Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Fysica
Samenvatting Fysica
1 Elektrostatica
∆Q C
σ= met [ σ ] =
∆A m²
met ∆Q lading, ∆A grootte van het oppervlak v/e klein gebied rond A
Q
σ= met Q is totale lading bol
4. π . r ²
Fysica ingangsexamen
1.2.1 Elektrische schermwerking
(bvb. kooi van Faraday):
binnen een holle geleider doen zich geen elektrische invloeden voor
toepassing: bliksemafleiders
1.5. - -
1.1. ++
++
++
++
+
1.4 Geleiders en isolatoren
Geleiders kunnen lading transporteren
= bevatten vrije beweeglijke ladingen (vb: metalen, mens)
Vrije elektronen bewegen zeer snel doorheen het
kristalrooster
*Aantrekkende krachten:
1.9. F’ 1.10. F
1.6. Q 1.11. Q
’
1.7. -
*Afstotende krachten:
F = - F’ en F = F’
|Q 1||Q2|
F C =k .
r2
QQ '
en ⃗
F =k e
⃗
r² r
OPM: deze formules zijn geldig voor puntvormige of bolvormige
ladingen (met r = afstanden tussen de MP’s)
1.22. 1.23. r
Bij uitbreiding geldt deze formule ook voor geladen voorwerpen met
een willekeurige vorm, op voorwaarde dat de afstand tussen de
voorwerpen veel groter is dan de afmeting van de ladingen
de elektrische veldsterkte E in
een punt van een elektrisch
veld is de verhouding van de
kracht die inwerkt op een
testlading die in dat punt
geplaatst is, tot die testlading
F
⃗
E=
⃗ met Q’ = een kleine (!) testlading
Q'
Of = het is de kracht die inwerkt op een positieve eenheidslading, in dat punt
geplaatst
Eenheid: N/C
-E is afhankelijk van de opwekkende lading Q
-E is onafhankelijk van de grootte en het teken van de testlading Q’
-E wijst steeds weg van een positieve opwekkende lading en naar een
negatieve lading toe
Veldsterkte rondom geleidende bol: van MP weg bij pos. Q, naar MP toe bij
neg. Q
Fysica ingangsexamen
Elektrische veldlijn = een lijn waaraan E raakt in elk van haar punten. Aan een
veldlijn kent men een zin toe: weg van een positieve lading, naar een negatieve
lading toe.
Het is een theoretische lijn, gevisualiseerd dor korrels. In de korrels: inductie
doordat de elektronen tegen de zin van E in bewegen, treedt er een scheiding
van lading op, die we polarisatie noemen. Vervolgens rijgen de korrels zich
aaneen tot lijnen.
Veldlijnenpatroon/spectrum
Puntlading: bolsymmetrisch of radiaal veld
2 //,
tegengesteld geladen platen op korte afstand van elkaar
U
|E|=
d
Elektrisch veld E-> in een punt is de kracht die een testlading van +1C zou
voelen in dat punt.
F-> = Q2.E->
F→ k .|Q| →
→
E = = e
Q' r² r
Resulterende veldsterkte:
n
∑ E i→
i=1
Fysica ingangsexamen
= E1 + E2 + … En
Bvb.
Hier is A dus -, B + en C -
1 1
W =kQ Q ' ( − )
r A rB
W =E p , A −E p ,B
Ep
Potentiaal : V =
Q'
= de potentiaal V in een punt P van een elektrisch veld is de verhouding van
de potentiële energie die een puntlading Q’ in dat punt heeft, tot de lading Q’.
Fysica ingangsexamen
kQ kQ Q '
In een radiaal veld: V = (¿ )
r r Q'
1.24. r
1.27. V
1.28. V
1.26. Q
>0
1.25. Q
1.29. r
Een positieve lading zal van hoge naar lage
potentiaal bewegen (+ -), een negatieve van - +
Joule
= verandering van elektrische Ep als een testlading van +1C van positie 1
naar positie 2 zou gaan. Eenheid: V
2 Elektrodynamica
Symbolen: zie ingangsles fysica 2 p. 5
∆Q
I=
∆t
[ I ]=A=C/s
Conventionele stroomzin: van + naar -,
van hoge potentiaal V naar lage potentiaal V,
MAAR: elektronenstroomzin: van – naar +
E U²
P= =U . I = =I ² R
∆t R
R = weerstand (Ω)
-> de mate waarin een stroom wordt tegengewerkt
(kleine weerstandswaarde: geleider laat veel stroom door,
grote weerstandswaarde: geleider laat niet veel stroom door)
U
R=
I
U
=constante=R
I
U =I . R met [ R ] =¿Ω
(I stijgt doordat U stijgt of R daalt)
m.a.w. Rv = R1 + R2 + …
1 1 1
m . a. w . = + +…
Rv R 1 R 2
2.7.1.1 SERIESCHAKELING
Stroom door de individuele deelschakelingen is gelijk: I = I 1 = I2 = …
Spanning wordt over alle deelschakelingen verdeeld: Ut = U1 + U2 + …
U1 U2 U3
I= = =
R 1 R2 R3
Fysica ingangsexamen
2.7.1.2 PARALLELSCHAKELING
Stroom wordt over alle deelschakelingen verdeeld: I t = I1 + I2 + …
Spanning op alle deelschakelingen is gelijk: U = U1 = U2 = …
U =I 1 R 1=I 2 R2=I 3 R 3
2.7.2 Vermogensverdeling
Er is vermogensverlies in een schakeling door warmte bij een weerstand. Je
berekent de vervangingsweerstand en zo het totale vermogen over een
schakeling, m.b.h.v.
U²
P=U . I = =I ² R
R
2.7.3 Dus
Altijd: per weerstand geldt de wet van Ohm:
U1 = I1.R1 en U2 = I2.R2 … U = I . R
Fysica ingangsexamen
Praktijk: 2 van de 3 symbolen gekeend, 3e direct te berekenen zo
ρ.l
R=
A
2.8.2 Resistiviteit
Soortelijke weerstand (ρ) of resistiviteit is de eigenschap van een
elektrische geleider om een elektrische stroom te weerstaan.
[ ρ ] = Ω.m
Materialen met een lage resistiviteit (bvb. constantaandraad) geleiden de
stroom bijzonder goed, het zijn geleiders.
Materialen met een hoge resistiviteit (bvb. glas) geleiden de stroom niet
goed of helemaal niet, het zijn isolatoren.
ρ=ρ0 .e αT
2.10.1 Joule
kg . m. m kg .m ² J kg . m ²
1 J =1 N . m=1 = =1 Ws want 1 W =1 =1
s² s² s s³
2.10.2 kWh
1 kWh=3,6 MJ=3,6.10 6 J
o P in W en ∆t in s -> E in J
o P in kW en ∆t in h -> E in kWh
3 Elektromagnetisme
μ0 . I
|B→| voor een rechte geleider =
2. π .r
-> hoe groter de stroom of hoe kleiner de straal, hoe groter de magnetische
inductie
o I = stroomsterkte
o l = lengte draad
Buiten de solenoïde:
zelfde als staafmagneet:
veldlijnen
Binnen de solenoïde:
homogeen veld
Buiten solenoïde:
N -> Z
zin veldlijnen
Binnen solenoïde:
Z -> N
e
2 rechterhandregel:
ligging
neem de solenoïde vast met de rechterhand, vingertoppen
noordpool
in de zin van de stroom -> duim wijst naar noordpool
Fysica ingangsexamen
o N = aantal windingen
o B = magnetische inductie
o A = grootte van het frontaal oppervlak
o α = hoek tussen B→ en de normaal op het oppervlak
μ0 . N . I
B=
l
voor een oneindig lange spoel krijgt men binnen de spoel een homogeen
veld
indien een ferromagnetische spoelkern wordt toegevoegd, verhoogt de
magnetische inductie met een factor μr
in een magnetische spoel: B is vrij constant
Fysica ingangsexamen
Richting en zin:
Fysica ingangsexamen
3.11 Wet
(van Faraday
en) van Lenz
Wet van Faraday: door de draaiing van de kader in het magneetveld
verandert de flux doorheen de kader. Dit leidt tot een geïnduceerde
spanning:
−dΦ
U ind . =
dt
Wet van Lenz: de stroom die in een gesloten winding geïnduceerd wordt
door een fluxverandering heeft een zodanige zin dat hij de oorzaak van
zijn ontstaan (nl. de fluxverandering) tegenwerkt:
Fysica ingangsexamen
o Nadert de magneet met een x-pool
(waardoor je dus een inductiestroom opwekt),
dan maakt de spoel dezelfde x-pool aan om de magneet af te stoten
o Trek je de magneet uit de spoel met de x-pool naar de spoel gericht
(waardoor je dus een inductiestroom opwekt), dan maakt de spoel de
tegengestelde y-pool om de magneet aan te trekken
4 Kernfysica
o X = element
o A = massagetal = aantal kerndeeltjes (aantal protonen + neutronen)
o Z = atoomnummer = protonental
o Aantal neutronen (N) = A-Z
Ladingsgetal: e = elementaire ladingseenheid = 1,6022.10-19 C
soorten straling α β- γ
4 He−kern=α elektron = β-
deeltjes waaruit
2 0 e foton = γ
de straling bestaat
2n en 2p −1
laag middelmatig hoog
doordringend
in lucht: paar in lucht: m in lucht: 100m
vermogen
cm in Al: paar cm in Pb: paar cm
ioniserend
hoog Laag zeer laag
vermogen
1e van Soddy:
A A− 4 ' 2e van Soddy: A
transmutatieregels Z X → Z−2 X +α A A ' −¿¿ Z X → AZ X +γ
Z X → Z +1 X + β
opgezwollen
kern spuwt 1n kern
visueel: wat er kern krimpt
bolletje van 2p verandert in 1p
gebeurt onder uitzenden
en 2n uit en spuwt e- uit
foton
Radioactiviteit: sommige kernen veranderen in andere onder het uitzenden
van ioniserende straling/deeltjes
4.3.1 Alfastraling
Zware kernen worden stabieler als ze een heliumkern of α -deeltje uitstralen
α =42He
Transmutatieregel:
A
X → A− 4 ' 4
Z Z−2 X + 2 He
Fysica ingangsexamen
4.3.2 Bètastraling
β--straling β+-straling
uitgezonden door nuclide met een uitgezonden door een nuclide met een
overschot aan neutronen tekort aan neutronen
een neutron wordt omgezet in een proton een proton wordt omgezet in een
neutron
reactie: reactie:
−¿ v ¿ p -> n + e+ (positron) + v e (neutrino)
n -> p + e- (elektron) + e
¿
(antineutrino)
transmutatie: transmutatie:
- −¿ v e ¿ Z X → Z−1 X +¿ e
A A ' +
+ ve
Z X → Z +1 X + ¿ e +
A A '
¿
4.3.3 Gammastraling
Soms is een kern die gevormd werd na het uitzenden van α −of β−¿ straling,
nog in een soort van aangeslagen toestand, waarbij de rustenergie per
kerndeeltje nog niet optimaal is.in dat geval kan de kern stabieler worden
door γ -straling uit te zenden, dit is hoogenergetische elektromagnetische
straling. Omdat het aantal protonen en neutronen in de kern hierbij niet
verandert, treedt er geen transmutatie op
Voorbeeld:
4.3.4 Opmerking
Fysica ingangsexamen
4.4.1 Halveringstijd
Symbool: T1/2
De tijdsduur waarin het oorspronkelijk aantal nucliden tot de helft is
herleid
4.4.2 Vervalwet
−t
T 1 /2
N=N 0 . 2 =N 0 . e− λt
o N = het aantal nog niet gedesintegreerde kernen, m.a.w. het aantal nog
radioactieve kernen: het aantal deeltjes dat overblijft na een tijd t
o N0 = aantal radioactieve kernen op tijdstip t=0
o T1/2 = halveringstijd, halfwaardetijd
o λ = desintegratieconstante
o e = 2,71
OPMERKINGEN:
o N daalt door daling N0 of stijging t of daling T1/2
0,693
o λ=
T 1 /2
t N
T1/2 N0/2
2.T1/2 N0/4
OPM. deze vervalwet geldt niet alleen voor het aantal nog niet vervallen
kernen, maar ook voor de totale massa:
−t
T 1/2
m=m0 . 2 =m0 . e−λt
∆t dt T1
2
−t
T 1/2 0,693
¿ A0 . 2 met A 0= A bij t=0= . N0
T1
2
o ∆N: aantal kernen einde – aantal kernen begin: zal altijd negatief zijn
o Minteken om positief uit te komen
Fysica ingangsexamen
1
o [ A ] = =Bq (becquerel)
s
Een activiteit van 1 Bq betekent dat per seconde 1 atoom, 1 kern vervalt
De activiteit is recht evenredig met het aantal radioactieve kernen
=> de activiteit van een stof exponentieel af in tijd
5 Kinematica
VECTOREN: tekentips in 2D p. 10 fysica 2 ingangsles
5.1.2 Puntmassa
5.1.2.2 TRANSLATIE
Een lichaam voert een translatie uit wanneer alle punten v/h lichaam
bewegen op krommen die elkaar volledig door een verschuiving kunnen
bedekken
5.1.2.3 PUNTMASSA
Bij het bestuderen van een translatie zullen we het lichaam laten
ineenkrimpen tot een punt, want de translatie van een star lichaam is volledig
gekend als de beweging van één van zijn punten gekend is. In dit punt wordt
de totale massa van het lichaam geconcentreerd gedacht. Zo wordt het
lichaam vervangen door een puntmassa
(=> zwaartepunt van een star lichaam)
5.1.3 Positie
We geven de positie van een bewegend punt op het tijdstip t weer door:
s→ (t)
Dit wordt langs de grafiek gemeten. Je moet dit gewoon berekenen door de
afstanden op te tellen.
Fysica ingangsexamen
Dit zijn de formules voor een ERVB met beginsnelheid. Zonder beginsnelheid
schrap je gewoon de vox (= beginsnelheid) in de formules. Zonder
beginsnelheid:
[ v ]= m
s
m
[ a ]=
s²
<a> = a = constante
Fysica ingangsexamen
⇔ ∆ s=∫ v x dt
⇔ v=∫ a x dt
Grafieken:
OPM.
Fysica ingangsexamen
o vx > 0: beweging in de zin van de x-as
o vx < 0: beweging tegen de zin van de x-as
o vx en ax
zelfde teken? Versnelde beweging
verschillend teken? Vertraagde beweging
ax = constante = g
vx = g.(t-t0)
g .(t−t 0 ) ²
s = s0 + 2
ax = constante = -g
vx = vox - g.(t-t0)
g .( t−t 0 ) ²
s = s0 + vox. (t-t0) - 2
Fysica ingangsexamen
6 Dynamica
6.3 Traagheidsbeginsel
Traagheidsbeginsel = eerste beginsel van Newton: een lichaam waarop
geen resulterende kracht werkt, blijft in rust of voert een ERB uit
(Dus: een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, heeft een
constante snelheidsvector)
∑ F →=F res.→=m. a→
o Praktisch: a stijgt door stijging Fres. of daling m
o Fres.-> evenwijdig met en zelfde zin als a->
o Horizontaal: ERB
Fysica ingangsexamen
o Verticaal: EVRB (vrije val)
de ene beweging beïnvloedt de andere niet: samenstellen dus
F1op2-> = - F2op1->
W =F→ ∆ x→
α cosα W
0° 1 W=F. ∆x
180° -1 W=-F. ∆x
90° 0 0
Fysica ingangsexamen
W =∫ F x dx
x1
6.8 Vermogen
[ P ]=W (Watt)
W = Ep,A – Ep,B
k . x2
met E pot . = en k=veerconstante
2
6.11.1 Arbeid-energietheorema
Arbeid-energietheorema: de arbeid die een kracht op een vrij lichaam
levert, is even groot als de verandering van de kinetische energie van dat
lichaam
W = Ek,B – Ek,A
m. v 2
met Ekin . =
2
Fysica ingangsexamen
6.11.2 Gevolgen
Ek,B > Ek,A
W>0 vB > v A
het voorwerp versnelt
Ek,B < Ek,A
W < 0 (bvb. bij wrijving) vB < v A
het voorwerp vertraagt
Ek,B = Ek,A
W=0 vB = v A
constante snelheid
Ep + Ek = constant
6.12.2 Veralgemening van het beginsel van behoud van energie
Als er wrijving is, is de mechanische energie niet constant. Een deel ervan
wordt omgezet in warmte
Algemeen: beginsel van behoud van energie:
de totale energie blijft constant/ongewijzigd, welke energie-omzettingen
er ook plaatsvinden
Massa-energie behoudswet: indien er massa in energie wordt omgezet
(bvb. bij kernreacties: ∆E=∆m.c), dan geldt:
bij elk verschijnsel blijft de som van massa en energie constant
EB = EA + Wwrijving (negatief)
Wwrijving = EB - EA (<0)
6.13 Gravitatiekracht
Newton zegt: er is een universele gravitatiekracht, m.a.w. tussen elke 2
massa’s. Die is afhankelijk van:
o De afstand tussen de massa’s
o De grootte van de massa’s
We kunnen een formule vinden voor de universele gravitatiekracht bij 2
punt- of bolvormige ladingen. Bij uitbreiding is ze ook geldig voor massa’s
van willekeurige vorm als de afstand tussen de massa’s veel groter is dan
de afmetingen ervan:
G . m. m' N .m²
F=F ' = met G ( gravitatieconstante )=6,67. 10−11
r² kg ²
e r→ van m naar m’
−G. m. m ' →
¿> F →= er
r²
6.14.1
6.14.2 Zwaartekracht
Fz = m . g met g = 9,81
= speciaal geval van de algemene gravitatiekracht waarbij één van de
twee lichamen de aarde is
FG = Fz
G. mvw . . m A
=mvw . . g
(r A +h) ²
G. m A
valversnelling g= =9,81
( r A +h)2
6.14.3 Zwaarteveldsterkte
→
→ Fz
E zw . = =g
m
6.14.4 Gewicht
Het gewicht G van een lichaam is de grootte van de kracht die dit lichaam op
zijn steun uitoefent = reactiekracht op de normaalkracht. Verandert als je
versnelt/vertraagt
Fw = cte . Fn
Fw = μ . Fn
0≤μ≤1
Fw ≤ Fn
OPM. hoe kleiner μ , hoe kleiner Fw, hoe minder hinder -> hoe beter de
glijding
∆θ
m.a.w. =constante=ω(hoeksnelh eid)
∆t
Fysica ingangsexamen
6.18.1 Periode
= tijd voor één volledige cirkelbeweging = tijd voor 1 toer
2π
ω= ( volledige cirkel doorlopen=360° =2 π )
T
2π
⇔T= met [ T ] =s
ω
6.18.2 Frequentie
= aantal toeren / s
1 ω 1
f= = met [ f ] = =Hz
T 2π s
6.18.3 Baansnelheid
v=r . ω
2π
⇔ v=r .
T
⇔ v=r .2 π . f
6.18.4 Hoeksnelheid
∆θ 2π rad
ω= = met [ ω ] =
∆t T s
v²
F cp . =m. a=m.
r
6.20 Energieën
Zie p. 12 fysica 2 ingangsles
Fysica ingangsexamen
7 Trillingen en golven
8 Geluid
8.3 Geluidsnelheid
10 Hydrostatica
F loodrecht
=> algemeen: p=
A( oppervlakte)
h1 ρ2
=
h2 ρ1
10.4 Archimedeskracht
De Archimedeskracht geeft aan hoe groot de opwaartse kracht is die een
lichaam in een vloeistof ondervindt. De wet van Archimedes is het gevolg van
de grotere druk aan de onderzijde van een voorwerp dan de druk aan de
bovenzijde van datzelfde voorwerp. De opwaartse kracht is in grootte gelijk
aan het gewicht van de verplaatste vloeistof
Archimedeskracht FA = ρ vl . . g . V 0
11 Warmteleer
p.V=n.R.T
met R = universele gasconstante = 8,31 . Pa m³/mol.K
m massa
met N = =
M molaire massa
p 1 . V 1 p2 .V 2
=
n 1 . T 1 n2 .T 2
Fysica ingangsexamen
Q
ls =
m
J
[ l s ]= kg
p
=constante . Een verzadigde damp voldoet niet aan deze wet.
T
Bij condensatie van vocht uit de lucht komt warmte vrij, deze is gelijk aan het
omgekeerde van de verdampingswarmte.
12 Handige wiskunde
Zie fysica ingangsles 2 p. 4-5