Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 15

Poëzie

Alliteratie (= stafrijm) = - herhaald gebruik van gelijke beginmedeklinkers


- vb: witte waterlelie, maar met mijn warme mond, hete hand

Assonantie (= klinkerrijm) = - klankovereenkomst betreft alleen de klinkers, niet de medeklinkers


- vb: troosten kon, wien ik griefde weet ik niets…

Denotatie = - neutrale betekenis woord, geen gevoelswaarde


- vb: een boek

Connotatie = - gevoelswaarde bij woord


- vb: blank (= zuiver, puur) ; rijzend (= langzaam)

Antithese = - tegengestelde begrippen/notities worden verbonden


 bepaalde eigenschap te versterken/benadrukken
- vb: maar, zij steunen elkaar door dik & dun

Difuus = vaag/verspreid

teken+ vorm tekne+vorm het formele aspect


+ +… =
betekenis betekenis het semantische aspect

Semantisch aspect = - de onderliggende betekenis


- een jonge boom = nieuw leven

Paradox = - schijnbare tegenstelling  2 dingen die op het eerste zich niet kunnen, maar als je er dieper over
nadenkt toch wel kunnen
- vb: eeuwenoude vrienden, vreemde vrede

De vorm:

o STROFEBOUW
 Distichon: strofe van 2 regels
 Terzine: strofe van 3 regels
 Kwatrijn: strofe van 4 regels
 Sextet: strofe van 6 regels
 Octaaf: strofe van 8 regels
o METRUM
 Ritme
 Versvoet: vaste combinatie van beklemtoonde (-) en onbeklemtoonde (u) lettergrepen
 soorten: * jambe: u -
* trochee: - u
* spondee: - -
* dactylus: - u u
* anapest: u u -
o RIJM
 Gekruist rijm: abab
 Gepaard rijm: aabb
 Omarmend rijm: abba
 Slagrijm: aaa
 Gebroken rijm: abcb / abca / abac
 Binnenrijm: rijm binnen een versregel
 Middenrijm: rijmt telkens i/h midden
 Eindrijm: rijmt op het einde
 Volrijm: overeenkomst van klinkers & medekl. In beklemtoonde lettergrepen (vb:
gezicht/licht, dwaalt/draait)
 Mannelijk of staand rijm: 1 lettergreep rijmt
 Vrouwelijk of slepend rijm: 2 lettergr. rijmen
 Glijdend rijm: 3 lettergr. rijmen (vb: winkelen/krinkelen)
T1: Ergens, onderweg
1. Een bizarre eindbestemming

Dark tourism = bezoek v/ plaatsen die ooit het toneel v/e oorlog/conflict zijn geweest
Inzettekst = ingevoegd bericht i/e groter artikel
Katern = deel v/e krant

Voyeurisme = begluren van anderen


Memoriaal = gedenkteken
Genocide = volkerenmoord
Gestaag = voortdurend, aanhoudend
Authentiek = origineel, oorspronkelijk
Reconstructie = wederopbouw
Nostalgie = heimwee naar het verleden
Escapisme = drang om te vluchten uit werkelijkheid
Morbide = ziekelijk

Big Apple = populaire bijnaam voor New York


Must-see = absolute aanrader om te bezoeken
Packagedeal = aanbod v/ verschillende toeristische activiteiten in één pakket
Ramptoeristen = ongezonde nieuwsgierigheid m.b.t. lugubere misdaden

Hoog scoren i/d hitparade van… = belangrijke plaats innemen i/e bepaalde hiërarchie
Piëteit = vroomheid (eerbied, eervolle nagedachtenis)
Schrijn = - kistje voor bewaren van kostbare zaken
- tempel waar relikwieën bewaard worden
Relikwieën = een als heilig beschouwd overblijfsel
Ohama Beach = strand in Normandië waar op D-day Amerikanen geland zijn
Marketing = verzamelnaam voor alle activiteiten die er voor zorgt dat een product/dienst gebruikt wordt
Holocaust = massale vernietiging v/d joden in WOI

Catacombe = onderaardse grafkamer


Cavalerie = militairen te paard
Ornaat = ambtsgewaad, deftige kleding
Hype = iets nieuws dat tijdelijk erg de aandacht trekt maar weinig voorstelt
Therapie = geneeswijze
Vestiaire = bewaarplaats voor jassen, paraplu’s en tassen
Knekelhuis = - ossuarium, een gebouwtje op een begraafplaats
- deel v/e kerk waar beenderen van overledenen worden bewaard
Trauma = psychologisch letsel dat men heeft opgelopen tijdens een tragische/choquerende gebeurtenis
Obus = granaat
Baken = merkteken, waarschuwingsteken
Kijkfile = file die ontstaat doordat automobilisten vertragen om te kunnen kijken naar een pas gebeurd ongeluk
Strategisch = volgens een weloverwogen (oorlogskundig) plan
Collectief = gemeenschappelijk
2. Ergens tussen Dwingeland & Engeland

HOOFDGENRES
o Lyriek (poëzie)
o Epiek (verhalen in boek vorm, proza)
o Dramatiek

(SUB)GENRES
o Allegorie
- handelingen & personages hebben diepere, symbolische betekenis
 verwijzen naar abstract begrip
- moraliserende/belerende bedoeling
o Autobiografische roman
- over leven v/d auteur
o Biografische roman
- over leven bepaald persoon
- romantiseert leven van hoofdpers.
o Avonturenroman
o Column
- columnist geeft visie op uiteenlopende zaken binnen de samenleving
- kort prozastukje in krant/tijdschrift
- opgesteld in een of enkele krantenkolommen
o Detective
o Dierenverhaal
o Dystopische roman
- pessimistisch toekomstbeeld
- geen vrijheid
o Utopische roman
- schetsing ideaal maatschappijbeeld
o Epos
- oorspronkelijk: heldenverhaal in verzen
- nu: avonturen v/e held
o Fabel
o Gothic novel
- fantasierijk griezelverhaal
 griezelige personages: spoken, vampiers
ruimte: donker, geheimzinnig
bevat gewelddadige scènes
o Graphic novel
- stripverhaal
o Historische roman
o Kortverhaal
o Magisch-realistische roman
- realistisch decor waartegen zich magische dingen afspelen
- lezer begrijpt meestal pas op het einde wat de diepere betekenis is v/d magische laag
o Misdaad roman
o Psychologische roman
o Raamvertelling
- vormt kader voor andere korte verhalen
 meestal over groep van mensen die door omstandigheden aan elkaar verhalen beginnen te
vertellen
o Reisverhaal
o Requiemroman
- wordt geschreven naar aanleiding v/d dood v/e (geliefd) persoon
o Ridderroman
o Sciencefictionroman
o Thriller
- over moorden/misdaden vaak met ingewikkeld plot
o Humoristische roman
o Liefdesverhaal
o Probleemroman

o Sleutelroman
- bestaande personen & gebeurtenissen worden zodanig gefictionaliseerd dat ze voor de lezer
herkenbaar zijn
o Streekroman
- gebeurtenissen spelen zich af in landelijke omgeving

HUMOR
 Ironie
- milde vorm
- niet kwetsend bedoeld
- auteur zegt tegenovergestelde van wat hij bedoelt
 Romantische ironie
- bewust gebruik ironie
 zichzelf of zijn werk relativeren
 Sarcasme
= bijtende spot
- kan lijken op ironie, maar is directer & bitterder
- neemt meestal vorm aan van een grove, kwetsende formulering
 bepaald door: context
toon v/d uiting
persoonlijke gevoeligheden & opvattingen v/d spreker & ontvanger
 Cynisme
= hardste vorm van spot
- diep wantrouwen tegenover mensheid
- ongeloof i/d waarden/goede bedoelingen van mensen
Houding wordt met bittere/wrede spot geuit
- vorm van zelfverdediging: machteloosheid of teleurstelling
 Zwarte humor
- gebaseerd op leed van anderen (of op eigen leed)
- gebruikt om leed te relativeren of reactie bij toeschouwer te ontloken
 Taalhumor
- woordspeling
 Satire
- oorspronkelijke betekenis: ‘hekeldicht’
- nu: gebruikt voor elk (literair) werk dat een bepaalde toestand hekelt
 Parodie
- stijl v/e ander (literair) werk wordt nagebootst, maar dan met grappige inhoud
 Persiflage
- nabootsing van ander werk op karikaturale manier
 met veel overdrijvingen

o Literatuur of letterkunde
= algemene aanduiding voor alle mondeling (orale literatuur) of schriftelijk overgeleverde teksten die
men op uiteenlopende gronden van andere teksten onderscheidt vanwege hun veronderstelde
specifieke, meestal kunstzinnige karakter.
- hantering esthetische normen, andere normen worden ook als essentieel gezien
- dynamische stijl (verhaal gaat snel vooruit, makkelijk te lezen)

o Literatuurgeschiedenis
= beschrijving literatuur in haar totale historische ontwikkeling of gedeelte daarvan
 deel kan een bepaalde periode bevatten of geschiedenis v/e bepaald (sub)genre
Beschrijven
- beschrijven doorgaans literatuur van bepaalde cultuurgemeenschap met eigen taal
- een v/d disciplines v/d literatuurwetenschap & levert bijdrage aan de cultuurgeschiedenis

Flits = opvallend, positief


Flets = flauw, vervelend, negatief

3. Teksten vind je overal

TEKSTDOELEN & TEKSTSOORTEN


o Informeren
- informatieve teksten
o Raken
- emotieve teksten
o Overtuigen
- persuasieve teksten
o Ontspannen
- diverterende teksten
o Ertoe aanzetten iets te doen
- activerende teksten

Lemma’s = woord i/d vorm waarin het traditioneel wordt opgenomen i/h woordenboek

COMMUNICATIESCHEMA

Kanaal = tv, internet, boek


Tekensysteem = geschreven/gesproken Ned., afbeelding al dan niet bewegend

WOORDENSCHAT (p. 38)

Associëren = verbinden, in verband brengen met


Beargumenteren = onderbouwen met argumenten
Belegeren = met een leger insluiten om tot overgave te dwingen
Censureren = het veranderen, weglaten of volledig uitsluiten v/e bericht, kunstwerk…
omdat het niet voldoet aan de normen v/d censurerende instantie
Controversieel = betwist, omstreden
Devaluatie = waardevermindering
Epigram = puntdicht, een kort, puntig, kernachtig gedichtje
Fascineren = boeien, sterk interesseren
Genuanceerd = doordacht, rekening houdend met veel aspecten van iets
Hilariteit = vrolijkheid, algemeen gelach
Imponeren = indruk maken
Luguber = huiveringwekkend
Meteorologisch = weerkundig
Parmantig = zelfbewust, deftig & fier
Pleidooi = betoog of redevoering waarmee je iets wilt bekomen
Riant = heel groot, ruim, royaal, aanlokkelijk, bekoorlijk
Routine = door ervaring gekregen vaardigheid, sleur
Sardonisch = grijnzend, boosaardig spottend
Serpent = slang, gemeen iemand
Typeren = kenmerken van iets/iemand noemen waaraan je het/hem herkent

5. Wapent u ende vaert stelen

Middelnederlands:
o Tss 1200 en 1500
o In NL, Vlaanderen & Nederlandstalige stuk N.-FR
o Verzamelterm voor versch. dialecten, gesproken tss 1200 en 1500
Geen eenheidstaal
o Woord Middelned. bestond niet, men had het over Diets (taal v.h volk, stond tegenover het Latijn, taal
v.d geleerden)

Vanaf 1200 verschenen er ambtelijke teksten & verhalen i.h Middelned.:


Waarom?: groei steden  ontstaan burgerij. Burgers met tijd & geld wilden leren lezen & schrijven 
behoefte aan verhalen i.d volkstaal want begrepen geen Latijn.
Voor ambtelijke teksten werd meer & meer Diets gebruikt.
Hoe overgeleverd?: verhalen werden overgeschreven  gn boekdrukkunst
 werd gedaan door monniken in abdijen (scriptorium)

o vorm: zinnen rijmen


 reden: mondelinge verteltraditie: verhalen op rijm onthouden beter

Kenmerken:
o spelling
 gn vaste spelling/spellingregels: woord kan ≠ vormen hebben (vb: dag, dagh, dage, daghe)
 schreef dialect: West-Vlaams, Antwerps, Limburgs
 schreven letters zoals ze men uitsprak: woorden vaak aan elkaar = inclinatie
 proclisis: onbeklemtoond eenlettergrepig woord plakt aan een woord dat erop volgt
vb: tlant (het land)
 enclisis: onbeklemtoond eenlettergrepig woord plakt aan een woord dat eraan voorafgaat
vb: moetic (moet ik)
 verschillen in lettertekens  ons alfabet werd ontleend aan het Romeinse schrfit
eerst gn verschil tss een u & een v
vb: uele voor vele
 lange klinker maken: een e/i na een korte klinker plaatsen
vb: groet (groot), wair (waar)

o uitspraak
klanken soms anders uitgrsproken dan nu
vb: ij klonk als ie, ui klonk als uu
o woordenschat
 vroeger bestonden een # woorden niet  zaken bestonden niet
vb: frisdrank
 oude woorden uit onze taal verdwenen, soms bewaard in uitdrukkingen
vb: iemand/iets aan de kaak stellen (kaak = schandpaal)
 bepaalde woorden hebben andere betekenis gekregen
vb: wijf
 heel wat woorden lijken op het Engels, Frans of Duits
vb: orse, stonde
 kerngroep van woorden zo goed als onveranderd gebleven
vb: vader, moeder, huis, hand

o grammatica
 gebruik van naamvallen
vb: des conincx, van den man
 persoonlijke voornaamwoorden komen overeen met de onze
behalve voor 2e persoon: enk. du, mv. ghi
 woordvolgorde in zin staat niet vast, bijvoegelijk naamw. kon voor/achter substantief staan
vb: den roden ridder coene
 vaak dubbele ontkenningen (en … niet) gebruikt
vb: hi en sprac niet

MIDDELEEUWEN
Maatschappij:
 Theocentrische (op God gerichte) samenleving
 God staat bovenaan & daarna komen de 3 standen: clerus, adel & boeren
 Diets = taal v.h volk
 verhalen worden mondeling van generatie op generatie overgeleverd
 Boekdrukkunst nog niet uitgevonden  alles met de hand schrijven
 Manuscripten verlucht met kleine schilderijtjes, de miniaturen

Het begin:
 Probatio pennae = pennenproef

Middelnederlandse ridderepiek:
Karelromans of Frankische romans:
Ontstaan:
 Over historische feiten/personen
 Speelt zicht af rond figuur van Karel de Grote, koning der Franken
 Bekendste Karelroman: Karel ende Elegast

Thema’s:
 Over ridders die ten strijde trekken
 Dapperheid, strijdlust, wraak & eer & trouw aan vorst draagt de ridder hoog i.h vaandel
 Christelijke motieven (bidden, aanwezigheid engelen,…)
 Vrouwen & liefde spelen een totaal ondergeschikte rol
 Gn plaats voor sentimentaliteit  voorhoofse romans
 Vb: Het Roelandslied, Renout van Montalbaen

Arthurromans of Brits-Keltische ridderromans:


Ontstaan:
 Legendarische koning Arthur & ridders v.d Ronde Tafel
 ‘uitvinder’ Arthurromans: Chrétien de Troyes
 Vb: Ferguut
Thema’s:
 Trouw & moed i.h gevecht  belangrijke ridderlijke deugden
 De mate (= zelfberheersing)
 Sfeer is helemaal anders
 Belangrijkste motieven: hoofse liefde & queeste

Queestestructuur:
Vb: Walewein
(manque = orde die verstoord wordt door gemis)

Andere hoofse ridderromans:


 Klassieke roman:
Bewerking of navolging van klassieke Griekse/Romeinse modellen
Vb: Het Prieel van Troje
 Oosterse roman:
Ontstaan dankzij kruistochten
Vb: Floris ende Blancefloer

Extra begrippen/synoniemen:
Blasfemie = godslastering/tegen God
Tegen mens = misantropie
Tegen vrouwen = mysogymie (adj.: mysogyme)
Zwager = schoonbroer
Vazal = leenman
Alwetende verteller = auctoriële verteller

EXTRA (Karel ende Elegast):


Symboliek i.h verhaal:
- 2 = getal v.d duivel
3 = getal v. God
- zwart = kleur duivel
- rood = wereldse kleur
- wit & blauw = kleuren v. Maria

Belang van trouw:


- trouw aan God = beloning (Karel gaat op vraag v. God stelen & hij ontdekt de samenzwering)
Elegast is trouw aan God (bidden voor het gevecht)
Leenman & hij wordt als beloning in ere hersteld <> Eggeric
- Feodaal systeem = trouw tss leenheer & vazal (zonder dit kon middeleeuwse maatschappij niet bestaan

Belang van hofdag:


- dag waarop allen (vazallen) opnieuw trouw zweren aan hun heer/koning
 macht herbevestigd & konden geschillen opgelost worden
Epische concentratie:
- allerlei historische heldendaden worden toegeschreven aan en dezelfde man, Karel de Grote
- latere middeleeuwen: feodaliteit kwam op een helling te liggen
 verhalen werden gebruikt om leenmannen alsnog op te roepen tpt trouw

7. Een tocht met hindernissen

Goede definitie:
- kort (samenvattend)
- correct
- volledig
- duidelijk & voldoende afgebakend tegenover andere termen, zodat verwarring uitgesloten wordt (distinctief)

Kernbegrippen:
o Queeste:
Zoektocht; persoon treedt niet op in eigen naam, maar in naam v.d gemeenschap

o Graal:
- Krijgt in Arthurverhalen diverse verschijningsvormen (vb: lichtgevende schotel, beker/schotel die
Jezus gebruikte bij Laatste Avondmaal,…
- = doel queeste
- Staat voor het hoogste ridderlijke ideaal op het vlak van dapperheid & hoofsheid
- Symbool van ideale ridder die zijn leven in dienst stelt van God
- Alleen volmaakte ridders volmaakte ridders kunnen de zoektocht naar de Graal tot een goed einde
brengen

o Lancelot:
- Edelste onder ridders van Arthur
- zorgt voor ondergang van Arthur door overspelige relatie met diens vrouw

o Guinevere:
- uitverkoren om vrouw te worden van Arthur & trouwen
- stamt uit een vooraanstaande familie & mooiste vrouw v.h eiland
- wordt onder escorte naar Camelot gebracht
- spreekt i.h geheim af met Lancelot
 schuldgevoelens: allebei veel respect voor Arthur

o Merlijn:
Ziener die Arthur met wijze raad bijstaat

o Excalibur:
- magische zwaard Arthur
- koning Brittannië krijgt zwaard door tussenkomst van Merlijn v.d Lady of the Lake
- zijn liefde voor een vrouw kost hem het leven, vlak voor dat hij sterft steekt hij zijn zwaard i.e rots
Wie het zwaard eruit kan trekken wordt de nieuwe koning

o De Ronde Tafel:
- Symboliseert vriendschap, hoffelijkheid & gelijkheid
- wie aan de tafel zit, maakt deel uit v.h verbond om koning trouw te dienen & te strijden tegen
onrecht
- vorm  niemand is groter of voornamer dan de anderen
o Lady of the Lake:
- heerst over geheimzinnige eiland Avalon
- Keltische avondland waarheen zielen na de dood trekken

o Orde:
- aan hof van Arthur zijn ridders hoofs, is er luxe, vrouwen zijn mooi & laten zich dienen  rust
- gebieden waar invloed Arthur niet geldt  wanorde
- avontuur start wnr zich iets aandient uit deze gebieden aan het hof, vreemd voorwerp, jonkvrouw in
nood, onhoofse ridder,…

o Mate:
- zelfbeheersing

o Hoofsheid:
= ideale manier om zich te gedragen
 bereiken door regels rond tafelmanieren, kleding, kameringrichting,…
Hoofs = ‘zoals het hof’ & ‘hoffelijk’

o Hoofse liefde:
- sterk verbonden met hoofsheid
- hoofs worden door vrouw te vereren
 als ridder bereid zijn je in dienst van die vrouw te stelten
Taalcompetentie 1
Synoniemen:
- kenmerk; karakteristiek; aspect; indicatie; eigenschap; teken; karaktertrek, kenteken
- geschiedenis; evolutie; historiek; groei; ontwikkeling
- oorzaak; reden; aanleiding; motief; oorsprong; bron
- werkwijze; bereidingswijze; methode; procedure; handleiding; systeem; techniek; verloop; aanpak;
stappenplan
- gevolg; resultaat; effect; invloed; consequentie; uitkomst; reactie; implicatie (= hetgeen iets met zich mee
brengt)

Betekenisrelaties:
o Antoniemen
= woorden met tegengestelde betekenis
Vb: mooi & lelijk; jong & oud
o Homoniemen
= woorden met dezelfde schrijfwijze, maar met ≠ betekenis
Vb: ‘Hij ging geld afhalen i.d bank’en ‘Mijn ouders hebben net een nieuwe bank gekocht voor hun
zitkamer’
o Hyperoniem
= overkoepelend of bovenliggend woord
= woord met een ruimere betekenis dat de betekenis v.e ander woord omvat
Vb: vee hyperoniem van koe, schaap, geit
o Hyponiem
= onderliggend woord
= woord waarvan de betekenis wordt gedekt door een woord met een ruimere betekenis
Vb: koe & geit zijn hyponiemen van vee

Controleren of bron betrouwbaar is:


- autoriteit (wie de info op de site plaatste)
- actualiteit (is de info nog actueel?)
- objectiviteit (gegevens op site zijn neutraal)
- gebruiksvriendelijkheid (site is verstaanbaar & je vindt makkelijk je weg)

Plagiaat = stuk overnemen uit een ander werk zonder correcte bronvermelding
Citaat = verwijzing naar een stuk uit een ander werk die een auteur in zijn tekst plaatst; wel correcte
bronvermelding gebruikt
Bibliografie = lijst van allle geraadpleegde bronnen
Allusie = verwijzing; knipoog naar een ander werk

Cryptomnesie = goed idee krijgen, maar vergeten dat je het van een ander hebt
Intertekstuele verwijzingen = auteur legt soms bewust links met andere teksten (boeken,…)
Heterochromie = kleur van hun linker- en rechteriris is verschillend
T2: Aangenaam
1. Onomastiek
= onderdeel v.d taalwetenschap waarin men eigennamen bestudeert (onoma = naam, Grieks)

Antroponymie = studie v.d persoonsnamen Toponymie = studie v.d plaatsnamen


(antropos + onomo, antropos = mens) (topos + onoma, topos = plaats)

Voornamen:

o Invloed Germanen
- bestaan uit 2 elementen die een wens bevatten
o Invloed Christendom
- Latijn: Laura, Maxime
- Grieks: Nicolas, Joris, Alexander
- Hebreeuws: Johannes, Matthias, Sarah
o Invloed Humanisme
- herontdekking klassieke oudheid
 populaire namen: Nestor, Hector, Caesar
- hernieuwde belangstelling voor bijbel (=Hebreeuws)
 nieuwe namen: David, Eva
o Invloed 18e eeuw
- overheersing Franse cultuur
 Louis, Jacques, Roger
o Invloed 20e eeuw
- verschillende vreemde invloeden:
* na WOII uit sympathie voor bevrijders & overheersing Angelsaksische cultuur
 Betty, Nancy, Tony, Rudy, Freddy, Bobby, Elly, Harry, Joe
* toenemende mobiliteit & internationalisering: Italiaanse, Turkse, Arabische, Spaanse,
Slavische, Scandinavische namen
 Mohammed, Boris
* populaire figuren
* Vlaamse bewustwording: echt Vlaamse namen

Motieven die keuze v.e bepaalde voornaam bepalen:


 Kinderen behouden voor het kwade  naam heilige
 Trendy, modegevoelig
 Traditie (vernoemen naar familieleden)
 Klinkt mooi
 Mooie betekenis

Ruben= Hebreeuwse naam, betekent ‘zie, een zoon’


Familienamen:
Colphijn= vadersnaam. Vleivorm van heiligennaam Nikolaus

Wettelijk vastgesteld & waarom?


Eind 18e eeuw; iedereen een wettelijke naam dragen & als man om die door te geven aan zijn kinderen
-> bestonden al daarvoor maar niet officieel opgetekend
-> pas met de opkomst van grotere leefgemeenschappen werd het noodzakelijk

Helft van onze familienamen sterf uit:


Redenen: naam die weinig voorkomt, sneller bedreigd dan een naam die door velen gedragen wordt, naam
alleen via vader doorgegeven

Wat kunnen we leren over onze familienaam?


Dialecten, woordenschat, beroepen, gewoonten, belangrijke waarden van vroeger

o Verwantschapsnamen
 Patroniem (= vadernaam)
* met suffix -ing: betekenis: zoon/nakomeling van
Vormen: -ing(h), -in(g)k, -ynck, -in ge, -ung, -ong, -inga (bv. Willink)
* met suffix -zoon
Vormen: -soen, -son, -sen, -se, -sz, -s (bv. Adriaenssens, Geertsen, Claes)
* met prefix ser- : betekenis: des heren
(bv. Servranckx, Serclaes)
 Metroniem (= moedernaam)
* met prefix ver- : betekenis: v.d vrouw
(bv. Vermariën)
* -en: genitief (bv. Mariën)
* met suffix -s: betekenis: zoon van
(bv: Lissens = Elisabeth + s)

o Geografische namen
 Geografische eigennamen (bv. Van Brussel, Van Mechelen, De Keulenaar, Verhoeven)
 Landschapselementen (bv. Van den Heuvel, Broek, Van Eycken, Breughel, Brogel)
 Gebouw of woonplaats (bv. Van de Kerckhove)

o Beroepsnamen
 Beroep (bv. De Bakker, De Smedt, Dekkers, De Coster, Cuypers, Huysmans)
 Functie of positie (bv. De Prins, De Meiere)

o Eigenschapsnamen
 Lichamelijk kenmerk (bv. Delanghe, De Corte, De Wilde)
 Karaktertrek (bv. Van Domme, Sorgeloos)
 Typering vanuit dierenwereld (bv. Devos, D’Hondt)

Toponymie of plaatsnaamkunde:
= tak v.d taalkunde die plaatsnamen (topniemen) probeert op te sporen & te verklaren
 Houdt zich behalve met de herkomst van plaatsnamen ook bezig met verbreiding daarvan
 Wetenschap die ten dienste staat v.d archeologie & historische geografie
Gaat uit v.d oudste versie v.d plaatsnamen  zijn het meest ‘doorzichtig’
 heeft een nut; meer inzicht over geschiedenis, taalontwikkeling, plantengroei, geografie, oude beroepen

 Etymologische betekenis van ‘Brussel’: ‘vestiging i.h moeras’


 Pede: ‘te voet’
 Gemeente Bever: diersoort
 Ter-Nat: plaats op vochtige grond
 Wambeek: beek met weinig debiet
Bijzondere combinaties van voor- en achternamen:
o Alliteraties (bv. Pieter Punter, Bart Bos)
o Klankenspel (bv. Koen Kapoen, Alena Aga, Roelof Lof)
o Sprekende namen (bv. Fleur Zonneveld, Marianne Verliefd)
o Verwijzing naar personen (bv. Bob Dillens, Jimmy Hendrickxen)
o Onbedoelde woorden/woordgroepen i.h NL (bv. Erika Meel, Paul Rothier)
o Onbedoelde woorden/woordgroepen in andere talen (bv. Fleur Dugardin, Le Saine Bernard)

Eponiemen:
Boycot, diesel, Valentijnsdag, zeppelin, Roland-Garros, rastafari, röntgenstralen, sadisme, sandwich, saxofoon,
clementine, Celcius, paparazzo, braille, Uncle Sam, nadar, nicotine, Oscar, lynchen, pantalon + panty, jumbo,
tupperware, praline, pappenheimer, dobermann, Campari, Big Mac, derby (gwn weten dat het eponiemen zijn)

Pizza Margherita:
 1e Italiaanse koningin Margherita
 ze kreeg op een dag zin in pizza (in die tijd nog een armeluisgerecht)
 pizzabakker stelde voor een pizza met tomaten (rood), mozzarellakaas (wit) & basilicum
(groen) -> nationale kleuren Italië

Teddybeer:
 president Theodore ‘Teddy’ Roosevelt
 berenjager
 weigerde het genadeschot af te vuren, zou zijn kinderen nooit meer in de ogen durven kijken
 cartoonist bracht anekdote in beeld en immigrant een tekening naast een speelgoedbeertje
 winkelier vroeg president of het beertje naar hem vernoemd mocht worden

Jacuzzi:
 Italiaans-Amerikaanse Candido Jacuzzi
 zette met zijn zonen een fabriekje op, schakelden later over op productie van pompinstallaties
 jongste zoon werd ziek en had kuur met draaiend & bubbelend water nodig
 vader bedacht dat hij dit zelf kon maken, ontwikkelde bubbelbad met soort buitenboordmotor

You might also like