Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 7

Hoofdstuk 9 Krachten

§ 9.1 Wat zijn krachten?

Voorbeeld
Om een voetbal in het doel te krijgen, moet je de bal hard schoppen om die in de gewenste
richting te krijgen. Je moet dus met behulp van je voet een kracht op de bal uitoefenen.
Als een kracht op een lichaam wordt uitgeoefend, is belangrijk:
1. Hoe groot de kracht is
2. In welke richting de kracht werkt
3. Op welk punt van het lichaam de kracht wordt uitgeoefend. Men noemt dit het
aangrijpingspunt van de kracht.
We zeggen daarom ook dat een kracht eigenschappen heeft.
Eigenschappen van een kracht. Een kracht
heeft:
- Een grootte
- Een richting
- Een aangrijpingspunt

Een kracht is een grootheid die zorgt voor een toestandsverandering. De internationale
afkorting voor de grootheid kracht is de hoofdletter F (Force). De eenheid die hoort bij de
grootheid kracht is Newton. Het symbool hiervoor is de letter N. Voorbeeld: F= 22 N

grootheid eenheid

Krachten kun je niet zien, maar de gevolgen daarvan wel. Een kracht kan een voorwerp:
- Van vorm laten veranderen
- Van snelheid laten veranderen
- Van richting laten veranderen

Er zijn verschillende soorten krachten. Enkele hiervan zijn:


- Spierkracht
- Wrijvingskracht
- Veerkracht
- Magnetische kracht
- Elektrische kracht
- Windkracht
- Gewicht
- Zwaartekracht
1
Krachten geven we aan met een vector. Een vector is een lijnstuk met een bepaalde lengte en
richting (zie tekening hierboven). Met de lengte van de vector geven we de grootte van de
kracht aan. We spreken van tevoren af wat de verhouding is. We praten dan over een
krachtenschaal.
Voorbeeld:
Krachtenschaal 1 cm Ꙙ 10N. Dit betekent: Elke cm van de vector (pijl) stelt een kracht van 10 N
voor.

Opdracht 1
Krachtenschaal 1 cm Ꙙ 8N
a. Wat betekent dit?
b. Teken een kracht van 24 N
c. Teken een kracht van 80 N
d. Bereken hoe groot deze kracht is (eerst de lengte van de vector meten met je liniaal)

Opdracht 2 Blad 1A (optioneel)

Werken met krachten en het samenstellen van


krachten
Wanneer twee of meerdere krachten dezelfde
richting hebben en op dezelfde werklijn liggen,
kunnen we deze twee krachten met elkaar optellen.
De uitkomst is dus een combinatie van alle krachten
samen. We praten dan over de resulterende kracht (Fr)

Opdracht 3

Bekijk de tekening. De krachtenschaal is: 1 cm Ꙙ 25 N


Teken deze krachten. Teken en bereken ook de resulterende kracht.

2
Twee of meerdere krachten die in
tegengestelde richting werken en die op
dezelfde werklijn liggen, worden van elkaar
afgetrokken als we de resultante moeten
bepalen. In dit geval geeft de resultante de
richting van de grootste kracht.

Opdracht 4

Bekijk de tekening. De krachtenschaal is: 1 cm Ꙙ 20 N


Teken deze krachten. Teken en bereken ook de resulterende kracht.

Opdracht 5
Twee krachten F1= 35 N en F2= 49 N werken op een vast lichaam. (Krachtenschaal 1 cm Ꙙ 7 N).
Teken en bereken de grootte van de resulterende kracht als beide krachten
a. In dezelfde richting werken
b. In tegengestelde richting werken

Opdracht Blad 1B (optioneel)

3
Opdracht 6

Krachtenschaal is: 1 cm Ꙙ 20 N. Teken en bereken de grootte van de resulterende kracht.

§ 1.2 Het gewicht van een voorwerp


De aarde oefent op alle voorwerpen een aantrekkingskracht
uit. Deze kracht die aan alle voorwerpen trekt, is altijd
loodrecht omlaag gericht en wordt de aantrekkingskracht of
zwaartekracht van de aarde genoemd.
Door de aantrekkingskracht van de aarde zijn alle
voorwerpen instaat om omlaag te bewegen.

Wordt een voorwerp op een vlak gelegd, oefent dit voorwerp een kracht uit op het vlak. Deze
kracht noemen we het gewicht. Het gewicht van een voorwerp is dus de kracht die dat
voorwerp op zijn ondergrond/vlak uitoefent. Als het voorwerp in rust is of zich met een
constante snelheid voortbeweegt, is het gewicht gelijk aan de zwaartekracht.

Hoe verder je van de aarde verwijderd bent, hoe kleiner jouw gewicht. Het gewicht van een
voorwerp is dus afhankelijk van de plaats waar het zich bevindt. Op de maan is het gewicht 6x
kleiner dan op aarde.

4
Voorbeeld 1
Henk heeft op aarde een gewicht van 600N. Wanneer hij op de maan is, is zijn gewicht 100N.
Op de maan is de aantrekkingskracht dus kleiner dan op aarde. Denk eraan: Zijn massa
verandert NIET!

Voorbeeld 2
Het gewicht bij de Evenaar is veel kleiner
(minder) dan het gewicht bij de Polen. Dit,
omdat de aarde bij de polen afgeplat is.

Het gewicht van een voorwerp kan gemeten worden. Dit doe je met een
veerunster. Een veerunster is dus een meetinstrument om het gewicht van een
voorwerp te meten. Het voorwerp geeft de veer een bepaalde uitrekking,
waardoor het gewicht af te lezen is.

Opdracht
Lees het gewicht van de veerunster die op het bord getekend is af.

Opdrachten (Blad 2) (optioneel)

5
§ 1.3 Massa en gewicht
Een voorwerp met een massa van 1 kg heeft een gewicht van 9,8N (afgerond 10N). We kunnen
dus zeggen dat 1 kg een gewicht van 10N heeft. Deze waarde is een constante waarde en wordt
de gravitatie (g) genoemd.
Dus g = 10 N/kg. Dit wel zeggen: aan elke kg trekt de aarde met een kracht van 10N. En hoe
verder je van de aarde verwijderd bent, hoe kleiner de kracht wordt waarmee de aarde aan een
voorwerp trekt.
Om het gewicht te bereken is dus de massa nodig.
We zeggen daarom: gewicht= massa x gravitatie
Fg = m x g
g= 10 N/kg of 0,01 N/g

Het verschil tussen de massa en het gewicht


De massa Het gewicht
Hoeveelheid stof Kracht
Niet afhankelijk van plaats Wel afhankelijk van plaats
Eenheid: kg Eenheid: Newton
Meetinstrument: weegschaal/ balans Meetinstrument: veerunster
Formule: m= v x ᵽ Formule: Fg= m x g

Opdracht 1
a. Klik op de onderstaande link en neem het onderwerp heel goed door
https://inask.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=52#:~:text=Het%20verschil%
20tussen%20Massa%20en%20Gewicht&text=In%20de%20natuurkunde%20zijn%20ze,op%20ee
n%20steunpunt%20of%20hangpunt.

b. Klik op de link en bekijk het filmpje


https://www.youtube.com/watch?v=j2GDNo53J0s

c. Klik op de link en bekijk het filmpje


https://www.youtube.com/watch?v=Kd67Y-NXbSo

Opdracht 2
a. Een voorwerp heeft een massa van 7,5 kg. Bereken het gewicht van dit voorwerp.
b. Een blokje heeft een massa van 2200 g. Bereken het gewicht van dit blok.
c. Een voorwerp heeft een gewicht van 90 N. bereken de massa van dit voorwerp.
d. John heeft een massa van 60 kg. Hoe groot is zijn gewicht op de maan?

6
Opdrachten (Blad 3) (optioneel)

Extra opdrachten
1. Een blok aluminium heeft een volume van 200 cm3.
ᵽ aluminium= 2,7 g/cm3
a. Bereken de massa van het blok
b. Bereken het gewicht van het blok

2. Een blokje hout heeft een gewicht van 560 N


a. Bereken de massa van dit hout.
b. Het volume van het hout is 7000 cm3. Bereken de dichtheid van dit hout.

3.

4 cm
ᵽ ijzer= 7,8 g/cm3

5 cm
5 cm

Bereken het gewicht van het ijzer.

4. Een voorwerp gemaakt van glas (ᵽ glas= 2,5 g/cm3) heeft een gewicht van 10 N. Bereken
de hoogte van het voorwerp als het voorwerp een lengte heeft van 10 cm en een
breedte van 20 cm.

You might also like