt metaal-
processus alveolaris, fractuur van de kunstharsbasis moeheid op, eindigend met een fractuur, of de re-
van de overkappingprothese, fractuur van abut- tentievleugels wrikken zich los uit de kunsthars.
ments en losgaan van suprastructuurschroeven. Het aanbrengen van nieuwe clips kan op twee ma-
De meest voorkomende complicaties bij vaste nieren worden uitgevoerd: in de mond (directe me-
prothetiek zijn: losgaan van de abutmentschroef, thode) of buiten de mond (indirecte methode; De
fractuur of losgaan van keramische kronen en frac- Vries & Meijer, 1999).
tuur of loskomen van suprastructuurschroeven. Directe methode. Het direct in de mond bevestigen
van een matrix in de overkappingprothese met be-
hulp van kunsthars moet worden ontraden. Het
j
13.5 Reparatie van de suprastructuur gevaar dat kunsthars in ondersnijdingen loopt en
dat na uitharding de prothese niet uit de mond kan
Voordat tot reparatie wordt overgegaan, dient men worden genomen, is groot.
inzicht te krijgen in de oorzaak van de fractuur of Indirecte methode. De indirecte methode kan op
het losgaan van een onderdeel. Een reparatie uit- drie manieren worden uitgevoerd: door uitblokken
voeren zonder de oorzaak van het euvel op te heffen, van de ruimte onder de staaf, door alleen het occlu-

Tabel 13.15 Prothetische nazorg gedurende gemiddeld drieënhalf jaar bij een kleine
brugconstructie op ITI-implantaten (ITI-groep; n = 32) of op IMZ-implantaten
(IMZ-groep; n = 18) (bewerking van de gegevens van Behr et al., 1998).

complicaties/reparaties frequentie ITI-groep frequentie IMZ-groep

fractuur abutment/abutmentschroef 1 6

los abutment/abutmentschroef 1 7

gecementeerde kroon los 1 0

fractuur porselein kroon 3 0


178 Orale implantaten in de algemene praktijk

sale deel van de goudkappen af te drukken en door verwijdering van de prothese losgescheurd uit de
het gebruik van verlengde fixatieschroeven. prothese en blijft achter op de staafsuprastructuur.
Het uitblokken van de ruimte onder de staaf
wordt bij voorkeur uitgevoerd indien men de su- Afnemende pasvorm van de overkappingprothese op de
prastructuur niet kan of wil verwijderen. Uitblok- processus alveolaris
king wordt uitgevoerd met bijvoorbeeld Cavit
(Espe, Seefeld/Oberbay, Duitsland) of Barricaid Ook na de plaatsing van een overkappingprothese
(Dentsply International Inc., Milford, Verenigde kunnen nog fysiologische veranderingen van de
Staten) (figuur 13.34). processus alveolaris optreden, zodat op termijn de
Men moet erop letten dat de ruimte geheel gevuld pasvorm onvoldoende is. In dat geval is een reba-
is, zonder de plaatsing van de prothese te storen, en sing van de prothese geı̈ndiceerd. De procedure is
de vormgeving van de staaf (bovenkant en zijkan- vergelijkbaar met een rebasing van een conventio-
ten) moet duidelijk blijven. De ruimte voor de staaf nele volledige prothese, met de uitzondering dat de
in de overkappingprothese wordt geheel gevuld met ruimte onder de suprastructuur moet worden uit-
een hoogviskeus afdrukmateriaal. Na het plaatsen geblokt, of dat ervoor wordt gezorgd dat het af-
van de prothese over de staafsuprastructuur laat drukmateriaal niet in de nabijheid daarvan komt.
men het afdrukmateriaal uitharden, met de prothe- De randen worden ingekort, opgeruwd en weer op-
se in habituele occlusie. De nieuwe clips worden na nieuw individueel afgevormd met stents (bijvoor-
het uitgieten van de afdruk op het gipsmodel ge- beeld Iso Functional, GC Corporation, Tokio, Ja-
positioneerd, waarna bevestiging in de overkap- pan). Vervolgens wordt afgedrukt met een me-
pingprothese kan plaatsvinden. Het risico van deze diumviskeus afdrukmateriaal, waarbij uitharding
methode is dat een slechte weergave van de staaf in plaatsvindt in habituele occlusie (figuur 13.36).
de afdruk kan leiden tot een verkeerde positie van
de clips. Fractuur van de kunstharsbasis van de
Bij het alleen afdrukken van het occlusale deel overkappingprothese
van de goudkappen heeft men bij de reparatie de
staafsuprastructuur nodig voor de bevestiging van Ten behoeve van de suprastructuur is een aanzien-
de nieuwe clips. Ter plaatse van de goudkappen lijke hoeveelheid ruimte in de overkappingprothese
wordt in de overkappingprothese een kleine hoe- uitgespaard. Dit kan tot gevolg hebben dat een ver-
veelheid hoogviskeus afdrukmateriaal (bij voorkeur zwakking optreedt die leidt tot breuk van de over-
met een spuitje) aangebracht. Na het plaatsen van kappingprothese in het frontgebied (figuur 13.37A).
de prothese over de staafsuprastructuur laat men Vaak kunnen de delen buiten de mond eenvoudig in
het afdrukmateriaal uitharden, met de prothese in de juiste positie ten opzichte van elkaar worden ge-
habituele occlusie. Na uitharding en verwijdering bracht, zodat reparatie direct – op een conventione-
van de prothese schroeft men de staafsuprastruc- le manier – kan plaatsvinden. Men dient te contro-
tuur los en plaatst ze in de afdruk. Door de afdruk leren of de prothese is gebroken door een onvol-
van de goudkappen is de staaf exact in de prothese doende pasvorm op de suprastructuur of op de pro-
te positioneren (figuur 13.35A tot en met E). cessus alveolaris. Als dat het geval is, moeten
Ter plaatse van het reparatiegebied wordt een verdere correcties worden uitgevoerd. Wanneer de
deel van de kunsthars verwijderd, inclusief eventu- pasvorm als voldoende is beoordeeld, moet men
eel aanwezige oude clipdelen. De nieuwe clips wor- concluderen dat de sterkte van de prothese onvol-
den op de staaf geplaatst en deels uitgeblokt. Een doende was om de bijt- en kauwkrachten goed op te
kleine hoeveelheid kunsthars wordt aangebracht in vangen. Om breuk in de toekomst te voorkomen,
de prothese en de staaf met clip wordt in de prothese kan de prothese worden versterkt met een metalen
geplaatst. Na uitharding wordt de staaf verwijderd structuur. Het aanbrengen van alleen een gebogen
en wordt het gebied rondom de clip verder afge- draad als versteviging is niet voldoende (figuur
werkt (figuur 13.35F tot en met J). 13.37B). Het verdient aanbeveling de versterking uit
De hoeveelheid afdrukmateriaal is kritisch: te te voeren door middel van een gegoten metalen
weinig afdrukmateriaal geeft geen goede weergave beugel of een gegoten raster linguaal of palatinaal,
van de goudkap; bij te veel afdrukmateriaal loopt waar overheen eventueel een dunne laag kunsthars
het onder de staaf en wordt het afdrukmateriaal bij is aangebracht (figuur 13.37C tot en met F).

Figuur 13.34
Uitblokking bij een supra-
structuur op twee IMZ-
implantaten; ruimte onder
de staaf uitgeblokt met Cavit
(A) en uitgeblokt met Barri-
caid (B).

j
13:34 A
j
13:34 B
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 179

Figuur 13.35
Afdrukken van het occlusale
deel van de goudkappen en
clipreparatie.
A Onderzijde van de over-
kappingprothese met gefrac-
tureerde clip.
B Bijbehorende staafsupra-
structuur op vier Bränemark-
implantaten.
C Ter plaatse van de goud-
j
13:35 A j
13:35 B
kappen is een kleine hoe-
veelheid afdrukmateriaal in
de overkappingprothese
aangebracht.
D Afdruk van de staafsupra-
structuur in de overkapping-
prothese.
E Staafsuprastructuur
geplaatst in de afdruk geeft
een exacte positionering.
F Ter plaatse van het repara-
tiegebied is een deel van de
j
13:35 C j
13:35 D kunsthars inclusief de
gefractureerde clip verwij-
derd.
G De nieuwe clip is op de
staaf geplaatst.
H Uitblokken clipvleugel ter
plaatse van de staaf.
I Herplaatsen van staaf en
nieuwe clip voor het vastzet-
ten van de retentievleugels in
kunsthars.
J Nieuwe clip in situ na
afwerking.
j
13:35 E j
13:35 F

j
13:35 G
j
13:35 H

j
13:35 I j
13:35 J
180 Orale implantaten in de algemene praktijk

Figuur 13.36
Rebasing van een overkap-
pingprothese.
A Onderzijde van een over-
kappingprothese met onvol-
doende pasvorm.
B Bijbehorende staafsupra-
structuur op vier Brånemark-
implantaten.
C Individuele afvorming van
de randen met Iso Functio-
nal. j
13:36 A j
13:36 B

D Afdruk zijdelingse delen.


E Onderzijde van de over-
kappingprothese na rebasing.

j
13:36 C j
13:36 D

j
13:36 E

Fractuur van abutments j


13.5.2 Reparaties bij vaste prothetiek

Breuk van abutments wijst op een slechte pasvorm Losgaan van de abutmentschroef
van de suprastructuur of op metaalmoeheid door
een grote of ongunstige belasting. Een slechte pas- Indien het abutment losgaat, vindt opnieuw con-
vorm moet uiteraard worden gecorrigeerd. Bij her- trole van de pasvorm plaats voordat de schroef weer
haaldelijke breuk door een grote of ongunstige be- wordt vastgezet. Abutments moeten ook bij vaste
lasting kan men een ander ontwerp van de supra- constructies met een voorgeschreven kracht door
structuur of het bijplaatsen van implantaten over- middel van een torque-controller worden vastgezet.
wegen. Indien een kroon gecementeerd is op een abutment
dat mobiliteit vertoont, kan het oplossen van de
Losgaan van suprastructuurschroeven complicatie verstrekkende gevolgen hebben. Door
de interne of externe hexagon (of een andere vorm
Ook het losgaan van suprastructuurschroeven kan van rotatieweerstand) is de kroon met abutment
wijzen op een onvoldoende pasvorm: correctie hier- niet geheel rond te draaien en vervolgens te verwij-
van is uiteraard vereist. In de literatuur wordt ver- deren. Soms lukt het door middel van een endo-
schillende keren vermeld dat het gebruik van tita- dontische opening de schroef van het abutment te
niumschroeven en het niet vastzetten met een bereiken en opnieuw vast te zetten. Indien dat es-
voorgeschreven kracht de oorzaken kunnen zijn van thetisch niet storend is, kan men de kroon weer
het loskomen (Kiener et al., 2001; Chaffee et al., herstellen door een composietrestauratie aan te
2002). Door het gebruik van goudschroeven en het brengen. Vaak leidt een dergelijke complicatie ech-
vastzetten met een torque-controller nam de fre- ter tot het doorslijpen en verwijderen van de kroon,
quentie van deze complicatie aanzienlijk af (Ekfeldt waarna het abutment kan worden vastgezet. Dit
et al., 1994). heeft als consequentie dat een nieuwe kroon moet
worden vervaardigd.
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 181

Figuur 13.37
Reparatie van een kunst-
harsbasis.
A Fractuur van de overkap-
pingprothese mediaal.
B Versteviging met een
gebogen draad in de kunst-
hars leidt veelal niet tot vol-
doende sterkte.
C Waspatroon voor een
gegoten metalen verstevi-
j
13:37 A j
13:37 B
ging.
D Onafgewerkte versteviging
linguaal in de overkapping-
prothese.
E Afwerking met een dunne
laag kunsthars.
F Gepolijst metaal indien de
ruimte onvoldoende is voor
bedekking met kunsthars.

j
13:37 C j
13:37 D

j
13:37 E j
13:37 F

Fractuur of losgaan van keramische kronen coniciteit van de zijvlakken, de lengte van de wan-
den, de aanwezigheid van boxen en groeven en de
Een fractuur of het losgaan van keramische kronen oppervlakteruwheid (Käyser et al., 1995). Volledig
wordt voornamelijk veroorzaakt door de niet-opti- keramische kronen, waarbij het porselein wordt
male afmeting van het abutment (Hegenbarth, opgebakken op een keramische kap, hebben een
1996). Retentie en resistentie op abutments worden bepaalde dikte nodig. Te weinig ruimte zal ten
bepaald door dezelfde factoren als die bij kronen op koste gaan van de dikte van de kap en de esthetische
natuurlijke elementen. Van belang zijn de mate van mogelijkheden met het porselein. Te dik porselein
omvatting van de abutments, de convergentie of (meer dan 2 mm) leidt tot een grotere kans op breuk

Figuur 13.38
Ontwerp van abutments op
een ITI-implantaat ten
behoeve van een solitaire
kroon.
A Door de fabrikant ontwor-
pen gehoekt abutment met
een te kleine dimensie voor
een optimale vormgeving
voor de kroon.
B Een individueel gevormd
j
13:38 A j
13:38 B
abutment dat wel een opti-
male vormgeving voor een
keramische kroon toelaat.
182 Orale implantaten in de algemene praktijk

in het porselein zelf (Razzoog et al., 1997). Door de Fractuur of loskomen van suprastructuurschroeven
fabrikant vormgegeven abutments voldoen niet of
nauwelijks aan de ideale vormgeving zoals gesteld Evenals bij uitneembare prothetische constructies
aan een kroonpreparatie op natuurlijke elementen kan ook bij vaste constructies het losgaan of een
(figuur 13.38A). In de regel zijn deze abutments fractuur van suprastructuurschroeven wijzen op een
klein, opdat ze in zo veel mogelijk situaties toepas- onvoldoende pasvorm: correctie hiervan is uiteraard
baar zijn. Deze door de fabrikant bepaalde dimensie vereist. In de literatuur wordt verscheidene keren
kan leiden tot frequent losgaan van een kroon en tot vermeld dat het gebruik van titanium schroeven en
veel te dik porselein, met kans op breuk. Individu- het niet vastzetten met een voorgeschreven kracht
eel vormgegeven abutments (figuur 13.38B) hebben de oorzaak kunnen zijn van het loskomen. Door het
wel een dusdanige vormgeving dat een optimale gebruik van goudschroeven en het vastzetten met
retentie en resistentie voor de kroon te bereiken een torque-controller nam de frequentie van deze
zijn, alsmede een optimale sterkte van de kerami- complicatie aanzienlijk af.
sche kroon (Meijer et al., 2002).
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 183

Literatuur misfit on screw joint stability. Int J Prosthodont.


1996a;9:149-60.
Adell R, Lekholm U, Rockler B, Brånemark PI. A 15- Binon PP. The effect of eliminating implant/abut-
year study of osseointegrated implants in the ment misfit on screw joint stability. Int J Prostho-
treatment of the edentulous jaw. Int J Oral Surg. dont. 1996b;9:511-9.
1981;10:387-416. Boerrigter EM, Oort RP van, Raghoebar GM, Ste-
Adell R, Lekholm U, Brånemark PI. Surgical proce- genga B, Schoen PJ, Boering G. A controlled clinical
dures. In: Brånemark PI, Zarb GA, Albrektsson T, trial of implant-retained mandibular overdentures:
editors. Tissue-integrated prostheses: osseointe- clinical aspects. J Oral Rehab. 1997;24:182-90.
gration in clinical dentistry. Chicago: Quintes- Brånemark PI, Adell R, Hansson BO, Lindström J,
sence; 1985. p. 232. Ohlsson A. Intraosseous anchorage of dental pros-
Adell R, Lekholm U, Rockler B, Brånemark PI, theses. Scand J Plast Reconstr Surg. 1969;3:81-9.
Lindhe J, Eriksson B, et al. Marginal tissue reac- Brånemark R. A biomechanical study of osseointe-
tions at osseointegrated titanium fixtures (I). A gration [PhD thesis]. Göteborg: University of
3-year longitudinal prospective study. Int J Oral Göteborg; 1996. p. 88.
Maxillofac Surg. 1986;15:39-52. Buser D, Weber HP, Lang NP. Tissue-integration of
Albrektsson T, Zarb GA, Worthington P, Eriksson non-submerged implants. 1-year results of a pros-
AR. The long-term efficacy of currently used dental pective study of 100 ITI hollow cylinder and hol-
implants: a review and proposed criteria of succes. low-screw implants. Clin Oral Implants Res. 1990;1:
Int J Oral Maxillofac Implants. 1986;1:11-25. 33-40.
Albrektsson T, Sennerby L. Direct bone anchorage of Carr AB, Papzoglou E, Larsen P. The relationship of
oral implants: clinical and experimental conside- Periotest values, biomaterial and torque to failure
rations of the concepts of osseointegration. Int J in adult baboons. Int J Prosthodont. 1995; 8:15-20.
Prosthodont. 1990;3:30-41. Caulier H, Naert I, Kalk W, Jansen JA. The relation-
Aparicio C. The use of the Periotest value as the ini- ship of some histologic parameters, radiographic
tial success criteria of an implant: 8-year report. Int evaluations and Periotest measurements of oral
J Periodont Res Dent. 1997;17:151-61. implants: an experimental animal study. Int J Oral
Apse P, Zarb GA, Schmitt A, Lewis DW. The lon- Maxillofac Implants. 1997;12:380-6.
gitudinal effectiveness of osseointegrated dental Cawley P, Adams RD. The mechanics of coin-tap
implants. The Toronto study: peri-implant muco- method of non-destructive testing. J Sound Vibra-
sal response. Int J Periodont Rest Dent. 1991;11:95- tion. 1988;2:299-316.
111. Chaffee NR, Felton DA, Cooper LF, Palmqvist U,
Avivi-Arber L, Zarb GA. Clinical effectiveness of Smith R. Prosthetic complications in an implant-
implant-supported single-tooth replacement: the retained mandibular overdenture population: ini-
Toronto study. J Oral Maxillofac Implants. 1996;11: tial analysis of a prospective study. J Prosthet Dent.
311-21. 2002;87:40-4.
Bain CA. An in vitro and in vivo evaluation of various Chan FWY, Johnston C, Howell RA. A retrospective
implant cleaning instruments. Quintessence. 1998; study of maintenance requirements associated with
29:423-7. implant stabilised mandibular overdentures. Eur J
Batenburg RHK, Meijer HJA, Raghoebar GM, Oort Prosthodont Dent. 1996;4;39-43.
RP van, Boering G. Mandibular overdentures sup- Charkawi El HG. Residual ridge changes under tita-
ported by two Brånemark, IMZ or ITI implants. A nium plasma-sprayed screw implant changes. J
prospective comparative preliminary study: one Prosthet Dent. 1989;62:576-80.
year results. Clin Oral Impl Res. 1998;9:374-83. Chaytor DV. Clinical criteria for determining
Bauman GR, Mills M, Rapley JW, Hallmon WW. implant success: bone. Int J Prosthodont. 1993;6:
Clinical parameters of evaluation during implant 145-52.
maintenance. Int J Oral Maxillofac Implants. Ciancio SG, Lauciello F, Shibly O, Vitello M, Mather
1992a;7:220-7. M. The effect of an antiseptic mouthrinse on
Bauman GR, Mills M, Rapley JW, Hallmon WW. implant maintenance: plaque and peri-implant
Plaque-induced inflammation around implants. gingival tissues. J Periodontol. 1995;66:692-5.
Int J Oral Maxillofac Implants. 1992b;7:330-7. Cox JF, Pharoah M. An alternative holder for radio-
Becker W, Becker BE. Replacement of maxillary and graphic evaluation of tissue-integrated prostheses.
mandibular molars with single endosseous J Prosthet Dent. 1986;56:338-41.
implant restorations: a retrospective study. J Pros- Cox JF, Zarb GA. The longitudinal clinical efficacy of
thet Dent. 1995;74:51-5. osseointegrated dental implants: a 3-year report.
Behr M, Lang R, Leibrock A, Rosentritt M, Handel G. Int J Oral Maxillofac Implants. 1987;2:91-100.
Complication rate with prosthodontic reconstruc- Cune MS, Putter C de. A comparative evaluation of
tions on ITI and IMZ implants. Clin Oral Impl Res. some outcome measures of implant systems and
1998;9:51-8. suprastructure types in mandibular implant-over-
Besimo CE, Guindy JS, Lewetag D. Prevention of denture treatment. Int J Oral Maxillofac Implants.
bacterial leakage into and from prefabricated 1994;9:548-55.
screw-retained crowns on implants in vitro. Int J Cune MS, Putter C de, Hoogstraten J. Treatment
Oral Maxillofac Implants. 1999;5:654-60. outcome with implant-retained overdentures: Part
Binon PP. The effect of implant/abutment hexagonal I – Clinical findings and predictability of clinical
184 Orale implantaten in de algemene praktijk

treatment outcome. J Prosthet Dent. 1994;72:144- ly postextraction applications. Int J Oral Maxillo-
51. fac Impl. 1997;12:299-309.
Cune MS, Rossen IP van, Putter C de, Wils RPJ. A Gutierrez J, Nichols JI, Libman WJ, Butson TJ.
clinical retrospective evaluation of FA/HA coated Accuracy of the implant torque wrench following
(Biocomp) dental implants. Results after 1 year. time in clinical service. Int J Prosthodont. 1997;17:
Clin Oral Implants Res. 1996;7:345-53. 562-7.
Cune MS, Verhoeven JW, Putter C de. Betrouwbaar- Haack JE, Sakaguchi RL, Sun T, Coffey JP. Elonga-
heid van enkele klinische parameters in de tion and preload stress in dental implant abutment
implantologie. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1998;105: screws. Int J Oral Maxillofac Implants. 1995;10:529-
166-9. 36.
Danser MM. The prevalence of periodontal bacteria Hallmon WW, Waldrop TC, Meffert RM, Wade BW.
colonizing the oral mucous membranes [Acade- A comparative study of effects of metalic, nonme-
misch proefschrift]. Amsterdam: Universiteit van talic, and sonic instrumentation on titanium abut-
Amsterdam; 1996. ment surfaces. Int J Oral Maxillofac Implants.
Davis DM, Rogers JO, Packer ME. The extent of 1996;11:96-100.
maintenance required by implant-retained mandi- Hegenbarth EA. Procera aluminium oxide ceramics:
bular overdentures: a 3-year report. Int J Oral Ma- a new way to achieve stability, precision, and aes-
xillofac Implants. 1996;11:767-74. thetics in all-ceramic restorations. Quintessence
Dellinges MA, Tebrock OC. A measurement of tor- Dent Technol. 1996;19:21-34.
que values obtained with hand-held screwdrivers Hemmings KW, Schmitt A, Zarb GA. Complications
in a simulated clinical setting. J Prosthodont. 1993; and maintenance requirements for fixed prostheses
2:212-4. and overdentures in the edentulous mandible: a 5
Deporter DA, Watson PA, Pilliar RM, Pharoah M, year report. Int J Oral Maxillofac Implants. 1994;9:
Smith DC, Chipman M, et al. A prospective clinical 191-6.
study in humans of an endosseous dental implant Henry PJ. Maintenance and monitoring. In: Wor-
partially covered with a powder-sintered porous thington P, Brånemark PI, editors. Advanced
coating: 3- to 4-year results. Int J Oral Maxillofac osseointegration surgery. Applications in the
Impl. 1996;11:87-95. maxillofacial region. Chicago: Quintessence; 1990.
Duckworth JE, Judy PF, Goodson JM, Socransky SS. p. 356-67.
A method for the geometric and densitometric Henry PJ, Tolman DE, Bolender C. The applicability
standardization of intraoral radiographs. J Perio- of osseointegrated implants in the treatment of
dontol. 1983;54:435-40. partially edentulous patients: three-year results of
Dunnen AC den, Slagter AP, Baat C de, Kalk W. a prospective multicenter study. Quintessence Int.
Adjustments and complications of mandibular 1994;24:123-9.
overdentures retained by four implants. A compa- Hooghe M, Naert I. Implant supported overdentu-
rison between superstructures with and without res: the Leuven experience. J Dent. 1997;25:S25-32.
cantilever extensions. Int J Prosthodont. 1998;11: Isidor F. Mobility assessment with the Periotest sys-
307-11. tem in relation to histologic findings of oral
Ekfeldt A, Carlsson GE, Börjesson G. Clinical eva- implants. Int J Oral Maxillofac Implants. 1998;13:
luation of single-tooth restorations supported by 377-83.
osseointegrated implants: a retrospective study. Int Jacobs R, Steenberghe D van. Imaging procedures for
J Oral Maxillofac Implants. 1994;9:179-83. preoperative assessment. In: Radiographic plan-
Ericsson I, Berglundh T, Marinello CP, Liljenberg B, ning and assessment of endosseous oral implants.
Lindhe J. Long standing plaque and gingivitis at New York/Berlijn/Heidelberg: Springer; 1998a. p.
implants and teeth in the dog. Clin Oral Implants 9-12.
Res. 1992;3;99-103. Jacobs R, Steenberghe D van. Radiographic assess-
Ericsson I, Berglundh T, Marinello CP, Lindhe J, ment of implant complications and/or failures. In:
Klinge B. Different types of inflammatory reactions Radiographic planning and assessment of endos-
in peri-implant soft tissues. J Clin Peridontol. 1995; seous oral implants. New York/Berlijn/Heidelberg:
22:255-61. Springer; 1998b. p. 102.
Eskow RN, Sternberg-Smith V. Preventive periim- Jacobs R, Steenberghe D van. Radiographic planning
plant protocol. Compendium. 1999;20:137-52. and assessment of endosseous oral implants. Ber-
Felo A, Shibly O, Cianco SG, Lauciello FR, Ho A. lijn/Heidelberg: Springer; 1998c. 81-91.
Effects of subgingival chlorhexidine irrigation on Jansen VK, Conrads G, Richter EJ. Microbial leakage
peri-implant maintenance. Am J Dent. 1997;10:107- and marginal fit of the implant-abutment inter-
10. face. Int J Oral Maxillofac Implants. 1997;12:527-
Goheen KL, Vermilyea SG, Vossoughi J, Agar JR. 40.
Torque generated by handheld screwdrivers and Jeffcoat MK. Radiographic methods for the detection
mechanical torquing devices for osseointegrated of progressive alveolar bone loss. J Periodont Res.
implants. Int J Oral Maxillofac Implants. 1994;9: 1992;19:434-40.
149-55. Jeffcoat MK, Reddy MS. Digital subtraction radio-
Gomez-Roman G, Schulte W, d’Hoedt B, Axman- graphy for longitudinal assessment of peri-implant
Krcmar D. The Frialit-2 implant system: five-year bone change: method and validation. Adv Dent
clinical experience in single-tooth and immediate- Res. 1993;7:196-201.
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 185

Kallus T, Bessing C. Loose gold screws frequently results of clinical animal trials. J Oral Implant.
occur in full-arch fixed prostheses supported by 1983;11:629-37.
osseointegrated implants after 5 years. Int J Oral Meijer HJA, Steen WHA, Bosman F. A comparison of
Maxillofac Implants. 1994;9:183-90. methods to assess marginal bone height around
Kapur KK, Garret NR, Hamada MO, Roumanas ED, endosseous implants. J Clin Periodontol. 1993;20:
Freymiller E, Han T, et al. A randomized clinical 250-3.
trial comparing the efficacy of mandibular Meijer HJA, Steen WHA, Bosman F. Intraorale rönt-
implant-supported overdentures and conventional genfoto’s van enossale implantaten in de edentate
dentures in diabetic patients. Part I: methodology onderkaak. Ned Tijdschr Tandheelkd. 1995;102:
and clinical outcomes. J Prosthet Dent. 1998;79: 258-62.
555-69. Meijer HJA, Raghoebar GM, Hof MA van ’t, Visser A,
Käyser AF, Creugers NHJ, Plasmans PJJM, Postema Geertman ME, Oort RP van. A controlled clinical of
N, Snoek PA. Kroon- en brugwerk: uitgangspunten implant-retained mandibular overdentures; five-
bij de diagnostiek van het gemutileerde gebit en de years’ results of clinical aspects and aftercare of
behandeling ervan met vaste voorzieningen. Hou- IMZ implants and Brånemark implants. Clin Oral
ten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum; 1995. Impl Res. 2000;11:441-7.
Kiener P, Oetterli M, Mericske E, Mericske-Stern R. Meijer HJA, Stellingsma C, Dijk G van. Het ontwerp
Effectiveness of maxillary overdentures supported van individueel vervaardigde abutments voor soli-
by implants: maintenance and prosthetic compli- taire kronen op implantaten. Ned Tijdschr Tand-
cations. Int J Prosthodont. 2001;14:133-40. heelkd. 2002;109:168-71.
Kohavi D, Greenberg R, Raviv E, Sela MN. Subgin- Mengel R, Buns CE, Mengel C, Flores-de-Jacoby F.
gival and supragingival microbial flora around An in vitro study of the treatment of implant sur-
healthy osseointegrated implants in partially faces with different instruments. Int J Oral Maxil-
edentulous patients. Int J Oral Maxillofac lofac Implants. 1998;13:91-6.
Implants. 1994;9:673-8. Meridith N. On the clinical measurement of implant
Laney WR, Jemt T, Harris D, Henry PJ, Krogh PHJ, stability and osseointegration [PhD thesis]. Göte-
Polizzi G, et al. Osseointegrated implants for borg: University of Göteborg; 1997. p. 20-2.
single-tooth replacement: progress report from a Mombelli A, Oosten MAC van, Schurch E, Lang NP.
multicenter prospective study after 3 years. Int J The microbiota associated with succesful or failing
Oral Maxillofac Implants. 1994;9:49-54. osseointegrated titanium implants. Oral Microbiol
Lang NP, Wetzel AC, Stich H, Caffesse RG. Histolo- Oral Immunol. 1987;2:145-51.
gic probe penetration in healthy and inflamed Naert I. A study of 589 consecutive implants sup-
periimplant tissues. Clin Oral Implants Res. 1994;5: porting complete fixed prostheses. Part I: prosthe-
191-201. tic results. J Prosthet Dent. 1992;68:949-56.
Lang NP, Mombelli A, Tonetti MS, Bragger U, Ham- Naert I, Quirynen M, Steenberghe D van, Darius P. A
merle CH. Clinical trials on therapies for periim- six-year prosthodontic study of 509 consecutively
plant infections. Ann Periodontol. 1997;2:343-56. inserted implants for the treatment of partial
Larheim TA, Eggen S. Measurements of alveolar edentulism. J Prosthet Dent. 1992;67:236-45.
bone height at tooth and implant abutments on Naert I, Quirynen M, Hooghe M, Steenberghe D van.
intraoral radiographs. A comparison of reproduci- A comparative study of splinted and non-splinted
bility of Eggen technique utilized with and without Brånemark implants in mandibular overdenture
a bite impression. J Clin Periodontol. 1982;9:184-92. therapy: a preliminary report. J Prosthet Dent.
Lekholm U, Adell R, Lindhe J, Brånemark PI, Eriks- 1994;71:486-92.
son B, Rockler B, et al. Marginal tissue reactions at Nasr HF, Meffert MR. A proposed radiographic
osseointegrated fixtures. (II) A cross-sectional index for assessment of the current status of
retrospective study. Int J Oral Maxillofac Surg. osseointegration. Int J Oral Maxillofac Implants.
1986;15:53-61. 1993;8:323-8.
Levine RA, Clem DS, Wilson TG, Higginbottom F, Newman M, Flemmig T. Periodontal considerations
Solnit G. Multicenter retrospective analysis of the of implants and implant associated microbiota. J
ITI implant system used for single-tooth replace- Dent Educ. 1988;52:737-44.
ments: results of loading for 2 or more years. Int J Niimi A, Ueda M. Crevicular fluid in the osseointe-
Oral Maxillofac Implants. 1999;14:516-20. grated implant sulcus: a pilot study. Int J Oral
Levy D, Deporter DA, Pharaoh M, Tomlinson G. A Maxillofac Implants. 1995;4:434-6.
comparison of radiographic bone height and pro- Olivé J, Aparicio C. The Periotest method as a mea-
bing attachment level measurements adjacent to sure of osseointegrated oral implant stability. Int J
porous-coated dental implants in humans. Int J Oral Maxillofac Implants. 1990;5:390-400.
Oral Maxillofac Implants. 1997;12:541-6. Orton GS, Steele DL, Wolinsky LE. The dental pro-
Lindhe J, Berglundh T, Ericsson I, Liljenberg B, fessional’s role in monitoring and maintenance of
Marinello C. Experimental breakdown of peri- tissue-integrated prostheses. Int J Oral Maxillofac
implant and periodontal tissues. A study in the Implants. 1989;4:305-10.
beagle dog. Clin Oral Implants Res. 1992;3:9-16. Payne AGT, Solomons YF, Lownie JF. Standardiza-
McKinney R, Koth D, Steflik D. The single crystal tion of radiographs for mandibular implant-sup-
sapphire endosseous dental implant. II. Two year ported overdentures: review and innovation. Clin
Oral Impl Res. 1999;10:307-19.
186 Orale implantaten in de algemene praktijk

Pontoriero R, Tonelli MP, Carbevale G, Mombelli A, marginal bone height around osseointegrated
Nyman SR, Lang NP. Experimentally induced peri- implants. Scan J Dent Res. 1990;98:428-33.
implant mucositis: a clinical study in humans. Clin Siirilä HS, Könönen MHO. The effect of topical
Oral Implants Res. 1994;5:254-9. fluorides on the surface of commercially pure tita-
Quirynen M, Steenberghe D van, Jacobs R, Schotte A, nium. Int J Maxillofac Implants. 1991;6:50-4.
Darius P. Reliability of pocket probing around Sillness J, Löe H. Periodontal disease in pregnancy II.
screw-type implants. Clin Oral Implants Res. 1991; Correlation between oral hygiene and periodontal
2:186-92. condition. Acta Odontol Scand. 1964;22:121-35.
Quirynen M, Naert I, Steenberghe D van, Duchateau Smith DE, Zarb GA. Criteria for success of osseoin-
L, Darius P. Periodontal aspects of Brånemark and tegrated endosseous implants. J Prosthet Dent.
IMZ implants supporting overdentures: a compa- 1989;62:567-72.
rative study. In: Laney WR, Tolman DE, editors. Spiekermann H, Jansen VK, Richter EJ. A 10-year fol-
Tissue integration in oral, orthopedic, maxillofa- low up study of IMZ and TPS implants in the
cial reconstruction. Carol Stream (IL): Quintes- edentulous mandible using bar-retained overdentu-
sence; 1992. p. 80-93. res. Int J Oral Maxillofac Implants. 1995;10:231-43.
Quirynen M, Bollen CML, Eysen H, Steenberghe D Steenberghe D van. Periodontal aspects of osseoin-
van. Microbial penetration along the implant tegrated implants ad modum Brånemark. Dent
components of the Brånemark system1. Clin Oral Clin North Am. 1988;32:355-70.
Implants Res. 1994;5:239-44. Steenberghe D van, Quirynen M. Reproducibility
Rangert BR, Sullivan RM, Jemt TM. Load factor and detection threshold of peri-implant diagno-
control for implants in the posterior partially stics. Adv Dent Res. 1993;191-5.
edentulous segment. Int J Oral Maxillofac Steenberghe D van, Naert I, Jacobs R, Quirynen M.
Implants. 1997;12:360-70. Influence of inflammatory reactions vs occlusal
Razzoog ME, Lang LA, McAndrews KS. All Ceram loading on peri-implant marginal bone level. Adv
crowns for single replacement implant abutments. Dent Res. 1999;13:130-5.
J Prosthet Dent. 1997;78:486-9. Stegaroiu R, Kusakari H, Nishiyama S, Miyakawa O.
Richter EJ. In vivo vertical forces on implants. Int J Influence of prosthesis material on stress distribu-
Oral Maxillofac Implants. 1995;10:99-108. tion in bone and implant: a 3-dimensional finite
Rossen IP van. Dental implant loading; flexible vs element analysis. Int J Oral Maxillofac Implants.
rigid [Academisch proefschrift]. Amsterdam: Vrije 1998;13:781-90.
Universiteit; 1991. Strid KG. Radiographic results. In: Brånemark PI,
Rüdiger S, Flemmig TF. Periimplantäre Diagnostik. Zarb GA, Albrektsson T, editors. Tissue-integrated
Implantologie. 1995;4:301-13. prostheses: osseointegration in clinical dentistry.
Rudolph DJ, White SC, Mankarch NJ. Influence of Chicago: Quintessence; 1985. p. 187-98; 313-27.
geometric distortion and exposure parameters on Strooker H, Rohn S, Winkelhoff AJ van. Clinical and
sensitivity of digital subtraction radiography. Oral microbiologic effects of chemical versus mechani-
Surg Oral Med Oral Pathol. 1987;64:631. cal cleansing in professional supportive implant
Rühling A, Kocher T, Plagmann HC. Treatment of therapy. Int J Oral Maxillofac Implants. 1998;13:
subgingival implant surfaces with teflon-coated 845-50.
sonic and ultrasonic scaler tips and various implant Sullivan DY, Sherwood RL, Collins TA, Krogh PHJ.
curettes. Clin Oral Implants Res. 1994;5:19-29. The reverse-torque test: a clinical report. Int J Oral
Scheller H, Pi Urgell J, Kultje C, Klineberg I, Gold- Maxillofac Implants. 1996;11:179-85.
berg PV, Stevenson-Moore P, et al. A 5-year multi- Sundén S, Gröndahl K, Gröndahl H-G. Accuracy and
center study on implant-supported single crown precision in the radiographic diagnosis of clinical
restorations. Int J Oral Maxillofac Implants. 1998; instability in Brånemark dental implants. Clin Oral
13:212-8. Implant Res. 1995;6:220-6.
Schlumberger TL, Bowley JF, Maze GI. Intrusion Sutter F, Weber HP, Sörensen J, Belser U. The new
phenomenon in combination with tooth-implants restorative concept of the ITI dental implant sys-
restorations: a review of the literature. J Prosthet tem: engineering and design. Int J Periodont Rest
Dent. 1998;80:199-203. Dent. 1993;13:409-13.
Schnittmann PA, Schulman LB. Dental implants: Van Oosterwyck H, Oris P, Vander Sloten J, Van der
benefits and risks. Proceedings of an NIH-H Har- Perre G, Jansen J, Wevers M, et al. The use of
vard Consensus Development Conference. US microfocus computerized tomography (Micro-CT)
Department of Health and Human Services, 1980. as a new technique to characterize bone tissue
Publication No. 81-1531. around oral implants. J Implant. 1999.
Schou S, Holmstrup P, Hjorting-Hansen E, Lang NP. Venturelli A. A modified surgical protocol for pla-
Plaque-induced marginal tissue reactions of cing implants in the maxillary tuberosity: clinical
osseointegrated implants: a review of the litera- results at 36 months after loading with fixed par-
ture. Clin Oral Implants Res. 1992;3:149-61. tial dentures. Int J Oral Maxillofac Impl. 1996;11:
Schroeder A, Pohler O, Sutter F. Gewebsreaction auf 743-9.
ein Titan-Spritzschicht-Oberfläche. Schweiz Versteegh PAM, Beek GJ van, Slagter AP, Ottervanger
Monatschr Zahnheilk. 1976;86:713-27. JP. Clinical evaluation of mandibular overdentures
Sewerin IP. Errors in radiographic assessment of supported by multiple-bar fabrication: a follow-up
13 Nazorg, onderhoud, evaluatie en reparatie van implantaten en suprastructuren 187

study of two implant systems. Int J Oral Maxillofac sal of 5 years of prospective study. Int J Prostho-
Implants. 1995;10:595-603. dont. 1997;10:345-54.
Visser A, Geertman ME, Meijer HJA, Raghoebar GM, Weiss EI, Kozak D, Gross MD. Effect of repeated
Kwakman JM, Creugers NHJ, et al. Five years of closures on opening torque values in seven abut-
aftercare of implant-retained mandibular overden- ment-implant systems. J Prosthet Dent. 2000;84:
tures and conventional dentures. J Oral Rehab. 194-9.
2002;29:113-20. Wicks RA, DeRijk WG, Windeler AS. An evaluation
Vries CT de, Meijer HJA. Replacement of a clip in one of fit in osseointegrated implant components using
session. J Prosthet Dent. 1999;82:492-3. torque/turn analysis. J Prosthodont. 1994;3:123-9.
Waas MAJ van, Moorer WR. Is het gebruik van fluo- Wismeyer D, Waas MAJ van, Vermeeren JIJF. Over-
ride schadelijk voor implantaten? (vraag van de dentures supported by ITI implants: a 6.5-year
maand). Ned Tijdschr Tandheelkd. 1999;106:26. evaluation of patient satisfaction and prosthetic
Walton JN, MacEntee MI. A prospective study on the aftercare. Int J Oral Maxillofac Implants. 1995;10:
maintenance of implant prostheses in private 744-9.
practice. Int J Prosthodont. 1997;10:453-8. Wolff L, Kim A, Nunn M, Bakdash B, Hinrichs J.
Watson RM, Jemt T, Chai J, Harnett J, Heath MR, Effectiveness of a sonic toothbrush in maintenance
Hutton JE, et al. Prosthodontic treatment, patient of dental implants. A prospective study. J Clin
response, and the need for maintenance of com- Periodontol. 1998;25:821-8.
plete implant-supported overdentures: an apprai-
j 14 Implantaatfalen: mechanische belasting
en peri-implantitis

K. Vandamme en M. Quirynen

j
14.1 Inleiding vreemdlichaamreactie, dan wel van een chronisch
infectieus proces zoals bij peri-implantitis. Rondom
De controle van de botheling en het handhaven van implantaten treft men inderdaad geen horizontaal
het bot-implantaatcontact zijn complexe processen. verlopende, in het cement ingebedde collageenve-
Niet alle situaties rond een aangebracht implantaat zels aan zodat de aangebrachte ligaturen dichtbij
laten osteogene processen aan het grensvlak toe. het onderliggende bot kwamen. In recentere, meer
Indien tijdens de genezing geen osseointegratie klinisch relevante onderzoeken (Isidor, 1996; 1997)
wordt bereikt maar het implantaat wordt omgeven bij apen werd aangetoond dat excessieve plaqueac-
door fibreus weefsel, spreekt men van vroegtijdig cumulatie (zonder gebruik van ligaturen) minder
biologisch falen (Esposito et al., 1998a). Het im- belastend was voor het peri-implantaire botweefsel
plantaatontwerp, de anatomische locatie (botkwan- dan een traumatogene occlusie. Voorlopig moet
titeit en -kwaliteit), het chirurgisch trauma, de bio- men dan ook meer belang hechten aan de klinische
mechanische toestand van het implantaatbed, als- observaties dan aan de eerste dierenstudies. De
mede systemische factoren hebben een belangrijke etiologie van peri-implantitis wordt extra bemoei-
invloed op de initiatie van botformatie (Esposito et lijkt door de grote verscheidenheid in implantaat-
al., 1998b). Laat biologisch falen treedt op wanneer systemen (vorm, materiaalkundige aspecten, chi-
de rigide fixatie van het implantaat in het bot niet rurgische technieken en concepten) en dito opper-
kan worden onderhouden tijdens functie, en wordt vlakte-eigenschappen. Sommige implantaattypen
voornamelijk verklaard door overbelasting (belas- blijken bijvoorbeeld minder goed bestand te zijn
tingstheorie) en/of plaquegeı̈nduceerde peri-im- tegen de pathogene mondflora, terwijl andere typen
plantitis (plaquetheorie). Een destructie van de peri- weer minder vatbaar zijn voor occlusale overbelas-
implantaire weefsels heeft dus een tweeledige in- ting. De grote verscheidenheid aan implantaatsys-
valshoek: overbelasting en bacteriële infectie (voor temen maakt het vrijwel onmogelijk een algemene
een overzicht zie Quirynen et al., 2002). Het rela- etiologie voor peri-implantitis te omschrijven. Het
tieve belang van beide factoren is moeilijk te ach- lijkt derhalve zinvol in de toekomst te spreken over
terhalen en afhankelijk van het type implantaat aan implantaattype gerelateerde peri-implantitis.
(geometrie, 1- of 2-fasige installatie, sterk of minder Enkele recente publicaties rapporteerden over een
verruwd oppervlak). In een dierexperimenteel on- nieuwe aandoening, namelijk retrograde peri-im-
derzoek leidde plaatsing van subgingivale ligaturen plantitis, een naam die verwijst naar ontsteking aan
tot peri-implantitis, gekenmerkt door een versnelde de punt van het implantaat (Quirynen et al., 2003a;
marginale botafbraak, zelfs sneller dan rondom de 2005). Deze soms grote botdestructies rondom de
natuurlijke tanden (Lindhe et al., 1992). De auteurs ‘apex’ van een implantaat worden in verband ge-
leidden hieruit af dat implantaten zeer vatbaar zijn bracht met de aanwezigheid van een chronische
voor infectieuze aandoeningen, meer zelfs dan de ontsteking/infectie in het bot, voorafgaand aan het
tanden. Deze bevindingen staan echter lijnrecht te- plaatsen van het implantaat (bijvoorbeeld wortel-
genover de observaties van Klinge (1991) op het- rest, endodontisch materiaal, granuloom, periapi-
zelfde diermodel (de beaglehond) en met hetzelfde cale ontsteking op buurelement, enzovoort). Deze
implantaattype, waarbij na plaatsing van ligaturen ontstekingen worden hier niet verder besproken.
geen noemenswaardige botafbraak optrad. Lang et Op basis van de resultaten van enkele dierexperi-
al. (1993) beschreven gelijksoortige bevindingen bij mentele onderzoeken werd een positieve correlatie
apen waarbij subgingivale ligaturen werden ge- gesuggereerd tussen occlusaal trauma en marginaal
plaatst. Wellicht is de versnelde botafbraak rond de botverlies (Isidor, 2006). Of er ook sprake is van een
implantaten in de dierexperimentele onderzoeken causaal verband, is nog steeds niet duidelijk. Verder
met ligaturen meer het resultaat van een acute lijkt implantaatfalen zich te concentreren in een

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3_14, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
190 Orale implantaten in de algemene praktijk

klein aantal individuen (‘clustering’-fenomeen; weefsels rondom implantaten (Mombelli et al.,


Weyant & Burt, 1993). Patiëntgerelateerde factoren 1987). Dit zorgt ervoor dat de correlatie van mecha-
blijken in het algemeen kritischer te zijn voor het nische belasting met het falen van een implantaat
bepalen van het risico op implantaatfalen dan im- zeer moeilijk is. Overbelasting van orale implanta-
plantaatgerelateerde factoren (Fransson et al., 2005; ten wordt gedefinieerd als de situatie waarin de
Alsaadi et al., 2007). aangebrachte (para)functionele belasting op im-
Biologisch implantaatfalen kan worden onder- plantaten groter is dan de capaciteit van de omge-
scheiden van mechanisch falen (fractuur van im- vende weefsels om hieraan weerstand te bieden. De
plantaten en componenten), iatrogeen falen (trau- term overbelasting moet dus altijd worden gezien
matische of niet-aseptische chirurgie) en falen ten in relatie tot een gereduceerde ondersteunende ca-
gevolge van het onvermogen van de patiënt zich aan paciteit van de weefsels rondom een implantaat, de
te passen aan de nieuwe situatie. zogenoemde botbelastbaarheid. De spanningsover-
dracht en de capaciteit van het omgevende weefsel
om adequaat op bepaalde mechanische stimuli te
j
14.2 De impact van mechanische reageren, zijn afhankelijk van verschillende facto-
belasting op bot(vorming) rondom ren, waaronder het tijdsinterval tussen het plaatsen
implantaten en de belasting van de implantaten, de belastings-
grootte, -richting, -snelheid en -frequentie, het im-
j
14.2.1 Inleiding plantaatontwerp (lengte, diameter, geometrie, op-
pervlaktestructuur) en de initiële kwantiteit en
Mechanische belasting kan zowel positieve als ne- kwaliteit van de omliggende botstructuur.
gatieve gevolgen hebben voor het botweefsel (Frost,
2004) en dus ook voor het tot stand komen en be- j
14.2.2 Mechanische belasting: definities en
houd van osseointegratie. De interactie tussen me- begrippen
chanische belasting en de biologische processen in
levende cellen, weefsels en organen wordt beschre- Bot als levend weefsel probeert zich dynamisch aan
ven in de mechanobiologie. Er wordt getracht bio- te passen aan de behoeften. Het effect van mecha-
logische vraagstukken op te lossen aan de hand van nische belasting op de botstructuur werd voor het
mechanische wetmatigheden. De ultieme doelstel- eerst beschreven door Wolff (1892). Zijn ‘wet van
ling is de weefselrespons ten aanzien van specifieke bottransformatie’ stelt dat elke verandering in
mechanische omstandigheden te voorspellen. Me- functie een verandering in structuur, densiteit en
chanobiologie kan worden toegepast op verschil- geometrie van het bot veroorzaakt. Door dit proces
lende domeinen, waaronder embryonale ontwikke- vallen de hoofdrichtingen van de trabekelstructuur
ling, skeletale weefseldifferentiatie en -adaptatie. van bot samen met de hoofdspanningstrajecten,
Mechanobiologie speelt ook een rol in de mondzorg waardoor met minimaal materiaalverbruik een op-
omdat de tanden en de kaakspieren – en dus ook de timale sterkte wordt bereikt.
implantaten – tijdens functie voortdurend biome- Wanneer een kracht wordt uitgeoefend op bot,
chanische activiteit uitoefenen. In tegenstelling tot ontstaat er ten gevolge van die belasting een zekere
natuurlijke gebitselementen met het omgevend pa- spanning (‘stress’; s) in het botweefsel. Spanning is
rodontale ligament, wordt ter hoogte van een im- de inwendige weerstand van een materiaal tegen-
plantaat de belasting rechtstreeks doorgegeven aan over een kracht die erop inwerkt, en wordt gedefi-
het omgevende weefsel. Inwerkende krachten en nieerd als de kracht (F) per eenheid van oppervlak
momenten op orale implantaten werden gekwanti- (A): s = F/A. In bot wordt spanning veroorzaakt
ficeerd (Rangert et al., 1995; Mericske-Stern et al., door de bindingskrachten tussen moleculen, tussen
1996; Gunne et al., 1997; Duyck et al., 1999; 2000), collageenvezels, en tussen collageen en hydroxya-
dit in tegenstelling tot de resulterende spannings- patietkristallen. Spanningsconcentratie is de lokale
waarden in het bot zelf. Niet-invasieve methoden toename in spanning, bijvoorbeeld rondom een
voor de klinische evaluatie van de biomechanische botdefect of rondom een implantaat geplaatst in het
hoedanigheid van het grensvlak zijn bijvoorbeeld bot. Druk- of trekkrachten resulteren in een axiale
de Periotest1 en resonantiefrequentieanalyse- (RFA- spanning; schuifspanning ontstaat wanneer de
)technieken. De validiteit met betrekking tot de kracht parallel aan het oppervlak van het materiaal
diagnose werd recent voor beide onderzocht door wordt toegediend.
Aparicio et al. (2006). Factoren zoals de botdensiteit, Onder invloed van de toegediende kracht kunnen
boven- of onderkaak, abutmentlengte en supracres- de afmetingen van het object of weefsel veranderen.
tale implantaatlengte blijken een grote invloed te Deze verandering in dimensie noemt men defor-
hebben op zowel Periotest- als RFA-metingen. De matie (DL). Rek (‘strain’; e) is de deformatie per
prognostische waarde van beide technieken voor het eenheid van lengte (L): e = DL/L. Rek is dimensieloos
detecteren van verlies van implantaatstabiliteit en wordt ook genormaliseerde verplaatsing ge-
moet echter nog worden aangetoond. noemd. Positieve rek doet zich voor wanneer het
Klinische parameters betreffende de grootte en de materiaal onderworpen is aan trekkrachten, en re-
richting van occlusale krachten en hun impact op de sulteert in een verlenging van het materiaal. Wan-
inhelende of ingeheelde implantaten zijn niet neer een materiaal wordt samengedrukt, neemt de
voorhanden, zoals dat wel het geval is voor pla- lengte af en is de rek negatief. Door de kleine va-
queaccumulatie en de ontstekingsreacties van de riaties die geobserveerd worden, worden de veran-
14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 191

deringen in afmetingen in een weefsel of lichaam spanning zal kraakbeen worden gevormd. Bij een
uitgedrukt in microstrains (me), een schaal waar 106 goede bloedvoorziening, kan een cyclische belasting
me gelijk staat aan een theoretische vervorming van met beperkte wijzigingen in celvorm en -volume tot
100%. directe botvorming leiden. Deze theorie kan een
Spanning en rek verhouden zich tot elkaar als e = uitleg bieden voor het feit dat enerzijds een te grote
s/E. De resulterende rek is gelijk aan de aange- microbeweging van het implantaat tijdens heling
brachte spanning gedeeld door de elasticiteitsmo- kan leiden tot differentiatie naar fibroblasten, en zo
dulus (E) van een materiaal. Botweefsel bezit in de botgroei kan beletten, en dat anderzijds botvor-
vergelijking met andere biologische materialen ming mogelijk is in aanwezigheid van een beperkte
hoge elasticiteitswaarden. Bot is visco-elastisch, belasting (Szmukler-Moncler et al., 1998). Meer nog,
hetgeen betekent dat de spanning die zich in bot er zijn experimentele aanwijzingen dat de botvor-
ontwikkelt afhankelijk is van de snelheid waarmee ming aan het grensvlak gestimuleerd kan worden
het wordt belast. De visco-elasticiteit van een mate- door een goed gecontroleerde cyclische microbewe-
riaal beschrijft dus de tijdsafhankelijke mechani- ging (Wiskott & Belser, 1999; Leucht et al., 2007;
sche eigenschappen van het materiaal. Vandamme, 2007).
Nadelen van dergelijke theoretische modellen zijn:
j
14.2.3 Botmodellering onder invloed van – dat extrapolatie van fractuurhelinggegevens naar
belasting de situatie met inhelende implantaten voorzich-
tig moet gebeuren (Geris et al., 2008);
Theoretische mechanobiologie – dat de modellen focussen op de initiële fases van
weefselregeneratie, terwijl er echter een continue
Het type weefsel dat gevormd wordt ter hoogte van en complexe wijziging van het spanningsveld in
het grensvlak tussen bot en implantaat (bot, fibreus het differentiërend weefsel aanwezig is;
weefsel, fibreus kraakbeen, kraakbeen), wordt in – dat de invloed van de biologische parameters
belangrijke mate bepaald door de lokale bloedvoor- (bijvoorbeeld groeifactoren) onvoldoende in de
ziening en de mechanische omgeving. Angiogenese modellen is ingesloten.
is essentieel voor osteogenese. In regio’s met weinig
bloedvoorziening zullen de cellen eerder chondro- Experimentele mechanobiologie
geen dan osteogeen differentiëren. Bij een goede
revascularisatie van het differentiërend weefsel Zoals vermeld zijn er aanwijzingen dat een zekere
wordt de vorming van botweefsel of fibreus weefsel hoeveelheid spanning het proces van osseointegra-
hoofdzakelijk bepaald door de mechanische belas- tie ten goede kan komen. Essentieel voor directe
ting. implantaatbelasting (het helingsproces wordt dus
Pauwels (1980) introduceerde een belangrijk per- niet afgewacht voordat het implantaat wordt belast)
spectief in de mechanobiologie van weefseldifferen- is dat er een goede biomechanische koppeling be-
tiatie, gebaseerd op het proces van fractuurheling. staat tussen het implantaat en het omgevende
De sleutelinformatie voor weefseldifferentiatie is weefsel. Dan pas kan er een geschikte belastings-
vervat in de aard van de spanning die optreedt. Een overdracht tussen de beide media plaatsvinden. Het
pure hydrostatische spanning (druk of trek) veroor- implantaat dient dus een continuüm te vormen met
zaakt een verandering in cel- en weefselvolume met het omgevende weefsel. De implantaatgeometrie
vloeistofexsudatie, maar zonder vormverandering. (bijvoorbeeld cilindervormig, schroefvormig, spoed
Een pure schuifspanning veroorzaakt een verande- van schroefdraad) en de implantaatoppervlakte-
ring in cel- en weefselvorm, maar zonder volume-
verandering. Hydrostatische spanning is een speci- hoofdtrekspanningstraject
fieke stimulus voor differentiatie van mesenchym-
cellen tot chondrocyten. Verlenging van cellen en
extracellulaire matrix door een schuifspanning is
een specifieke stimulus voor de differentiatie van fibreus
mesenchymcellen tot fibroblasten. fibreus kraakbeen bindweefsel
Carter et al. (1988) en Giori et al. (1993) verfijnden
dit model, rekening houdend met het belang van
een cyclische belasting. Het is noodzakelijk de me- drempelniveau trek
drempelniveau druk

chanobiologische stimuli te analyseren in termen


van frequentie, grootte, duur en verdeling van de
stimuli door de tijd. Rekening houdend met het feit kraakbeen bot
dat schuifspanning steeds een verlenging van het
materiaal met bijhorende positieve rek teweeg-
brengt, werd het model geschaald op het hoofd- hydrostatisch
trekspanningstraject (figuur 14.1). De verticale as (-) druk 0 trek (+) spanningstraject
komt overeen met Pauwels’ concept dat een te grote
resulterende celvervorming fibreuze weefselvor- Figuur 14.1
ming veroorzaakt. De horizontale as is een maat De relatie tussen mechanische belasting en weefselfenotype.
voor de hydrostatische spanning. Onder een be-
paalde grenswaarde van trekspanning en bij druk- Bron: Carter et al., 1988.
192 Orale implantaten in de algemene praktijk

structuur (bijvoorbeeld gedraaid, ook gemachineerd 2007b; 2007c). Verder bleek het schroefvormig im-
genoemd, opgeruwd) bepalen mede de spannings- plantaat het osseointegratieproces te bevorderen
verdeling in het omgevende weefsel, zoals aangege- door te voorzien in een gunstiger mechanische om-
ven in mathematische modellen (Rieger et al., 1989; geving voor botvorming in vergelijking met een ci-
Geris et al., 2008). lindervormig implantaat (Geris et al., 2008; Van-
Microbeweging ter hoogte van het grensvlak – damme et al., 2007b). Ter hoogte van een opgeruwd
een relatieve beweging tussen het implantaat en de implantaatoppervlak bleek osseointegratie sneller
omgevende weefsels – tijdens het genezingsproces tot stand te komen dan bij een gedraaid oppervlak
bepaalt de genexpressie en de celactiviteit, de mate in de onbelaste situatie. Bij belasting echter werd
van celadhesie aan het implantaatoppervlak, en het effect van de implantaatoppervlaktestructuur
uiteindelijk de weefselreactie (Davies, 1998; Szmuk- op de botvorming aan het grensvlak overschaduwd
ler-Moncler et al., 1998). Om een uitspraak te kun- door het belastingseffect (Vandamme et al., 2008).
nen doen over het stimulerend of inhiberend effect Wat betreft de invloed van de relatieve verplaatsing
van microbeweging, moeten alle mechanische para- op de weefselrespons vertoonde een implantaat bij
meters van de stimuli nauwkeurig worden gespeci- een microbeweging van 30 tot 50 mm een positief
ficeerd, en dit relatief ten opzichte van de implan- effect op de botvorming rondom een gedraaid im-
taateigenschappen. plantaat in de botkamer (Vandamme et al., 2007a;
In een recent onderzoeksproject (Duyck et al., 2007b; 2008). Rond een opgeruwd schroefvormig
2006; Vandamme, 2007), waarbij in een reeks ko- implantaat bleek een opgevoerde microbeweging
nijnexperimenten met het botkamermodel (Duyck tot 90 mm nog steeds de weefselmineralisatie te sti-
et al., 2004) een implantaat tijdens zijn genezings- muleren (Vandamme et al., 2007c; figuur 14.2). De
proces op zeer gecontroleerde wijze werd belast, grenswaarde voor de ‘toegelaten’ hoeveelheid mi-
werd geprobeerd een antwoord te vinden op de vol- crobeweging relatief ten opzichte van het implan-
gende onderzoeksvragen. taatontwerp kon (nog) niet worden gedefinieerd.
– Stimuleert een gecontroleerde directe implan- In een vergelijkbaar gecontroleerd belastingsonder-
taatbelasting de botvorming aan het grensvlak? zoek met een polymeer implantaat gepositioneerd
– Heeft de implantaatgeometrie invloed op de in de tibia van de muis (Leucht et al., 2007) werden
weefseldifferentiatie aan het grensvlak tijdens vergelijkbare bevindingen gevonden, waarbij een
directe belasting? gecontroleerde microbeweging tot 150 mm nog
– Heeft de implantaatoppervlaktestructuur invloed steeds een stimulerend effect had op de botvorming.
op de weefseldifferentiatie tijdens directe belas- Tevens werd in dit onderzoek de invloed van de
ting? implantaatgeometrie tijdens directe belasting ge-
– Is er een drempelwaarde voor de toegelaten hoe- analyseerd aan de hand van in-vitro-spannings-
veelheid microbeweging voor een inhelend im- simulaties.
plantaat? Het potentieel stimulerend effect van vroege im-
plantaatbelasting (dat wil zeggen één week na in-
Door de mechanisch gecontroleerde onderzoeksop- stallatie) werd nagegaan door De Smet et al. (2006;
zet kon de sensitiviteit van weefseldifferentiatie en 2007a; 2007b) in een reeks van cavia-experimenten,
botvorming ten aanzien van de mechanische omge- met variatie van de belastingsparameters duur, fre-
ving aan het implantaatoppervlak worden aange- quentie, grootte en snelheid. De hoeveelheid bot-
toond. De resultaten gaven aan dat een goed ge- vorming werd in de tijd geëvalueerd aan de hand
controleerde directe implantaatbelasting de weef- van in-vivo-micro-CT. Vroege gecontroleerde belas-
selmineralisatie aan het implantaatgrensvlak ver- ting had geen negatief effect op de peri-implantaire
snelt (Duyck et al., 2006; Vandamme et al., 2007a; bot(re)modellering en leidde dus niet tot een ver-
hoogd percentage mislukkingen. Meer zelfs, een
BC uitgesproken positief effect op de botvorming in dit
BC
corticale botmodel werd aangetoond voor lage fre-
quentiestimulatie (3 Hz). De botvorming reageerde
echter niet lineair met een toenemende spanning.
De biomechanische relevantie van deze bevin-
I I dingen is tweeërlei:
– gecontroleerde mechanische belasting heeft een
positief effect op de initiële botvorming aan het
implantaatoppervlak;
– toch blijft belasting tijdens inheling niet risico-
loos.

a b Het belang van de primaire stabiliteit, de geometrie


en oppervlaktestructuur van het implantaat, de
Figuur 14.2 eigenschappen van het omgevende weefsel en de
Botweefsel regeneratie en architectuur rond een onbelast (A) en een belast (B) opgeruwd mechanische condities moeten worden onder-
schroefvormig implantaat in een botkamer. streept. Bovendien ontbreken nog gerandomiseerde
prospectieve langetermijnonderzoeken van speci-
I: implantaat; BC: botkamer. Bron: Vandamme et al., 2007c. fieke klinische condities voor het immediate belas-
14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 193

tingsprotocol (Gapski et al., 2003; Attard & Zarb, milde pathologische


onbruik
2005). Daarom is verder onderzoek gewenst naar het overbelasting overbelasting
ontrafelen van de mechanismen die betrokken zijn fysiologische
in de botcelrespons bij directe implantaatbelasting, belasting
rekening houdend met de inferieure biomechani-
sche eigenschappen van helend bot in vergelijking + X
remodellering
met normaal (geheeld) bot. wijzigingen in lamellair bot
wijzigingen in plexiform bot
j
14.2.4 Botremodellering onder invloed van
belasting

Theoretische mechanobiologie

Mechanisch geı̈nduceerde botremodellering wordt


botadaptatie genoemd. De normale botfysiologie –
omvat cycli van resorptie en appositie, waarbij het
verschil tussen het botvolume dat resorbeert en de
hoeveelheid die wordt afgezet, wordt uitgedrukt als
de ‘rho-fractie’ (r) (Frost, 1994). Een positieve r be- <0-200 1000-1500 ~3000 ~25000
tekent dat de botmassa toeneemt, een negatieve dat
er botresorptie optreedt. Klinische en experimentele
evidentie duidt aan dat de r-fractie een functie is Figuur 14.3
van het spanningsniveau dat op het bot wordt uit- Relatie tussen spanningsgrootte en de veroorzaakte botrespons.
geoefend.
De mechanostattheorie van Frost (1987; 2004) be-
schrijft de relatie tussen de aanwezige spannings- Botappositie rondom een oraal implantaat is de bio-
grootte en de veroorzaakte botrespons (figuur 14.3): logische reactie op mechanische belasting wanneer
– vanaf < 10 me tot 200 me: onbruik – botresorptie; deze onder een bepaalde drempelwaarde blijft.
negatieve r-fractie; Marginaal botverlies of volledig verlies van os-
– tussen 100 me en 2000 me: normale belasting – seointegratie is het resultaat wanneer de resulte-
bothomeostase; r-fractie 0; rende spanning boven die waarde ligt. Tijdens het
– tussen 2000 me en 4000 me: milde overbelasting – eerste jaar in functie treedt evenwel steeds een zeker
toename botvolume; positieve r-fractie; botverlies op in de marginale regio’s. Dit botverlies
– > 4000 me: pathologische overbelasting – irrever- kan enerzijds worden verklaard door de veel hogere
sibele botschade; negatieve r-fractie. elasticiteitsmodulus van titanium (x 10) in vergelij-
Volgens Frost is 1500-2500 me de range van ‘mi- king met corticaal bot (Lemons & Phillips, 1993).
nimaal effectieve rek voor mechanisch gecontro- Een biomechanische wetmatigheid stelt dat wan-
leerde botremodellering’. neer twee materialen met een verschillende elastici-
De mechanostattheorie van Frost is echter be- teitsmodulus met elkaar in contact staan, er bij be-
perkt omdat ze alleen de botrespons analyseert in lasting een spanningsconcentratie zal optreden ter
functie van de aanwezige spanningsgrootte. Daar- hoogte van de regio waar beide materialen voor het
naast zijn er andere belastingsparameters (aard van eerst contact maken. Bij implantaatbelasting zullen
de stimulus (Rubin & Lanyon, 1984), snelheid (Mos- de spanningsconcentraties zich dus voordoen in het
ley & Lanyon, 1998), frequentie (Rubin & McLeod, meest coronale deel van het ondersteunende bot,
1994; Hsieh & Turner, 2001; Warden & Turner, waardoor het botverlies zich dan ook in die regio’s
2004), duur (Turner et al., 1991; Kaspar et al., 2002) manifesteert. Daar staat tegenover dat ten gevolge
en distributie (Skerry & Lanyon, 1995; Robling et al., van de chirurgische ingrepen het peri-implantaire
2000; 2001; 2002; Srinivasan et al., 2002; 2003)) van bot nog niet volledig gemineraliseerd en georgani-
invloed op de botrespons, die minstens zo belang- seerd is in het eerste jaar en daardoor biomecha-
rijk zijn. Ook het paradigma van Wolff (1892) over- nisch zwakker. Daarom kunnen er zelfs bij een ma-
simplificeert de realiteit van botbiologie. Daardoor tige belasting microfracturen ontstaan en zal de re-
zijn de mathematische wetten die de botadaptatie modellering netto botverlies opleveren. In de daar-
beschrijven niet langer toereikend. Bovendien moet opvolgende periode reageert het omgevende bot
voor de mechanobiologie rondom implantaten ook door een toename van de densiteit (belastingsgere-
rekening worden gehouden met de eigenschappen lateerd) en van de mineralisatie (tijdsgerelateerd),
van het implantaat. waardoor er een grotere botbelastbaarheid tot stand
komt en de marginale resorptie stopt (Crupi et al.,
Experimentele mechanobiologie 2004; Misch et al., 2005).

Belasting heeft een significant effect op de densiteit Statische versus dynamische belasting De impact van
van (kaak)bot (Morey-Holton & Globus, 1998; Gie- statische en dynamische belasting op de botrespons
sen et al., 2003; Nikander et al., 2006) en het bot rondom implantaten werd onderzocht door Duyck
rondom implantaten (Strid, 1985; Piattelli et al., et al. (2001). Ter hoogte van 10 mm lange implan-
1993; Hoshaw et al., 1994; Melsen & Lang, 2001). taten, bicorticaal verankerd in de konijnentibia,
194 Orale implantaten in de algemene praktijk

werden gedurende twee weken statische en dyna- Een ontoereikende prothesepasvorm was oorspron-
mische krachten uitgeoefend. Histologisch werd er kelijk een klinische zorg vanwege het vermoede ri-
geen verschil opgemerkt tussen de controle- (niet- sico op biologisch en mechanisch falen (Adell et al.,
belaste) en de statisch belaste implantaten. Dens 1981; Skalak, 1983; Smith & Zarb, 1989; Jemt, 1991).
lamellair bot was aanwezig ter hoogte van de mar- Hoewel er in dit verband duidelijk een grotere kans
ginale en ‘apicale’ gedeelten van deze implantaten, op het optreden van mechanisch falen bestaat (Kal-
zonder tekenen van botverlies. Ter hoogte van het lus & Bessing, 1994), is er een grote biologische to-
marginale bot rondom de cyclisch belaste implan- lerantie van het bot tegenover statische krachten.
taten daarentegen werden kratervormige defecten Jemt & Book (1996) onderzochten de invloed van de
waargenomen. prothesepasvorm pro- en retrospectief bij patiënten.
Statische belasting kan gecreëerd worden door Pasonnauwkeurigheden tot 275 mm gaven – zelfs na
middel van orthodontische krachten of door middel vijf jaar – geen aanleiding tot een toename in mar-
van een gebrekkige pasvorm van de prothese. Got- ginaal botverlies of fibreuze omkapseling van de
fredsen et al. (2001a; 2001b; 2001c; 2002) bestudeer- implantaten. Dit werd bevestigd in dierexperimen-
den in een reeks experimenten het effect van stati- tele onderzoeken (Carr & Master, 1996; Michaels et
sche belasting, gecreëerd door middel van expan- al., 1997; Duyck et al., 2005).
sieschroeven, op implantaten geı̈nstalleerd in de
onderkaak van de hond. In geen enkel onderzoek Axiale versus niet-axiale belasting Door een hef-
trad verlies van het implantaat als gevolg van be- boomwerking zijn de lengte van de extensies van
lasting op. Integendeel, er werd een structurele een suprastructuur en de resulterende spanning ter
adaptatie van het peri-implantaire bot op deze late- hoogte van het dichtstbijzijnde abutment/implan-
raal gerichte krachten gezien, met botdensificatie taat direct aan elkaar gerelateerd (Duyck et al.,
en meer bot-implantaatcontact bij de belaste in 2000). Bij beaglehonden werden enerzijds axiale en
vergelijking met de niet-belaste implantaten (Got- anderzijds niet-axiale krachten uitgeoefend op twee
fredsen et al., 2001b). Vergelijkbare bevindingen implantaten gepositioneerd in de onderkaak door
werden gerapporteerd, met eerder botappositie dan het voorzien van een vaste prothese mét of zonder
botverlies onder invloed van orthodontische krach- extensie (Barbier & Schepers, 1997). Ter hoogte van
ten (Roberts et al., 1984; Wehrbein & Diedrich, 1993; de axiaal belaste implantaten werd botremodelle-
Asikainen et al., 1997; Akin-Nergiz et al., 1998). ring geobserveerd dat gradueel afnam van coronaal
naar de ‘apex’ van het implantaat toe. De niet-axiale
belasting resulteerde in een dynamischere remodel-
lering van het omgevende botweefsel, met een op-
vallend grotere osteoclastische activiteit in vergelij-
king met de axiaal belaste implantaten. Hoewel niet
aangetoond, werd gesuggereerd dat zich eventueel
marginaal botverlies had kunnen voordoen wanneer
het experiment langer zou hebben geduurd.
In klinische onderzoeken rapporteerde men een
toename van marginaal botverlies rondom het im-
plantaat dat het dichtst tegen de extensie aanligt
(Schackleton et al., 1994; Wyatt & Zarb, 2002). Re-
sultaten uit driedimensionale eindige-elementen-
analyses (Papavasiliou et al., 1997; Barbier et al.,
1998; Kitamura et al., 2005) bevestigen het idee dat
niet-axiale belasting grotere spanningsvelden cre-
eert rondom implantaten in vergelijking met axiale
belasting (figuur 14.4). Uit een klinisch retrospectief
onderzoek over vijf jaar bleek echter geen signifi-
cant verschil te bestaan wat betreft marginale bot-
afbraak rondom axiaal of niet-axiaal (mesiodistale
inclinatie van de implantaten in relatie tot de ver-
ticale as) gepositioneerde implantaten (Koutouzis &
j
14:4
Wenström, 2007).

Figuur 14.4 (Over)belasting en marginaal botverlies Dierexperi-


Eindige-elementenmodellen van de spanningsvelden in het botweefsel rondom een mentele onderzoeken. Isidor (1996; 1997) toonde in een
schroefvormig implantaat bij axiale (A) en niet-axiale (B) belasting. Onder invloed van reeks experimenten met apen aan dat occlusale
belasting ontstaan er spanningsvelden met rekwaarden van 0 tot 3000 microstrain (ver- overbelasting kan leiden tot verlies van osseointe-
ticale as onderste figuren), waarbij de hoogste rek wordt aangegeven in grijs-gele en de gratie van reeds geosseointegreerde implantaten. In
kleinste in blauwe kleur (ø implantaat: 2 mm; vast contact implantaat-weefsel; 5000 N deze onderzoeken werden buigmomenten gecreëerd
belasting; niet-excentrische belasting op 4 mm afstand van het implantaat; E-mod bot door premature contacten in te bouwen op de
500 MPa). knobbelhellingen. Daarnaast werd ook plaqueaccu-
mulatie geı̈nduceerd door subgingivaal ligaturen
Bron: dr.ir. L. Geris, Afdeling Biomechanica en Grafisch Ontwerpen, KU Leuven. rond de abutments te plaatsen. Ter hoogte van deze
14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 195

implantaten werd wel peri-implantitis in combina- tradicties ook deels te verklaren door het verschil in
tie met marginaal botverlies genoteerd, maar dit botkwaliteit tussen het proefdiermodel en de rich-
leidde niet tot implantaatverlies. ting van de aangelegde krachten die al of niet tot
Miyata et al. (1998; 2000) trachtten bij apen een axiale belasting dan wel tot buigmomenten leiden.
overbelasting te creëren door het progressief occlu- Ook een ligatuurgeı̈nduceerde peri-implantitis ver-
saal verhogen van de brugstructuur, met inbouw dient een voorzichtige interpretatie.
van 100 mm, 180 mm en 250 mm premature contacten. Het is duidelijk dat er geen wetenschappelijk be-
De resultaten geven aan dat alle implantaten na vier wijs is geleverd om verlies van bot of loskomen van
weken stevig in het bot verankerd bleven. Het mar- een implantaat toe te schrijven aan een zogenaamde
ginale botniveau rondom de implantaten met 100 overbelasting van het grensvlak tussen bot en im-
mm te hoge kronen en rondom de controle-implan- plantaat. Dit onderstreept het belang van beter ge-
taten (geen supraocclusie) was gelijk. Daar staat te- controleerde experimenten om de resulterende
genover dat significant meer botverlies werd ge- spanningen in het bot en de biologische reactie ten
vonden bij de 180 mm te hoge kronen. Wanneer de aanzien van de belasting beter te kunnen beschrij-
suprastructuren werden verhoogd tot 250 mm su- ven.
praocclusie, werd tot driemaal meer botverlies ge-
noteerd in vergelijking met de controle-implanta- Klinische onderzoeken. In een aantal klinische onder-
ten. Deze experimenten suggereren dat een vorm zoeken wordt gesuggereerd dat marginaal botver-
van (occlusale) overbelasting kan leiden tot margi- lies kan optreden bij een te grote occlusale belasting
naal botverlies rondom implantaten in de afwezig- door bijvoorbeeld een ongebalanceerde occlusie of
heid van ontsteking van de omgevende weefsels. De door parafunctie (Adell et al., 1981; Lindquist et al.,
bewaking van dit laatste was evenwel beperkt, 1988; Quirynen et al., 1992; Esposito et al., 1998b;
waarbij de plaquecontrole slechts eenmaal per week Ekfeldt et al., 2001). Deze beweringen zijn evenwel
werd uitgevoerd. Aan het einde van het experiment nooit experimenteel bewezen in klinische prospec-
werd roodheid noch zwelling van de weefsels geno- tieve onderzoeken (Lobbezoo et al., 2006). Daar
teerd, maar er werden wel verdiepte pockets (in staat tegenover dat in andere onderzoeken geen
vergelijking met de meting bij aanvang) opgemeten correlatie werd gevonden tussen de mate van occlu-
voor de 180 mm en 250 mm condities. sale belasting en de marginale botveranderingen
Hürzeler et al. (1998) daarentegen geven aan dat (Engel et al., 2001; Wennerberg et al., 2001).
overbelasting geen effect had op het marginale bot- Klinisch is het moeilijk de grootte en de richting
verlies, zelfs niet in de ligatuurgeı̈nduceerde peri- van de bijtkrachten van een patiënt enerzijds te re-
implantitisregio’s. Wel werden er significante ver- gistreren en anderzijds te relateren aan de biome-
schillen gevonden in de hoeveelheid bot-implan- chanische capaciteit van het bot. Bij directe im-
taatcontact tussen ‘gezonde’ en ‘geı̈nfecteerde’ re- plantaatbelasting zou deze informatie bijzonder
gio’s. nuttig kunnen zijn. Tevens zou een al of niet oor-
Ook Heitz-Mayfield et al. (2004) rapporteerden zakelijk verband tussen overbelasting en marginaal
geen verlies van osseointegratie of verlies van mar- botverlies bestudeerd kunnen worden. Een zoge-
ginale bothoogte rondom implantaten met prema- naamde intelligente prothese die in staat is deze
tuur occlusaal contact. Er werden geen significante belastingen continu te meten en de patiënt via een
verschillen gevonden voor de klinische en radiogra- trilsignaal te waarschuwen als er overbelasting
fische parameters tussen de belaste en de niet-be- dreigt, biedt nieuwe mogelijkheden (IMLOAD,
laste implantaten over een periode van acht maan- website).
den. De auteurs suggereerden dat, in aanwezigheid
van gezonde peri-implantaire weefsels (dagelijks
werden plaquecontrolemaatregelen uitgevoerd), een j
14.3 De impact van peri-implantitis op
periode van acht maanden van occlusale overbelas- het peri-implantaire bot
ting niet leidt tot verlies van osseointegratie of ver-
lies van marginale bothoogte. j
14.3.1 Microbiota bij peri-implantitis
Berglundh et al. (2005) geven bovendien aan dat
een functionele belasting van implantaten de os- Hoewel peri-implantitis een multifactoriële etiolo-
seointegratie ten goede komt. De grootste margi- gie heeft, zijn er minstens vier typen observaties die
nale botveranderingen werden opgemerkt na het de essentiële rol van pathogene bacteriën in dit
plaatsen van implantaten en na abutmentconnectie proces aantonen (Quirynen et al., 2002):
en niet zozeer na tien maanden functionele belas- – plaqueaccumulatie rondom implantaten bij
ting. De belaste implantaten vertoonden meer bot- mensen resulteert in gingivitis;
implantaatcontact in vergelijking met de controle- – significante kwantitatieve en kwalitatieve ver-
implantaten (niet-belaste implantaten). schillen in microbiota tussen implantaten met
Dat de resultaten tegenstrijdig zijn, hoeft geen een gezond parodontium en die met peri-im-
verwondering te wekken. Enerzijds werd bij geen plantitis;
van bovenstaande experimenten een kwantificering – excessieve plaqueaccumulatie, met een shift naar
beoogd van de krachten die inwerken tijdens het pathogenen, geeft bij dieren aanleiding tot bot-
experiment, laat staan van de resulterende span- afbraak rondom implantaten;
ningen die ontstaan in het bot rond de belaste of – een antimicrobiële behandeling verbetert bij peri-
niet-belaste implantaten. Anderzijds zijn de con- implantitis de klinische parameters significant.
196 Orale implantaten in de algemene praktijk

j
14.3.2 Kwalitatieve en kwantitatieve verschillen d indien meerdere implantaten zijn aangetast, kan
in microbiota stap c. worden uitgebreid met een systemische
toediening van antibiotica (doxycycline of amox-
Verschillende onderzoeken beschreven de micro- icilline), ook al is de literatuur hierover zeer be-
biota van implantaten met een gezond parodonti- perkt en onduidelijk;
um en die met peri-implantitis. Terwijl succesvolle e het verwijderen van het implantaat.
implantaten hoofdzakelijk gekoloniseerd waren
door grampositieve kokken, trof men rondom im- Ook al blijft de ervaring met deze procedure beperkt
plantaten met peri-implantitis vooral gramnega- (Rutar et al., 2001), toch is er momenteel géén andere
tieve anaerobe species aan. Fusobacteriën, spiro- behandelingsstrategie beschikbaar. Daarenboven
cheten en zwart gepigmenteerde organismen zoals wordt veel onderzoek gedaan naar technieken om
Prevotella intermedia en Porphyromonas gingivalis wer- verloren peri-implantaire weefsels te herstellen,
den het meest frequent aangetroffen in ontstoken maar met sterk wisselende en meestal teleurstel-
pockets rondom implantaten (voor een overzicht lende resultaten.
zie: Mombelli & Lang, 1998; Mombelli, 1999; Qui-
rynen & Teughels, 2003b; Sbordone & Bortolaia, j
14.3.4 Vatbaarheid voor parodontitis en peri-
2003). Men kan zich echter afvragen of deze micro- implantitis
biële samenstelling de oorzaak of het gevolg is van
een pocketverdieping rondom implantaten. De vaststelling van een individueel verschillende
vatbaarheid voor parodontitis doet vermoeden dat
j
14.3.3 Behandeling van peri-implantitis vatbaarheid voor peri-implantitis eveneens patiënt-
gebonden zou kunnen zijn. Helaas is het aantal
Als behandeling van peri-implantitis werd in ver- onderzoeken op dit gebied zeer beperkt. Een ver-
scheidene onderzoeken een reductie van de anae- band tussen vatbaarheid voor parodontitis en peri-
robe subgingivale flora via een lokale mechanische implantitis werd het eerst gesuggereerd in 1990 in
reiniging voorgesteld, al dan niet in combinatie met een onderzoeksverslag (Malmström et al., 1990) over
een systemische of topische applicatie van antimi- een patiënt met snel evoluerende parodontitis
crobiële producten zoals antibiotica of antiseptica waarbij meerdere implantaten vrij snel na plaatsing
(Ericsson et al., 1996; Mombelli & Lang, 1998). In verloren gingen. Nadien verschenen meer onder-
histologische onderzoeken werd echter aangetoond zoeken waarin beide vatbaarheden met elkaar wer-
dat op plaatsen waar het implantaat éénmaal door den vergeleken. Op basis van een uitgebreid litera-
bacteriën gecontamineerd werd, er nadien geen tuuronderzoek kan men in het algemeen stellen dat
nieuwe osseointegratie meer kon plaatsvinden (Jo- patiënten met parodontitis niet noodzakelijker-
vanovic et al., 1993) en er alleen fibreus litteken- wijze vatbaarder zijn voor peri-implantitis, mits de
weefsel achterblijft. nazorg zorgvuldig georganiseerd is (follow-up om
Klinisch kan men (bij uitblijven van succes) con- de drie tot zes maanden), en mits men géén gebruik
secutief de volgende stappen uitvoeren bij een casus maakt van sterk verruwde implantaten (Quirynen et
van peri-implantitis (ook al steunen ze op een ge- al., 2007).
brekkige wetenschappelijke fundering (Lang et al., Daar staat tegenover dat men niet mag vergeten
2000)): dat beide infectieuze aandoeningen (parodontitis en
a reiniging van het implantaat, supra- en subgin- peri-implantitis) enkele gemeenschappelijke pre-
givaal (plastic handinstrumenten om het opper- disponerende factoren hebben, zoals roken (voor
vlak niet nodeloos te verruwen), in combinatie een overzicht zie: Chuang et al., 2002a; 2002b; 2005;
met subgingivale applicatie van een antisepticum Klinge et al., 2005; Nitzan et al., 2005; Roos-Jan-
(bijvoorbeeld chloorhexidine 1% gel) en optimali- saker et al., 2006a; 2006b), diabetes (voor een over-
sering van de mondhygiëne (inclusief de verwij- zicht zie: Beikler & Flemmig, 2003) en genetische
dering van plaqueretentiebevorderende factoren); afwijkingen (Gruica et al., 2004; Jansson et al.,
omdat de incidentie van peri-implantitis implan- 2005). Uit een tienjarige follow-up van 47 edentate
taattype-afhankelijk is (Esposito et al., 1998a; patiënten met Brånemark systeem1-implantaten
1998b; Quirynen et al., 2007), lijkt de preventie (Lindquist et al., 1996) kon men bijvoorbeeld con-
door de juiste keuze van het implantaattype nog cluderen dat rokers rondom hun implantaten on-
steeds de beste oplossing; geveer tweemaal meer botafbraak vertoonden dan
b plaatsing van een lokaal ‘slow release’-antibioti- niet-rokers. Deze verhoogde botafbraak manifes-
cum of antisepticum; teerde zich vooral wanneer ook de mondhygiëne
c een parodontale chirurgische ingreep (type api- ontoereikend was (Lindquist et al., 1997).
caalwaarts verplaatste lap) zodat het implantaat-
oppervlak onder visuele controle kan worden ge- j
14.3.5 Microbiota in het restgebit
reinigd, inclusief het desinfecteren van het im-
plantaatoppervlak met een antisepticum (chloor- De laatste decennia heeft de transmissie van paro-
hexidine 1% gel); de apicaalwaartse verplaatsing pathogene bacteriën in de orale microbiologie meer
beoogt een reductie van de pocketdiepte waar- aandacht gekregen. Eerst werd de overdracht van
door de plaquemassa evenals het anaerobe karak- paropathogene bacteriën van ouders naar kind, of
ter van de pocket worden verminderd; tussen partners bewezen (Alaluusua et al., 1991; Pe-
tit et al., 1994). Men stelde bovendien vast dat de
14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 197

meeste paropathogenen verschillende locaties in de toenemende bacteriële resistentievorming bij de


orofarynx kunnen koloniseren, zoals de parodonta- bevolking verplicht ons immers steeds selectiever
le pockets, het speeksel, de tongrug, het epitheel om te gaan met het antibioticagebruik.
van het mondslijmvlies en/of de amandelloges (Petit
et al., 1994). De parodontale pockets blijven echter j
14.3.6 Pocketdiepte
de belangrijkste niches voor paropathogenen. Een
extractie van alle tanden resulteert immers in een De correlatie tussen de pocketdiepte enerzijds en de
eradicatie van de voornaamste paropathogenen uit hoeveelheid/pathogeniciteit van de subgingivale
de mond (Danser et al., 1994). Recenter werd ook het flora rondom tanden anderzijds, is al lang gekend.
bestaan van een intraorale translocatie (van pocket Een dergelijke correlatie kon ook voor implantaten
naar pocket) van paropathogene species aangetoond worden vastgesteld (Papaioannou et al., 1994; 1995).
(Quirynen et al., 1996). Aldus lopen partieel eden- Omdat de initiële pocketdiepte rondom implanta-
tate patiënten met implantaten in de omgeving van ten, zeker die van het 2-fasetype, in feite door de
parodontaal aangetaste tanden een verhoogd risico parodontoloog zelf bepaald wordt, zou met deze
op de ontwikkeling van peri-implantitis. De paro- parameter meer rekening moeten worden gehou-
dontale pockets rondom de resterende tanden func- den, althans in die regio’s waar esthetiek en/of
tioneren inderdaad als een reservoir van bacteriën spraak geen contra-indicatie vormen. Tijdens de
die vervolgens de pas geı̈nstalleerde implantaten abutmentoperatie kan de chirurg immers de poc-
koloniseren (Apse et al., 1989; Quirynen & Listgar- ketdiepte reduceren door het uitdunnen van de
ten, 1990; Leonhardt et al., 1993; Mombelli et al., mucoperiostale lap en/of door de druk van een
1995; Mengel et al., 1996; Papaioannou et al., 1996; wondverband. Hierbij mag men echter de minimale
Gouvoussis et al., 1997; Sbordone et al., 1999; Hultin biologische breedte niet uit het oog verliezen.
et al., 2000; 2002). Na het plaatsen van ‘aanvankelijk
steriele’ implantaten bij partieel edentate patiënten j
14.3.7 Oppervlakteruwheid/verruwing
constateerde men immers een snelle kolonisatie van
de pockets rond deze implantaten door een micro- Dit onderwerp wordt uitgebreid in hoofdstuk 3 be-
biële flora die vrijwel identiek was aan die van de sproken en dus zullen we ons hier beperken tot het
tanden (zowel op DNA-niveau als op het vlak van aanhalen van de relevantie van deze factor. Het
donkerveldmicroscopie). De microbiota rondom de enossale gedeelte van orale implantaatsystemen
implantaten correleerde zelfs significant met de pa- vertoont een enorme variatie in oppervlakteruwheid
rodontale toestand in het restgebit, met duidelijke (Wennerberg et al., 1993). Bij sommige systemen
verschillen tussen patiënten met een gezond paro- kan deze ruwheid zeer hoge waarden aannemen
dontium, met chronisch volwassen of snel evolue- (bijvoorbeeld plasma-sprayed of hydroxylapatietge-
rende parodontitis (Quirynen et al., 1996). Deze coate oppervlakken). Wanneer een dergelijk opper-
translocatie van paropathogenen vond bij voorkeur vlak subgingivaal vrij komt te liggen, hetgeen na
plaats binnen eenzelfde kaak (Papaioannou et al., een aantal jaren meestal onvermijdelijk is, wordt
1995). Recent werd ook de snelheid van de subgin- aan de subgingivale microbiota een ideale omgeving
givale kolonisatie na plaatsen van orale implantaten geboden zich verder te ontwikkelen. De ruwheid
geanalyseerd. Om te beginnen bleek dat de sub- maakt een mechanische verstoring van deze plaque
gingivale flora rondom nieuw geplaatste implanta- immers vrijwel onmogelijk. Deze parameter zou
ten binnen enkele weken een bijna volledige matu- wel eens kunnen verklaren waarom het ene im-
riteit ontwikkeld heeft (De Boever & De Boever, plantaatsysteem vatbaarder is voor peri-implantitis
2006; Quirynen et al., 2006), inclusief de aanwezig- dan het andere (Quirynen et al., 2007).
heid van pathogene species. Fürst et al. (2007) De impact van de oppervlakteruwheid op de pla-
toonden verder aan dat de pathogenen de peri-im- queontwikkeling rondom implantaten werd recent
plantaire pocket al koloniseren binnen 30 minuten in verscheidene onderzoeken bestudeerd (voor een
na het plaatsen van implantaten, echter wel in klei- overzicht zie Teughels et al., 2006). Allereerst bleek
ne aantallen. de supragingivale plaquegroeisnelheid op implan-
De hiervoor beschreven observaties geven het be- taten in vivo sneller te verlopen dan op tanden
lang aan van een sanering van het restgebit voor het (Quirynen, 1986). Verder bleek een verruwing van
plaatsen van enossale implantaten of voorafgaand het implantaatoppervlak te resulteren in een ver-
aan de permucosale connectie tussen implantaat en snelde plaquegroeisnelheid en -maturatie (Quiry-
mondholte. Omdat ook een hogere incidentie aan nen et al., 1993; Quirynen & Bollen, 1995). Niette-
non-integratie is aangetoond bij patiënten met min is een zekere oppervlakteruwheid (minimale
gingivitis, zal duidelijk zijn dat men het restgebit Ra-waarde van 0,2 mm (Bollen et al., 1997) nodig om
het beste enkele weken voorafgaand aan het plaat- een degelijke wekeweefselbinding te bereiken met
sen van implantaten parodontaal kan saneren (van het implantaat.
Steenberghe et al., 1993). Het nemen van microbio-
logische monsters ter verificatie van de eliminatie j
14.3.8 De intraorale belastingstijd
van de paropathogenen voorafgaand aan het plaat-
sen van een implantaat is echter niet noodzakelijk. De microbiële veranderingen van de subgingivale
Ook het preoperatief gebruik van antibiotica ter flora rondom implantaten in functie van de tijd
eliminatie van de paropathogenen lijkt niet wense- vertonen een langzame shift naar meer pathogenen
lijk, tenzij er systeemafwijkingen aanwezig zijn. De (Papaioannou et al., 1995), vooral bij partieel eden-
198 Orale implantaten in de algemene praktijk

tate patiënten. Het belang van de tanden als reser- botverlies) kan optreden rondom geosseointe-
voir voor deze pathogenen is hiermee nogmaals greerde implantaten ten aanzien van bepaalde
aangetoond. krachten, en anderzijds dat het afwachten van het
helingsproces na implantaatinstallatie alvorens te
gaan belasten niet langer een voorwaarde is om tot
j
14.4 Overbelasting versus peri- een succesvolle integratie te komen. Direct belasten
implantitis blijft evenwel niet risicoloos gezien de inferieure
biomechanische eigenschappen van helend in ver-
Differentiële histologische symptomen van laat im- gelijking met geheeld bot. Dit kan men trachten te
plantaatfalen door overbelasting of infectie werden compenseren door een rigide onderlinge verbinding
gesuggereerd (Sanz et al., 1991; Rosenberg et al., van de implantaten. Dat het verlies van marginaal
1991; Esposito et al., 1997). Implantaten die ver- bot of het loskomen van een geı̈ntegreerd implan-
moedelijk faalden ten gevolge van overbelasting in taat kan worden toegeschreven aan een zogenaamde
relatie tot patiëntgerelateerde eigenschappen, wor- overbelasting van het grensvlak tussen bot en im-
den histologisch gekarakteriseerd door een fibreuze plantaat, werd gesuggereerd maar (nog) niet weten-
laag en een chronische inflammatoire respons ter schappelijk bewezen. Wel is bekend dat een dyna-
hoogte van de omgevende weefsels, met macrofagen mische en een niet-axiale belasting resulteren in een
als het predominerende celtype. Implantaatfalen onderscheiden botreactie in vergelijking met een
ten gevolge van infectie daarentegen wordt geka- statische en axiale belasting. Het bewijs voor het
rakteriseerd door infiltratie van de weefsels door bestaan van een causaal verband tussen overbelas-
voornamelijk plasmacellen en polymorfonucle- ting en marginaal botverlies moet dus nog worden
airen, ulceratie en proliferatie van het epitheel. Mi- geleverd. Een beter begrip van de moleculaire me-
crobiologisch kon men, in een onderzoek dat was chanismen van de botcelreactie ten aanzien van
beperkt tot vijf implantaten met een parodontale specifieke mechanische stimuli dringt zich op.
destructie ten gevolge van een occlusaal trauma In het afgelopen decennium werd veel onderzoek
(Papaioannou, 1994), op basis van donkerveldmi- gedaan naar de etiologie en preventie van peri-im-
croscopie geen duidelijke toename vaststellen in het plantitis. Het is echter nog niet duidelijk of peri-
percentage beweeglijke bacteriën en/of spirocheten, implantitis het gevolg is van een bacteriële koloni-
species die bij parodontitis en peri-implantitis vaak satie, die leidt tot pocketvorming zoals bij paro-
een concentratie van  15% bereiken. dontitis, of dat het een kolonisatie betreft van een
Het onderscheid tussen implantaatfalen door reeds aanwezige pocket (gevormd na overbelasting
overbelasting of infectie illustreert echter zuivere of tijdens het plaatsen van het implantaat). Een
situaties. In werkelijkheid ziet men vaak een over- predispositie voor peri-implantitis is – in tegenstel-
lap van beide oorzaken, waarbij marginaal botver- ling tot voor parodontitis –– nog niet aangetoond,
lies ten gevolge van overbelasting vergezeld kan ook al zijn rokers duidelijk vatbaarder voor beide
worden door aanhechtingsverlies en verdieping van aandoeningen. De samenstelling van de subgin-
de pockets (Miyata et al., 2000). Na enige tijd zal de givale flora rondom implantaten wordt hoofdzake-
nieuw gecreëerde anaerobe omgeving onvermijde- lijk bepaald door de parodontale toestand van het
lijk gekoloniseerd worden door een paropathogene restgebit als gevolg van de intraorale translocatie
flora. Deze surinfectie kan op haar beurt bijdragen van pathogene species. Andere factoren waardoor de
tot marginaal botverlies. subgingivale pathogeniciteit toeneemt, zijn de peri-
implantaire pocketdiepte, de oppervlakteruwheid
van het abutment/implantaat en de duur van in-
j
14.5 Conclusie traorale belasting. De preventie van peri-implantitis
richt zich dan ook op de preventie van een bacteriële
Dat mechanische belasting een belangrijke invloed translocatie via mondhygiëne en een preoperatieve
heeft op de structuur en hoedanigheid van bot- behandeling van parodontitis, een voorzichtige
weefsel, is al lang bekend. Ook rondom implantaten mechanische reiniging van de implantaten om het
is deze wetmatigheid van toepassing. Afhankelijk oppervlak ervan niet onnodig te verruwen en een
van het tijdsinterval tussen de plaatsing van im- reductie van de peri-implantaire pocketdiepten. Het
plantaten en de belasting, de primaire stabiliteit, de belang van, of de behoefte aan deze preventie blijkt
eigenschappen van het implantaat en van de om- implantaatsysteem/-oppervlak afhankelijk te zijn.
liggende botstructuur en de aard van de belasting Aspecten zoals microbiële lekkage tussen de im-
kunnen de inwerkende krachten een positief dan plantaatcomponenten en de aan- of afwezigheid van
wel negatief effect hebben op het peri-implantaire gingiva zijn te verwaarlozen.
bot. De correlatie van mechanische belasting met
succes of falen van implantaten blijft zeer moeilijk
in de klinische situatie, waar de inwerkende krach- Literatuur
ten en buigmomenten niet gekwantificeerd kunnen
worden. Enkele dierexperimentele onderzoeken Adell R, Lekholm U, Rockler B, Brånemark PI. A 15-
slaagden daar wel in door het gecontroleerd aan- year study of osseointegrated implants in the
leggen van een goed gekarakteriseerd belastings- treatment of the edentulous jaw. Int J Oral Surg.
protocol. In deze onderzoeken werd bevestigd dat er 1981;10:387-416.
enerzijds ook botappositie (en niet noodzakelijk Akin-Nergiz N, Nergiz I, Schulz A, Arpak N, Nie-
14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 199

dermeier W. Reactions of peri-implant tissues to Chuang SK, Cai T, Douglass CW, Wei LJ, Dodson TB.
continuous loading of osseointegrated implants. Frailty approach for the analysis of clustered fail-
Am J Orthod Dentofacial Orthop. 1998;114:292-8. ure time observations in dental research. J Dent
Alaluusua S, Asikainen S, Lai CH. Intrafamilial Res. 2005;84:54-8.
transmission of Actinobacillus actinomycetemco- Crupi V, Guglielmino E, LaRosa G, Vander Sloten J,
mitans. J Periodontol. 1991;62:207-21. Van Oosterwyck H. Numerical analysis of bone
Alsaadi G, Quirynen M, Komarek A, Steenberghe D adaptation around an oral implant due to overload
van. Impact of local and systemic factors on the stress. Proc Inst Mech Eng. 2004;218:407-15.
incidence of oral implant failures, up to abutment Danser MM, Winkelhoff AJ van, Graaff J de, Loos BG,
connection. J Clin Periodontol. 2007;34:610-7. Velden U van der. Short-term effect of full-mouth
Aparicio C, Lang NP, Rangert B. Validity and clinical extraction on periodontal pathogens colonizing
significance of biomechanical testing of implant/ the oral mucous membranes. J Clin Periodontol.
bone interface. Clin Oral Implants Res. 2006; 1994;21:484-9.
17(Suppl 2):2-7. Davies JE. Mechanisms of endosseous integration.
Apse P, Ellen RP, Overall CM, Zarb GA. Microbiota Int J Prosthodont. 1998;11:391-401.
and creviculair fluid collagenase activity in the De Boever AL, De Boever JA. Early colonization of
osseointegrated dental implant sulcus: a compari- non-submerged dental implants in patients with a
son of sites in edentulous and partial edentulous history of advanced aggressive periodontitis. Clin
patients. J Periodont Res. 1989;24:96-105. Oral Implants Res. 2006;17:8-17.
Asikainen P, Klemetti E, Vuillemin T, Sutter F, Rai- De Smet E, Jaecques SV, Wevers M, Jansen JA, Jacobs
nio V, Kotilainen R. Titanium implants and lateral R, Vander Sloten J, et al. Effect of controlled early
forces. An experimental study with sheep. Clin implant loading on bone healing and bone mass in
Oral Implants Res. 1997;8:465-8. guinea pigs, as assessed by micro-CT and histology.
Attard NJ, Zarb GA. Immediate and early implant Eur J Oral Sci. 2006;114:232-42.
loading protocols: a literature review of clinical De Smet E, Jaecques S, Jansen J, Walboomers F, Van-
studies. J Prosthet Dent. 2005;94:242-58. der Sloten J, Naert I. The effect of constant strain
Barbier L, Schepers E. Adaptive bone remodeling rate, composed by varying amplitude and frequen-
around oral implants under axial and nonaxial cy, of early loading on peri-implant bone (re)mo-
loading conditions in the dog mandible. Int J Oral delling. J Clin Periodontol. 2007a;34:618-24.
Maxillofac Implants. 1997;12:215-23. De Smet E, Jaecques S, Jansen J, Walboomers F, Van-
Barbier L, Vander Sloten J, Krzesinski G, Schepers E, der Sloten J, Naert I. The effect of strain at low
Van der Perre G. Finite element analysis of non- frequency on peri-implant bone (re)modelling: a
axial versus axial loading of oral implants in the guinea pig experimental study. Clin Oral Implants
mandible of the dog. J Oral Rehabil. 1998;25:847- Res. 2007b [Accepted for publication].
58. Duyck J, Van Oosterwyck H, Vander Sloten J, De
Beikler T, Flemmig TF. Implants in the medically Cooman M, Puers R, Naert I. In vivo forces on oral
compromised patient. Crit Rev Oral Biol Med. implants supporting a mandibular overdenture:
2003;14:305-16. the influence of attachment system. Clin Oral
Berglundh T, Abrahamsson I, Lindhe J. Bone reac- Investig. 1999;3:201-7.
tions to longstanding functional load at implants: Duyck J, Ronold HJ, Van Oosterwyck H , Naert I,
an experimental study in dogs. J Clin Periodontol. Vander Sloten J, Ellingsen JE. The influence of sta-
2005;32:925-32. tic and dynamic loading on marginal bone reac-
Bollen CML, Lambrechts P, Quirynen M. The surface tions around osseointegrated implants: an animal
roughness of different oral hard materials in com- experimental study. Clin Oral Implants Res. 2001;
parison to the threshold surface roughness for 12:207-18.
bacterial plaque retention. A review of the litera- Duyck J, Van Oosterwyck H, Vander Sloten J, De
ture. Dent Mater. 1997;13:258-69. Cooman M, Puers R, Naert I. Magnitude and dis-
Carr AB, Master J. The accuracy of implant verifica- tribution of occlusal forces on oral implants sup-
tion casts compared with casts produced from a porting fixed prostheses: an in vivo study. Clin
rigid transfer coping technique. J Prosthodont. Oral Implants Res. 2000;11:465-75.
1996;5:248-52. Duyck J, De Cooman M, Puers R, Van Oosterwyck H,
Carter DR, Blenman PR, Beaupré GS. Correlations Vander Sloten J, Naert I. A repeated sampling bone
between mechanical stress history and tissue diffe- chamber methodology for the evaluation of tissue
rentiation in initial fracture healing. J Orthop Res. differentiation and bone adaptation around tita-
1988;6:736-48. nium implants under controlled mechanical con-
Chuang SK, Wei LJ, Douglass CW, Dodson TB. Risk ditions. J Biomech. 2004;37:1819-22.
factors for dental implant failure: a strategy for the Duyck J, Vrielinck L, Lambrichts I, Abe Y, Schepers S,
analysis of clustered failure-time observations. J Politis C, et al. Biologic response of immediately
Dent Res. 2002a;81:572-7. versus delayed loaded implants supporting ill-fit-
Chuang SK, Tian L, Wei LJ, Dodson TB. Predicting ting prostheses: an animal study. Clin Implant
dental implant survival by use of the marginal Dent Relat Res. 2005;7:150-8.
approach of the semi-parametric survival methods Duyck J, Vandamme K, Geris L, Van Oosterwyck H,
for clustered observations. J Dent Res. 2002b;81: De Cooman M, Vander Sloten J, et al. The influence
851-5. of micro-motion on the tissue differentiation
200 Orale implantaten in de algemene praktijk

around immediately loaded cylindrical turned ti- Gotfredsen K, Berglundh T, Lindhe J. Bone reactions
tanium implants. Arch Oral Biol. 2006;51:1-9. adjacent to titanium implants subjected to static
Ericsson I, Persson LG, Glanz PO, Berglundh T, load of different duration. A study in the dog (III).
Lindhe J. The effect of antimicrobial therapy on Clin Oral Implants Res. 2001a;12:552-8.
peri-implantitis lesions. An experimental study in Gotfredsen K, Berglundh T, Lindhe J. Bone reactions
the dog. Clin Oral Implants Res. 1996;7:320-8. adjacent to titanium implants subjected to static
Ekfeldt A, Christiansson U, Eriksson T, Linden U, load. A study in the dog (I). Clin Oral Implants Res.
Lundqvist S, Rundcrantz T, et al. A retrospective 2001b;12:1-8.
analysis of factors associated with multiple Gotfredsen K, Berglundh T, Lindhe J. Bone reactions
implant failures in maxillae. Clin Oral Implants adjacent to titanium implants with different sur-
Res. 2001;12:462-7. face characteristics subjected to static load. A study
Engel E, Gomez-Roman G, Axmann-Krcmar D. in the dog (II). Clin Oral Implants Res. 2001c;12:
Effect of occlusal wear on bone loss and Periotest 196-201.
value of dental implants. Int J Prosthodont. 2001; Gotfredsen K, Berglundh T, Lindhe J. Bone reactions
14:444-50. at implants subjected to experimental peri-
Esposito M, Thomsen P, Molne J, Gretzer C, Ericson implantitis and static load. A study in the dog. J
LE, Lekholm U. Immunohistochemistry of soft tis- Clin Periodontol 2002;29:144-51.
sues surrounding late failures of Brånemark Gruica B, Wang HY, Lang NP, Buser D. Impact of IL-1
implants. Clin Oral Implants Res. 1997;8:352-66. genotype and smoking status on the prognosis of
Esposito M, Hirsch JM, Lekholm U, Thomsen P. osseointegrated implants. Clin Oral Implants Res.
Biological factors contributing to failures of 2004;15:393-400.
osseointegrated oral implants. (I). Success criteria Gunne J, Rangert B, Glantz PO, Svensson A. Func-
and epidemiology. Eur J Oral Sci. 1998a;106:527-51. tional loads on freestanding and connected
Esposito M, Hirsch JM, Lekholm U, Thomsen P. implants in three-unit mandibular prostheses
Biological factors contributing to failures of opposing complete dentures: an in vivo study. Int J
osseointegrated oral implants. (II). Etiopathogene- Oral Maxillofac Implants. 1997;12:335-41.
sis. Eur J Oral Sci. 1998b;106:721-64. Heitz-Mayfield LJ, Schmid B, Weigel C, Gerber S,
Fransson C, Lekholm U, Jemt T, Berglundh T. Pre- Bosshardt DD, Jonsson J, et al. Does excessive
valence of subjects with progressive bone loss at occlusal load affect osseointegration? An experi-
implants. Clin Oral Implants Res. 2005;16:440-6. mental study in the dog. Clin Oral Implants Res.
Frost HM. Bone ‘mass’ and the ‘mechanostat’: a 2004;15:259-68.
proposal. Anat Rec. 1987;219:1-9. Hoshaw SJ, Brunski JB, Cochran GVB. Mechanical
Frost HM. Wolff’s law and bone’s structural adapta- loading of Brånemark implants affects interfacial
tions to mechanical usage: an overview for clini- bone modeling and remodeling. Int J Oral Maxil-
cians. Angle Orthod. 1994;64:175-88. lofac Implants. 1994;9:345-60.
Frost HM. A 2003 update of bone physiology and Hsieh YF, Turner CH. Effects of loading frequency
Wolff’s law for clinicians. Angle Orthod. 2004;74:3- on mechanically induced bone formation. J Bone
15. Miner Res. 2001;16:918-24.
Fürst MM, Salvi GE, Lang NP, Persson GR. Bacterial Hultin M, Gustafsson A, Klinge B. Long-term eva-
colonization immediately after installation on oral luation of osseointegrated dental implants in the
titanium implants. Clin Oral Implants Res. 2007; treatment of partly edentulous patients. J Clin
18:501-8. Periodontol. 2000;27:128-33.
Gapski R, Wang HL, Mascarenhas P, Lang NP. Criti- Hultin M, Gustafsson A, Hallstrom H, Johansson LA,
cal review of immediate implant loading. Clin Oral Ekfeldt A, Klinge B. Microbiological findings and
Implants Res. 2003;14:515-27. host response in patients with peri-implantitis.
Geris L, Vandamme K, Naert I, Vander Sloten J, Clin Oral Implants Res. 2002;13:349-58.
Duyck J, Van Oosterwyck H. Application of Hürzeler MB, Quinones CR, Kohal RJ, Rohde M,
mechanoregulatory models to simulate the histo- Strub JR, Teuscher U, et al. Changes in peri-
dynamics of peri-implant bone tissue formation in implant tissues subjected to orthodontic forces and
an in vivo bone chamber. J Biomech. 2008;41:145- ligature breakdown in monkeys. J Periodontol.
54. 1998;69:396-404.
Giesen EB, Ding M, Dalstra M, Eijden TM van. IMLOAD (www.mech.kuleuven.be/bone/research/
Reduced mechanical load decreases the density, projects#imload).
stiffness, and strength of cancellous bone of the Isidor F. Loss of osseointegration caused by occlusal
mandibular condyle. Clin Biomech (Bristol, Avon). load of oral implants. A clinical and radiographic
2003;18:358-63. study in monkeys. Clin Oral Implants Res. 1996;7:
Giori NJ, Beaupré GS, Carter DR. Cellular shape and 143-52.
pressure may mediate mechanical control of tissue Isidor F. Histological evaluation of peri-implant
composition in tendons. J Orthop Res. 1993;11:581- bone at implants subjected to occlusal overload or
91. plaque accumulation. Clin Oral Implants Res. 1997;
Gouvoussis J, Sindhusake D, Yeung S. Cross-infec- 8:1-9.
tion from periodontitis sites to failing implant Isidor F. Influence of forces on peri-implant bone.
sites in the same mouth. Int J Oral Maxillofac Clin Oral Implants Res. 2006;17(Suppl 2):8-18.
Implants. 1997;12:666-73. Jansson H, Hamberg K, Bruyn H de, Bratthall G.
14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 201

Clinical consequences of IL-1 genotype on early implant and periodontal tissues. A study in the
implant failures in patients under periodontal beagle dog. Clin Oral Implants Res. 1992;3:9-16.
maintenance. Clin Implant Dent Relat Res. 2005;7: Lindquist LW, Rockler B, Carlsson GE. Bone resorp-
51-9. tion around fixtures in edentulous patients treated
Jemt T. Failures and complications in 391 consecu- with mandibular fixed tissue-integrated prosthe-
tively inserted fixed prostheses supported by ses. J Prosthet Dent. 1988;59:59-63.
Brånemark implants in edentulous jaws: a study of Lindquist LW, Carlsson GE, Jemt T. A prospective 15-
treatment from the time of prosthesis placement to year follow-up study of mandibular fixed prosthe-
the first annual checkup. Int J Oral Maxillofac ses supported by osseointegrated implants. Clinical
Implants. 1991;6:270-6. results and marginal bone loss. Clin Oral Implants
Jemt T, Book K. Prosthesis misfit and marginal bone Res. 1996;7:329-36.
loss in edentulous implant patients. Int J Oral Ma- Lindquist LW, Carlsson GE, Jemt T. Association be-
xillofac Implants. 1996;11:620-5. tween marginal bone loss around osseointegrated
Jovanovic SA, Kenney EB, Carranza FA Jr, Donath K. mandibular implants and smoking habits: a 10-
The regenerative potential of plaque-induced peri- year follow-up study. J Dent Res. 1997;76:1667-74.
implant bone defects treated by a submerged Lobbezoo F, Brouwers JE, Cune MS, Naeije M. Den-
membrane technique: an experimental study. Int J tal implants in patients with bruxing habits. J Oral
Oral Maxillofac Implants. 1993;8:13-8. Rehabil. 2006;33:152-9.
Kallus T, Bessing C. Loose gold screws frequently Malmström HS, Fritz ME, Timmis DP, Dyck TE van.
occur in full-arch fixed prostheses supported by Osseointegrated implant treatment of a patient
osseointegrated implants after 5 years. Int J Oral with rapidly progressive periodontitis. J Periodon-
Maxillofac Implants. 1994;9:169-78. tol. 1990;61:300-4.
Kaspar D, Seidl W, Neidlinger-Wilke C, Beck A, Claes Melsen B, Lang NP. Biological reactions of alveolar
L, Ignatius A. Proliferation of human-derived bone to orthodontic loading of oral implants. Clin
osteoblast-like cells depends on the cycle number Oral Implants Res. 2001;12:144-52.
and frequency of uniaxial strain. J Biomech. 2002; Mengel R, Stelzel M, Hasse C, Flores-de-Jacoby L.
35:873-80. Osseointegrated implants in patients treated for
Kitamura E, Stegaroiu R, Nomura S, Miyakawa O. generalized severe adult periodontitis. An interim
Influence of marginal bone resorption on stress report. J Periodontol. 1996;67:782-7.
around an implant – a three-dimensional finite Mericske-Stern R, Assal P, Buergin W. Simultaneous
element analysis. J Oral Rehabil. 2005;32:279-86. force measurements in 3 dimensions on oral
Klinge B. Implants in relation to natural teeth. J Clin endosseous implants in vitro and in vivo. A
Periodontol. 1991;18:482-7. methodological study. Clin Oral Implants Res.
Klinge B, Hultin M, Berglundh T. Peri-implantitis. 1996;7:378-86.
Dent Clin North Am. 2005;49:661-76. Michaels GC, Carr AB, Larsen PE. Effect of prosthetic
Koutouzis T, Wennstrom JL. Bone level changes at superstructure accuracy on the osteointegrated
axial- and non-axial-positioned implants suppor- implant bone interface. Oral Surg Oral Med Oral
ting fixed partial dentures. A 5-year retrospective Pathol Oral Radiol Endod. 1997;83:198-205.
longitudinal study. Clin Oral Implants Res. 2007; Misch CE, Suzuki JB, Misch-Dietsh FM, Bidez MW.
18:585-90. A positive correlation between occlusal trauma and
Lang NP, Bragger U, Walther D, Beamer B, Kornman peri-implant bone loss: literature support. Implant
KS. Ligature-induced peri-implant infection in Dent. 2005;14:108-16.
cynomolgus monkeys. I. Clinical and radiographic Miyata T, Kobayashi Y, Araki H, Motomura Y, Shin
findings. Clin Oral Implants Res. 1993;4:2-11. Erra- K. The influence of controlled occlusal overload on
tum in: Clin Oral Implants Res. 1993;4:111. peri-implant tissue: a histologic study in monkeys.
Lang NP, Wilson TG, Corbet EF. Biological compli- Int J Oral Maxillofac Implants. 1998;13:677-83.
cations with dental implants: their prevention, Miyata T, Kobayashi Y, Araki H, Ohto T, Shin K. The
diagnosis and treatment. Clin Oral Implants Res. influence of controlled occlusal overload on peri-
2000;11(Suppl 1):146-55. implant tissue. Part 3. A histologic study in mon-
Lemons JE, Phillips RW. Biomaterials for dental keys. Int J Oral Maxillofac Implants. 2000;15:425-
implants. In: Misch CE, editor. Contemporary 31.
implant dentistry. St Louis: Mosby; 1993. p. 262. Mombelli A. In vitro models of biological responses
Leonhardt A, Adolfsson B, Lekholm U, Wikstrom M, to implant microbiological models. Adv Dent Res.
Dahlen G. A longitudinal microbiological study on 1999;13:67-72.
osseointegrated titanium implants in partially Mombelli A, Lang NP. The diagnosis and treatment
edentulous patients. Clin Oral Implants Res. 1993; of peri-implantitis. Periodontol 2000. 1998;17:63-
4:113-20. 76.
Leucht P, Kim JB, Wazen R, Currey JA, Nanci A, Mombelli A, Oosten MA van, Schurch E Jr, Land NP.
Brunski JB, et al. Effect of mechanical stimuli on The microbiota associated with successful or fai-
skeletal regeneration around implants. Bone. 2007; ling osseointegrated titanium implants. Oral
40:919-30. Microbiol Immunol. 1987;2:145-51.
Lindhe J, Berglundh T, Ericsson I, Liljenberg B, Mombelli A, Marxer M, Gaberthuel T, Grunder U,
Marinello C. Experimental breakdown of peri- Lang NP. The microbiota of osseointegrated
202 Orale implantaten in de algemene praktijk

implants in patients with a history of periodontal promised patients and impact on oral implants.
disease. J Clin Periodontol. 1995;22:124-30. Periodontol 2000. 2003b;33:119-28.
Morey-Holton ER, Globus RK. Hindlimb unloading Quirynen M, Naert I, Steenberghe D van. Fixture
of growing rats: a model for predicting skeletal design and overload influence marginal bone loss
changes during space flight. Bone. 1998;22(5 and fixture success in the Brånemark system. Clin
Suppl):83S-88S. Oral Implants Res. 1992;3:104-11.
Mosley JE, Lanyon LE. Strain rate as a controlling Quirynen M, Mei HC van der, Bollen CM, Schotte A,
influence on adaptive modelling in response to Marechal M, Doornbusch GI, Naert I, et al. An in
dynamic loading of the ulna in growing male rats. vivo study of the influence of the surface roughness
Bone. 1998;23:313-8. of implants on the microbiology of supra- and
Nikander R, Sievanen H, Uusi-Rasi K, Heinonen A, subgingival plaque. J Dent Res. 1993;72:1304-9.
Kannus P. Loading modalities and bone structures Quirynen M, Papaioannou W, Steenberghe D van.
at nonweight-bearing upper extremity and weight- Intra-oral transmission and the colonization of oral
bearing lower extremity: a pQCT study of adult hard surfaces. J Periodontol. 1996;67:986-93.
female athletes. Bone. 2006;39:886-94. Quirynen M, De Soete M, Steenberghe D van. Infec-
Nitzan D, Mamlider A, Levin L, Schwartz-Arad D. tious risks for oral implants: a review of the litera-
Impact of smoking on marginal bone loss. Int J ture. Clin Oral Implants Res. 2002;13:1-19.
Oral Maxillofac Implants. 2005;20:605-9. Quirynen M, Gijbels F, Jacobs R. An infected jaw-
Papaioannou W. The subgingival microflora around bone site compromising successful osseointegra-
titanium abutments under various clinical situa- tion. Periodontol 2000. 2003a;33:129-44.
tions. Doctoraatsthesis KULeuven: 1994. Quirynen M, Vogels R, Alsaadi G, Naert I, Jacobs R,
Papaioannou W, Quirynen M, Nys M, Steenberghe D Steenberghe D van. Predisposing conditions for
van. The effect of periodontal parameters on the retrograde peri-implantitis, and treatment sugges-
subgingival microbiota around implants. Clin Oral tions. Clin Oral Implants Res. 2005;16:599-608.
Implants Res. 1995;6:197-204. Quirynen M, Vogels R, Peeters W, Steenberghe D van,
Papaioannou W, Quirynen M, Steenberghe D van. Naert I, Haffajee A. Dynamics of initial subgingival
The influence of periodontitis on the subgingival colonization of ‘pristine’ peri-implant pockets.
flora around implants in partially edentulous Clin Oral Implants Res. 2006;17:25-37.
patients. Clin Oral Implants Res. 1996;7:405-9. Quirynen M, Abarca M, Van Assche N, Nevins M,
Papavasiliou G, Kamposiora P, Bayne SC, Felton DA. Steenberghe D van. Impact of supportive perio-
3D-FEA of osseointegration percentages and pat- dontal therapy and implant surface roughness on
terns on implant-bone interfacial stresses. J Dent. implant outcome in patients with history of perio-
1997;25:485-91. dontitis. J Clin Periodontol. 2007;34:805-15.
Pauwels F. Eine neue Theorie über den Einfluss Rangert B, Gunne J, Glantz PO, Svensson A. Vertical
mechanischer Reize auf die Differenzierung der load distribution on a three-unit prosthesis sup-
Stützgewebe. Z Anat Entwicklungsgesch. 1960;121: ported by a natural tooth and a single Brånemark
478-515. [Translated by Maquet P, Furlong R. A new implant. An in vivo study. Clin Oral Implants Res.
theory on the influence of mechanical stimuli on 1995;6:40-6.
the differentiation of supporting tissue. In: Pau- Rieger MR, Fareed K, Adams WK, Tanquist RA. Bone
wels F, editor. Biomechanics of the locomotor stress distribution for three endosseous implants. J
apparatus. Berlin: Springer; 1980. p. 375-407.] Prosthet Dent. 1989;61:223-8.
Petit MD, Steenbergen TJ van, Timmerman MF, Roberts WE, Smith RK, Zilberman Y, Mozsary PG,
Graaff J de, Velden U van der. Prevalence of perio- Smith RS. Osseous adaptation to continuous loa-
dontitis and suspected periodontal pathogens in ding of rigid endosseous implants. Am J Orthod.
families of adult periodontitis patients. J Clin 1984;86:95-111.
Periodontol. 1994;21:76-85 Robling AG, Burr DB, Turner CH. Partitioning a
Piattelli A, Ruggeri A, Franchi M, Romasco N, Trisi daily mechanical stimulus into discrete loading
P. An histologic and histomorphometric study of bouts improves the osteogenic response to loading.
bone reactions to unloaded and loaded non-sub- J Bone Miner Res. 2000;15:1596-602.
merged single implants in monkeys: a pilot study. J Robling AG, Burr DB, Turner CH. Recovery periods
Oral Implantol. 1993;19:314-20. restore mechanosensitivity to dynamically loaded
Quirynen M. Anatomical and inflammatory factors bone. J Exp Biol. 2001;204:3389-99.
influence bacterial plaque growth and retention in Robling AG, Hinant FM, Burr DB, Turner CH.
man. Leuven: 1986. Improved bone structure and strength after long-
Quirynen M, Bollen CM. The influence of surface term mechanical loading is greatest if loading is
roughness and surface-free energy on supra- and separated into short bouts. J Bone Miner Res. 2002;
subgingival plaque formation in man. A review of 17:1545-54.
the literature. J Clin Periodontol. 1995;22:1-14. Roos-Jansaker AM, Lindahl C, Renvert H, Renvert S.
Quirynen M, Listgarten MA. The distribution of Nine- to fourteen-year follow-up of implant treat-
bacterial morphotypes around natural teeth and ment. Part I: implant loss and associations to vari-
titanium implants ad modum Brånemark. Clin ous factors. J Clin Periodontol. 2006a;33:283-9.
Oral Implants Res. 1990;4:8-12. Roos-Jansaker AM, Lindahl C, Renvert H, Renvert S.
Quirynen M, Teughels W. Microbiologically com- Nine- to fourteen-year follow-up of implant treat-
14 Implantaatfalen: mechanische belasting en peri-implantitis 203

ment. Part II: presence of peri-implant lesions. J micromotion on bone-dental implant interface:
Clin Periodontol. 2006b;33:290-5. review of experimental literature. J Biomed Mater
Rosenberg ES, Torosian JP, Slots J. Microbial diffe- Res. 1998;43:192-203.
rences in 2 clinically distinct types of failures of Teughels W, Van Assche N, Sliepen I, Quirynen M.
osseointegrated implants. Clin Oral Implants Res. Effect of material characteristics and/or surface
1991;2:135-44. topography on biofilm development. Clin Oral
Rubin CT, Lanyon LE. Regulation of bone formation Implants Res. 2006;17(Suppl 2):68-81.
by applied dynamic loads. J Bone Joint Surg Am. Turner CH, Akhter MP, Raab DM, Kimmel DB, Rec-
1984;66:397-402. ker RR. A non-invasive in vivo model for studying
Rubin CT, McLeod K. Promotion of bony ingrowth strain adaptive bone modeling. Bone. 1991;12:73-9.
by frequency-specific, low-amplitude mechanical Vandamme K. The effect of mechanical loading on
strain. Clin Orthop Rel Res. 1994;298:165-74. peri-implant osteogenesis. Leuven: Leuven Uni-
Rutar A, Lang NP, Buser D, Burgin W, Mombelli A. versity Press; 2007. p. 1-152.
Retrospective assessment of clinical and microbio- Vandamme K, Naert I, Geris L, Vander Sloten J, Puers
logical factors affecting periimplant tissue condi- R, Duyck J. Histodynamics of bone tissue forma-
tions. Clin Oral Implants Res. 2001;12:189-95. tion around immediately loaded cylindrical
Sanz M, Alandez J, Lazaro P, Calvo JL, Quirynen M, implants in the rabbit. Clin Oral Implants Res.
Steenberghe D van. Histo-pathologic characteris- 2007a;18:471-80.
tics of peri-implant soft tissues in Brånemark Vandamme K, Naert I, Geris L, Vander Sloten J, Puers
implants with 2 distinct clinical and radiological R, Duyck J. Influence of controlled immediate loa-
patterns. Clin Oral Implants Res. 1991;2:128-34. ding and implant design on peri-implant bone
Sbordone L, Bortolaia C. Oral microbial biofilms and formation. J Clin Periodontol. 2007b;34:172-81.
plaque-related diseases: microbial communities Vandamme K, Naert I, Geris L, Vander Sloten J, Puers
and their role in the shift from oral health to dis- R, Duyck J. The effect of micro-motion on the tis-
ease. Clin Oral Investig. 2003;7:181-8. sue response around immediately loaded roughe-
Sbordone L, Barone A, Ciaglia RN, Ramaglia L, ned titanium implants in the rabbit. Eur J Oral Sci.
Iacono VJ. Longitudinal study of dental implants 2007c;115:21-9.
in a periodontally compromised population. J Vandamme K, Naert I, Vander Sloten J, Puers R,
Periodontol. 1999;70:1322-9. Duyck J. Effect of implant surface roughness and
Shackleton JL, Carr L, Slabbert JC, Becker PJ. Survi- loading on peri-implant bone formation. J Perio-
val of fixed implant-supported prostheses related dontol. 2008;79:150-7.
to cantilever lengths. J Prosthet Dent. 1994;71:23-6. Warden SJ, Turner CH. Mechanotransduction in the
Skalak R. Biomechanical considerations in osseoin- cortical bone is most efficient at loading frequen-
tegrated prostheses. J Prosthet Dent. 1983;49:843-8. cies of 5-10 Hz. Bone. 2004;34:261-70.
Skerry TM, Lanyon LE. Interruption of disuse by Wehrbein H, Diedrich P. Endosseous titanium
short duration walking exercise does not prevent implants during and after orthodontic load – an
bone loss in the sheep calcaneus. Bone. 1995;16: experimental study in the dog. Clin Oral Implants
269-74. Res. 1993;4:76-82.
Smith DE, Zarb GA. Criteria for success of osseoin- Wennerberg A, Albrektsson T, Andersson B. Design
tegrated endosseous implants. J Prosthet Dent. and surface characteristics of 13 commercially avai-
1989;62:567-72. lable oral implant systems. Int J Oral Maxillofac
Srinivasan S, Weimer DA, Agans SC, Bain SD, Gross Implants. 1993;8:622-33.
TS. Low-magnitude mechanical loading becomes Wennerberg A, Carlsson GE, Jemt T. Influence of
osteogenic when rest is inserted between each load occlusal factors on treatment outcome: a study of
cycle. J Bone Miner Res. 2002;17:1613-20. 109 consecutive patients with mandibular implant-
Srinivasan S, Agans SC, King KA, Moy NY, Poliachik supported fixed prostheses opposing maxillary
SL, Gross TS. Enabling bone formation in the aged complete dentures. Int J Prosthodont. 2001;14:
skeleton via rest-inserted mechanical loading. 550-5.
Bone. 2003;33:946-55. Weyant RJ, Burt BA. An assessment of survival rates
Steenberghe D van, Klinge B, Linden U, Quirynen M, and within-patient clustering of failures for
Herrmann I, Garpland C. Periodontal indices endosseous oral implants. J Dent Res. 1993;72:2-8.
around natural and titanium abutments: a lon- Wiskott HW, Belser UC. Lack of integration of
gitudinal multicenter study. J Periodontol. 1993; smooth titanium surfaces: a working hypothesis
64:538-41. based on strains generated in the surrounding
Strid KG. Radiographic procedures. In: Brånemark bone. Clin Oral Implants Res. 1999;10:429-44.
PI, Zarb GA, Albrektsson T, editors. Tissue-inte- Wolff J. Das Gesetz der Transformation der Kno-
grated prostheses: osseointegration in clinical den- chen. Berlin: Springer; 1892.
tistry. Chicago: Quintessence; 1985. p. 317-27. Wyatt CC, Zarb GA. Bone level changes proximal to
Szmukler-Moncler S, Salama H, Reingewirtz Y, oral implants supporting fixed partial prostheses.
Dubruille JH. Timing of loading and effect of Clin Oral Implants Res. 2002;13:162-8.
Register

a b
aanhechtingsniveau, bepalen van 166 baarverankering 32
abutment 101 bacteriële adhesie 23
–, fractuur van, breuk van 114, 180 bacteriële microlekkage 159
–, keuze van 129 beeldvormende technieken 46, 103
–, permanent 142 beetregistratie 137
–, schroef, losgaan van 180 beginafdruk 129
Academy of Osseointegration (AO) 6 behandeling
Actinomyces 23 –, kosten 79
Adell, classificatie volgens 171 –, risico’s en complicaties 78
adhesie behandelingsprocedure 78
–, van bacteriën 23 behandelplan 41, 50, 79, 84
–, van proteı̈nen 22 behandelplan, individueel 80
adhesief brugwerk belastingstheorie 189
–, complicaties 58 beschermbril 86
–, prognose 58 beschermreflex 36
adhesinen 23 bijtkrachten 37
afdekplaatjes 113 bindweefselresten 99
afdruk bindweefseltransplantaat 102
–, met definitieve opbouw 129 biocompatibiliteit 12
–, op implantaatniveau 129 biologisch implantaatfalen 190
afdrukname 128 biologisch trauma 9
afweerreactie 12 biologische breedte 16
alloplastisch materiaal 87 biomechanica 5, 27-32, 189-195
alveolair botverlies 60, 72, 97, 168, 194 biomechanische belasting 14
Ameisenlaufen 107 bisfosfonaten 43, 44
American Society for Anesthesiology 41 bissectriceregeltechniek 168
anatomische bladimplantaat 114
–, structuren 50 bloeding 107
–, verhoudingen 85 bloedplaatjes 11
angiogenese 11 bloedstolling 10, 43
anodontie 63 BMP 12, 28, 87
anterieure ‘loop’ 50 bolverankering 32
antibioticum 42, 43, 44, 86, 108, 111, 196 bonescraper 87
anticoagulantia 10, 44, 107 boogvormig implanteren 4
AO 6 boormallen 7, 99
articulator 84, 140 boorsjabloon 72, 100, 103
ASA-score 41 botadaptatie 29, 193
asepsis 86 botafbraak, zie ook: alveolair botverlies 36
aspiratie 109 botafwijking, zie ook: alveolair botverlies 42
asymmetrie 45 botappositie 193
autoclaaf 87 botaugmentatie 68, 70
autoloog bottransplantaat 19, 60, 87 botdensiteit 32
autoresorbeerbare hechtingen 101 botdensiteit, toename van 193
axiale belasting 194 botdensitometrie 42
botdistractie 70, 97

D. van Steenberghe et al. (Red.), Orale implantaten in de algemene praktijk, DOI 10.1007/978-90-313-6575-3, © 2008 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij
206 Orale implantaten in de algemene praktijk

bothoogteverlies 18, 90, 167, 172 composietlepelplaat 142


botkwaliteit 7, 32, 42, 49 computertomografie (CT) 51
botkwantiteit 32, 42 conditie van het gebit 59
botluikje 95 cone beam-CT-scan 7, 52
botmineralisatie, toename van 193 contact osteogenesis 11
botmodellering 191 contactprofilometrie 21
botmorfogenetische proteı̈nen (BMP) 12, 28, 87 contaminatie 13, 21
botonlay 90, 97 conuskroon 124
botopbouw 90 conventioneel brugwerk
botperforatie 92 –, complicaties 56
botreconstructie 116 –, prognose 56
botregeneratieprocedure 18 convexe pontic-vormgeving 147
botremodellering 29, 61, 193 copings 129
botresorptie 9, 29, 68 corpus alienum in de luchtwegen 109
botsplitsingstechniek 60 Cox-proportioneel kansenmodel 127
botsubstituut 89 c.p. Ti 13
bottransformatie, wet van 190 creviculaire vloeistof, volume van 166
bottransplantaat 42, 84, 87, 90 crista iliaca anterior 90
botverlies 17, 126, 154, 193 Crohn, ziekte van 43
–, dierexperimenteel onderzoek 195 cross-sectionele opname 50
–, klinisch onderzoek 195 CT-scan 7, 48, 51, 103
botvervangende materialen, poreuze 14 curettes 157
botvolume, onvoldoende 87, 109 cuvette 140
botvolumevermeerdering 7, 84 cyclische belasting 191
botvorming, sensitiviteit van 192 cytostatica 44
bovenkaak, edentaat 106
bovenprothese 106 d
branddrager 135 definitieve afdruk 129
Brånemark 3 demontage 159
brides 47 densitometrische beeldanalyse, computeron-
brug dersteunend 172
–, gecementeerd 132 Dental fine tester 165
–, richtlijnen 132 dentinemassa 135
–, verschroefd 132 dentoalveolaire complex, wijzigingen in 62
–, vrijstaand implantaatgedragen 125 dentomaxillofaciale radiologie 52
brugoverleving 126 diabetes mellitus 42, 84
brugwerk op pijlers 59 diagnosevorming 51
bruxisme 133 digitale
buigmoment 27, 29, 31 –, intraorale radiografie 169
buurelementen, beschadiging van 108 –, schuifmaatmethode 172
–, subtractie 171
c direct loading 15
CAD/CAM 103 directe
CADIA 172 –, belasting 15, 70
calcitonine 43 –, functie 16
calcium 42 –, implantaatbelasting 28
callusdistractie 97 –, prothetiek 15
canalis mandibularis 87 disclusie 59
cavitron 157 distance osteogenesis 11
celingroei 14 distractieapparaat 97
chamferdesign 146 distractieosteogenese 97, 106
chemiclaaf 87 disuse atrophy 29
chemotherapie 44 DNA 197
chirurgische randvoorwaarden 84 donkerveldmicroscopie 197
chirurgische technieken 9 donorplaats
chloorhexidinedigluconaat 85, 86, 104, 157 –, extraoraal 87
chloorhexidinelak 160 –, intraoraal 87
coin tap test 163 draailap 102
collagene vezels 16 drevelvormige instrumenten 100
collaps 94 driedimensionale planning 52, 103
commercieel zuiver titanium 13, 21, 30, 163 drukbelasting 30
componenten, losse 158 drukknoppen 71, 73
componentfracturen 36 dynamische belasting 131, 193
composiet 133, 134 dysmorfofobie 43
Register 207

e gesprek, opbouw 78
EAO 6 gestoorde wondgenezing 111
early loading 15 gezondheidsanamnese 84
ééndagsmethode 150 gezondheidsrisico 84
eenfasetechniek 70, 101 giettechniek 140
elastisch model 36 gingivaporselein 136
electieve chirurgie 84 gingivarecessie 18
emergence profile 148 gingivitis 24
emfyseem 108 gingivitisindex 165
EMRRH 41 gipsmodellen 48
endocarditisprofylaxe 43 glansbrand 147
e-PTFE 13 good manufacturing practice 13
esthetiek 44, 55, 60, 87, 100, 135 goudcilinders 142
etsbrug 105 goudkappen, afdrukken van occlusale deel 178
European Association of Osseointegration goudlegering 142
(EAO) 6 goudschroeven 180
Europese Medisch Risicoregistrerende Anam- groei van de boven- en onderkaak 61
nese (EMRRH) 41 groeifactoren 11, 12, 87
extensiebrug 124 groeistop 62
externe voorbelasting 29 guided tissue regeneration 92

f h
fibreuze omkapseling 3 haarbescherming 86
fibrineadhesie 10 halsspieren 45
filmhouder 169 handschoenen 86
financiële overwegingen 63 healing abutment 105
fistels 55, 112 hechten 101
Fit-Checker 137 hefboomwerking 194
fixatieschroef, breuk van 114 hematologische afwijkingen 43
flossdraad 156 hematomen 111
fluorescentie 147 histamine 10
fluoride 156 hoektandvervanging 58
fonetiek 135 homoloog bot 87
foramen mentale 50, 64, 87, 97, 107 horizontale krachten 60
fosforzuurgel 158 hormoonsubstitutie 43
fotokaarten 79 hybride vaste prothesen 133
fractuurrisico 108 hydrofiliteit 30
frees 100 hydrostatische spanning 28, 191
frees, computergestuurd 131 hydroxylapatiet 21, 60
frenula 47 hydroxylapatiet gecoat titanium 13
frontbrug 56 hygiëne 86
fronttandvervanging 58, 123 hypertrofie 45
fronttandvervanging, meervoudig 17 hypochloriet 157
functionele ankylose 162 hypotrofie 45
functionele belasting 195
fusobacteriën 196 i
fysiologische zoutoplossing 100 iatrogeen implantaatfalen 190
iatrogene schade 55
g immediaat implantaat, directe belasting 150
gaasje 156 immediate
gebit, conditie 59 –, belasting 15, 16
gebitsbewustzijn 55 –, function 16
gebitsfunctie 77 –, prosthetics 15
gebitsprothese 46 –, Provisional Implant System 150
gecementeerde kroon 124 immunosuppressiva 44
gefreesde abutments 146 implantaat
gefreesde baar 142 –, aantal 31
gegoten adhesiefbrug 58 –, beoordeling van bot rond 167
gegoten restauraties 59 –, beweeglijkheid 27
gekeratiniseerde mucosa 112 –, biologisch falen 28
geleide botregeneratie 60, 84, 90 –, breuk van 114
genetische afwijkingen 196 –, chemische samenstelling 21
genetische markers 154 –, cilindrisch 116
geometrische fouten 171 –, direct na extractie 101
208 Orale implantaten in de algemene praktijk

–, distaal 31 implantaatverlies 114, 133


–, edentate bovenkaak 67 implantaatvoorbelasting 29
–, edentate onderkaak 67 implantaatvorm 30
–, eenfasetechniek 70 implantatieplanning 155
–, explantatie van 114 implantatieprocedure 9
–, gevoelsfunctie 36 implantatiesjabloon 60
–, immediaat 149 implantologie 5
–, indicaties voor verwijdering 114 infectierisico 85, 104
–, indicatiestelling edentate bovenkaak 72 informatiefolders 79, 155
–, indicatiestelling edentate onderkaak 71 informed consent 80
–, instrumentarium 100 inhelingsfase, controle tijdens 112
–, laat biologisch falen 189 innovatief wetenschappelijk onderzoek 5
–, meten van inheling 165 INR 43
–, nieuw 116 instrumentarium
–, onderlinge verbinding 126 –, keuze van 157
–, oppervlaktebehandeling van 118 –, sterilisatie van 87
–, oppervlakte-eigenschappen 30 interactieve planningssoftware 54
–, oppervlakteruwheid 197 interdentale borstels 156
–, oppervlaktestructuur 192 interdentale papillen, verlies van 18
–, pasvorm 100 interface, sterkte 22
–, positie van 29, 49 interimkroon 19
–, primaire stabiliteit 49, 109 interimplantaire papil 101
–, reiniging 153 intermaxillaire ruimte 72
–, relatieve verplaatsing na puberteit 62 intermaxillaire verhouding 84
–, schokabsorberend element tussen tand International Normalized Ratio (INR) 43
en 126 International Team in Implantology (ITI) 5
–, schroefvormig 116 interne voorbelasting 29
–, solitair 17, 123 interpositie van bot 95
–, solitair, complicaties 55 interwaarnemersfout 171
–, solitair, parodontale status 59 intraorale radiografie 49, 168
–, solitair, prognose 55 intraorale radiografie, digitaal 169
–, spinner- 15 intraorale translocatie 197
–, technisch falen 28 intrawaarnemersfout 171
–, tijdstip van plaatsen 62 intrusie van de tand 125, 126, 159
–, titanium- 4 in-vitro-spanningssimulaties 192
–, toepassing bij verzwakte buurelemen- in-vivo-micro-CT 192
ten 59 in-vivo-onderzoek 5
–, transmandibulair 70, 116 irritatiehyperplasie 112
–, trillingsfrequentie van 15 ITI 5
–, tweefasetechniek 70
–, verbinding tussen tand en 125 k
–, verwijdering van 115 kaak, partieel betand 104
–, voor- en nadelen 78 kaak, vlak maken van 100
–, vroegtijdig biologisch falen 189 kaakbeenderen, groei van 61
–, zygoma- 70 kaakbotdoorsneden 50
implantaatbed kaakbotmorfologie 49
–, preparatie van 99 kaakchirurg 123
–, voorbereiden van 99 kaakfractuur 112
implantaatdiameter 30 kaakfuncties 7
implantaatfalen 189 kaakgewrichten 45
–, door infectie 198 kaakmodel 79, 84
–, door overbelasting 198 kaakrelatiepatroon 127
implantaatgedragen partiële voorziening, kaakwal, resorptie van 83
casus 146 kauwkrachten 4, 37, 60
implantaatgedragen volledige voorziening, kauwproblemen 71
tandtechnische aspecten 133 kauwspieren 45
implantaatgeometrie 191 Kelly, syndroom van 158
implantaatheling 28 keramiek 21
implantaatlengte 30 keramische kronen, complicaties 181
implantaatmobiliteit, meten van 164 kleding 86
implantaatontwerp 30 kleefpasta 106
implantaatopbouw 101 klinisch onderzoek 84
implantaatoverleving 126 klinisch testen van oppervlakteruwheid 22
implantaatstabiliteit 28, 163 klinische mobiliteit 162
Register 209

klinische tests, betrouwbaarheid 172 mobiliteitskarakteristieken 36, 125


knobbeloverkapping 59 modellering 135
kokhalsreflex 44, 47, 72 momentsleutels 161
kostenbegroting/prijs 63, 78, 79, 80 mondbodem 47
krachtoverdracht 28, 30, 162 mondbodemplastiek 83
kronen op implantaten, complicaties 175 mondfuncties 44
kunsthars 31, 137, 177 mondholte, inspectie van 158
kunstspeeksel 47 mondhygiëne 46, 85, 149, 153, 155-158, 196
kunststofindex 131 mondhygiëne-instructie 155
mondhygiënist 79
l mondmasker 86
lachlijn 60 mondslijmvlies 46, 84
lagedosis-cone-beam-CT 52 monofilamenten 101
lamellair bot 14 mononucleaire cellen 11
laserstraal 21 mouth guard 159
lasertechnologie 118 mucosa
leeftijd van de patiënt 61 –, dehiscentie van 94
le-fort-I-osteotomie 95, 106 –, peri-implantair 16
linguale omslagplooiplastiek 47 mucosatransplantaat 112
lingualized occlusion 133, 140 mucositis 154
Litorim-concept 70 mucotoom 113
logopedist 38 multidisciplinair team 123
lotnummer 13 myocardinfarct 43
luchtcontaminatie 85
luchtembolie 109 n
nabloeding 107, 109
m navigatie 54
macromodel 79 nazorg 104
magneettafels 158 nazorgprotocollen 153
magneten 71 Nederlandse Vereniging voor Orale Implan-
mandibulafractuur 108 tologie (NVOI) 153
materiaalbreuk 109 nervusbeschadiging, zie ook: foramen mentalis 107
materiaalmoeheid 28 neurofysiologie 35-36
mechanisch implantaatfalen 190 neurovasculair trauma 50
mechanisch trauma 9 neutrale ruimte 71
mechanische belasting 27, 190 Ney-slot 131
mechanobiologie niet-axiale belasting 194
–, experimenteel 191, 193 niet-gecoat titanium 13
–, theoretisch 191, 193 niet-geometrische fouten 171
mechanoreceptoren 35 niet-invasieve techniek 163
mechanostattheorie 193 niet-rigide verbinding tussen tand en
mechanotransductie 29 implantaat 126
medicijngebruik 84 Novum-concept 70
medische anamnese 41, 67 NSAID 104
medische ethiek 77 NVOI 153
meetfouten 171
membraan 90, 92, 94 o
membraan, resorbeerbaar 94 occlusaal schema 32
mesh 92 occlusale overbelasting 133
mesostructuur, demontage van 159 occlusale splint 105
metaallegering 31 occlusale vormgeving
metaalpas 135 –, bij edentate kaken 132
metaal-porseleinkroon 57 –, bij partieel edentate patiënten 132
microbeweging 28, 192 occlusie- en articulatieverhoudingen, belas-
microbiologie 5 ting door 59
microbiologische flora 166 oedeemvorming 110
microbiota 195 oligodontie 63
microcirculatie van bot 3 oncologische chirurgie 71
microfracturen 14 onderkaak, edentaat 105
microstrain 14, 29 onderkaak, edentaat, reconstructie 95
mild overload 29 onderprothese 106
mimische spieren 45 onderprothese, loszittend 71
mineralisatiefront 11 onlaygraft 106
mobiliteit 162 ontlastingsincisies 99
210 Orale implantaten in de algemene praktijk

ontstekingsmediatoren 10 passieve pasvorm 131


ontstekingsreactie 10, 111 pasvorm, richtlijnen 131
opaakdentine 135 pasvorm van gebitsprothese 158
openlepelmethode 137 patiëntendossier 79
oppervlakteruwheid 13, 21, 30, 197 patiëntenvoorlichting 77, 80
orofarynx 24 patrices 146
orthopantomogram 78 pellikelvorming 23
osseointegratie 21, 27, 30, 162 percussietest 35, 163
osseointegratietechniek 4 peri-implantaire
osseoperceptiefenomeen 6, 36 –, gingivitis 153, 160
Osstell 7 –, mucosa 16
osteoblasten 22, 87 –, weefsel, gezondheid van 165
osteoconductie 89 peri-implantitis 5, 24, 189, 195, 198
osteogenese 11, 87 –, behandeling 196
osteogenesis imperfecta 43 –, retrograde 189
osteogenetische potentie 89 –, vatbaarheid voor 196
osteo-inductie 89 Periotest 7, 15, 164, 190
osteomalacie 42 Periotest value (PTV) 164
osteomyelitis 112 peroperatieve bloeding 107
osteopetrose 43 pick-up-techniek 137
osteoporose 42, 108 piëzokeramische element 165
osteoprogenitorcellen 14 pijnklachten 68, 71, 77, 115, 163
osteosyntheseschroeven 92 pilocarpine 47
osteotomie 95, 116 plaatosteosynthesen 90
overbeet 60 plaatprothese 105
overbelasting 27, 131, 158, 190 plaqueaccumulatie 5
–, dierexperimenteel onderzoek 194 plaque-index 166
–, klinisch onderzoek 195 plaquetheorie 189
overdrachtskappen 129 plaqueverwijdering 154
overkappingprothesen onderkaak, complica- plasmasprayed coating 14
ties 175 platelet-rich plasma (PRP) 12
overkappingsprothese 6, 68, 71, 73, 127 pneumatisering 95
–, bovenkaak, complicaties 175 pocketdiepte 166, 197
–, fractuur van kunstharsbasis 178 ponticdesign, vormgeving 147
–, gecombineerd implantaat-mucosaalge- Porphyromona gingivalis 196
dragen 73 porselein 133, 134, 135
–, implantaatgedragen 31 positiesleutels 129
–, onderkaak, complicaties 173, 174 positionering van de patiënt 51
–, op implantaten edentate bovenkaak, precisieverankering 142
casus 142 premolarenocclusie 124
–, op implantaten edentate onderkaak, preparatietrauma 57
casus 136 preprothetische chirurgie 83
–, pasvorm 178 Prevotella intermedia 196
–, patiënttevredenheid 127 processus alveolaris 46, 60, 90
–, reparatie 177 processus alveolaris, splijten van 90
–, uitneembaar 69 proefopstelling 60
overload 29 professionele reiniging 157
profilometrie 21
p prognathie, mandibulair 95
palatum molle 47 proliferatieve fase 11
palatumgreffes 113 prothese
palladiumlegering 142 –, gecombineerd implantaat-mucosaalge-
panoramische radiografie 50, 168 dragen 73
paracetamol 104 –, gecombineerd, mucosaal-implantaatge-
parafuncties 45 dragen 68
paralleltechniek 49, 168 –, gemengd tand/implantaat-implantaat-
parodontale ontstekingen 85 gedragen 124
parodontale pockets 197 –, met extensiedelen 31
parodontitis, vatbaatheid voor 196 –, volledig implantaatgedragen 69, 72, 124
parodontoloog 123 –, voornamelijk implantaatgedragen 68, 73
paropathogene bacteriën, transmissie 196 prothesehygiëne 46
partiële brug 124 protheseklachten 68
partiële brug op lange termijn 126 prothesemateriaal 30
partiële plaatprothese 104 prothesepasvorm 194
Register 211

prothesetype 31 schroefosteosynthesen 90
protheticus 84, 123 schuifbelasting 30
prothetisch behandelplan 84 schuifmaatmethode, digitaal 172
prothetische constructie schuifspanning 28, 191
–, complicaties 107 secundaire cariës 58, 59
–, tijdelijk 104 sensibiliteitsstoornissen 87, 107
prothetische visie 123 sensitiviteit van test 172
provisorische matrix 10 serotonine 10
PRP 12 SFE 22
pseudopapillen 148 sinus maxillaris 87
psychische stoornissen 43, 67, 84 sinusbodem, augmentatie van 95
psychosen 43 sinusitis maxillaris 108
psychosociale anamnese 67 sinuslift 124
PTFE 12 sjabloon 84
PTV 164 slijmvliesafwijkingen 47
puberteit 62 slijtage 158
pulpabeschadiging 57 softliner 106
putty-index 142, 146 solitair implantaat 17
solitaire tandvervanging, indicatiestelling 49,
r 53, 54, 55-58, 61, 105, 123
radiografische grid 51 solitaire verankeringssystemen 71
radiologisch onderzoek 49 sonderingsdiepte 166
radiotherapie 71 spalk 159
randaanpassing 131 specificiteit van test 172
rebasing 32 speeksel 47
reconstructieve preprothetische chirurgie 83 speekselklieren 47
reflexmechanisme 36 spinnerimplantaat 15
registratiemethode van gewoonte 137 spiraalboor 100
registratieplaat 142 spiraal-CT 52
reiniging spirocheten 196
–, extraoraal 157 splijtingstechniek 90
–, intraoraal 157 spoon-prothese 61
–, ultrasoon 157 spraak 45, 71
relatieve infraocclusie 62 spraakverandering 38
resonantiefrequentieanalyse (RFA) 15, 190 staaf-clipverankering 71, 73
restauratiegraad van buurelementen 58 staafverbinding 137
restgebit 45 staple-implantaat 114
–, microbiota in 196 statische belasting 131, 193
–, sanering van 197 stereolithografie 104
retrognathie, maxillair 95 stereolithografische boormallen 54
retrograde peri-implantitis 189 steriliteit 85
reuscellen 12 stollingsonderzoek 107
revascularisatie 90 strain 27
reverse torque 163 stralingsdosis 51
RFA 15, 190 stralingsrisico 54
rigide verbinding tussen tand en implantaat 125 streptokokken 23
roken 44, 196 stress 27
röntgenfoto 46, 78, 84, 167, 173 subjectieve occlusietest 36
–, analyse van 171 substractieradiografie 171
–, digitaliseren van 171 suikerziekte 42
röntgensjabloon 79 suprastructuur, demontage van 159
ruw oppervlak 14 suprastructuurschroeven, complicaties 181
R-waarden 21 suprastructuurschroeven, losgaan van 180
surface free energy (SFE) 22
s syndroom van Kelly 158
sandwichosteotomie 95, 106
Sa-waarden 22 t
scalers 157 Talysurf 21
schedelprofielopname 50 tandarts 123
schokabsorberend element 126 tandboog
schoonmaakazijn 156 –, verlenging van verkorte 124
schouderporselein 146, 147 –, vorm van de 46
Schroeder 4 tandenborstel 156
schroef-moerverbindingen 160 tandenstoker 156
212 Orale implantaten in de algemene praktijk

tandimplantaat 125 vaste brugconstructie onderkaak, complica-


tandmobiliteit, meten van 164 ties 176
tandpasta 156 vaste brugreconstructie 4
tandsteenvorming 154 vaste implantaatgedragen brug 31
tandtechnicus 123 vaste prothetiek, complicaties 149
tandtechniek 134 vaste prothetiek, reparatie 180
tandweefselbesparende prothetiek 58 verankeringssystemen, solitair 71
tapboor 100 vergrootglasmethode 172
tastgevoeligheid 35 verruwd oppervlak 4
teflon (PTFE) 12 verschroefbare kroon 101
telescoopkroon 32 versnelde botappositie 5
TGF-b 12 verticale krachten 60
thermisch trauma 9 vertrouwensrelatie 78
thoraxfoto 109 vestibulumplastiek 83
Ti-4Al-6V 21 visco-elastisch model 36
Ti-6Al-4V 30 vitamine D 42
tissue-engineeringtechniek 118 volledige brug 127
titanium 3, 10, 157 vonkerosie 131
–, commercieel zuiver 13, 21, 30 voorbelasting 29
–, gaas 92 voorlopige brug 134
–, hydroxylapatiet gecoat 13 voorlopige kroon 123
–, niet-gecoat 13 vreemdlichaamreactie 12, 189
–, staafsuprastructuur 137 vrije oppervlakte-energie 22
titaniumdioxide 21 vrij-eindigende brug 58
titaniumimplantaat 4 vrijstaande implantaatgedragen brug 125
titaniumoxide 21, 24 vroege belasting 15, 70
titaniumplasmasprayed 4
titaniumschroeven 180 w
tomografie 50, 168 waspatroon 135
tong 47 Water-Pik-apparaat 157
torque to failure 163 weefseldifferentiatie 28
torsiekracht 7 weefseldifferentiatie, sensitiviteit van 192
torsiemoment 161 weefsellijm 113
torsietest 22, 163 weefselmineralisatie 192
TPS-implantaat 4 weefselreactie 9
transalveolaire pinnen 103 weefselverlies 18
translucentie 147 weke delen, conditie van 84
transmandibulair implantaat 70, 114 wekedelenmodel 142
trekkrachten 97 Wet op de geneeskundige behandelingsover-
trepaanboor 116 eenkomst 77
trillingsfrequentie van het implantaat 15 wet van bottransformatie 190
trillingsmetingen 165 wheel tap test 163
trombocyten 43 wide body healing abutment 19
turned surfaces 21 wide platform 124
tweefasetechniek 5, 70, 101, 142 witte esthetiek 136
twist drill 100 wondgenezing 10
wondgenezing, gestoord 111
u wondverband 113
uitblokking 178 woven bone 11, 14
uitneembare prothetiek, complicaties 149 wrijvingswarmte 100
uitneembare prothetiek, reparatie 177 written informed consent 80
uitspraakproblemen 38
ultrasone reiniging 157 x
Universal Dental Anchorage 59 xenotransplantaat 87

v z
vasoactieve mediatoren 10 zacht weefselmodel 129
vasodilatatie 10 zenuwvezels, degeneratie van 35
VAS-score 60 ziekte van Crohn 43
vaste brug, casus 134 zilverfilms 169
vaste brugconstructie 68, 71 zygoma-implantaat 70

You might also like