Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 8

De Grote Ideeën

FI1V19008

Blackburn: Introduction

What are we to think about?

Empirical question: a question with a matter of experience  Het kan worden geregeld door
middel van afgesproken procedures, met kijken en zien, metingen doen of regels toepassen
die aan de ervaring zijn getoetst en werken (blz. 3).

Onze ideeën en concepten zijn te vergelijken met de bril waarmee we naar de wereld kijken.
In de filosofie is de lens zelf het onderwerp van de studie. Succes zal niet een kwestie zijn
van hoeveel je aan het einde weet, maar van wat je kunt doen als het moeilijk wordt:
wanneer de zeeën van ruzie opkomen en verwarring uitbreekt. Succes betekent dat je de
implicaties van ideeën serieus moet nemen (blz. 5).

What is the point?

High ground: stelt de vraag in vraag: een typische filosofische strategie, omdat het gaat om
één niveau van reflectie. Wat bedoelen we als we vragen wat het punt is?
Reflection bakt geen brood. Het is gewoon dat we onszelf willen begrijpen. We willen dit voor
onszelf. Er is geen oog voor praktische toepassingen.
Dit is een heel zuiver antwoord. Het probleem ermee is niet dat het verkeerd is. Alleen zal
het waarschijnlijk alleen mensen aanspreken die al half overtuigd zijn - mensen die de
oorspronkelijke vraag niet op een zeer agressieve toon hebben gesteld.

Middle ground: Reflectie is belangrijk omdat het doorgaat met oefenen.


Dus het antwoord in het midden herinnert ons eraan dat reflectie continu is met oefenen, en
dat onze oefening slechter of beter kan gaan, afhankelijk van de waarde van onze reflecties.
Een denksysteem is iets waarin we leven, net zoals een huis, en als ons intellectuele huis
krap en beperkt is, moeten we weten welke betere structuren mogelijk zijn.

Low ground: Het laagdrempelige antwoord polijst dit punt alleen maar een beetje, niet in
verband met mooie schone onderwerpen zoals economie of natuurkunde, maar in de kelder
waar het menselijk leven wat minder beleefd is.

Introductie van de cursus

Elias (6e eeuw A.D.), Prolegomena to Philosophy, p.3.17-23 (Busse)


“Indeed, as Aristotle says in his writing entitled Protrepticus, in which he exhorts the youth to
do philosophy - he says this: ‘if you should do philosophy, you should do philosophy, and if
you should not do philosophy, then you should do philosophy. Therefore in every case you
should do philosophy. For if philosophy exists, then positively we are obliged to do
philosophy, since it truly exists. But if it does not truly exist, even so we are obliged to
investigate how it is that philosophy does not truly exist. But by investigating we would be
doing philosophy, since to investigate is the cause of philosophy.”

Nederlandse vertaling: “Inderdaad, zoals Aristoteles zegt in zijn geschrift getiteld


Protreepticus, waarin hij de jeugd aanspoort om filosofie te bedrijven - hij zegt dit: 'als je
filosofie zou moeten doen, zou je filosofie moeten doen, en als je geen filosofie zou moeten
doen, dan zou je filosofie. Daarom moet je in elk geval aan filosofie doen. Want als filosofie
bestaat, dan zijn we positief verplicht om aan filosofie te doen, aangezien ze echt bestaat.
Maar als het niet echt bestaat, toch zijn we verplicht om te onderzoeken hoe het komt dat
filosofie niet echt bestaat. Maar door te onderzoeken zouden we aan filosofie doen, want
onderzoeken is de oorzaak van filosofie.”

Epictetus (1e /2e eeuw A.D.) Colleges 1.1


“Onder alle vermogens waarover je beschikt, zul je er niet één vinden dat over zichzelf
nadenkt en zichzelf goedkeurt of afkeurt. Neem de grammatica: wat wordt door dat vak
bestreken? De beoordeling van taalgebruik. En muziek? De beoordeling van de melodie.
Maar bestudeert een van die vakken ook zichzelf? Absoluut niet. Wanneer je een brief
schrijft aan een vriend, zal de grammatica je vertellen hoe je moet schrijven, maar of je je
vriend moet schrijven of niet, daarover zal ze niets zeggen. Wat betreft melodieën is het met
de muziek net zo: of je nu moet zingen en op de lier spelen of geen van beide moet doen,
daarover zal ze niets zeggen. Wie of wat doet dat nu wel? De instantie die zowel over
zichzelf als over het andere nadenkt en oordeelt. En wat is die instantie dan? Het vermogen
van de rede. Dat is het enige vermogen dat niet alleen over zichzelf nadenkt (over wat het is,
waartoe het in staat is en hoe waardevol het is) maar ook over alle andere vermogens.”

Hesiodus (ca. 700 v.C.) Theogonia 116-129


“In het eerste begin ontstond Chaos, en vervolgens breedborstige Gaia [aarde], de
onwankelbare zetel van alle dingen, en de schimmige Tartarus [onderwereld] diep in de
breedpadige aarde, en Eros, de mooiste onder de onsterfelijke goden, die de ledematen
ontspant en het verstand en de wijze raad van alle goden en mensen tenietdoet. Uit Chaos
ontstond Erebos [onderwereld], en zwarte Nux [nacht]. Uit Nux kwamen Aither [hemellicht]
en Hemere [dag] voort, die zij zwanger baarde na zich in liefde verenigd te hebben met
Erebos. Gaia bracht allereerst de besterde Ouranos (hemel) voort, haar gelijke in grootte,
opdat deze haar geheel en al zou bedekken, en opdat hij voor altijd een onwankelbare zetel
zou zijn voor de onsterfelijke goden.”

Aristoteles (384-322 v.C.) Metafysica 1.3.983b8-9, 983b19-27


“Van de eerste filosofen waren de meeste de mening toegedaan dat de beginselen van alle
dingen uitsluitend tot het stoffelijke type behoren. [...] Maar op de vraag hoeveel van zulke
beginselen er zijn en van wat voor soort, geven ze niet allemaal hetzelfde antwoord. Thales,
die de grondlegger is van dit soort filosofie, zegt dat dit beginsel water is - vandaar ook dat
hij beweerde dat de aarde op water rust. Wellicht is hij tot deze opvatting gekomen doordat
hij vaststelde dat het voedsel van alle wezens vochtig is, en dat ook warmte zelf hieruit
ontstaat en hierdoor leeft - en datgene waaruit iets ontstaat, is voor alles het beginsel. Dit is
dus één reden waarom hij tot deze opvatting kwam; een tweede reden is dat de zaden van
alle wezens vochtig van natuur zijn - en water is het beginsel van de natuur van alles wat
vochtig is.”

Xenophanes (6e eeuw v.C.)


DKB14: “De sterfelijken [= mensen] menen dat de goden worden geboren, en dat zij kleding,
spraak, en lichamen hebben zoals zijzelf.”
DKB15: “Als runderen, paarden en leeuwen handen hadden, en als ze konden tekenen en
kunstwerken maken zoals mensen, dan zouden paarden paardachtige godenvormen
tekenen, en runderen rundachtige, en ze zouden beelden maken die leken op hun eigen
gestalte.”
DKB11: “Alles hebben Homerus en Hesiodus aan de goden toegeschreven wat bij de
mensen beschimpt wordt en gelaakt: stelen, echtbreken en elkaar bedriegen.”

Heraclitus (rond 500 v.C.), fr. DK 22 B 35


“Naar wijsheid strevende mannen (philosophous andras) dienen heel veel zaken onderzocht
en in hun mars te hebben.”

Socrates (469-399 v.C.) in: Plato Apologie 38a


“En als ik er dan aan toevoeg dat voor een mens geen groter goed bestaat dan elke dag
opnieuw van gedachten te wisselen over de voortreffelijkheid (deugd, aretê) en al die andere
onderwerpen waarover u mij hoort spreken en waarover ik mijzelf en anderen vragen stel, en
dat het ononderzochte leven niet leefbaar is voor een mens, dan zult u mij nog minder
geloven.”

Epicurus (341-270 v.C.) Brief aan Menoikeus (Diogenes Laertius 10.123)


“Laat niemand wanneer hij jong is het beoefenen van de filosofie uitstellen, en laat ook
niemand wanneer hij oud is het filosoferen moe zijn. Niemand kan immers beweren dat zijn
tijd nog komt, of dat zijn tijd al geweest is als het gaat om geestelijke gezondheid. Hij die
beweert dat de tijd voor filosoferen nog niet is aangebroken, of dat die tijd al achter hem ligt,
is als iemand die zegt dat het nog geen tijd is voor het geluk of dat die tijd al voorbij is.
Daarom dient zowel de jongere als de oudere zich met filosofie bezig te houden – de laatste
opdat hij ondanks het klimmen der jaren als een jonge man het goede leven geniet doordat
hij met dankbaarheid terugdenkt aan wat geweest is, de eerste opdat hij tegelijkertijd jong èn
oud is doordat hij vrij is van vrees voor wat komen gaat.”

Aristoteles – de eerste filosofie

Samenvatting:

1 Wijsheid
Alle mensen streven van nature naar kennis  dit blijkt onder meer uit het feit dat we houden
van zintuigelijke waarnemingen (we verkiezen het zien boven haast alle andere dingen
doordat het ons het meest doet onderkennen en het laat veel verschillen zien).
Van nature zijn dieren uitgerust met waarneming. Wanneer bij sommige door
waarneming geheugen ontstaat  zijn ze beter in staat tot leren en verstandiger dan degene
die dingen niet kunnen onthouden. Wanneer dieren niet kunnen horen, zijn ze verstandig
maar niet in staat om te leren. Dieren die wel tot leren in staat zijn, zijn dieren die geheugen
en gehoor hebben.
Mensen worden onderscheiden van dieren doordat ze rede hebben. Bij mensen
ontstaat uit geheugen ervaring. Rede komt bij mensen tot staat door middel van ervaring.
Polus: ‘ervaring brengt kundigheid (rede) voort, onervarenheid toeval’. Dus rede ontstaat
wanneer uit een aantal inzichten die tot de ervaring behoren, één algemeen oordeel ontstaat
tot alle gelijke gevallen (bijvoorbeeld een medicijn dat bij meerdere mensen aanslaat of
wanneer meerdere mensen koorst hebben bij ziekte = een zaak van kundigheid/rede).
Met het oog op handelen lijkt ervaring niet te verschillen van rede/kundigheid  men
met ervaring slagen eerder dan mensen (met verklaring) zonder ervaring.
Toch vinden we dat inzicht en begrip meer aan kundigheid/rede dan aan ervaring
toebehoren. We vinden mensen met kundigheid/rede verstandiger dan mensen met ervaring
(in de veronderstelling dat wijsheid een mens toebehoort naarmate hij inzicht heeft).
Deskundigen kennen die oorzaak. Mensen met ervaring kennen wel het ‘dat’ maar niet het
‘omdat’. Deskundigen kennen het ‘omdat’ en de oorzaak. We beschouwen kundigheid/rede
meer als kennis dan ervaring: mensen met rede/kundigheid kunnen onderwijzen.
We houden geen enkele van de zintuigelijke waarnemingen voor wijsheid. Ze geven
van niets het waarom aan (waarom is vuur warm? Ze geven alleen aan dat het warm is).
Men bewondert degene die het eerst uitvindt (gaat verder dan onze gemeenschappelijke
waarnemingen) omdat hij verstandig is en boven de rest uitsteekt.
Het verschil tussen kundigheid/rede, kennis en aanverwante begrippen is uitgelegd in
Ethica. We zetten dit uiteen omdat iedereen van oordeel is dat wat wijsheid wordt genoemd
betrekking heeft op de eerste verklarende oorzaken en de beginselen.
Dat wijsheid kennis is omtrent bepaalde beginselen en oorzaken is hiermee duidelijk.

2 Oorzaken en beginselen

Als dit dan kennis is die we zoeken, moeten we onderzoeken wat de oorzaken en beginselen
zijn waarover de kennis handelt die als wijsheid wordt beschouwd. Wat is een wijs of
verstandig mens?
1) Een wijs mens is iemand die alles weet zonder kennis te hebben van elk ding
afzonderlijk.
2) Een wijs mens is iemand die in staat is dingen te kennen die moeilijk zijn (waarnemen
kan iedereen, dit is dus makkelijk en geen teken van wijsheid)
3) Een wijs mens is iemand die de oorzaken van disciplines kent en deze kennis kan
onderwijzen (iemand die wijzer is, moet gehoorzaamd worden).
Opvatting (1) is wellicht wat men de moeilijkste vindt: het is namelijk het verst verwijdert van
de zintuigelijke waarnemingen. De meeste exacte vormen van kennis zijn die het meest
betrekking hebben op de eerste beginselen: zo is rekenkunde exacter dan meetkunde. De
kennis die de oorzaken beschouwd is ook beter geschikt om te onderwijzen: degene die
onderwijzen zijn die de oorzaken aangeven.
De term ‘wijsheid’ slaat op deze zelfde kennis. Deze kennis moet een beschouwing
zijn van de eerste beginselen en oorzaken; ook het goede is immers één van de oorzaken.
Dit is niet een vorm van productieve kennis (blijkt ook uit begin van de filosofie). Men
ging voor het eerst filosoferen omdat ze zich verwonderden (rondom bevreemde dingen).
Wie zich verwondert en vragen stelt is van mening dat hij onwetend is. Ze streefden naar
kennis om het weten, niet om er gebruik van te maken. Pas toen alles makkelijk en
aangenaam was in het leven, is men begonnen om naar dit inzicht te zoeken.
Volgens Simonides hebben mensen niet het recht om deze kennis te bezitten
(mensen zijn volgens hem in meerdere opzichten slaafs): ‘een god mag dit voorrecht
bezitten’.
Iedereen is het over eens dat god tot de oorzaken behoort en een soort beginsel is;
en dit soort kennis zal god als enige of bij uitstek bezitten. De andere vormen van kennis zijn
dus allemaal noodzakelijker dan deze, maar niet een is beter.
Het verwerven van deze kennis moet voor ons in zekere zin uitkomen op het
tegendeel van wat we in het begin onderzochten.

Hoofdstuk 20 Hoe de rede zichzelf kan onderzoeken

Elk vak, elke vaardigheid, houdt de besturing in van een speciaal gebied. Wanneer dat
gebied van dezelfde aard is als dat vak zelf, dan kan het niet anders of dat vak richt zijn
onderzoek op zichzelf. Als het er echter van verschild, dan kan het zichzelf niet bestuderen.
De belangrijkste taak van de filosoof is om indrukken te toetsen en kritisch te beoordelen en
met geen enkele ongetoetste indruk genoegen te nemen (muntgeld voorbeeld).

Hoofstuk 11 Het beginpunt van de filosofie

Om op de juiste manier aan filosofie te beginnen en er door de voordeur binnen te gaan,


moet je in de eerste plaats besef hebben van je eigen zwakheid en je onvermogen met
betrekking tot wat noodzakelijk is. Als we ter wereld komen zijn we als het ware door de
natuur al onderricht in dat soort dingen (primaire noties: ‘zo hoort het’).
Het uitgangspunt van de filosofie:
 Vaststellen dat mensen met elkaar van mening verschillen;
 Jezelf afvragen waar dat uit voort komt;
 Leren dat iets wat niet meer is dan een opvatting minachten en wantrouwen;
 Onderzoek doen naar de juistheid van zo’n mening;
 Een standaard vinden (men wordt dan verlost van de waanzin dat ze wat niet meer is
dan een mening als maatstaf voor alles gebruiken)
Filosofie begint dus al volgt:
 Is iedere opvatting van iedereen juist?
 Hoe kunnen met elkaar strijdende opvattingen nu allemaal juist zijn?
 Hoe kunnen niet alle opvattingen juist zijn?
 Hoe kunnen alle opvattingen van ons wel juist zijn?
 Waarom zijn onze opvattingen eerder juist dan de opvattingen van anderen?
Dus: dat iets waar is, daar is meer voor nodig dan dat iemand meent dat het waar is.
Voorbeeld bij een standaard zoeken: genot.
De taak van de filosofie is dan ook deze: standaarden te beoordelen en vast te stellen; zich
er ook van te bedienen wanneer ze eenmaal zijn vastgesteld, is de taak van een
rechtschapen mens.

Eudaimonia
Meditationes
Metafysica  het gaat voorbij de fysica = (wiki) Metafysica is de filosofische discipline die
volgens Aristoteles na (in het Grieks: meta) de fysica, de studie van de natuur, komt.
De metafysica onderzoekt de eerste oorzaken van de dingen. Daarbij moet men oorzaak
echter niet opvatten in de gangbare zin van causaliteit.
Epistemologie (episteme = kennis/wetenschap) = (wiki)
Kennistheorie of epistemologie (Oudgrieks: ἐπιστήμη, epistēmē: kennis en λόγος, logos:
leer), ook wel kentheorie, kennisleer, kenleer of criteriologie[1] genaamd, is de tak van
de filosofie die de aard, oorsprong, voorwaarden voor en reikwijdte van kennis en het weten
onderzoekt. Het vakgebied is vooral vooraanstaand binnen de analytische filosofie, die
verbanden legt met inzichten vanuit de logica. Ook bij verscheidene continentale
filosofen komt het probleem van de menselijke kennis aan de orde, voornamelijk in
de fenomenologie, maar dan vaak gekaderd in een groter geheel.
De wetenschapsfilosofie onderzoekt de houdbaarheid en de ontwikkeling van
wetenschappelijke theorieën, en vormt een deelgebied van de epistemologie. De centrale
vragen binnen de epistemologie zijn:
 "Wat is kennis?"
 "Wat kan ik weten?"
 "Hoe wordt kennis vergaard?"
Daarnaast onderzoekt de kennisleer aan kennis
verwante concepten als overtuiging, rechtvaardiging, waarheid en waarneming. Vaak wordt
er gezocht naar een criterium, hetzij in de mens zelf, hetzij ergens in de buitenwereld, om als
fundament van zekere, betrouwbare kennis te kunnen dienen. De epistemologie houdt zich
ook bezig met het Gettier-probleem ofwel het probleem van 'schijnbare kennis', en met
het filosofisch scepticisme, de filosofische stroming die meent dat de wereld onkenbaar is.

Referaten: week 9 13-01 schoonheid en emotie

Om deze vier vragen te beantwoorden gaf Aristoteles vier oorzaken:


 een materiële oorzaak (causa materialis)
 een formele oorzaak (causa formalis)
 een bewegende oorzaak (causa efficiens)
 een finale oorzaak (causa finalis)

Hoorcollege 2

Epistemologie = kennisleer, kenleer.


Kennis? Ja: Rationalist (Descartes, kennis begint bij een verstandelijk inzicht)
Empirist (kennis verkregen door zintuigen, experience)
Nee: Scepticisme/scepticus (mens is niet in staat om tot zekere kennis te
komen + claims van andere scholen aanvallen).
Epoche/opschorting (ik doe er geen uitspraak over want ik kan er geen
uitspraak over doen).

De zintuigen zijn volgens Descartes niet betrouwbaar.

1 Knowledge – Blackburn

Losing the world


Descartes: life’s work  the unfolding of the one true way to find knowledge.
Het echte pad vereiste dat hij alles wegvaagde wat hij eerder als vanzelfsprekend had
beschouwd, en vanaf de fundamenten naar boven.
Meditations (boek van Descartes):

1 The evil demon


Er zijn zes meditations. In de eerste introduceert Descartes de ‘methode van twijfel / method
of doubt’’. Hij besluit dat als hij iets in de wetenschappen wil vestigen dat 'stabiel en
waarschijnlijk zal duren / stable and likely to last ', hij al zijn gewone meningen moet slopen
en meteen bij de fundamenten moet beginnen.
Want hij heeft ontdekt dat zelfs zijn zintuigen hem bedriegen, en het is 'voorzichtig om
degenen die ons ook maar één keer hebben bedrogen nooit volledig te vertrouwen'. Hij stelt
zichzelf het bezwaar dat alleen gekken het zeer duidelijke bewijs van hun zintuigen
ontkennen.
Als antwoord daarop herinnert hij ons aan dromen, waarin we de dingen voor onszelf
net zo overtuigend kunnen weergeven als onze zintuigen nu doen, maar die geen relatie
hebben met de werkelijkheid.
"Ik zal daarom veronderstellen dat niet god, die uiterst goed is en de bron van
waarheid, maar eerder een kwaadaardige demon met de grootste macht en sluwheid al zijn
energie heeft gebruikt om mij te misleiden. Ik zal denken dat de lucht, de lucht, de aarde,
kleuren, vormen, geluiden en alle uiterlijke dingen zijn slechts de waanideeën van dromen
die hij heeft bedacht om mijn oordeel te verstrikken. Ik zal mezelf beschouwen als zonder
handen of ogen, of vlees, of bloed of zintuigen, maar als valselijk geloven dat ik al deze
dingen heb." - Descartes
Dit is de boze demon. Als deze angstaanjagende mogelijkheid eenmaal aan de orde
is, is zijn enige verdediging resoluut om zichzelf te beschermen tegen het geloven van enige
onwaarheid. Hij erkent dat dit moeilijk is om te doen, en 'een soort luiheid' brengt hem terug
naar het normale leven, maar intellectueel is zijn enige manier om te werken in de
'onontwarbare duisternis' van de problemen die hij heeft opgeworpen. Hiermee eindigt de
eerste Mediation.

2 Cogito ergo sum


Ik denk dus ik ben.
Na zijn 'zelf' uit de algemene zeeën van scepticisme te hebben gezegd, vraagt Descartes
zich nu af wat dit zelf is. Terwijl hij vroeger dacht te weten wat zijn lichaam was, en over
zichzelf dacht via zijn lichaam, wordt hij nu gedwongen te erkennen dat zijn kennis van
zichzelf niet gebaseerd is op kennis van zijn belichaamde bestaan. In het bijzonder zal hij
problemen tegenkomen wanneer hij zich het probeert voor te stellen. Verbeelding is een
kwestie van nadenken over de vorm of het beeld van een stoffelijk ding. Maar in dit stadium
weten we niets van lichamelijke zaken. Dus het 'verbeelden' van het zelf door me een dun of
dik, lang of kort, zwaar lichamelijk wezen voor te stellen, zoals ik in de spiegel zie, is
ontoereikend.
So what is the basis of this knowledge of the self?
Denken? Eindelijk heb ik het ontdekt - gedachte; dit alleen is onafscheidelijk van mij. Ik ben,
ik besta - dat is zeker. Maar voor hoe lang? Zolang ik denk. Want het zou kunnen zijn, dat
als ik helemaal zou ophouden met denken, ik helemaal zou ophouden te bestaan... Ik ben
dus in strikte zin slechts een ding dat denkt.
Het onderzoek neemt nu een iets andere loop. Descartes erkent dat een opvatting
van zichzelf als een belichaamd ding, levend in een uitgebreide wereld van fysieke objecten,
bijna onweerstaanbaar zal terugkeren. En hij realiseert zich dat het 'ik' dat hij overhoudt
behoorlijk mager is.

3 Motivations, questions
De zintuigen bedriegen ons soms. Dus voor zover we weten, bedriegen ze ons altijd. –
Descartes.
But that is a bad argument – a fallacy. Compare:
Kranten maken weleens fouten. Dus voor zover we weten, maken ze altijd fouten.
Het begin van de zin lijkt waar, maar de conclusie lijkt hoogst onwaarschijnlijk.
Sommige bankbiljetten zijn vervalsingen. Dus voor zover we weten, zijn het allemaal
vervalsingen.
Hier is de conclusie dus onmogelijk.
Een redenering is geldig als er geen manier is - dus geen mogelijke manier - dat de
premissen, of uitgangspunten, waar zouden kunnen zijn zonder dat de conclusie waar is. Het
is correct als het geldig is en het heeft ware premissen, in welk geval de conclusie ook waar
is. Het zojuist genoemde argument is duidelijk ongeldig, aangezien het niet beter is dan
andere voorbeelden die ons van waarheid naar onwaarheid leiden.

Hume: Treatise, book 1: conclusion


Samenvatting
Ik voel alleen een sterke neiging om objecten sterk te beschouwen op de manier waarop ze
aan mij verschijnen (als gevolg van die redenering). Ervaring is een kracht die mij instrueert
in de verschillende conjuncties van objecten in het verleden; gewoonte is een andere kracht
waardoor ik in de toekomst hetzelfde verwacht; en de twee werken samen aan de
verbeelding, waardoor ik bepaalde ideeën op een intensere en levendigere manier vorm dan
andere ideeën die niet dezelfde voordelen hebben. Deze eigenschap waarmee de geest
sommige ideeën meer verlevendigt dan andere, lijkt triviaal en heeft geen basis in de rede;
maar zonder dat zouden we nooit met een argument kunnen instemmen, of onze visie verder
brengen dan de weinige objecten die voor onze zintuigen aanwezig zijn. Inderdaad, zelfs aan
die objecten zouden we nooit een ander bestaan kunnen toeschrijven dan wat afhankelijk
was van de zintuigen, en we moeten ze daarom volledig in die opeenvolging van
waarnemingen brengen die ons zelf of onze persoon vormen. En zelfs met betrekking tot die
volgorde, zouden we (op elk moment) alleen het bestaan kunnen accepteren van de
waarnemingen die onmiddellijk aanwezig zijn in ons bewustzijn (op dat moment); de
levendige beelden waarmee de herinnering ons presenteert, kunnen nooit worden aanvaard
als echte beelden van waarnemingen uit het verleden. Het geheugen, de zintuigen en het
begrip zijn daarom allemaal gebaseerd op de verbeelding, of de levendigheid van onze
ideeën.

Geen wonder dat een kracht die zo onstandvastig en bedrieglijk is, ons tot fouten zou leiden
als we kritiekloos gevolgd worden (zoals het moet zijn) in al zijn variaties. Het is deze kracht
die
• laat ons redeneren vanuit oorzaken en gevolgen
• en dat overtuigt ons van het voortbestaan van externe objecten wanneer ze afwezig zijn in
de zintuigen.
Maar hoewel deze twee handelingen in de menselijke geest even natuurlijk en noodzakelijk
zijn, zijn ze in sommige omstandigheden rechtstreeks in strijd met elkaar (paragraaf 4); dus
we kunnen niet degelijk en regelmatig redeneren vanuit oorzaken en gevolgen terwijl we
tegelijkertijd geloven in het voortbestaan van materie.

But that is not.

You might also like