Professional Documents
Culture Documents
Irenaeus III - OCG - 1919
Irenaeus III - OCG - 1919
I Susteren ; Schrijen
B i' Boekbinders
I <3> & 1667 3945
■ Boekrestau-
■Nieuwstadt; rateurs
Oud-Christelijke Geschriften
in Nederlandsehe Vertaling,
Dr. h. u. meyboom,
Oud-Hoogleeraar.
XXVIII.
Irenaeüs 111.
Weerlegging en Afwending-
der valschelijk dusgenaamde Wetenschap.
(TWEEDE VERVOLG)
111 13, 1-IV 23, l a
BEWERKT DOOK
Dr. H. U. MEYBOOM.
1919.
Uitgave van A. W. SIJTHOEF’s UITG.-Mjj. te LEIDEN.
Van de
zijn verschenen:
„
11. Kerkgeschiedenis van Eusehius Paniphili, Boek I—IV,
door Dr. H. U. Meyboom.
„
IV. Kerkgeschiedenis van Eusebius Paniphili, Boek VIII—X,
door Dr. H. U. Meyboom.
„
V. De Apologeten I. Apelles, Aristo, Quadratüs, Aristides
en Justinus Martyr, door Dr. J. A. Cramer.
„
VI. I)e Apologeten 11. Tatianus en Athenagoras, door
Dr. H. U. Meyboom.
„
VII. De Apologeten 111. Tlieophilus aan Autolycns, door
Dr. H. U. Mèyboom.
IN NEDERLANDSCHE VERTALING
Oud-Clir istel ij ke Geschriften
in Nederlandsehe Vertaling,
Dr. h. u. meyboom,
Oud-Hoogleeraar.
XXVIII.
Irenaeüs 111.
Weerlegging en Afwending
der valschelijk dusgenaamde Wetenschap.
(TWEEDE VERVOLG)
111 13, 1-IV 23, la
BEWERKT DOOR
Dr, H. U. MEYBOOM.
A. W. SIJTHOFF’s UITG.-MIJ . -
LEIDEN.
1919.
VIJF BOEKEN
(TWEEDE VERVOLG).
13, 1 (13, i). Degenen voorts, die beweren dat alléén Pan 1 u s
(van het tegendeel) overtuigen, als hij zegt, dat één en dezelfde
den eigen God, van wien ook Paulus het was. En den God en den
arm, dat hij slechts éénen apostel zou hebben, die de heilsregeling
van zijnen Zoon zou kennen. Paulus zelf intusschen maakt, door
te zeggen ; „Hoe liefelijk zijnde voeten van hen die vrede ver-
4
kondigen, van hen die het goede verkondigen !” ) het duidelijk,
dat er niet (slechts) één (apostel) was, maar dat er velen waren
den Heer
l
) na zijn opstanding gezien hebben, voegde hij er aan
zóó
toe : „Hetzij dan ik, hetzij de anderen, zóó prediken wij en
3
Te beweren dan dat degenen, aan wie de Heer
ziet hem ).” nu
een getuigenis verstrekt heeft dat zij in hem den Vader gekend
de waarheid de
en gezien hebben —de Vader intusschen is —■,
menschen die
waarheid niet gekend hebben, is (het werk) van
Vader” 5
daar de Zoon hen (beiden) tot den Vader leidde, doch
) —•
6
de Vader hun den Zoon openbaarde ).
3 O). Datintusschen Paulus vrede had met degenen die hem naar
tot hen naar Jerusalem ging niet zonder reden, maar opdat
door hen de vrijheid der heidenen zou bevestigd, worden —, zegt
Dnm. 2
Cor. 15:11.
1
) Deum, volgens Harvey ontslaan uit ) 1
16: 17. 5
) Gal. 1 :1.
) Matth.
4
) Verg. Joh. 14:9, 11,7.
3
droeg hun het evangelie voor, dat ik onder de heidenen predik 1).”
En een ander maal zegt hij : „Een oogenblik zijn wij geweken door
onderwerping, opdat de waarheid des evangelies bij ulieden ver-
2
blijven zou ).” Indien dus iemand uit de Handelingen der aposte-
len nauwkeurig den tijd uitvorscht, betreffende welken geschreven
is dat (Paulus) ter wille van bovengenoemd geschil naar Jerusalem
is
opgegaan, dan zal hij bevinden dat de door Paulus boven
ge-
noemde jaren (daarna) samentreffen. Zoo is ook overeenstemmend
5
Paulus ! ) „zochten wij,” zegt (Lucas), „terstond naai Mace-
!) Gal. 2 :1, 2.
2
) Gal. 2:5. Dezelfde omkeering van zaken bij Tert. adv. Mare. V. 3.
Over de behandeling van het geschil inde oud-chr. litteratuur zie
Overbeck, über die Auffassung des Streites des Petrus rait Paulus bei
den Kirchenvatern, S. 10 ff.
3
) Verg. Hand. 15:39. 4
) Verg. Hand. 16:8.
5
) Verg. Hand. 16:9. 6
) Hand. 16:10, 11. 7
) Hand. 16:13.
4 111 14, 1 (14,1).
1
wie tot geloof gekomen zijn hoevelen ). En
(deelt hij mede) en
dagen vertoefden 2
).” Naar de rei af verhaalt hij ook alle overige
gezonden; ook den naam van den hoofdman over honderd, die
4
hem in ontvangst nam
3
), en het naamteeken van het schip ),
welk eiland zij gered
en hoe zij schipbreuk geleden hebben, en op
Paulus den voornaamste van het eiland genassen hoe zij vandaar
tijd zij te Rome vertoefd hebben. Daar Lucas bij dit alles tegen-
wegens
het (feit) dat hij dit alles verzekerde, en (ten bewijze)
ouder dan allen die iets anders leerden, en dat hij
dat hij was nu
de 8 Indien
zegt hij : ~U groet de geneesmeester Lucas, geliefde ).”
door
dan nu zelfs Lucas, die steeds met Paulus gepredikt heeft, en
digde, niets anders van hem geleerd heeft, zooals uit zijne woorden
2
20: 5, 6. 3
Hand. 27:1.
!) Hand 16:15, 34. ) Hand. )
) liberali
6
4
) Hand. 28; 11. sunt.
parasema.
°) elatus. Volgens Harvey nam de vertaler ivf/Siis voor IXeyx9 * ‘s.
) Col. 4:14.
8
’) 2 Tim. 4:10, 11.
111 14, 1-3 (14, 1-3). 5
Hand. 22:25-28.
geleverd wat zij zelven van den Heer geleerd hadden. Zoo heeft
5
engel bij Maria, de uitroep van Elisabeth ), de nederdaling der
2
H sacramenta. ) 7 Jjuc. 1:2. ') refutet. 4
) dignatur.
6
) Luc. 1:42 45; verg. 1:25.
6 lil 14,3 (14,3).
spreken, want op dezelfde wijze deden ook uwe vaderen den val-
8
schen propheten ) !” En alle (bijzonderheden) van dezen aard
weten
wijdoor Lucas alléén door hem hebben wij tevens ook
zeer vele bedrijven van den Heer leeren kennén, waarvan ook
5
op een sabbatdag genezen werd ) ; en betreffende den water-
7
begeeren ) ; en dat men de armen en de zwakken moet uitnoo-
8
digen, die niet hebben om te vergelden ) ; en (van den man) die
*) Luc. 3:1. 2
) raagisterio.
s
) Verg. Luc. 6:24—26.
4
) 5:6. 5
) 12:11 vgg.
6
) 14 :.1 vgg.
7
) 14:7 8
) 14:12 vgg.
9
) 11:5
10
) 7:36
vgg. vgg. vgg.
lil 14,3. 4 (14,3. 4). 7
bereid x
hebt, wiens zal het zijn V’ ) ; desgelijks ook van den rijke,
die gekleed ging in purper en weelderig genoot, en den behoeftigen
Lazarus 2
) ; en wat de (Heer) ten antwoord zeide tot zijne
discipelen, toen zij tot hem gezegd hadden : „Zet ons geloof
3
bij !” ) ; en de gelijkenis die Zacchaeüs den tollenaar werd voor-
8
noodigen ) ; en de gelijkenis van den rechter die God niet vreesde,
9
dien de aandrang der weduwe dwong ) om haar recht te doen 10
);
en van den vijgeboom, die inden wijngaard stond en die geen
vrucht droeg
11
). Ook vele andere (bijzonderheden) zijn
nog er,
zoowel 12
Marcion ) als Valentinus gebruik maken. En
overige wat door hem gezegd is aanvaarden, of dat zij ook van
doch andere te 14
waarheid, versmaden ), als had de (evangelist)
de waarheid niet gekend. Degenen die van Ma r c i o n (afhanke-
lijk) zijn al vast zullen, ingeval zij ze versmaden, geen evangelie
hebben. Want ofschoon het Lucas inkorten,
zij evangelie naar
16
gelijk wij boven gezegd hebben ), beroemen zij er zich opdat
tot evangelie te hebben. Maar degenen die van Vale n tin us
(afhankelijk) zijn, zullen ophouden met het meeste van hun ijdel
l
) 12=16 2
) 16:19
vgg. vgg.
3 4
) 17:5, 6. ) 19:1 11 vgg.
5
) 18:9
vgg. vgg.
6
) 17:11 7
) luscos.
8
14:13, 21. 3
) fecit,
vgg. )
10 u
) 18:1 ) 13:6 12
I 27,2; 111 11,7; 12,12.
vgg. vgg. ) Verg.
13
l Luc. 24: 13 14
refutare. ) Zie bij
16
vgg. ) 3.
8 111 14,4; 15, 1 (14,4; 15,1).
gepraat. Aan dezen (Lucas) toch hebben zij vele aanleiding tot
den van het evangelie, die slechts door Lucas ter onzer kennis
zelf zegt, dat eerst de Heer vanuit den hemel tot hem
gespro-
ken heeft : „Saulus, Saulus ! waarom vervolgt gij mij ? Ik ben
moet” 3
mijnen naam lijden ). Wie dus hém niet aannemen, die
!) Zie 1 26, 2. 2
) Verg. Hand. 22:8;.26:15.
3
) Hand. 9:15, 16. 4
) duistere constructie.
111 15, 1. 2. (15, 1. 2). 9
2 Dit toch is
(2). een krachtsinspanning *) van verdichters en
namelijk ter wille van wie tot de Kerk (behooren), die zij catho-
lieken 2
) en kerkelijken heeten, redevoeringen tot de menigte,
door middel zij de innemen hen
waarvan meer eenvoudigen en
de
van vragen, die hunnerzijds gedaan worden, buiten het geloof
*) molimen.
2
) communes. Te Groningen verscheen in 1886: v. Hoëvell, Irenaei
dogma de ecclesiae unitate; te Würzburg in 1881: Soeder, Der Begriff
der Katholicitat der Kirche und der Glaubens (s. 51 In dit verband
ff).
zi) ook genoemd: Schneemann, Irenaei de ecclesiae Romanae prin-
cipatu testimonium, Freiburg 1870. Verg. ill 3,2; 4, 1.
3
) tractatum. 4
) Verg. I voorr. 2.
6
) discere. Men heeft willen lezen, „discernere” = onderscheiden.
6
) Harvey: „Ihat they may learn from the scriptural texts adduced
by
heretics, that which their words plausibly teach”.
10 111 15,2. 3 (15,2. 3).
1
zijne Moeder heeft ),
geen
zaad uit de hoogere (streken) van
en zeggen zij in ’t geheel niets tot hem, bewerende dat hij iemand
2
van de midden-partij, dat wil zeggen van de zieligen, is ). Ingeval
als ware.hij klein schaap, zichzelven als
daarentegen iemand, een
5
zijn engel reeds omhelsd
4
) schrijdt hij met aanstellerij en trots )
haan aanneemt.
voort, terwijl hij de opgeheven houding vaneen
behoort te
heet te zijn gekomen, een goede verkeerswijze aan
6
nemen ; daarom veinzen zij met zekeren overmoed ) deftigheid.
Zeer velen voorts, die zelfs verachters geworden zijn, als waren
7
hunner verkwikking binnen de Volheid hebben leeren kennen ).
(als boven). Daar namelijk duidelijk aan het licht gebracht is,
waarheid apostelen der vrijheid
dat zij, die predikers der en
hebben, behalve alleen den waren God (en) Vader en diens Woord,
Heer (en)
gegeven heeft, die de vaderen heeft saamgeroepen, als
God beleden en van niemand anders kennis gedragen hebben.
1. 2.
3
) Zie I 21, 1 vgg.
!) Zie I 5,3. ) Zie 15,1; 6,
2
5.
4
) Zie I 2,6; 7, 1. s
) institorio et supercilio.
6
Zie 1 7,1. 8
) Zie 11, 9 slot.
) supercilio. ’)
111 15,3; 16, 1 (15,3; 16, 1) 11
16, 1 (16). Naardien er dan nu zijn die beweren, dat Jezus een
bergplaats van Christus geweest is, op wien Christus, als ware hij
een duif, van boven zou zijn neergedaald, en wel nadat hij te
zou worden uit den weg geruimd, doch de Vader zou gekend wor-
den door middel van dien Zaligmaker die van boven zou zijn
neergedaald, dien de (Valentinianen) beweren dat ook zelf een
) Zie 12,
x 2
1 vgg. ) Verg. I 12, 1. 3
) Verg. 1 2, 6.
4
) I 7,2; 9,2. 3; 11, 1.
12 111 16, 1. 2 (16, 1; 17, 1).
droeg —•; (naardien er dan nu zijn, zeg ik, die deze verschillende
aan te voeren, en te bewijzen dat niet alleen zij een dergelijk gevoe-
len aangaande hem nooit gehad hebben, maar dat zij zooveel te
tus kent, zegt, als hij diens ontstaan naar den mensch uit eene
maagd uiteenzet, gelijk God aan David beloofde dat hij uit de
vrucht zijns schoots een eeuwig koning zou doen opstaan een
gelijke belofte als hij veel vroeger ook aan Abraham deed :
„Geslachtboek van Jezus Christus, zoon van Abraham, zoon van
God” 3
). Daarna zegt hij, om ons brein te bevrijden van verden-
king ten aanzien van Joseph : „De geboorte nu van Christus was
werd zij, eer zij waren samengekomen, zwanger bevonden uit den
4
Heiligen geest” ). Toen dientengevolge Joseph er over dacht haar
*) Over
christologie van Irenaeüs handelen o. a. L. Duncker, Des
de
h. Iren. Christologie im Zusammenhange mit dess. theol. u. anthropol.
juist Jezus was, doch Christus degene die van boven neerdaalde.
Jezus was aldus,” maar omdat de Heilige geest het uitzicht had
„noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil eens mans, maar
uit den wil Gods is het Woord vleesch geworden” 2 ), opdat wij niet
Romeinen te schrijven.
de Christus is. Hij die over alles is, God, zij geprezen tot in eeuwig-
heid 3
).” Nog een ander maal, inden brief aan de Galaten : „Maar
toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijnen Zoon
uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet,
opdat hij hen die onder de wet waren zou vrijkoopen, opdat wij
zouden” 4
hij duidelijk ken-
het zoonschap erlangen ), waardoor
baar maakt, dat er één God is, die bij monde van de propheten
een belofte aangaande zijnen Zoon deed ; één Jezus Christus
voorts, onze Heer, die uit het zaad Van David is krachtens de
geboorte uit Maria; dat deze. Zoon Gods, Jezus Christus in kracht,
*) Verg. 11,3.
2
) Joh. 1:13. 3
) Rom. 9:5. 4
) Gal. 4:4,5.
14 111 16, 3.4 (17, 2.8).
is inde
van Jezus Christus, den Zoon Gods ; gelijk geschreven
1
wijl hij kennis draagt éénen denzelfden
propheten” ), van en
de bode van den grooten raad des Vaders, door wien de Heer
verhalen hunne
die geboren werden zouden optreden en er van aan
zonen ; zoo zouden zij op God hun ver trouwen zetten en zijne
in acht nemen”
4
). En als de engel aan Maria de blijde
geboden
boodschap brengt, zegt hij weer „Deze zal groot zijn en Zoon
die Zoon des Allerhoogsten is tevens zoon van David is. Daar
David ook bekend was met de heilsregeling van zijne komst door
heerscher is .alle
den Geest, door welke (beschikking) hij een over
levenden en dooden 8
), heeft hij hem beleden als den Heer die zit
7
ter rechterzijde van den allerhoogsten Vader ).
ten
4. En die Simeon voorts, die van den Heiligen geest
antwoord ontvangen had dat hij den dood niet zoude zien, tenzij
zeide
in zijne handen, loofde God en :
Luc. 2:29-32,
3
Luc. 1 69.
i) Mare. 1:1. 2
) Verg. Jes. 9: 6; 41: 2; Jer. 23 :5. ) :
«) Verg. Ps. 78:5-7. 6
) Luc. 1:32. ») Verg. Rom. 14:9.
7
) Verg. Ps. 110:1.
15
111 16, 4 (17, 3.4).
waardoor hij beleed dat het uit Maria geboren kind Jezus,
hetwelk in handen droeg, de Christus zelf de
hij zijne was,
Zoon Gods, een licht voor allen, en een glorie voor Israël zelf,
ingegaan.
reeds de menschen door hunne
(4). Hij „beroofde” namelijk
onwetendheid weg te nemen, doch hun zijn eigene erkenning te
Christus, dien Simeon (inde handen) droeg toen hij den Aller-
hoogste loofde 2
) ; om wien de herders, nadat zij hem gezien had-
3
den, God verheerlijkten ); dien Johannes, toen hij nog inden
4 dien
Maria, als Heer erkende en opspringend groette ); de
weg vertrokken om niet weer langs den weg der Assyriërs terug te
keeren 6
): „Want vóórdat die knaap „vader” en „moeder” kan
zal de rijkdom van Damascus en de buit van Samarië
zeggen,
7
voor den koning van Assyrië gebracht worden” ), (heet het,
waarmede de propheet) bedektelijk wel-is-waar, doch hoogst
s
kennen geeft, dat de Heer met verborgen
nadrukkelijk ) te een
9
hand Amalek bevocht ). Daarom roofde hij ook de kinderen weg,
die in het huis van David waren, nadat zij te goeder ure het lot
terwijl hij zelf nog kind was, kinderen van menschen tot marte-
laars bereidde ter wille van Christus, die geboren werd te Betble-
a
28. 3
) Luc.
i) Verg. Jes. 8:3. ) Luc. 2: 2:20.
*) Luc. 1 :44.
5
) Luc. 9,2. «) Matth. 2: 11,12.
) orania potenter.
8
7
) Jes. 8:4.
9
) Exod. 17:16 volgens de LXX. Verg. Just. M. Trypho 77, 78.
16 111 16, 4-6 (17, 4-6).
x
Schriften gedood waren ).
5 (5). Daarom zeide de Heer ook na zijn opstanding tot de
discipelen:
Lue. 24 : 25, 26.
Deze nu is het, die uit Maria geboren werd. Want, heet het,
evangelie heeft dus geen anderen Zoon des menschen gekend dan
dengene die- uit Maria (geboren is) en geleden heeft, maar geenen
Christus die vóór het lijden van Jezus wegvlood. Veeleer heeft het
geweten dat deze Jezus Christus die geboren werd Gods zoon was,
zij ook als voor lijden vatbaar voorstellen; doch dat weer een
geworden, (dat die Eéngeborene) Jezus Christus zelf is, onze Heer,
die ook ten onzen behoeve geleden heeft, en om onzentwil is
voor lijden, en van Woord de mensch, die het heelal in zich zelven
onder één hoofd samenvat ; opdat, evenals het Woord Gods
7 (7). Niets toch is bij hem onordelijk noch ontijdig, gelijk ook
bij den Vader niets onvoegzaam is. Want al deze (dingen) heeft
Irenaeiis 111. 2
18 111 16, 7. 8 (17, 7.8).
de Vader van te voren geweten, doch zij worden door den Zoon te
Daarom heeft de Heer, toen Maria haast maakte naar het bewon-
2
is nog niet gekomen” ), daar hij het uur afwachtte, dat bij den
Vader van te voren bekend was. Daarom heet het ook, toen de
gekomen” 3 ), noch ook de tijd voor zijn lijden, die bij zijnen Vader
den Woord van God, naardien de volheid des tijds gekomen was,
mom van kennis onder den eenen Jezus verstaan, doch onder een
4
) compendii; 11,5. 2
) Joh. 2:4. 3
) Verg. Joh. 7:30.
verg.
4
) Hab. 3:2 L. V.«) Gal. 4:4. 6
) Verg. I 2,6; II voorr. 1.
111 16, 8. 9 (17, 8. 9). 19
schapen ; want door het uitwendige praatje dat zij over zich hebben
schijnen zij aan ons gelijk te zijn, daar zij hetzelfde als wij zeggen ;
maar van binnen zijn zij wolven 1
). Hun gevoelen toch is men-
2
schenmoordend ), daar het veelheid van Goden verdicht en
een brief : „Er zijn vele valsche propheten uitgegaan inde wereld.
Hieraan kent gij den geest Gods : iedere geest die belijdt, dat
geest, die Jezus Christus ontbindt, is niet uit God, maar uit den
antichrist” 8
). Dit een en ander is gelijk wat in het
aan evangelie
gezegd is „Het Woord is vleesch geworden
: en heeft onder ons
7
gewoond” ). Daarom roept (Johannes) in zijnen brief weer uit :
„leder, die gelooft dat Jezus de Christus is, is uit God geboren” 8
).
naardien hij weet van éénen en denzelfden Jezus Christus, voor
Christus, die van Jezus wegvloog. Nóch ook heeft hij den
een
gij niet, dat, zoovelen wij tot Christus Jezus gedoopt zijn, wij tot
Een ander maal weer, als hij te.kennen geeft dat Christus geleden
heeft, en dat hij de Zoon Gods is die voor ons gestorven is en met
zijn bloed ons losgekocht heeft binnen den bepaalden tijd, zegt hij:
ook
opgenomen
inde hemelen, ?oóals hij zelf zegt ; maar tegelijk :
wat zegt ook opgewekt is, die
„Christus, die gestorven is, meer
:
ook ter rechterhand Gods is” 2
). En een andermaal : „daar wij
weten dat Christus, na uit de dooden te zijn opgewekt, niet meer
sterfelijke lichamen
tus uit de dooden opgewekt heeft, ook uwe
levend maken” 4
). Slechts
5
) roept hij niet voor degenen die luiste-
Rom. 6:3-5.
2
Rom. 8:34. 3
) Rom. 6:9.
R Verg. )
8: 11. De aanhaling komt niet eerder Misschien wordt
) Rom.
4
voor.
Jezus, de Zoon van God; die door zijn lijden ons met God verzoend
heeft en uit de dooden verrezen is;, die ter rechterzijde van den
geweld onderging, zijnen Vader bad dat hij dengenen die hem
waarheid zalig gemaakt. Hij immers is zelf het Woord Gods, zelf
geest, waarvan de Heer gezegd heeft : „Want gij zijt het niet die
9
des Heiligen geestes” ). Dezen (geest) immers heeft
en
(de Heer)
bij monde van de propheten beloofd inde jongste tijden te zullen
4
) Verg. Matth. 5: 39. 2
) 1 Petr. 2: 23. 3
) Luc. 23:34.
4
) Verg. 16, 6. 5
) Jes. 11:2. *) Zie 9,3.
) Jes. 61:1.
7 8
j Matth. 10:20. 9
) Matth. 28:19.
10
) Joël 2:29.
22 111 17, 1. 2 (18, 1).
wij, die velen waren, niet een eenheid in Christus kunnen worden,
zonder het water dat uit den hemel (stamt). En gelijk een droog
land, als het geen vocht krijgt, geen vruchten voortbrengt, zoo
zouden ook wij, die aanvankelijk dor hout waren, nooit vrucht
van het bad ter onverderfelijkheid, doch onze zielen door middel
van den Geest. Van daar dat het eene zoowel als de andere nood-
zakelijk is, naardien zij beiden bevorderlijk zijn voor het leven
Gods. Zoo heeft ook onze Heer deernis gehad met die Samari-
taansche zondares, die niet bij éénen man gebleven is, maar
lastig water, daar zij een drank binnen in zich had, springende
L Ps. 51:14 L. V. 2
) Hand. 2. 3
) Verg. Hand. 2:8, 41, 47.
4
) Joh. 16:7, 13. 5
) Verg. Did. 10, 2. 6
) Verg. Ps. 68:10.
111 17, 2-4 (18, 1-3). 23
1
tot het eeuwige leven ), dat de Heer ten geschenke ontving van
zijnen Vader en zelf ook schonk aan wie deel aan hem hadden,
door den Heiligen geest uitte zenden over de geheele aarde.
dauw geweest was dat een beeld van het volk was —, droogheid
2 dit wil
wezen zou ), zeggen, dat zij niet van God den Heihgen
geest zouden krijgen, gelijk Jesaja gezegd heeft: ~Ikzald.e wolken
), doch dat
verbieden haar te 3 het land
beregenen” over gansche
dauw beteekent dé geest Gods,
zou zijn, wat die op den Heer
heeft door uit den hemel den Trooster te zenden over de gansche
aarde, werwaarts de Heer zegt dat ook de duivel als een bliksem
6
hebben ). De Heer vertrouwde aan den Heiligen geest zijnen
mensch toe, die gevallen was in handen van roovers ; met wien
hij zelf deernis had, zooda.t hij zijne wonden verbond en twee
Woord Gods is, inde volheid des tijds komt, ineen mensch vleesch
geworden ter wille van den mensch; en Jezirs Christus onze Heer
b Luc. 10:35. 8
) Verg. Matth. 25:16 vg.
24 111 17, 4; 18, 1 (18, 3; 19, 1).
wijl hij één en dezelfde is, gelijk ook de Heer in eigen persoon
x
onder-verdeelingen hebben bedacht ) ; die wel-is-waar den Geest
uit den weg ruimen, maar onder den eenen den Christus verstaan
en onder een ander Jezus, en leeren dat er niet één Christus, maar
eene deel had aan het lijden, doch de ander bij voortduring vrij
bleef dat de de Volheid is
van lijden ; en (leeren) eene naar opge-
3
gij ), als allen die aan dit geschrift hunne aandacht wijden en
schoon zij gelijke (dingen) zeggen als de geloovigen, gelijk wij boven
4
gezegd hebben ), verstaan zij daaronder niet slechts ongelijke,
maar zelfs tegenovergestelde en in elk opzicht van lasteringen
vervulde (dingen), waardoor dooden wie ten gevolge de
zij van
5
kleur, zoo als iemand die boven ons staat ) gezegd heeft betref-
gemengd worden” 6
).
) Tot
x
zoover deze § in ’t Gr. bij Theodoretus, Dial. 1.
2 1
) Zie bij 16, vgg.
3
) Zie bij I voorr. 3. 4
) 16, 8.
5
) Zie de Inleiding bij I voorr. 2. 6
) Van onbekenden oorsprong
lil 18, 1. 2 (19, 1. 2). 25
toond, dat de Zoon Gods niet eerst toen begon (te bestaan), daar
hij steeds bij den Vader Maai toen in het vleesch gekomen
was. hij
en mensch geworden is, heeft hij de lange ontwikkelingsgeschie-
4 2
denis ) der menschen in zich zei ven onder één hoofd ),
samengevat
door ons in kort begrip het heil te verschaffen, dat wij namelijk
het voorrecht, hetwelk wij in Adam verloren hadden, bestaande
reden het Woord Gods dit gedaan heeft, door te zeggen : „Want
x
) expositionero.
2
) Zie I 10, 1 enz. V 20, 2.
3
) bravium.
4
) Verg. Rom. 10:6, 7. 5
) Rom, 10:9,
26 111 18, 2.3 (19, 2.3).
nen, is die niet eene gemeenschap met het bloed van Christus” ? 3
).
3. Doch wie is het die ons deelgenoot gemaakt heeft van de
propheet gezegd heeft: „Ook is hij een mensch, en wie zal hem
7
de Schriften” ? )
(3) Het is derhalve duidelijk, dat Paulus geen anderen
Christus kent, dan slechts hem die zoowel geleden heeft, als
(bekende) : ~Verderf door uwe spijs hem niet, voor wien Christus
10
gestorven is” ). En een andermaal: „Maar nu, in Christus,
y.jjt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed
van Christus” 11
). En wederom: „Christus heeft ons vrijgekocht
van den vloek der wet, dooreen vloek voor ons te worden ; want
9
opgewekt” ). Dezelfde die door Petrus als Christus erkend werd.,
1
) Gal. 3: 13. Tot hiertoe deze §in ’t Gr. bijTheodoretus, Dial. 111.
2
) 1 Cor. 8:11; Deut. 21 :23.
) De „Trinitatslehre”
3
van Irenaeüs” behandelt Kun ze, Die Gotteslehre
d. Iren. (1894) S. 62 ff.
4
) Jes, 61:1. 5
) Matth. 16:13. 6
16. 17.
) vs. ’) vs.
8 9
) vs. 21. ) Verg. Matth. 16 :21.
28
UI 18, 4.5 (19, 4).
zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven
verliest om mijnentwil, zal het behouden” 4
Dit
). een en ander
immers heeft Christus
gezegd, daar hij zelf de behouder was der-
genen, die wegens de belijdenis van hem ten doode zouden worden
5. Ingeval hij evenwel niet zelf zon lijden, maar van Jezns
3
kruisigen ), en zeide hij tot zijne discipelen : „Voor landvoogden
en koningen zult gij gesteld worden om mijnentwil, en eenigen
uit zullen
u
zij geeselen en dooden, en zij zullen u vervolgen van
ging zouden te lijden hebben, als hij degenen kende die om zijnent-
wil zouden
gegeeseld en gedood worden, en hij (wist) niet van
x
) Matth. 16:24, 25. a
) Wie? 3
) Matth. 23:34.
4
) Verg. Matth. 10 :17, 18, 23; 23 : 34.
111 18, 5 (19, 4.5). 29
tevens luidde dus zijn woord : „Vreest niet voor hen die het
(5). En ook uit het (feit) dat de Heer aan het kruis gezegd heeft :
„Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen” 4
),
blijkt de lankmoedigheid en het geduld de
en barmhartigheid
en de goedheid van Christus, zoodat hij zoowel zelf leed, als in
schuldigde. Het woord Gods namelijk dat hij tot ons sprak:
„Hebt vijanden lief bidt degenen die haten” 5
uwe en voor u ),
dat bracht hij aan het kruis zelf in toepassing door het mensche-
lijk geslacht zóózeer te beminnen, dat hij zelfs bad voor degenen
die hem zouden dooden. Tndien dan nu iemand, als waren ei
b Matth. 10:28. 2
) Maith. 10:32, 33; Mare. 8:38.
) De Basilidianen; zie Clem. Al. Strom.
3
IV 81
vgg.
) Luc. 23 :34.
4 6
) Matth. 5: 44.
30 111 18, 6. .7 (19, 5.6).
twee (Christussen), een voordeel over dezen velde, dan zal als
waarlijk geleden heeft, is; voor hem het lijden geen genadegave,
daar het in het geheel niet bestaan heeft. Ook zal hij blijken ons,
als wij op
het punt zijn van waarlijk te lijden, te misleiden door
toe te keeren, als hij dit niet eerst zelf in werkelijkheid ondergaan
heeft; en gelijk hij die (anderen) misleid heeft, opdat hij zou schij-
nen te zijn wat hij niet was, zoo misleidt hij ook ons, door ons aan
Woord van God den Vader Zoon des menschen geworden (is). Im-
2 den
ongehoorzaamheid ontbond ). Hij heeft namelijk sterke
3 de
geboeid ) en zwakken losgemaakt, en hij heeft zaligheid
door de zonde niet doen.
geschonken aan zijn boetseersel te te
Want hij is een hoogst vroom en barmhartig Heer, en een die het
4
7 heeft derhalve, gelijk wij boven gezegd hebben ),
(6). Hij
den mensch God doen aknhangen en
8
) hem met Hem vereenigd.
!) Zie I 23, 3. 2
) Verg. Rom. 5:19. 3
) Matth. 12 :29.
Theodor. Dial.
) Van het volgende het ander in ’t Gr. bij
6
een en
11 en 1.
111 18, 7 (19, 6). 31
Want indien niet een mensch den vijand des menschen overwon-
toch had het betaamd door middel van zijn verwantschap met
den is, die liggen nog onder het oude vonnis en aan de
gunnen
zonde de voogdij 2 ), daar volgens hen de dood nog niet overwonnen
is, die „geheerscht heeft van Adam tot. Mozes, ook over hen die
3
Adam” ). Toen evenwel de Wet kwam, die bij monde van Mozes
gegeven is, en die aangaande de zonde getuigde dat zij een zondares
is, heeft zij wel hare heerschapij afgeschaft, door aan den dag te
brengen dat zij een trawante is en geen koningin, en haar als een
hij des doods schuldig was. Daar namelijk de wet geestelijk was
4
),
heeft zij de zonde slechts openbaar gemaakt, niet uit den weg
geruimd. De zonde toch heerscht niet over den Geest, maar over
R Verg. II 22,4. 2
) advocationem. ) Rom. 5:14.
3
‘) Rom. 7:14.
32 111 18, 7; 19, 1 (19, 6; 20, 1).
onbewerkte aarde de
mensch, die het eerst uit geboetseerd werd,
velen zondaren geworden zijn en het leven verloren hebben, zoo
nog niet vermengd zijn met het Woord van God den Vader, noch
schuldenaren
schen volharden zij in het sterfelijk vleesch en zijn zij
daar de tegengift des levens niet in ontvangst
des doods, zij
nemen. Tot hen zegt het Woord, als hel van zijn genadegave
verhaalt : „Ik heb gezegd : Goden zijt gij altemaal en zonen des
toch zult 4
Allerhoogsten ; maar gij zeker als menschen sterven” ).
Ongetwijfeld spreekt hij tot degenen die het geschenk der aanne-
baar zijn jegens het Woord Gods, dat ter wille van hen zelven
zouden verkrijgen 1
Irenaeü9 111. 3
34 111 19, 2.3 (20, 2,3).
Heiligen geest zelven, is te zien voor allen die ook maar middel-
dat hij onder het volk veracht werd, en tot inden dood toe af-
gepropheteerd.
3 Want gelijk hij mensch
(:!). een was opdat hij verzocht zou
worden, zoo was hij tevens het Woord opdat hij verheerlijkt zou
worden ; ofschoon het Woord rustte, opdat hij zou kunnen ver-
schen haar oorsprong had, die ook zelve een mensch was. Daarom
heeft de Heer ook zelf ons een teeken gegeven inde diepte in
...
) functus est,
x 2
c. abl. ) Jes. 7:14. 3
) Jes. 53:2, 3.
>) Zach. 9/9. 5
) Ps. 69:22. «) Jes. 9:5.
7
) Dan. 7 : 13, 26.
111 19, 3; 20, I (20, 3; 21, 1). 35
aan te bevelen den mensch die gevonden was, terwijl hij in zich
zelven de eerstelingen van des menschen
opstanding bewerkte,
opdat, gelijk het hoofd uit de dooden ook het
verrees, zoo
overige
lichaam van eiken mensch die in het leven
gevonden wordt, na
den dood wilde bevrijden, verschrikt door het teeken dat ten
aanzien van Jona had plaats gehad zooals de Schrift betreffende
heeft God het van den aan vang af geduld, dat de mensch verzwol-
gen werd door den grooten walvisch, die oorzaak geweest is van
heil, dat door het Woord door middel van het teeken van Jona
Heeren en ik vereer den Heer, den God des hemels, die de zee en
het 1
droge gemaakt heeft” ), —• opdat de mensch door van God
gepropheteerd is : „Toen, het mij bange was heb ik tot den Heer
geroepen en heeft hij mij verhoord, uit den schoot der onderwe-
2
reld” ), opdat hij steeds mocht volharden in het verheerlijken
van God, en in zonder ophouden dank betuigen voor het heil dat
hij van hem verkregen heeft ; opdat geen vleesch roeme voor
3
God ), noch ooit een mensch een weerstrevende gezindheid jegens
houden, in ijdelen overmoed prale als ware hij van nature aan God
jegens Hem die hem schiep, verduisterde hij de liefde die God jegens
den mensch had, en verblindde hij zijn besef, zoodat hij, door
zich met God te vergelijken en van oordeel te zijn dat hij diens
4
(goede) zeden ) erlangt, vervolgens tot opstanding uit de dooden
2
b Verg. Jona. 1:9. ) Verg. Jona 2:2. 3
) 1 Cor. 1:29.
veel lief 1
doch
) —, aangaande zich zei ven te erkennen dat hij
oog) houdt van de dingen die geschied zijn, en van Hem die ze
navolger Gods te
stempelen, en hem 7
) den vaderlijken regel van
r
) Luc. 7 : 43.
en Zoon des menschen geworden is, opdat hij den mensch zou
2
van ons heil ), de Heer zelf, daar het de Heer zelf was die hen
zalig maakte, naardien zij niet bij machte waren door middel van
kennen gaf dat het goed onzes heils niet van ons, maar van God
(afkomstig) is. En een ander maal: „Ik ellendig mensch ! wie zal
4
mij verlossen van het lichaam dezes doods?” ) Daarna voert
hij den Verlosser ten tooneele: „Dank door Jezus Christus onzen
Heer !” 6
) Ditzelfde heeft echter ook Jesaja gezegd : „Versterkt
de slappe handen, stevigt de knikkende knieën moedigt de ver-
;
vaarden van hart aan ; weest sterk, vreest niet. Hier is uw God.
Hij heeft gericht vergolden en zal (het) vergelden. Hij zelf zal
6
komen en redden !” ) Dit (zegt hij), naardien wij niet door ons
4 (22). Een ander maal heeft hij verkondigd, dat het niet een
mensch slechts wezen zal die ons zal zaligmaken, noch ook iemand
7
zonder vleesch —• zonder vleesch toch zijnde engelen ) —door
te : „Geen oudste, noch een engel, maarde Heer zelf zal
zeggen
hen verlossen, daar hij hen liefheeft, en hij zal hen hij
sparen,
zelf zal hen verlossen” 8 dat zelf zal
). Ook hij beginnen met een
sluitend een mensch was die ten onzen behoeve stierf, heeft
1
) Jes. 7:14. 2
) Een hier volgend „eum” baart moeilijkheid.
'
s
) Rom. 7:18.
4
) Rom. 7 : 24. 5
) vs. 25.
) Jes 35:3, 4.
c
) Verg, H 2,4, Jes. 63 :9.
7 8
) Verg.
) Verg. Jes. 33: 20.
s
lil 20, 4; 21, 1 (22; 23). 39
mensch Immers
was. hij zegt: „Zijne voeten zullen voortschrijden
inde velden” ; dit is
nu een bijzonder kenmerk van den mensch.
volgt °) : „Zie, een jonge vrouw zal inden schoot dragen en een
Van onbekenden
oorsprong. Verg. IV 22 (op naam van
Jeremia),
1; 33, 1. 12; V 31, 1; Just. Trypbo 72; 1 Petr. 3:19; 4:6.
2
) Verg. Micha 7:9. 3
) Verg. Amos 1:2.
') Verg. IV 33,11. De
menigvuldige afwijkingen het
van
origineel,
Hab. 3:3, 5, worden door
Harvey besproken ineen geleerde noot, II
p. 109.
5
) Verg. Just. Tryph. 84.
40 111 21, 1. 2 (23; 24, 1).
om ons ter wille te zijn. Ingeval zij geweten hadden dat wij
zouden bestaan en van deze getuigenissen uit de Schriften gebruik
maken, zouden zij geen oogenblik geaarzeld hebben om zelven
overige volken deel zullen hebben aan het leven, als doen uitko-
men dat zij, die er zich op beroemen het huis Jacobs te zijn en het
van Azië, heeft Ptolemaeüs, de zoon van Lagus, daar hij verlangde
de bibliotheek, die hij te Alexandrië had ingericht, op te luiste-
en inde beide talen die zij bezaten, om te doen wat hij gewenscht
had. Daar hij echter de proef van hen wilde nemen en vreesde
!) Jes. 7 :14.
2
Tot hiertoe deze §in ’t Gr. H. E. 8,10
) bij Eus V en Niceph. IV 14.
3
) Deze § in ’t Gr. bij Eus. H. E V 8, 11—15.
lil 21, 2.3 (24, 1. 2). 41
x
erkennén dat de Schriften door ingeving Gods vertaald zijn ).
En te verwonderen is het geenszins dat God dit in hen gewrocht
heeft, daar hij, nadat de Schriften tijdens de gevangenschap, die
daarna inde tijden van Artaxarxes, den koning der Perzen, aan
Esra, een priester uit den stam Levi, ingaf al de redeneeringen van
2
herstellen ).
3 (2). Naardien derhalve de Schriften, waaruit God ons geloof
in Zoon voorbereid hervormd heeft, met zooveel waar-
zijnen en
hij de eenvoudige
heid en met Gods gunst vertolkt zijn, en ons
Schriften bewaard heeft in Aegypte, waar ook het huis van Jacob
waar tevens onze Heer bewaard bleef toen hij aan de vervolging
van de zijde van Herodes ontkwam, en daar deze vertolking der
een maagd geboren was. Zoo getuigen zij zelven, dat, alvorens
Joseph gemeenschap gehad had met Maria, en deze derhalve
nog
in maagdelijken staat bleef, zij bevonden werd
zwanger te zijn
den Heiligen geest ; *) dat de-
van en
engel Gabriël tot haar zeide :
sten zal u overschaduwen ; daarom zal ook het heilige dat uit
u staat geboren te worden Gods Zoon genoemd worden
; r' 2
) en
gende gezegd heeft: „De Heer ging voort met tot Achaz te
spreken: „Vraag u een teeken van den Heer uwen God, inde diepte
Boter honig zal hij eten. Veel eerder dan dat het kwade onder-
en
hij
kent kiest, zal hij het goede inde stellen ; want
en er voor plaats
eer het kind goed óf kwaad onderkent, zal het aan de slechtheid
gegeven, alsmede zijne bestaanswijze, dat hij namelijk een God was
was openbaart hij door wat hij zegt : „Boter en honig zal hij
eten.” Ook door het (feit) dat hij hem kind noemt,
een en (dat
hij zegt) : „Eer hij goed onderkent.” Dit toch zijn alle kenmerken
zen,” dit is eigen aan God. (Hij zegt dit een en ander) opdat wij
niet aanleiding de (verzekering) dat hij boter
naar van en honig
zal eten hem slechts als bloot mensch zullen noch
een
opvatten,
omgekeerd naar aanleiding van den naam Emmanuël vermoeden
dat hij een God is zonder vleesch.
4
zijns schoots ), wat eigenaardig was voor een zwangere maagd,
en niet uit de vrucht zijner lendenen, noch uit de vrucht zijner
1
Schrift in hare belofte de geslachtsdeelen van den man voorbij ),
ja maakt zij er geen gewag van, aangezien wie geboren werd niet
2
uit den wil eens mans was ). Daarentegen stelde zij vast en ver-
kondigen van hem die uiteen maagd zou ontstaan, gelijk Elisa-
betb, van Heiligen geest vervuld, getuigde toen zij tot Maria
vrucht schoots !” 3
uws ) waarmede zij aan wie naar den Heiligen
geest luisteren wilden te kennen gaf, dat de belofte die God beloofd
had vaneen koning te zullen verwekken uit de vrucht des schoots
jonge vrouw zal zwanger worden”, en willen dat hij een zoon van
zullen doen opstaan. Doch zij hebben dat niet begrepen, anders
4
hoogte boven” ) diende om te kennen te geven dat wie neer-
daalde dezelfde 5
was als wie opsteeg ). Doordien hij zeide : „De
Heer zelf zal een teeken geven” 6
) gaf hij het ongedachte van zijne
generatie te kennen, wat anders niet geschied zou zijn, indien
niet God, aller Heer, God zelf, in het huis Davids een teeken gege-
ven had. Of wat groots is er in, of welk teeken zou er gelegen zijn
in, het (feit) dat een jonge vrouw uiteen man ontvangen had, en
bewerkte.
1 2
) cirumscripsit. ) Verg. Joh. 1•' 13.
3
) Luc. 1 : 42.
4
) Jes. 7:11; boven § 4. 5
) Ephes. 4:10. “) Jes. 7:14.
111 21, 7-9 (27-29). 45
menschelijke gedaante niet uit den wil eens mans, maar krachtens
de (Heer) Petrus kunnen zalig spreken, wijl hij erkende dat hij
de Zoon des levenden Gods 1 5
was )
9 (29). Daarenboven ook geen koning hebben kunnen
zou hij
zijn, ingeval hij een zoon van Joseph geweest was ; noch ook een
thaeüs zijn afkomst uitlegt ®), een zoon (geweest te zijn) van Joja-
kim Jechonja. Jechonja allen die hem
en nu, en van (afstamden),
zijn van het koningschap ontzet, daar Jeremia als volgt zegt :
M Dan. 2:34.
. 2
) Verg. Jes. 28:16. 3
) Exod. 7:9 vgg.
*) Exod. 8:19. 5
) Matth. 12:41, 42. «) Matth. 1:12, 16.
46 111 21, 9. 10 (29; 30).
x
staan” ). En een andermaal: „Eerloos is Jechonja, gelijk een
vaatwerk dat niet van noode is, daar hij weggeworpen werd in
een land dat hij niet kende. O land ! hoor het woord des Heeren :
Schrijf dezen man op als kinderloos, want van zijn kroost zal het
2 En de Heer betreffende
heerschappij te voeren” ). nogmaals zegt
zijn vader Jojakim : „Daarom zegt de Heer van Jojakim, zijn
vader, den koning van Juda : Hij zal geen afstammeling hebben
die den troon van David zit, en zijn lijk zal weggeworpen lig-
op
de (Christus) niet een geborene wezen zou uit zijn kroost, dat is
uit Josephs kroost, maar dat de eeuwige koning, naar Gods belofte,
verwekt zou worden uit den schoot van David, (de koning) die
6
hoofd samengevat ).
10. Gelijk namelijk door de ongehoorzaamheid vaneen enke-
van de zonde de dood zich een weg gebaand heeft, zoo zal ook de
2
x
) Jer. 22:24, 25.
) Verg. Jer. 22:28-30. 3
) Jer. 36:30, 31.
(31, i). Indien dan nu de eerste Adam een mensch lot vader
gehad had en uit het zaad vaneen man geboren was, zoo zouden
de
(ketters) met reden kunnen beweren dat ook de tweede
Adam
uit Joseph geboren was. Indien daarentegen de eerste uit de aarde
m ’ 7: Rom
ele '
- 5 : 19 ' 2
) Gen. 2:5. 3, Joh j. g.
reCd P itulavi t.
ZiTi 7l'
6
) recapitnlatio.
15
8
) Tot hiertoe deze § in ’t Gr. bij Theo dor. Dia!. 1.
111 22, 1. 2 (31, 1. 2).
48
1 zal het
beeld gelijkenis ontstaan is ), en
menach, die naar zijn en
versche-
ren staat evenwel gelijk met, zoowel dat hij denkbeeldig
mensch
vleesches vaneen mensch heeft aangenomen, dan is hij geen
in Maria overbodig
2 (2). Voorts ware dan ook zijn nederdaling
in haar neergedaald zijn, indien hij
geweest. Of waartoe zou hij
zins iets aan haar te ontleenen 1 Of ook, indien hij
niet van was
de uit de aarde
niets aan Maria ontleend had, zou hij nooit spijzen
het
lot zich genomen hebben, (de levensmiddelen) waardoor
is gevoed wordt. Noch ook zou
lichaam dat uit de aarde genomen
de reis
: „Jezus dan
zette zich, daar hij van
niet gezegd hebben
S. 18 f.; 22 ft.
Zie KI eb ba, Die Anthropologie des Hl. Irenaüs (1894)
i)
3,4.
5:5. Rom. 1:
4
Matth.
3
) Gal. 4:4. )
-)
'
5
Joh. 4:6.
)
lil 22, 2-4 (31/3; 32, 1). 49
vermoeid was, neder.” En David zou niet met het oog op hem uit-
de aarde genomen is, (van het vleesch) dat hij in zich herhaald
6
heeft, waardoor hij zijn eigen boetseersel handhaafde ).
3 (32, i). Daarom heeft Lucas aangetoond dat de geslachts-
lijst, die vanaf de generatie van onzen Heer tot aan Adam door-
7 het einde
loopt, twee-en-zeventig geslachten bevat ), waarbij hij
met het begin in verband bracht, en te kennen gaf dat het de (Heer )
zelf was, die al de sinds Adam verstrooide volken, en al de talen,
onder één hoofd heeft samengevat. Vandaar dat ook door Paulus
Adam zelf „een voorbeeld desgenen die komen zou” genoemd
is 8
), naardien het Woord, de Vervaardiger aller (dingen), de
den Zoon Gods zou plaats hebben, bij voorbaat ;inet betrekking
tot zich zelven heeft ingericht, terwijl God den eersten mensch
had, is zij, terwijl zij nog maagd was zij waren namelijk beiden
Juli. 11:35.
) Verg. Ps. 69:27.
2
l
)
4
38. 5
Joh. 19 34.
3
) Luc. 22 : 14. ) Matth. 26 : / :
6
1. Deze § in ’t Gr. bij Theodor. Dial. 1.
) Verg. 22,
Luc 1:38.
) Hora. 5:14.
8
’’) Luc. 3:23 vgg. “)
Irenaeils 111. i
50 111 22,4 (32, 1).
is Maria, die een voor haar bestemden man had, en nog maagd
was, als gehoorzaam zijnde, zoowel voor zich zelve als voor geheel
2
het menschelijk geslacht, een oorzaak van behoud geworden ).
Deswege dan ook noemde de Wet de (vrouw) die met een man
4
Maria daar andere
keerige betrekking ) van
op Eva, op geen
die (eersten), tot de blijde boodschap des levens heeft doen weder -
*) Gen. 2:25. 2
) Verg. Tert. de carne Chr. 17.
3
) Zie Gen. 3:8, 17, 20, 21. 4
) recirculationem.
6
) Matth. 19:30; 20:16. 6
) Verg. Ps. 45:17.
lil 22,4; 23, 1 (32, 1. 2). 51
geboren worden. Zoo echter heeft ook de knoop van Eva’s onge-
wil zeggen Adam, redde door de tijden vol te maken van zijn ver-
2
gezegd hebben ). Door den tweeden mensch intusschen heeft
hem 3
hij den sterke geboeid en van zijn vaatwerk beroofd ), en
door den mensch die gestorven was weder levend te maken heeft
hij den dood uit den weg geruimd. Adam toch was het eerste vat
van diens bezitting geworden, dat hij ook onder zijne macht hield,
dat wil zeggen door onrechtmatige wijze hem tot plichtsver-
op
zij als góden zouden zijn 6 ) wat. volstrekt niet binnen zijn ver-
mogen ligt heeft hij hun den dood aangedaan. Vandaar dat
!) Hand. 1:7. 2
) c. 20. 3
) Verg. Matth. 12:20.
4
) Verg. Rom. 7:11, 13. 5
) Gen. 3:5.
52 111 23, 1. 2 (32, 2; 33,1).
der veroordeeling.
2 (33, i). Deze Adam voorts is, als het betamelijk is de waarheid
1
te zeggen, die eerst-geformeerde ) mensch, betreffende wien de
Schrift zegt dat de Heer gesproken heeft: „Laat ons een mensch
2 allen echter
maken naar ons beeld en naar onze gelijkenis" ). Wij
daar wij uit hem (ontstaan) zijn, heb-
zijn uit hem (ontstaan), en
beweren, dat degene, die door den vijand hevig gedeerd is en als
eigen oude buit in zijn handen blijft. Zoo zal ook, ingeval vijanden
hebben voortgebracht,
hebben, zóó zelfs dat zij bij hen kinderen
onrechtvaardig.
J
) primiformis.
2
) Gen. 1 : 2G. 3
) of: „roeping”? Appellatio.
111 23, 3.4 (33,2; 34), 53
1
3 (2)- Daarom lieeft hij ook, gelijk de Schrift verhaalt ), bij
het begin van Adains overtreding niet Adam zelven vervloekt,
de ouden
maarden aardbodem bij zijne werken, gelijk iemand van
4
dit wil zeggen dat zij haren man dienstbaar moest zijn —
), (een
en ander) opdat zij niet als door God vervloekten geheel verloren
5
zouden gaan, noch zonder strafbedreiging ) zouden volharden
evenwel zegt ook de Heer inde evangeliën tot degenen die ter
den mensch hoofdzakelijk het eeuwige vuur bereid is, maar (vooral
ook) voor hem die den mensch verleid heeft en deed struikelen,
en
8
die, zeide ik ), hoofd der afvalligheid is voor het hoofd der
9
afwijking ) —, en voor die engelen welke met hem afvalligen zijn
geworden. Dat (vuur) zullen billijkerwijze ook zij deelachtig
worden, die even als hij zonder berouw en zonder ommekeer
4 (34). Zoo heeft Cain, nadat hij van God den raad gekregen had
10 inden
om te zwichten ) bij het (feit) dat hij omgang met zijn
broeder niet billijk gedeeld had, maar’ met jaloerschheid en kwaad-
) Gen. 3:17.
4
) ? Gen. 3:16.
2 3
») Gen. 3:17. )
‘) Gen. 3:14.
5
) increpatione.
7
) Verg. Matth. 25:41 (lezing van Cod. Bezae).
9
8
) Verg. II 6,2. ) Vermoedelijk een inlassching. 10
) quiesceret.
54 111 23, 4.5 (34; 35, 1).
1
willigheid gegist dat hij over hem heerschen kon ), niet alleen
handelwijze. Immers wat hij dacht, dat voerde hij ook uit; hij
overmocht en doodde hem, daar God den rechtvaardige onder-
wierp aan den onrechtvaardige, opdat gene uit wat hij onderging
als een rechtvaardige openbaar zou worden, deze daarentegen
uit wat hij bedreef zou worden ontdekt als onrechtvaardige. En
ook zóó bedaarde hij nog niet en zwichtte hij niet na het slechte
feit ; maar toen hem gevraagd werd waar zijn broeder was, zeide
ik niet ; 2
hij ; „dat weet ben ik mijns broeders hoeder V’ ) zoodat
geven aan God die alles weet, als ware het mogelijk hem om den
tuin te leiden. Daarom heeft (Cain) ook zelf een vervloeking weg-
moord 3
) zich schaamde.
ware hij bij machte God te ontvlieden, maar beschaamd, omdat hij
diens te hebben overtreden onwaardig is vóór zijn
na gebod aan-
4 5 der
Heeren toch is het beginsel der wijsheid ). Maar het besef )
schort betoonde (Adam) feitelijk zijn berouw, daar hij met vijge-
6
bladeren zich bedekte ), ofschoon er nog vele andere bladeren
•) Gen. 3: 7.
lil 23, 5. 6 (35, 1. 2). 55
en diens komst verwachtte, zoodat hij als het ware ongeveer het
(2). Daarom ondervroeg hij hen ook, opdat een aanklacht tegen de
vrouw zou komen ; en haar weer ondervraagt hij, opdat zij de aan-
leiding op
de slang zorr overdragen. Zij verklaarde namelijk wat
verleid ik heb
gebeurd was; „De slang,” zeide zij „heeft mij en
God, maar met wie verleid werd kreeg hij langzamerhand en bij
toeneming
3
) medelijden. 6. Daarom wierp hij hem ook uit het
hij niet steeds als overtreder zou volharden, noch ook de zonde
x
) Verg. 22,4.
2
V 1. Cl Hom. XIX 16; Ree. I 42. Zie
) factum. Verg. 21, 2; era.
die bij hem was onsterfelijk zou wezen, noch het kwaad oneindig
hij door de ontbinding des vleesches, die inde aarde zou plaats
hebben, er een einde voor aanbracht, opdat de mensch, door
oog hielden, daar de eene, die inde hiel gebeten zou worden,
tevens in staat zou zijn den kop van den vijand te vertreden, doch
zou belemmeren, totdat het kroost, dat van te voren bestemd was
2 Maria
een telg ) van was, betreffende hetwelk een propheet
gèzegd heeft : ~0p adder en basilisk zult gij treden, vertrappen
zult gij leeuw en draak” 3
), waarmee hij te kennen gaf dat de zonde,
) maakte,
4
die tegen den mensch zich zou verheffen en hem kil
zou uit den weg geruimd worden, te gelijk met den dood die
zou vertreden worden, als het zoowel dien draak, die oude slang,
de macht den mensch die
ketent, als hem onderwerpt aan van
5
werd, deze al zijn kracht vertreden ).
overwonnen opdat zou
was afgenomen. Daarom kreeg Adam het leven terug nadat deze
6
die eerst den mensch in
de dood te niet
gedaan ), (de vijand)
bezit had. Nadat de mensch bevrijd is zal derhalve geschieden
wat geschreven staat : „De dood is verslonden in overwinning.
2
*) Verg. Theoph. ad. Aut, II 26. ) parilis.
3
) Verg. Ps. 91:13.
terwijl zij zich zelven voor altijd van het leven buitensluiten, in
zooverre zij niet gelooven dat het schaap, ’t welk verlor en gegaan
is 3 dat
was, teruggevonden ). Indien echter niet teruggevonden
is, verkeert geheel het geslacht des menschen nog steeds in het
bezit van het verderf. (Doch dit is niet het geval). Een leugenaar'
mitsdien is hij, die als eerste dit gevoelen, of liever deze onwetend-
daad een samenvoegsel van alle ketters geworden is, zooals wij
). Deze (leer) heeft hij intusschen uit zich-
4
hebben aangetoond
zelven uitgevonden, ten einde door buiten de overigen iets nieuws
5
Paulus als volgt gezegde : dat wij allen in Adam sterven ), zon-
geheel geen baat bij vond dat hij den mensch overreedde, tenzij
dan deze dat hij hem als een overtreder ten toon stelde, terwijl hij
2
24, 1 (38, i) Nadat dan nu ter zijde gesteld zijn ) allen,
die verfoeilijke gevoelens invoeren betreffende onzen Schepper
en Boetseerder, die ook deze wereld vervaardigd heeft, boven
■—,
deelen 5
) en einde, en door middel van geheel de heilsregeling Gods
en van de degelijke werkzaamheid ten aanzien van ons heil, die
de Kerk
in ons geloof (aanwezig) is ; deze (prediking), die wij van
die tevens,
ontvangen hebben, handhaven wij, (een prediking)
ineen
als ware zij een voortreffelijk pand vanwege den geest Gods
te allen tijde jong is het vat zelf waarin het
goed vat, en ver
6
toe vertrouwd, evenals de het boetseer sel ), met het
inblazing aan
levend gemaakt
doel dat alle leden die het in ontvangst namen
Christus, dat is met den Heiligen geest, het onderpand der onver -
7
opklimming naar God. Want God, heet het, ) „heef tin de gemeente
1
) Verg. V 24, 3. 2
) traductis; verg.
111 voorr. 1; 24,1; V 21,1 vgg.
3
) undique.
4
) 111 1 vgg.
Men de tijdperken Adam, de prophetie
) medietates. heeft
5 van
aan van
slinkende wateren 2
) opdiepen en rottend water drinken uit drek,
(de zoodanigen zijnde lieden die) zich verre, houden van het
3
geloof der Kerk opdat zij niet gehoond worden ), doch den Geest
eens van dit, dan weer vaneen ander gevoelen zijn, en nooit een
woorden, dan leerlingen der waarheid zijn. Zij zijn namelijk niet
4
gegrondvest op de ééne steenrots ), maar op zand, dat velerlei
want zij zijn blind, maar kunnen hooit vinden. Immers, zij
lasteren den Vervaardiger, dat wil zeggen Hem die waarlijk God
is, die tevens in staat stelt tot vinden, naardien zij meenen dat zij
een anderen God gevonden hebben, of een andere Volheid, of
een andere heilsregeling. Daarom verlicht ook het licht dat uit
God is hen niet, want zij hebben God onteerd en veracht, daar
8
zij hem als zeer gering hebben aangemerkt ), omdat hij wegens
x
) lacus. Verg. Jer. 2:13 Zaxxov;.
2
) Verg. Joh. 7:38. 3
) traducantur.
4
Matth. 16 :18; 5
) Malth. 7:26.
) verg, 7:24.
6
) Harvey denkt hierbij aan de vrucht der Te-kort-koming; verg.
1
krachtens het
heeft deze gemeten noch benaderd ), —, maar (feit)
2 dat die hen
dat wij bestemd zijn om te weten ), Hij gemaakt
heeft en geboetseerd, en hun de inblazing des levens heeft inge-
blazen, en door middel van zijne schepping ons voedt, terwijl hij
gevonden, dien niemand zou kunnen erkennen als een die gemeen-
bestuurt ; wel te verstaan naardien zij den god van Epicurus uit-
vinden, die noch voor zich zelven, noch voor anderen iets tot
stand brengt, dat wil zeggen voor geen enkel (ding) voorzienig-
heid heeft.
schen staat hij ter zijde degenen die voorzienigheid hebben voor
tot bekeering gekomen zijn, zoodat zij den Vader, die in alles
2 (40, i). Opdat zij weer van den Vader het aanklagen en de
zoo iets Gode on waardig is, en van oordeel dat zij een God
) ut sciremus.
2
*) palpavit.
111 24, 2.3 (40, 1. 2). 61
andere zalig maakt, zonder te weten dat zij aan het eene zoowel
x
wien hij zijn goedheid doet toekomen ), buiten de rechtvaardig-
heid en de goedheid zijn, en zijne goedheid zal een zwakke blijken,
eene die niet allen behoudt, als zij niet met rechtspraak gepaard
2
gaat ).
3 Zoo heeft dan Mare i o n zelf door Godin tweeën te
(2).
aard eens rechters is, uit beiden God weggenomen. Als namelijk
de laatste, die van rechterlijken aard is, niet tevens goed is, dan
En de andere omgekeerd, die goed is, moet, als hij niet tevens van
dat hem ontnomen wordt God te zijn. Hoe toch kunnen zij aller
Vader nog wijs heeten, indien zij hem geen rechterlijken aard toe-
1
| duistere constructie.
2
Tert. Mare. I 25 vgg. Meyboom, Marcion bl. 65 vgg.
) Vert. c.
3
) juste. Men zou willen lezen justi; uitwerking van het rechtvaardige.
62 111 24, 3-5 (40, 2—4).
vonnis verdienen. Ook zal (bij hem) het rechtvaardige zich niet
het volgende zegt; „God nu, die, gelijk ook een oude redeneering
3
luidt, zoowel het begin als het einde en de iniddendeelen ) van
*) Matth. 5:45.
2
) Over „Die Gotteslehre des Irenitus im Verhaltnis zur griechischen
Philosophie” handelt Joh. Kunze, Die Gotteslehre d. lren. (1894) S. 65 ff.
) Zie 24, 1.
3
buiten de Volheid is, dat wil zeggen buiten de erkenning van God 3 ).
En hun 4 is 5
samenstel ) een ontijdig geboren vrucht ) geworden,
vormloos en onoogelijk; immers het heeft niets aan de waarheid ont-
de 8
vertroosting opgenomen ). Immers, hun Vader, die Onwetend-
zij betreffende hunne Moeder ! Zij beweren dat die zonder Vader
gegenereerd is, dat wil zeggen buiten God, een vrouw uiteen
11
staat
vrouw ), wat gelijk met verderf uit dwaling !
7 (2). Wij daarentegen smeeken, dat zij niet mogen volharden
inden kuil, dien zij zelven gegraven hebben, maar zich afscheiden
12
van
zoodanig een Moeder, en uittreden uit de Diepte ), en afstand
doen het Ledig, de Schaduw verlaten dat zij
van en ; en op wet-
diger en Maker van dit Heelal erkennen, den eenigen waren God en
Heer over alle (wezens). Dit smeeken wij betreffende hen, daar
wij hen op dienstiger wijze l3 ) liefhebben, dan zij meenen zich zelven
lief te hebben. De liefde toch die van onze zijde komt is, daar
2
*) digna.... coramentiti sunt. Ironisch. ) in capita.
) Zie I
3
4,5 vgg,
*) collectio. Men heeft dit aangemerkt als een vertaling van ovataoi
hen
van de eigen leer van Christus te overtuigen, bij machte zijn
afstand
te overreden om op
te houden met dergelijke dwaling, en
Christus. Amen !
VIERDE BOEK.
Voorrede.
x
1 (i). Terwijl wij u, zeer beminde vriend ! ) dit Vierde boek toe-
woorden des Heeren, opdat ook gij, naar gij verlangd hebt, van
ketters tot zwijgen te brengen, en, niet langer behoeft toe te laten
dat zij, als zij op allerlei wijze bedwongen zijn, (straks) inden
oceaan der dwaling verder gaan en verstikt raken inde zee der
zich te doen wenden, te weeg moogt brengen dat zij hun heil
deelachtig worden.
verkeeren. Vandaar dat zij die vóór ons geweest zijn, ofschoon zij
veel beteren waren dan wij, niet voldoende de aanhangers van
l
) Zie bij I voorr. 1. 2
) II 42, 2. 3
) I 1 10, 1
vgg.; vgg.
Irenaeüs 111. !
66 IV voorr. 2—4 (voorr. 2—4).
4
van alle ketterijen ). Daarom hebben wij hen ook in het Tweede
boek als het ware tot een weerspiegeling gehad van geheel de
spreken allen die van slecht gevoelen zijn, en wie hen uitroeien,
roeien geheel de ketterij uit.
Christus van den Heiland, en den Heiland weer van het Woord,
3
en het Woord van den Eéngeborene ). En gelijk zij beweren dat
hebben zij ook geleerd dat zoowel Christus als de Heilige geest
4
ter wille van den Val werd uitgezonden ), en dat de Heiland een
vrucht is (afkomstig) uit dezelfde Aeonen, die uit den Val werden
Om die reden is in het boek dat aan dit (boek) voorafgaat het
dienaren des Woords geweest zijn” niet slechts geen enkel gevoe-
len van dien aard gekoesterd hebben, maar zelfs ons verkondigd
hebben dat wij alle zoodanige gevoelens te ontvluchten hadden,
binnen de Volheid (te wachten) is, degenen die aan hen geloof
hechten inden dood, door hen te stellen tot afvalligen van Hem
2
Zie I 28, 1; 30, 15; 31, 3. ) Zie 1 4,2; 5,1; II 1, 1.
) Zie I
3
I 1,1; 3, 1. o) Zie 2,5. 5
) Zie I 2,6; 3, 1.
tegen wordt, wijl het de jongste tijden zijn, het kwaad over de
een juist mengsel van geest en vleesch, een (wezen) dat overeen-
geest, tot dewelke Hij ook gezegd heeft; „Laat ons menschen
2
maken !” ) Dit voorstel is dus (een) van hem, die ons het leven
4
de aanneming (tot kinderen) bezitten ).
en met degenen die den geest der aanneming (tot kinderen) ver-
noch God is noch Vader, maar bij wijze van uitdrukking zoo gehee-
ten wordt om reden dat hij heer is over de schepping, zooals de
pelen niet geboden zou hebben (slechts) van éénen God te weten
scheiden van Hem, die in werkelijkheid God is, opdat men niet
in dwaling zou verkeeren ten aanzien van zijne leer, noch den eenen
op gelijke wijze anderen als Vader en Goden belijdt, zal hij blijken
zijnen discipelen de eene (dingen) voor te schrijven, maar zelf
de andere te doen 4
). Dit is evenwel niet (het werk) vaneen goeden
leermeester, maar vaneen verleider en een afgunstige. Ook komen
ting opmaakte van de geheele wet die hij van den Bouwmeester
andermaal David verklaarde dat hem hulp van den Heer gewerd,
zeide hij : „Mijne hulp is van den Heer, die den hemel en de aarde
5
gemaakt heeft” ). En Jesaja belijdt, dat er woorden komen van
maal: „Zoo spreekt de Heer God, die den hemel gemaakt heeft
en dien uitspande, die de aarde bevestigd heeft en de dingen
die daarop zijn, en den adem geeft aan het volk dat er is, en
op
den geest wie haar betreden” 7
2. Onze Heer Jezus Christus
aan
).
weer belijdt dezen zelfden (God) als zijnen Vader, in het (woord)
dat hij spreekt: „Ik belijd u, Heer des hemels en der aarde !” 8
)
Welken Vader willen die allerverkeerdste sophisten, die van
9
Pandora zijn ), dat' wij (hieronder) verstaan! Bijgeval den Bythus
dien zij uit zichzelven verdicht hebben 'l of hunne „Moeder” ?
l
) Verg. Matt. 23: 3. 2
) 111 13, 1-11. 3
) 111 9—ll.
4
) Deut. 32:1. s
) Verg.-Ps. 124:1. «) Jes. 1; 2.
) Jes. 42:1.
7 8
) Matth. 11:25; Luc. 10:21,
9
1 Verg. II 14,5; 30, 4,
70 IV 2,3. 4 (2; 3,1, 21.
ofschoon middel
of de overigen hebben uitgevonden wijdoor
is ?
van vele (argumenten) bewezen hebben dat hij geen God
Christus zijn, heeft deze zelf tot de Joden gezegd, naar Johannes
woorden van Mozes van hemzelven zijn, dan zeker oo'k die van de
3 En
overige propheten, gelijk wij betoogd hebben ). nogmaals
heeft de Heer zelf aangetoond, dat Abraham betreffende die
allen welke nog inleven waren gezegd heeft : „Indien zij aan Mozes
4 (2). Evenwel heeft hij ons niet als een fabel verteld van den
arme en den rijke, maar inde eerste plaats wel heeft hij ons
te vergeten. „Er was namelijk,” zeide hij, „een zeker rijk mensch,
en hij ging gekleed in
purper en fijn lijnwaad en had welbehagen
5
in luisterrijke maaltijden” ). Betreffende de zoodanigen heeft
ook de Geest bij monde van Jesaja gezegd: „Met cither en luit,
tegen slaan zij geen acht en naar de werken zijner handen zien
Deut. 6:4. 2
) Joh. 5:46, 47.
3
) Verg. 7,4 en den „propheet der waarheid” in Clem. Rom. Hom.
XVIII 13 XVII 6; zie Meyboom, de Clemens-roman II bl. 133.
vgg.;
5
) Verg. Luc. 16:31. ) Verg. Luc. 16:19.
4
IV 2, 4-6 (3,2; 4,1). 71
1
zij niet om” ). Opdat wij derhalve niet met deze in
(lieden)
dezelfde straf geraken, heeft de Heer ons hun einde getoond, en
de
en propheten ; ook de Heer zelf, die uit de dooden is opgestaan,
in wien ook velen gelooven die uit de besnijdenis zijn, die tevens
den Zoon te kennen, noch leeren zij van den Zoon den Vader te
5 die
kennen ), (van den Zoon) duidelijk en zonder gelijkenissen
den God leert kennen die waarachtig (God) is. (4, i). ~Zweert,”
heeft hij gezegd, „in 't geheel niet ; noch bij den hemel, want hij
is de troon Gods ; noch bij de aarde, want zij is de voetbank
zijner
voeten ; noch bij Jerusalem, want het is de stad des grooten
6
konings” ). Deze (woorden) namelijk zijn blijkbaar gesproken met
het oog op den Vervaardiger, gelijk ook Jesaja zegt : „De hemel
is de aarde voetbank” 7
dezen is
mijn troon, mijne ). En behalve
er geen God. Anders zou hij door d.en Heer niet, noch God, noch
Groote koning, genoemd worden. Immers hij aanvaardt noch een
vaneen ander is, zoo iemand kan noch God, noch Groote koning
4
) Verg. Jes. 5:12. 2
) omnia.
) Jes. 66:1,
7
72 IV 2, 6. 7 (4, 1. 2).
tevens kochten en verkochten, terwijl hij tot hen zeide : „Er staat
2
tot roovershol gemaakt” ). En
den, doch gijlieden hebt het een
Ook diende hij niet een aanklacht in tegen het huis, noch maakte
gekomen )
8
was, maar hij beschuldigde degenen die van het huis
onhandelbaar 4
heulen met dieven ; allen zijn zij belust
) en op
het, toen de Heer twee dagen bij hen gebleven was : „Er geloof-
!) Joh. 14:6. 2
) Matth. 21:13. 3
) Matth. 5:17.
7
) Matth. 10:6.
IV 2,7; 3 (4,2. 3). 73
niet
Wij gelooven meer om uw zeggen, want zelven hebben wij
gehoord, en weten wij, dat deze waarlijk de Heiland der wereld
1
is” ). En Paulus weer zegt : „En zoo zal geheel Israël behouden
worden” 2
). Ja zelfs heeft hij de wet onze opvoedster tot Christus
niet inden Zoon Gods te gelooven, maar maande hen zelfs (daar-
toe) aan, door te zeggen dat de menschen op geen andere wijze
gered konden worden van de plaag der slang, dan zoo zij gelooven
in hem, die krachtens gelijkenis des zondigen vleesches aan het
4 5 6
alles ) tot zich trekt ), en de dooden levend maakt )
3. (3). Wat betreft dat zij kwaadwillig beweren : „Maar indiende
hemel Gods troon is en de aarde zijn voetbank, doch gezegd is
ook God, die er op zetelt, voorbij te gaan, en kan hij niet de God
zijn die boven alles staat”, zoo weten zij vooreerst niet wat het wil
min weten zij wat God is, maar zij meenen dat hij op de wijze
eens menschen zit, en omvat wordt, doch niet zelf omvat. Ja zelfs
kennen zij den voorbijgang van hemel en aarde niet. Echter heeft
ook Paulus dien niet gekend, toen hij zeide : „De gedaante dezer
wereld voorbij”
7
). Tenslotte heeft David hun vraagstuk
gaat
voorbijgaat, niet alleen God stand houdt, maar ook zijne dienaren,
daar hij inden honderd-en-eersten psalm als volgt ' spreekt:
„Voormaals hebt gij de aarde gegrondvest, Heer ! en de hemelen
8
zullen allen verouderen, gij verandert )
kleedingstuk zij en ze
11:26. 3
) Gal. 3:24.
i) Joh. 4:41, 42. Rom.
2
)
4
) andere lezingen: allen.
5
) Joh. 3:14; 12:32; verg. Just. A'pol. I 60; Barn. 12.
8
) misschien naar &Ui£ctg i. pl. v. éXi^etg,
74 IV 3; 4, 1 (4,3; 5).
knechten zullen wonen en hun kroost zal ten eeuwigen dage geleid
1
worden” ). Daardoor doet hij duidelijk uitkömen, welke (din-
het die voorbijgaan, wie het is die altijd stand houdt
gen) zijn en :
4
zal einde nemen” ).
mijne gerechtigheid geen
dat, ingeval de halm een schepping Gods was, hij nooit door het
koorn inden steek gelaten zou worden, en dat de twijgen van den
wil gemaakt zijn, maar ter wille van de vrucht die er aan groeit,
nadat deze verwijderd is inden steek
en rijp geworden en gelaten
worden uit den geruimd als niet meer bruikbaar ter
en weg
vroege! 1 ,
toen de.dood heerschte, nog niet onderworpen was,
x
) Verg. Ps. 102:26 —29. 2
) confirmafum est, naar ioTsQed^t).
3
) meervoud. i
) Verg. Jes. 51:6.
5
) Zie 4,1; Matth. 5:35; Ps. 135:21.
IV 4, 1-3 (5,6). 75
Zoo zegt Jesaja : „De zonen van Jacob zullen wortel schieten en
Israël zal bloeien, zoodat de geheele aarde vol zal worden van
zijn
vruchten” 1
). Immers nadat de vrucht over de geheele aaide
uitgestrooid was, is billijkerwijze inden steek gelaten.en verwij-
derd (de stad), die wel eenmaal behoorlijk vrucht gedragen had.
begin hebben inden tijd, moeten noodzakelijk ook inden tijd een
3
einde nemen ).
2 (6). Naardien derhalve de wet bij Mözes een begin genomen
(de stad) die bij David begon en hare tijden volledig maakte, een
baar geworden was. God immers doet alle (dingen) met maat en
vruchten kunnen ?
geen meer vóórtbrengen
3. En wat spreken wij van Jerusalem, als zelfs de gedaante
der gansche wereld moet vergaan, als de tijd van haren onder-
4
) Verg. Jes. 27:6. 2
) Verg. Rom. 9:3.
3
) Het citaat uit Jesaja tot hier in ’t Gr. bij Theodor. Dial. 11. ed.
Schultz. IV p. 129.
4
) Luc. 16 :16.
5
De laatste volzin in ’t Gr. bij Job. Damase. Par. XI 22.
)
6
) Verg. Joh. 10:30; 14:20. 7
) Verg. Jes.. 1:8.
76 IV 4,3; 5, 1 (6-8;.
„Want de dag des Heeren komt als een brandende oven, en alle
hij verzamelen inde schuur, doch het kaf zal hij met onuitblusch-
2
baar vuur verbranden” ). Dus is wie het koorn bewerkt niet de
eens koorn en dan weer kaf wordt. Daarom zal hij ook billijkerwijze
gevonnist worden, daar hij, ofschoon als redelijk wezen ontstaan,
de rede heeft door redeloos te leven
ware
prijs gegeven, en
tegen
Gods gerechtigheid in gehandeld heeft, zich overgevende aan eiken
pheet zegt : „De mensch in aanzien, maar die geen doorzicht heeft,
is met de verstandelocze jukdieren te vergelijken hen
en aan gelijk
3
geworden” ).
5, 1 (8) Een en dezelfde God derhalve (is het), die den hemel
4
als boek ) de der aarde vernieuwt
oprolt een en gedaante ;5 ) die
x
) Mal. 4:1. ) Matth. 3:
2
11; Luc. 3:16, 17.
3
) Verg. Ps. 48:21. 4
) Jes. 34:4. 5
) Ps. 104:30.
6
) Verg. Ephes. 2:7..
IV 5, 1. 2 (8; 9). 77
(de God) die door de wet en de propheten verkondigd is, dien Jezus
heb, opdat gij het erkent en mij gelooft en goed begrijpt dat ik
het ben. Vóór mij was er geen andere God, en na mij zal er geen
zich beroemende, maar, wijl het onmogelijk was zonder God God te
leeren kennen, leert hij door middel van zijn Woord de menschen
van God te weten. Tot degenen derhalve die dit een en ander niet
lijk te kennen gegeven, dat Hij, die uit het braambosch tot Mozes
sprak en kenbaar maakte dat hij de Vader was, een God is van
levenden. Wie toch is God van levenden, tenzij dan Hij die (waar-
1
) Verg. Jes. 43:10—12. 2
) Verg. Jes. 41:4.
3
) varie.
4
) Matth. 22 = 29. Over het Godsbegrip van Irenaeüs zie Joh. Kunze,
Die Gotteslehre des Irenflus, 1891.
5
) Matth. 22:29, 31, 32.
78 IV 5,2. 3 (9, 2; 10, 1).
ook de propheet Daniël, toen Cyrus de koning van Perzië tot hem
1
gezegd had : „Waarom aanbidt gij Bel niet V’ ) verkondigd door
te zeggen : „Omdat ik
geen met
handen gemaakte afgoden vereer,
alle 2
gebracht heeft en de heerschappij heeft over vleesch” ).
Een ander maal zeide hij : „Den Heer mijnen God zal ik aanbidden,
daar de levende 3
Hij God is” ).
(2). Hij derhalve, die door de proplieten als de levende God werd
beiden aan wie blind zijn te zien gaf, dat wil zeggen ; de Opstan-
ding en God. Immers, zoo Hij niet een God van dooden is, maar
ren geheeten is, dan leven dezen ongetwijfeld Gode en zijn zij
nog
ding evenwel is onze Heer zelf, gelijk hij gezegd heeft : „Ik ben
de het leven” 4
opstanding en ). De vaderen intusschen zijn zijne
zonen. Dooreen propheet toch is gezegd : „In plaats uwer
met den Vader de God van levenden, die met Mozes gesproken
heeft en zich aan de vaderen heeft kenbaar gemaakt. En toen
Vader, verheugde zich dat hij mijn dag zien zou, en hij
heeft dien gezien en zich verblijd” 6 ).
3 (io,i). „Want wat” (zegt de Schrift) ? „Abraham geloofde
7
en het is hem tot gerechtigheid gerekend” ). Vooreerst wel, omdat
Hij zelf de Maker is van hemel en aarde, de eenige God. Maar dan
des hemels. Dit is wat door Panlus bedoeld wordt ; „even als
8
hemellichten inde wereld” ). Terecht derhalve liet hij geheel zijn
J
) Dan. 14:3. Een jonger vervolg op ons boek Daniël.
tens zijn geloof het voorschrift van het Woord Gods opvolgde,
heeft met bereidwillig gemoed zijn eeniggeborenen en geliefden
zoon Gode ten offer gewijd opdat ook God het mocht
; welbehagen
hebben om ten behoeve al kroost
van zijn zijn geliefden en
3
loskooping ).
5 (z). Daar dus Abraham een propheetwas en inden geest den
dag van des Heeren komst en de heilsregeling van zijn lijden aan-
aanschouwde, (den dag) waardoor ook hij zelf, en allen die in God
*) Matth. 4:22. 2
) Gen. 22:6.
3
) Tot zoover deze § in ’t Gr. ineen Catena op Gen.
*) vehementer. 6
) Gen. 15:6.
c
) Zie Werner, Paulinismus des IrenSus, S. 204 ff.
7
) Verg. Gen. 5 : 22.
80 IV 5,5; 6, 1 (10, 2; 11,1).
den Vader bewerkt, en hij een verwijt richtte tot de Joden, die
inden waan verkeerden dat zij een God hadden, ofschoon zij diens
„Niemand kent den Zoon dan de Vader, noch kent iemand den
3 4
desgelijks Lucas ). En Marcus eveneens ). Johannes daarentegen
is deze plaats voorbijgegaan. Deze (ketters) evenwel, die meer-
„Niemand heeft den Vader gekend dan de Zoon, noch den Zoon
dan de Vader, en degene aan wien de Zoon het mocht willen open-
baren,” en zij leggen het zoo uit, alsof de ware God vóór de komst
van onzen Heer door niemand gekend was, en zij beweren dat de
6
Christus is ).
Al had échter Christus eerst toen begonnen te bestaan, toen hij
ook naar den mensch zijn komst volvoerde, en al was ook vermeld
verkondigd werd, maar wel dat naar de redenen van zijne zoo
ingesteld
6
). Want het betaamt niet, dat eenig vraagstuk van
verandert, als ons geloof, dat den Vervaardiger geldt die door
Immers, gelijk wij ons geloof op den Zoon richten, zoo moeten wij
ook een vaste en onbewegelijke liefde jegens den Vader bezitten.
vaardiger 2
) en Maker en Voeder. Maar omdat van den éénen God,
die zoowel deze wereld gemaakt heeft als ons geboetseerd, en die
Zoon hem openbare, noch den Zoon, tenzij met goedvinden des
den en komt. En den Vader, die wel-is-waar, voor zoo ver het
Hem. Omgekeerd kent de Vader alleen den Zoon. Dat het in beide
middel van den Zoon kenbaar gemaakt. Opdat wij derhalve zouden
weten, dat het de Zoon die kwam zelf is, die de erkenning van den
Vader bewerkt voor degenen die in hem gelooven, heeft hij tot
noch den Vader dan de Zoon en degenen aan wie de Zoon het ge-
x
) Zie Apol. I 26.
Irenaeiis 111.
82 IV 6, 3—5 (11,2. 3).
kennen zooals hij is, opdat wij geen anderen Vader zouden aan-
den 1
vaarden dan Hem, die door Zoon geopenbaard wordt ).
4 (3) Deze intusschen 'is de Vervaardiger van hemel en aarde,
gelijk uit zijne gesprekken blijkt; maar niet de onechte Vader,
die door Marcion, of door Valentinus, of door Basilides, of door
God geweest, maai’ Jezus Christus onze Heer, ten nadeele van
onbekende zijn wie door hen zelven gekend wordt ? Immers wat
het geheel niet gekend kunnen worden, daar in dat geval zijn
komst overbodig geweest zou zijn. Of waartoe kwam hij herwaarts ?
Wellicht om tot ons te zeggen : Wilt toch God niet zoeken, want
hij is onbekend en gij zult Hem niet vinden, gelijk degenen die van
V alen tin us (afkomstig) zijn liegen dat Christus tot hunne Aeo-
2 3
nen gezegd heeft ? ) Maar dit is gewis iets ijdels ). De Heer heeft
veeleer geleerd, dat niemand God kan kennen tenzij God hem
onderricht, dit wil zeggen : dat God zonder God niet gekend wordt,
want dat juist dit : dat Hij gekend worde, de wil des Vaders is.
Want allen aan wie het de Zoon zal geopenbaard hebben kennen
tegen niet gelooven en daarom zijn licht ontvlieden, die zal hij
x
) Over „die Erkennbarkeit Gottes” handelt Kun ze, Gotteslehre des
lren. S. 50 ff.
2
) Zie I 2,5.
3
) Het slot dezer § in ’t Gr. bij Job. Daraasc. Par.
IV 6, 5-7 (11, 3-5). 83
Woord God als Schepper, en door middel van de wereld den Heer
naar die geboetseerd heeft, en door middel van den Zoon den Vader
z elven als den Vader gepredikt ; en het geheele volk heeft het wel
opdat het geloof, dat den Vader en den Zoon geldt, door allen zou
x 2
) colloquuntur, c. hcc. ) Joh. 14:8, 9.
3
) loquebantur c. acc.
4
) Mare. 1:24; Loc. 4:34.
5
) Matth. 4:3; Luc. 4:3.
84 IV 6,7 (11,5).
den in zooverre zij tevens vijanden zijn. Die goedkeur ing namelijk
is een ware en zonder tegenspraak, die ook de bijzondere getui-
genissen aan den dag brengt, van de zijde .der tegenstanders, die
1
betreffende het onderhavige geval ), door hun duidelijk aanschorr-
het niet de eene die gekend werd en een ander die zeide : „Nie-
mand kent den Vader,” maar een en dezelfde, aan wien de Vader
dood zelven.
Heer : „Niemand kent den Zoon dan de Vader, noch den Vader
openbaren toen hij uit Maria geboren was, maar het is neerge-
neer hij wil, en al naardat de Vader het wil. En daarom (is er) in
allen en door middel van allen één God, de Vader, en één Woord,
gelooven.
7, 1 (12). Daarom heeft ook Abraham, toen het Woord
hij van
worden, door middel van wiens komst zijn kroost zou worden als
de sterren des hemels, heeft hij begeerd dien dag te zien, opdat hij
ook zelf Christus mocht omvatten; toen door middel
en hij van
heil gezien, dat gij bereid hebt vóór het alle vol-
aangezicht van
„Abraham, uw vader, verheugde zich dat hij mijn dag zien zou,
1
) Zie Gen. 14 : 22.
2
) repraesentatione. Men heeft gedacht aan het bezoek der drie
engelen, Gen. 18: 1 vgg. Ook aan den van Melchizedi k, Gen.
zegen
14:18, 19.
3
) Verg. 5,3; Gen. 17:17. 4
) ex seinine ejus reimpiebat.
5
) andere handschriften: volken. e
) Verg. Lnc. 2: 29 —32.
7 8
) Luc. 2:6 vgg. ) Luc. 1:46. 9
) Luc. 2:8, 17.
I0
) Joh. 8:56. Verg. 5,3.
86 IV 7,2. 3 (13).
gezegd, maar tevens om te toonen dat allen, die van den beginne
God als bekend hebben gehad, en de komst van Christus hebben
Zoon zelven ; (van den Zoon,) die inde jongste tijden zichtbaar
is 1
on voor lijden vatbaar geworden ), en gesproken heeft met het
2
verwekken, en de belofte te vervullen, die God hem beloofd had ),
en zijn kroost te maken als de sterren des hemels, gelijk Johannes
de dooper zegt; „Want God is bij machte uit die steen en Abraham
3
zonen te verwekken” ). Dit nu heeft Jezus gedaan door ons aan
een geloof, aan dat van Abraham gelijk, in ons tot stand te bren-
4
gen. Zoo getuigt ook Paulus ), als hij zegt dat wij zonen van
Zoo hebben wij dan behoorlijk aangetoond, dat Hij dooi' niemand
gekend wordt dan door den Zoon en door degenen aan wie de
wie hij wil dat Hij gekend worde, openbaart de Zoon den Vader,
en zonder den goeden wil des Vader en zonder de bestiering des
Zoons zal niemand God kennen. Daarom ook heeft de Heer tot
leven, en niemand komt tot den Vader dan door mij. Hadt
4
) Verg. 1 Petr. 1 ;5, 11
2
j Gen. 15:5; 22:17. 3
) Matth. 3:9; Luc. 3:8.
4
4
) Zie bij 5,5.
5
) Verg. Rom. 1
4:12, 13, 16; 9:8; Gal. 4: 26.
7
°) Verg. 5,3. ) Mattli. 5:14; verg. Dan. 12:3.
IV 7,3. 4; 8, 1 (13-15). 87
gijlieden mij gekend, gij zoudt ook mijnen Vader gekend hebben;
kent x
en van nu aan gij hem en ziet hem” ). Uit dit een en ander
is duidelijk dat (de Vader) door middel van den Zoon, dat wil
zeggen : zonder den Zoon, konden kennen, en niet wisten van Hem,
die in menschelijke gedaante gesproken heeft tot Abraham 2
),
ander maal tot Mozes, toen zeide „Ik heb duidelijk
en een
hij :
gezien de ellende van mijn volk dat in Aegypte is; daarom ben
lijk heeft de Zoon, die het Woord Gods is, van den beginne af
4
voorbereid, daar de Vader geen engelen van noode heeft ) om
van wien ook de schepping plaats had, noch verder een dienst-
5
verrichting ) van noode heeft ter vervaardiging der (dingen) die
9
ontzetten ), (Abraham,) aan wien de Geest bij monde van velen
en alvast ook bij monde van Paulus het getuigenis gegeven heeft,
dat hij aan God geloofde en hem dit tot gerechtigheid aangerekend
) Joh.
1 2 3
14:6, 7. ) Gen. 18:1 vgg. ) Exod. 3; 7, 8.
4
) Zie I 23, 3.5; 24, 1,4; 25, 1 enz.
5
) minhterio.
6 7
) negotiorum. ) Verg. Philipp. 2:6.
8
) Matth. 11 :27; Luc. 10:22.
9
) Hier voor het eerst vermeld. Zie Meyboom, Marcion bl. 90
vgg.
88 IV 8, 1. 2 (15; 16).
1
werd ). En ook de Heer ; vooreerst doorhem uit steenen kinderen
2
te verwekken ), zijn kroost te maken als de sterren des hemels 3 ),
door te zeggen, dat velen van Oosten en Westen.zullen komen, en
Jacob in liet 4
koninkrijk der hemelen ), en dooreen ander maal
in (het geval van) de vrouw, die door hem genezen werd, toen hij
tot degenen die niet een gelijk geloof hadden als Abraham dui-
delijk zeide : „Gij geveinsden ! maakt niet ieder van u den dag
op
des sabbats zijn os of ezel los van de kribbe en leidt hem henen om
de Satan achttien jaren lang gebonden hield, moest zij niet ont-
is dus duidelijk, dat hij degenen die op gelijke wijze als Abraham
in hem geloofden ontbond en levend maakte, zonder dat hij iets
deed in strijd met de wet als hij ze op den dag des sabbats genas.
x
) Zie 5,3. 2
) Zie 7,2. 2
) Zie 5,3 l.
; 7,
4
) Matth. 8:11; Luc. 13:29. 5
) Luc. 13:26.
“) Luc. 13 :15, 16.
IV 8,2. 3 (16; 17). 89
zing van stomme dieren belette zij- niet. Ook te Siloa, en verder
ten velen hem op den dag des sabbats. De wet immers beval hen
zich te onthouden van alle slaafsch werk, dat wil zeggen : van
gebracht wordt. Doch zij maanden er toe aan, dat alle werken der
ziel, die door middel van het gevoel plaats hebben, en goede woor-
En
den, tot hulpbetoon aan wie de naasten zijn, gedaan worden.
daarom weerlegde de Heer degenen die hem er ten onrechte een ver-
de wet niet, maar vervulde die, toen hij de werken van den Hooge-
priester volbracht 2
) door God den menschen genegen te maken,
melaatschen te reinigen, zwakken te en zelf te
en genezen,
de verstooten mensch onder de veroordeeling uit
sterven, opdat
zou gaan en onvertraagd terugkeeren in zijn erfenis.
3 (17). Maarde wet verbood ook niet, dat hongerenden op sabbat
juist zeide de Heer tot degenen die zijnen discipelen er een verwijt
maakten dat wreven en aten : „Hebt gij ook dit niet
van zij aren
hoewel het niet geoorloofd was die te eten, behalve alleen den pries-
discipelen vrij pleitte van schuld en kenbaar maakte dat het den
5 aandeed.
als priester erkend ), ofschoon Saul hem vervolging
in 6 Priesters
Alle rechtvaardigen nemen een priesterlijken rang ).
2
r) B. v. Joh. 9:14. ) Verg. Hebr. 2:17, enz.
22:1
) Zie Lev. 19:9, 10; Exod.
3
verg. vgg.
4
Luc. 6:3, 4; 1 Sam. 21:4; Jes. 17:5 5
) scitus.
) verg. vgg.
6
Die chr. K. ander Schwelle des Iren. Zeitalters, S. 136,
) Graul,
dat Irenaeüs „die Idee des PneslerUiums dem Kerrie nach
speurt hier,
wesentlich ethisch fasst”. Antonius Melissa, Serm. I 2, en Joh.
voorts
zijn alle apostelen des Heeren, (priesters,) die hier noch
akkers noch huizen x het altaar Gode
erven ), maar altijd aan en
mium, inde zegening van Levi, gezegd : „Wie tot zijnen vader
en tot zijne moeder zegt: ik heb u niet gekend, en van zijne
2 in acht
zonen niet wil weten ), hij heeft uwe geboden genomen en
bestaanden hebben afgezien ter wille van Gods woord en van zijn
verbond, dan de discipelen des Heeren ? Betreffende hen heeft
Mozes een andermaal gezegd : „Doch een erfdeel zal hun niet
4
geworden, want de Heer zelf is hun erfdeel” ). En nog een ander
zij eten” 6). Daarom zeide ook Pairlus : „Niet dat ik de gave zoek,
ik zoek de vrucht” 6 de des
maar ). Daar, bedoelt hij, discipelen
Heeren geen Levietisch bestaan hadden, stend het hun vrij, als
9
brengt zal worden in het geworpen” ).
uitgehouwen en virur
En : „Indien iemand den tempel Gods verderft, dien zal God ver-
10
derven” ).
1
) Verg. Mare. 10:29, 30. 2
) Zie Matth 10:37; Luc. 14:26.
3
) Verg. Deut. 33:9.
4
) Zie Deut 10:9; Nurn. 18:20.
s
) Deut. 18:1. 6
) Philipp. 4 :17. ’) Matth. 10: 10.
8
15:32 Luc. 3:9.
) Num. ) Matth. 3: 10; 7:19;
9
vgg.
10
) 1 Cor. 3:17.
IV 9, 1 91
(18).
9,1 (18). Alle (dingen) derhalve zijn van eene en dezelfde zelf-
x heeft niet
oude en nieuwe (dingen) ten voorschijn brengt” ). Hij
dat de (God) de oude, tweede de nieuwe
geleerd, eene maar een
lingen” van het koninkrijk der hemelen” bedoelt hij zijne disci-
bedoelt hij met de „oude en nieuwe (dingen),” die uit den schat
als een nieuw wees hij aan het verkeer overeenkomstig het evan-
beginsel
4
) daarvan (zij): zijn naam worde verheerlijkt'van hethoog-
5
ste der aarde, op de eilanden verkondigt men zijne deugden” ).
En Jeremia heeft gezegd : „Zie”, zegt hij, „ik zal een nieuw ver-
Heer Jezus Christus, die zoowel met Abraham als met Mozes
zijn, en met elkaar in strijd verkeeren, maar bij die vangelijke zelf -
wetgeving die tot vrijheid, dan die tot dienstbaarheid gegeven is,
en daarom is zij niet tot één volk (beperkt), maar verbreid over
2
schonk dan Jona ), dat wil zeggen : zijne tegenwoordigheid en
grootere (gaven) geeft, gelijk ook de Heer tot zijne discipelen zeide:
3 En Paulus
„Gij zult grootere dingen zien dan deze” ). heeft
ten deele en wij propheteeren ten deele, maar wanneer het vol-
x
) Matth. 12:6. 2
) Matth. 12: 41, 42. 3
) Joh. 1:50.
4
) Verg. Philipp. 3:12; 1 Cor. 4:4. 5
) 1 Cor. 13:9, 10.
6
) Matth. 5:8. ’) Verg. Jes. 25:9.
IV 9,2. 3 (19, 1. 2). 93
en Petrus zegt in zijnen brief : „Dien gij niet ziet en nogtans lief-
hebt,” heet het, ~in wien gij, hoewel hem nu niet ziende, gelooft en
3
is en roept : „Abba Vader” ). Ook zullen wij in deze zelfden was-
Gods —■,
hebben wij geen anderen God leeren kennen dan den
worpen zijn ; zou het dan aan (God), die (een en) dezelfde is en
1
) Verg. 1 Petr. 1 :8.
2
) Men ook hier futurum verwachten. 3
Rom. 8: 15.
zou een
)
4
) 1 Cor. 13:12; Zie
Achelis, Katoptromantie bei Paulus; Theol.
Festschr. f. Bonwetsch S. 56 ff.
5
) onzekere lezingen.
94 IV 9,3; 10, 1 (19, 2; 20, 1).
van den derden tot een vierden, en zoo weer van den eenen tot den
tot bekeering gekomen, terugkeere tot (de plaats) van waar het
heeft zelf gezegd tot degenen die zijnen discipelen er een grief
van maakten dat zij de overlevering der ouderen niet in acht
namen : „Waarom doet gij het gebod des Heeren te niet ter wille
1
moeder ! en : Wie vader of moeder vloekt zal den dood sterven” ).
En een andermaal weer zeide hij tot hen: „En gij hebt het woord
2
Gods krachteloos gemaakt ter wille van uwe overlevering” ).
Zoodat Christus ten duidelijkste als Vader en God beleden heeft
Hem, die inde wet heeft gezegd : „Eer vader en moeder, opdat het
3 De
u welga !” ) waar achtige God namelijk heeft als Woord van
God het gebod der wet beleden, en (Christus) heeft niemand ander s
4
God genoemd dan zijnen Vader ).
10, 1 (20, i). Voortreffelijk derhalve heeft ook Johannes in
hebben, en die zijn het die van mij getuigen ; en gij wilt niet tot
5
mij komen om het leven te hebben” ). Hoe dan konden de Schrif-
2
l) Matth. 15:3, 4. ) Matlh. 15:6. 3
) Exod. 20:12.
4
) duistere constructie. 5
) Joh. 5:39, 40.
IV 10, 1. 2 (20, 1. 2).
95
ten hem
van getuigen, tenzij zij (afkomstig) waren vaneen en
digen dat van hem (komen) zal 1 „Want indien gij Mozesgeloofdet,
zoudt gij ook mij gelooven, want die heeft van mij geschreven” l ),
wel te dat
verstaan
: overal in
zijne Schriften de Zoon Gods
gestrooid is. Nu als
eens
sprekende met Abraham, op het
hij zeide : „Gij zult het pascha in geen andere uwer steden die
de Heer God
u geeft kunnen slachten, behalve inde
plaats die de
Heer uw God zal hebben uitverkoren om er zijn naam te laten
weggelegd en die zelf de hoop der volken is. Hij bindt zijn veu-
Joh. 5:46. 2
) Gen. 18:5.
3
) Gen. 6:15; Zie ook bij 16, 2. 4
) Gen. 3:9.
) Gen. 19:24.
5
°) Gen. 28:13
vgg.; 31 : 13. 7
) Exod. 3:4. 8
Exod.
9
) 12:3.
) Deut. 16:5, 6.
IV 10, 2; 11, 1 (20, 2; 21, 1).
96
in di ui ver-
in wijn wasschen en zijn mantel
Hij zal zijn gewaad
vrcolijk zijn wijn en zijn tanden wit
oogen zullen
van
bloed. Zijne
alles na te
deze (ketters), die heeten
). Laten namelijk
4
als melk”
hoofd en een
dien tijd, waarin een
vorschen, onderzoek doen naar
welke de
aanvoerder uit Juda heeft ontbroken, en (opsporen)
hoop
welke zijne oogen, en welke zijne tanden, en
wat zijn kleed, en
elke
laten zij een onderzoek instellen naar
welke zijn wijn, en
geschapen en gemaakt
Woord, hetwelk inden beginne
ons
dat het
een hout te hangen, en men niet in hem zal gelooven. Hij zegt
aan
pen heeft V’
vele
1 (21, i) Dat intusschen niet enkel de propheten en
11,
middel van den Geest vooruit kennis
die door
rechtvaardigen,
hebben dien tijd te mogen berei-
hadden van zijne komst, gebeden
den Heer zouden
ken, waarin zij van aangezicht tot aangezicht
heeft de Heer kenbaar
kunnen zien en zijne woorden hooren,
door tot zijne discipelen te zeggen
: „Vele propheten en
gemaakt
hebben begeerd te zien hetgeen gij ziet, en zij
rechtvaardigen
zij heb-
hebben het niet gezien, en te hooren hetgeen gij hoort, en
Deut. 32 :6.
49:10-12.
2
i) Verg. Gen. )
4 Mattl). 13:17.
3
) Verg. Deut. 28:60. )
IV 11, 1. 2 (21, 1. 2). 97
getuigen, ingeval niet vanwege één en den zelfden God alle (din-
gen) steeds docr het Woord waren geopenbaard en getoond aan
de wet dan
eens gaf, weer verwijten deed, dan weer aanmaande, en
„Wast en vermenigvuldigt u !” 2
)
2 (2). En in dit (opzicht) verschilt God den
van mensch, dat
God maakt, de mensch daarentegen gemaakt wordt. En dan,
wie maakt is altijd dezelfde, doch wie gemaakt wordt moet zoo-
3 Ook
krijgen ). maakt God voortreffelijk, doch de mensch wórdt
mensch, die in God uitgevonden is, steeds (inde richting) naar God
als ontvangmiddel )
6
van zijne goedheid en werktuig van zijne
verheerlijking is dé mensch dankbaar jegens wie hem gemaakt
heeft, en ten anderen, als ontvangmiddel van zijn billijk vonnis
en niet onderdanig aan diens Woord, (aan hem) die beloofd heeft
x
) 1 Fetr. 1:4. 2
) Gen. 1 :28.
3
) Kunz, Gotteslehre d. Ir. S. 44, ff geeft een hoofdstuk over „Gottes
Verhaltnis zur religiösen Geschichte der Menschheit.
4
) Verg. II 13, 3; 28, 4. 5
) ad. °) exceptorium.
Irenaeüs 111. 7
98 IV 11,2. 3 (21, 2.3).
vermeerdering
1
) hebben van het geld hunner heeren, te zullen
knecht 1 Over weinig waart gij getrouw, over veel zal ik u stellen ;
veel belooft.
zich als Vader —, zoo kent een en dezelfde Heer (door middel van
koning komen zou, en zij verheugden zich met mate, al naar gelang
zij hoopten dat hij komen zou. Doch (de lateren), die hem aanwe-
dat, toen hij te Jerusalem zijn intocht deed, allen die op den weg
6 Tot
komt inden naarn des Heeren, hosanna inden hooge!” )
6 die
de slechte huisbestierders ) evenwel, den ondergeschikten
te slim af waren
7
) en den baas speelden over degenen wier rede
dat de koning zou gekomen zijn, en tot hem zeiden : „Hoort gij
1
) plus.
2
) Matth. 25:21, 23.
3
) De propheten; vergelijk ook Matth. 22:2 vgg.
4
) Ps. 35:9. 5
) Matth. 21:9; Ps. 118:25. °) dispensatorihus.
'J circumvenientibus.
IV 11, 3-12, 1 (21, 3-22, 1). 99
door David met bet oog op den Zoon Gods gezegd was, aan hem
2
naam over de geheele aarde werd
geprezen ), die uit den mond
van denzelfden, die van den aanvang af gepredikt werd. Van dien
—,
al veinzende dat zij meer (voorschriften) dan uitgevaardigd
waren in acht namen, alsof zij hunne nauwgezetheid ook aan God
de door middel van Mozes gegeven wet. Daarom heeft ook Jesaja
1
gezegd : „Uwe tappers mengen wijn met water” ), waarmee hij
aantoonde dat de ouderen met het gestrenge gebod Gods een
ter hand te 2
onechte en met de Wet strijdige wet(geving) nemen ),
gelijk ook de Heer heeft te kennen gegeven toen hij tot hen zeide :
„Waarom overtreedt gij het gebod Gods ter wille van uwe over-
3
levering ?” ).
Evenwel hebben zij niet slechts door middel van overtreding
de wet Gods krachteloos gemaakt, zoodat zij den wijn met water
stellen zij sommige (geboden) ter zijde, doch andere voegen zij
er aan toe, en weer andere leggen zij uit al naar zij verkiezen. In
hebben zij zich niet willen onderwerpen aan de wet Gods die hen
voor de komst van Christus opleidt. Ja, zelfs maakten zij den Heer
er een verwijt van, dat hij op sabbat genas, wat evenwel, gelijk
ook zij zelven genazen in zekeren zin, in zooverre zij een mensch
volgende (dat van liefde) jegens den naaste, heeft de Heer geleerd
door te dat geheel de wet en de propheten juist aan die
zeggen,
gegeven dan dit, maar juist dit voor zijne discipelen vernieuwd,
toen hij hun beval God lief te hebben met geheel zijn hart, en
3
) Matth. 15:3; zie bij 9,3.
4
) Verg. Just. Trypho 27, 71, 112.
wijze zijn best doen om van den volmaakten Vader een beter
gebod dan dit weg te dragen, (doch) geen gebruik maken vaneen,
dat door de wet Gods gegeven was.' Ook Paulus voorts heeft
(dingen) uit den weg geruimd zijn, geloof, hoop en liefde blijven ;
jegens God noch kennis iets vermag, noch begrip van geheime-
nissen, noch geloof, noch prophetie, maar dat alles ijdel en te
het niet mogelijk is zalig te worden, in het een zoowel als in het
wet die door Mozes gegeven werd, die hij aanried dat bestaan zou
geleerden) legde hij ten laste, dat zij de woorden der wet wel ver-
van mij. Maarte vergeefs eeren zij mij door leeringen en geboden
2 niet de door Mozes gegeven
van menschen te leeren” ). Zoodat hij
wet voorschriften van menschen heette, maarde overleveringen
hunner ouderen, die zij verdicht hadden, (en) door welke te hand-
haven zij de wet Gods krachteloos maakten, waarom zij ook aan
het Woord niet onderdanig zijn. Dit toch is het wat door Paulus
hij zelf is het, die tot Mozes zegt: „Ik heb duidelijk gezien de
wie hem vroeg door wat te doen hij het eeuwige leven zou beër-
ven, toen hij zeide : „Indien gij tot het leven wilt ingaan, neem de
den) ?” zeide de Heer weer : „Gij zult niet echtbreken, niet moor-
den, niet stelen, geen valsche getuigenis geven ; eer uwen vader
en uwe moeder, en lieb uwen naaste lief als uzelven,” zoodat hij
de geboden der wet voorstelde als trappen om ten leven in te
gaan voor wie hem wilden volgen. Wat hij zoo aan éénen zeide,
dat bedoelde hij voor allen. Nadat echter de andere gezegd had :
„Dat alles heb ik gedaan” wat hij misschien niet gedaan had,
want anders zou natuurlijk niet tot hem gezegd worden.: Neem de
geboden in acht —,
zeide de Heer, die zijn begeerlijkheid aan de
1
Zoon; noch een „Moeder” ), noch het Verlangen vaneen Aeon, die
2
in Lijden en in Tekort-koming was ; ) noch een Volheid van der-
Christus volgen.
Dat intusschen de uitdeeling van wat men bezit aan de armen
2 3
l
) Zie I 4,5 vgg. ) Zie I 2, 1. 2. ) Zie I 1, 1—3».; II 12.
ulieden, dat ieder die eene vrouw aan ziet om haar te begee-
zeg
gedaan heeft”
2
ren reeds overspel in zijn hart met haar ). En een
juist dat te doen, wat de wet verboden had dat geschieden zou.
Veeleer is wat hij bevolen heeft, niet alleen van de door de wet
*) Verg. Tert.
2
adv. Jud. 2. ) Matth. 5:27, 28.
3
) Vermoedelijk een jonger toevoegsel. 4
) Matth. 5:21, 22.
5 6
) Matth. 5: 34, 37. ) Matth. 5: 20.
7
) Zie 12,4; Matth. 23; 3.
IV 13, 1-3 (24, 1,2). 105
ziel bevrijdde, heeft geleerd dat door middel van haar tevens het
lichaam gelouterd werd. Nadat dit geschied was, werd het wel-
zich reeds gewend had, werden verwijderd en dat hij zonder boeien
1
niet te toornen ), en in plaats van wat heet „tienden betalen”
2
deden ) ; en heeft hij voorts (bevolen) niet slechts zijn naasten,
maar ook zijn vijanden lief te hebben ; en niet slechts goede
niet; wie het uwe vraagt, eisch het niet van hem terug en „Gelijk
x
) Verg. 13, 1. ■) Verg. 12:5.
106 IV 13, 3.4 (24, 2.3).
gij wilt dat de menschen u doen, doet ook gij hun eyenzoo” *) ;
opdat wij niet verdrietig mogen zijn, als die niet verkiezen te-kort-
wil 2
gedaan te worden, maar ons verheugen, als die uit vrijen )
zidlen hebben gegeven; door veeleer den naasten gunst te bewijzen,
dan te zwichten voor de noodzakelijkheid. „En indien iemand”,
3
zegt hij, ~u prest voor ééne mijl, ga met hem twee” ). Opdat gij
niet als een slaaf volgt, maar als een vrije vóórgaat, terwijl gij u
4
en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” ).
liefgehad, naar die mate zullen wij meer heerlijkheid van hem
Vaders zijn.
waar onder hen begin en oorsprong gehad, doch onder ons was-
1
) Luc. 5:40. volentes.
2
6:29—31. Verg. Matth. )
3 5
) Matth. 5:41. *) Matth. 5 = 45. ) 13, 1,
IV 13, 4; 14, 1 (24, 3; 25, 1). 107
het licht. Deze evenwel is onze Heer, het Woord Gods, die eerst
want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet; maar vrien-
dat hij het is, die wel eerst door middel van de wet den
gegeven
„want de dienstknecht weet niet wat zijn heer doet” duidt hij de
2
onwetendheid van het dienstbare volk ten aanzien van ) zijne
komst aan. Doordat hij voorts
zijne discipelen vrienden Gods noemt,
heeft hij duidelijk getoond het Woord Gods te zijn, door hetwelk
vrijwillig en zonder boeien ter wille van d.en adel des geloofs te
ham aanvaard, daar het van den aan vang af als volmaakt bestond
4
immers, „eer Abraham was ben ik” heeft hij gezegd ) —, maar
toeleggen.
14, 1 (25, i). Derhalve heeft Godin den beginne Adam geboet-
seerd, niet alsof hij behoefte had aan een mensch, maar opdat hij
iemand zou hebben, aan wien hij zijne weldaden kon besteden.
Want niet slechts vóór Adam, maar zelfs vóór geheel de schepping
x
) Joh. 15:15. 2
)
3
) Verg. Jac. 2:23.
4
) Joh. 8:58.
per.
108 IV 14, 1 (25, 1).
het Woord 1
placht zijnen Vader groot te maken ), daar hij in Hem
verbleef. Ook werd hij zelf door den Vader verheerlijkt 2), gelijk
hij in eigen persoon gezegd heeft: „Vader, verheerlijk mij met de
niet zelven het Licht, maar zij worden verlicht en door het (Licht)
bestraald. Zelven verschaffen zij aan het (Licht) niets, maar ter-
wille van het (feit) dat zij (hem) volgen; maar niet als ontving
hij van hen een weldaad
; want hij is volkomen rijk en zonder
Evenzeer toch als God aan niets behoefte heeft, evenzeer heeft
inde dienstbaarheid aan God. Daarom ook zeide de Heer tot zijne
discipelen : „Gij hebt mij niet uitverkoren, maar ik heb u uitver-
4
koren” ), waarmee hij te kennen gaf, dat niet zij hem verheer-
lijkten door hem te volgen, maar dat zij in het (fëit) dat zij den
maal: „Ik wil dat waar ik ben ook dezen zijn, opdat zij mijne
3
4
) glorificabatur.
2
) clarificabatur. ) Joh. 17:5.
) Joh. 15 :16.
4
IV 14, 1. 2 (25, 1. 2). 109
4
heerlijkheid mogen zien” ) ; niet alsof hij daarin roemde, maar
het Zuiden : Houd niet terug ! Breng mijne zonen van verre, mijne
dochteren het einde der aarde; allen zoovelen
van er naar mij
genoemd zijn. Want tot mijne heb ik den 2
eer
zoodanige ) toe-
bereid, geformeerd en geschapen”
3
)- —dit omreden dat „overal
waar een lijk is ook adelaren zich zullen verzamelen” 4
) -
om deel
formeerde hij bij voorbaat, door het, onleerzaam (als het was),
te leeren God te volgen ; de propheten weer maakte hij bij voor-
baat gereed op de aarde, opdat hij den mensch er aan zou gewennen
(dit alles,) zonder zelf aan iets behoefte te hebben, maar zóó, dat
hij aan wie aan Hem behoefte hadden zijne gemeenschap ver-
wie inde
woestijn onrustig waren een allergeschikste wet gaf 6 ),
en aan wie het goede land binnen gingen een waardig erfdeel ver-
schafte 7
), en wie tct den Vader zich bekeerden het
voor
gemeste
kalf doodde eerst gewaad schonk
8
zoodat
en een
), Hij op velerlei
1
als volgt gezegd : „En zijne stem is als de stem van vele wateren” ).
De geest Gods immers is in werkelijkheid (als) vele wateren, omdat
de Vader rijk is, en omdat hij groot is. En door hen allen heen-
door de
naijver nuttigheid verschaft, voor geheel schepping een
3 (3). Zoo heeft Hij evenwel ook voor het volk het maken van
den tabernakel en den bouw van. den tempel en de keus der Levie-
aan één van deze dingen behoefte te hebben. Immers, hij is steeds
vol van alle goederen en bevat in zich allen geur en alle liefelijk-
heid alle welriekendheid', reeds vóórdat
en uitwasemingen van
Mozes bestond.
Evenwel leerde hij het volk, dat tot afgoden licht geneigd was,
baar te zijn, daar bij ze door middel van de (dingen) die als
tweede (te schatten) waren riep tot de eerste, dat wil zeggen :
door middel van de zinnebeeldige tot de werkelijke, en van de
gezegd is : „dat gij alle (dingen) maakt naar het model dat gij er
2
van gezien hebt op den berg” ). Gedurende veertig dagen name-
ander wat inde wet staat gezegd te hebben, heeft hij er aan toe-
2
') Openb. 1 :15. ) Exod. 25 : 40.
3
) Verg. 1 Cor. 10 :4.
IV 14,3; 15, 1 (25, 3; 26, 1). 111
der eeuwen gekomen zijn” *). Door middel van zinnebeelden name-
schriften, die hij van den beginne den menschen ingeprent (mee-)
gaf dat wil zeggen
: door middel van den decaloog ; als iemand
die (geboden) niet betracht, mist hij de zaligheid ■—, hen ver-
Lucas weer heeft geschreven, dat Stephanus, die 'als eerste door
Hand. 7:38-43,
hun niet dooreen anderen God gegeven was, maar door dien-
zal
zegt (de Heer) ook in Exodus tot Mozes: „Ik mijnen engel voor
u uitzenden, want ik zal niet met u gaan, daar gij een hardnekkig
1
volk zijt” ).
2 (2). En niet alleen dit, maarde Heer heeft ook fe kennen gege-
ven, dat hun door Mozes sommige geboden gesteld zijn wegens
omdat zij niet ondei worpen wilden zijn,
hunne verharding en
door, toen zij gezegd hadden : „Waarom heeft Mozes dan geboden
scheidbrief te en de echtgenoote te verstooten V’ tot
een geven
niet de Heer” 3
). En een ander maal : „Doch dit zeg ik bij wijze
maagden echter heb ik geen bevel des Heeren, doch ik geef mijn
als door ’s Heeren ontferming in staat trouw te
gevoelen, gesteld om
5
). Maar andere plaats zegt hij : „opdat de Satan
zijn” nog op een
). Indien derhalve
6
u niet verzoeke als gij u niet onthouden kunt”
*) Exod. 33:2, 3. 2
) Verg. Matth. 19:7, 8. 3
) Verg. 1 Cor. 7:12.
) 1 Cor. 7:6. 5
) 1 Cor. 7:25. “) 1 Cor. 7:5.
IV 15,2; 16, 1 (26, 2; 27,1). 113
gewild heeft dat ten nutte van het volk iets dergelijks zou geschie-
den, zoodat hij door de boven genoemde in-acht-nemingen hen
hem afgehouden te
zijn tot de
er van afgoderij terug te keeren,
noch afvallig te worden van God, maar zouden leeren hem van
ongestadige heeten, dan mogen zij inde roeping ten onzent wel
16, 1 (27, i). Dat God voorts ook de bes de nis niet als
: n ij
een voltooiing der gerechtigheid gegeven heeft, maar tot een
houdt mijne sabatten, want hij zal bij mij een teeken voor ulieden
1
) Vermoedelijk Marcionieten. Verg. Meyboom, Marcion bl. G3 vg
2
) Matth. 20:16. 3
) Matth. 7:15. *) Verg. Gen. 17:0-11.
5
) Ezech. 20 : 12. «) Exod. 31 : 13.
Irenaeüs 111. 8
114 IV 16, 1. 2 (27, 1. 2)
allen tijde den dienst van ons geloof waarnemen en daarin vol-
ze
gg en het koninkrijk, waarin de mensch, die er in zal volhard
hebben God ter zijde te staan, zal rusten en deel hebben aan de
tafel Gods.
*) tanquam ...
darenfur. 2
) Verg. Col. 2:11.
3
) Deut. 10:16 volgens de LXX.
4
) deservitionis. 5
) Verg. Rom. 8:86; Ps. 44:12. «) de ea.
7
) Verg. Jac. 2:23. 8
) Gen. 19:17.
9
) Zie ook bij 10, 1; Verg. Epiph. Anc. 114. 10
) Zie Gen. 9:27.
n
) om hun het vonnis aan te volgens het boek Henoch
zeggen; apocr.
12—16.
IV 16, 2.3 (27,2. 3). 115
1
engelen die overtraden ) naar de aarde gevallen zijn ten gerichte,
doch de mensch die Gode behaagde naar de zaligheid werd over-
2
geplaatst ). Ja, zelfs geheel de overige menigte dergenen die
zegt ook Mozes zelf in het boek Deuteronomium tot het volk :
„De Heer irw God heeft op den Horeb een verbond gesloten ;
en niet met uwe vaderen heeft de Heer dit verbond gesloten, maar
3
met ulieden” ).
b Gen. 6:1 2
) Gen. 5:22, 24; Hebr. 11:5. V
vgg. Verg. 5, 1.
3
Verg. Deut. 5:2, 3.
) *) Tim. 1:9.
5
) Zie Erbkam, De S. Irenaei principiis ethicis, 1856.
) indicto-andientes.
6 7
) subfligebat.
8
) eum.
116 IV 16, 3.4 (27,3; 28).
uwe vaderen niet kenden, ten einde u te doen inzien, dat de mensch
niet leeft van brood alleen, maar dat de mensch leeft van al wat
1
Zijnen mond uitgaat”, ).
(28). Ook schreef hij liefde tot God voor en drong hij gerech-
op
tigheid jegens den naaste aan, opdat (de mensch) noch onrecht-
noch Gode
vaardig, onwaardig zou
zijn ; zoodat hij door middel
van den decaloog den mensch bij voorbaat toebereidde tot vriend-
schap met hem en tot eensgezindheid met den naaste ; welk een
dat gij den Heer uw God vreest, al zijne wegen gaat, hem lief-
op en
hebt, én dat gij den Heer uw God van ganscher har te en ganscher
ziel dient V’ 4 Dit
) een en ander evenwel maakte wel den mensch
roemrijk, doordien het aanvulde wat hem ontbrak, dat wil zeggen
5
lijking Gods echter ontbrak den mensch ). Deze kon hij op geener -
tot hen: „Kies het leven, opdat gij en uw kroost leven moogt,
1
) Verg. Deut. 8:3. z
| Verg. 14, 1.
3
) Deut. 5:22; 14, 1. 4
) Deut. 10:12.
verg.
=
) Verg. Rom. 3:23. 6
) Deut. 30:19, 20,
) Verg. Exods 19:9 —11.
7
IV 16, 4.5 (28). 117
x
inzettingen en verordeningen te leeren” ). Deze (voorschriften)
derhalve, die tot dienstbaarheid en tot een teeken hun gegeven
aanziet haar te
vrouw om begeeren, heeft reeds overspel met haar
1
) Deat. 14. 2
) Matth.
4: 12 :36. 3
) Matth. 5 :28.
4
) Matth. 5:22, Zie bij 13, 1.
118 IV 17, 1 (29, 1).
17, 1 (29, 1). .Dat intusschen God niet omdat hij aan hunne
dienstbaarheid behoefte had, maar ter wille van hen zei ven inde
offerande geen behoefte heeft, maar ter wdlle van den mensch
dan 2
gehoor geven beter het vet van rammen” ). Maar David
4
mijn misdrijf hebt gij niet geëischt” ), zoodat hij hun leert hoe
God gehoorzaamheid wil, die hen zalig maakt, liever dan slacht-
vijftigsten Psalm : „Want indien gij een offer wildet, zou ik dat
ten” 5 Dat
). voorts God aan niets behoefte heeft, zegt hij inden
psalm die aan dezen voorafgaat : „Ik behoef uit uw huis geen
staat mij voor den geest. Indien ik honger had, ik zou het u niet
*) 14, 1 vgg. 2
) Verg. 1 Sara. 15—22.
3
) aures perfecisti. Men wil verbeteren: „perforaste”, doorboord =
5
de zaak uitmaken, zegt de Heer” ). 2. Want niet ontstemd 6
)
gelijk een mensch, zooals velen durven beweren 7
), weert
hij hunne
offers af, maar omdat hij deernis heeft met hunne blindheid, en
vangen. (3). Zoo zegt hij elders : „Een verbrijzeld hart is Gode een
offer; Gode een welriekende geur is een hart dat Hem verheerlijkt,
8
dat het geformeerd heeft” ). Immers, indien hij toornende deze
‘) Ps. 50:9-13. 2
) 14,15. 3
Jes. 1:11.
vs. )
) Jes.
4
1:13—15. 5
) Verg. Jes. 1:16—18. 6
) motus.
7
) Vermoedelijk weer de Marcionieten.
8
) Pa. 51:18, 19; Ciem Al, Paed. 111 12; Jez. Sir. 39,14. Harvey
denkt aan het gy, der Aegyptenaren,
120 IV 17, 2.3 (29, 3).
die int
doe wonen. Verlaat u niet op leugenachtige woorden, u
heeft hij
stem des Heeren, die hun heil en hunne heerlijkheid was,
5 En
achteruit niet voorwaarts” ).
hun hart, en zij zijn gegaan,
zeide
toen hij nogmaals bij monde van denzelfden propheet :
„Maar hierop beroeme zich wie roemen wil: zoo verstandig te zijn
) studia.
3
cinnamomum.
a
) Jer. 6:20.
*)
—24.
) Jer. 7:21
s
8.
) Verg. Jer. 6:2, 3,
4
IV 121
17, 3 (29, 3.4).
x
en gerechtigheid oefen op aarde” ), voegde hij er aan toe
: „want
2 niet in
in die (deugden) heb ik behagen, zegt de Heer” ), maar
ik het vet uwer offers niet begeerd ; maar met uwe zonden en met
4 wien der-
uwe onbillijkheden hebt gij vóór mij gestaan ’ ). „Op
den nederige
zegt hij, „zal ik acht slaan, tenzij dan op
en
halve,”
’
5
geruste en op
wie ontzag heeft voor mijne woorden! ) „Want
noch reuzel, noch vet vleesch zullen uwe ongerechtigheden van mij
6
verwijderen” ).
„Dit is het vasten dat ik verkies, zegt de Heer: ontbind
zullen sneller
morgenlicht doorbreken en uwe gezondheden
) incensum.
3
i) Jer. 9 :24. 2
) Verg. vs. 24b.
4
Jes. 43:23, 24. 5
) Verg. Jes. 66:2.
) Verg.
c
Jer. 11:15. ’) Verg. Jes. 58:6—9.
) Verg.
122 IV 17, 3-5 (29, 4.5)
4
van zijnen broeder” ). En een ander maal zegt hij : „Dit zijnde
woorden, waarnaar gij handelen zult : Spreekt de waarheid, een
3
en jaag dien na” ).
4 (5). Uit dit alles is duidelijk dat God van hen geen slachtoffers
ook, toen hij hen inden propheet Hosea aangaande zijnen wil
dig waren. 5. Ja, ook toen hij zijnen discipelen den raad gaf Gode
de 7
uit schepping, dankte en zeide : „Dit is mijn lichaam” ). En
nam, brengt over de geheele wereld aan den God, die ons de voe-
zon tot aan haren ondergang wordt mijn naam onder de volken
2
onder de volken, zegt de Heerde Almachtige” ), door welke (woor-
den) hij ten duidelijkste kenbaar maakt, dat het volk wel eerder
zal ophouden met aan God te offeren, maar dat Hem
op
allerlei
verheerlijkt wordt, dan die van onzen Heer, door middel van
Dien noemt hij zijnen eigenen, zoowel omdat het (de naam) is
van zijn eigen Zoon, als omdat door hem de mensch gemaakt
is. koning in eigen de beeltenis
Gelijk wanneer een persoon van
van zijn zoon is, als hij haar zelf gemaakt heeft, zoo verklaart
ook de Vader, dat de naam van Jezus Christus, die inde Kerk
omdat het (de naam) van zijnen Zoon is, als omdat Hij die hem
1
) Zie Höfling, Die Lehre des Irenaus vom Opfer im christliehen
een rein offer aangemerkt en hem welgevallig ; niet alsof hij een
offer van ons noodig zou hebben, maar omdat, indien zijn geschenk
wordt aangenomen, hij die het brengt zelf verheerlijkt wordt door
het (feit) dat hij dat aanbiedt. Door middel vaneen geschenk aan
den koning komt zoowel eerbetoon als gehechtheid aan den dag.
Hoe de Heer wil dat wij in alle eenvoudigheid en onschuld
zullen offeren, heeft hij verkondigd door te zeggen : „Zoo gij dan
uwe gave bij het altaar brengt, en daar indachtig wordt, dat uw
broeder iets tegen u heeft, laat uwe daar voor het altaar, en
gave
ledige handen vóór het aangezicht van den Heer uwen God
3 mensch inde
verschijnen” ), opdat de (dingen) waarin hij
4
welaangenaam is, bij Hem ) als welaangenaam aangemerkt, de
kenmerk der vrijen ook door middel van de offergaven aan den
dag kome. Mets toch is bij Hem werkeloos, noch zonder beteeke
4
) Openb. 5:8. 2
) Matth. 5: 23, 24. 3
) Deut. 16 :16.
4
) eis. 5
) species.
IV 18, 2.3 (31, 1. 2). 125
lijk en wettige wijze te offeren, doch naar zijn ziel niet behoor-
op
lijk de gemeenschap met den naaste deelt, noch ook vrees heeft
voor God, haalt hij door het (feit) dat het offer van buiten gezien
behoorlijk gebracht is God niet over, als hij inwendig zonde heeft.
buiten namelijk schijnt een graf wel fraai, maar van binnen is
4
zijt gij vol boosaardigheid en geveinsdheid” ). Terwijl zij namelijk
naar het uitwendige geacht werden behoorlijk te offeren, hadden
*) Luc. 21 :4. 2
) occulta.
3
) Quiesce. Verg. Gen.4:7 naar de LXX, Zie 111 23, 4,
4
) Verg. Matth. 23:26, 27.
126 IV 18, 3.4 (31, 2.3).
het (feit) dat zij den rechtvaardige gedood hebben en den raad-
lijk zeide (de Heer) : „Houd u stil!” en hij stemde daar niet mee
in. Maar wat is zich stil houden anders dan afzien vaneen voor-
een plan gemaakt, maar buiten mij om, én een verbond gesloten,
3
maar niet door mijnen geest” ). Opdat derhalve hun inwendig
willen overdenken, de openbaarheid gebracht,
en aan moge doen
kwaad verricht —, zegt hij, daar Cain zich volstrekt niet zou stil
houden, tot hem : „Naar u strekt zich hare begeerte uit, doch gij
4
kunt haar beheerschen” ). Ook tot Pilatus zeide hij desgelijks :
„Gij zoudt geen macht over mij hebben, indien zij u niet van
aan een offerande geen behoefte. Maar het geweten van wie offert
heiligt het offer, daar het rein is en bewerkt dat God het aanneemt
) Gen. 4:7.
4 5
) Joh. 19:11. r
j Verg. Jes. 66:3.
IV 18, 4.5 (31, 3.4). 127
het Woord, door middel waarvan Gode geofferd wordt, niet aan-
vaard.
Doch ook de
vergaderingen der ketters
(offeren) geen va-n allen.
betuigd werd het lichaam van den Heer daarvan is, en de beker
van diens bloed, ingeval zij hem zelven niet den Zoon van den
3
5(4). ) Hoe voorts weer kunnen zij beweren, dat het vleesch ten
*) Phil. 4 :18.
2
) Verg. Meyboom, Marcion bl. 56.
3
) Deze § int Gr. bij Joh. Daraasc. Parall. en gewijzigd bij Meletins
Syrigus, den bestrijder van Cyrillns Luearis.
IV 18, 5. 6 (31, 4.5).
128
dat door
verderve gaat en geen leven verkrijgt 1 ), (het vleesch)
het bloed des Heeren gevoed wordt 1 Laten de
het lichaam en
Eucharistie 2
), en de Eucharistie weer bevestigt ons
daar dien-
toch bieden Hem wat het zijne is, wij
gevoelen. Wij aan
de eenheid van
overeenkomstig de onderlinge gemeenschap en
aan had, maar omdat wij dank betuigen aan zijne heerschappij
God behoefte heeft
en (zijn) schepsel heiligen. Want gelijk geen
4
den ontfermt, leent aan den Heer ).
zegt: „Wie zich over arme
1
mij gekomen” ). Gelijk hij derhalve, zonder aan deze (goede wer-
worden, opdat wij niet onvruchtbaar mogen zijn, zoo heeft dat-
zelfde Woord, ofschoon het er geen behoefte aan had, den volke
leeren Gode dienstbaar te zijn. Zoo wil hij om dezelfde reden ook,
3
tempel Gods ging open” ). En de tabernakel: „Want zie,”
heet het, „de tabernakel Gods, waarin hij met de menschen zal
4
wonen” ).
alle offeranden heeft het volk (in opdracht) gekregen bij wijze
van zinnebeeld, gelijk op den berg aan Mozes getoond werd door
een en denzelfden God, wiens naam inde Kerk onder alle volken
M Matth. 24:34-36.
2
) Matth. 5:34; verg. § 18, 3.
3
) Openb. 11:19. 1
) Openb. 21:3.
5
) assimilare.
«) II 1,3; 7,5; 13, 6; 16, 1.
Iranaeüs 111. 9
130 1Y 19, 1. 2 (32; 33,1).
harten zijn zij den Meester zelven te boven gegaan, ofschoon zij
x hem wel
naar (eigen) gissing ) overtroffen hebben en te boven
gegaan zijn, maar in werkelijkheid van den waren God zijn afge-
weken.
ting van
zijn rechterhand ? Wie heeft kennis van zijn vinger ? Of
wie heeft begrip zijne hand, die (hand) welke de
van
onmetelijk-
heden af meet, die (hand) welke met hare maat de afmeting der
3
alle overheid ) en macht en heerschappij en allen naam die
4 al wat ontstaan
genoemd wordt ) van en geschapen is. Hij is het
onzer is. „Ik ben,” zegt hij, „een God van nabij, en niet een God
5
hem niet zou zien V’ ) Zijne hand vat alles aan. Zij is het die wel
en in stand houdt.
zijne hand niet vat, hoe zal iemand dan ooit met zijn hart een zoo
grooten God kunnen begrijpen en kennen ? Alsof zij hem reeds ge-
van Aeonen is, en een andere Vader. Evenwel zien zij niet naar de
zij vast dat geen van hen beiden een volmaakte (God) is en een die
ging der wereld die buiten de Volheid is, aan deze de vervaardiging
der wereld die binnen de Volheid is, en geen van hen beiden zal
Doch liefde 2
) deze immers is het, die door middel
naar zijne ons
van zijn Woord tot God leidt ■ — leeren wij, als wij aan hem
ge-
hoorzaam zijn, gestadig dat God een zoo groote is, en dat hij zelf
het is die door middel van zich zelven alle (dingen) heeft tot stand
is. Zoo zijn dan ook met al wat door hem omvat wordt
wij
x
) Zie 1 5,4; II 5,3. 4.
2
) Over de verdere eigenschappen Gods zie bij 38, 3.
132 IV 20, 1. 2 (34, 1. 2).
1
adem des levens”
nemen, en in zijn aangezicht blies hij een ).
2
Dus hebben geen engelen ons gemaakt, noch ons geboetseerd ).
Evenmin zijn engelen in staat geweest een beeltenis van God te
middel van wie, en met behulp van wie, hij alle (dingen) vrijgevig
4
onze gelijkenis” ); daar hijzelf de zelfstandigheid der schepselen
en het voorbeeld der maaksels 5
) en de gedaante inde wereld der
zich zelven 6
geordende (dingen) aan ontleende ).
7
2 (2). Een goede verkondiging deed dus de Schrift ), die zegt :
„Eerst vóór alles: geloof dat er één God is, die alles heeft'tot stand
3
tot stand gebracht ? Is niet één de Vader van ons allen 1” ) Dien-
M Gen. 2:7. 2
) Zie I 23 vgg. Verg. II 2, 1 vgg. 111 8,3,
3
) Zie Meyboom, de Clemens-roman II bl. 95 vgg.
5
) Gen. 1:26. factorum.
4
)
c
) Over het scheppingswerk Gods volgens Irenaeüs zie Kun ze,
Apostelschüler gilt- ’.
bij Eus. H. VB, 7en Athanas.
) Hermas, Mand. 2,1; in ’t Gr. E.
8
openen, noch het zien, behalve het lam dat geslacht is en ons heeft
vrijgekocht met zijn bloed, daar hij van denzelfden (God), die door
onzes Heeren het licht des Vaders zou aanloopen en van zijn
vleesch de 8
goudglans ) tot ons zou komen, en zoo de mensch
Geest is, vóór elke tot-stand-brenging bij hem geweest is, heeft
hij gezegd bij monde van Salomo : ~De Heer heeft door Wijsheid
de aarde gegrondvest, door verstand den hemel bereid. Door
*) Verg. Ephes. 4; 6. 2
) Matth. 11:27.
3
) Openb.3:7.
4
) Joh. 1 :14. 5
) 1 Petr. 2 : 22. 6
) Col. 1 :18.
7
) Verg. II 20, 3. 8
) rutila. 9
) b, v. 111 11,6; 18, 1
vgg.
134 IV 20, 3.4 (34, 3.4).
dauw gedruppeld” ).
1
En een andermaal weer: „De Heer schiep
in het begin zijner bij zijn werk ; vóór de heeft
mij wegen eeuwen
2 En
vóór al de heuvelen voorts heeft hij mij voortgebracht” ).
„Toen hij den hemel toebereidde, ik bij hem ;
nogmaals : was
grondslagen der aarde hecht maakte, was ik bij hem als een die
3
verlustigde onder de menschenkinderen” ).
4 (4). (Er is) dus één God, die met zijn Woord en zijne Wijsheid
alle (dingen) geschapen en pasklaar gemaakt heeft. Deze evenwel
kend is aan allen hier die door hem gemaakt zijn niemand toch
liefde daarentegen wordt hij steeds gekend door middel van hem,
4 Deze
met behulp van wien hij alles heeft tot stand gebracht ).
Heer Jezus Christus, die inde
intusschen is zijn Woord, onze
einde te vereenigen met het begin, dat wil zeggen : den mensch
krachtens het welbehagen des Vaders ontstaan is, zoodat van den
aanvang
af het Woord Gods vooruit verkondigt, dat God door de
4
) Verg. 20, 1.
IV 20, 4.5 (34, 4.5). 135
een onzichtbare Vader van allen bestond, doch degene die door
Uit eigen vermogen toch kan de rnensch God niet zien. Hij daar-
entegen, als hij wil, wordt gezien door de menschen door wie hij
wil, en wanneer hij wil, en zooals hij wil. Want God is in alle
(opzichten) vermogend.
Na toenmaals gezien te zijn door middel van den Geest op
) Luc.
x 2 3
) Baruch 3: 37. ) Luc. 1: 71. 1: 75.
) humanitas.
5 6
l) Matth, 5:8. ) Exod. 33:20.
7
) Luc. 18:27.
136 IV 20, 5. 6 (34, 5.6).
inden trant der aanneming (tot kinderen), zal hij echter ook ge-
ziet. (6). Gelijk wie het licht zien in het licht zijn en er de helder-
heid van waarnemen, zoo zijn ook wie God zien in God en nemen zij
diens helderheid waar. Die helderheid echter maakt hen levend,
derhalve nemen wie God zien het leven waar. En daartoe juist
1
die onvatbaar onbegrijpelijk onzichtbaar )
betoont (God), en en
2
is, zich zichtbaar en begrijpelijk en vatbaar ) voor de menschen,
dat hij levend make wie hem waarnemen en zien. Want gelijk
is ook zijne goedertierenheid
zijne grootheid onnaspeurbaar is, zoo
3
zijn, het leven dengenen die hem zien. Want te
geworden ) te
5
God ten volle bereikt te hebben. Gelijk ik boven gezegd heb )
werd dit door middel van de propheten op figuurlijke wijze ken-
baar gemaakt : dat God gezien zal worden door de menschen die
dat God met den mensch spreekt en deze inleven blijft 6 ).” Som-
) visus.
2 3
) uit den Gr.
1
tekst overgenomen. ) capacem.
regeling die van den aanvang af bestaat, door middel waarvan hij
den wil des Vaders volbracht heeft, zoowel (den wil) die inde
(zagen) tevens
hemelen als die op de aarde geldt. Anderen weer
de tijden,
de heerlijkheden des Vaders, die geschikt waren voor
geven.
Hosea
maaktheid komt. Zoo zegt (de Heer) ook bij monde van :
1
propheten ben ik in gelijkenissen voorgesteld” ). De apostel
intusschen heeft ditzelfde uiteengezet door te zeggen: „Nu is er
nutte 2
).” Daar het evenwel God is, die
gegeven ten algemeenen
alles in allen werkt, (een God) van zoodanigen aard en zoodanige
onuitsprekelijk alle (wezens)
hij onzichtbaar
voor
grootheid, is en
3
die heeft hem verklaard” ).
af geeft dus de Zoon des Vaders
7 (7). Van den aan vang
de
af bij den Vader was, die ook de prophetische gezichten en
12:11.
2
1 Cor. 12:4 7.
*) assimilatus sum; verg. Hos. )
3
) Joh. 1 : 18.
138 IV 20, 7. B (34, 7.8).
dat den
zóó groote beschikkingen gemaakt heeft, hij eenerzijds
menschen God toonde en andererzijds Gode den mensch voorstelde;
als een te eenen male van God verstokene. Een levend mensch toch
is de roem Gods, doch het leven des menschen is het zien van
door middel den Zoon het leven aan degenen die God zien.
van
de
8 (8). Daar dan nu de geest Gods bij monde van propbeten
de toekomende (dingen) heeft kenbaar gemaakt, zoodat hij ons
dat de mensch
onderworpen te zijn—het toekomstige namelijk was,
den Heiligen geest (God) zou zien
door het welbehagen van —,
Vader, maarde (dingen) die Godes zijn tevens voor alle geheiligde
) nianifestatio.
2
x
) Verg. Rom. 1:9.
8. 9). 139
IV 20, 8. 9 (34,
worden x
) om zich toe te leggen 2 ) op
de heerlijkheid, die later
3
verrichtten, al naar hun de Geest ingaf. Krachtens deze methode )
derhalve zagen zij den onzichtbaren God, gelijk ook Jesaja zegt:
4
„Ik heb met eigen oogen den Koning, den Heer Sebaoth, gezien” ),
waarmee hij te kennen geeft, dat de mensch God met zijn oogen
zal zien en diens stem hooren. Krachtens deze methode zagen zij
ook den Zoon Gods als mensch met menschen verkeeren, zoodat
wat toekomstig verzekerden dat hij
zij propheteerden was, en
die er nog
niet was er wezen zou, en aankondigen datde voorlijden
vatbaar worden zou, verklaarden dat
onvatbare, voor lijden en
5
die toenmaals inde hemelen het slijk des doods )
hij was naar
volk de verzekering gegeven, dat God een (God) van vum- was,
8
doch tot degenen die ten aanzien God
gebracht-zou worden ); van
mend
9
) en lankmoedig en groot van goedertierenheid en trouw,
10
overtreding en zonde vergeeft” ).
9 (9). Ook het woord heeft wel, na verschenen te zijn voor zijn
iemand met zijn vriend
oogen,
met Mozes gesproken, ~even alsof
*) praemeditaretur.
2
) applicari.
3
) rationem.
4
) Jes. 6:5.
Ps. 22:16.
) Verg.
6
5
) Zie I 10, 1 en bij 111 16, 6; Ephes. 1:10.
7
) visibiliter.
8
) Deut. 4:24.
s
) pius.
10
) Exod. 34:6, 7.
140 IV 20, 9.10 (34, 9).
x
sprak” ). Mozes echter verlangde dengene die met hem sprak
duidelijk te zien, en tot hem werd gezegd : „Ga op een hooge plaats
van de rots staan en ik zal u overdekken met mijne hand. Wanneer
dan mijne heerlijkheid zal zijn voorbijgegaan, zult gij mij van ach-
teren zien, maar mijn aangezicht zal door u niet gezien worden,
2
want geen mensch kan mij zien en inleven blijven” ). Daardoor
maakte hij beide (dingen) kenbaar : zoowel dat een mensch niet
bij machte is God te zien, als dat de mensch door middel van de
Wijsheid Gods hem ten jongsten dage zien zal op de hoogte van
de mensch een begin moest maken met het zien van God. Zoo werd
ook tot Elia gezegd : „Kom morgen uit en kom vóór het aange-
zicht des Hoeren den berg staan, dan zal de Heer voorbij
op
vuur ; doch niet in het vuur was de Heer. En na het vuur het geluid
vaneen zachte koelte” 4
). Door dit een en ander werd den propheet,
zijn koninkrijk aan den dag. Want na den storm die de bergen
de aardbeving het vuur, komen de
verbrijzelt, en na en na rustige
en vreedzame tijden van zijn koninkrijk, (de tijden) waarin de
Geest Gods met alle kalmte den mensch zal levend maken en
doen wassen.
is, (de Vader) aangaande wien de Heer ook gezegd heeft: „Nie-
mand heeft ooit God gezien” 2 ). Zijn Woord daarentegen heeft,
naar hij zelf wenschte, tevens ten nutte van wie het zagen, de
l
) Ezech. 1 : 28. 2
) Joh. 1: 18».
) Joh.
3
1 : 18h naar Syrische lezing. 4
) ipse. 5
) interpretatur.
,
6
) multus.
142 IV 20, 10. 11 (34, 10. 11).
met een enkel kenmerk vertoonde hij zich aan wie hem zagen,
I
maar al naar de aanleidingen of de krachtdadigheid zijner beschik-
vertoonde hij zich met wie bij hem waren : Anania, Azaria,
inden haard
Misaël, terwijl hij hun bijstond inden vuuroven en
en hen uit het vuur verloste. „De vierde”, heet het, „heeft het
1 Een ander maal
voorkomen van den Zoon Gods” ). (verscheen
2
hij als) „een steen, zonder handen van den berg afgerukt” ),
trof door den wind liet
die de tijdelijke koninkrijken en ze mee-
gaan” 5 ).
11 (ii). Maar ook Johannes, de discipel des Heeren, zegt, als hij
ineen openbaring de priesterlijke en roemrijke komst van zijn
ik keerde mij de stem te zien die
koninkrijk ziet: „En om, om
luchters, en in het midden van die luchters eenen gelijk aan eens
als als
haar was wit als witte wol, sneeuw, en
zijne oogen waren
6
een vuurvlam, en zijne voeten waren aan blinkend koper ) gelijk,
als inden oven gegloeid ; en zijne stem was als een stem van (vele)
uit
wateren, en hij had in zijne rechterhand zeven sterren, en
zijnen mond ging een aan beide zijden gescherpt zwaard, en zijn
7
aanblik was gelijk de zon schijnt in hare kracht” ). In deze (woor-
den) namelijk doet hij iets kennen als luisterrijk, naar den Vader :
het hoofd ; doch iets anders als priesterlijk : het sleepend gewaad
daarom ook heeft Mozes naar dit model den hoogepriester
) Dan. 2:34.
2
*) Dan. 3:25. L. V.: een godenzoon.
3 L. V. 35. ®) Dan. 7:13. 6
) 14.
) ventilans; verg. vs. vs.
) Openb-. 1 12—16.
6
) chalcolibano.
7
:
IV 20, 11 (34, 11). 143
bekleed; —nog iets anders al s (doelende) op het einde: zooals het blin-
ontsteking van den brand bij het einde der tijden. Toen echter
innerde hoe Hijzelf het was, aan wiens borst hij gerust had aan
diademen, en hij had een geschreven naam, dien niemand kent dan
hij ; en hij was bekleed met een kleed in bloed gedoopt, en zijn
naam wordt genoemd Woord Gods. En de des hemels
heirlegers
volgden hem op witte paarden, gekleed in wit rein
fijn-lijnwaad.
En uit zijnen mond ging een scherp zwaard, om daarmede de vol-
ken te verslaan ; zelf zal hen hoeden met
en hij een ijzeren staf,
en hij zelf treedt den persbak van den wijn der gramschap des
l
) 1:17. 2
) Exod. 33: 20. 3
) Openb. 1:17, 18. 4
) Openb. 5:6.
6
) Openb. 19 : 11-16.
144
IV 20, 11.12 (34, 11.12).
toon te stellen.
de velloste 4
) een niet-
erbarmen verwerve, en inde plaats, waar
tamme
baat te kennen gaf dat de wilde olijf zal geënt worden op de
) consecuta.
3
*) 1 Cor. 7 :14.
4
) eliberaia, een crux interpretum.
5
) Verg. Rom. 9:25, 26; Hós. 1:6, 9, 10; 2:23.
IV 20, 12; 21, 1 (34, 12; 35, 1). 145
het vleesch geboren Christus wel (ten deel) had door het volk
2
teeken ).
niet
Zoo verzekerde de Heer ook dengenen die zijne komst
verbeidden, den Pharisaeërs wel te verstaan, en die het merkteeken
uittocht des volks uit Aegypte, als niets achtten, een verzekering,
Irenaeüs 111. 10
146 IV 21, 1. 2 (35, I. 2).
hij dit uit werken der wet, of uit prediking des geloofs \ Gelijk
Abraham God geloofde, en het werd hem tot gerechtigheid
gerekend. Zoo erkent dan, dat zij die uit geloof zijn zonen zijn van
digd dat in hem alle volken zouden gezegend worden. Zoo worden
dan zij die uit het geloof zijn met den geloovigen Abraham
1 dit
gezegend” ). Wegens een en ander heeft de (apostel) hem niet
alleen den propheet des geloofs genoemd, maar ook den vader
het
gekomen zijn, aangezien zijn geloof en onze een en hetzelfde
éénen, uit Izaak onzen vader”, heeft van het Woord ten antwoord
twee natiën in uwen schoot, en (het eene) volk zal (het andere)
volk overtreffen en het grootere zal aan het kleinere dienstbaar
2
) Gal. 3:5—9; verg. Gen. 12:3. Rom. 9'• 10, 11; verg. Barn. 13.
4
)
3 4
) Verg. Rom. 9:12; Gen. 25:23. ) Dan. 13 : 42. (Susanna)
IV 21, 2.3 (35, 2.3). 147
in rekening brengen, dan zal hij bevinden dat ook die niet zinledig
zijn, doch vol beschikkingen. Vooreerst wel bij zijne geboorte,
zooals hij den hiel zijns broeders aanvat en Jacob genoemd werd,
dat wil
zeggen: beentje-ligter
2
); een die vasthoudt en niet vastge-
winnen” 3
).
het vroegere volk aan den Vader ontrukt, gelijk Jacob de zege-
van de Joden.
3
J
) Mal. 1:2; Rom. 9:13. 2
) Gen. 25:26. ) Openb. 6:2.
5
*) Gen. 35:32. ) Joh. 19:15. ') Verg. Just. Tryph. 134.
7
) duodecastyluin. Graul, Die chr. K. a. d. Sch welle des iren. Zeitalters,
S. 124: „Dieses Princip spricht erst Irenaus mit einer gewissen Ausdrück-
lichkeit aus”.
8
) Gen. 30:32; verg. Just. Tryph. 134.
148 IV 21, 3; 22, 1 (35, 3; 36, I).
waren ook het loon van Christus, daar als zoodanig de menschen
gelden ),
1 die uit onderscheidene en verschillende geslachten ineen
enkel heirleger tezamen komen, gelijk de Vader hem beloofd heeft
als
geven, de einden der aarde
2
aarde ten erve bezitting” ).
Daar voorts Jacob (en de zijnen) voorspellers werden van de
3
menigte der kinderen des Heeren ), bestond er alle noodzakelijk-
heid dat hij uit twee zusters kinderen verwekte, evenals Christus
uit twee wetten vaneen en denzelfden Vader, en desgelijks ook
5 ter
die ons levend maakt ). Intusschen deed hij alles wille van
(dingen) bij voorbaat te doen kennen. Bij God toch is niets zinledig,
8
noch zonder beteekenis ).
1 Inde jongste tijden echter, toen de volheid
22, <36, i). van
den tijd der vrijheid gekomen was, heeft het Woord zelf in eigen
9
de onreinheden van de dochteren Sions afgewasschen ),
persoon
19
door met eigen handende voeten der discipelen te wasschen ).
Dit toch is het einde van het menschelijk geslacht, hetwelk God
allen inden
ten erfdeel krijgt, dat, gelijk wij aan vang door toedoen
qui fiunt.
2
-1) ) Ps. 2:8.
3
) naar duistere constructie of bedorven tekst.
4
) Gen. 30:3, 9; Gal. 4:31. Ii
) Verg. Just. Tryph. 134.
1
zakelijkheid - ) van te sterven, zoo ten laatste allen die van den
lijk, die de voeten der discipelen waschte, heeft het geheele lichaam
degenen die aarde aanlagen, aan wie het leven toe te dienen het
op
zijn heeft God voorzienigheid gedaan ; maar ter wille van volstrekt
l
) debito. 2
) Joh. 13: 10. 3
) Zie bij 111 20, 4.
4
) Matth. 40 5
26: vgg. en
par. ) Ephes. 4:9 6
) inoperatum
7
) Verg. Matth. 13:17; Luc. 10:24.
150 IV 22,2; 23, 1 (36, 2; 37, 1).
rijk. Want een (en dezelfde) God, die de aartsvaderen tot hunne
1
heilsbeschikkingen geleid heeft ), rechtvaardigde ook de besnij-
denis uit het geloof en de voorhuid door middel van het geloof.
Immers gelijk inde eersten wij bij voorbaat werden afgebeeld en
23, 1 (37, i). Daarom zeide de Heer tot zijne discipelen : „Zie,
ik zeg u, heft uwe oogen op en aanschouwt de velden, hoe zij wit
hij vrucht in voor het eeuwige leven, opdat zaaier en maaier tege-
lijk zich verblijden; want hier wordt het woord waar bevonden :
maait” 2
De een zaait en de ander ).
IV
Jesaja. 111
29:15 14,2 52:7 13, 1
1:2 111 17, 1; 1V2,1 111
53 : 2,3 19, 2
Psalmen.
1:8 IV 4,2 53: 8 111 19, 2
2:8 IV 21, 3 1:11—18 IV 17, 1 58:6-9 IV 17, 3
8:2, 3 IV 11,3 1 22 IV 12, 1 111
:
61:1 17,1; 18,3;
22:16 IV 20, 8 1:23 IV 2, 6 IV 2,5
34: 13-15 IV 17, 3 4:4 IV 22, 1 9 lil 20, 4
63 :
82: 6,7 111 19, 1 9:6 111 16, 3 22:28-30 111 21,9
91 : 13 111 23, 7 11:2 lil 17, 3 23 : 5 111 15,3
Aanhalingen uit liet Oude Testament 153
2:23 IV 20, 12
Ezechiël.
6:6 IV 4 Zaeharia.
17,
1 :28 IV £O, 10
12:11 IV 20, 6 7:9 IV 17, 3
20:12 IV 16, 1
Joel.
8:16,17 IV 17, 3
20:21, 25 IV 15, 1
9:9 lil 19, 2
2:29 111 17, 1
Daniël.
Amos. Maleachi.
2:34 11121,7
IV 20, 11 1: 2 lil 20, 4 I:2' IV 21, 2
2:34,35
IV 11 1:11 IV 17, 5
3:25 20, Joiia.
IV 2 10 IV 20, 2
7: 13, 14 20, 11 :
Irenaeüa 111.
UIT HET NIEUWE TESTAMENT.
Romeinen. 22, 1
1 : 23 lil 18, 2
4:31 IV 21, 3
1:1-4 11116,3 I : 29 lil 20, 1
8 15 IV 9,2
2 :11 IV i6, 1
: 15:11 11113,1
4:14 111 14, 1
8 : 30 IV 22,2 15:12 11118,3
8 : 34 111 16, 9 15:21 11118,3 1 Timotheüs.
2 Johannes.
Barnabas 13 IV 21, 2
JaCObUS '
UIT DE CLASSIEKEN.
111 21, 1
A. Aquila
Artaxerxes IV 2
aanneming (tot kinderen) 111 20,2;
111 21, 3
Augustus
21, 4; IV 1, 1
Aethiopië. ....
IV 20, 12 Carpocrates IV, 6,4
Africa 111 20, 4 Catholieken 111 15, 1
20,2; IV 20,3.4.7
allegorieën 111 17, 3; 20, 1; 21, 18,1 vgg.; 19,3;
Christus 111 18, 3.4
7.8; 22,4; IV 5,4; 14,3; 16,1;
Christus-prophetie . 111 19. 2
19, 1; 20, 12.; 21, I—3 .
anthropomorphisme . .
IV 3, 1
D.
Antichrist 111 27,7
hemelen IV 19, 2
doop 111 17, 2.3
Henoch IV 16, 2
duivel 111 17, 3; 18, 6; 23, 1-3;
Herodes 111 21, 3
IV voorr. 4
Horos 111 18, 3; 25, 6
dwaling 111 15,2
E. I.
„geestelijken” ....
111 15,2 Jojakim 111 21, 9
. . .IV9, 3
God zien IV 6,6; 20, 5. 6. 9.11 krijgsgevangene . . . 111 23, 2
goedheid en rechtvaardigheid
111 25, 2 L.
grootste geboden . .
IV 12,2 Lam IV 20, 2
.......
160 Register,
1 vgg. O.
Loskooping. 111 15,2; IV 5,4
IV 17, 1— 4; 18, 2.3
.
offeranden
Lot IV 16, 2
opstanding des vleesches 111 20>
Lucas 111 14, 1. 3
1; IV 5,2; 18, 5.
Lucas (en Paulus) 111 14. 1
overlevering 111 ‘24, 1
. .
....
pascha IV 10, 1
M.
Paulus 111 13, lvgg.; 14,2; 15,1;
18, 2.7; 19, 2.3; 20, 3; 21,4.9 Petrus (en Paulus) . . 111 13, 1
manna IV 16, 3 Philippus 111 13, 2
Schrift-getuigenis IV 9, 3 b 10 volk
. .
(Israël). . . IV 14,2 vgg.
111 21, 1
Septuaginta .
. vgg. vóórbestaan (v. Chr.) 111 18, 1;
Simeon 111 16, 4 IV 6,1; 7,4; 20, 3.
Simon IV 6,4
magus voorwetenschap (Gods) 111 16, 7
slang 111 22,4; 23, 5; IV 4
voorr. Voorzienigheid 111 25, 1; IV 6,1
vrees IV 16, 5
T. vrije wil
. .IV 4,3; 15,2; 16, 5
vrijheid (chr.) . . . .
IV 16, 5
Tatianus 111 23, 8
vijandsliefde ....
111 18, 5
Theodotion 111 21, 1
vijgenbladen ....
111 23, 5
Tiberius . . . .
IV 6,2; 21,2
„transduco” 111 voorr.; 24, 1
.
Twaalve IV 21, 3 w.
(de) . . . .
waarheid IV 15,2
u.
wederkomst (v. J.) o. a. IV 22,2
uitverkiezing IV 14, 1. 2; 15,2 weelderigheid IV 2,4
wereldbrand IV 4,3
V. wet IV 2,5 vgg.; 4, 1. 2; 9,2;
vergankelijkheid .
.IV 3,1; 4,2 IV 14,2; 16. 3; 17, 1
voetwassching. . . .
IV 22, 1 Zoon des menschen . 111 18, 4
INHOUDSOPGAVE.
som (3).
Christologie der Valentinianen; te toetsen aan de Schrift (16, 1).
Lucas (16, 2 —4). Paulus (16, 3). Slotsom
Johannes, Matthaeiis, Marcus,
(16, 5).
Onderlinge tegenspraak der ketlers (6“). Recapitulatio door Christus (6 b );
Johannes Paulus
inde volheid des tijds (7). Gevaar der ketterij (8 ). a en
maagd (4). Uit Davids geslacht (5,6). Daniels steen (7). Mozes’ stal
een
dwaling (3). Eén vonnis billijk (4). Plato beter (5). der
Bespotting
Valentinianen (6). Bede voor hen (7).
VIERDE BOEK
Voorrede: Een nieuw hoek (1). Inhoud der vorige boeken. Kennis
der ketterij noodig te harer bestrijding. Valentinus type van allen (2).
Diens lasterlijke leer, veroordeeld door de
apostelen (3). Vergelijk de
Alles door éénen Heer (3 b ). ’s Menschen wil vrij (3<=). God de schepper
levenden (5, 2 ). De Christus
(5,1). God van
a
eveneens (2 b ). Abraham’s
geloof (3,5). Dat der christenen (4).
De ketters Malth. 11 :27 (6, 1). De kennis God
over en
par. van
(2 —5).
Gods openbaring (6). Het getuigenis der waarheid (7). Abrahams blijdschap
(7,1). Abrahams kinderen (2). Abrahams God de Schepper (3 ). a
Sabbatsschending (2,3).
De „Heer des huizes” heer over twee verbonden (9, 1). „Meer dan de
tempel” (2*). Conclusie (2 b ).
Gnostisch polytheïsme loopt dood (3). Het getuigenis der Schriften
ling der wet (13, 1—3»). Wat en vrijheid (2). Waarde der vrijheid (3 b ).
Eén God van dienstknechten en vrijen (4). Abraham „vriend” (4*)).
Adams schepping; zelfgenoegzaamheid Gods; dienstbaarheid van den
(3,4). Oud en Nieuw verbond (5). Offeranden (17, I—4).1 —4). Christelijk
offer (5 —18, 6). Christus’ naaa (17, 6). Vóór het altaar (18, 1). Offer-
der weduwe (2 b ). Cain Abel (3»). Phari-
gaven (2«). Het penningske en
164 Inhoudsopgave.
meester (4). Prophetie, volgens de ketters (5»). God zien (5, b ). Openbaring
door den Zoon (7), door de propheten (8), door het Woord (9), Visioenen
van Mozes, Elia, Ezechiël, Daniël, Johannes. (10, 11). Symbolen van
Hosea, Mozes, Rachab (2). Abraham (21, 1). Izaak (2). Jacob en Esau,
Rachel (3). De voetwassching, Gethsemane (22,1). Doel van Christus’