Professional Documents
Culture Documents
Magnetische+schakelaars+ Prcent 26+relais+v2.0
Magnetische+schakelaars+ Prcent 26+relais+v2.0
& Relais
T K opd 17 _3 a op l
1 2 3 4 5 6
F6
L1
95
F4
96 98
95
F5
96 98
11 11 11 11
S1 S2 S3 S4
12 14 12 14 12 14 12 14
13 43 13 43
K1 K1 K2 K2
14 44 14 44
21 21
K4 K5
22 22
21 13 21 21
K2 K5 K3 K1
22 14 22 22
A1 A1 A1 A1 A1
K1 K5 K3 K4 K2
A2 A2 A2 A2 A2
N
M V M V M V M V M V
2-2 4 2-4 3 2- 2 3 2-3 2 2-3 1
2-2 2-4 2- 2 2-3 2-3
2-2 2-4 2- 2 2-3 2-3
2 3 4
3 5
INLEIDING ............................................................................................................................................................. 3
DOELEN .................................................................................................................................................................. 5
INSTRUCTIE .......................................................................................................................................................... 6
LEERMIDDELEN .................................................................................................................................................. 6
OPDRACHT 2: THEMATITEL…………………………………………………………….…………………….7
OPDRACHT 3: BEGRIPPENKENNIS................................................................................................................. 7
OPDRACHT 8: EVALUATIE………………………………………………………………..……………….….18
Het woord komt uit het Frans en dateert uit de tijd van de postkoetsen. Relais betekent letterlijk: rustplaats.
Het was een plek waar de paarden werden uitgespannen om te rusten, denk aan het Engelse woord relax. In
Nederland heette zo’n plaats een uitspanning. Toen de telegraaf zijn intrede deed, ongeveer tegelijk met de
spoorwegen, kwam men er achter dat je de afstand tussen de zender (de seinsleutel) en de ontvanger (het
schrijftoestel) niet onbeperkt groot kon maken. De draadweerstand werd dan zo groot dat de spoel van het
schrijftoestel te weinig stroom kreeg. Daarom werden er tussenstations geplaatst waar een magneetspoel stond
die een contact bediende. Op dat tussenstation stond ook een batterij die via dat contact een “verse” stroom de
draad op stuurde naar het schrijftoestel of naar het volgende tussenstation. Net zoals in de postkoetsentijd het
relais diende om verse paarden voor de koets te spannen diende het tussenstation bij de telegraaf om het
signaal te verversen. Het toestel dat door middel van een magneetspoel een contact bediende werd daarom
ook relais genoemd.
Tegenwoordig worden relais in die toepassing niet meer zo veel gebruikt. De belangrijkste functies van een
relais zijn: het scheiden van stroomkringen met verschillende spanningen, het gelijktijdig uitvoeren van
meerdere acties die elektrisch van elkaar gescheiden moeten blijven en bijzondere schakelingen die ook wel op
een andere manier kunnen, maar met relais veel eenvoudiger zijn. De toepassingen zijn legio, de wereld barst
letterlijk van de relais.
Een andere benaming voor een relais is: elektromagnetische schakelaar (EMS) en dat brengt precies onder
woorden wat het is: een schakelaar die elektromagnetisch wordt bediend, niet meer en niet minder. Relais
bestaan ook in talloze uitvoeringen. Om te beginnen is er verschil in spoelspanning. Aan de ene kant zijn er
relais die bediend worden met 5V gelijkspanning, maar er zijn ook exemplaren die gemaakt zijn voor 230V
wisselspanning. Daartussen bestaat bijna alles wat je kunt verzinnen.
Ook op het gebied van kontakten is er een grote verscheidenheid. Sommige contacten zijn haardunne draadjes
die maar net genoeg stroom kunnen voeren om elektronische schakelingen aan te sturen, aan de andere kant
zijn er kontakten zo groot als een vuist om grote motoren mee in te schakelen. Vooral in de uitvoeringsvorm
bestaat een enorme verscheidenheid. De vormgeving van een relais heeft vaak te maken met de toepassing en
met de manier waarop de gebruiker het relais wil monteren.
Hierna laten we een paar veel voorkomende uitvoeringen zien, maar bedenk dat dit een greep is uit de vele
mogelijkheden die er zijn. Om te beginnen (tekening 1) het hoekanker relais dat veel in de telefoontechniek
werd toegepast. Het relais heet zo omdat het anker in een hoek gebogen is. Als er stroom door de spoel gaat
lopen dan wordt het anker door de kern aangetrokken. Op de naar beneden hangende kant van het anker zit
een blokje isolatiemateriaal (geel getekend) dat het middencontact naar rechts drukt. Dit komt daardoor los
van het linker contact en maakt vervolgens verbinding met het rechter contact.
We hebben daar ook de Engelse contactbenaming bij gezet die heel veel gebruikt wordt. Bij het middelste
contact staat de C van “common”, dat is het gemeenschappelijke contact In het Nederlands wordt dat vaak de
moeder genoemd. NC staat voor “normally closed” dat is: normaal gesloten. En met normaal bedoelen ze dan
dat de spoel geen stroom voert, oftewel: het relais is af. De aanduiding NO betekent “normally open”, dat
spreekt verder voor zichzelf. De kontakten NC en NO heten ook wel de dochters, NC noemen we dan het
verbreekcontact, NO heet het maakcontact. Ook dat spreekt voor zichzelf, maar je moet het wel even weten.
Er bestaan ook relais waar het contact niet op het anker zit, maar waar het anker zelf het bewegende contact
is. Uiteraard kan zo’n relais maar één contact hebben en het hele magnetische circuit staat dan onder
spanning.
In tekening 3 is een bijzondere uitvoering getekend die veel lijkt op het hoekanker relais, maar hier zit het
anker aan de andere kant en beweegt de kontakten via een lange beugel. Deze constructie heet: kamrelais.
Ook het kamrelais heeft meestal meerdere kontakten, 2 of 4 komt het meeste voor. Tenslotte nog een
bijzondere uitvoering, het reedcontact (tekening 4).
Het Engelse reed betekent gewoon riet en daarom kunnen we dus ook rietcontact zeggen. In een glazen buisje
zitten twee dunnen ijzeren lipjes of draadjes (de rieten) die elkaar net niet raken. Maar als je er een magneet
bij houdt worden ze magnetisch en trekken elkaar aan. Daardoor maken ze elektrisch contact De kontakten
moeten van ijzer zijn omdat ze magnetisch moeten worden, maar om het contact te verbeteren zijn ze meestal
voorzien van een dun laagje goud of platina. Het buisje is gevuld met stikstofgas om te voorkomen dat de
kontakten verweren. Het stikstof dient dus als een beschermgas. In het Duits heet zo’n relais daarom een
Schutzgas Rohr Kontakt (SRK), dus een contact dat in een buisje zit met een beschermgas.
Doelen
Als je dit thema succesvol hebt afgerond:
• kun je het basisprincipe en werking van een magnetische schakelaar begrijpen
• kun je veilig omgaan met het aansluiten van magnetische schakelaars
• kun je apparatuur monteren en aansluiten m.b.v. magneet schakelaars
• kun je magneet schakelaars onderhouden, testen en controleren
• kun je storingen in magneet schakelaars lokaliseren en oplossen
• kun je de voorschriften over magneet schakelaars toepassen
• kun je tekeningen van verschillende magneet schakelaars lezen en aanpassen
• weet je waar je magneet schakelaars tegenkomt in de praktijk
• kun je het basisprincipe een relaisschakeling begrijpen
• kun je veilig omgaan met het aansluiten van complexe relaisschakelingen
• kun je een relaisschakeling zelf ontwerpen en aansluiten
• kun je 3-fase motoren monteren en aansluiten op een relaisschakeling
• kun je relaisschakelingen onderhouden, testen en controleren
• kun je storingen in relaisschakelingen lokaliseren en oplossen
• kun je de voorschriften over relaisschakelingen toepassen
• kun je tekeningen van verschillende complexe relaisschakelingen lezen en aanpassen
• weet je waar je relaisschakelingen tegenkomt in de praktijk
De opdrachten die hier vermeld staan moeten uitgewerkt worden in een verslag. Iedereen
maakt een eigen verslag! Voeg ook de meetpracticum resultaten als bijlagen in je verslag en
zorg dat er een paraaf van de docent op staat zodat het is nagekeken/gecontroleerd is
Leermiddelen
Om alle opdrachten en toetsen voor dit thema goed voor te kunnen bereiden, moet je de
volgende leerstof doornemen:
Hulpmiddelen:
• Boek Installatie techniek
• Energie Techniek 3MK kern/werkboek (isbn 90-425-0526-5)
• NEN-1010
Je kunt deze lesstof vinden in:
• de mediatheek
• Internet: zoals http://nl.wikipedia.org www.moeller.net www.europe.omron.com
Enkele belangrijke begrippen die zeker aan de orde moeten komen zijn:
NO en NC
Inschakelverschijnselen
Vlammenboog
AC1 t/m AC 4
IEC
Aantrekspanning
Afvalspanning
Aantrek,- en afvaltijd
Schakelfrequentie
DIN-rail
Contactnummers 13-14
Contactnummers 21-22
A1-A2
Spoelspanning
Hulpcontacten
Opdracht 4: Studietaak
A. Onderzoek van de hieronderstaande (schakelaars de eigenschappen, de principe werking,
het toepassingsgebied en zoek hierbij ook een plaatje zodat je weet hoe ze eruit zien.
Lees de specificaties van elk relais aandachtig door. Deze zijn vaak in een andere taal
* MosFet Relais
* Solid-State Relais
* Reed Relais
* Bistabiel Relais
Bereken/beredeneer de maximale stroomdoorgang van een relaisspoel die bestaat uit een
koperdraaddikte van 0,25 mm (Let op geen doorsnede dus) en die 9250 windingen bevat.
Elke winding is gemiddeld 4 cm lang en heeft een te verwaarlozen laklaagdikte. De
spanning is geschikt voor 230 V.
R=132 ohm I=1,74 A een fout is dat we XL ook mee moeten nemen. Dit gaan we op
een later moment bekijken in de metingen.
Relais bestaan voor verschillende spanningen. Maar eigenlijk is de spanning helemaal niet het punt waar het
om gaat. Om het anker van een relais met de kontakten in beweging te krijgen is een magneetveld nodig van
een bepaalde sterkte. En de sterkte van het magneetveld is afhankelijk van de hoeveelheid stroom die rond de
kern loopt. Die hoeveelheid stroom drukken we uit in het aantal ampere-windingen (AW).
Stel dat een relaisspoel bestaat uit 10.000 windingen waar een stroom van 10mA doorheen loopt. Die stroom
loopt door alle windingen in dezelfde richting en je kunt ze daarom bij elkaar optellen. In ons voorbeeld levert
dat 10.000 x 0,01 = 100 AW op. Je kunt hetzelfde effect krijgen als je 1 winding rond de kern legt waar 100 A
doorheen loopt. Of 100 windingen waar 1 A door loopt.
De wikkeling heeft ook een weerstand, en om de benodigde stroom te laten lopen hebben we dus een
bepaalde spanning nodig. Dus indirect zijn we toch weer bij de spanning aangekomen maar het gaat dus wel
om het aantal AW. We gaan daar eens wat aan rekenen.
Als voorbeeld nemen we een kamrelais waar de wikkeling is gewikkeld met draad van 0,05 mm dik. Het aantal
windingen is 7200. De gemiddelde windinglengte blijkt 25 mm te zijn. De totale draadlengte is dus (7200 x
0,025 m) 180 meter.
Het relais is volgens de fabrikant bedoeld voor 24 volt. Als we die spanning op de spoel zetten gaat er dus 15,3
mA lopen. Het aantal ampere-windingen is dan 15,3 mA x 7200 = 110
We kunnen ook uitrekenen hoeveel vermogen de spoel opneemt, namelijk; 24V x 15,3 mA = 0,366 W. Nu gaan
we de spoel veranderen. In plaats van het draad van 0,05mm nemen we draad van 0,1mm, dus twee keer zo
dik. Daarvan is de doorsnede vier keer zo groot. Daarom passen er ook 4 keer zo weinig windingen op de
spoelkoker, dus 1800 windingen. De gemiddelde windinglengte blijft gelijk, dus hebben we 1800 x 25mm = 45
meter draad nodig, dus 4 keer zo weinig. Een vier keer zo grote doorsnede en vier keer zo weinig lengte levert
een weerstand op die 16 keer zo klein is, dus 98,4 ohm.
Voor welke spanning is het relais nu geschikt geworden? Wel, het aantal benodigde AW was 110. Bij 1800
windingen moet er dus (110/1800) 61 mA lopen. Nu zien we dat dit precies vier keer zoveel is als voor de
verandering?
Voor die stroom is een spanning nodig van 61 mA x 98,4 ohm = 6 volt. En hoe groot is het spoelvermogen
geworden? 6 volt x 61 mA = 0,366 W. Dat is precies hetzelfde als voor de verbouwing!
De conclusie is dus: als je een relais opnieuw wikkelt met draad dat twee keer zo dik is, dan wordt de
spoelstroom 4 keer zo groot, de spoelspanning wordt vier keer zo klein. Maar het aantal AW blijft gelijk, en het
spoelvermogen blijft ook gelijk!
Je kunt op het bovenstaande verhaal één kritisch puntje hebben en dat is de isolatielak. Die heeft natuurlijk ook
een bepaalde dikte, maar die hebben we voor het gemak maar even buiten beschouwing gelaten. Elk relais is
dus gemaakt voor een bepaalde spanning. Een ander feit is dat we de wisselstroomweerstand (XL) niet mee
hebben genomen in dit verhaal. Maar wil dat zeggen dat het relais alleen maar op die ene spanning werkt?
Nee, zo scherp ligt de zaak niet. De spanning die de fabrikant opgeeft is de spanning waarbij het relais zeker en
ook veilig werkt. Het is de z.g. nominale spanning. Rond die spanning is wat variatie mogelijk. Stel dat een
relais een nominale spanning heeft van 24V. In professionele toepassingen worden relais vaak gevoed uit
accu’s, om ervoor te zorgen dat het spul ook nog werkt als het elektriciteitsnet uitvalt. Een accu van 24 volt
wordt normaal op lading gehouden bij 27 volt, de z.g. bufferspanning. Daar moet het relais dus tegen kunnen.
Aan de andere kant, als het elektriciteitsnet echt uitvalt en de installatie moet teren op de accu, dan kan de
spanning wel eens zakken tot 20 volt en dan moeten de relais nog steeds werken. Er is dus een vrij grote
spreiding van de spanning mogelijk. Als een relais aangestuurd wordt gebeurt er iets bijzonders. Er moet eerst
genoeg stroom lopen om het anker in beweging te krijgen. Maar als het anker eenmaal in beweging is dan
wordt de luchtspleet tussen anker en kern steeds kleiner. De magnetische weerstand wordt kleiner, dus de
magnetische aantrekkingskracht wordt steeds groter. Het anker zal dus steeds sneller gaan bewegen en een
relais is daarom een behoorlijk snel ding. De opkomtijd voor kleine relais zoals het kamrelais, is ongeveer 10
milliseconden.
Een reedrelais is nog sneller, omdat de bewegingsafstand veel kleiner is en omdat de bewegende massa zeer
klein is. Een reedrelais sluit binnen 1 milliseconde. Grotere relais zijn wat trager, maar zelfs de grootste relais
schakelen toch binnen 0,1 seconde. Als een relais eenmaal is aangetrokken, dan moet je de spanning behoorlijk
laten zakken voordat het weer afvalt. Omdat er bijna geen luchtspleet meer is zijn er veel minder AW nodig om
het relais vast te houden. Meestal valt een relais pas af als de spanning tot ver onder de helft van de
nominale waarde is gezakt. Dat is de afvalspanning.
Er is nog één constructief foefje waar we op willen wijzen. Als de spoelstroom wordt uitgeschakeld blijft het
ijzer van het magnetisch circuit nog een beetje magnetisch, dat is het z.g. remanent magnetisme. Als de
luchtspleet helemaal dicht zit kan dit remanent magnetisme nog zo sterk zijn dat het anker niet meer loslaat,
het blijft “kleven”. Daarom wordt er in de luchtspleet een stukje niet-magnetisch materiaal aangebracht, het
anti-kleefplaatje.
Dat kan verschillende vormen hebben. Het kan een dun stukje koperplaat zijn of bij modernere relais een
stukje slijtvaste kunststof dat op het anker gelijmd is. Vaak wordt er ook een klinknageltje van koper of
C. Omschrijf het wezenlijke verschil tussen een magnetische schakelaar en een Relais
C. Ga nu met deze gekozen “bestel” manier aan de slag om de volgende klus te klaren
Houd er rekening mee dat bij het omschakelen van ster naar driehoek de juiste fase volgorde hanteert wordt,
en dat, de veiligheid en alle bepalingen uit de NEN 1010 gewaarborgd blijven.
Uitvoeren: Bekijk en analyseer zowel het hoofdsstroom,- als het stuurstroomschema met
behulp van onderstaande installatieschema en beschrijf “in volgorde” wat er
elektrisch gebeurt in dit schema. VB: Na het inschakelen van maakcontact S2
loopt de stroom via verbreekcontact F4, S1 en S3 door het (hulp)maakcontact
van K2 om vervolgens relais K1 te bekrachtigen waarna……..enz enz
TIP; doe dit in een tabelvorm en omschrijf het kort en bondig (dit ter
voorbereiding op het thema PLC)
M
3
TKopd9_1
25 kW
1 2 3 4 5 6
3N~ 230/400V
L1
L2
L3
F1..3
1 3 5 1 3 5
K1 K2
2 4 6 2 4 6
1 3 5 1 3 5 1 3 5
K3 K4 K5
2 4 6 2 4 6 2 4 6
1 3 5
F4
2 4 6
U1 V1 W1
U2 V2 W2
1 2 3 4 5 6
95
F4
96 98
S1 11
12
S2 13 13 13 13 43 43
S3
K1 K2 K1 K2
14 14 14 14 44 44
S3 11 11
S2
12 12
11 11 13 43 15 13
K2 K1 K5 K3 K6 K2
moet
Vraag;
dit K4 welk
12 12 14 44 16 18 14
contact moet
zijn??
dit zijn?
21 21 21
K4 K4 K5
22 22 22
A1 A1 A1 A1 A1 A1
K1 K2 K3 K6 K5 K4
A2 A2 A2 A2 A2 A2
M V M V M V M V M V M V
2-2 2 2-3 1 2-2 6 5 2-4 6 2-3 6
2-2 2-3 2-2 2-5 2-3 6
2-2 2-3 2-2 2-5 2-3
2 3 4 4
4 4
Neem per persoon een tekening mee van je werk/stageplaats. Kun je er op je werk niet
aankomen vraag dan aan iemand of hij een tekening voor je mee neemt. We gaan uit van
een elektrisch schema van een relaisschakeling (hoofdstroom en stuurstroom).
Beschrijf alle symbolen die in deze tekening verwerkt zitten en maak ook hiervan een
elektrisch werkingsverhaal zoals bij opdracht 6a.
Houd er rekening mee dat bij het omschakelen van ster naar driehoek de juiste fase volgorde hanteert wordt,
en dat, de veiligheid en alle bepalingen uit de NEN 1010 gewaarborgd blijven.
Uitvoeren: Teken zowel het hoofdsstroom- als het stuurstroomschema met behulp van
onderstaande installatieschema. In het stroomkringschema kan gebruik
worden gemaakt van twee verschillende type tijdrelais namelijk:
elektronische tijdrelais of een Mechanische vertraagd hulpcontact boven op
een bestaand relais
M
3
TKopd7_1
1 2 3 4 5 6
3N~ 230/400V
L1
L2
L3
F1..3
1 3 5 1 3 5 1 3 5
K1 K2 K3
2 4 k 2 4 6 2 4 6
U1 V1 W1
U2 V2 W2
1 2 3 4 5 6
F5
L1
25/6
95
F4
96 98
A1 A1 A1 A1
K3 K4 K2 K1
A2 A2 A2 A2
N
M V M V M V M V
4. Dit moet ook gelden als er door welke rede dan ook ergens een
storing ontstaat. M.a.w. bij een storing aan een motor moeten
volgens de 3 bovenste punten daar waar mogelijk de motoren
blijven draaien.
Houd er rekening mee dat de veiligheid en alle bepalingen uit de NEN 1010 gewaarborgd blijven
Uitvoeren: Teken zowel het hoofdsstroom,- als het stuurstroomschema met behulp
van onderstaande installatieschema. Bepaal tevens de smeltpatroon
waarde en doorsnede van de kabels volgens NEN-1010 tabellen. Bepaal
zelf ook de aanzetinrichting.
M
3 8 KW
M
3 5 KW
M
3
11 KW
TKopd18_1
L2
L3
U1 V1 W1 U1 V1 W1 U1 V1 W1
U2 V2 W2 U2 V2 W2 U2 V2 W2
1 2 3 4 5 6
F13
L1
95
F10
96 98
11
S1
12
13
S2
14
A1 A1 A1
K1 K2 K3
A2 A2 A2
N
M V M V M V
95
F1
96 98
1 3 5
K1
2 4 6
U1 V1 W1
M A1 A1 A1 X1
W2 U2 V2
K1 K2 K3 H1
A2 A2 A2 X2
PO-003
___/___ V N
L1 L2 L3 N L1
95
F1
96 98
13
S3
1 3 5
14
K1
2 4 6
V1 V2
U1 V1 W1
M A1 X1 X1
W2 U2 V2
K1 H1 H2
A2 X2 X2
PO-004
Bedrijf Storing
___/___ V N
Voorwaarde:
= De SA motor wordt door een indrukker ingeschakeld met de maximale rotor
aanzetweerstanden, de indrukker moet worden vastgehouden en er gaat een
95
F1
96
1 3 5
K1
2 4 6
U1 V1 W1
M W2 U2 V2
U V W
1 3 5 1 3 5
K3 K5
A1 A1 A1 A1 A1
2 4 6 2 4 6
K1 K2 K3 K4 K5
A2 A2 A2 A2 A2
N
PO-055
- Storing 1 = ……………………………………………………………………………….
- Storing 2 = ……………………………………………………………………………….
- Bij het inschakelen komt de motor direct in ster en een groene signaal lamp
gaat branden.
- Als de motor geheel op toeren gekomen is (tijd zelf instellen) wordt deze
doorgeschakeld naar driehoek (denk wel aan de juiste driehoek aansluiting !!)
5) Beschrijf wat er fout is als de schakeling niet de eerste keer werkt, of de leraar om
welke rede dan ook niet inschakelt.
…………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………..
……………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………
F1
96 98
11
S1
12
13
S2
1 3 5 1 3 5 1 3 5
K2 K1 K3
14
2 4 6 2 4 6 2 4 6
1 3 5
F1
2 4 6
U1 V1 W1
M W2 U2 V2 A1 A1 A1 A1
K1 K2 K4 K3
A2 A2 A2 A2
PO-012
___/___ V N
Opdracht 9: Evaluatie
Omschrijf in een half A4-tje wat je zelf vond van dit thema en de belangrijkste leerpunten
hierin. Wat zou je volgende keer anders doen en hoe zou je het dan aanpakken?