Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 74

IMMUNOLOGIE

1 INTRODUCTIE TOT HET IMMUUNSYSTEEM

1.1 INLEIDING

1.1.1 algemeen
- terminologie
o antigeen = datgeen waartegen het immuunsysteem reageert
o Immunogeen = kan in vivo worden opgewekt
o Immuniteit = status van bescherming
o …
- belang van het immuunsysteem
o verschillende soorten strategieën voor verschillende soorten organismen
o 1 verdediging tegen infecties
in verschillende fases (invasie, vermenigvuldiging, verspreiding in lichaam, ziekteverwekking)
tegen: virussen, bacteriën, fungi (gisten en schimmels), protozoaire parasieten, multicellulaire
parasieten (vb.: helminthen)
reservoir (oorsprong/drager) vector host reservoir ….
Binnendringen van pathogenen
Respiratoire mucosa influenza
GI mucosa salmonella
Wond C.tetani
Insectenbeet plasmodium
Intacte huid hoekwarm
IV druggebruik hepB, HIV
Seksueel contact hebB, HIV
o 2 Immuunantwoord als ‘probleem’ (transplantatie, gentherapie,…)
o 3 Immuunsysteem tegen tumoren (enkel bij bepaalde types cellen)
o 4 Immuunpathologie (falen van immuunsysteem: allergie,…)

o Vaccinatie coconvaccinatie (zwangere vrouw vaccinener kind ook gevacinneerd)

1.1.2 Aangeboren en adaptieve immuniteit

1
Aangeboren Adaptieve

ALGEMEEN
Reactietijd altijd paraat, werkt de eerste uren schiet pas later in actie (dagen)
= eerste verdediging (passen zich aan)
Evolutie ± vanaf het begin Pas vanaf kaakbeenvissen, steeds meer
diversiteit
EIGENSCHAPPEN
Specificiteit Voor bepaalde structuren die gerelateerd Voor ( non µbiële ) antigenen
zijn met µorganismen of microben
Diversiteit Gelimiteerd: kiemlijn gecodeerd Zeer breed
Receptoren w geproduceerd door
somatische recombinatie of gen-
segmenten
Geheugen - Ja ( reageert efficiënter)
Eigen structuren niet aanvallen Ja Ja
COMPONENTEN
Cellulaire & chemische barrières Huid, mucosaal epitheel Lymfocyten in epitheel
anti-µbiële chemicaliën AL w gesecreteerd thv epitheelopp.
Bloedproteïnes Complement, andere AL (w geproduceerd door Bcellen)
Cellen Epitheel barrière B cellen AL
Fagocyten ( = neutrofielen, macrofaag) T cellen effector Tcel
dendrietische cellen (slechte cellen
opnemen maar slechts gedeeltelijk Ϯ)
complement
NK cellen (natural killer cellen kunnen
andere cellen Ϯ(opname! ))

1.1.3 Adaptieve immuniteit: indeling en eigenschappen


- 3 types

Humorale immuniteit Celgemedieerde immuniteit


(vloeistof)
Microben Extracellulaire microben Gefagocyteerde microben in Intracellulaire microben (vb.:
macrofagen virussen)

Lymfocyten B-lymfocyten Helper T-lymfocyt Cytotoxische T lymfocyt

Effector mechanisme AL secreteren Geactiveerde macrofaag Doden van geïnfecteerde


cellen (granules)

Functie Infecties blokkeren en Elimineren van Doden van geinfecteerde


extracellulaire microben gefagocyteerde microben cellen en elimineren van
elimineren infectie-reservoir

2
- Actief vs passief
Actief Passief
Geheugen JA NEE (= tijdelijk)
Natuurlijk AL zelf aanmaken , volgende keer resistent tegen re-infectie AL via borstvoeding, placenta,…
Artificieel AL via vaccin < : AL via injectie
Niet pathogene µcrobe (Ϯ of verzwakt)
Deel organismen
DNA die codeert voor een deel van organisme

- De immuunrespons
o Specificiteit herkenning
o Diversiteit Respons op een breed spectrum van organismen
o Geheugen Snelle & verbeterde respons tegen herhaalde ‘aanval’ van hetzelfde organisme
o Klonale expansie ↗ # antigeen specifieke lymfocyten voor snellere verdediging tegen microben
o Specialisatie Ontwikkelt responsen die optimaal zijn tegen verschillende soorten microben
o Contracties en homeostase zorgt voor een respons op nieuwe aangetroffen antigenen
o Nonreactiviteit tot het lichaam zelf zorgt er voor dat het de reactie het lichaam zelf niet schaadt

- Klonale selectie
o Lymfocytklonen met verschillende receptoren
ontstaan in generatieve lymfoïde organen
Tcr = T cel receptor & Bcr = B cel receptor
( dendritische en basofiele cellen géén specifieke receptor)
o Klonen van rijpe lymfocyten specifiek voor verschillende
antigenen komt in het lymfoïde weefsel binnen

o Antigen-specifieke klonen worden geactiveerd


(door contact met antigenen)

o Antigenspecifieke immuunrespons

- Specificiteit en geheugen
o Primaire anti-X respons traag en kleine respons NAïEVE B cel
o Secundaire anti- X respons snel en intens LICHAAM ONTHOUDT ! MEMORY B cel
o Primaire anti – y respons traag en kleine respons (idem primaire x) NAïEVE B cel
o Plasma cellen = goed gedifferentieerde B cellen
die AL secreteren

3
1.2 CELLEN VAN HET IMMUUNSYSTEEM

1.2.1 inleiding en terminologie


- meeste cellen in immuunsysteem ° in hematopoëtische stamcellen
- ontwikkeling en differentiatie ESSENTIEEL!:
o cel-cel contact
o differentiatie (w gestimuleerd door oplosbare factoren)
- belang oppervlaktemoleculen als merkers

Rode bloedcel

Bloedplaatjes (! Bloedstolling)

= Granulocyt = polymorfnucleaire cel


mestcellen

= Granulocyt = polymorfnucleaire cel

macrofagen

< uitlopers
Vangen van Ag

< verschillende lobben in de kern


= granulocyt = polymorfnucleaire cel

Kunnen niet meer


alles worden

- [groeifactoren]
o Erythropoëtine = EPO
o IL = interleukines = stoffen die de communicatie tss leukines mediëren
o CFS = colony stimulating factors = groeien in kolonies (groepjes)
- Cytokines
o = kleine eiwitten die de communicatie bevorderen
o Vb.: IL,…
- ! ook granulocyten en bloedplaatjes zijn betrokken in de verdedigings- en ontstekingsrespons !
- ! verschillende leukocyten voor verschillende aandoeningen
o Vb.: bacteriële meningitis neutrofielen en monocyten
o Vb.: virale meningitis T-lymfocyten en monocyten
o …

4
1.2.2 monocyten/ macrofagen
- Monocyt wordt macrofaag en kan:
o Geactiveerd w tot macrofaag
o Gedifferentieerd tot
Microglia
Kupffercellen (lever)
Alveolaire macrofagen
Osteoclasten ! Evenwicht in botten

1.2.3 dendritische cellen


- Subpopulaties van dendritische cellen hebben elk hun eigen functie
- Vangen Ag en tonen aan B cel

1.2.4 Lymfocyten
- Verschillende klassen

Herkent zelf een Ag en wordt hierdoor gestimuleert

Hebben een andere cel nodig die het Ag presenteert


kan dit niet zelf herkennen

heeft verschillende functies (belangrijk voor bv.: aids)

Hebben een andere cel nodig doe het Ag presenteert


w gepresenteerd door de geinfecteerde cel
zeer gerichte taak

evenwicht in immuunsysteem onderdrukking v bepaalde


responsen

lijken op lymfocyten MAAR géén adaptie van het


immuunsysteem = AANGEBOREN (1e LEEG!)

- Rijping van lymfocyten (zie afbeelding)


o B cel
° In beenmerg onrijpe B cel gaat nr bloedbaan en lymfe
Rijpe mature B cel Recirculatie tussen bloed, lymfeknoop en mild (kans vergroten om Ag tegen te
komen)
o T cel
° in thymus rijpe naïeve T cel bloedbaan
Rijpe T cel recirculatie in bloed, mild, mucosale en cutane lymfeweefsel
o Verschil naïeve en effector cel het al dan niet ontmoet hebben van een Ag =functionerende cel

5
- Clusters of differentiation = CD
o Is een bepaalde cellulaire oppervlakte-receptor die het celtype en stadium van differentiatie aangeeft
worden herkend door specifieke antilichamen
o Ontstaan:
AL opgewekt in proefdieren na immunisatie met humane lymfocyten
° van heel specifieke AL
AL worden verzonden naar wetenschappers Testen
o Vooral gebruikt bij lymfocyten
CD4+ helper T lymfocyt markers: CD3+ CD4+ CD8-
+ + -
CD8 cytotoxische T lymfocyt markers: CD3 CD4 CD8+
Regulator T cells markers: CD3+ CD4+ CD25+
-
B lymfocyten markers: CD19 CD21 = Fc receptors
NK cells markers: CD16

OPMERKING
er bestaan ook NK T-cellen!
TCR = Tcel-receptor
o < α en β ketens αβ T cel
o < γ en δ ketens γδ T cel (komt iets minder voor)
- Antigeenherkenning door lymfocyten
o Antigenen
= structuren die herkend worden door antigeenreceptoren op lymfocyten
o B-cel
Herkent vaak intacte antigenen
o T-cel
Herkent antigen fragmenten aan oppervlakte van een andere cel (Ag presenterende cel!!)

- Naïeve, effector en geheugen lymfocyten

6
1.2.5 Bloedcellenaantallen en morfologie
- Witte bloedcellen 103
o Neutrofielen 55 %
o Eosinofielen 3%
o Basofielen 0,5 % idee hebben van de cijfers (kunnen vergelijken)
o Lymfocyten 35%
o Monocyten 6,5 %
- Rode bloedcellen 106
- Bloedplaatjes 103

Volwassene Verlaagd Verhoogd


Leukocyten Leukocytopenie Leucocytose
Neutrofielen totaal Neutropenie Neutrofilie
Eosinofielen - Eosinofilie
Basofielen - Basofilie
Monocyten - Monocytose
Lymfocyten lymfocytopenie lymfocytose

1.2.6 functionele groepering der cellen


- lymfocyten
o = specifiek antigeen herkennende cellen B en T cellen , NK cellen
- antigeen presenterende cellen
o voor T cellen dendritische cellen, macrofagen, folliculaire dendritische cellen
- effector cellen
o fagocyterende cellen macrofagen, neutrofielen,…
o cytotoxische = cytolytische cellen NK, cytotoxische T cellen

1.3 ORGANEN VAN HET IMMUUNSYSTEEM

1.3.1 algemeen
- generatieve of centrale perifere lymfatische organen
- lymfocytencirculatie
o migratie van naïeve en effector T cellen
- cutane mucosale immuunsysteem ( respiratoir en GI)
- lymfatische organen + weefsels = LYMFATISCH SYSTEEM
o discrete omkapselde organen
o accumulaties van diffuus lymfatisch weefsel
o lymfevaten

1.3.2 Amandelen = tonsillen


- = vormen een beschermende ring (ring van Waldeyer)
- = neus- en keelamandelen
- Behoort tot BALT

1.3.3 Lymfatisch systeem


- netwerk van lymfevaten draineert en filtreert interstitiële vloeistof
o wordt aangevoerd via afferente lymfevaten
- lymfeknopen verbonden dmv lymfevatenstelsel
o thoracic duct komt in bloedsomloop terecht
o vochtregulatie en afvalstoffen verwijderen
o bij verwijderen van oksellymfeknopen na borstkanker opzwellende arm, oppassen vr infectie!
o afvoeren van µoben (Ag) knopen tonen aan lymfocyten

7
o Verschillende lymfeknopen verspreidt over heel het lichaam
femorale lymfeklieren
inguinale lymfeklieren
diepe lymfeklieren (langs aortan,…)
axillaire lymfeklieren (oksels)
cervicale lymfeklieren
pericranaile lymfeklieren
tracheale lymfeklieren (trachea en bronchiën)

1.3.4 centrale lymfatische organen


- verschillende organen
o foetale lever rijping B-cellen VOOR Geboorte
o beenmerg rijping B-cellen NA geboorte
* B komt van Bursa van Fabricus (vogels)
o thymus rijping T-cellen
- functies
o differentiatie van lymfocyten
o selectie en proliferatie
selectie voor bescherming tegen eigen structuren
o maturatie ( géén vreemd Ag nodig!!)

1.3.5 perifere lymfatische organen


- verschillende organen
o lymfeknopen en het lymfevatensysteem
o milt
o beenmerg centraal én perifeer
o lymfatisch weefsel geassocieerd met mucosale oppervlakten = MALT
= Mucosa – associated – lymfoid – tissue
< Balt (bronchiaal)
< Galt (gut = darmen,…)
- Functies
o Lymfocyten voeren effectorfuncties uit
o Milt: reageert op Ag in circulatie (bloed)
o Lymfeknoop : reageren op Ag (< huid en andere organen)
o MALT : beschermt de mucosale oppervlakten

- Lymfeknopen
o Structuur
< efferente en afferente lymfevat
Arterie
Lymfocyten treden hier uit bloedbaan
< B-cel zone in follikels
B-cel specifieke chemokine trekken Bcellen aan
< T-cel zone eerder binnen
T-cel en dendritische cel specifieke chemokine
Trekken T en den. cellen aan
- Milt
o Structuur
Abdominaal orgaan 100-200 g
< rode pulp bevat veel bloed (in sinussen) en veel macrofagen
< witte pulp sterk georganiseerde regio met veel lymfocyten
Periarteriolar lymfoid sheats = PALS
< marginale zone bevat veel dendritische en B cellen (IgM productie en APC)
Hier gereguleerde migratie van lymfo’s

8
o Functies
Verwijderen van oude RBC uit circulatie + Fe recyclage
‘vangen’ en presenteren van circulerende Ag (micro-organismen en celdebris)
Brug tussen ADAPTIEF en AANGEBOREN immuunsysteem
Functioneren niet appart activeren elkaar op een of andere manier
o Pathologie
Splenomegalie = milt te groot
Sequestratie RBC, WBC en plasma
Pancytopenie (BC#↘) reflectoir hyperplasie beenmerg (extra aanmaken)
Oorzaken
o Infectieus , vasculair, neoplastisch, metabool
(stapelingsziektes= opslag in macrofaag)
hyposplenie = milt te klein
Hoger risico op ernstige bacteriële infecties met sepsis
oorzaken
o chirurgisch verwijderen (auto-ongeval) , coeliakie (glutensensitief)
- lymfocytenrecirculatie
o migratie van naïve en effector T cellen op zoek nr antigenen
o 1 à 2 % van de lymfocyt pool circuleert elk uur
o ↗kans op contact met hun Ag in lymfeknoop
o Bij Ag herkenning in lymfeknoop blijven dan 24h in lymfeknoop (rest circuleert wel verder)
o PROCES in lymfeknoop
Naïve cel komt dendritsche cel met Ag tegen IN LYMFEKNOOP w actief (effector) profileren
(expanderen) knoop verlaten

o PROCES gehele immuunsysteem


Neutrofielen en monocyten migreren naar plaatsen van infectie en gekwetst weefsel
INFLAMMATIE (treden uit de BB omdat ze w aangetrokken door bep. Signalen)
Naïve T en B cellen migreren naar secundair lymfatisch weefsel
Effector en geheugen Tcellen migreren nr plaatsen van infectie CEL GEMEDIEERDE IMMUNITEIT
*OMP: kan worden beïnvloed door bv.: Fingolimod = GM downregulatie van een bepaalde
receptor geen neiging om uit lymfeknoop te knopen tegen auto-immuunziektes!

9
- Cutane immuunsysteem
o Epidermis < cellen verdediging tegen infectie
< epidermale Langerhans cel = dendritische cellen in de huid
< intraepidermale lymfocyt = iets andere eigenschappen
normale lymfocyt

- MALT
o Algemeen
Aggregaten van ingekapseld en niet ingekapseld lymfatisch
weefsel vnl in lamine propria en submucosale regio’s
Mucosae bevatten dendritische cellen voor opname,
processing en transport van Ag naar drainerende lymfeknopen
MALT-lymfocyten recirculeren vnl binnen hun mucosaal systeem
o Waar?
GI tractus => GALT
Peyersplaten (< B en T cel-zone en Mcellen)
Lymfatische nodules in appendix
Respiratoire tractus => BALT
Amandelen (<Mcellen)
Genito-urinaire tractus

o Organisatie

Lymfocyten migreren nr mesenterische lymfeknopen


en dan nr de effectorplaats

M cel = epitheliale cel gespecialiseerd in transport van Ag naar


lymfatisch weefsel (vb.: nr dendrit.)

IEL intra epitheliale lymfocyten ( veel γδ T cellen)

LPL lamina propria lymfocyt


= geactiveerde Tcellen, Bcellen & plasmacellen

1.3.6 Overzicht immuunresponsen tegen microben


- Vroege aangeboren immuunrespons
- Adaptieve immuunrespons (hoe verdedigen we ons tegen de verschillende types infecties?)
o In verschillende fases

- Afname immuunrespons
- Immunologisch geheugen

Interactie tss het immuunsysteem en het neuroendocrien


Systeem

*OPM: bloed en zijn componenten

10
2 AANGEBOREN AFWEER

2.1 OVERZICHT
- Kenmerken van het ‘aangeboren’ immuunantwoord
o In alle multicellulaire organismen aanwezig
o Scala van mechanismen gericht tegen micro-organismen en/of schade
o De eerste lijn van verdediging tegen pathogenen
Afhankelijke van de aard van microbe
Vaak niet voldoende eliminatie door adaptief immuunantwoord
o Versterkt niet na herhaalde blootstelling ! GEEN GEHEUGEN!

2.2 HERKENNING IN DE AANGEBOREN AFWEER


- = belangrijk verschil tussen aangeboren en adaptief herkenning / specificiteit! herkent patronen
Aangeboren Adaptief
Specificiteit - Pathogeen geassocieerde - Structureel detail van microbiële
moleculaire patronen OF moleculen (Ag)
- damage geassocieerde moleculaire - non-microbiële Ag (allergieën,...)
patronen
bijna altijd mannose receptor
Receptoren - Gelimiteerd - Gecodeerd door genen
- Patroon gelimiteerde receptoren geproduceerd door somatische
recombinatie van gensegmenten
- Grotere diversiteit
Distributie van receptoren Non-klonaal : identieke receptoren Klonaal: moeder-dochter identieke
op alle cellen van dezelfde cellijn receptor
Discriminatie van eigen & niet eigen JA (gezonde cellen w niet herkend Ja (door selectie tegen
eigenreactieve lymfocyten)

- Herkenningsmoleculen (PRR) vh aangeboren immuunsysteem met de PAMP’s n DAMP’s

Cel geassocieerde patronen Locatie Specifieke voorbeelden en hun PAMP’s


herkenningsreceptoren liganden
Toll-like receptoren (TLR) Plasma/endosomaal membraan TLR 1-9 : verschillende bacteriële en virale
van: dendritische/endotheliale cellen of moleculen
fagocyten
C-type receptoren Plasmamembraan van fagocyten - Mannosereceptor:µbiële
opp.carbohydrateert de terminale fructose en
mannose
- dectin: glucanen in fungale celwanden
Scavenger receptoren Plasmamembraan van fagocyten CD36: microbiële diacylglycerides
NLR’s (not-like R) Cytoplasma v fagocyten & andere cellen Nod1, Nod2 en NALP3: bact peptidoglycanen
N-formyl Met-Leu-Phe receptors Plasmamembranen van fagocyten FPR & FPRL1 : peptiden < N-formylmethionyl
resten
Oplosbare Locatie Specifieke voorbeelden en hun PAMP’s
herkenningsmolecules liganden
Pentraxines Plasma C reactive protein (CRP): microbiële
fosforylcholine en fosfatidylethanolamine
Collectines Plasma & alveoli - mannose-bindend lectin (MBL) :
carbohydrateert met terminale mannose en
fructose
- surfactant proteine SP-A en SP-D:
verschillende microbiële structuren
Ficolines Plasma Ficoline: N-acetylglucosamine en lipoeichoic
zuur componenten vd celwand v gram+bact.

11
- Toll-like receptoren + fucntie
o # verschillende TLR’s
o Op endosomaal en plasmamembraan
o Proces
1) bacterie/ virus bindt op receptor
2) Toll-IL-1 receptor (TIR) signalisatie domein wordt geactiveerd
3) adapterproteïnes w aangemaakt (trekken adaptermoleculen aan
4A) NF-χB (= transcriptiefactor) expressie ↗ cytokines, adhesie molecules en costimulators
*costimulator zorgt er voor dat de naïeve cel een effector cel wordt (kan niet enkel dr dendritsche cel)
4B) IRF’s (= transcriptiefactor = interferon regulatory factor) productie v type 1 interferon (IFNαβ)
5A) acute inflamatie OF stimulatie van adaptieve immuniteit
5B) aintviraal stadium

2.3 COMPONENTEN VAN DE AANGEBOREN AFWEER


- Barrières
o # micro-organismen op en in een individu aanwezig > # lichaamscellen
Zweetklieren, begin luchtwegen, begin urinewegen, begin geslachtswegen, darmen (uitz maag!)
= microbioom

o Effectieve barrières ≠ passief! = actief aangezien ze bepaalde molecules kunnen synthetiseren


Fysische barrières (in contact met de buitenwereld)
Huid (2m²)
o Mestcellen (< histamine allergieën)
o dermale dendritische cellen
o macrofagen
o epidermale langerhanscel
o …
Mucosa met epitheliale cellen (vormen het grootste lichaamsopp.)
o respiratoir ( tennisveld)
zowel aangeboren als adaptief IS
te veel slijmen kunnen zorgen vr voedingsbodem vr µorganismen
afweermechanismen:
luchtcirculatie, epitheel, trilharen, slijm, surfactant,…
o Surfactant < antimicrobiële componenten , Ig , alveolaire
MF, neutrofiele granulocyten
(SP = surfactant proteïne)
alveolaire macrofaag
< andere eig. dan gewone MF =redelijk los (uitspoelbaar)
o Gastro-Intestinaal (voetbalveld)
12
Verschillende mechanismen werken samen (+ zie HFDST 1)
Vitamines spelen ook een belangrijke rol!
VIT A: Invloed op dendritsche cellen T en Bcellen activeren
VIT D: regionale beïnvloeding
Chemische / biochemische componenten
Speeksel met Δ anti-microbiële EIW - Zo kunnen er geen pathogenen groeien
Lysozyme in tranen / zweet
- Niet te veel basen eten (maag!)
HCL in maag
Melkzuur, … zuur in vagina, urinaire tractus - niet met basische zeep het ‘toilet’ wassen

rol van epithelia in aangeboren afweer


Niet met baische zepe
fysische barrière tegen infectie
doden van µorganismen door lokaal geproduceerde AB ( door bep peptides)
doden van µorganismen en geïnfecteerde cellen door intra-epitheliale lymfocyten

- Cellen ( circulerende en in weefsels


o Fagocyten (1)
Algemeen
W continu in grote # in beenmerg aangemaakt
Migratie van leukocyten nr de plaats van infectie
Mechanisme van fagocytose en intracellulaire doden van µorganismen
Functie van geactiveerde MF

fagocyten
Monocyten/macrofagen neutrofielen
µprganismen opnemen + doden
migreren nr de plaats van infectie
ingestie en intracellulair doden van microbe

- in bloed slechts 5 à 10 % vd leukocyten - behoren tot de granulocyten


- na extravasatie differentiatie MF - meest abundante leukocyten in bloed
- lang leven in weefsels (geschat op min. enkele maanden) - bact/fungale infectie neutrofilie met eventuele
linksverschuiving ( # te hoog prematuur, te jong,…)
- korte levensduur (1 à 2 dagen)
- NET’s
- meestal overleeft de granulocyt zelf de fagocytose ook niet
*NET’s
= neutrofiel extracellulaire ‘traps’ kunnen hele netwerken aanmaken (=net) vangen v µorg. lokaal houden
- Neutrofielen sterven hierdoor kost te veel energie
- extracellulaire fibrillaire netwerken op de plaats van infectie
- < hoge [] aan antimicrobiële stoffen
- voorkomen zo spreiding

*MATURATIE MONONUCLEAIRE FAGOCYTEN

13
* ACTIVATIE & FUNCTIES VD MF
Complement + µorganisme
KLASSIEKE ACTIVATIE activeren SAMEN de
receptor

Worden beïnvloed door


CYTOKINES
maken zelf ook cytokines
aan.

TNF = tumor necrose factor


fagocyt oxidase = enzym
iNOS = induceerbaar stikstof oxidase synthase

ALTERNATIEVE ACTIVATIE KLASSIEKE


totaal verschillende richtingen afhankelijk van cytokines

= kleine EW
= grote groep van cytokines
functie cellen aantrekken naar bepaalde
plaatsen dmv bepaalde receptoren
(G proteïne gekoppelde receptoren)
HOMING FACTOREN

= littekenweefsel
kan niet goed functioneel zijn

o Natural killercellen NK’s (2)


Gericht tegen veranderde lichaamscellen (veranderde door injectie, tumor,… = abnormaal)
Gestimuleerd door IL-12 ( w geproduceerd door MF klassiek geactiveerd)
1-5% van de leukocyten in bloed
Functies van NK cellen
Cytotoxische eigenschappen
Functies van inhiberende receptoren op NK cellen
Rol in de eliminatie van geïnfecteerde
of beschadigde cellen (bv dr stress)
Bijdrage tot inflammatoire respons via IFNγ secretie

14
BALANS tussen stimulatie van inhiberende en stimulerende receptoren bepaalt of de NKcel tot
doden van doelwitcel overgaat.
MHC molecules aanwezig Inhibitor receptor geactiveerd NK cel w niet geactiveerd
geen celdood
MHC molecules afwezig (virus doet dit om zich te beschermen aangezien de MHC molecules
een Ag kunnen presenteren) Inhibitor receptor w niet geactiveerd NK cel w
geactiveerd celdood van de geïnfecteerde cel
Ook voor tumoren (< geen MHC molecules)
! complementair met CD8+ Tcel doormiddel vd MHC molecules worden de Ag aan hun
gepresenteerd.

o Dendritische cellen (3)


Vormen een schakel tussen het aangeboren en het adaptieve immuunsysteem
Herkennen structuren nemen ze op en presenteren ze (kunnen ze niet goed doden)
Functies
Presentatie
antigeenpresentatie

o Mestcellen (4)
Zie later

2.4 OPLOSBARE FACTOREN IN DE AANGEBOREN AFWEER


- Een waaier oplosbare componenten van het aangeboren immuunsysteem draagt bij aan het voorkomen van en
verdediging tegen infecties
o Vele EW met een antimicrobiële functie w afgegeven aan de huid, slijmvliezen en in de secreten (speeksel,
tranen, slijm, zweet, moedermelk)
o Functies
Doden
Vertragen hun groei
Ondersteunen immuunrespons

2.4.1 Antimicrobiële peptiden


- Defensinen
o = kleine kationische peptiden
o = peptides die AB aanmaken

2.4.2 Pentraxinen
- = pentamere plasma-eiwitten
o C-reactief proteïne CRP = merker EW die infectie aantoont (vooral bij bact. infectie)
[]↗ tot 1000 x na een infectie (normaal dus een hele lage [])
Synthese in de lever w gestimuleerd door IL-1 en IL-6
Herkent fosforylcholine
Actuefaserespons (zie later)

2.4.3 Collectinen
- = EW met een collageenachtig en een lectine-domein kunnen suikerresidues binden
o Mannose-bindend lectine (MBL)
o Surfactant Aen D (SP-A en SP-D) in alveolen

15
2.4.4 Ficolinen
- = EW met een collageen-achtig en fibrinogeen-domein

2.4.5 Complementsysteem
- = brug tussen adaptief en aangeboren
- Kan op verschillende manieren w geactiveerd leidt tot lysis + versnelde fagocytose v µorganismen
o Altijd hetzelfde resultaat
- < EW C1-C9 en factor B
o C3 is inactief en circuleert splitst in C3b en C3a
o C3b kan covalent binden met µorg + C5 w gesplitst in C5b en C5a
o Functies:
C5b zorgt vr omvorming v e groot complex dat porie vormt op µorg. LYSE
De kleine fragmenten C3a en C5a zorgen voor INFLAMATIE
C3b blijft op de µbe zitten waardoor MF hem beter HERKENNEN
- ! risico er mag geen porie gevormd worden op lichaamseigen cellen veel regulatie
- Activatie
o ① aan de opp. Vh µorg. Komt een klein beetje C3b
o ② µorg. Is al herkend door anti-lichamen activeerd C1 zorgt vr splitsing van C3
o ③ mannose bindend lectine bindt aan mannose op µorg. ook activatie + splitsing C3

Klein fragment

Groot fragment

2.4.6 Cytokinen van de aangeboren immuniteit


- Samenvatting van cytokinen:

16
2.5 FUNCTIES VAN DE AANGEBOREN IMMUUNRESPONS
- Bij infectie met extracellulaire bacteriën en fungi
o Acute inflammatoire respons opwekken
Vroege lokale reactie met aantrekken van de
neutrofielen en monocyten naar de infectieplaats
o Complement activeren

! soms weefselschade !

- Verdediging tegen virussen via type I IFN en NK cellen


o Type 1 interfeuronen antivirale acties
Alle cellen kunnen geïnfecteerd w dr een virus MAAR ze
beschermen zichzelf door productie van interferonen
binden op receptoren v naburige niet geïnfecteerde cellen
Tégen spreiding van de infectie

17
- Stimulatie van de adaptieve immuunrespons
o Stimulatie door de aangeboren afweer
o 1e signaal
Ag receptor
Zorgt voor innitiatie van aangeboren immuunsysteem
o 2e signaal
Nodig als bewijs dat het geen onschuldig Ag is
Zorgt voor initiatie adaptief immuun antwoord
Dendritische cellen kunnen cytokines produceren of
co stimuleren tot het expressie brengen
Complement bindt ook op receptor
o Sommige µorganismen ontsnappen aan de aangeboren afweer (zie tabel)

2.6 DE ACUTE INFLAMMATOIRE RESPONS


- herkenning

Herkenning µorg. Dr immuunsysteem


opnemen MF produceert cytokines
activeert endotheel: meer adhesie moleculen tot
expressie (selectine en integrine liganden)

18
- Migratie van leukocyten naar plaats van infectie
o Leukocyten kunnen binden op deze liganden ze rollen over de vaatwand (dmv chemokinen gemaakt dr MF)
o De integrine op leulocyten ondergaan een wijziging meer affiniteit vr endotheel en ze kunnen dr de
vaatwand gaan

- Mechanisme van fagocytose en intracellulair doden van µorganismen

- Ontstekking = inflammatie
o Opruimwerkzaamheden
Microben activeren oa mestcellen, fagocyten en dendritische cellen
Secretie van chemische mediatoren
Histamine
Prostaglandines
Platelet activering factor (PAF)
Cytokinen oa TNFα, IL-1 en IL-6
DOEL
Activeren & rekruteren van circulerende cellen en factoren om infectie/schade te bestrijden
VERLOOP
Vaak geruisloos en zonder klinische tekenen

19
o Definitie en kenmerken van de ontsteking
In principe goedaardige gastheerreactie op beschadigende prikkel, kan zelf ook weefselschade
veroorzaken
Een ontstekingsreactie is reactie van gevasculeerd weefsel op een beschadigende prikkel
Klinische kenmerken
Calor (warm)
Rubor ( rood)
Tumor (zwellen)
Dolor (pijn)
Functio laesa (functie verlies)

o Initiatie en duur
Een ontstekingsreactie kan door veel verschillende reagentia en op verschillende manieren geïnitieerd
worden
Dr µorganismen of hun producten
Dr andere beschadigende prikkels
o Immunologische reacties (allergie, auto-immuunziekte,…)
o Trauma met necrose
‘vreemde’ lichamen zoals splinsters, hechtmateriaal bij operaties,…
o Fysische schade: vb.: verbranding, bevriezing, bestraling,…
Een ontstekingsreactie kan van accuut of chronisch van aard zijn
OUTCOME zeer verschillend kan van volledige genezing tot chronische ontsteking

o Verloop van de acute ontsteking


Respons kan op verschillende stimili sterk verschillen
Ontstekingsmediatoren bepalen ter plekke de klinische aspecten
Algemeen verlopen 5 R’s
Recognition
Recrutement
Removal
Regulatie
Repair
Klinisch basispatroon
FASE 1: HYPEREMIE: versterkte doorbloeding vh weefsel
FASE 2: EXSUDATIE: het buiten de bloedbaan treden van vocht en plasma EW
FASE 3: INFILTRATIE: migratie van leukocyten uit de circulatie (=diapedese)
FASE 4: HERSTEL: soms complete resolutie (alle schadelijke prikkels weg), soms fibrosering
(lidtekenweefsel), soms ontstaan van chronische ontsteking

20
Pus = etterig :
ontstekingsexsudaat rijk aan
dode neutrofielen & resten
van necrotische weefselcellen
+ plasma EW

o Chemische mediatoren
Onsteking w nauwkeurig gereguleerd door een scala aan ontstekingsmediatoren
Vaak aanwezig als precursoren in het plasma
Sommige opgeslagen in granula vd cel en gescreteerd na stimulatie
Vb.: histamine uit mestcellen en serotonine uit mestcellen & bloedplaatjes
o 3 plasma-enzymsystemen zijn verantwoordelijk vr de gecoördineerde productie
van veel verschilllende ontstekingsmediatoren
evenwicht tss een heel # factoren
! ook stollingssysteem isolatie van schadelijke prikkels !

# EW in plasma

Kleine peptiden
veroorzaken PIJN

21
Vele ontstekingsmediatoren w geproduceerd in de lever en in de circulatie uitgescheiden
Er bestaan ook gasvormige onstekingsmediatoren zoals NO dat intracellulair reageert met
superoxideanionen (ONOO-)
Andere de novo aangemaakt (zelf gesynthetiseerd) prostaglandines en cytokinen
Vanuit arachidonzuur worden lipide ontstekingsmediatoren gevormd waaronder
prostaglandines en leukoproteïnen
GM: kunnen op verschillende niveau’s inwerken

= cortisones
=sterkt anti-inflammatoir hoog
in de keten zeer effectief
(maar veel bijwerkingen)

Spelen een rol bij de ontwikkeling


van astma,…

o De actuefasereactie
Systematische effecten van ontsteking w vnl veroorzaakt door IL-1, IL-6 en TNF-α
Bij voldoende hoge [] van IL-1 & TNF-α via bloedbaan ook nr de hersens !!
Het blijft niet altijd lokaal
Er treden veranderingen op in de [] v/e # serum-EW= acutefase-EW genoemd
C-reactief proteïne CRP
o [] stijgt heel hard (goede parameter in bloed)
o Bevordert de fagocytose dr fosforylcholine op bacteriën, schimmels,.. te binden
Fibrinogeen
o [] stijgt 1,5 tot 5 maal
o Aggregatie en verhoogde sedemenatie van RBC
Complementeiwitten
o C3 en mannosebindend lectine

22
2.7 SYSTEMISCHE INFLAMMATOIRE RESPONS
- Oorzaak
o Infectieus of niet infectieus (trauma)
- Kenmerken minstens 2!
o T >38 of < 36 °C
o Hartslag > 90 min
o Ademhaling >2O/minuut
o WBC telling > 12 000 /mm³ of < 4 000 /mm³ of >10% onrijpe vomen
o
- Sepsis
o = infectie gerelateerd syndroom met 2 of meer tekens van systemische inflammatie
Ernstige septis = sepsis met 1 of meer tekens van orgaanfalen
Septische shock = sepsis met orgaanfalen en refractaire hypotensie ↗↗ risico op Ϯ
o ≠ septicemie = aanwezigheid van µorganismen of hun toxines in bloed

- Klinisch
o Lokaliseren en elimineren van infectie
o Cardiovasculaire ondersteuning
o Respiratoire ondersteuning
Volume expansie
vasopressoren
o Metabole ondersteuning
Insuline
! oudere mensen of immuun-gecompromiteerde patiënten hierdoor zijn eerste tekenen van sepsis
verwarring (andere symptomen w ‘onzichtbaar’ dr de GM’en

23
3 AANGEBOREN AFWEER IN DE STIMULATIE VAN ADAPTIEVE IMMUUNRESPONSEN

3.1 ANTIGEENHERKENNING DOOR T-LYMFOCYTEN


- MHC molecules zijn presenteerblaadjes
o MHC = Majeur HistocompatibilteitsComplex = HLA = Human Leukocyte Antigens
o Histocompatibel
w aanvaard ( niet afgestoten bij transplantaties)
= polymorf EW komen in Δ vormen voor
MHC is verschillend bij verschillende mensen
o Peptide = Ag
- Opname van microbiële antigenen
o Lymeknoop
Verzamelt Ag van epitheel en bindweefsel
T-cel respons in een lymfeknoop binnen 12-18h
o Milt
‘bloedoverdraagbare’ Ag (blood-borne Ag)

- Waarom zo complex?
o Immuunsysteem moet Ag vinden (weinig precursoren)
o Δ soorten microben vragen Δ aanpak
Vb.: virus vs wormen Δstadia van virusreplicatie …
- Professionele APC’s
o = antigeen presenterende cellen
o Professionele = sterke stimulus geven + Thelper cel activeren
o Costimulatoren zorgen voor 2e signaal = extra trigger (vooral voor naïeve cellen)

Antigen uptake Antigen presentatie Respons /resultaat


Dendritische cel Co-stimulator + DC + Naïeve Tcel Effector Tcel Naïeve Tcel activatie:
clonale expansie en
differentiatie in
effector T cellen

MF MF + effector Tcel Killed µorg. Effector T cel


activatie: activatie
van MF

B cel Effector Tcel + B cel antilichamen Effector T cel


activatie: Bcell
activatie en AL
productie (humorale
immuniteit)

24
- Dendritische cellen
o < vele subpopulaties (langerhanscel in epitheel, in lymfeknoop)
o Agpresentatie Tcel met MF immunologische synaps tussen de 2 cellen

Conventionele DC Plasmacytoid DC
Locatie Weefsels Weefsels + bloed
Cytokines TNF en interleukines Type 1 interferonen
(interferon = typisch virale infecties)
Functie Inductie v Tcel antwoord tegen Ag Antivirale aangeboren
immuunsysteem en inductie van
Tcel antwoord tegen virussen

3.2 OPNAMEN VAN EIWITANTIGENEN DOOR ANTIGEENPRESENTERENDE CELLEN


- Initiële activatie gebeurt in de lymfeknoop

3.3 STRUCTUUR EN FUNCTIE VAN MHC MOLECULES


- Algemeen
o = membraan EW
o Ontdekking bij transplantaten
Indien identiek : acceptatie
Indien Δ : rejectie
o Presenteren peptide Ag aan T-cellen

- Genetische organisatie
o Locus in alle mammalia
o Co dominant haploïde overdracht kans ¼ dat broers/zusen identiek HLA hebben
o 2 stets sterk polymorfe genen MHC-I en MHC-II
KLASSE LOCUS WEEFSELDISTRIBUTIE
MHC-I HLA-A, HLA-B en HLA-C Alle kernhoudende cellen
CD8+ CTLs kunnen elke virus-geïnfecteerde cel Ϯ trombocyten
MHC-II HLA-DR, DQ en DP Blymfocyten DC
interactie tussen CD4+helper Tcel en DC, MR en MF langerhanscellen
Bcellen Monocyten geactiv. Tcellen
MHC-III andere belangrijke immunologische molecules
(ligt tussen MHC-I en MHC-II)

25
- Structuur v MHC-klasse I en MHC- klasse II moleculen
o Klasse MHC-I
α3 bindt op CD8 (cytotoxische cellen)
Peptide < 8-11 AZ
Slechts 1 transmembraan peptideketen

o Klasse MHC-II
β2 bindt op CD4 (Thelper cellen)
peptide < 10-30 AZ
2 transmembraanpeptideketen

- Eigenschappen van MHC moleculen en genen


o Vele MHC moleculen in 1 individue
Verschillende allelen bij verschillende individuën ( belangrijk voor de ontwikkeling van de vaccins)
o MHCI en MHC II hebben een verschillend expressiepatroon
o Co-dominante expressie (beide parentale allelen van elke MHC genen w expressed
Meer verschillende soorten MHC molecules
o Polymorfe genen veel verschillende allelen in de populatie
Verschillende individuen kunnen zo op een andere manier beantwoorden aan een microbiële peptide

- Binding van peptiden aan MHC moleculen


o MHC pockets binden aan AZzijketens
o MHC moleculen maken geen onderscheid tss eigen of vreemde peptiden
Onafh. Van afkomst, moeten enkel passen in pocketgroef
o MHC allel bepaalt welke peptiden binden

Breed
spectrum

Slechts 1
gebonden!

26
3.4 VERWERKING(PROCESSING) VAN EIWITANTIGENEN
- Voor presentatie via MHC-klasse II-molecules VERSCHILLEN EN GELIJKENISSEN TSS PATHWAYS KENNEN!

1) endocytose van extracellulaire proteïne


2) w omgezet in peptides en gevangen in
lysosoom/endosoom
3) ontmoeting tussen MHC en peptide in
vesicel, binden daar met elkaar
biosynthese en transport van MHC
molecule nr het vesicel, komt uit ER, daar
gebonden met invariant chain voor
stabilisatie
4) MHC molecule komt tot expressie op het
membraan met CD4+ Thelper cel

- Voor presentatie via MHC-klasse I- molecules

1) bacterieelViraal/gemuteerd EW in het
cytosol
2) w dmv een proteasome verschillend
peptides in het cytosol
3) gaat in het ER dmv actief transport
4) vormt dan een complex in het ER
(peptide past er net in)
5) wordt via een vesikel nr het membraan
gebracht waar het tot expressie komt
met een CD8+ CTL

27
BELANGRIJKE VERGELIJKENDE TABEL

- Kruispresentatie

o B cel , MF en DC zowel MHC I en MHC II


o Veel co stimulatoren
o Belangrijk bij virale infecties!

o Procedure
De virus geïnfecteerde cel wordt volledig opgenomen in
een dendritische cel (als geheel) (= extracellulair = MHC II)
In de dendritische cel MHC I CD8+ T cel
T cel als antwoord

- OVERZICHT

28
- Immunodeficiëntie
o Niet elk peptide is immunostimulerend, sommige zijn belangrijker IMMUNODOMINANT
o Afhankelijk van de structuur van het AZ
Geladen
Benzeenring

o co dominantie : meerdere MHC’s (minder selectief)

3.5 BELANG MHC TYPERING IN DE KLINIEK


- transfusie reacties
- transplantatiegeneeskunde
- vaderschapsbepaling
- ziekte associaties
o ziekte van Bechter = rheumatische aandoening gewrichten en ruggenwervel
B27 Ag
o Coeliakie = glutenintolerantie
DR3 ag
Als je bepaalde MHC’s hebt dan komen er bepaalde peptides meer tot uiting en is er dus meer kans
om immunodeficiëntie

29
4 ANTIGEENHERKENNING IN ADAPTIEVE AFWEER

4.1 ANTIGEENRECEPTOREN OP LYMCOFYTEN

4.1.1 antilichamen (AL) op B-cellen


- algemeen
o immunoglobulines = antilichamen = antistoffen
= antigeen specifieke producten van B-cellen
- antigeenreceptoren op lymfocyten

- structuren AL Fab
o 2 zware ketens (= identiek)
α,δ,ε,γ en μ elke isotype een andere
Fc
gelijkaardige functie bij dezelfde isotypes (effectorfuncties)
IgM en IgE 4 C Ig domeinen
IgA, IgD en IgG 3 C Ig domeinen (korter)
o 2 lichte ketens (= identiek)
Κ,λ (geen functioneel verschil!)
Geen invloed op de effectorfuncties
Belangrijk voor de specifieke Ag herkenning
Carboxyterminale deel = ook Ig domein

30
-Zorgt vr flexibiliteit
zodat er 2 Ag
tegelijkertijd kunnen
w gebonden
(slechts in bep.
Isotypes)
-Bepaalt ook de
vorm!

o Associatie tussen L en H chain


Covalente interactie : verbonden dmv disulfide bruggen CL en CH (cysteine)
Niet covalente interactie: hydrofobe interacties tss VH en VL en CH1 domeinen
Suikerresiduen
o 5 klasses = isotypes

Isotype Subtypes H chain Gesecreteerde vorm Functie (w bepaald dr structuur) extra


IgA IgA1&2 α (1 of 2) Monomeer/dimeer -mucosale immuniteit *
IgD Δ GEEN! -naiveBcel AgR
IgE Ε Monomeer -mestcelactivatie
-defensie tegen wormparasieten
IgG Ig1-4 γ (1-4) Monomeer -Opsonisatie ! belangrijke voor de
-Complementactivator mens w gerecycleerd
-ALafhankelijke celgemedieerde (drm hoge T½ )
cytotoxiciteit
-Neonatale immuniteit
-Feedbackinhibitie v Bcellen
IgM μ Pentameer -Naïve Bcel AgR *
-complement activator
* < bevatten een polypeptide (w gecodeerd door een apart gen (J-keten) via disulfidebrug verbonden met de
peptidestaart vd c terminus stabilisatie van de multimeer
- serum IgA monomeer secretoir IgA dimeer (transport dmv complexvorming met secretoire component
= poly - Ig receptor

o Variabele regio’s V-regio’s (VH en VL)


Bepalen de specificiteit door de enorme diversiteit in de AZ-sequentie
CDR’s = complementary-determining regions
= 3 korte stretchen (worden gescheiden dr framwork
= hypervariabele regio’s
Vormen 3D structuur waarop Ag kan binden = specifiek (2 plaatsen!)
CDR1, CDR2 en CDR3 (heeft grootste sequentievariantie) (vanaf Nterminus geteld)
constante domeinen = CH en CL
o Gesecreteerde / membraangebonden vorm
Verschil in AZsequentie aan de terminale C zijde laatste CH
Gesecreteerde vorm : hydrofiele en geladen residuen
Membraangebonden: niet geladen, hydrofobe zijketens vormen helix, w gevolgd door een
# variërende geladen AZ
Cytoplasmatische staart lengte verschilt IgM & IgD kort IgG & IgE lang
31
o Fragmenten AL
Verschillende onderdelen w onderzocht
dmv pepsine digestion en mercaptoethanol reductie

- Ag-AL binding
o Affiniteit
= bindingssterkte tussen 1 enkele bindingsplaats van het AM en een monovalent Ag
Kd= dissociatie constante [Ag] om de helft vd bindingsplaatsen in een AL oplossing te bezetten
hoe kleiner hoe beter (10-7 -10-10 M)
Stijgt na herhaald contact = AFFINITEITSMATURATIE
o Aviditeit
Natuurlijke Ag < verschillende epitopen én binden met meerdere AL
Multimere Ag < bepaalde epitopen # keer
Kan ook ontstaan wnr meerdere kopijen v bepaald Ag aan het celopp. Voorkomen
AL kan meerdere identieke epitopen van multivalente antigenen binden (IgG 2x , IgM 10x)
Affiniteit blijft identiek MAAR algehele sterkte vd binding w beïvloed door die interacties = AVIDITEIT
o ° van immuuncomplexen ontstekingsreacties immuuncomplexziektes

- Functie van AL
o Effectorfunctie
W getriggerd door binding met Ag
o Functionele gevolgen
Afhankelijk van structuur en lokalisatie

- Aanmaak vaan monoklonale AL


o DOEL: AL die afkomstig zijn v 1 unieke moeder Bcel
o Zie figuur hier naast
o Gebruik van kankercelllijn anders proef niet mogelijk
o Enkel de gefusioneerde cellen kunnen verder groeien
o Verdunningen in wellplaat tot elke hybridoma apart zit

4.1.2 Tcel receptoren


- ≈ membraangebonden Fab fragment
- αβTcel Receptor
o α keten lijkt op lichte keten β keten lijkt op zware keten
o disdulfidebruggen
o herkennen peptide MHC-complex
o CD8+ en CD4+ Tcellen
o behoort tot de Ig superfamilie
V regio’s (op α en β) zeer variabele sequenties
Beide bevatten ook gelijkaardige IgJ
V regio β bevat homologen van D (diversity) elementen

32
o ΑβTR genen
Organisatie vd kiemlijn lijkt op die vh mulit-gen vd immunoglobines
Recombinatie van TRgensegmenten tijdens de rijping van Tcellen functioneel V domein
Genherschikking = essentieel gelijkaardig in B en Tcel
In thymus
- γδRcel receptor
o alternatieve TCR
o bevat γ en δ polypeptide ketens
o slechts kleine subpopulatie van de Tcellen
o GEEN MHC restrictie
Niet klassieke MHC achtige moleculen
OF Herkennen EW die niet meer gepresenteerd
w via MHC in de APC
o Kunnen waarschijnlijk de Irespons initiëren VOOR αβ Tcellen

- TcelR-CD3 complex
o centrum vd antigeenbindingsplaats w gevormd door CDR3
o CDR1 en CDR2 minder variantie
o GEEN somatische hypermutatie
o TCR binden NIET-covalent met een # polypetide ketens
Associatie is vereist vr
de expressie van TCR-complex op het celmembraan
signaaltransductie na antigeen herkenning
o synthese, assamblage en expressie aan het celopp. vh TCR complex tijdens Tcel maturatie
nog voor α- ofβketens tot expressie komen vormen γ, δ en ε ketens van CD3 een basisstructuur
associeert met αβ-heterodimeer in ER
modificeert met golgicomplex complete TRC-complexen w nr het celopp getransporteerd

4.1.3 overzichtje antigeen bindende moleculen

4.2 RIJPING LYMFOCYTEN EN AGR’EN


4.2.1 Algmeen
- Specifieke lymfocyten ontwikkelen zich VOOR de blootstelling aan Ag
- Ontwikkeling vd diversiteit aan AGR in nauw verbonden aan de rijping van B en T cellen
- 3 belangrijke aspecten lymfocytenrijping vanuit BM
o Proliferatie van immature cellen
o Expressie van AgR genen
o Selectie van bruikbare lymfocyten

33
- Algemeen proces
o stamcellen= zeer vroege voorlopers van lymfocyten = pro-lymfocyten
o Ondergaan enorme profliferatie oiv IL-7 (= groeifactor) pro B/Tcellen
IL-7 w geproduceerd door stromale cellen vh BM en thymus
voor AgR tot expressie komen!
o Eens AgR tot exressie nemen zij functie over om cellen te laten proliferen (zo enkel klonen met intacte
receptoren)
AgR w geproduceerd uit verschillende segmenten die uit kiemlijn DNA gescheiden zijn
o Onrijpe B/Tcel express een complete AgR
o Antigen herkenning bepaalt de selectie ( zowel expressie als specificiteit)
Sterk? apoptose (=negatieve selectie) kan een probleem geven vr auto-immuunziekte
Zwak? rijpe B/Tcel =positieve selectie)

o ! Diversiteit ° tijdens recombinatie-proces


(vnl variatie vd nucleotideseq. aan de
recombinatieplaatsen)
o ! B cellen eerste Hketen dan stabilisatie
met EW
o ! T cellen βketen eerste, 2e fase αketen
o ! wanneer er geen (pre-)antigenR kan
gevormd w APOPTOSE!

4.2.2 Bcel maturatie

34
- AL repertoire = totale gamma aan AL-specificiteiten
o ≈ activiteit v alle Bcel klonen die Ig synthetiseren + secreteren
- Alle Bcellen ° in BM vanuit stamcellen(=PREBCEL) die nog gene Ig produceren (+ foetale lever)
o Productie van ctyplamatische µ keten
o Sommige µketens gaan associëren met ‘surrogaat’ lichte ketens (bevatten geen Vregio’s)
o Complex µzwaar en surrogaat lichte ketens komen tot expressie op de celmembraan
o Stimulatie tot proliferatie en verdere maturatie Bcellen
o Productie lichte ketens IgM molecule kan w geassambleerd
o Komt op het celmembraan tot expressie = AgR (na associatie met EW Igα en Igβ SIGNAALTRANSDUCTIE
= ONRIJPE B CELLEN
Specificiteit veranderd niet meer als de de Bcel de volledige H of L keten tot expressie brengt!
Contact met Ag kan leiden tot celdood of tolerantie
o RIJPE BCELLEN
µ en δ zware ketens w in associatie gebracht met κ of λ lichte ketens en komen tot expressie
° membraan IgM en IgD (hebben dezelfde V regio en dus dezelfde Ag-specificiteit!!!)
Kan nu antwoorden op en Ag stimilatie
GEEN stimulatie sterven
Stimulatie GEACTIVEERDE B-CEL
- Genexpressie
o Bcel kloon = specifiek voor 1 enkele Ag
slechts 1 set van Ig H en L keten V regio’s tot expressie (erven er 2)
Slechts 1 allel komt tot expressie 1 Ag specificiteit
= allelische exclusie
o Bcel kloon produceert ofwel κ of λ lichte keten
Géén lichte keten switch binnen 1 Bcel Kloon (wel bij zware keten)
= lichte keten isotype exclusie

4.2.3 Recombinatie van immunoglobinegenen


- Kiemlijnorganisatie van AgR genloci
o Ig genen ondergaan een proces van SOMATISCHE RECOMBINATIE gedurende Bcel ontwikkeling
V en C regio’s liggen dicht bij elkaar ( andere genen)
J en D segmenten coderen voor carboxyterminale delen van V regio (ook CDR regio!)
o Enkel Bcellen herschikken de Ig-genen waardoor ze aanleiding geven tot functionele EW!
o 3 verschillende chromosomen
Chromosoom 7
TCR β keten locus

Chromosoom 14
TCR α keten
35
Ig H chain locus
o D diversity segmenten (gescheiden dr intronen)
o J (joining) segmenten (gescheiden dr intronen)

Chromosoom 2
Ig κ keten locus
GEEN D segmentatie!

- Recombinatie en expressie van Ig-genen v kiemlijn nr zware Ig keten in lymfocyten


o Gebeurt oiv lymfocyt-specifieke recombinases en DNA repair enzymen (IG en TcR)
L-S recomb. Herkennen specifieke korte DNA herkennignsseq. tss V en J segmenten
o W gestimileerd dr 2 genen RAG1 en RAG2 (vormen een dimeer stimuleert L-SR

o Gebeurt in de welbepaalde volgorde (RNA heeft idem reorganisatie als DNA)


1) herschikking in H keten locus samenbrengen v 1D en 1J segment + deletie DNA er tss
2) 1 vd vele V segmenten aan het DJcomplex gekoppeld herschikking VDJgen
! C regio genen blijven gescheiden v dit VDJ complex dr een INTRON
3) intron w tussen VDJcomplex en meest proximale C regio gen (Cµ) weggeknipt
° funct. mRNA vr µ H keten
4) translatie productie vd cytoplasmatische µ-keten (in pre-Bcel)
5) recombinatie in L keten (idem H keten)
Eerst vorming VJ complex ( gescheiden van C regio dmv intron)
Uitsplitsing intron
C regio bij VJ complex
Translatie mRNA productie κ of λ keten
6) L keten complexeert met µketen in ER
7) IgM w op het celmembraan tot expressie gebracht
8) = ONRIJPE B-CEL!

36
4.2.4 Mechanismen van diversiteit in het AgR repertoire
- Enorm grote variatie
o Recombinatie (fine tuning)
Unieke combinatie tussen V, D en J gensegmenten (# zijn gigantisch (106 vr Ig, 3.106 TCR)
Junctional diversity (koppelingsvariabiliteit)
Combinatie van H en L ketens
Somatische hypermutatie introduceert puntmutaties
Affiniteitsmaturatie binnen humorale respons!
Enige manier waarop de specificiteit kan veranderen eens de ketens gevormd zijn!

4.2.5 Rijping tcel in thymus


- °uit pluripotente stamcellen (zitten in BM) (vernieuwen zich continue
o #op peil houden onuitputtelijke bron vr T en B cellen
o Vroege Tcel rijping : hoge mitotische activiteit oiv IL-7
o ! niet lymfatische cellen van id thymus (DC, MC en epitheliale cellen
niet enkel belangrijk vr productie v cytokinen ook essentiële rol voor SELECTIE van Tcellen (MHCI & MHCII)
- Proces
o 1e fase = commitment stamcel verliest pluripotent karakter vastlegging differentiatie Tcel
° progenitorcel = prothymocyt in BM
Migreren vr én na de geboorte nr thymus (oiv chemotactische signalen vd stromale cellen uit thymus)
o w daar omgezet in thymocyten oiv IL7
w aangezet tot proliferatie
1) dubbel – pro Tcel
2) pro-T cel (met pre TCR)
3) dubbel positieve onrijpe Tcel (CD4+ en CD8+)
4) 4 mogelijkheden van naiëve Tcellen
I) zwakke herkenning class II MHC + peptide + selectie CD4+
II) zwakke herkenning class I MHC + peptide + selectie CD8+
III) geen herkenning MHC + pepitde apoptose van de cel
IV) sterke herkenning van class I of II MHC + peptide - selectie bescherming
lichaamcellen apoptose vd cel
o naiëve Tcellen via bloedbaan nr perifere lymfatische organen
Thelpercellen
Cytotoxische T-cellen
Regulerende Tcellen (γδTcellen)

- Herschikking TCR genen


o Herschikking vd kiemlijn TCR genen v e cruciaal belang tijdens de Tcelrijping
o EN fenotypische wijzigingen (expressie van welbep. Membraanmerkers)

37
5 CMI- ACTIVATIE VAN TCELLEN DOOR CEL-GEASSOCIEERDE ANTIGENEN

5.1 FASES IN EEN T-CEL ANTWOORD


- types van intracellulaire micro-organismen die bestreden worden via Tcel gemedieerde immuniteit
o fagocyten
overleven in fagolysosomen kunnen er uit ontsnappen komen in cytoplasma vd cel
voorbeelden
intracellulaire bacteriën : mycobacteriën, L. monocytogenes,…
fungi: Cryptococcus neoformans
protozoa: Leishmania,…
o nonfagocitische cel
epitheliale cel bijvoorbeeld
voorbeelden
alle virussen (binden op receptor)
protozoa: P.Falciparum, C. Parvum,… (komen in het cytoplasma)
alle Rickettsiae

- inductie-en effectorfases in Tcel gemedieerde immuniteit


o 1e I-respons in lymfeknoop

- stappen in de activatie van Tcellen


o antigen herkenning dr NAÏEVE Tcel
o activatie
cytokines ( IL-2,…)
o klonale expansie
o differentiatie
o effector functies
effector T cel (helper of cytotoxisch)
zorgt vr activatie van Mf, Bcellen,…
doden van geïnfecteerde cellen, MF activatie
geheugen T cel (doet zelf niet veel, maar zorgt voor snellere I-respons bij 2 contact)

38
5.2 ANTIGEENHERKENNING EN CO-STIMULATIE
- verschillende ligand-receptor paren zijn betrokken in T-cel activatie

Om I-antwoord te
kunnen stoppen
CD28 bindt niet
meer met B7

Bevorderen van
cel-cel interactie Co-receptorpaar= sterk
bijkomend signaal om
Tcel te activeren

ITAM
Immunoreceptor tyrosine
gebaseerde activatie motief

- rol van adhesiemoleculen in T-cel activatie – regulatie intergrineaviditeit


o adhesiemolecules op de Tcel
herkent de liganden op APC’s
stabiliseert de binding tussen Tcellen en APC’s
MHC-binding is meestal maar met een lage affiniteit
stabilisatie omdat ze dan zeker lang genoeg ‘verbonden’ zijn voor activatie
Belangrijkste = integrines (heterodimeren EW)
Door chemokine vormverandering van integrine hoge affiniteit
Vb integrine: LFA-1 (leukocyte function antigen-1)
o Ligand
Vb.: ICAM-1 (intracellulair adhesie molecule-1)

- rol van co-stimulatie in Tcel activatie


o de volle activatie van Tcellen is afhankelijk van de herkenning van costimulatoren op APC’s met een antigen
activatie van APC’s gebeurt door microben of door cytokines geproduceerd tijdens de aangeboren
immuunrespons bij microbe
expressie van co-stimulatoren (B7 moleculen) op APC’s
CD28 receptor op de naieve Tcel herkent de B7 molecule
APC geactiveerd extra signaal activatie naive Tcellen in effectorcellen

39
o Costimulatie + of – beïnvloeden
+ CD28 –B7 of CD40 – CD40
- CTLA4-B7

o TOEPASSINGEN
Bij auto-immuunziektes een te sterkte activatie
CTLA-4 heeft een grote affiniteit vr B7 w ook veel in GM gebruikt
Aan de CTLA-4 hangt er constant een stuk Ig aan(CTLA-4 Ig)
Tumoren w onderdrukt dr IS maar dr CTLA-4 ipv CD28 te laten binden met B7 w tumoren niet
onderdrukt!
- Tcel antwoorden op Ag en co-stimulatie
o Secretie van cytokinen en expressie van hun receptoren
o Klonale expansie en differentiatie van naïeve Tcellen in effectorcellen
o Effectorfuncties van CD4+-helper Tcellen in cel gemedieerde en humorale immuniteit
o ° en functies van TH-substes van CD4+Tcellen
o ° van geheugen Tcellen
o Dalen van immuunrespons
o Polyklonale Tcelactivatie

- activatie van CD8+ Tcellen


o dendritische cel / geïnfecteerde cel dr microbe
o w gefagocyteerd dmv gast-APC’s
o CD8+ en CD4+ Tcellen herkennen gepresenteerd antigen dr APC (CD4+ zorgt voor costimulatie!!! Cytokines!)
o Klonale expansie en differentiatie van CD8+Tcellen

o HIV patiënten heeft bijna geen CD4 meer minder weerstand tegen infecties
o Als er MHCI of MHCII is w CD4 en CD8 geactiveerd

40
5.3 BIOCHEMISCHE PATHWAYS VAN TCEL ACTIVATIE
- expressie v hele set aan EW met functie in Tcelantwoord
- belang van tijdaspecten bij interpretaite van I-antwoorden
o elk EW komt op een bepaald tijdstip tot expressie
o vb.: CTLA-4 komt pas tot expressie wnr infectie onder controle is

- immunologische synsaps
o Ag herkenning dr Tcellen vroege signalering
o Tyrosine fosforilatie van het TCR complex
o Recrutering van adaptor proteines op de plaats van
TcelAg herkenning
o Activatie van verschillende biochemische intermediairen
o Activatie van verschillende transcriptiefactoren die transcriptie van genen stimuleert
NFAT NF-κB AP-1
o Tcel activatie ° van cytokines

- Belangrijke Tcel cytokines


Algemene eigenschappen v Tcel cytokines
EIGENSCHAPPEN SIGNIFICANTIE
W kortstondig geproduceerd als antwoord op Ag Biedt een cytokine aan wnr nodig
Werkt meestal op de cel die het geproduceerd heeft Systematische effeten v cytokines reflecteerd meestal in een infectie of auto-
of cellen daar rond immuniteit
Pleiotropisme Zorgt vr diversiteit v acties maar kan het klinische nut limiteren v cytokines dr
Elke cytokinine heeft meervoudige biologische eig. ongewenste effecten
Redundancy Het blokkeren van bep cytokines gaat niet altijd het gewenste effect hebben
Meervoudige cytokines kunnen gemeenschappelijke
activiteiten delen

Biologische activiteiten van geselecteerde Tcel cytokines


CYTOKINE PRINCIPIËLE ACTIVITEITEN CELLULAIRE BRONNEN
IL-2 Overleving, proliferatie & differentiatie v effector & regulerende Tcellen CD4+ en CD8+ Tcellen
IL-4 Bcel switching nr IgE CD4+ en mestcellen
IL-5 Activatie van eosinofielen CD4+ en mestcellen
IFN-γ Activatie van MF CD4+ , CD8+ Tcellen & NKcellen
IL-17 Stimulatie van acute inflammatie CD4+ Tcellen & andere cellen
TGF-β Inhibitie van Tcel activatie , differentiatie van de regulerende Tcellen CD4+ Tcellen & vele andere cellen

41
o Rol van IL2 en IL2R in T-celproliferatie
IL2 productie al na 1à2 uren
Antwoord op IL2 mogelijk dankzij IL2R ↗↗
Proces
Tcel activatie dr Ag + costimulator
Secretie van IL2
Expressie van IL2Rα keten &
vorming v high-affinity IL2Rαβγ complex
IL2 induceerde Tcel proliferatie

o In aangeboren afweer
Vnl geproduceerd dr MF
o In aangepaste afweer
Vnl geproduceerd dr Tcellen

5.4 FUNCTIONELE T-CEL ANTWOORDEN OP AG EN CO-STIMULATIE


- Expansie en afname van Tcel antwoord
o Eerst een klonale expansie (piek) contraction (afvlakking)
+ +
o Hoger [CD8 ] dan [CD4 ]
o Neemt af, maar blijven nog een tijdje op een redelijke []
o Nadien ° van geheugencellenµ

- Effectorfuncties van CD4+ helper Tcel in cel gemedieerde EN humorale immuniteit


o Gemedieerde
CD4+ Tcellen die gedifferentieerd zijn in effectorcellen express CD40L + secretie van cytokines
CD40L bindt met CD40 van op de MF+ cytokines binden met de receptoren v op die cellen
Combinatie van beide signalen activering van MF doden van gefagocyteerde µobe

o Humorale
CD4+ Tcellen die gedifferentieerd zijn in effectorcellen express CD40L + secretie van cytokines
CD40L bindt met CD40 van op de Bcel+ cytokines binden met de receptoren v op die cellen
Combinatie van beide signalen B cel secreteert AL die Ag kan neutraliseren & elimineren

- Ontstaan en functies van TH1, TH2 en TH17 subsets van CD4+ Tcellen
o Ontstaan en functies van TH1-subsets van CD4+-Tcellen
Opsonisatie en complementbinding dr IgG AL (µoben bekleden met AL)
o Ontstaan en functies van TH2-subsets van CD4+-Tcellen
Overdreven IgE overdreven basinofielen bronchiale hyperactiviteit (ASTMA)
o Ontstaan en functies van TH17-subsets van CD4+-Tcellen
Epitheelcellen stimuleren vr de aanmaak van anti-microbiele peptides

42
Subset Cytkines Immuunreactie Tegen Rol in ziektes Extra info
TH1 IFNγ MF activatie Intracellulaire Auto-immuunziekte Bij te veel actie of te lang na
Ig productie dr Bcel microbes Weefselschade dr infectie
chronische ziektes Hft invloed op Δ cellen
TH2 IL-4 Mestcellen Worm inf. Allergische reacties Bij onschuldige allergeen
IL-5 Eosinofiel activatie Proteine Ag tegenkomen toch een reactie
IL-13 Ig prodcutie dr Bcel
Alternatieve MF activ.
TH17 IL-17A Neutrofiel & Extracellulaire Auto-immune en Voornamelijk oorzaak voor
IL-17F Monocyt inflamatie bacteria inflammatoire ziektes AI-ziektes
IL-22 Fungi 17 want produceert veel IL-
17

- ontwikkeling van TH1, TH2 en TH17 effector T cellen


o de intracel. Bact, wormen en extracell. Bact en fungi geven elk een andere trigger aan de naieve Tcel
o IL zorgen voor stimulatie v bepaalde transcriptiefactoren ° van Δ subsets van Tcellen

- ontstaan van geheugen T-cellen


o een deel vd Ag geactiveerde Tcellen differentieerd tot geheugen cellen
o = cellen die wachten tot een infectie terugkeert
o waar?
Lymfatisch weefsel
Mucosaal weefsel
circulatie
o 2 manieren
Naieve Tcel effector Tcel geheugen Tcel
Naieve Tcel geheugen Tcel
o CD op de verschillende cellen
Komen niet op elke cel in gelijke # voor
+ is aanwezig
Lo in lage expressie
Hi in hoge expressie
- dalen van de immuunrespons
o klaring van de infectie
= ↘ survival factoren voor lymfocyten
= ↘ Ag stimulatie
celdood via apoptose!!

43
- polyklonale T-celactivatoren
o binden TCR van veel of alle Tcel klonen ongeacht peptide MHC specificiteit
AL specifiek vr TCR of CD3 (CD3 is op alle Tcellen aanwezig)
Polymere koolhydraat bindende EW
Vb.: fytohemagglutinine A (= PHA) = lectine (kan binden met suikerresidue op Tcel
Bepaalde microbiële EW = superantigenen
o Experimentele moleculen om Tcel activatie te bestuderen
o In vitro gebruik in klinische context
Testen van Tcel functie
Om metafase-DNA te bekomen vr chromosoom analyse
o In vivo belang
Microbiële Ag excessieve cytokine vrijstelling van Tcellen

44
6 EFFECTORMECHANISME VAN TCEL CMI – FUNCTIES VAN TCELLEN IN VERDEDIGING

6.1 2 TYPES CELGEMEDIEERDE IMMUNITEIT CMI (INTRACELLULAIRE MICROBEN)


- Fagocyt met microben in vesikels
o CD4+ TH1 en TH17 subsets herkennen micrbiele Ag
o secreteren cytokines
o leukocytes zorgen vr inflammatie + MF activatie
o Ϯ microben
- geïnfecteerde cellen met microben in cytoplasma
o CD8+ CTLs dood die cellen

6.2 MIGRATIE VAN EFFECTOR TCELLEN IN CMI


- naieve Tcellen komen in de lymfeknoop via HEV’s dr L-selectine en integrine die binden met hun liganden op de hoog
endotheliale venen
o HEV = high endothelial venules L-selectin ligand en ICAM (integrine ligand)
- Chemokines v in de lymfeknopen binden met de receptoren van de naieve Tcellen integine afhankelijke adhesie en
migratie doorheen de HEV
- Eventuele activatie dr herkenning v Ag (hierdoor w de S1PR1 vr # dagen onderdrukt)
- Sfingosine-1-fosfaat S1P zorgt ervr de Tcellen terug de lymfeknopen verlaten dmv binding met de receptor S1PR1 (de
S1P concentratie is groter in het bloed lymfeknoop)
- Geactiveerde Tcellen (en effectorcellen) gaan nr plaats van infectie in perifere weefsels oiv selectines integrines en
chemokines (deze worden gesecreteerd op de plaats van inflammatie)
o Binden op receptoren
- Effector en memory Tcellen treden uit de bloedbaan en komen in het weefsel
- Ag herkenning vindt plaats dr Tcellen
- Geactiveerde Ag-specifieke Tcellen w op de plaats van infectie gehouden en voeren hun functie uit

- ! Δ TCEL HOMING RECEPTOREN-LIGANDENPAREN VOOR NAÏEVE EN EFFECTOR & GEHEUGEN TCELLEN


o INTEGRINES EN SELECTINES EN CHEMOKINES

45
6.3 EFFECTORFUNCTIES VAN CD4+ HELPER TCEL
- experiment
o met intracellulaire Listeria Monocytogenes
o muis infecteren met Listeria nr mild en daar vermenigvuldigen
muis A
behandelen met niet- immune Tcellen # Listeria cellen ↗
o serum is niet immuun!
muis B
behandelen met immune Tcellen # Listeria cellen ↘
(komen van muis die L heeft overwonnen)
o < immuun serum
Muis C
Behandelen met niet-immuun serum # Listeria cellen ↗
Muis D
Behandelen met immuun serum # Listeria cellen ↗
In vitro
Immuun Tcel + Listeria kiemen geen dode kiemen
o Activeren in vivo de MF, in vitro kan dit niet geen effector functie!
Rustende MF heel klein # dode kiemen
Geactiveerde MF ong. 100 % vd kiemen gedood

- TH1-cellen zorgen voor de klassieke activatie van MF


o Activatie van de effector cel (herkent de Ag vd microben die in de MF zitten
o Expressie van CD40L dr de Tcel en bindt met CD40 v MF + secretie van IFN-γ bindt met IFN-γ-receptor
o Combinatie v die signalen activatie van MF
Productie microbicidale substanties (ROS NO) Ϯ van microben die in MF zitten
meer MHC expresse en costimulatoren meer Tcel activatie
Secretie van cytokines (komen ook voor bij aangeboren IS)
TNF (tumor-necrosis factor) recrutering van leukocyten
IL-1 recrutering van leukocyten
chemokines recrutering van leukocyten
IL-12 (zorgt vr actuvatie van Tcellen

!! versterkt zich zelf


- TH2-cellen zorgen voor de alternatieve activatie van MF
o Secreteren cytokines die de klassieke activatie van MF inhibeert
o Stimuleert de alternatieve pathway
W geactiveerd door IL-1 3en IL-14
Secretie van
IL -10 en TGF-β anti-inflammatoire effecten
Proline, polyamines en TGF-β wondherstel en fibrose (TGF-β belangrijk cytokine !!!)

- Balans tussen TH1 en TH2-cellen activatie bepaalt de uitkomst vd intracellulaire infecties


o Bepaalt of je geneest of niet

46
6.4 EFFECTORFUNCTIES VAN CD8+ CYTOTOXISCHE TCEL
- mechanisme van doden van geïnfecteerde cellen door CD8+ cytolytische cellen
o CTLs hekennen MHC I geassocieerde peptides van geïnfecteerde cellen
o Vormen sterken bindingen
o Adhesie molecules zoals integrines stabileseren de binding
o CTL activatie: het vrijlaten van granules (perforine en granzymes)
Dr de perforines kunnen de granzymes gemakkelijker in de cel
o Apoptose van de cel (georganiseerde!)

- Samenwerking tussen CD4+ en CD8+ Tcellen in de eradicatie van intracellulaire infecties


o Gefagociteerde microben in MF
Deel in vesikels
Deel in cytoplasma (zijn ontstapt uit de vesikels
+
o CD4 herkent Ag van microben uit de vesikels activatie vd MF
o CD8+ herkent AG van microben uit het cytoplasma cel w gedood

6.5 RESISTENTIE V PATHOGENE MICRO-ORGANISMEN T.O.V. CMI


- veel virussen interfereren met Ag presentatie
o POX zelf receptoren maken die cytokines kunne vangen waardoor de cel geen geen cytokines meer vangt
o EBV IL-10 produceren inhibitie van MF en DC activatie
o CMV Inhibitie van Ag presentatie dmv het verwijderen van MHC-molecule
o …
- Tuberculose: illustratie vh belang van cellulaire immuniteit
o 1/3 vd wereldbevolking besmet
o Problemen
Toenemende resistentie
Fatale afloop vr patiënten met aids
Toenemende migratie van en nr endemische gebieden
o Mycobacterie
= intracellulair vnl macrofaaginfectie cellulaire immuniteit belangrijk:
Verhoogde incidentie bij aids patiënten hebben minder CD4+ Tcellen
Ernstig verloop van TBC bij mensen met defecten in TH1 cytokine receptor
o Mantouxtest
Intradermale injectie van een kleine hoeveelheid tuberculine
Bij personen met eerder contact ° er een Tcel afhankelijke reactie
TH1 effector cellen nr plaats van Ag ° lokale ontsteking met MF activatie
o Maximale zwelling n rong 72h
Maar is geen bewijs vr TBC
Mensen die er eerder mee in contact zijn geweest
Vaccinatie
W soms als vb gegeven v type IV delayed type hypersensitivitey (DTH)

47
7 HUMORALE IMMUUNRESPONSEN- ACTIVATIE VAN BCELLEN & PRODUCTIE VAN AL

7.1 FASEN EN SUBPOPULATIES IN HUMORALE IMMUUNANTWOORDEN


- de verschillende fases
o naïeve Bcellen (IgM en IgD) HERKENNEN Ag en onder de invloed van T-helpercellen en andere stimuli
o ACTIVATIE en PROLIFERATIE KLONALE EXPANSIE
o DIFFERENTIATIE
AL SECRETERENDE plasmacellen IgM
ISOTYPE SWITCHING IgG
Hoge affiniteit Ig expressing Bcel
GEHEUGEN CEL
AFFINITEIT MATURATIE (hoog affiniteit IgG productie)

- Subpopulaties van Bcellen

Proteïne Ag THcel

Geen proteïne Ag

Geen hulp v THCel

o Proteïne Ag helper Tcel


o Geen proteïne Ag GEEN helper Tcel ( lipiden, polysacchariden,…)

- Primaire en secundaire immuunantwoorden


Primaire I-respons Secundaire I-respons
Tijd na immunisatie 5 a 10 dagen 1-3 dagen
Piekrespons Laag Hoog
AL-type IgM > IgG Relatieve ↗ IgG
Soms ook IgA en IgE
(geen
AL affiniteit Gem. lager affiniteit Gem hogere affiniteit
(is variabel)

7.2 STIMULATIE VAN BCELLEN DOOR AG

- Ag geïnduceerde signaaltransductie in Bcellen


o Crosslinking van IgR van B cellen dr Ag triggert biochemische signalen
o W ge transduceerd dmv Ig-geassocieerde proteïnes Igα en Igβ
o Vroege tyrosine fosforylatie
o Activatie van Δ biochemische intermediairen
o Activatie enzymen
o activatie transscriptiefactoren : Mic, NFAT, NF-κB en AP-1
o productie van Ig

48
- Rol van complement EW C3d en andere signalen vh aangeboren IS in Bcel activatie
o BCR is niet sterk genoeg w versterkt dmv CR2 en TLR’s
o Aangeboren en adapatief werken nauw samen
aangeboren werkt stimulerend op adaptief
o CR2 (complement receptor 2)
Dmv complement activatie C3d op microbe
Herkenning door Bcel met Ag + c3d bindt met CR2
Associatie met andere ketens
Extra triggering vr Bcel proliferatie en differentiatie
o TLR’s
TLR herkent PAMP
Extra triggering voor proliferatie en differentiatie v Bcel

- Functionele consequenties van Ag gemedieerde Bcel activatie


o Ag binding en crosslinking van membraan Ig
o Activatie van Bcellen
o Verandering in fenotype en functie
Mitose klonale expansie
Cytokine receptor expressie ↗ antwoorden op de cytokines die geproduceerd w dr THcellen
Migratie uit de lymfatische follikels interactie met THcellen
Secretie van kleine hoeveelheden IgM vroege fase v humorale immuunrespons

7.3 FUNCTIE VAN THCELLEN IN DE HUMORALE IMMUUNRESPONS T.O.V. EW-AG (TCEL AFHANKELIJKE AG)
- Presentatie v Ag dr Bcellen aan THcellen
o Bcel herkent levend EW Ag
o Receptor gemedieerde endocytose van Ag
o Ag processing en presentatie MHC II
o Tcel herkenning van Ag < specificiteit vr dat peptide

49
- Mechanismen van helper Tcel gemedieerde activatie v Bcellen
o THCel herkent peptide Ag gepresenteerd dr Bcel en costimulatoren ( B7,..)
o THCellen w geactiveerd vr expressie van CD40L + secretie van cytokines
o Binden beiden op receptoren die op Bcel bevinden
o Activatie van Bcel

- Het verloop van Tcel afhankelijke humorale immuunrespons


o Tcel – Bcel interactie ontstaat door
A) dendritische cel / THcel Tcel activatie effector cel
B) Bcel activatie
o Tcel herkent het Ag waarvr die al een specificiteit had
o Fellere reactie v Bcellen veranderen v vorm + veel secretie van AL
o In follikel proliferatie en differentiatie

- Zware keten klasse (=isotype) switch


o Ig is niet altijd IgM, maar kan ook IgD, IgE, IgG, .. zijn = switch van FC keten, WEL DEZELFDE SPECIFITEIT!
o Gebeurd onder invloed van CD40L en cytokines
o BAFF = Bcel activerend cytokine dat invloed hft op omzetting nr IgA (vooral in T-onafhankelijke antwoorden)

Hier geen Tcelhulp, want geen proteïne


als Ag

= Eerste bescherming (mucosa kom je als


microbe het 1e tegen)

- Mechanisme van Ig zware keten isotype switch


o Naieve Bcel
o Rearrangments DNA in IgM producerende cellen (Ag bindende activiteit blijft identiek! VDJ blijft hetzelfde
o THcel (zie p51 onderaan)
Geen signaal
Geen recombinatie
Transscriptie van µ mRNA
Translatie µ EW
IgM

50
Signaal : CD40L en cytokines
Recombinatie Sµ met Sγ + deletie van tussenliggende C genen
o Transscriptie van γ mRNA
o Translatie van γ proteine
o IgG
Recombinatie Sµ met Sε + deletie van tussenligende C genen
o Transscriptie van ε mRNA
o Translatie van ε proteine
o IgE

- Affiniteitsmaturatie in ALresponsen
o In variabele regio vooral puntmutaties affiniteit vr Ag ↗↗
o Maturatie ° Na een # proliferaties ° puntmutaties EVOLUTIE
( hogere mutaties bij Ig andere EW )
o Selectie van hoge affiniteit Bcellen in de kiemcentra
Bcellen w geactiveerd dr Ag en THcel
Sommige migreren nr follikels v germinale center
ondergaan dr snelle proliferatie + vele mutaties
° Bcellen met allemaal een verschillende affiniteit vr Ag
FDC (folliculaire DC) tonen een Ag herkennen?
Presentatie van Ag aan THcel
Bcel overleeft, andere ondergaan apoptose
Competitief voordeel
o Moet een grote affiniteit hebben + herkennen

7.4 HUMORALE RESPONSEN TEGEN TCEL ONAFHANKELIJKE ANTIGENEN


T afhankelijk Ag T onafhankelijk Ag
Proteïne of niet? Proteine Polymere Ag, nucleïne zuren,…
Isotype switching JA Low level switching
IgM nr IgG, IgE en IgA voornamelijk IgM ook beetje IgG
Affiniteits maturatie JA NEE (of weinig)
Secundaire respons( geheugenBcellen) JA Zelden

REGULATIE VAN DE HUMORALE RESPONS: AL FEEDBACK


- hoe stopt de aanmaak van AL?
o Gesecreteerd AL vormt complex met Ag
o Complex bindt met Bcel AL en Fc receptor
o ITIM heeft een inhiberend effect op ITAM
o Inhibitie van Bcel respons

Hoort bij p 50 onderaan

51
8 EFFECTORMECHANISMEN VAN HUMORALE IMMUNITEIT – DE
ELIMINATIE VAN EXTRACELLULAIRE MICRO-ORGANISMEN EN TOXINEN

8.1 EIGENSCHAPPEN V AL DIE HUN EFFECTORFUNCTIE BEPALEN


- belangrijk overzicht!
- algemene effectorfuncties van AL
o IgE - Mestcel degranulatie (tegen hypersensiteive reacties)
- tegen worminfecties
o IgD - enkele op NAIEVE cel
o IgA - mucosale immuniteit
- secretie van IgA in lumen van GI of AS
- neutralisatie van microben en toxines
o IgM - activatie van klassieke pathway van complement
o IgG - neutralisatie van microben
- opsonisatie van Ag vr fagocytose bij MF en Neutrofielen
- activatie van klassieke pathway van complement
- AL afhankelijk cellulaire cytotoxiteit gemedieerd dr NKC
- neonatale immuniteit: transfer van maternale AL
doorheen de placenta en gut
- FB inhibitie van Bcel activatie

- Neonatale Fc receptor FcRn draagt bij tot het lange halfleven van IgG
o IgG bindt met FcRn complex komt in het recycling endosoom IgG w vrijgelaten v FcRn dr Ecel. pH
o IgG van de moeder kan doorheen de placenta nr het kind

8.2 NEUTRALISATIE VAN MICRO-ORGANISMEN EN MICROBIELE TOXINE


- enkel EXTRACELLULAIR
- effect van AL op:
o µbe probeert doorheen de epitheliale barrière te gaan
AL blokkeert de penetratie van µbe doorheen de barrière (bindt met µbe)
o Infectie van cel door ene µbe
AL blokkeert de binding van µbe en dus ook de infectie (bindt met µbe)
o Vrijkomen van µbe door infecteerde cel en infectie van dichtbijzijnde cel
AL blokkeert de infectie van de aanliggende cel drdat de geïnfecteerde cel in lyse gaat
o Pathogeen effect van toxine
AL blokkeert de binding vh toxine met de cellulaire receptor

8.3 AL-GEMEDIEERDE OPSONISATIE EN FAGOCYTOSE VAN MICRO-ORGANISMEN


- Proces
o Opsonisatie van µbe dr IgG (IgG zorgt voor effecienter proces)
o Binding van geopsoniseerde µbe met fagocyt aan de FC receptors
o Fc receptor geeft signalen vr de activatie van vd fagocyt
o Fagocytose van het µbe
o Ϯ van opgenomen µbe
- Fc receptore
o Er bestaan Δ Fc receptoren
Δ in affiniteit, distributie en functie
FcεRI
Affiniteit? hoge affiniteit vr Ig
Op welke cel? mestcel, basofiel, eosinofiel
Functie? activatie v mestcellen en basofielen

52
8.4 IGE EN EOSINOFIEL OF MESTCEL GEMEDIEERDE REACTIES
- IgE AL bindt met worm
- Eosinofielen worden gerecruteerd en geactiveerd dmv FcεRI
- Degranulatie op de cel + vrijkomen van cytotoxische mediatoren Ϯ worm (wormen zijn te groot vr fagocytose!)
o TH2 cel zorgt vr productie van IL-5 meer kans op doden van worm

8.5 AL AFHANKELIJKE CYTOTOXICITEIT DR NK-CEL EN EOSINOFIEL


- AL van sommige IgG subklasses binden met cellen die een oppAg hebben
(geïnfecteerd, tumor,…)
- Fc regio van de gebonden AL w herkend dr een Fcγ receptor van een NK-cel
- NKcel is geactiveerd Ϯ vd cel

8.6 HET COMPLEMENT SYSTEEM


- Vroege stappen in de 3 pathways van complementactivatie
o < veel proteolytische splitsing

Complement w getriggerd dr µben,


lectines of dr IgG/IgM gebinden aan AL

IgG kan ook IgM zijn

C1 w geactiveerd

C3 klieving is een centrale stap

C5 bindt aan complex en w gesplitst

- Late stappen van complementactivatie


o Complexatie, assambleren,…
o Rond C5b ° een complex cellysis
o C5a zorgt voor inflammatie
o Late stappen voor alle vroege stappen identiek
o MAC = membrane attack complex poriën! lyse

53
- Receptoren vr C3 fragmenten = complement receptoren
o Type 1: functie
Fagocytose
verwijdering van immuuncomplexen
promoot dissociatie van C3 convertase door de cofactor te zijn vr de klieving van C3b en C4b
o Type 2: functie
Coreceptor vr Bcel activatie
Vangen van Ag in germinale centra
Receptor vr EBV
o Type 3 = integrine
o Type 4 = integrine

- Functies van het complement


o Opsonisatie en fagocytose
C3b bindt op µbe (opsonisatie) herkenning van gebonden C3b dr fagocyte C3breceptor
fagocytose + Ϯ
Idem functie als AL 2 molecules die fagocytose +++ dr betere herkenning
Kan bij verschillende µbes!
o Complement-gemedieerde cytolyse
binding van C3b op microbe activatie van late componenten van complement vorming van MAC
(membrane attack complex) cellyse (dr vorming van poriën)
bij slechts enkele type µbe!
o Stimulatie van inflammatoire reacties
Proteolyse van C3, C4 en C5 C3a, C4a en C5a komen vrij recrutering en activatie van leukocyten
(trekken WBC aan stimuleren inflammatie) destructie van µbe dr leukocyten
Kan bij verschillende µbes

- Regulatie vh complementsysteem
o # stops ingebouwd zodat onze eigen cellen niet w aangevallen
o Vorming van een C3bBb complex (alternatieve pathway C3 convertase CR1 kan factor Bb er afhalen en
complexeert zelf met C3b doet zich voor als cofactor vr factor I gemedieerde proteolytische splitsing van
C3b °iC3B (is geïnhibeert)

o Belangrijke componenten
Er zijn zowel plasma proteïnes (factor I) als membraanproteïnes (CR1) (groot #)
CR1 = type 1 complement receptor
Zorgt voor de distributie van C3 convertase distributie
Cofactor voor factor-1-gemedieerde splitsing van C3b en C4b
Factor I
Proteolytische klieving van C3b en C4b
- Complement deficiënties
o Klassieke pathwaycomponenten
Ag en AL complex zorgen vr activatie kan neerslaan bij ontbreken van molecules die er normaal
mee zouden moeten reageren
o Alternatieve pathwaycomponenten
Is een heel belangrijke pathway, als de klassieke namelijk niet werkt, is deze nog voldoende
Bij geen C3 groot probleem zeer vatbaar voor infecties = C3-deficiëntie
o Terminale complement componenten
Speciefiek vr bepaalde stammen bacterieën die je niet gaat kunnen doden
o Regulatoire EW
Lichaamseigencellen aanvallen

54
o Complement receptoren
Niet meer kunnen fagocyteren,…

8.7 MUCOSALE IMMUNITEIT- TRANSPORT VAN IGA DOORHEEN EPITHEEL


- IgA komt normaal niet voor in super hoge []
- Proces
o In de mucosa van GI en AS productie van IgA dr plasmacellen van in de lamine propria
o actief getransporteerd doorheen epitheliale cellen dr IgA-specifieke Fc receptor = poly-Ig receptor
o aan de luminale zijde komt IgA terug vrij met een klein stukje receptor herkenning µbe

o verschil tussen gesecreteerde IgA en gewoon dimeer IgA!

8.8 RESISTENTIE VAN MICRO-ORGANISMEN T.O.V. HUMORALE IMMUNITEIT


- Antigene variatie shift en drifts
o Δ virussen en bacteriën (influenza, E Coli)
- Inhibitie van complement activatie
o Δ bacteriën
- Resistentie tegen fagocytose
o Pneumococcus

8.9 VACCINATIES
- zie cursus vaccins

55
9 IMMUNOLOGISCHE TOLERANTIE EN AUTO-IMMUNITEIT -
ZELF-NIET-ZELF DISCRIMINATIE BINNEN HET IS EN HET FALEN ER VAN

9.1 IMMUNOLOGISCHE TOLERANTIE: BELANG EN MECHANISMEN


- definitie
o afwezigheid van een adaptief immuunantwoord tov bepaalde Ag (als resultaat van celdood of inactivatie van
Ag-specifieke lymfocyten), geïnduceerd dr blootstelling v lymfocyten aan deze Ag
- centrale en perifere tolerantie t.o.v. eigen Ag
o centrale tolerantie (in thymus of BM)
Onrijpe lymfocyten specifiek vr eigen Ag herkenning in generatieve (centrale) lymfatische organen
eigen Ag
verwijderd (apoptose)
Bcellen veranderen hun specificiteit
Sommige Tcellen ontwikkelen regulerende Tcellen (CD4+T cellen enkel!)
herkennen geen eigen Ag nr perifere weefsels perifere tolerantie
o Perifere tolerantie
Rijpe zelf reactieve lymfocyten w bij herkenning van eigen Ag ( niet aanwezig in BM,..)
gedesactiveerd (anergy)
verwijderd (apoptose)
onderdrukt door regulerende Tcellen (moeilijk proces)

9.2 TCEL TOLERANTIE


- Centrale Tcel tolerantie neg./pos. selectie
o In thymus
< stromale cellen
Ag die dr tot expressie komen

56
- Perifere Tcel tolerantie
o Er zijn Δ mechanismen
Normale Tcel antwoord
DC + Tcel: TCR + B7(costimulatie) + vreemd peptide effector en geheugen Tcellen
Anergie
DC + Tcel: TCR+vreemd peptide (gn co stimulatie) geen activatie (signaal te zwak)
Signaal w geblokkeerd of inhibitor receptor v naieve Tcel (CTLA4)
Onderdrukking
DC+ Tcel + regulerende Tcel geen activatie
Deletie
DC + Tcel: TCR + vreemd peptide (gn co stimulatie) apoptose

- Ontwikkeling en functies van regulerende Tcellen


o ° in thymus of lymfeknoop na herkenning van eigen Ag
o Functies :Inhibitie van Tcel activatie en van Tcell effector functies

- Apoptosemechanisme in Tcellen ≠necrose hierbij ontsnappen soms wel stoffen uit de cel ( apoptose)

o Normaal
APC + Tcel ° IL-2 anti-apoptotische EW inducers van apoptose worden afgezonderd in
mitochondria Tcel proliferatie en differentiatie

o Celdood veroorzaakt dr deficiëntie in overlevingssignalen


APC+ Tcel pro-apoptotisch EW inducers van apoptose komen vrij vanuit mitochondria
apoptose

o Celdood veroorzaakt dr doodreceptoren


APC + Tcel expressie van doodreceptorligand en expressie van doodreceptor apoptose

o Extra info: mechanisme apoptose


Mitochondriaaal Caspases zorgen voor afbraak van DNA en cytoskelet celdood
Doodreceptor Fas bindt FasL caspases komen vrij afbraak DNA & cytoskelet …

- Eigenschappen van EW-Ag die activatie vs tolerantiekeuze beïnvloeden


o Vr een # Ag zijn wij tolereant voeding! complex evenwicht
o Wrm zorgen eigen Ag vr tolerantie en vreemde Ag Tcel stimuleren gemedieerde immuunantwoord?
Tolerogeen eigen Ag Immunogeen vreemd Ag
Locatie Ag Aanwezigheid in generatieve organen induceert – Aanwezigheid in bloed en perifere weefsels laat een
selectie en andere mechanismes van centrale tolerantie concentratie toe in sec. lymfatische organen
Co stimulatie Deficiëntie in co stimulatie kan lijden tot Tcel anergie, Expressie van co stimulatoren promoot lymfocyt
apoptose of ontwik. Van Treg (suppresion dr Treg) overleving en activatie
Duur van Lang leven bestaan, Verlengd TCR engagement kan Kort blootstelling aan microbiele Ag zorgt vr een
blootstelling anergie en apoptose induceren effectieve immuunrespons

57
9.3 BCEL TOLERANTIE
- Centrale tolerantie in onrijpe Bcellen
o Hoge aviditeit eigen Ag herkenning
Receptor verandering Expressie van nieuw Ig V regio niet-eigen reactieve Bcel
Andere apoptose!
o Lage aviditeit eigen Ag herkenning
Gereduceerde receptor expressie anergetische Bcel (niet functioneel)

- Perifere tolerantie in Bcellen


o Functionele in inactivatie anergetische Bcel (niet functioneel)
o Apoptose deletie
o Inhiberende receptoren regulatie dmv inhiberende receptoren

9.4 AUTO-IMMUNITEIT
- Principes en pathogenese
o A-I is er altijd alleen meestal zonder schade
o 2 soorten oorzaken
Genetisch
Falen van eigen-tolerantie eigen-reactieve lymfocyten kunnen weefselschade
veroorzaken
Omgevingsfactoren
Infectie of andere inflammatoire stimuli promoten de influx van lymfocyten nr het
weefsel activatie van APC Activatie van eigen-reactieve lymfocyten weefselschade
= A-I ziekte

- Genetische factoren in auto-immuniteit : associatie met allelen van de MHC-locus


o Ziekte van Berchter (reumatische aandoening)
o Diabetis melitus type 1
o …
o relatieve risk = 90 90 meer kans als je het allel hebt om die ziekte te krijgen

- Genetische factoren in auto-immuniteit zonder associatie met allelen van de MHC locus
o Genen die coderen vr EW die belangrijk zijn voor het IS
C2, C4, CD25,…

- Mogelijke rol van infectie in auto-immuniteit = OMGEVINGSFACTOREN


o Tolerantie w op Δ niveaus geïnduceerd bij externe triggers of costimulatie
o Als er al zelfreactieve T cellen zijn vooral gevaar bij co stimulatie

Microben kuunen APC’s activeren zodat ze


co stimulatoren tot expressie brengen
wnr APC’s eigen Ag presenteren
specifieke Tcellen w geactiveerd

Sommige microbiele Ag zorgen vr een


crossreactie met eigen Ag
immuunantwoord geïnitieerd dr microben
tegen eigen cellen en weefsel

58
10 IMMUUNANTWOORDEN TEGEN TUMOREN EN TRANSPLANTEN (NIET-INFECTIEUS!)

10.1 IMMUUNANTWOORD OP KANKER (TUMOR)


- behandeling
o 3 belangrijke klassieke behandelingsbenaderingen (ifv type tumor & stadium ziekte) vaak combinatie !
Chirurgische verwijdering
Bestraling
Chemotherapie (moeilijk!)
o Nieuwe behandelingsmethodes
Anti-angiogenese therapie (kanker maakt zelf bloedvaten aan vanaf een bepaalde grootte)
Verhoging anti-tumor immuunresponsen (lichaam zelf kanker overwinnen)

- mogelijke immuunantwoorden tegen tumoren


o lymfocyten infiltreren rond de tumor + vergroting vd drainage van de lymfeknopen beter prognose
immuunantwoord zorgt vr inhibitie van de groei vd tumor
o wnr je een tumortransplantatie doet bij een dier stoot hij deze af (sneller wanneer deze er al eens aan is
blootgesteld) immuniteit kan getransplanteerd w door de lymfocyten uit een dier met tumor
tumor afstoot behoort tot de adaptieve immuniteit ; w gemedieerd dmv lymfocyten
o immunodeficiënte patiënten hebben een groter voorkomen van bepaalde types tumoren
het immuunsysteem beschermt tegen de groei van tumoren
vb.: Kaposi’s sarcoma – non-Hodgin’s lymfoom – carcinoom lever/huid/hals/… (↘ volgorde)
o therapeutische blokkade van inhiberende receptoren (PD-1, CTLA-4) tumor remissie
tumoren ontwijken het immuunsysteem gedeeltelijk dr activatie v inhiberende receptoren op Tcellen

- immunodeficiëntie en tumorvirussen
o huidkanker (papillomavirus) meest voorkomende na orgaantransplantatie (immunosuppresiva’s)
o tumoren van het IS (lymfoom) dr EBV bij andere vormen van immunodeficiëntie (malaria, AI-ziekte, …)

- tumorantigenen expressie van verschillende types Ag


o tumor Ag dat w herkend dr specifiek CD8+ Tcellen kunnen :
gemuteerd eigen EW (draagt niet bij aan de tumorgenesis)
vb.: Δende mutant EW in carcinogeen of radio-geïnduceerde dierlijke/menselijke tumor
product van oncogeen (1) of gemuteerde suppresor gen (2)
(1): gemuteerd Ras, Bcr/Abl fusie EW (2): gemuteerd p53 EW
Overexpressie of afwijkende expressie van een eigen EW
Tyosinase, gp100, kanker/testis Ag in verschillende tumoren
Oncogeen virus
HPV E6, E7 EW in cervicaal carcinoom, EBNA EW in EBV geïnduceerd lymfoom
o ! w ook herkend door CD4+ T cel rol onbekend

- Immunologische antwoorden tegen tumoren inductie van CD8+ Tcel respons


o = kruispresentatie
o Toch nog veel tumoren zijn? MHC komt niet goed tot expressie én tumor w niet als vreemd beschouwd

59
- Ontsnappen van tumoren aan immuunreacties
o Falen van Ag productie
o Mutatie in MHCgen of genen die nodig zijn voor Ag presentatie
o Secretie van I-suppresieve EW of expressie van inhiberende oppervlakte EW

- Immunologische benaderingen in anti-kankertherapie


o PASSIEVE immuniteit dr een transfer van tumorspecifieke Tcellen of AL
Wanneer het eigen I-antwoord niet sterk genoeg is (er moet eeen trigger geweest zijn)
De tumorspecifieke Tcel w geïsoleerd expanderen terug inspuiten betere respons
Nadeel: wordt enkel aangemaakt als er voldoende patiënten die bepaalde tumor hebben

o ACTIEVE Tcel immuniteit ° dr dendritische cel vaccinatie


DC op laden met tumorAg OF transfectie met plasmide dat zorgt vr de expressie v turmorAg
Voordeel: geen trigger nodig (CD4+ en CD8+ w geactiveerd IS ook) én geheugen
Nadeel: tumor mag Ag niet veranderen, je moet immunologisch nog gezond zijn!
Klinische studies worden vaak met

o ACTIEVE immuniteit ° dr blokkade van Tcel inhibitie molecules


Monoklonale AL remmen normaal I-antwoord af dit nu proberen te verlengen
Nadeel
Selectie van patiënten: deze methode werkt enkel bij diegene waar de liganden vd Ag-
inhiberende receptoren op de Tcellen zijn die tegen de tumor vechten
Risico op AI-ziektes, inflammatoire reacties, … overactief IS

10.2 IMMUUNANTWOORDEN TEGEN TRANSPLANTANTEN


- Transplantatie – klinisch overzicht
o Transplantatie = overbrenging van cellen, weefsels organen van 1 plaats nr een andere
Allograft = tss 2 genetisch identiek dezelfde individuen
Isograft = tss 2 verschillende individuen van dezelfde specie
Xenograft= tss 2 verschillende species
o Vaak gezond weefsel nr zieke patiënt
o Grootste problemen: donoren en afstoting
o Organen
Gevasculariseerd: nier,lever, hart, long,… niet-gevaculariseerd
Cellen – hematopoëtische stamcellen: BM, perifeerbloed stamcellen, stamcellen uit navelstreng
60
o Immuunantwoorden tegen transplantaten
Het adaptieve IS speelt een belangrijke rol ( lymfocyten!)
o Histo(IN)compatibiliteit
Mate van antigenische (on)gelijkheid tss transplantaat en ontvanger
Vele Ag bepalen mee de histocompabiliteit
Meest hevige afstoting bij verschillende in MHC-genen
Δin ABO bloedgroepAg veroorzaken ook afstoting omdat ABO-Ag op endotheel en epitheelcellen

- Tranplantatie-Ag en inductie van immuunantwoorden tegen transplantanten

o Direct en indirecte herkenning v alloAg


Direct: Tcel herkent onverwerkte allogeen MHC molecules op getransplanteerde orgaan
DC is vd donor en bevat nog zijn eigen MHC’s
Indirect: Tcel herkent een verwerkt peptide van allogeen MHC molecule gebonden met een eigen
MHC molecule op eigen APC

o Sinsitisatie en afstoting

direct

indirect

- Immunologische mechanismen van transplantaatafstoting


o Hyperacute afstoting bij ABO transplantatie AL circuleren al snellere reactie ° lokaal trombose
o Acute afstoting (na # w/m) meest klassieke I-A schade endotheel / parenchym afstoting verlies fie
Dmv GM kan dit goed onder controle gehouden worden
o Chronische afstoting (na # jaren) verdikking vezelwand vaten van de donor w afgesloten
dmv GM kan dit ook goed onder controle worden gehouden (maar moeilijk te vermijden!)

61
o ABO bloedgroep Ag

- Stamcel-beenmergransplantatie
o Vroeger was BM de enige bron vr hematopoëtische stamcellen
Nadeel: procedure vraagt narcose vd donor
o Nu: perifere stamcellen als bron

62
11 PATHOGOLIEËN VEROORZAAKT DOOR IMMUUNANTWOORDEN

11.1 OVERZICHT ‘OVERGEVOELIGHEIDSREACTIES’


- = overmatige schadelijke respons vh IS op een Ag

Zeer snel symptomen

Enkel IgE

Niet zo plots

Alle Ig’s uitz. IgE

Symptomen ° door het


neerslaan van
immuuncomplexen in
vaten

Hier spelen AL soms een


rol

Moeilijk in te delen

11.2 ZIEKTEN VEROORZAAKT DOOR AL EN AG-AL COMPLEXEN (TYPE II)

Tegen lichaamseigen structuren circulerende I-complexen


Monocyten, MF, cytokines weefselschade lokale inflammatie oiv neutrofielen (w aangetrokken dr
complemensysteem!) vasthechting aan de vaatwand

63
o effectormechanismen van AL-gemedieerde aandoeningen

Nu tegen lichaamseigen
structuren ipv µben

Hogere immuunsecretie
Blokeren van Ach receptor
Activatie van receptor door AL Myastenia gravis

11.3 ZIEKTEN VEROORZAAKT DOOR T-LYMFOCYTEN


- mechanismen van Tcel gemedieerde aandoeningen
Noodzakelijk voor
de aanmaak v IgE

11.4 ALLERGIE = ONMIDDELLIJKE OVERGEVOELIGHEIDSREACTIE


- bij atopische individuen (aangeboren neiging om allergenen te ontwikkelen)
- gekenmerkt door IgE-productie tov omgevingsAg = allergenen
vaak onschadelijk onnodig
- activatie van mestcellen secretie van mediatoren**
- onderliggende Th2cel activatie met productie van IgE
inflammatie

- ** activatie van mestcellen & secretie van mediatoren


o Zeer snelle vrijstelling (30s) van granulocyten (niet enkel dit komt vrij)

64
Iets trager (# uren) laattijdige
inductie van inflammatie

bronchoconstrictie
0 - GM werken op verschillende mediatoren
1 - plaats vd symptomen is afk. waarvoor de persoon gevoelig is
- Esosinofiel w vaak aangetrokken door # molecules die vrijkomen
in bijvenstaande reactie ° schade

11.5 KINETIEK VD SYMPTOMEN BIJ BLOOTSTELLING AAN ALLERGENEN


- vroege en late fase (hoesten en lopende neus bij hooikoorts = 2e fase

65
12 AANGEBOREN EN VERWORVEN IMMUNODEFICIËNTIES

12.1 TYPES IMMUNODEFICIËNTIE


- eigenschappen van immunodeficiënte aandoeningen
o AANGEBOREN IMMUNODEFICIËNTIES ≠ DEFICIËNTIE IN DE AANGEBOREN IMMUNITEIT
o SCID = severe combined immunodeficiëncy zowel T als B cel immuniteit is aangetast
o Het kan ook fout lopen NA de vorming van B en Tcellen

Type immunodeficiëntie Histopathologie en labo-afwijkingen Infectieuze gevolgen


B-cel Deficiënties - Geen of minder follikels en germinale centra in - Pyogene bacteriële infecties, enterische
lymf. organen bacteriële en virale infecties
- Gereduceerde serum Ig levels
T-cel deficiënties - gereduceerde Tcel zones in lymf. organen (kan) - virale en andere intracellulaire µbiële
- gereduceerde DTH reacties tegen voorkomende Ag infectie (atypische mycobact.)
- defecte Tcel proliferatieve responsen tegen - virus-geassocieerde malignes (EBV
mitogenen in vitro geassocieerde kankers)
Aangeboren - variabele, afhankelijk op welke component vh - variabel
immunodeficiënties aangeboren IS defectief is - pyogene bacteriële & virale infecties

12.2 AANGEBOREN IMMUNODEFICIËNTIES

immunodeficiëntie Functionele deficiënties Mechanisme van defect


Aangeboren immunodeficiëntie veroorzaakt door defecten in lymfocyten maturatie
Autosomale recessieve SCID door andere - Lager # T en Bcellen - defectieve maturatie v T en Bcellen
oorzaken - gereduceerd serum Ig (kan door mutaties in RAG genen of
andere genen betrokken in VDJ
recombinatie of IL-7R signalisatie)
Aangeboren immunodeficiëntie veroorzaakt door defecten in lymfocyteactivatie en effectorfuncties
X-linked hyper-IgM syndroom Defect in helper Thcel-afhankelijke Bcel Mutatie in CD40 ligand
en MF activatie
Aangeboren immunodeficiëntie veroorzaakt door defecten in het aangeboren immuunsysteem*
Complement C3 deficiëntie Defect in complement-cascade-activitie Mutatie in het C3 gen
*1 defect integrine kan al een sterk verhoogde kans op infectie veroorzaken (een # zijn essentieel)

66
12.3 VERWORVEN IMMUNODEFICIENTIES
- overzicht

Oorzaak Mechanisme
HIV uitputting van CD4+ helper Tcellen
Irridatie en chemotherapie behandeling tegen Gedaald BM-precursoren vr alle leukocyten
kanker
Immunosuppressiva tegen orgaanafstoting en Uitputting of functionele daling van de lymfocyten
inflammatoire aandoeningen
Kanker waarbij BM bij betrokken is Verkleinde plaats van leucocyten ontwikkeling
(metastase, leukemie)
Slechte Proteïne-calorie voeding Metabolische deregularisatie inhibeert lymfocyten maturatie en functie
Verwijdering van milt Verminderde fagocytose van microben

- HIV infectie en aids


o Structuur
RNA
Lipidebilaag <# proteïnes
Capside p24 (detectie virus in bloed!)
# enzymen (belangrijk voor GM!)
Reversed transcriptase: RNA proviraal DNA
Protease: EW-ketens splitsen tijdens vorming van virus
Integrase: proviraal DNA in kern integreren
o Levenscyclus

- celactivatie (=co-receptor vr HIV)


- transciptie van het HIV genoom
- transport RNA cytoplasma

- Interactive met 2 receptoren: CD4 en


chemokine receptor

- Pathogene kliniek van aids


o 1e immuunantwoord AL productie tegen HIV (CD8+) partiele controle
o Klinisch latent = lange periode zonder symptomen
o AL stijgen nr het einde toe (belangrijk voor de diagnose)
o Cytotoxische cellen doen het viremia dalen , op een bepaald moment
IS toch te hard aangetast en zal het terug stijgen
o Ϯ niet aan ziekte zelf, maar aan een andere infectie (CD4+ te laag dus geen I-A)
67
o Sommige patiënten hebben een ACUTE HIV RASH is niet bij iedereen
o Door verlaagd IS: Kaposi’s sarcoma, pneumocysti, pneumonie,…
o HIV: human immunodeficiency virus AIDS: acquired immune deficiency syndrome

- Diagnostiek
o HIV infectie w gediagnosticeerd via opsporing van anti-HIV AL in het bloed
o Seroconversie CAVE lagfase in het begin niet te zien!
o Conformatietesten in referentielabo’s (als men zegt dat iemand positief is)
o AIDS= CD4+ Tcellen < 200/µL (normaal 500-1500) OF AIDS-gerelateerde infectieuze aandoening of kanker
(majeure tekenen typisch voor aids)

- Epidemiologie
o Afrika hoge # Europa 0,5%
o 35,3 miljoen dragers/lijders 1,6 miljoen Ϯ/jaar (Belgie 122/1milj inwoners)
- België en de strijd tegen aids
o Wetenschappelijk onderzoek
Instituut van Tropische Geneeskunde
Rega instituut
Pharma industrie (Tibotec, Jansen)
o Beleid
Prof. Dr. Peter Piot UNAIDS tot VN instelling
o Concentratie op 2 populaties
Homo’s
Mensen die HIV hebben dr heteroseksuele relatie afkomstig van subsaharisch Afrika
o Men moet aandringen op veilige seks + vooral mannen die nieuw gediagnosticeerd
68
- Therapie bij HIV
o Inhibitie van penetratie in GH-cel (van het HIV-partikel)
o Inhibitie van de transcriptie van het virale genoom
o Inhibitie van post-translationele stappen (na HIV EW gemaakt zijn)
o COMBINATIETHERAPIE ESSENTIEEL
HAART = highly active antiretoviral therapy
Er is nog steeds niet 1 middel dat werkt
o Mensen hebben steun nodig van psycholoog, vrienden, familie, arts, apotheker
- Preventie !!!
o Nog steeds gene HIV vaccin (moeilijk om te maken!)
o Condoom
o SOA!

69
13 AANVULLINGEN AL: WAAROM ZO BELANGRIJK

13.1 WAAROM ZO BELANGRIJK


- therapeutisch AL maken die therapeutische werking hebben
- in vitro gebruik als reagens (belangrijk in verschillende sectoren)
- fysiologisch
- diagnostisch

13.2 FYSOLOGISCH BELANG


- AL gedurende immuunrespons
o Wijzigingen van de AL
- AL in plasma/serum
o Na Albumine grootste [EW]
o Klassieke elektroforese v serumEW Ig’s in γ fractie
Antisera = hoge [Al] (nadat men een Ag heeft toegediend)
Blauwe lijn = onbehandeld antiserum
Zwarte lijn = antiserum dat eerst is geïncubeerd met OVA
(ovalburmin) om Anti-OVA AL te verwijderen (bewijs AL in γ)
Patroon: heel diffuse zone alle AL Δ van elkaar: AZ, lading,…
In γ is er een intense band = monoklonale γ-globulines

- Fragmentatie van AL
o Afhankelijk van nood bepaalde fragmenten gebruiken
- Klassen van AL
o Biologische eigenschappen van verschillende humane Ig klassen
Monomeer
Dimeer
pentameer
o Subklassen van IgG:belangrijke Δ (%, T½, complement binding, placentale passage, binding monocyten)
IgG1 70% 23 d + ++ +++
IgG2 20% 23 d + ± +
IgG3 7% 7d +++ ++ +++
IgG4 3% 23 d ++ ±
o Serologie
Bepalen van AL voor diagnose
Infectieuze viraal vb.: anti-Hep C
Infectieuze niet virale vb.: chlamidia
- Ag-AL interacties
o Bindingen: hydrogeen, ion, hydrofobe en Van der Waals
Elke binding is zwak, maar samen zijn ze sterk
o Flexibiliteit van AL-moleculen
Breed gespreid celoppervlakte determinanten
Dichte celoppervlakte determinanten
Structuren van de scharnierzone kunnen veranderen!
70
o Begrippen ivm interactie AL-Ag
Affiniteit vs aviditeit: interactiesterkte tss 1 bindingsplaats AL Ag gehele bindingsterkte tss AL & Ag
Hoe meer valentie, hoe sterker de totale interactie
Kruisactiviteit: AL reageert met Ag waarmee het in het begin niet voor bedoeld is
Valentie: # interactieplaatsen

13.3 IN VITRO GEBRUIK ALS ‘REAGENS’ BELANGRIJK IN VERSCHILLENDE SECTOREN


- aanmaak AL
o polyklonale AL preparaten
IgG in konijn, geit bloed afnemen
IgY in kippen uit eieren AL halen
Ig van camelidae = kameelachtigen
Hebben ook andere soorten AL zware keten AL: enkel de HC , volledige Ag binding
capaciteit en zeer stabiel ( anders beide ketens nodig voor stabiliteit en binding)
o NANOBODIES (Belgisch)= blauwe VHH maar 1 keten= voordeel vr recombinanten!)
2 manieren
Alle AL er uithalen (vh konijn) = POLYKLONAAL PREPARAAT (alle AL)
o Anti-serum in PB (Proteïne A) alle IgG’s blijven hangen albumine, EW,… lopen
gewoon door
o Elutiebuffer erdoor doen zodat de IgG’s erdoor lopen (kan dr vb. een felle pH Δ

Enkel AL tegen coke = PLOYKLONAAL ( bevat Δ AL want afkomstig van Δ Bcel klonen)
o Door coke affiniteit kolom : AL voor coke kunnen op Δplaatsen met coke binden
o Alles loop er door: albumine, IgG niet voor coken,…
o Elutiebuffer erdoor: anti-coke AL komen er

Bestelling van polyklonale IgG


Klein Ag koppelen aan groot EW
Purificatie: AL zitten in serum van konijn, maar er zitten ook nog andere AL en Albumine in
o Dus kiezen zo gebruiken of zuiveren (zie 2 manieren hier boven!)
- dieronvriendelijk (vaak bloedtrekken)
- telkens andere bloedafname minder cte qua samenstelling
o monoklonale AL preparaten
- €€€ en langer/meer werk
+ diervriendelijk

71
Is heel klein om veel
bloed te kunnen
trekken

*
Verdelen/sorteren
Slechts dochtercellen
van 1 moedercel /PB’
(wel gericht tegen
hetzelfde Ag)

* zie p.32!

- immunogeniciteit van het Ag is groter als Ag groter is


o factoren die een rol spelen
moleculaire grootte
structurele complexiteit
graad van ‘vreemd’ zijn voor gastheer
o hapteen-drager principe
hapteen = DNP = dinitrofenol = epitoop = Ag MAAR alleen zorgen ze niet voor AL!
Inprincipe I-A enkel op grote EW MAAR (klein) EW + hapteen = I-A
T-cel samenwerking!

o Aard van antigene determinanten


Conformtionele
Na denaturatie verlies van derterminant
Lineaire
na denaturatie de determinant die bereikbaar was, nog steeds bereikbaar, de niet-
bereikbare nu ook bereikbaar
Neoangtigen ( ° dr proteolyse)
Wanneer het EW dicht bij de plaats van proteolyse is ontstaat er een determinant
o Er ° een nieuwe C/N terminus

72
- Adjuvantia w mee ingespoten samen met vaccin
o Bestanddelen die de immuunrespons ↑
Ag presentatie
↑ costimulatie
↑ granulomavorming (opstapeling van een # IS-cellen vaccin blijft langer ter plaatsen)
Niet-specifieke ↑ van proliferatie
o Vb.: meest gebruikte alluminium
Stimulatie van inflamasoom, cytokines,…
Vervangen dr veiligere adjuvansen MF59, MPL+ALU, ASO3
- Immunologische methodes
o Zonder merkers
Agglutinaties
Precipitaties
Mengen in Δ verhoudingen oplosbaarheid Δ!
o Bij neerslag correcte verhouding
= equivalence zone
+: weinig materiaal nodig
– niet heel gevoelig

o Gemerkte bepalingen
ELISA
Immuunrespons tegen bepaalde infecties
Titer wordt bepaald dmv het # verdunningen
INDIRECTE ELISA
o Rechtevenredig [onbekende]/kleur
SANDWICH ELISA
o Rechtevenredig [onbekende]/kleur
COMPETITIEVE ELISA
o Omgekeerdevenredig [onbekende]/kleur (hoe meer Ag in stap 1 kan binden met Ag,
hoe minder kleur
o Overmaat terugtitreren

73
western blotting
EW mengsel w via electroforese gescheiden
Electroforetische transfer naar membraan
‘blokkeren’ van vrije bindingsplaatsen
Incubatie met primair AL bindt rechtstreeks met onbekend Ag
Wasstappen
Incubatie met gemerkt secundair AL
Detectie

Membraan < eig. Om met EW te binden

In melk leggen/albumine gaat binden met


vrije bindplaatsen

Binding met AL1

Binding met AL2

Enzym w actief door substraat

signaal

Immunohistochemie = immunofluorescentie
A) -: je moet aan het primair AL covalent binden met de merker (= moeillijk)
B) anti-isotype AL= zijn specifiek tegen Fc deel van mens-AL voor Anti-muisAg (w
aangemaakt in ander dier)
C) proteïne A < een hoge affiniteit vr FC-stuk hierop w fluorescentie molecule gebonden

0flow cytometrie en celsortering


voorwaartse scattering: size
zijwaartste scattering: soort
(interne complexiteit)

74

You might also like