Professional Documents
Culture Documents
Heilige Schrift: Nieuwe-Wereldvertaling
Heilige Schrift: Nieuwe-Wereldvertaling
Heilige Schrift: Nieuwe-Wereldvertaling
van de
Heilige Schrift
IT
A
LI
¨
¨
E
ROME O N I E
ED
AC Filippi
M
GRIEKEN-
LAND
ATHENE Efeze
¨ Korinthe
SICILIE
PATMOS
RHODOS
MALTA
Middel
l a n d s KRETA
( G ro t e eZ
Zee) ee
LIB ¨
IE
N
0 mijl 500
0 km 500
Zwarte Zee
ARA
RA
TG
¨ EB
ER
KLEIN-AZI E
GT
E
Hof van
Antiochie¨ AS Eden?
¨ SY
(in Pisidie)
RI ¨ M
Tarsus Haran E
ED
´
Antiochie¨ NINEVE
¨
IE
¨
(in Syrie)
¨
Tig
CYPRUS
SYRI E Eu
r
f ra
is
Sidon Damaskus
at
Tyrus
Cesarea
BABYLON Susan
BELOOFDE JERUZALEM
EA
LAND
MOAB C HALD
Kades Ur
MEMPHIS ED OM
Berg Sinaı¨
¨
EGYPTE ARABI E
Ni
Ro
jl
de
Ze
bi12-O
e
Nieuwe-Wereldvertaling
van de
Heilige Schrift
— De uitgevers
De eerste Nederlandse uitgave verscheen in 1963 en bevatte slechts de 27 boe-
ken van de christelijke Griekse Geschriften. Een complete uitgave in het Neder-
lands met een herziening van de Griekse Geschriften werd in 1969 gepubliceerd.
Deze werd in 1986 herzien. Vervolgens verscheen in 1990 de herziene editie ge-
baseerd op de hierboven genoemde Engelse uitgave van 1984, waarna in 1992 een
herziene uitgave volgde. De nu gereedgekomen uitgave 2006 bevat de tekst van
de in 2004 uitgegeven editie met studieverwijzingen.
NAMEN EN VOLGORDE VAN DE BOEKEN
der Hebreeuws-Aramese Geschriften
BOEK AFKORTING BLZ. BOEK AFKORTING BLZ.
Genesis ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ge 7 Spreuken ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Sp 836
Exodus ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ex 76 Prediker ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Pr 871
Leviticus ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Le 135 Hooglied ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Hgl 882
Numeri ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Nu 179 Jesaja ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Jes 887
Deuteronomium ˝ ˝ ˝ De 237 Jeremia ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Jer 962
Jozua ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Joz 289 Klaagliederen ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Klg 1043
¨
Rechters Ezechiel ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ez 1053
¨
(Richteren) ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Re 323 Daniel ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Da 1126
Ruth ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ru 358 Hosea ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ho 1148
¨ ¨ ¨
1 Samuel ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ 1Sa 363 Joel ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Joe 1159
¨
2 Samuel ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ 2Sa 409 Amos ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Am 1163
1 Koningen ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ 1Kon 447 Obadja ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ob 1172
2 Koningen ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ 2Kon 492 Jona ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Jon 1173
1 Kronieken ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ 1Kr 535 Micha ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Mi 1176
2 Kronieken ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ 2Kr 574 Nahum ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Na 1182
Ezra ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ezr 622 Habakuk ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Hab 1185
Nehemia ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ne 636 Zefanja ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ze 1188
¨
Esther ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Es 655 Haggaı ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Hag 1192
Job ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Job 666 Zacharia ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Za 1194
Psalmen ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Ps 712 Maleachi ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ ˝ Mal 1207
7
GENESIS 1:23–2:11 Mens geschapen; een levende ziel. Eden 8
en vult de wateren in de zee- HFDST. 1 31 Daarna zag God alles wat
bekkens,a en laat de vliegende a Ne 9:6 hij gemaakt had en zie! [het was]
Ps 104:25
schepselen tot vele worden op de b Pr 3:20 zeer goed.a En het werd avond en
aarde.” 23 En het werd avond c De 28:11
Opb 10:6
het werd morgen: een zesde dag.
en het werd morgen: een vijfde d Ge 6:7
Zo kwamen de hemel en de
dag.
24 Verder zei God: „Laat de
e Ps 104:11
Mr 1:13
f Ge 7:14
2 aarde en hun gehele leger tot
voltooiing.b 2 En tegen de ze-
Ps 148:10
aarde b levende zielen voortbren- g Ge 11:7 vende dag kwam God tot de vol-
gen naar hun soort: huisdierenc Sp 8:30
Jo 1:3 tooiing van zijn werk dat hij ge-
en zich bewegendd gedierte en Kol 1:16 maakt had, en hij ging ertoe over
h Ge 9:6
wild gedierte e der aarde naar 1Kor 11:7 op de zevende dag te rusten van
hun soort.” En het werd zo. Kol 3:10 al zijn werk dat hij gemaakt had.c
i Ge 5:1
25 En God ging ertoe over het Han 17:29 3 Voorts zegende God de zeven-
wild gedierte der aarde te maken Jak 3:9
de dag en hij heiligde die, omdat
j Ge 9:2
naar zijn soort en de huisdieren k Ps 139:14 hij daarop is blijven rusten van
naar hun soort en al het zich be- l Mr 10:6
al zijn werk, dat God geschapen
1Kor 11:9
wegende gedierte van de aard- m Ps 107:38 heeft om [het] te maken.d
bodem naar zijn soort.f Toen zag n Ge 9:1
Le 26:9 4 Dit is [de] geschiedenis van
God dat [het] goed [was]. o Ge 2:15 de hemel en de aarde ten tijde
p Ps 8:6
26 Verder zei God: „Laten wijg Jes 11:9 dat ze werden geschapen, op de
de mens maken naar ons beeld,h Jak 3:7 dag waarop Jehovah God aarde
q Job 36:31
overeenkomstig onze gelijkenis,i Ps 145:16 en hemel maakte.e
en laten zij de vissen der zee en r Ge 9:3
5 Nu was er nog geen enkele
Ps 104:14
de vliegende schepselen van de Han 14:17 struik van het veld op de aarde te
hemel en de huisdieren en de ge- s Ps 136:25
Ps 147:9 vinden en er ontsproot nog geen
hele aarde en al het zich bewe- Mt 6:26 plantengroei van het veld, want
gende gedierte dat zich op de
Jehovah God had het niet laten
aarde beweegt, in onderworpen- 2e kolom regenenf op de aarde en er was
heid hebben.”j 27 En God ging a De 32:4 geen mens om de aardbodem te
ertoe over de mens te schep- Ps 104:24 bebouwen. 6 Maar een nevelg
1Ti 4:4
pen naar zijn beeld, naar Gods steeg gewoonlijk op uit de aarde
beeld schiep hij hem; k als man en drenkte de gehele oppervlak-
HFDST. 2
en als vrouw schiep hij hen. l te van de aardbodem.h
28 Voorts zegende m God hen en b Ne 9:6
Ps 146:6 7 En Jehovah God ging ertoe
God zei tot hen: „Weest vrucht- Jes 42:5 over de mens te vormen uit stof i
Za 12:1
baar n en wordt tot velen en vult Han 4:24 van de aardbodemj en in zijn
de aarde en onderwerpto haar, en c Ex 31:17
neusgaten de levensademk te
Heb 4:4
hebt de vissen der zee en de vlie- d Ex 20:11 blazen, en de mens werd een le-
gende schepselen van de hemel e Jes 45:18
vende ziel.l 8 Voorts plantte Je-
f Mt 5:45
en elk levend schepsel dat zich g Job 36:27 hovah God een tuin in Eden, _ m
m Ge 7:23
binnen, en Sem en Cham en Ja-
feth, Noachs
_ zonen,e en de vrouw
_
drie waren Noachs _ zonen, en uit Ez 22:10 4 En de zonen van Javan _ wa-
dezen heeft de gehele bevolking k Sp 12:13
Sp 17:9 ren El _isam en Tarsis, _ n
K _ittimo en
van de aarde zich verspreid.e Ef 5:3 Dodanim.
_ p
l Ge 37:34
20 Nu begon Noach _ als land- Ex 22:27 5 Uit dezen heeft de bevolking
manf en ging een wijngaard plan- m Ex 20:12 ¨
Le 19:32 van de eilanden der natien zich
g
ten. 21 Voorts dronk hij van de Jes 58:7 in hun landen verspreid, elk naar
wijn en raakte bedwelmd,h waar- n Le 18:3
De 7:1 zijn taal, naar hun families, vol-
op hij zich midden in zijn tent ¨
i
De 27:16
Ro 1:27
gens hun natien.
ontblootte. 22 Later ¨ zag Cham, o Joz 17:13 6 En de zonen van Cham wa-
de vader van Kana _ an, de naakt- p Ex 18:10 ¨
ren Kuschq en Mizra_ ımr en Puts
heid van zijn vader j en ging het De 8:10
¨
1Kon 1:48 en Kana _ an.t
aan zijn twee broers buiten ver- 1Kr 29:20
Lu 1:68 7 En de zonen van Kusch wa-
tellen.k 23 Sem en Jafeth _ namen q Joz 9:23 u en Hav
ren Seba _ila en Sabta en
toen een mantell en legden die Re 1:28 ¨ _ v _
1Kon 9:21 Raema _ en Sabtecha. _
over hun beider schouders en lie- r 1Kr 1:5 ¨
pen achterwaarts naar binnen. Al- s Ge 7:6 En de zonen van Raema _ wa-
w
dus bedekten zij de naaktheid
t Heb 11:7 ren Scheba _ en Dedan. _
van hun vader, terwijl hun ge-
8 En Kusch werd de vader
x Hij maakte er
zicht afgewend was, en zij zagen 2e kolom van N _imrod.
de naaktheid van hun vader niet.m
een begin mee een geweldige
24 Ten slotte ontwaakte Noach HFDST. 10 te worden op de aarde. 9 Hij
_
uit zijn wijn[roes] en hij kwam a 1Kr 1:4 deed zich kennen als een gewel-
te weten wat zijn jongste zoon
Lu 3:36
b Ge 9:19
dig jager gekant tegen Jehovah.
hem had aangedaan. 25 Hierop c Ez 38:6 Daarom zegt men wel: „Zoals
zei hij:
Ga 1:2
d Ez 38:2
N _imrod, een geweldig jager ge-
¨ e 2Kon 17:6 kant tegen Jehovah.”y 10 En
„Vervloekt zij Kana _ an.n Jes 13:17
Hij worde de minste slaaf van f Za 9:13
het begin van zijn koninkrijk
z a
zijn broeders.”o g Jes 66:19 werd Babel _ en Erech _ en Ak- _
Ez 27:13
26 En hij voegde eraan toe: h Ps 120:5 kad en Kalne, _ in het land S _i-
Ez 32:26 near.b 11 Van dat land trok
„Gezegend zij Jehovah,p Sems i 1Kr 1:5 ¨c
j Jer 51:27 hij naar Assyri _ e en´ ondernam
God, ¨ k 1Kr 1:6 de bouw van N _ineved en Reho- _
En Kana _ an worde hem tot l Ez 27:14
Ez 38:6 both-Ir en Kalah _ ´ 12 en Resen _
slaaf.q
27 Moge God overvloedig ruimte
m Ez 27:7 tussen N _ineve en Kalah; _ dit is
n 1Kon 10:22
schenken aan Jafeth, Jon 1:3 de grote stad.
_ o Jes 23:1 ¨
En moge hij verblijven in de p 1Kr 1:7
13 En Mizra_ ıme werd de va-
der van Ludim f
tenten van Sem.r q 1Kr 1:8 _ en Anamim _ en
¨ r Ge 50:11
Lehabim
_ en Naftuhim _ g 14 en
Kana
_ an worde ook hem tot s Jer 46:9
h en Kasluhimi (uit
slaaf.” Na 3:9 Pathrusim
_ _
t Nu 34:2
28 En Noach leefde na de ge- wie de Filistijnenj zijn voortge-
_ u Ps 72:10
k
weldige vloed nog driehonderd v Ez 27:22 komen) en Kaftorim. _
w 1Kr 1:9
vijftig jaar.s 29 Zo bedroegen x 1Kr 1:10
y Ps 35:4 b Da 1:2; c Mi 5:6; d Jon 3:3; Mt 12:41; e 1Kr 1:8;
al de dagen van Noach _ negenhon- z Ge 11:9 f Jer 46:9; g 1Kr 1:11; h Ez 29:14; i 1Kr 1:12; j Joz
derd vijftig jaar en hij stierf.t a Ezr 4:9 13:3; Jer 47:4; k De 2:23.
GENESIS 10:15–11:11 Toren van Babel; spraakverwarring 18
¨ HFDST. 10
¨
15 En Kana _ an werd de vader natien,
¨ en uit dezen hebben de
van S _idon,a zijn eerstgeborene, a Joz 13:6 natien zich na de geweldige vloed
Mr 7:24
en Hethb 16 en de Jebusietc b Ge 25:10 over de aarde verspreid.a
Ge 27:46
en de Amorietd en de Girgasiet De gehele aarde nu had
17 en de Heviete en de Arkiet
en de Siniet 18 en de Arva-
c Re 1:21
d Ge 15:16
De 3:8
e Joz 11:3
11
´ ´
´ ´
nog steeds e en taal en
een woordenschat. 2 Voorts ge-
dietf en de Zemariet en de Ha- f Ez 27:11
schiedde het dat zij, toen zij oost-
g 1Kon 8:65
mathiet; g en later werden ¨ de Za 9:2 waarts trokken, ten slotte een
families van de Kanaaniet ver- h Ge 20:1
valleivlakte ontdekten in het
i Joz 15:47
strooid. ¨ 19 De grens dan van Han 8:26 land S _inear,b en daar gingen zij
de Kanaaniet strekte zich uit j Ge 13:10
Ge 19:24 wonen. 3 Toen zeiden zij tot
h
van S _idon tot aan Gerar, _ nabij 2Pe 2:6 elkaar: „Komaan! Laten wij bak-
i tot aan Sodom en Gomor- Ju 7
Gaza,
_ _ ¨ _ k De 29:23 stenen maken en ze door ver-
raj en Adma _ k en Zeboım,l
_ nabij l Ge 14:8 hitting bakken.” Zo diende bak-
m Ge 11:17
Lasa.
_ 20 Dit waren de zonen n Ezr 4:9 steen hun tot [bouw]steen, maar
van Cham naar hun families, Han 2:9 asfalt diende hun tot mortel.c
o Ez 27:23
naar hun talen, in ¨ hun landen, p Ge 11:10 4 Nu zeiden zij: „Komaan! Laten
volgens hun natien. q 1Kr 1:17 wij een stad voor ons bouwen en
r Ge 11:12
21 En ook aan Sem, de voor- Lu 3:35 ook een toren waarvan de top tot
vader van alle zonen van Heber, _ m s Ge 11:16
t Ge 11:9
in de hemel reikt,d en laten wij
de broer van Jafeth, _ de oudste, u 1Kr 1:19 ons een beroemde naam maken,e
werd nakroost geboren. 22 De v 1Kr 1:20
w 1Kr 1:21
opdat wij niet over de gehele op-
zonen van Sem waren Elam _ n
en x 1Kr 1:22 pervlakte der aarde worden ver-
Assur
_ o
en Arp achsad _ p
en Lud y 1Kon 9:28
1Kon 10:11
strooid.”f
en Aram. _ 1Kr 29:4 5 Toen daalde Jehovah neer
z Ge 2:11
23 En de zonen van Aram _ wa- Ge 25:18 om de stad en de toren die de
ren Uz en Hul en Gether _ en a 1Kr 1:23 mensenzonen hadden gebouwd,
b Ge 10:5
Mas. q te zien.g 6 Daarna ´ ´ zei Jehovah:
„Zie! Zij zijn een volk en er is
24 En Arpachsad _ werd de va- ´ ´
der van Selah, _ r en Selah werd de
_
2e kolom een taal voor hen allen,h en dit
vader van Heber. _ a Ge 9:7 beginnen zij te doen. Wel, nu zal
Ge 9:19
25 En aan Heber _ werden Han 17:26 niets van wat zij wellicht van
twee zonen geboren. De naam
plan zijn te doen, onbereikbaar
van de een was Peleg, _ s omdat HFDST. 11 voor hen zijn.i 7 Kom dan! La-
in zijn dagen de aarde verdeeld b Ge 10:10
ten wijj afdalen en daar hun taal
werd; t en de naam van zijn Da 1:2 verwarren,k opdat zij niet naar
c Ex 1:14
broer was Joktan. _ u Ex 2:3
elkaars taal luisteren.”l 8 Bij-
26 En Joktan _ werd de vader d Am 9:2 gevolg verstrooide Jehovah hen
e Ps 49:11
van Almodad en Selef en Ha- vandaar over de gehele opper-
_ _ Da 4:30
zarmaveth en Jerah v 27 en
Jo 5:44 vlakte der aarde,m en geleide-
_ _ f Ge 9:1
lijk staakten zij de bouw van
Hadoram _ en Uzal _ en D¨ _iklaw Lu 1:51
g Ge 18:21 de stad.n 9 Daarom werd haar
28 en Obal _ en Ab _imael en Ps 11:4 o
Heb 4:13 naam Babel _ genoemd, omdat Je-
Scheba _ x 29 en Ofir _ y en Ha-
h Ge 11:1 hovah daar de taal van de ge-
v _ilaz en Jobab; _ a al dezen wa- i Pr 7:29
1Kor 1:19 hele aarde had verward, en van-
ren de zonen van Joktan. _ j Ge 1:26 daar had Jehovah hen over de
Sp 8:30
30 Hun woonplaats dan strekte k Job 5:12 gehele oppervlakte der aarde
zich uit van Mesa _ tot aan Sefar, _ Ps 33:10
verstrooid.p
Ps 55:9
het bergland van het Oosten. l Ge 10:5 10 Dit is de geschiedenis van
31 Dit waren de zonen van m De 32:8
Lu 1:51 Sem.q
Sem naar hun families, naar hun n Job 12:14 Sem was honderd jaar oud toen
Ps 127:1
talen, in hun landen, naar hun hij twee jaar na de geweldige
¨ o Jer 50:1
natien.b 1Pe 5:13
vloed de vader van Arpachsad _ r
p Ps 68:30
32 Dit waren de families van Lu 1:51 werd. 11 En nadat Sem de
de zonen van Noach _ naar hun q Ge 6:10
1Kr 1:4
familieafstamming, volgens hun Lu 3:36 r Ge 10:22; 1Kr 1:17.
19 Sems nageslacht. Abram uit Ur, krijgt belofte GENESIS 11:12–12:4
vader van Arpachsad _ was gewor- HFDST. 11 sen werd hij de vader van zonen
den, leefde hij nog vijfhonderd a Ge 10:21 en dochters.
jaar. Intussen werd hij de vader b Ge 10:24 26 En Terah _ leefde voorts ze-
1Kr 1:18
van zonen en dochters.a Lu 3:35 ventig jaar, waarna hij de vader
a N b
12 En Arpachsad _ leefde vijfen- c Ge 10:21 van Abram,
_ ahor
_ en Haran _
1Kr 1:18
dertig jaar. Toen werd hij de va- werd.
b d Ge 10:25
der van Selah. _ 13 En nadat 1Kr 1:19 27 En dit is de geschiedenis
Arpachsad
_ de vader van Selah _ e 1Kr 1:25 van Terah.
_
was geworden, leefde hij nog Lu 3:35
Terah
_ werd de vader van Abram, _
vierhonderd drie jaar. Intussen f Lu 3:35
Nahor
_ en Haran;
_ en Haran_ werd
werd hij de vader van zonen en g 1Kr 1:26
de vader van Lot. c 28 Later
dochters. h Ge 11:32
stierf Haran, _ terwijl hij zich in ge-
Lu 3:34
14 En Selah _ leefde dertig jaar. zelschap van zijn vader Terah _ be-
Toen werd hij de vader van He- _ vond, in zijn geboorteland, in Ur d
2e kolom ¨
ber.c 15 En nadat Selah _ de va- der Chaldeeen.e 29 En Abram _
a Ge 12:7
der van Heber _ was geworden, Ge 15:6
en Nahor _ namen zich voorts
leefde hij nog vierhonderd drie Ge 17:5 vrouwen. De naam van Abrams _
Ge 18:19
jaar. Intussen werd hij de vader Jo 8:39 vrouw was Sarai, _ f
terwijl de naam
van zonen en dochters. Ro 4:11 van Nahors _ vrouw M _ilkag was,
Ga 3:16
16 En Heber _ leefde voorts vier- Heb 11:17 [zij was] de dochter van Haran, _
Jak 2:23
endertig jaar. Toen werd hij de de vader van M _ilka en de vader
b Joz 24:2
vader van Peleg. _ d 17 En nadat van J _iska. 30 Maar Sarai _ bleef
c Ge 12:4
Heber
_ de vader van Peleg _ was Ge 19:1
onvruchtbaar; h zij had geen kind.
geworden, leefde hij nog vier- 2Pe 2:7 31 Daarna nam Terah _ zijn zoon
honderd dertig jaar. Intussen d Ge 15:7 Abram
_ en Lot, de zoon van Ha- _
Ne 9:7
werd hij de vader van zonen en ran, zijn kleinzoon,i en Sarai, _ j
e 2Kon 24:2
dochters. Han 7:4 zijn schoondochter, de vrouw
18 En Peleg _ leefde voorts der- f Ge 12:11 van zijn zoon Abram, _ en zij trok-
tig jaar. Toen werd hij de vader Ge 17:15
Ge 20:12
ken met hem uit Ur der Chaldee- ¨
van Rehu. _ e
19 En nadat Peleg _ 1Pe 3:6 en om naar het land Kana _ ank te
de vader van Rehu _ was gewor- g Ge 22:20 gaan. Na verloop van tijd kwa-
Ge 24:15 l en gingen daar
den, leefde hij nog tweehonderd men zij te Haran _
h Ge 16:2
negen jaar. Intussen werd hij de Ge 18:11 wonen. 32 En de dagen van Te- _
vader van zonen en dochters. Ro 4:19 rah werden tweehonderd vijf
Heb 11:11
20 En Rehu _ leefde voorts twee- jaar. Toen stierf Terah _ in Haran. _
i Ge 11:27
endertig jaar. Toen werd hij de Nu zei Jehovah tot Abram:
_
vader van Serug.
Rehu
_ de vader van Serug
_ f
21 En nadat
_ was
j Ge 12:5
Ge 16:1
k Ge 9:26
12 „Trek weg uit uw land en
van uw bloedverwanten vandaan
Ge 10:19
geworden, leefde hij nog twee- Ge 12:7 en uit het huis van uw vader,
honderd zeven jaar. Intussen Nu 34:2
Han 13:19 naar het land dat ik u zal tonen; m
werd hij de vader van zonen en l Ge 12:4 2 en ik zal u tot een grote natie
dochters. Ge 27:43 maken en u zegenen en ik wil
Han 7:2
22 En Serug _ leefde voorts der- uw naam groot maken; en be-
tig jaar. Toen werd hij de vader wijs een zegen te zijn.n 3 En ik
van Nahor.
_ g 23 En nadat Serug _ HFDST. 12 zal stellig zegenen wie u zegenen,
de vader van Nahor _ was gewor- m Joz 24:3 en wie kwaad over u afsmeekt,
Han 7:4
den, leefde hij nog tweehonderd n Ge 13:16
zal ik vervloeken,o en alle fa-
jaar. Intussen werd hij de vader Ge 15:5 milies van de aardbodem zullen
Ge 17:5
van zonen en dochters. Ge 22:17
zich stellig door bemiddeling van
24 En Nahor _ leefde voorts ne- Heb 6:14 u zegenen.”p
genentwintig jaar. Toen werd hij o Ge 27:29 4 Daarop ging Abram,
_ juist
h Ex 23:22
de vader van Terah. _ 25 En na- Nu 24:9 zoals Jehovah tot hem gespro-
dat Nahor _ de vader van Terah _ p Za 8:23 ken had, en Lot ging met hem
was geworden, leefde hij nog Lu 1:73
Han 3:25
mee. En Abram
_ was vijfenzeven-
honderd negentien jaar. Intus- Ga 3:8 tig jaar oud toen hij uit Haran _
¨
GENESIS 12:5–13:8 Abram in Kanaan, Egypte 20
wegtrok.a 5 Zo nam Abram _ zijn HFDST. 12 schoon was. 15 Mettertijd za-
vrouw Sarai b en Lot, de zoon
_ a Heb 11:8 gen ook de vorsten van Farao
c
van zijn broer, en alle have die b Ge 11:29 haar en zij gingen haar roemen
zij vergaard haddend en de zie- c Ge 11:31 bij Farao, zodat de vrouw naar
len die zij in Haran _ verworven d Ge 13:6 het huis van Farao werd gehaald.
Pr 5:19
hadden, en zij begaven zich ¨ op 16 En hij behandelde Abram _
e Ge 26:3
weg om naar het land Kana _ ane goed ter wille van haar, en hij
f Han 7:16
te gaan. Ten slotte kwam in het bezit van scha-
¨ kwamen zij g Ge 35:4
in het land Kana _ an aan. 6 En De 11:30 pen en runderen en ezels en
Abram
_ trok vervolgens het land h Ge 3:15 dienstknechten en dienstmaag-
door tot de plek S _ichem,f in de Ge 21:12 den en ezelinnen en kamelen.a
Ge 28:14
nabijheid ´ van de grote bomen Ro 9:7 17 Toen sloeg Jehovah Farao en
van Mor _ ¨ e; g en in die tijd was Ga 3:16 zijn huis met grote plagenb
de Kanaaniet in het land. 7 Nu i Ge 13:15
Ge 15:7
wegens Sarai,
_ Abrams
_ vrouw.c
verscheen Jehovah aan Abram _ Ge 17:8 18 Daarop riep Farao Abram
_ en
De 34:4
en zei: „Aan uw zaadh zal ik dit zei: „Wat hebt gij mij nu aange-
j Ge 28:19
land geven.”i Toen bouwde hij Ge 31:13
daan? Waarom hebt gij mij niet
daar een altaar voor Jehovah, die k Ge 13:3
verteld dat zij uw vrouw was? d
hem verschenen was. 8 Later Joz 7:2 19 Waarom hebt gij gezegd: ’Zij
trok hij vandaar naar het berg- l Ge 8:20 is mijn zuster’,e zodat ik op het
Ge 35:3
land ten oosten van Bethel _ j en punt stond haar mij tot vrouw
m Ge 26:25
sloeg zijn tent op tussen Bethel _ Sp 18:10 te nemen? En nu, hier hebt gij
in het westen en Ai k in het oos- Ro 10:13 uw vrouw. Neem haar en ga!”
ten. Vervolgens bouwde hij daar n Ge 20:1 20 En Farao vaardigde aan man-
Ge 24:62
een altaar voor Jehovahl en ging nen bevelen betreffende hem uit,
o Ge 47:4
de naam van Jehovah aanroe- De 23:7 waarop zij hem en zijn vrouw en
pen.m 9 Daarna brak Abram _ op Ps 105:13
Han 7:6
al wat hij had, uitgeleide deden.f
en trok vervolgens van kampe- Hierna trok Abram
_ uit
ment tot kampement naar de Ne-
geb.n
_
p Ge 26:1
q Ge 26:7
r Ge 12:19
13 Eg ypte
_ op, hij en zijn
vrouw en al wat hij had, en Lot
10 Nu ontstond er hongers- s Ge 20:12 met hem, naar de Negeb._ g 2 En
nood in het land en Abram _ zak-
Abram
_ was rijkelijk voorzien van
te af naar Egypte _ om daar als 2e kolom kudden en zilver en goud.h 3 En
vreemdeling te vertoeven,o want van kampement tot kampement
a Ge 20:14
de hongersnood was zwaar in het Ge 24:35 trekkend, ging hij uit de Negeb _
land.p 11 Zodra hij nu op het b 1Sa 5:11 weg en naar Bethel,
_ naar de plaats
punt stond Eg ypte _ binnen te c Ge 11:29 waar zijn tent eerst had gestaan,
trekken, geschiedde het dat hij Ge 17:15
Ge 23:19
tussen Bethel
_ en Ai,i 4 naar de
tot zijn vrouw Sarai _ zei: „Zie d Ro 7:3
plaats van het altaar dat hij daar
toch! Ik weet heel goed dat gij e Ge 20:2
oorspronkelijk had gemaakt; j en
een vrouw zijt schoon van ui- Ge 20:12 Abram
_ ging daar de naam van
terlijk.q 12 Daarom zal het on- f Ps 105:14 Jehovah aanroepen.k
getwijfeld gebeuren dat de Egyp-
5 Nu bezat Lot, die met Abram
_
tenaren u zullen zien en zullen HFDST. 13 meetrok, ook schapen en run-
zeggen: ’Dit is zijn vrouw.’ En g Ge 12:9 deren en tenten. 6 Daarom liet
zij zullen mij stellig doden, maar Ge 20:1 het land niet toe dat zij allen bij
u zullen zij in het leven houden. h Ge 24:35 elkaar woonden, want hun have
De 8:18
13 Zeg alstublieft dat gij mijn was talrijk geworden en zij kon-
i Ge 12:8
zuster zijt,r opdat het mij ter wil- Joz 7:2 den niet allen bij elkaar wonen.l
le van u goed moge gaan, en dank j Ge 12:7 7 En er ontstond ruzie tussen
zij u zal mijn ziel stellig in le- k Ge 21:33 de hoeders van Abrams
_ vee en de
ven blijven.”s Jes 12:4
hoeders van Lots vee;¨ en in die
Ro 10:13
14 Het gebeurde dan zodra l Ge 36:7
tijd woonden de Kanaaniet en de
Abram
_ Egypte_ binnentrok, dat m Ge 10:19
Fereziet in het land.m 8 Derhal-
de Egyptenaren de vrouw za- Ge 15:18 ve zei Abram
_ tot Lot: n „Laat er
gen [en bemerkten] dat zij zeer n Ge 11:27 alstublieft niet voortdurend ruzie
21 Abram, Lot gaan uiteen. Koningen in oorlog GENESIS 13:9–14:12
zijn tussen mij en u en tussen HFDST. 13 de koning van Elam, _ a
en T _ideal,
mijn veehoeders en uw veehoe- a Ps 133:1 de koning van Gojim, _ b 2 dat de-
Sp 15:18
ders, want wij mannen zijn broe- Ro 12:10 zen oorlog voerden tegen Bera, _
ders.a 9 Staat niet het hele land b Sp 17:14 de koning van Sodom, _ c en tegen
Ro 12:18
tot uw beschikking? Scheid u als- Heb 12:14 B _irsa, de koning van Gomorra, _ d
tublieft van mij af. Indien gij naar c Ge 19:28 S _ineab, de koning van Adma, _ e
links gaat, dan wil ik naar rechts d Ge 2:9
en Semeber, de koning van Ze-
gaan; maar indien gij naar rechts Jes 51:3 ¨ f _ _
Ez 36:35 boım, en de koning van Bela _ (dat
gaat, dan wil ik naar links gaan.”b e Ge 19:22
wil zeggen Zoar). _ g
3 Deze allen
10 Lot dan sloeg zijn ogen op en f Ge 19:29
rukten als bondgenoten op naar h
g Ge 18:20
zag het gehele Jordaandistrict,c Ge 19:5 de Laagvlakte van S _iddim,i dat
dat de gehele streek rijk aan wa- Ro 1:27
2Pe 2:6 is de Zoutzee.j
ter was, voordat Jehovah Sodom _ Ju 7
en Gomorra _ verdierf, als de tuin h De 34:1
4 Twaalf jaar hadden zij Kedor-
van Jehovah,d als het land Egyp- i Ge 12:7 laomer _ gediend, maar het dertien-
_
te, tot aan Zoar _ e toe. 11 Toen
Ge 15:18 de jaar rebelleerden zij. 5 En in
Ge 24:7
koos Lot het gehele Jordaandis- Ex 33:1 het veertiende jaar kwam Kedor-
trict voor zich, en Lot verplaat- j Ge 12:2 laomer, _ en ook de koningen die
Ge 15:5
ste zijn kamp naar het oosten. Zo Ex 1:7 met hem waren, en zij brachten
De 26:5 ¨
scheidden zij zich van elkaar af. nederlagen toe aan de Refaıeten
Heb 11:12 ¨
12 ¨ Abram
_ woonde in het land Ka- _ k De 34:4 in Asteroth-Karn _ a_ ım,k en aan
naan, maar Lot woonde te midden Joz 12:7 de Zuzieten in Ham, en aan de
l Ge 18:1 ´ ¨
van de steden van het District.f Ge 23:19 Emietenl in Schav _ e-Kirjatha_ ım,
Ten slotte sloeg hij zijn tenten Ge 25:9 6 en aan de Horietenm in hun ge-
m Ge 23:2 ¨
nabij Sodom _ op. 13 En de man- n Ge 12:7
bergte Se_ ır,n tot aan El-Paran, _ o
nen van Sodom _ waren slecht en dat aan [de rand van] de wildernis
waren grove zondaars tegen Jeho- ligt. 7 Toen keerden zij om en
vah. g HFDST. 14
kwamen te En-M _ispat, dat is Ka- _
14 En Jehovah zei tot Abram, _ o Ge 10:10
des,p en versloegen het gehele
p Ge 14:17
nadat Lot zich van hem had af- veld van de Amalekieten q en ook
gescheiden: „Sla alstublieft uw
de Amorietenr die in Hazezon- _
ogen op en kijk van de plaats 2e kolom
Tamar
_ s
woonden.
waar gij zijt naar het noorden a Ge 10:22
8 Toen trok de koning van So- _
en naar het zuiden en naar het b Ge 14:9
c Ge 10:19 dom uit, en ook de koning van
oosten en naar het westen,h Ge 13:12
Gomorra _ en de koning van Adma _
15 want het gehele land waar- 2Pe 2:6 ¨
naar gij kijkt, zal ik aan u en aan d Ge 13:10 en de koning van Zebo _ ım en de
uw zaad geven, tot onbepaalde
Ge 18:20
Ju 7
koning van Bela _ (dat wil zeggen
tijd.i 16 En ik wil uw zaad ma- e Ho 11:8 Zoar), _ en zij schaarden zich te-
ken als de stofdeeltjes van de f De 29:23 gen hen in slagorde in de Laag-
aarde, zodat indien een mens
g De 34:3
vlakte van S _iddim,t 9 tegen
h Re 20:11
in staat zou zijn de stofdeeltjes i Ge 14:10
Kedorlaomer, _ de koning van
van de aarde te tellen, uw zaad j De 3:17 Elam,
_ en T _ideal, de koning van
ook geteld zou kunnen worden.j k De 1:4 Gojim, _ en Amrafel, _ de koning
l De 2:10
17 Sta op, trek het land door van S _inear, en Arioch, _ de koning
m De 2:12 u
in zijn lengte en in zijn breed- n Ge 36:8 van Ellasar; _ vier koningen te-
te, want aan u zal ik het geven.”k o Ge 21:21 gen de vijf. 10 De Laagvlakte
18 Abram
_ bleef dus in tenten wo- p Nu 20:1 van S _iddimv nu was vol asfalt-
nen. Naderhand ging hij wonen q Ge 36:12
1Sa 15:2
putten; w en toen de koningen van
te midden ´ van de grote bomen r Ge 10:16 Sodom _ en Gomorra _ x de vlucht
en
16 Dit zijn de zonen
dit zijn hun na-
l Ge 36:3
baarde zij hem Z _imran en Joksan _ Jes 60:7 men volgens hun nederzettingen
en Medan _ en M _idianm en J _isbak en m Ps 120:5 en volgens hun ommuurde kam-
n Jer 49:28
Suah.
_ Ez 27:21 pementen: r twaalf oversten naar
3 En Joksan _ werd de vader n 1Kr 1:29 hun clans.s 17 En dit zijn de ja-
¨
van Scheba _ o en Dedan.
_ p o 1Kr 1:30
p Job 2:11
ren van Isma _ els leven, honderd
En de zonen van Dedan _ wer- Job 6:19 zevenendertig jaar. Toen blies
den¨ Assurim
_ en L etusim
_ en q 1Kr 1:31 hij de laatste adem uit en stierf
r 1Kr 6:54
Le_ ummim. Ne 8:16 en werd tot zijn volk vergaderd.t
4 En de zonen van M _idian wa- s Ge 17:20 18 En zij gingen verblijf houden
Ps 117:1
ren Efa _ q en Efer
_ ¨ en Hanoch _ en van Hav _ilau nabij Sur,v dat tegen-
Ab _ida en Elda_ a.r
t Ge 25:8
¨
u Ge 2:11 over Egypte _ ligt, tot Assyri _ e toe.
1Sa 15:7
Deze allen waren de zonen van v Ge 16:7 Tegenover al zijn broeders vestig-
Ketura._ w Ge 16:12 de hij zich.w
37 Eerstgeboorterecht verkocht. Belofte GENESIS 25:19–26:7
19 En ¨ dit is de geschiedenis HFDST. 25 het veld kwam en hij moe was.
van Isa _ ak, de zoon van Abra- _ a Ge 22:2 30 Esau
_ dan zei tot Jakob:
_ „Laat
Mt 1:2
ham.a b Ge 22:23 mij alstublieft vlug wat opslok-
Abraham werd de ken van dat rode — dat rode
¨ vader van
c De 26:5
_ ¨ d De 4:29
Isa
_ ak. 20 En Isa _ ak was veer- e 1Sa 1:5
daar, want ik ben moe!” Daar-
tig jaar oud geworden toen hij f 2Sa 21:14 om werd hem de naam Edom _
2Kr 33:13
zich Rebekka, _ de¨ dochter van Be- Lu 1:13 gegeven.a 31 Hierop zei Jakob:_
¨ „Verkoop mij dan eerst uw eerst-
thu_ el,b de Syrier c van Paddan- _ g Ro 9:10
h 1Sa 1:10 b
Aram, geboorterecht!” 32 En Esau _
_ ¨ de zuster van Laban, _ de i Ps 139:15
vervolgde: „Zie, ik ga toch ster-
Syrier, tot vrouw nam. 21 En Pr 11:5
j Ge 36:31
vooral voor zijn vrouw bleef ven, en wat baat mij dan een
¨ Nu 20:14
eerstgeboorterecht?” 33 En Ja-
_ ak Jehovah smeken,d omdat zij
Isa k Ge 27:29 _
De 2:4
onvruchtbaar was; e Jehovah dan l 2Sa 8:14
kob voegde eraan toe: „Zweer
c
mij eerst!” Toen zwoer hij hem
liet zich [deze zaak] afsmeken Mal 1:2
Ro 9:12
ten behoeve van hem,f en zijn m Ge 38:27
en verkocht zijn eerstgeboorte-
recht aan Jakob. d 34 En Jakob
vrouw Rebekka _ werd zwanger. n Ge 27:11 _ _
2Kon 1:8
22 En de zonen in haar gingen Za 13:4
gaf Esau
_ brood en het linze-
met elkaar strijden, g zodat zij o Ge 27:32 gerecht, en hij ging eten en drin-
Ge 36:9
zei: „Indien het aldus gesteld Mal 1:3
ken.e Daarna stond hij op en
is, waarom ben ik dan eigenlijk p Ho 12:3 ging heen. Zo verachtte Esau
_ het
q Ge 27:36
nog in leven?” Daarop ging zij Je- Han 7:14
eerstgeboorterecht.f
hovah raadplegen.h 23 Toen zei r Ge 27:3
Nu ontstond er hongers-
Jehovah tot haar: „Twee natien
zijn in uw buik,i en twee natio-
¨ s Ps 37:37
t Heb 11:9
u Ge 27:6
26 nood in het land, afgezien
van de eerste hongersnood die
Ge 27:46
nale groepen zullen zich uit uw zich in de dagen van Abraham_
inwendige delen scheiden; j en
¨
had voorgedaan, g zodat Isa _ ak
de ene nationale groep zal ster- 2e kolom
zich naar Abimelech
_ begaf, de ko-
ker zijn dan de andere nationale a Ge 36:1
ning der Filistijnen, naar Ge- _
De 2:4
groep,k en de oudste zal de jong- Mal 1:4 rar.h 2 Toen verscheen Jeho-
ste dienen.”l b Ge 43:33
De 21:17 vah aan hem en zei: i „Daal niet
24 Geleidelijk verstreken haar 1Kr 5:1 af naar Egypte.
_ Verblijf in het
c Ge 14:22
dagen ten volle dat zij moest ba- Heb 6:16 land dat ik u aanwijs.j 3 Ver-
ren, en zie! er was een tweeling d Heb 12:16 toef als vreemdeling in dit land,k
e 1Kor 15:32
in haar buik.m 25 Toen kwam f Job 21:15
en ik zal met u blijven en u zege-
de eerste te voorschijn, rood over Job 34:9 nen, want aan u en aan uw zaad
zijn gehele lichaam, als een ha- zal ik al deze l
¨ landen geven, en
ren ambtskleed; n daarom gaven HFDST. 26 ik wil de beedigde verklaring die
o
zij hem de naam Esau. _ 26 En g Ge 12:10 ik aan uw vader Abraham
_ heb
daarna kwam zijn broer te voor- h Ge 26:26 gezworen,m gestand doen: 4 ’En
schijn en zijn hand hield de hiel i Ex 6:3
Nu 12:6
ik wil uw zaad vermenigvuldi-
van Esau _ vast; p daarom gaf hij ¨ 1Jo 4:12 gen als de sterren aan de hemel
q j Ex 32:13
hem de naam Jakob. _ En Isa _ ak k Ge 20:1
en ik wil aan uw zaad al deze lan-
was zestig jaar oud toen zij hen Heb 11:9 den geven; n en door bemiddeling
l Ge 12:7 ¨
baarde. Ge 15:18
van uw zaad zullen alle natien
27 En de jongens werden gro- Ro 15:8 der aarde zich stellig zegenen’,o
Ga 4:28
ter, en Esau _ werd een man die m Ge 22:16 5 ten gevolge van het feit dat
verstand van jagen had,r een Ps 105:9 Abraham
_ naar mijn stem heeft
Mi 7:20
man van het veld, maar Jakob _ Heb 6:13 geluisterd en zijn plichten jegens
een onberispelijk man,s die in n Ge 15:5 mij, mijn geboden, mijn inzet-
¨ De 34:4
tenten woonde.t 28 En Isa _ ak Heb 11:12 tingen en mijn wetten steeds in ¨
had Esau _ lief, omdat dit wild- o Ge 12:3 acht heeft genomen.”p 6 Isa _ ak
Ge 22:18
braad in zijn mond betekende, Han 3:25 bleef derhalve te Gerar_ wonen.q
Ga 3:8
terwijl Reb ekka’s _ liefde daar- p Ge 17:23
7 Welnu, de mannen van de
entegen naar Jakob _ uitging.u Heb 11:8 plaats informeerden aanhoudend
Jak 2:21
29 Eens was Jakob _ een gerecht q Ge 26:17
naar zijn vrouw, en hij zei dan:
aan het koken, toen Esau _ van r Ge 12:13 „Zij is mijn zuster.”r Want hij
GENESIS 26:8-28 Rebekka bijna onteerd. Ruzie over waterputten 38
was bevreesd te zeggen: „Mijn HFDST. 26 het stroomdal van Gerar a
_ ¨en ging
vrouw”, uit vrees dat, om zijn a Ge 24:16 daar wonen. 18 En Isa _ ak ging
woorden aan te halen, „de man- b Ge 24:67
Sp 5:18
de waterputten weer opgraven
nen van de plaats mij zouden do- Pr 9:9 die men in de dagen van zijn va-
den wegens Rebekka”, _ want zij c Ge 20:11 der Abraham
_ had gegraven maar
was aantrekkelijk van uiterlijk.a d Ge 12:18 die de Filistijnen na Abrahams _
8 Het geschiedde dan toen zijn e Ge 20:9
Ge 39:9
dood waren gaan dichtstoppen; b
dagen daar voortduurden, dat Sp 6:29 en hij gaf ze weer hun namen
Abimelech,
_ de koning der Fi- Heb 13:4
naar de namen waarmee zijn va-
f Ge 8:22
listijnen, uit het venster¨ keek Jes 55:10 der ze had genoemd.c
¨
en toen zag, en zie, Isa _ ak was 2Kor 9:10 19 En de knechten van Isa _ ak
zich aan het vermaken met zijn g 1Kor 3:6
groeven verder in het stroomdal
b h Ge 24:1
vrouw Reb ekka. _ 9¨ Terstond Job 42:12 en zo vonden zij daar een put
riep Abimelech_ Isa
_ ak en zei: Ps 3:8 met vers water. 20 En de her-
Ps 67:6
„Zie, zij is niemand anders dan ders van Gerar _ zochten ruzie met
Sp 10:22 ¨
uw vrouw! Hoe komt het dan Heb 6:7 de herders van Isa _ akd en zeiden:
dat gij hebt gezegd: ’Zij is¨ mijn i Ge 24:35
„Het water is van ons!” Daarom
zuster’?” Hierop zei Isa _ ak tot j Ge 12:16
Job 1:3
gaf hij de put de naam Esek, _ om-
hem: „Ik heb het gezegd uit vrees k Ge 37:11 dat zij met hem hadden getwist.
dat ik om haar zou sterven.”c 1Sa 18:9 21 En zij gingen een andere put
Sp 27:4
10 Maar Abimelech _ vervolgde: Ro 1:29 graven, en ook daarover zochten
„Wat hebt gij ons toch aange- Tit 3:3 zij ruzie. Daarom gaf hij die de
d Nog even en een van het
daan? l Ge 21:30
naam S _itna. 22 Later trok hij
m Sp 25:26
volk zou stellig bij uw vrouw heb- vandaar weg en groef een andere
n Ex 1:9
ben gelegen, en gij zoudt schuld Ps 105:24 put,e maar daarover maakten zij
over ons hebben gebracht!” e
geen ruzie. Daarom gaf hij die de
11 Toen gebood Abimelech _ het 2e kolom
naam Rehoboth _ en zei: „Want nu
gehele volk en zei: „Een ieder heeft Jehovah ons volop ruimte
a Ge 10:19
die deze man en zijn vrouw aan- Ge 20:1 gegeven f en ons vruchtbaar ge-
nam Jakob _ een steen en richtte h Re 11:10 3 Toen zond Jakob_ bodeng voor
1Sa 12:5
die op als een zuil.c 46 Toen zei Mal 2:14
zich uit naar zijn ¨ h broer Esau,
_
Jakob
_ tot zijn broeders: „Raapt i Ge 31:45 naar het land Se_ ır, het veld van
Edom, i 4 en hij gebood hun en
stenen bijeen!” Waarop zij ste- j Joz 4:6 _
nen namen en een hoop maak- k Ge 17:7 zei: „Dit zult GIJ tot mijn heer,j
ten.d Daarna aten zij daar op de
Lu 20:37 tot Esau,
_ zeggen: ’Dit heeft uw
[steen]hoop. 47 Voorts noem-
l Joz 24:2 knecht Jakob
_ gezegd: „Bij Laban _
de Laban _ hem Jegar-Sahad
_ utha,
_
m Ge 31:42
heb ik als vreemdeling vertoefd
n Ge 18:5
maar Jakob _ noemde hem Gal-Ed. Ps 104:15
en ik ben daar lange tijd, tot nu
48 En L aban_ zei vervolgens: toe, gebleven.k 5 En ik ben in
„Deze hoop is heden een getuige het bezit gekomen van stieren en
2e kolom
tussen mij en u.” Daarom gaf hij ezels, schapen, en dienstknech-
a Ge 31:28
hem de naam Gal-Ed,e 49 en ten en dienstmaagden,l en ik zou
b Ge 24:60
De Wachttoren, want hij zei: het mijn heer graag laten weten,
c Ge 27:43
„Moge Jehovah de wacht houden Ge 28:2 opdat ik gunst in uw ogen moge
tussen mij en u, wanneer wij on-
vinden.” ’ ”m
zichtbaar voor elkaar gelegerd HFDST. 32 6 Na verloop van tijd keerden
zijn.f 50 Indien gij mijn doch- d Ps 34:7
de boden tot Jakob
_ terug en zei-
ters gaat kwelleng en indien gij e Lu 2:13
den: „Wij zijn bij uw broer Esau _
behalve mijn dochters andere f 2Sa 17:24
gekomen, en hij komt u ook reeds
vrouwen gaat nemen, er is geen Hgl 6:13 tegemoet, met vierhonderd man
mens bij ons. Zie! God is getui- g Lu 9:52 bij zich.”n 7 En Jakob _ werd zeer
Lu 14:32
ge tussen mij en u.”h 51 En La- _ h Ge 27:39
bevreesd en kreeg het benauwd.o
ban zei verder tot Jakob: _ „Zie, Ge 36:8 Daarom verdeelde hij het volk
De 2:5
deze hoop, en zie, de zuil die ik Joz 24:4
dat bij hem was en de kleinvee-
heb opgericht tussen mij en u. i Ge 25:30
kudden en de runderen en de ka-
52 Deze hoop is getuige, en de Re 5:4 melen in twee kampen,p 8 en
zuil is iets wat getuigenis aflegt,i j Ge 23:6 hij zei: „Indien Esau _ op het ene
Ro 12:10
dat ik deze hoop stellig niet zal kamp afkomt en het aanvalt, dan
k Ge 31:41
voorbijtrekken tegen u en dat gij l Ge 30:43
zal er stellig een kamp overblij-
deze hoop en deze zuil niet zult Ge 33:11 ven om ontkoming te vinden.”q
voorbijtrekken tegen mij, ten m Ge 33:8 9 Daarna zei Jakob: _ „O God
Ge 47:25
kwade.j 53 Moge de god van van mijn vader Abraham_ ¨ en God
k en de god van Nahor l n Ge 33:1
Abraham
_ _ van mijn vader Isa r
_ ak, o Jehovah,
o Ge 27:41
tussen ons oordelen, de god van Ge 32:11 gij die tot mij zegt: ’Keer terug
hun vader.” Jakob _ zwoer echter p Sp 2:11 naar uw land en naar uw bloed-
bij ¨de Geduchte van zijn vader Pr 9:18
verwanten en ik zal u stellig wel-
q Ge 33:1
_ ak.m
Isa doen’,s 10 ik ben al de liefde-
r Ex 3:6
54 Daarna offerde Jakob _ een 1Pe 5:7 rijke goedheden en al de trouw
slachtoffer op de berg en nodig- s Ge 31:3 die gij jegens uw knecht hebt
de zijn broeders uit om broodn Ge 31:13 betracht,t niet waardig, want
te eten. Bijgevolg aten zij brood t Ge 28:15
Ps 100:5
slechts met mijn staf trok ik over
en overnachtten op de berg. Mi 7:20 deze Jorda_ an,
_ en nu ben ik tot
49 Jakob zendt Esau geschenk; worstelt met engel GENESIS 32:11-32
twee kampen geworden.a 11 Ik HFDST. 32 21 Het geschenk ging dus voor
bid u, bevrijd mijb uit de hand a Ge 28:10 hem uit naar de overkant, maar
Ge 30:43
van mijn broer, uit Esau’s
_ hand, Ge 32:7 zelf bracht hij die nacht in het
Ps 113:7
want ik ben bevreesd voor hem, kamp door.a
dat hij misschien komt en mij b Ps 34:4
Ps 107:19 22 Later gedurende die nacht
stellig, met moeder en kinderen, 2Pe 2:9 stond hij op en nam zijn twee
aanvalt.c 12 En gij, gij hebt ge- c Ge 27:41 vrouwenb en zijn twee dienst-
zegd: ’Ik zal u ongetwijfeld wel- Ps 112:8
Sp 18:19 maagdenc en zijn elf jonge zonend
doen en uw zaad stellig maken en trok de doorwaadbare plaats
d Ge 28:14
als de zandkorrels der zee, die Ge 46:3 van de Jabbok
_ e
over. 23 Hij nam
wegens het grote aantal niet ge- Ex 1:7
Ex 32:13 hen dus en bracht hen over het
teld kunnen worden.’ ”d Han 7:17
stroomdal,f en hij bracht wat hij
13 En hij bleef daar die nacht e Ge 33:10 had naar de overkant.
Sp 18:16
nog over. Toen nam hij van wat Ro 12:20 24 Ten slotte bleef Jakob _ al-
in zijn hand was gekomen, een f Ge 30:43 leen achter. Nu ging er een man
geschenk voor zijn broer Esau: e
_ met hem worstelen totdat de da-
g Ge 33:8
14 tweehonderd geiten en twin- Mt 10:16 geraad opklom.g 25 Toen hij nu
tig bokken, tweehonderd ooien h Ge 32:13 zag dat hij niet over hem had
en twintig rammen, 15 dertig 1Sa 25:27
gezegevierd,h raakte hij voorts
zogende kamelen en hun jongen, i Ge 33:8
de gewrichtsholte van zijn dij-
Lu 14:32
veertig koeien en tien stieren,
j Sp 13:17
been aan; en de gewrichtshol-
twintig ezelinnen en tien volwas-
te van Jakobs_ dijbeen werd ont-
sen ezels.f k Sp 25:13
zet bij zijn worsteling met hem.i
16 Daarna gaf hij de ene kud- l Ge 43:11
26 Daarna zei hij: „Laat mij gaan,
1Sa 25:18
de na de andere afzonderlijk aan Sp 17:8
want de dageraad is opgeklom-
zijn knechten over en zei herhaal- m Ps 133:1 men.” Hierop zei hij: „Ik zal u niet
delijk tot zijn knechten: „Trekt Sp 6:3
laten gaan, tenzij gij mij eerst ze-
voor mij uit naar de overkant,
gent.”j 27 Derhalve zei hij tot
en GIJ dient een ruimte open te la- 2e kolom
hem: „Hoe is uw naam?”, waar-
ten tussen kudde en kudde.”g a Ge 32:13
op hij zei: „Jakob.”
_ 28 Toen zei
17 Verder gebood hij de eerste b Ge 29:30
hij: „Uw naam zal niet langer
en zei: „Ingeval mijn broer Esau _ Ru 4:11
Jakob
_ ¨ worden genoemd, maar
u ontmoet en u als volgt vraagt: c Ge 30:3
Ge 30:9 Isra
_ el,k want gij hebt met God
’Wie behoort gij toe, en waar
gaat gij heen en aan wie behoren d Ge 30:26 en met mensen gestreden,l zo-
´ ´ dat gij ten laatste hebt gezege-
die daar voor u toe?’, 18 dan e De 3:16
het land Edom. Dit zijn de zonen stamhoofden van de Horiet naar
_ k 1Kr 1:40
bij Ada. hun stamhoofden in het land
_ ¨
l 1Kr 1:38 Se_ ır.
17¨ Dit zijn de zonen van Re- _
hu el, Esau’s _ zoon: Stamhoofd m 1Kr 1:39
31 Dit nu zijn de koningen die
Nahath,
_ stamhoofd Zera, _ stam- in het land Edom _ hebben gere-
hoofd Samma, _ stamhoofd M _izza. geerde voordat er enige koning
2e kolom ¨
Dit¨ zijn de stamhoofden van Re- _ over de zonen van Isra _ el regeer-
a Ge 36:2
huel in het land Edom. _ h
Dit zijn de.f 32 En Bela, _ de zoon van
de zonen bij Basmath, _ Esau’s
_ b 1Kr 1:41 Beor, _ ging ertoe over in Edom _
vrouw. c 1Kr 1:42
te regeren,g en de naam van
18 Ten slotte zijn dit de zonen zijn stad was Dinhaba. _ 33 Toen
van Oholibama, _ ¨ Esau’s
_ vrouw:
d 1Kr 1:38 Bela _ stierf, ging Jobab, _ de zoon
¨ van Zera, _ uit Bozra, _ h
in zijn plaats
Stamhoofd Je_ us, stamhoofd Jae- _ e Nu 20:14
lam, stamhoofd Korach. _ Dit zijn regeren.i 34 Toen Jobab _ stierf,
f De 17:14
de stamhoofden van Oholib a- _ De 17:15 ging H usam _ uit het land van
1Sa 10:19 de Temanieten in zijn plaats re- j
ma, de dochter van Ana, _ Esau’s
_
vrouw. g 1Kr 1:43 geren.k 35 Toen Husam _ stierf,
19 Dit zijn de zonen van Esau, _ ging Hadad, _ de zoon van Bedad, _
h Jes 34:6
en dit zijn hun stamhoofden. Hij Jer 49:13 die de Midianietenl in het veld
m
is Edom. _ i van Moab _ versloeg, in zijn plaats
¨ i 1Kr 1:44
regeren, en de naam van zijn
20 Dit zijn de zonen van Se_ ır, n
de Horiet, de bewoners van het j Job 2:11 stad was Avith. _ 36 Toen Hadad _
land: j Lotan _ en Sobal _ en Z _ibeon k 1Kr 1:45
stierf, ging Samla _ uit Masreka _
en Ana _ k 21 en D _ison en Ezer _ in zijn plaats regeren.o 37 Toen
en D _isan. Dit zijn de stamhoof- l l Ge 25:2
Ex 2:15
Samla _ stierf, ging Saul uit Reho- _
den van de Horiet, de zonen van Nu 31:2 both aan de Rivier in zijn plaats
¨ p
regeren. ¨ 38 Toen Saul stierf,
Se_ ır, in het land Edom. _ m Ru 1:1
22 En de zonen van L otan _ ging Ba_ al-Hanan, _ de zoon van
werden Hori _ en Hemam; _ en Lo- _ n 1Kr 1:46 Achbor,
_ in ¨zijn plaats regeren.q
tans zuster was T _imna. m
o 1Kr 1:47 39 Toen Ba_ al-Hanan, _ de zoon van
23 En dit zijn de zonen van Achbor,
_ stierf, ging Hadar _ in zijn
p 1Kr 1:48
Sobal: _ Alvan _ en Manahath _ en plaats regeren; en de naam van
¨
Ebal,
_ Sefo _ en Onam._ q 1Kr 1:49 zijn stad was Pa_ u, en de naam
55 Jakob begunstigt Jozef. Jozefs dromen GENESIS 36:40–37:17
¨ HFDST. 36
van zijn vrouw was Mehetabe _ el, ziet, UW schoven kwamen erom-
de dochter van Matred,_ de doch- a 1Kr 1:50 heen staan en bogen zich ver-
ter van Mezahab._ a
b 1Kr 1:51 volgens voor mijn schoof neer.”a
40 Dit dan zijn de namen van 8 Toen zeiden zijn broers tot
c 1Kr 1:52
de stamhoofden van Esau _ naar hem: „Zult gij wis en zeker ko-
hun families, naar hun plaatsen, d 1Kr 1:53 ning over ons worden? b of: Zult
volgens hun namen: Stamhoofd e 1Kr 1:54 gij wis en zeker over ons heer-
T _imna, stamhoofd Alva, _ stam- sen?”c Zij dan vonden opnieuw
f De 2:5
hoofd Jetheth,
_ b
41 stamhoofd reden om hem te haten wegens
Oholibama,
_ stamhoofd Ela, _ stam- g Ge 25:30
Ge 36:8
zijn dromen en wegens zijn woor-
hoofd P _inon,c 42 stamhoofd den.
Kenaz,
_ stamhoofd T eman,
_ stam- 9 Daarna had hij nog een an-
HFDST. 37
hoofd ¨M _ibzar,d 43 stamhoofd dere droom, en hij verhaalde die
h Ge 23:4
Magdi _ el, stamhoofd Iram. _ Dit Ge 28:4
aan zijn broers en zei: „Ziet, ik
zijn de stamhoofden van Edom _ e Heb 11:9 heb weer een droom gehad, en
naar hun woonplaatsen in het i Ge 17:8 ziet, de zon en de maan en elf
land van hun bezitting.f Dit is sterren bogen zich voor mij
j Ge 30:25
Esau,
_ de vader van Edom._ g
Ge 46:19 neer.”d 10 Toen verhaalde hij
het zowel aan zijn vader als aan
En Jakob
_ bleef wonen in
37 het land van de inwonende
vreemdelingschap van zijn va-
k Ge 47:3
l Ge 35:25
zijn broers, waarop zijn vader
hem bestrafte en tot hem zei: e
¨ m Ge 35:26 „Wat betekent deze droom die
der,h in het land Kana _ an.i gij hebt gedroomd? Zullen ik en
2 Dit is de geschiedenis van Ja- _ n Le 5:1
1Sa 2:24 ook uw moeder en uw broers ons
kob. Jo 7:7 wis en zeker voor u ter aarde ko-
j zeventien jaar oud
Toen Jozef
_ o 1Kr 2:1 men neerbuigen?” 11 En zijn
was, hoedde hij eens met zijn broers werden jaloers op hem,f
p Ge 37:32
broers de schapen onder het klein- maar zijn vader bewaarde het
vee,k en omdat hij nog maar een q Sp 14:30
gezegde.g
Sp 27:4
knaap was, was hij met de zo- 12 Zijn broers gingen nu heen
nen van B _ilhal en de zonen van r Ga 5:20
om het kleinvee van hun va-
Tit 3:3
Z _ilpa,m de vrouwen van zijn va- der dicht bij S _ichemh te weiden.
der. Jozef
_ dan bracht een slecht s Ge 37:19 ¨
13 Een poos daarna zei Isra
_ el tot
n
bericht over ¨ hen aan hun vader. t Nu 12:6 Jozef:
_ „Zijn uw broers niet dicht
3 En Isra _ el had Jozef_ meer lief
bij S _ichem [het kleinvee] aan het
dan al zijn andere zonen,o om- 2e kolom hoeden? Kom, en laat mij u naar
dat hij de zoon van zijn ouder- a Ge 42:6 hen toe zenden.” Waarop hij tot
dom was; en hij liet een lang, ge- Ge 42:9 hem zei: „Hier ben ik!”i 14 Hij
streept hemdachtig kleed voor b Ge 45:8 dan zei tot hem: „Ga alstublieft.
hem maken.p 4 Toen zijn broers Zie of uw broers gezond en wel
c Ge 49:26
nu zagen dat hun vader hem meer zijn en of het kleinvee gezond en
liefhad dan al zijn broers, gin- d Ge 44:14 wel is, en breng mij dan verslag
Ge 45:9
gen zij hem haten,q en zij konden uit.”j Zo zond hij hem weg uit
niet op vreedzame wijze tot hem e Sp 17:10
de laagvlakte van Hebron,
_ k en hij
Pr 7:5
spreken.r trok voort in de richting van S _i-
5 Later had Jozef _ een droom f Sp 14:30
Han 7:9
chem. 15 Later trof hem een
en vertelde die aan zijn broers,s Jak 3:14 man aan en zie, hij doolde rond
en zij vonden nog meer reden g Da 7:28 in een veld. De man dan infor-
om hem te haten. 6 En hij zei Lu 2:19 meerde bij hem en zei: „Wat zoekt
voorts tot hen: „Luistert als- h Ge 33:18 gij?” 16 Hierop zei hij: „Mijn
tublieft naar deze droom die ik broers zoek ik. Vertel mij alstu-
i 1Sa 3:4
heb gedroomd.t 7 Welnu, ziet, Jes 6:8 blieft: Waar hoeden zij het klein-
wij waren aan het schoven bin- j 1Sa 17:17
vee?” 17 En de man vervolg-
den midden op het veld, toen Sp 15:30 de: „Zij zijn van hier opgebroken,
ziet, mijn schoof zich oprichtte k Ge 23:19
want ik heb hen horen zeggen:
en ook overeind bleef staan, en Ge 35:27 ’Laten wij naar Dothan_ gaan.’ ”
GENESIS 37:18–38:2 Jozef door zijn broers als slaaf verkocht 56
Jozef
_ ging zijn broers dus verder HFDST. 37 sche kooplieden,a voorbij. Derhal-
achterna en vond hen te Dothan. _ a Ps 37:14 ve trokken en hieven zij Jozef _
Ps 94:21
18 Welnu, zij kregen hem van Sp 6:17 op uit de waterputb en verkoch-
verre reeds in het oog, en voor- Mt 15:19 ten Jozef
_ toen voor twintig
¨ zilver-
dat hij dicht bij hen kon komen, b Ge 37:5
stukken aan de Ismaelieten.c Ten
c Ps 64:5
gingen zij arglistig tegen hem sa- Sp 1:11
slotte brachten dezen Jozef _ naar
menspannen om hem ter dood te Sp 27:4 Egypte.
_
brengen.a 19 Zij zeiden derhal- d Ge 31:39 29 Later keerde Ruben _ naar de
Ex 22:13
ve tot elkaar: „Ziet! Daar komt e Ps 97:10
waterput terug en zie, Jozef _ was
die dromer b aan. 20 Nu dan, Da 3:17 niet in de waterput. Dientenge-
komt en laten wij hem doden en f Ge 9:5 volge scheurde hij zijn kleren.d
Ex 20:13
hem in een van de waterputten Le 24:17
30 Toen hij bij zijn andere broers
gooien; c en wij moeten zeggen 1Jo 3:15 terugkeerde, riep hij uit: „Het
dat een kwaadaardig wild beest g Ge 4:10 kind is weg! En ik — waar moet
Ge 42:22
hem heeft verslonden.d Laten Sp 6:17 ik toch heen?”e
wij dan eens zien wat er van h Ge 42:21 31 Zij namen echter Jozefs _ lan-
Ps 37:8
zijn dromen terecht zal komen.” Jer 22:3
ge kleed en slachtten een geiten-
21 Toen Ruben _ dit hoorde, tracht- i Ge 37:3 bok en doopten het lange kleed
te hij hem uit hun hand te be- j Ps 69:8 herhaalde malen in het bloed.f
vrijden. e Daarom zei hij: „La-
k Am 6:6 32 Daarna lieten zij het lange ge-
ten wij zijn ziel niet doodslaan.”f l Ge 25:12 streepte kleed naar hun vader
22 Vervolgens zei Ruben _ tot hen: m Ge 43:11 brengen en zeiden: „Dit hebben
„Vergiet geen bloed.g Gooit hem Ex 25:6 wij gevonden. Onderzoekg alstu-
n Ge 4:10
in deze waterput, die in de wil- Ex 21:14
blieft of dit het lange kleed van
dernis is, en slaat niet geweld- o Ex 21:16
uw zoon is of niet.”h 33 Vervol-
dadig de hand aan hem.”h Zijn Ne 5:8 gens onderzocht hij het en riep
Han 7:9
bedoeling was hem uit hun hand uit: „Het is het lange kleed van
p Jer 22:3
te bevrijden, om hem naar zijn mijn zoon! Een kwaadaardig wild
q Sp 12:15
vader terug te brengen. beest moet hem verslonden heb-
23 Het geschiedde dan dat zo- ben! i Jozef
_ is vast en zeker in
2e kolom stukken gescheurd!”j 34 Toen
dra Jozef
_ bij zijn broers kwam, zij
Jozef
_ zijn lange kleed gingen uit- a Ge 25:2 scheurde Jakob _ zijn mantels
trekken, ja, het lange gestreepte b Jer 38:13 en deed een zak om zijn heupen
kleed dat hij aan had,i 24 waar-
c Ge 40:15
Ge 45:4
en droeg vele dagen rouw over
na zij hem namen en hem in de De 24:7 zijn zoon.k 35 En al zijn zonen
Ps 105:17
waterput gooiden.j De put was en al zijn dochters maakten zich
d Ge 44:13
toen leeg; er stond geen water in. Han 14:14
voortdurend op om hem te troos-
25 Daarna zetten zij zich neer e Ge 49:3 ten,l maar steeds weigerde hij
om brood te eten.k Toen zij hun f Sp 28:17 zich te laten troosten en zei: m
ogen opsloegen en keken, zie, g Ge 38:25 „Want rouwend zal ik naar mijn
¨ Nu 35:24 zoon in Sjeo_ ol _ afdalen!” En zijn
daar kwam een karavaan Ismae-
lietenl aan uit G _ilead, en hun ka-
h Ge 37:3
1Ti 5:24
vader bleef om hem wenen.
melen droegen ladanum en bal- i Ge 44:28 36 De Midianieten evenwel
sem en harsrijke schors,m op weg j Ex 22:13 verkochten hem naar Egypte, _
om dit naar Egypte te brengen.
2Kon 2:24 aan Potifar,
_ een hofbeambte van
_ k 2Sa 1:11 Farao,n de overste van de lijf-
26 Hierop zei Juda_ tot zijn broers: Job 1:20
„Wat voor voordeel zou het heb- l 1Th 5:14
wacht.o
ben als wij onze broer zouden Nu geschiedde het in die
38
m Ps 77:2
Mt 2:18
doden en zijn bloed werkelijk zou- tussentijd dat Juda
_ van
n Ge 39:1
den bedekken? n 27 Komt,¨ en la- zijn broers wegtrok naar lagere
o Ge 40:3
ten wij hem aan de Ismaelieten streken, waar hij [zijn tent] op-
verkopeno en onze hand niet aan sloeg nabij een man, een Adul-
hem slaan.p Hij is per slot onze HFDST. 38 lamiet,p en zijn naam was H _ira.
broer, ons vlees.” Zij dan luis- p Joz 12:15 2 Voorts zag Juda
_ daar een¨ doch-
1Sa 22:1
terden naar hun broer.q 28 Nu q Ge 24:3
ter van een zekere Kanaaniet,q
kwamen er mannen, Midianiti- Ge 28:1 en zijn naam was Sua. _ Hij dan
57 Juda’s zonen; Tamars list om kinderen te krijgen GENESIS 38:3-23
nam haar en had betrekkingen HFDST. 38 weduwschap en bedekte zich met
met haar. 3 En zij werd zwan- a Nu 26:19 een sjaal en sluierde zich en ging
¨
ger. Later baarde zij een zoon en b Joz 19:29 aan de ingang van Ena_ ım zitten,
hij gaf hem de naam Er.a 4 We- Re 1:31 dat aan de weg naar T _imna ligt.
derom werd zij zwanger. Na ver- c Mt 1:3
Want zij zag dat Selah_ opgegroeid
loop van tijd baarde zij een was en toch was zij hem niet tot
zoon en gaf hem de naam Onan. _ d De 21:20
Ga 5:19
vrouw gegeven.a
5 Vervolgens baarde zij nog- 1Pe 3:12 15 Toen Juda_ haar in het oog
maals een zoon en gaf hem toen kreeg, hield hij haar dadelijk
e 2Sa 6:7
de naam Selah. _ Nu bevond hij Han 12:23 voor een hoer,b omdat zij haar ge-
b
zich in Achzib_ toen zij hem zicht bedekt had.c 16 Hij wend-
f De 25:5
baarde. De 25:6 de zich daarom tot haar aan de
6 Mettertijd nam Juda _ een Ru 1:11
Mt 22:24 kant van de weg en zei: „Laat
vrouw voor Er, zijn eerstgebore- mij alstublieft betrekkingen met
c
ne, en haar naam was Tamar. _ g Ru 4:6
u hebben.”d Want hij wist niet dat
7 Maar Er, Juda’s _ eerstgeborene, h De 25:9 zij zijn schoondochter e was. Zij
bleek slecht te zijn in de ogen van zei echter: „Wat zult gij mij ge-
i Jes 65:12
Jehovah; d daarom bracht Jeho- ven opdat gij betrekkingen met
vah hem ter dood.e 8 Met het j 1Kr 2:3 mij moogt hebben?”f 17 Hierop
oog daarop zei Juda _ tot Onan:
_ Ps 55:23
zei hij: „Ikzelf zal een geitenbokje
„Heb betrekkingen met de vrouw k Ru 1:13 uit de kudde sturen.” Maar zij zei:
van uw broer en sluit een zwa- Mt 22:24
„Zult gij een onderpand geven,
gerhuwelijk met haar en ver- l Nu 26:19 totdat gij het stuurt?”g 18 En
wek nageslacht voor uw broer.”f hij vervolgde: „Wat is het onder-
9 Maar Onan _ wist dat het na- m Le 22:13
pand dat ik u geven zal?”, waar-
geslacht niet voor hem zou wor- n Ge 38:2 op zij zei: „Uw zegelring h en uw
den; g en het geschiedde dat als
o Nu 20:29 snoer en uw staf, die gij in uw
hij inderdaad betrekkingen had De 34:8 hand hebt.” Toen gaf hij ze haar
met de vrouw van zijn broer,
en had betrekkingen met haar,
hij zijn zaad op de aarde ver- p Ge 38:1
zodat zij zwanger werd van hem.
spilde, om geen nageslacht aan q Joz 15:10
zijn broer te geven.h 10 Wat hij Re 14:1
19 Daarna stond zij op en ging
deed nu, was slecht in de ogen heen en ontdeed zich van haar
r 1Sa 25:4
van Jehovah; i daarom bracht hij sjaal en hulde zich in de kleren
van haar weduwschap.i
ook hem ter dood.j 11 Derhalve
2e kolom 20 Juda
_ zond nu het geiten-
zei Juda
_ tot zijn schoondochter
Tamar:
_ „Woon als weduwe in het a De 25:5
Ru 1:11
bokje door bemiddeling van zijn
huis van uw vader totdat mijn Mt 22:24 metgezel, de Adullamiet,j om het
zoon Selah
_ opgegroeid is.”k Want onderpand uit de hand van de
b Jer 3:2
hij zei bij zichzelf: „Wellicht sterft vrouw terug te krijgen, maar
ook hij, net als zijn broers.”l Bij- c Sp 7:10 deze vond haar nergens. 21 En
gevolg ging Tamar _ heen en bleef d 1Kor 6:18
hij ging bij de mannen van haar
in het huis van haar eigen vader Heb 13:4 plaats informeren en zei: „Waar
wonen.m is die tempelprostituee, [die] in
e Ge 38:11 ¨
12 Zo werden de dagen vele Ena_ ım aan de weg [zat]?” Maar
en de dochter van Sua, _ Juda’s
_
f De 23:18
Ez 16:33
zij bleven zeggen: „Er is nog
vrouw,n stierf; en Juda _ hield de Lu 15:30 nooit een tempelprostituee k in
rouwtijd.o Daarna ging hij op naar g Sp 20:16
deze plaats geweest.” 22 Ten
de scheerders van zijn schapen, slotte keerde hij naar Juda _ terug
hij en zijn metgezel H _ira, de Adul- h Ge 41:42 en zei: „Ik heb haar nergens ge-
1Kon 21:8
lamiet,p naar T _imna.q 13 Toen Es 8:8 vonden, en bovendien zeiden de
werd er aan Tamar _ meegedeeld: Da 6:17
mannen van de plaats: ’Er is nog
„Zie, uw schoonvader trekt op i 2Sa 14:2 nooit een tempelprostituee in
naar T _imna om zijn schapen te deze plaats geweest.’ ” 23 Juda _
j Ge 38:1
scheren.”r 14 Daarop ontdeed dan zei: „Laat zij ze voor zichzelf
zij zich van de kleren van haar k De 23:17 nemen, opdat wij niet tot [een
GENESIS 38:24–39:12 Jozef weerstaat Potifars vrouw 58
voorwerp van] verachting wor- HFDST. 38 bleek met Jozef
_ te zijn, zodat hij
den.a In ieder geval heb ik dit a Sp 6:33 een succesvol man werda en
Sp 12:14
bokje gestuurd, maar gij — gij Sp 18:3 over het huis van zijn meester,
hebt haar nergens gevonden.” Ro 6:21
2Kor 4:2
de Egyptenaar, kwam te staan.
24 Ongeveer drie maanden la- Ef 5:12 3 Zijn meester dan zag dat Jeho-
ter echter gebeurde het dat er b Ge 34:31 vah met hem was en dat Jehovah
Nu 5:12
aan Juda_ werd meegedeeld: „Uw c Ge 19:36
alles wat hij deed, in zijn hand
schoondochter Tamar _ heeft de 2Sa 11:5 liet gelukken.
hoer gespeeld,b en zie, zij is d Le 21:9
De 24:16
4 En Jozef
_ bleef gunst in zijn
c
ook zwanger van haar hoererij.” e Ge 38:16 ogen vinden en bediende hem
Daarop zei Juda: _ „Brengt haar Sp 18:17 voortdurend, zodat hij hem over
1Kor 4:5
naar buiten en laat zij verbrand f Ge 31:32
zijn huis aanstelde,b en alles wat
d
worden.” 25 Terwijl zij naar Ge 37:32 hij had, gaf hij in zijn hand. 5 En
Le 19:15
buiten werd gebracht, liet zijzelf het gevolg was dat vanaf de tijd
g Ge 38:18
aan haar schoonvader zeggen: h Ro 2:1
dat hij hem aangesteld had over
„Van de man aan wie deze [din- i 1Sa 24:17 zijn huis en over alles wat hij had,
gen] toebehoren, ben ik zwan- Job 33:27 Jehovah het huis van de Egypte-
Sp 11:6
ger.”e En zij voegde eraan toe: j Ge 38:11
naar dank zij Jozef
_ bleef zegenen,
„Onderzoekf alstublieft aan wie De 25:5 en Jehovah’s zegen kwam te rus-
Ru 3:12
deze [dingen] toebehoren, de ze- ten op alles wat hij had, in het
k Job 34:32
gelring en het snoer en de staf.”g l Ge 46:12 huis en op het veld.c 6 Ten slot-
26 Toen onderzocht Juda _ ze en Ru 4:12 te liet hij alles wat hij had, in Jo-_
1Kr 2:4
zei: h „Zij is rechtvaardiger dan Lu 3:33 zefs hand; d en hij wist volstrekt
i
ik, omdat ik haar niet aan mijn m 1Kr 9:6 niet wat er bij hem was, uitge-
zoon S elah
_ heb gegeven.” j En Mt 1:3
zonderd het brood dat hij at.
daarna had hij geen gemeenschap
Bovendien werd Jozef _ schoon
meer met haar.k HFDST. 39 van gestalte en schoon van uiter-
27 Toen het nu de tijd was dat n Ps 105:17 lijk.
Han 7:9
zij moest baren, bleek dat er, zie, 7 Na deze dingen nu gebeurde
o Ge 37:36
een tweeling in haar buik was. p Ge 17:20 het dat de vrouw van zijn mees-
28 Voorts gebeurde´ ´ het toen zij Ge 37:25 ter haar ogen naar Jozef _ ging op-
baarde, dat een zijn hand uit-
slaane en zei: „Kom bij mij lig-
stak, en de vroedvrouw nam ter- 2e kolom gen.”f 8 Maar steeds weigerde
stond een scharlaken [draadje] a Ps 1:3 hijg en zei dan tot de vrouw van
en bond het om zijn hand en zei: Ro 8:31 zijn meester: „Zie, mijn meester
Heb 13:6
„Deze is het eerst te voorschijn b Sp 14:35 weet niet wat er bij mij in het
gekomen.” 29 Ten slotte bleek Lu 12:44 huis is, en alles wat hij bezit,
1Kor 4:2
dat zodra hij zijn hand terugtrok, heeft hij in mijn hand gegeven.h
c Ge 30:27
zie, daar kwam zijn broer te voor- De 28:3 9 Niemand in dit huis is groter
schijn, zodat zij uitriep: „Wat be- 2Sa 6:11
dan ik, en volstrekt niets heeft
d Lu 16:10
doelt gij daarmee, dat gij voor Lu 19:17 hij mij onthouden behalve u, om-
uzelf een doorbraak hebt veroor- e Mt 5:28 dat gij zijn vrouw zijt.i Hoe zou
zaakt?” Daarom gaf men hem 2Pe 2:14
ik dan deze grote slechtheid kun-
l f Le 20:10
de naam Perez._ 30 En daarna Sp 2:16 nen begaan en in werkelijkheid
kwam zijn broer, die het scharla- 1Kor 6:9
zondigen tegen God?”j
ken [draadje] om zijn hand had, g Sp 1:10
Sp 5:20 10 Het gevolg dan was dat ter-
te voorschijn, en hem gaf men Sp 22:6
wijl zij dag aan dag tot Jozef _
m
toen de naam Zera. _ h Lu 16:12
sprak, hij nooit naar haar luis-
1Kor 4:2
Wat Jozef
_ betreft, hij werd terde om naast haar te komen
39 naar Egypte
Potifar,
_ o
_ gebracht,n en
een hofbeambte van Fa-
i Sp 6:29
Mr 10:8
j Ge 2:24
Ge 20:6
liggen, om bij haar te blijven.k
11 Maar op zekere dag gebeurde
rao, de overste van de lijfwacht, Ps 51:4
Ga 5:19
het dat hij, zoals op andere da-
een Egyptenaar, kocht hem ten ¨ Heb 13:4 gen, het huis binnenging om zijn
slotte uit de hand van de Ismae- k Sp 5:3 zaken te behartigen en er nie-
Sp 22:14
lietenp die hem daarheen had- l Job 24:15
mand van de mannen van het
den gebracht. 2 Maar Jehovah Jer 23:24 huis daar in huis was.l 12 Toen
59 Jozef in de gevangenis; legt dromen uit GENESIS 39:13–40:11
greep zij hem bij zijn kleed vasta HFDST. 39 bleek hij degene te zijn die het
en zei: „Kom bij mij liggen!” b a Pr 7:26 liet doen.a 23 De overste van
Jak 1:14
Maar hij liet zijn kleed in haar het gevangenhuis keek naar ab-
hand en nam de vlucht en ging b 2Sa 13:11 soluut niets om van wat in zijn
naar buiten.c 13 Het geschied- c Sp 6:32
hand was, omdat Jehovah met
de dan dat zodra zij zag dat hij 1Kor 6:18 [Jozef]
_ was, en wat hij deed, liet
2Ti 2:22
zijn kleed in haar hand had ge- Jehovah gelukken.b
laten om naar buiten te kunnen d Ps 35:20
Na deze dingen nu gebeur-
vluchten, 14 zij tot de mannen
van haar huis ging roepen en tot
Sp 6:19
Sp 12:17 40 de het dat de schenker
van de koning van Egypte en
c
j Ge 47:25
sel voorzien, want er komen nog
vijf jaren van hongersnood; c op-
Ge 50:20
riep hij uit: „LAAT iedereen van 1Sa 2:6 dat gij met uw huis en al wat
mij weggaan!” En er stond nie- Ps 33:19
Ps 105:17 gij hebt, niet tot armoede ver-
mand anders bij hem toen Jo- _ valt.” ’ 12 En ziet, UW ogen en
k Ge 41:30
zef zich aan zijn broers bekend Ge 47:18 de ogen van mijn broer Benjamin _
maakte. e
zien dat het mijn mond is die tot
l 1Kor 9:10
2 Daarop verhief hij zijn stem U spreekt. d 13 GIJ moet mijn
met geween,f zodat de Egypte- m Ge 46:26 vader dus vertellen over al mijn
naren het te horen kregen en n Ro 8:28 heerlijkheid in Egypte _ en over
Farao’s huis het te horen kreeg. alles wat GIJ hebt gezien; en GIJ
o Re 17:10
3 Ten slotte zei Jozef _ tot zijn Job 29:16 moet U haasten en mijn vader
broers: „Ik ben Jozef.
_ Leeft mijn Ps 105:21
hierheen brengen.”
vader nog?” Maar zijn broers wa-
14 Toen viel hij zijn broer Ben- _
ren volstrekt niet in staat hem te 2e kolom jamin om de hals en weende, en
antwoorden, want zij waren ont- Benjamin weende aan zijn hals.e
a Ge 45:26 _
steld wegens hem.g 4 Daarom Han 7:10
15 Voorts kuste hij al zijn broers
1Jo 4:14
zei Jozef
_ tot zijn broers: „Komt
en weende aan [hun hals],f en
alstublieft dichter bij mij.” Toen b Ge 46:34
Ge 47:1 daarna spraken zijn broers met
kwamen zij dichter bij hem. Ex 8:22
Ex 9:26 hem.
Vervolgens zei hij: „Ik ben Jo- _
zef, UW broer, die GIJ naar Egypte 16 En het nieuws werd in het
_ c Ge 47:12
Sp 3:27 huis van Farao gehoord, doordat
hebt verkocht. h
5 Maar voelt U Han 7:14
nu niet diepbedroefdi en weest men zei: „Jozefs _ broers zijn geko-
niet toornig op UZELF dat GIJ mij d Ge 42:23 men!” En het bleek goed te zijn
hierheen hebt verkocht; want tot e Ge 33:4
in de ogen van Farao en van zijn
levensbehoud heeft God mij voor Ge 46:29 dienaren.g 17 Bijgevolg zei Fa-
U uit gezonden.j 6 Want het is f Ex 4:27 rao tot Jozef: _ „Zeg tot uw broers:
nu het tweede jaar van de hon-
1Sa 20:41 ’Doet dit: Belaadt UW lastdieren
Lu 15:20
gersnood op aarde,k en er ko- en trekt ¨ heen, gaat naar het land
men nog vijf jaren waarin er
g 2Sa 3:36
Es 1:21
Kana _ an,h 18 en neemt UW va-
geen ploegtijd of oogst zal zijn.l der en UW huisgezinnen en komt
h Ge 42:25
7 Dientengevolge heeft God mij Ge 43:18
naar mij toe, opdat ik U het goede
voor U uit gezonden om een over- van het land Egypte _ moge ge-
i Ge 27:28
blijfselm voor ulieden op de aar- Ge 47:6 ven; en eet het vette ´ deel van
i
de te stellen en U door een grote het land. 19 En u wordt bevo-
j Ge 41:40 j
ontkoming in het leven te hou- len: „Doet het volgende: Neemt
´ ´
den. 8 Nu dan, niet GIJ hebt k Ge 45:27 U wagens k uit het land Egypte _
Ge 46:5
mij hierheen gezonden,n maar de Nu 7:3 voor UW kleinen en UW vrouwen,
1Sa 6:14
[ware] God zelf, opdat hij mij kon en GIJ moet UW vader op een [er-
aanstellen tot een vader o voor l Ge 47:9 van] tillen en hierheen komen.l
69 Jozef stelt broers gerust. God troost Jakob GENESIS 45:20–46:15
20 En laat UW oog geen leed ge- HFDST. 45 4 Ikzelf zal met u naar Egypte _
voelen wegens UW uitrusting,a a Ge 46:6 afdalen en ikzelf zal u ook beslist
b Jes 1:19
want het goede van het gehele c Ge 21:14 weer opvoeren; a en Jozef _ zal zijn
land Egypte _ is voor U.” ’ ”b Ge 42:25
d 2Kon 5:5
hand op uw ogen leggen.”b
21 ¨ Toen deden de zonen van e Ge 43:34 5 Daarna ging Jakob _ uit Ber-
f Ge 42:21
Isra
_ el aldus, en Jozef _ gaf hun Ps 133:1
seba_ ¨ op weg, en de zonen van
volgens Farao’s bevel wagens g Ps 105:21 Isra
_ el bleven hun vader Jakob _
h Ge 42:38
en gaf hun mondvoorraadc voor Ge 44:28 en hun kleinen en hun vrouwen
onderweg. 22 Aan ieder van Lu 24:11 vervoeren op de wagens die Fa-
i Jes 57:15
hen gaf hij, stuk voor stuk, wis- 1Kor 16:18 rao had gestuurd om hem te ver-
selmantels,d maar aan Benja- _ 2Kor 7:13
j Ge 46:30
voeren.c 6 Ook hun kudden en
min gaf hij driehonderd zilver- Lu 2:29 hun¨ have, die zij in het land Ka- _
stukken en vijf wisselmantels.e
naan vergaard hadden,d namen
23 En aan zijn vader zond hij het HFDST. 46 zij mee. Ten slotte kwamen zij in
volgende: tien ezels, die goede k Ge 21:31
Egypte, _ Jakob_ en zijn gehele na-
dingen van Egypte droegen, en l Ge 31:42 geslacht met hem. 7 Hij bracht
_ Ex 3:6
tien ezelinnen, die koren en Lu 20:37 zijn zonen en de zonen van zijn
brood en proviand voor zijn vader m Nu 12:6 zonen met zich, zijn dochters en
Job 33:15
voor onderweg droegen. 24 Zo n 1Sa 3:4 de dochters van zijn zonen, ja,
zond hij zijn broers weg, waarop
o Ge 5:22 zijn gehele nageslacht, met zich
1Kon 18:21 e
zij heengingen. Hij zei echter tot 1Kor 8:6 naar Egypte. _
p Ge 28:13
hen: „Wordt onderweg niet ver- Mt 22:32
8¨ Dit nu zijn de namen van Is- _
bitterd op elkaar.”f q Ge 12:2 raels zonen die in Egypte _ kwa-
Ex 1:7 f
25 Zij trokken nu op uit Egyp- De 26:5 men: Jakob _ en zijn zonen: Ja- _
_ Ps 105:12 kobs eerstgeborene was Ruben. _ g
te en kwamen ¨ ten slotte in het Han 7:17
land Kana an, bij hun vader Ja- 9 En de zonen van Ruben _ wa-
_ _
ren Hanoch _ en Pallu _ en Hezron _
kob. 26 Toen berichtten zij hem ´´ 2e kolom h
en Karmi. _
en zeiden: „Jozef _ leeft nog, en hıj a Ge 15:16
10 En de zonen ¨ van S _imeoni
is heerser over het gehele land Ge 28:15
g Maar zijn hart werd Ge 47:29 waren Jemu _ el en Jamin _ en Ohad _
Egypte!”
_ Ge 50:13 j en Zohar en Saul,k
Ex 3:8 en Jachin _ _ ¨
ongevoelig, want hij geloofde hen Ps 105:37 de zoon van een Kanaanitische
niet.h 27 Toen zij vervolgens al b Ge 50:1
vrouw.
c Ge 45:19
Jozefs
_ woorden tot hem spraken, d Ge 31:18 11 En de zonen van Levi _ l wa-
die hij tot hen gesproken had, en Ge 36:7
ren Gerson, _ m Kehathn en Me-
_
e Nu 20:15
hij voorts de wagens zag die Jo- _ Ps 105:23
_ o
rari.
zef had gestuurd om hem te ver- Jes 52:4
Han 7:15 12 En de zonen van Juda _ p wa-
voeren, leefde de geest van hun f Ex 1:1
ren Er q en Onan _ r en Selahs en
_
g Ge 35:23
vader Jakob _ ¨ weer op.i 28 Toen Ge 49:3 Perez _ t
en Zera. _ u Er en Onan _
riep Isra _ el uit: „Het is genoeg! 1Kr 5:1
stierven echter in het land Ka- _
Mijn zoon Jozef _ leeft nog! Ah,
h Ex 6:14 ¨
Nu 26:5 naan.v
laat mij gaan en hem zien voordat i Ge 29:33
j Nu 26:12 De zonen van Perez _ dan wa-
ik sterf!”j k Ex 6:15 ren Hezron _ w en Hamul.x
_
¨ 1Kr 4:24
13 En de zonen van Issaschar _ y
Bijgevolg brak Isra _ el met
46
te Berseba,
al de zijnen op en kwam
_ k waar hij vervolgens
l Ge 29:34
1Kr 6:16
m Ex 6:16
Nu 3:23
waren Tola
S _imron.b
_ z
en P uva _ a
en Job en
n Ex 6:18
14 En de zonen van Zebulon c
slachtoffers aan de God van zijn Nu 3:27
_
¨ l waren
vader Isa _ ak offerde. ¨ 2 Toen 1Kr 9:32
o Nu 3:33 ¨ d Sered _ en Elon _ en Jah- _
sprak God tot Isra _ el in nacht- 1Kr 6:63
leel.
visioenen en zei: „Jakob, m
_ Jakob!”,
_ p Ge 29:35
Ge 49:10
15 Dit zijn de zonen van Lea, _ e
waarop hij zei: „Hier ben ik!”n Opb 5:5 die zij Jakob _ in Paddan-_ Aram
_ ge-
3 Voorts zei hij: „Ik ben de
q Ge 38:3
r Ge 38:4
baard heeft, benevens zijn doch-
[ware] God,o de God van uw va- s Ge 38:5 ter D _ina.f Alle zielen van zijn
t Ru 4:12
der.p Wees niet bevreesd naar Lu 3:33
w Nu 26:21; x 1Kr 2:5; y Ge 49:14; Joz 19:17;
Egypte_ af te dalen, want ik zal u u Ge 38:30
v Ge 38:7 z Nu 26:23; a 1Kr 7:1; b Nu 26:24; c Ge 30:20;
daar tot een grote natie maken.q Ge 38:10 Ge 49:13; d Nu 26:26; e Ge 35:23; f Ge 30:21.
GENESIS 46:16–47:4 Jakob komt naar Egypte; ziet Jozef 70
zonen HFDST. 46
¨ en van zijn dochters waren uit naar Jozef _ om voor hem uit in-
drieendertig [in getal]. a Ge 30:11 lichtingen naar Gosen _ te zen-
Ge 49:19
16 En de zonen van Gada wa- b Nu 26:15 den. Daarna kwamen zij in het
a
ren Z _ifjon en Haggi, _ Suni _ en Ez- _ c Ge 30:13 land Gosen.
_ 29 Toen liet Jozef _
Ge 49:20
bon, Eri _ en Arodi _ en Areli. _ b De 33:24
zijn wagen gereedmaken ¨ en trok
17 En de zonen van Aser _ c wa- d Nu 26:44 op om zijn vader Isra _ el in Gosen
_
ren J _imna en J _isva en J _isvi en e Nu 26:45 te ontmoeten.b Toen hij voor hem
f Ge 29:24
Ber _ia,d en dan was er Serah, _ hun Ge 35:26 verscheen, viel hij hem dadelijk
zuster. g Ge 29:18 om de hals en barstte aan zijn
Ge 35:24
En de zonen van Ber _ia waren hals in tranen uit, telkens en
¨ h Ge 30:24
telkens weer.c 30 Ten slotte zei
Heber
_ en Malki _ el.e Ge 49:22
¨
18 Dit zijn de zonen van Z _ilpa,f
i Ge 35:18
Ge 49:27
Isra
_ el tot Jozef: _ „Ditmaal ben ik
die Laban _ aan zijn dochter Lea _ j Ge 41:51 bereid te sterven,d nu ik uw aan-
had gegeven. Mettertijd baarde
Ge 48:14 gezicht heb gezien, daar gij nog
k Ge 41:52
zij dezen aan Jakob: _ zestien zie- l Ge 41:50
leeft.”
len. m Nu 26:38 31 Toen zei Jozef _ tot zijn broers
19 De zonen van Rachel, _ g Ja-
_
n 1Kr 7:6 en tot het huisgezin van zijn va-
o 1Kr 8:3
kobs vrouw, waren Jozef h
en Ben- der: „Laat mij optrekken en het
_ _ p Nu 26:40
jamin. i q Nu 26:39 aan Farao berichten en tot hem
r 1Kr 7:12 zeggen: e ’Mijn broers en het huis-
20 En aan Jozef _ werden in s Ge 30:6
j en gezin van mijn ¨ vader, die in het
het land ¨ k Egypte _ Manasse _ Ge 49:16
l t Nu 26:42 land Kana _ an waren, zijn hier bij
Efra
_ ım geboren, die Asnath, _ de f
u Ge 30:8 mij gekomen. 32 En de man-
dochter van Potifera, _ de pries- Ge 49:21
v Nu 26:48 nen zijn herders,g want zij zijn
ter van On, hem baarde. veefokkers geworden; h en hun
w Nu 26:49
21 En de zonen van Benjamin _ x Ge 29:29 schapen en hun runderen en al-
waren Bela _ m en B¨ echer _ n en As-
_ Ge 35:25
les wat van hen is, hebben zij
y Ge 35:11
bel, Gera _ o en Naaman, _ p Ehi en
_ z Ex 1:5 meegebracht.’i 33 En wat moet
Ros, Muppim q r
_ en Huppim _ en De 10:22
geschieden is, dat wanneer Farao
Han 7:14
Ard. a Ge 43:8 U zal roepen en werkelijk zal zeg-
22 Dit zijn de zonen van Ra- _ Ge 44:18
gen: ’Wat is UW beroep?’ 34 GIJ
chel, die aan Jakob _ werden gebo-
moet zeggen: ’Uw knechten zijn
ren. In het geheel veertien zielen. 2e kolom van onze jeugd af tot nu toe al-
23 En de zonen van Dan: s Hu- _ a Ge 45:10 tijd veefokkers geweest, zowel
sim.t Ge 47:1
wij als onze voorvaders’,j opdat
u b Ge 41:43
24 En de zonen ¨ van Naftali _ c Ge 33:4 GIJ in het land Gosen _ moogt wo-
waren Jahze _ el en Guni _ v en Jezer _ Ge 45:14 nen,k want elke schaapherder is
d Ge 45:28
en S _illem.w Lu 2:29 voor Egypte _ iets verfoeilijks.”l
25 Dit zijn de zonen van B _il- e Ge 41:40
Bijgevolg ging Jozef het
ha,x die Laban
Rachel
_
_
had gegeven. Mettertijd
aan zijn dochter f Ge 45:19
Ge 47:1
Han 7:13
47 m
_
aan Farao berichten en
zei: „Mijn vader en mijn broers
g Ge 31:18
baarde zij dezen aan Jakob; _ in Ge 47:3 zijn met hun schapen en hun
het geheel zeven zielen. h Ge 31:38
runderen en alles wat van hen is,
26 Alle zielen die met Jakob _ i Ge 46:6 ¨
j Ge 30:35 uit het land Kana
_ an gekomen, en
naar Eg ypte _ kwamen, waren Ge 34:5 zie, zij zijn in het land Gosen.”
_ n
degenen die uit zijn opperdij k Ge 45:18
Ge 47:27 2 En van het gehele aantal van
waren voortgekomen,y afgezien l Ge 43:32 zijn broers nam hij vijf mannen
van de vrouwen van Jakobs _ zo-
om hen aan Farao voor te stel-
nen. In het geheel zesenzestig HFDST. 47 len.o
zielen. 27 En Jozefs _ zonen, die 3 Toen zei Farao tot zijn broers:
m Ge 46:31
hem in Egypte _ geboren werden, n Ge 45:10 „Wat is UW beroep?”p Zij dan zei-
waren twee zielen. Alle zielen Ex 8:22
den tot Farao: „Uw knechten
o Han 7:13
van het huis van Jakob _ die naar p Ge 46:33 zijn schaapherders,q zowel wij
Egypte _ kwamen, waren zeventig q Ge 31:18 als onze voorvaders.”r 4 Daar-
z
[in getal]. r Ge 12:16 na zeiden zij tot Farao: „Wij zijn
Ge 26:14
28 En hij zond Juda _ a voor zich Ge 46:34 gekomen om als vreemdelingen
¨
71 Israel krijgt Gosen. Jakob ontmoet Farao GENESIS 47:5-22
HFDST. 47
¨
in het land te vertoeven,a omdat en in het land Kana _ an werd ge-
er geen weide is voor het klein- a Ge 15:13 vonden, voor het graan dat men
De 26:5
vee dat uw knechten hebben,b Ps 105:23 kocht; a en Jozef_ bleef het geld
Jes 52:4
want de hongersnood
¨ is zwaar in Han 7:6
in Farao’s huis brengen. 15 Na
het land Kana_ an.c Nu dan, laat ¨ verloop van tijd was het geld uit
b Joe 1:18
uw knechten alstublieft in het het¨ land Egypte
_ en het land Ka- _
land Gosen
_ wonen.”d 5 Daarop c Han 7:11 naan verbruikt, en alle Egypte-
zei Farao tot Jozef:_ „Uw vader d Ge 45:10 naren kwamen toen naar Jozef _
en uw broers zijn hier bij u geko- e Ge 42:34
toe en zeiden: „Geef ons brood! b
men. 6 Het land Egypte _ staat En waarom zouden wij in uw bij-
f Ge 13:10
tot uw beschikking.e Laat uw va- Ge 45:18 zijn sterven omdat er geen geld
der en uw broers in het allerbeste meer is?”c 16 Waarop Jozef _ zei:
g Ge 46:34
deel van het land wonen.f Laat „Geeft UW vee en ik zal U brood
hen in het land Gosen _ wonen,g en h Sp 22:29 geven in ruil voor UW vee, indien
indien gij weet dat er onder hen i 1Kr 27:31 er geen geld meer is.” 17 Toen
moedige mannen zijn,h moet gij j Ex 12:32
brachten zij hun vee tot Jozef; _ en
hen aanstellen tot veeopzichters 1Sa 13:10 Jozef
_ bleef hun brood geven in
2Kon 10:15
over wat het mijne is.”i ruil voor hun paarden en de le-
7 Toen bracht Jozef _ zijn vader k 1Kr 29:15
Ps 39:12
vende have van kleinvee en de
Jakob
_ binnen en stelde hem aan Heb 11:9 levende have van rundvee en de
Farao voor, waarop Jakob _ Farao l Job 14:1 ezels,d en hij bleef hen dat jaar
zegende.j 8 Farao zei nu tot Ja- _ Jak 4:14 van brood voorzien in ruil voor al
kob: „Hoeveel zijn de dagen van m Ge 25:7 hun vee.
Ge 35:28
uw levensjaren?” 9 Jakob _ dan Ex 6:4 18 Geleidelijk liep dat jaar ten
zei tot Farao: „De dagen van einde, en toen kwamen zij in het
n 2Sa 19:39
de jaren van mijn inwonende 1Kon 8:66 volgende jaar naar hem toe en
vreemdelingschap zijn honderd o Ge 45:10
zeiden tot hem: „Wij zullen het
dertig jaren.k Weinig en ramp- Ex 1:11 voor mijn heer niet verbergen,
Ex 12:37
spoedig zijn de dagen van mijn Nu 33:3 maar het geld is op en de vee-
levensjaren gebleken,l en ze heb- stapel der huisdieren is aan mijn
p Sp 11:25
ben niet de dagen van de levens- 1Ti 5:8 heer gekomen.e Er blijft niets
jaren van mijn vaderen bereikt, q Ge 50:8
meer over voor mijn heer dan ons
in de dagen van hun inwonende lichaam en ons land.f 19 Waar-
r Ge 41:31
vreemdelingschap.”m 10 Daar- om zouden wij voor uw ogen ster-
na zegende Jakob_ Farao en ging s Ge 41:30 ven,g zowel wij als ons land? Koop
van voor Farao heen.n
ons en ons land voor brood,h en
11 Zo zorgde Jozef _ ervoor dat 2e kolom wij zullen stellig met ons land sla-
zijn vader en zijn broers kon- a Ge 41:56 ven van Farao worden; en geef
den wonen, en hij gaf hun een Ge 44:25 ons zaad, opdat wij leven en niet
bezitting in het land Egypte, _ in b Ex 16:3 sterven en ons land niet woest
het allerbeste deel van het land, c Pr 7:12
komt te liggen.”i 20 Zo kocht
in het land Rameses, _ o juist zoals Klg 1:11 Jozef
_ al het land van de Egypte-
Farao geboden had. 12 En Jo- _ d 1Kon 10:28 naren voor Farao,j want elk van
zef bleef zijn vader en zijn broers e Ne 5:3
de Egyptenaren verkocht zijn
en het gehele huisgezin van zijn veld, omdat de hongersnood hen
f Ne 5:2
vader van brood voorzien,p naar Mr 8:37
stevig in zijn greep had gekre-
het getal van de kleinen.q gen; en het land werd van Farao.
g Job 2:4
13 Nu was er in het gehele 21 Wat het volk aangaat, hij
h Klg 4:9
land geen brood, want de hon- verplaatste hen naar steden, van
gersnood was zeer zwaar; r en het i Heb 2:15 het ene einde van het gebied
¨
land Egypte_ en het land Kana _ an j Sp 11:26 van Egypte
_ tot het andere einde
raakten uitgeput ten gevolge daarvan.k 22 Alleen het land
k Ge 41:48
van de hongersnood.s 14 En Jo- _ Ps 33:19 van de priesters kocht hij niet,l
zef ging voort al het geld op te Ps 107:36 want de rantsoenen voor de
zamelen dat in het land Egypte _ l Ge 41:45 priesters [kwamen] van Farao en
GENESIS 47:23–48:11 Hongersnood houdt aan. Jozefs bestuur 72
zij aten hun rantsoenen, die Fa- HFDST. 47 Nu geschiedde het na deze
rao hun gaf.a Daarom verkoch-
ten zij hun land niet.b 23 Toen
a Ne 13:13
Mt 10:10
1Kor 9:13
48 dingen dat men tot Jozef
zei: „Zie, uw vader wordt zwak.”
_
zei Jozef
_ tot het volk: „Ziet, ik b Ezr 7:24 Daarop nam hij zijn twee zonen,
c Ge 45:6 ¨
heb heden U en UW land voor Fa- Ps 41:1 Manasse _ en Efra _ ım,a met zich
rao gekocht. Hier hebt GIJ zaad, 2Kor 9:10
mee. 2 Toen werd aan Jakob _
d Ps 85:12
en GIJ moet het land ermee be- Ps 107:37 gemeld en gezegd: „Zie, uw zoon
zaaien.c 24 Wanneer het [zijn] ¨
e Ge 41:34
1Sa 8:15
Jozef
_ is tot u gekomen.” Isra _ el
opbrengst heeft geleverd,d dan Ro 13:7 dan verzamelde zijn krachten en
moet GIJ een vijfde aan Farao f Sp 12:11
1Ti 5:18
ging overeind zitten op zijn rust-
geven,e maar vier delen zullen g Ge 45:5 bed. 3 En Jakob _ zei nu tot Jo- _
van U worden, tot zaad voor het Sp 11:26
Han 7:11 zef:
veld en tot voedsel voor U en h Ge 47:19 „God de Almachtige is mij te
voor wie in UW huizen zijn, en Sp 14:21 ¨
i Ge 47:22 Luzb in het land Kana _ an versche-
opdat UW kleinen kunnen eten.”f j Ge 47:4 nen om mij te zegenen.c 4 Ver-
25 Dientengevolge zeiden zij: k Ex 1:7
volgens zei hij tot mij: ’Zie, ik
De 10:22
„Gij hebt ons in het leven gehou- Ps 105:24 maak u vruchtbaar,d en ik zal u
den.g Laat ons gunst vinden in de Han 7:17
stellig tot velen maken en u tot
l Ge 47:9
ogen van mijn heer, en wij wil- m Ge 49:33 een verzameling van volken doen
len slaven van Farao worden.”h Heb 11:21
n Ge 24:9 worden,e en ik zal dit land stellig
26 Toen maakte Jozef _ het tot o Ge 24:49 aan uw zaad na u geven als een
een verordening tot op de hui- p Ge 46:4
Ge 50:13 bezit tot onbepaalde tijd.’f 5 En
dige dag met betrekking tot het Han 7:16 nu, uw twee zonen die u in het
grondbezit van Egypte, _ dat aan q Ge 49:33
r Ge 25:9 land Egypte _ geboren zijn voordat
Farao een vijfde zou behoren. Al-
leen het land van de priesters
Ge 49:29 ik hier bij u in Egypte _¨ kwam, die
s Ge 50:5
als afzonderlijke groep werd niet t 1Kon 1:47 zijn van mij.g Efra _ ım en Manasse _
van Farao.i
Heb 11:21 zullen van mij worden als Ruben _
¨
en S _imeon.h 6 Maar uw kroost
27 En Isra
_ el bleef in het land
j 2e kolom waarvan gij stellig na hen va-
Egypte
_ wonen, in het land Gosen; _
der zult worden, zal van u wor-
en zij vestigden zich daarin en
waren vruchtbaar en werden tot HFDST. 48 den. Te zamen met de naam van
zeer velen.k 28 En Jakob leefde a Ge 41:50 hun broers zullen zij genoemd
_
in het land Egypte nog zeventien
Joz 14:4
worden in hun erfdeel.i 7 En
_ b Ge 28:19
wat mij aangaat, toen ik uit Pad- _
jaar, zodat Jakobs
_ dagen, de jaren c Ge 28:13
49 en zei: „Vergadert , opdat
ik moge vertellen wat in het
U
U
U
heeft geweid,k 2e kolom
laatst der dagen zal geschieden.
16 De engel die mij tot nu toe uit a Nu 2:19
2 Komt bijeen en luistert, GIJ zo-
Nu 2:21
alle rampspoed heeft ver- b Ge 25:23 nen ¨ van Jakob,
_ ja, luistert naar
lost,l zegene de jongens.m Nu 1:33
Isra
_ el, UW vader.i
Nu 1:35
En moge mijn naam over De 33:17 3 Ruben,
_ gij zijt mijn eerstge-
Jer 31:9
hen uitgeroepen worden c Heb 11:21 borene,j mijn kracht en het be-
en de naam van mijn vade- d De 10:22 gin van mijn voortplantingsver-
¨
ren, Abraham
_ _ ak,n
en Isa e De 33:17
De 34:2 mogen,k de uitnemendheid van
En mogen zij toenemen tot Joz 17:17
waardigheid en de uitnemend-
f Ge 50:24
een menigte in het mid- g Ge 15:14 heid van sterkte. 4 Munt met
den der aarde.”o Ge 26:3
[uw] roekeloze losbandigheid als
De 31:8
17 Toen Jozef _ zag dat zijn va- h De 21:17 wateren niet uit,l want gij hebt
¨
der zijn rechterhand op Efra _ ıms Joz 17:14
Ez 47:13 het bed van uw vader beklom-
hoofd liet rusten, mishaagde men.m Destijds hebt gij mijn le-
hem dit,p en hij trachtte de hand gerstede ontwijd.n Hij heeft die
HFDST. 49
van zijn vader te grijpen om die beklommen!
¨ i Ge 49:28
van Efra _ ıms hoofd naar Ma- j Ge 29:32 5 S _imeon en Levi
_ zijn broers.o
n asses
_ hoofd te verplaatsen.q Ex 6:14
Werktuigen van geweld zijn hun
1Kr 5:1
18 Derhalve zei Jozef _ tot zijn va- k De 21:17 slachtwapens.p 6 Kom niet in
der: „Zo niet, mijn vader, want Ps 78:51
hun intieme groep,q o mijn ziel.
l De 33:6
dit is de eerstgeborene. r Leg m Ge 35:22 Word niet met hun vergadering
uw rechterhand op zijn hoofd.” n Le 18:8
verenigd,r o mijn geestesgesteld-
De 27:20
19 Maar zijn vader bleef weige- 1Kor 5:1 heid, want in hun toorn hebben
ren en zei: „Ik weet het, mijn o Ge 29:33
Ge 29:34 zij mannen gedood,s en in hun
zoon, ik weet het. Ook hij zal tot Ge 35:23 willekeur hebben zij stieren
p Ge 34:25
een volk worden en ook hij zal q Ps 64:2
groot worden.s Maar dat neemt r Ps 26:5 s Ge 34:7; Ro 12:19.
¨
GENESIS 49:7-28 Jakobs profetieen over 9 van zijn 12 zonen 74
de pezen doorgesneden. 7 Ver- HFDST. 49 op redding van u wachten, o Je-
vloekt zij hun toorn,a want die is a Sp 22:24
Ef 4:31
hovah.a
wreed,b en hun verbolgenheid, b Sp 11:17 19 Wat Gad betreft, een ro-
want die handelt hardvochtig.c c Ge 34:25
d Joz 19:1 versbende zal een overval op hem
Laat mij hen verdelen in Jakob _ Joz 21:41 plegen, maar hij zal een over-
e Ge 29:35
en laat mij hen verstrooien in Is- _ val plegen op de uiterste achter-
¨ f Ge 43:9
rael.d Ge 46:28 hoede.b
1Kr 5:2
8 Wat u betreft, Juda, e uw
_ g Joz 10:24 20 Uit Aser
_ zal zijn brood vet
Re 1:2
broeders zullen u prijzen.f Uw 2Sa 22:41 zijn,c en hij zal koninklijke lek-
hand zal op de nek van uw vijan- h Nu 10:14 kernijen geven.d
De 33:7
den zijn.g De zonen van uw vader 2Sa 5:3 21 Naftali
_ e
is een ranke hinde.
zullen zich voor u neerwerpen.h i Ho 5:14
Opb 5:5 Hij geeft bevallige woorden.f
9 Een leeuwenwelp is Juda. i Van
_ j Nu 24:9
22 Spruit van een vruchtdra-
de prooi, mijn zoon, zult gij stel- k Nu 24:17
gende boom,g Jozef is de spruit
2Sa 2:4 _
lig opkomen. Hij kromde zich, hij 2Sa 7:16
van een vruchtdragende boom
l Jes 9:6
strekte zich uit als een leeuw h
Ez 21:27 aan de bron, die zijn takken over
en, als een leeuw, wie durft Lu 1:32
Heb 7:14 een muur voortstuwt.i 23 De
hem wekken? j 10 De scepter m De 18:18
boogschutters bleven hem echter
zal van Juda
_ niet wijken,k noch Ps 2:8
Jes 11:10 bestoken en schoten op hem en
de gebiedersstaf van tussen zijn Mt 2:6
Jo 10:16 bleven een vijandige gezindheid
voeten, totdat S _ilo komt; l en aan Opb 7:9
jegens hem koesteren.j 24 En
hem zal de gehoorzaamheid der n Jes 63:2
o De 33:19 toch bleef zijn boog op een vaste
volken behoren.m 11 Zijn vol- Jes 9:1
plaats rusten,k en de kracht van
wassen ezel aan een wijnstok p Mt 4:13
q Joz 19:10 zijn handen was soepel.l Uit de
bindend en de afstammeling van r De 33:18
Joz 19:17 handen van de Machtige van Ja- _
zijn eigen ezelin aan een uitgele-
zen wijnstok, zal hij zijn kleding
1Kr 7:5
kob,m vandaar is de Herder, de
s Re 13:2 ¨ n
stellig in wijn wassen en zijn
Re 13:24 Steen van Isra _ el. 25 Hij is af-
Re 15:20
kleed in druivenbloed.n 12 Don- t De 33:22 komstig van de God van uw va-
kerrood zijn zijn ogen van wijn,
Re 14:19 der, en hij zal u helpen; p en hij is
o
Re 15:15
en wit zijn tanden van melk. met de Almachtige,q en hij zal u
zegenen met de zegeningen van
13 Zebulon
_ zal aan de oever 2e kolom
de hemel boven,r met de zegenin-
der zee verblijven,o en hij zal zijn a Ps 14:7
gen van de waterdiepte die bene-
aan de oever waar de schepen b De 33:20
Joz 13:8 den ligt,s met de zegeningen van
voor anker liggen; p en zijn af- c De 32:14
Ps 81:16 de borsten en de moederschoot.t
gelegen zijde zal naar S _idon ge- d De 33:24 26 De zegeningen van uw vader
keerd zijn.q Joz 19:24
r is een ezel met
1Kon 4:7 zullen inderdaad superieur zijn
14 Issaschar
_ 1Kon 4:16
aan de zegeningen van de eeuwi-
e De 33:23
een sterk beendergestel, die Joz 19:32 ge bergen,u aan het versiersel van
tussen de twee zadeltassen ligt. Mt 4:15
f Mt 4:13 de voor onbepaalde tijd blijvende
15 En hij zal zien dat de rust- Jo 7:46
heuvels.v Ze zullen op het hoofd
plaats goed is en dat het land g Ex 1:5
h De 33:13 van Jozef
_ blijven, ja, op de schedel
aangenaam is; en hij zal zijn Joz 16:1
van degene die van zijn broeders
schouder buigen om lasten te i De 33:17
j Ge 37:8 is afgezonderd.w
dragen en hij zal aan slaafse Ge 40:15
dwangarbeid onderworpen wor- k Ge 50:20 27 Benjamin
_ zal blijven ver-
l Nu 13:8
den. Joz 1:6
scheuren als een wolf.x ’s Mor-
Joz 8:18 gens zal hij het vermeesterde
16 Dan zal zijn volk richten ¨ Re 6:14
Re 11:32 dier eten en ’s avonds zal hij buit
als een der stammen van Isra _ el.s m Ps 80:1 verdelen.”y
17 Dan blijke een slang aan de n Ge 45:7
kant van de weg te zijn, een Ge 50:20 28 Deze allen zijn de twaalf
Jes 28:16 ¨
hoornslang aan de kant van het Mt 21:42 stammen van Isra _ el, en dit is het
1Pe 2:4
pad, die het paard in de hielen o Jo 17:3
p Fil 4:19 s De 33:13; Jes 11:9; t Jes 59:21; u Joz 17:14;
bijt, zodat zijn berijder achter- q Heb 10:12 v Jes 54:10; w De 33:16; Han 7:9; x De 33:12; Re
overvalt.t 18 Ik zal inderdaad r Mal 3:10 20:16; 1Sa 9:16; y Es 2:5; Es 8:7.
75 Jakob in grot van Machpela begraven GENESIS 49:29–50:15
wat hun vader tot hen sprak toen HFDST. 49 Nu dan, laat mij alstublieft op-
hij hen zegende. Hij zegende een a Heb 11:21 trekken en mijn vader begraven,
ieder van hen overeenkomstig b Ge 35:29 waarna ik bereid ben terug te
zijn eigen zegen.a Ge 49:33 keren.’ ” 6 Bijgevolg zei Farao:
29 Daarna gebood hij hun en c Ge 23:17 „Trek op en begraaf uw vader,
zei tot hen: „Ik word tot mijn d Ge 23:20 zoals hij u heeft doen zweren.”a
volk vergaderd.b Begraaft mij bij e Ge 23:19
7 Jozef
_ trok dus op om zijn va-
mijn vaderen in de grot die in Ge 25:10 der te begraven, en met hem
het veld van Efron _ de Hethiet f Ge 35:29 trokken op al Farao’s dienaren,
is,c 30 in de grot die in het de oudere mannenb van zijn
g Ge 23:18
veld van Machp ela
_ is, dat tegen- huis en alle oudere mannen van
´ ¨ h Ge 25:8 het land Egypte, 8 en het hele
over Mamr _ e in het land Kana _ an Ps 116:15 _
ligt, het veld dat Abraham _ van Mt 22:32 huisgezin van Jozef _ en zijn broers
Han 7:15
Efron
_ de Hethiet gekocht heeft en het huisgezin van zijn va-
c
der. Alleen hun kleine kinderen
tot een grafstede in eigendom.d
31 Daar heeft men Abraham _ en HFDST. 50 en hun schapen en hun runde-
zijn vrouw Sara _ ¨ begraven.e Daar i Ge 46:4 ren lieten zij in het land Go- _
heeft men Isa _ ak en zijn vrouw j Pr 7:2
sen achter. 9 Ook trokken met
d
Rebekka
_ begraven,f en daar heb Jo 11:35 hem op zowel wagens als ruiters,
Han 8:2
ik L ea_ begraven. 32 Het ge- en het kamp werd zeer talrijk.
kochte veld en de grot die daar- k Ge 50:26 10 Toen kwamen zij aan de dors-
in is, waren van de zonen van l Nu 20:29 vloer e van Atad, _ die in de Jor-
Heth.”g m Ge 18:3
daanstreekf is, en daar hielden
¨ zij een zeer grote en zware wee-
33 Zo beeindigde Jakob _ het ge- n Ge 47:31
ven van bevelen aan zijn zonen. Mt 5:33 klacht, en hij liet de rouwplech-
Toen trok hij zijn voeten terug
Heb 6:16 tigheden voor zijn vader zeven
op het rustbed en blies de laat- o Ge 48:21 dagen duren.g 11 De bewoners ¨
ste adem uit en werd tot zijn volk
1Kor 15:22
van het land, de Kanaanieten,
vergaderd.h p Ge 23:17 dan zagen de rouwplechtigheden
Ge 49:30
op de dorsvloer van Atad, _ en zij
Toen viel Jozef
_ op het aan-
50 gezicht van zijn vader i en
barstte over hem heen [gebo-
q Ge 46:4
Ge 47:29
Jo 19:38
riepen uit: „Dit is een zware rouw
voor de Egyptenaren!” Daarom
gaf men daaraan de naam Abel-
¨ _
gen] in tranen uit en kuste hem.j 2e kolom
Mizra_ ım, dat in de Jordaanstreek
2 Daarna gebood Jozef _ zijn die- ligt. h
a Ge 47:31
naren, de geneesheren, zijn va- 12 Voorts deden zijn zonen
der te balsemen.k De geneeshe-
¨
b Ps 105:22
Han 4:8 voor hem precies zoals hij hun
ren dan balsemden Isra
_ el, 3 en geboden had.i 13 Derhalve ver-
c Ge 32:5
zij namen volle veertig dagen voerden zijn
voor hem, want zoveel dagen
Ge 46:27
¨ zonen hem naar het
d Ge 41:43
land Kana _ an en begroeven hem
neemt men gewoonlijk voor de Ge 46:29 in de grot van het veld van Mach-
balseming, en de Egyptenaren Han 8:28
pela,
_ het veld dat Abraham _ tot
bleven zeventig dagen tranen om e Mt 3:12 een grafstede in eigendom had
hem storten.l f De 1:1 gekocht van Efron _ de Hethiet,
´
4 Ten slotte waren de dagen g 1Sa 31:13
tegenover M amr _ e.j 14 Later,
dat men hem beweende voorbij, Mr 5:38 nadat hij zijn vader begraven
en Jozef
_ sprak tot Farao’s huis h Ge 10:19 had, keerde Jozef _ naar Egypte _
en zei: „Indien ik nu gunst ge- terug, hij en zijn broers en allen
i Ge 47:29
vonden heb in UW ogen,m spreekt Ge 49:29 die met hem opgetrokken waren
dan alstublieft ten aanhoren van Ef 6:1 om zijn vader te begraven.
Farao en zegt: 5 ’Mijn vader j Ge 23:17 15 Toen nu de broers van Jozef _
Ge 25:9
heeft mij doen zweren,n door te Ge 35:27 zagen dat hun vader dood was,
zeggen: „Zie! Ik ben stervende.o Ge 49:30 zeiden zij: „Misschien koestert
In mijn grafstede,
¨ die ik mij in k Ge 27:41 Jozef
_ wel een vijandige gezind-
het land Kana
_ an gedolven heb,p Le 19:17
Sp 19:11
heid jegens ons,k en hij zal
daar dient gij mij te begraven.”q Sp 28:1 ons vast en zeker al het kwaad
GENESIS 50:16—EXODUS 1:11 Jozef sterft. Nieuwe Farao 76
vergelden dat wij hem hebben HFDST. 50 kleine kinderen van voedsel blij-
aangedaan.”a 16 Daarom gaven a Ge 37:28
Ge 42:21
ven voorzien.”a Zo troostte hij hen
zij Jozef
_ met de volgende woor- Ps 105:17 en sprak hen geruststellend toe.
Sp 24:29
den een bevel te kennen: „Uw 22 En Jozef
_ bleef in Egypte _
´ ´ Lu 17:3
vader heeft voor zijn dood dit Ro 12:17 wonen, hij en het huis van zijn
1Kor 13:5
bevel gegeven: 17 ’Dit dient GIJ b Mt 6:12 vader; en Jozef _ leefde honderd
tot Jozef
_ te zeggen: „Ik smeek Mt 18:35
tien jaar. 23 En Jozef _ kreeg
Lu 17:3 ¨
u, vergeef b alstublieft de opstan- Ef 4:32 Efra
_ ıms zonen te zien tot het
c Ge 37:28
digheid van uw broers en hun 1Sa 24:17 derde geslacht,b ook de zonen
zonde, doordat zij u kwaad heb- Sp 28:13 van Machir,
_ c
Manasses_ zoon. Zij
Ro 13:10 ¨
ben aangedaan.” ’c Nu dan, ver- d 2Kor 7:10 werden op Jozefs _ knieen gebo-
geef alstublieft de opstandigheid e Ge 37:7 ren. d 24 Ten slotte zei Jozef _ tot
Ef 6:7
van de dienaren van de God van f De 32:35 zijn broers: „Ik ben stervende;
uw vader.”d En Jozef _ barstte in Ro 12:19
g Ge 37:18
maar God zal zonder mankeren
tranen uit toen zij tot hem spra- Ge 45:5 zijn aandacht op U richten,e en
Ps 105:17
ken. 18 Daarna kwamen ook Ps 119:71 hij zal U stellig uit dit land op-
zijn broers, en zij vielen voor voeren naar het ¨ land dat hij aan
Ro 8:28
ccc dccc
EXODUS
Dit¨ nu zijn de namen van Is- HFDST. 1 8 Na verloop van tijd stond er
1 raels zonen die met Jakob
_
naar Egypte kwamen; zij kwa-
_
a
b
Ge 46:8
Ex 6:14
een nieuwe koning op over Egyp-
te, die van Jozef
_
niet [meer] af
_ c Ex 6:15 _
men er ieder met zijn huisgezin: a d Ex 2:1 wist.a 9 Hij dan zei tot zijn volk:
bS Ex 6:16
2 Ruben,
_ _imeon,c Levi
_ d en Juda, _ e
e 1Kr 2:3 „Ziet! Het volk van de zonen van
3 Issaschar,
_ f Zebulong en Benja-
_ _ Heb 7:14 ¨
f Ge 46:13 Isra
_ el is talrijker en machtiger
min,h 4 Dani en Naftali, _ j Gadk
g Ge 46:14 dan wij.b 10 Komaan! Laten wij
en Aser. l 5 Alle zielen dan die
_ h Ge 46:21
schrander met hen handelen, c
i Ge 46:23
uit Jakobs
_ opperdij zijn voortgeko- j 1Kr 7:13 opdat zij zich niet vermenigvul-
men,m bedroegen zeventig zielen, k Ge 46:16
maar Jozef was reeds in Egypte. n l 1Kr 7:30 digen en het erop moet uitlopen
_ _
6 Ten slotte stierf Jozef, _ o en ook
m Ge 46:26 dat, ingeval ons oorlog treft, zij
n De 10:22
al zijn broers en dat gehele ge- Han 7:14 dan stellig ook toegevoegd zullen
¨ o Ge 50:26
worden aan degenen die ons ha-
slacht. 7 En de zonen van Isra _ el p Ge 46:3
werden vruchtbaar en het ging De 26:5 ten en tegen ons zullen strijden
Han 7:17
van hen wemelen; en zij bleven en uit het land zullen optrekken.”
zich vermenigvuldigen en in zeer 11 Men zette daarom oversten
2e kolom
buitengewone mate machtiger van dwangarbeid over hen om
a Han 7:18
worden, zodat het land vol van b Nu 22:3
hen werd.p Ps 105:24 c Ps 105:25; Sp 21:30; Han 7:19; 1Kor 3:19.
77 Mozes geboren, verborgen, geadopteerd EXODUS 1:12–2:9
hen bij het dragen van hun las- HFDST. 1 het volk bleef talrijker en zeer
ten te onderdrukken; a en zij gin- a Ge 15:13 machtig worden. 21 Omdat nu
Ex 3:7
gen voor Farao steden bouwen Nu 20:15 de vroedvrouwen de [ware] God
als opslagplaatsen,
¨ namelijk P _i- De 26:6
Han 7:34
hadden gevreesd, geschiedde
thom en Raamses. _ b
12 Maar het dat hij hun later gezinnen
b Ge 47:11
hoe meer men hen onderdrukte, schonk.a 22 Ten slotte gebood
c Ps 105:24
des te meer vermenigvuldigden Ps 105:38
Farao zijn gehele volk en zei:
zij zich en des te meer breidden „Iedere pasgeboren zoon dient
d Ex 2:23
zij zich uit, zodat men een ziek- Sp 14:31 GIJ in de rivier de Nijl te werpen,
makende angst gevoelde ten ge- Han 7:6 maar iedere dochter dient GIJ in
¨
volge van de zonen van Isra _ el.c e Na 3:14 het leven te houden.”b
13 Dientengevolge dwongen de f Ex 5:7
Ondertussen ging een zekere
Egyptenaren
¨ de zonen van Is-
rael onder tirannie slavendienst
_ Ps 81:6
g Ex 20:2
Le 25:43
2 man uit het huis van Levi
_
toe over een dochter van Levi
_
er-
te
d
te verrichten. 14 En zij bleven Le 26:13
nemen.c 2 En de vrouw werd
Sp 29:2
hun het leven bitter maken met Jes 14:6 zwanger en baarde vervolgens
harde slavenarbeid in leemmor- h Ge 35:17 een zoon. Toen zij zag hoe
tele en bakstenen en met elke Ge 38:28 mooi hij was, hield zij hem drie
vorm van slavenarbeid op het Ez 16:4
maanmaandend lang verborgen.e
veld,f ja, elke vorm van slaven- i Ne 5:15
3 Toen zij hem niet langer kon
Sp 8:13
arbeid van hen waarvoor zij verbergen,f nam zij vervolgens
j Da 3:16
hen onder tirannie als slaven ge- Da 6:13 voor hem een arkje van papy-
bruikten.g Mt 10:28
rus en bestreek het met asfalt
Han 5:29
15 Later zei de koning van en pekg en legde het kind daar-
k Ge 9:6
Egypte
_ tot de Hebreeuwse vroed- in en zette het tussen het rieth
l Pr 8:4
vrouwenh — de naam van de ene aan de oever van de rivier de Nijl.
was S _ifra en de naam van de m Ps 41:2
4 Voorts stelde zijn zuster zich
Sp 11:18
andere Pua _ — 16 ja, hij ging Sp 19:17 op enige afstand [verdekt] op om
zo ver dat hij zei: „Wanneer GIJ Pr 8:12
Jes 3:10 te weten te komen wat er met
de Hebreeuwse vrouwen bij het Lu 1:50 hem gedaan zou worden.i
Heb 6:10
baren helpt en hen werkelijk op 5 Na een poosje daalde Farao’s
de kraamstoel ziet: indien het
dochter af om in de rivier de Nijl
een zoon is, dan moet GIJ hem 2e kolom
te baden, en haar dienaressen
ter dood brengen; maar indien a Ps 107:41 wandelden langs de kant van de
Ps 127:3
het een dochter is, dan moet rivier de Nijl. En haar oog viel op
zij leven.” 17 De vroedvrouwen b Ps 105:25
Mt 2:16 het arkje midden tussen het riet.
echter vreesden de [ware] God,i Han 7:19 Onmiddellijk zond zij haar slavin
en zij deden niet zoals de koning
om het te halen.j 6 Toen zij het
van Egypte
_ tot hen gesproken HFDST. 2 openmaakte, kreeg zij het kind
had,j maar zij hielden de man- c Ex 6:20 te zien, en zie, het jongetje ween-
nelijke kinderen altijd in het le- Nu 26:59 de. Zij dan had mededogen met
ven.k 18 Na verloop van tijd d Han 7:20 hem,k ofschoon zij zei: „Dit is
Heb 11:23
riep de koning van Egypte _ de een van de kinderen van de He-
vroedvrouwen en zei tot hen: e 2Kon 11:2 ¨
breeen.” 7 Nu zei zijn zuster
„Waarom hebt GIJ deze zaak f Han 7:19 tot Farao’s dochter: „Zal ik heen-
gedaan, dat GIJ de mannelijke g Ge 6:14 gaan en speciaal voor u een voed-
kinderen in het leven hebt ge- Ge 14:10
ster uit de Hebreeuwse vrouwen
houden?”l 19 Waarop de vroed- h Job 8:11 roepen, opdat zij het kind voor u
vrouwen tot Farao zeiden: „Om- i Ex 15:20 kan zogen?” 8 Farao’s dochter
1Kr 6:3
dat de Hebreeuwse vrouwen niet Mi 6:4 dan zei tot haar: „Ga!” Terstond
zijn als de Egyptische vrouwen. j Han 7:21
ging het meisje de moeder l van
Want zij zijn levenskrachtig, zij het kind roepen. 9 Farao’s
k 1Kon 8:50
hebben reeds gebaard voordat de Ps 106:46 dochter zei toen tot haar: „Neem
vroedvrouw bij hen kan komen.” 1Pe 3:8
dit kind mee en zoog het voor
20 Daarom zorgde God dat het l Ex 6:20 mij, en ikzelf zal u uw loon ge-
de vroedvrouwen goed ging; m en m 1Ti 5:18 ven.”m Bijgevolg nam de vrouw
EXODUS 2:10–3:4 Mozes vlucht. Brandend doornbos 78
het kind en zoogde het. 10 En HFDST. 2 de herders bevrijd, en bovendien
het kind groeide op. Toen bracht a Heb 11:24 heeft hij werkelijk water voor
zij het naar Farao’s dochter, b Han 7:21 ons geput om het kleinvee te
c Ex 1:11
zodat hij haar tot zoon werd; a Ex 3:7 drenken.” 20 Toen zei hij tot
voorts gaf zij hem de naam Mo- _ Han 7:23 zijn dochters: „Maar waar is hij?
zes en zei: „Want ik heb hem uit d Ex 5:14 Waarom hebt GIJ de man achter-
e Han 7:24
het water getrokken.”b Heb 11:24
gelaten? Roept hem, opdat hij
11 Nu geschiedde het in die da- f Ge 13:8 brood kan eten.” a 21 Daarna
gen, terwijl Mozes_ sterk werd, Han 7:26 toonde Mozes _ zich bereid bij de
g Nu 16:13
dat hij uitging naar zijn broeders Han 7:27
man te wonen, en hij gaf zijn
om eens te kunnen kijken naar h Han 7:28 dochter Zipp ora _ b aan Mozes. _
de lasten die zij droegen; c en hij i Sp 19:12 22 Later baarde zij een zoon en
hij gaf hem de naam Gersom, c
kreeg in het oog hoe een zekere j Ex 4:19 _
¨ k Sp 22:3 want, zei hij: „Een inwonende
Egyptenaar een zekere Hebreeer Heb 11:27
uit zijn broeders sloeg.d 12 Hij l Ge 25:2
vreemdeling ben ik geworden in
wendde zich daarom naar alle Ex 3:1 een vreemd land.”d
kanten en zag dat er niemand m Ex 18:12 23 Nu geschiedde het geduren-
n Ge 24:20
in zicht was. Toen sloeg hij de de die vele dagen, dat de koning
o Ge 29:10 e
Egyptenaar neer en verborg hem p Ex 4:18
van Egypte_ ten slotte stierf, ¨
in het zand.e Ex 18:1 maar de zonen van Isra _ el ble-
Nu 10:29
13 De volgende dag ging hij er ven zuchten wegens de slaver-
q Han 7:22
echter op uit en zie, daar waren nij en een klaaggeschrei aan-
heffen,f en hun hulpgeschreeuw
twee Hebreeuwse mannen met
elkaar aan het vechten. Daarom 2e kolom steeg voortdurend omhoog tot de
zei hij tot degene die ongelijk a Ge 19:3 [ware] God wegens de slavernij.g
Ge 24:31
had: „Waarom zoudt gij uw met- Job 31:32 24 Te zijner tijd hoorde h God
gezel slaan?”f 14 Hierop zei hij: Ro 12:13
Heb 13:2
hun gekermi en God gedacht¨ zijn
„Wie heeft u tot vorst en rech- b Ex 18:2
verbond met Abraham,
_ Isa
_ ak en
j
ter over ons aangesteld? g Zijt Nu 12:1 Jakob.
_ 25 Daarom¨ zag God de
gij soms van plan mij te doden, c Ex 18:3 zonen van Isra _ el aan en God nam
1Kr 23:15
zoals gij de Egyptenaar hebt ge- d Han 7:29
[er] notitie [van].
dood?”h Nu werd Mozes_ bevreesd En Mozes
_ werd een herder
3
e Ex 4:19
Ex 7:7
en hij zei: „Voorwaar, de zaak is Han 7:30 van het kleinvee van Jethro,
_ k
bekend geworden!”i f Ex 6:5 de priester van M _idian, wiens
Nu 20:16
15 Nadien kreeg Farao deze De 26:7 schoonzoon hij was.l Terwijl hij
zaak te horen, en hij poogde Mo- _ Ps 12:5 het kleinvee naar de westkant
zes te doden; j maar Mozes _ liep g Ex 3:7 van de wildernis dreef, kwam
1Kon 8:51
k
weg van Farao opdat hij in het Ne 9:9 hij ten slotte bij de berg van
land M _idianl zou kunnen wonen; Ps 107:19
de [ware] God,m bij de Horeb._ n
h Re 2:18
en hij ging bij een put zitten. Ne 9:27 2 Toen verscheen hem Jehovah’s
16 De priester m van M _idian nu 1Pe 5:7 engel in een vuurvlam midden
had zeven dochters, en als ge- i Han 7:34
in een doornbos.o Terwijl hij bleef
j Ge 15:14
woonlijk kwamen zij water put- 2Kon 13:23 kijken, zie, daar stond het doorn-
ten en vulden de goten om het Ps 105:8 bos door het vuur in brand en
kleinvee van hun vader te
toch werd het doornbos niet
drenken.n 17 En als gewoonlijk HFDST. 3 verteerd. 3 Hierop zei Mozes: _
kwamen de herders en verjoe- k Ex 2:16 „Laat ik eens van de weg af-
gen hen. Nu stond Mozes _ op en Ex 18:1 wijken om dat grote verschijnsel
l Re 1:16
sprong de vrouwen bij en drenk- Re 4:11
in ogenschouw te nemen, waar-
te hun kleinvee.o 18 Toen ¨ zij m Ex 24:13 om toch het doornbos niet ver-
dan bij hun vader Rehu _ elp thuis- n Ex 17:6 brandt.”p 4 Toen Jehovah zag
kwamen, riep hij uit: „Hoe komt 1Kon 19:8
Mal 4:4
dat hij van de weg afweek om het
het dat GIJ vandaag zo vlug zijt o De 33:16 in ogenschouw te nemen, riep
thuisgekomen?” 19 Hierop zei- Han 7:30 God hem terstond midden uit
den zij: „Een zekere Egypte- p Ge 18:14
Da 3:27
het doornbos toe en zei: „Mozes!_
naar q heeft ons uit de hand van Han 7:31 Mozes!”,
_ waarop hij zei: „Hier ben
79 Jehovah verklaart zijn naam; instrueert Mozes EXODUS 3:5-19
ik.”a 5 Toen zei hij: „Kom hier HFDST. 3 en zij werkelijk tot mij zeggen:
niet dichterbij. Doe uw sandalen a 1Sa 3:4 ’Hoe is zijn naam?’a Wat zal ik
b Joz 5:15
van uw voeten, want de plaats Han 7:33 hun dan zeggen?” 14 Hierop zei
waar gij staat, is heilige grond.”b c Ge 26:24 God tot Mozes:
_ „IK ZAL BEWIJZEN
Ge 32:9
6 Voorts zei hij: „Ik ben de God Mt 22:32 TE ZIJN WAT IK ZAL BEWIJZEN TE
van uw vader, de God Han 7:32 ZIJN.”b En hij voegde eraan toe:
¨ van Abra- _ d Ex 1:11
„Dit ¨ dient gij tot de zonen van
ham, de God van Isa _ ak en de God Ex 6:5
van Jakob.”
_ c Toen verborg M
ozes
_ Ps 106:44
Jes 63:9
Isra
_ el te zeggen: ’IK ZAL BEWIJ-
zijn aangezicht, want hij was be- Han 7:34 ZEN TE ZIJN heeft mij tot U gezon-
vreesd naar de [ware] God te kij- e Ex 12:51 den.’ ”c 15 Toen zei God nog-
f Nu 13:27
ken. 7 En Jehovah voegde er- De 27:3 maals tot Mozes: _
g Ge 10:16
aan toe: „Ontegenzeglijk heb ik Ex 33:2
„Dit ¨ dient gij tot de zonen van
de ellende van mijn volk, dat De 7:1 Isra
_ el te zeggen: ’Jehovah, de
Joz 3:10
in Egypte_ is, gezien, en ik heb Ne 9:8 God van UW voorvaders, de God ¨
van Abraham, d de God van Isaake
hun luide geroep ten gevolge h Ex 1:11 _ _
i 1Sa 12:6 f
van degenen die hen tot wer- Ps 105:26
en de God van Jakob, _ heeft mij
ken aandrijven, gehoord; want Jes 63:11 tot U gezonden.’ Dit is mijn naam
Han 7:34
ik weet terdege wat voor smar- j Ex 6:12
tot onbepaalde tijd,g en dit is
ten zij lijden.d 8 En ik ga ertoe 2Sa 7:18 de gedachtenis aan mij van ge-
Jer 1:6
over neer te dalen om hen uit k De 31:23 slacht tot geslacht.h 16 Ga, en
de hand van de Egyptenaren te Joz 1:5 gij moet ¨ de oudere mannen van
Jes 41:10
bevrijdene en hen uit dat land Ro 8:31 Isra
_ el vergaderen, en gij moet
op te voeren naar een goed en uit- Fil 4:13 tot hen zeggen: ’Jehovah, de God
l Re 6:17
gestrekt land, naar een land m Ex 19:2 van UW voorvaders, is mij ver-
schenen, i
vloeiende van melk en honing, f De 4:11
¨ de God van Abraham,
_
¨
Isa
_ ak en Jakob, _ en heeft gezegd:
naar de plaats van de Kanaanie-
ten en de Hethieten en de Amo- 2e kolom „Voorwaar, ik zal zonder manke-
rieten en de Ferezieten en de He- a Ex 15:3 ren aandacht aan U schenkenj en
vieten en de Jebusieten.g 9 En 1Sa 17:45 aan wat U in Egypte _ wordt aan-
Ps 96:8
nu, zie! het luide gedaan. 17 En daarom zeg ik:
¨ geroep van de
Ps 135:13
berg.” m
Han 7:34 Jehovah, onze God.’r 19 En ik,
l Ge 15:16
m Ex 23:23 ja ik, weet heel goed dat de ko-
13 Niettemin zei Mozes _ tot de ning van Eg ypte U geen toe-
[ware] God: „Veronderstel dat ik
n Nu 13:27
De 8:7
_
¨ o Ex 4:31
stemming zal geven om te gaan
nu tot de zonen van Isra _ el ben Ex 20:19 behalve door een sterke hand.s
gekomen en dat ik werkelijk tot p Ge 14:13
Ge 40:15
hen zeg: ’De God van UW voor- Ex 10:3 r Ex 7:16; Ex 8:27; Ex 10:26; s Ex 5:2; Ex 7:4;
vaders heeft mij tot U gezonden’, q Ex 5:3 Ex 14:8; Ro 9:17.
EXODUS 3:20–4:16 Mozes voelt zich niet geschikt 80
20 En ik zal mijn hand moeten HFDST. 3 zijn kleed trok, zie, daar was ze
uitstrekkena en Egypte
_ moeten a Ps 118:15 weer als de rest van zijn vlees
slaan met al mijn wonderdaden b Ex 7:3 geworden! a 8 „En het moet ge-
Ex 12:33
die ik in het midden ervan zal De 6:22 schieden dat”, om zijn woorden
doen; en daarna zal hij U heen- Ps 135:9 aan te halen, „indien zij u niet
Han 7:36
zenden.b 21 En ik zal dit volk zullen geloven en niet naar de
stellig gunst geven in de ogen c Ex 11:2
Ex 12:35 stem van het eerste teken zul-
van de Egyptenaren; en het len luisteren, dan zullen zij stel-
d Ge 15:14
moet geschieden dat GIJ, wan- Ex 12:36 lig de stem van het laatste te-
neer GIJ gaat, niet met lege han- Ps 105:37
ken geloven.b 9 Nochtans moet
den zult gaan.c 22 En iedere
het geschieden dat indien zij
vrouw moet van haar buurvrouw HFDST. 4 zelfs deze twee tekenen niet zul-
en van de vrouw die als vreem- e Ex 2:14 len geloven en niet naar uw stem
deling in haar huis vertoeft, zil- Han 7:25
zullen luisteren,c gij dan wat wa-
veren voorwerpen en gouden f Ex 8:5
ter uit de rivier de Nijl zult moe-
Ex 17:5
voorwerpen en mantels vragen, Nu 20:11 ten nemen en dat op het droge
en GIJ moet ze UW zonen en UW g Ex 7:9 land zult moeten uitgieten; en
dochters aandoen; en GIJ moet de het water dat gij uit de rivier de
h 1Sa 2:27
Egyptenaren uitschudden.”d Han 7:32 Nijl zult nemen, zal stellig, ja, het
Mozes gaf echter ten ant-
4 _
woord: „Maar veronderstel
eens dat zij mij niet geloven en
i Han 7:2
Ro 4:3
j Ge 28:13
zal inderdaad tot bloed worden
op het droge land.”d
Mr 12:26 10 Mozes
_ zei nu tot Jehovah:
niet naar mijn stem luisteren,e „Neem mij niet kwalijk, Jehovah,
k Ge 28:21
omdat zij zullen zeggen: ’Jehovah Lu 20:37 maar ik ben geen vlotte spreker,
is u niet verschenen.’ ” 2 Toen l Ex 3:16 noch sinds gisteren, noch sinds
zei Jehovah tot hem: „Wat hebt Ex 4:31
daarvoor, noch sinds gij tot uw
Jer 31:3
gij daar in uw hand?”, waarop knecht gesproken hebt, want ik
hij zei: „Een staf.”f 3 Vervol- m Nu 12:10
2Kon 5:27 ben traag van mond en traag
gens zei hij: „Werp hem op de van tong.”e 11 Hierop zei Jeho-
grond.” Hij dan wierp hem op de
2e kolom vah tot hem: „Wie heeft voor de
grond, en hij werd een slang; g en
mens een mond bestemd, of wie
Mozes_ ging ervoor op de vlucht. a 2Kon 5:14
Mt 8:3 bestemt de stomme of de dove
4 Jehovah zei nu tot Mozes: _
b Jo 10:38 of de scherpziende of de blin-
„Steek uw hand uit en grijp ze Han 7:36
bij de staart.” Hij dan stak zijn de? Ben ik het niet, Jehovah? f
hand uit en greep ze vast, en ze
c 2Th 3:2 12 Ga nu dus, en ikzelf zal be-
werd een staf in zijn handpalm. d Ex 4:30 wijzen met uw mond te zijn en
5 „Opdat”, om zijn woorden aan e Ex 6:12 ik zal u stellig leren wat gij dient
Nu 12:3
te halen, „zij mogen geloven dat Jer 1:6
te zeggen.” g 13 Maar hij zei:
Jehovah, de God van hun voor- Han 7:22 „Neem mij niet kwalijk, Jeho-
2Kor 11:6
vaders,h de God i vah, maar zend alstublieft door
¨ van Abraham,
_ f Ps 94:9
de hand van degene die gij zult
de God van Isa _ akj en de God van Jes 6:10
Jakob,
_ k u is verschenen.”l Lu 1:20 zenden.” 14 Toen ontbrandde
Han 13:11
6 Toen zei Jehovah nogmaals Jehovah’s toorn tegen¨ Mozes
_ en
g Ps 51:15
tot hem: „Steek uw hand alstu- Ps 143:10
hij zei: „Is niet Aaron,
_ de leviet,
Jes 50:4 h
uw broer? Voorwaar, ik weet dat
blieft in de borstplooi van uw Mr 13:11
kleed.” Hij dan stak zijn hand in Lu 12:12 hij goed spreken kan. En boven-
de borstplooi van zijn kleed. Toen h Nu 26:59
dien, zie, hij komt u al tegemoet.
hij ze eruit trok, zie, daar was Ja, wanneer hij u ziet, zal hij zich
i Ge 33:4
zijn hand door melaatsheid aan- Ex 4:27 stellig in zijn hart verheugen.i
getast, als sneeuw! m 7 Daarna Han 7:30 15 En gij moet tot hem spreken
zei hij: „Breng uw hand terug j Ex 4:28 en de woorden in zijn mond leg-
Ex 7:1
in de borstplooi van uw kleed.” gen; j en ikzelf zal bewijzen met
k Jer 1:9
Hij dan bracht zijn hand terug uw mond en zijn mond te zijn,k
in de borstplooi van zijn kleed. l Jes 54:13
1Kor 1:5
en ik wil ulieden leren wat GIJ
Toen hij ze uit de borstplooi van 2Kor 3:5 dient te doen.l 16 En hij moet
¨
81 Mozes ontmoet Aaron; voor Farao EXODUS 4:17–5:5
voor u tot het volk spreken; en HFDST. 4 „Een bloedbruidegom”, wegens
het moet geschieden dat hij u tot a Ex 7:2 de besnijdenis.
een mond zal dienen,a en gij zult
b Ex 7:1 ¨
Ps 82:6 27 Toen zei Jehovah tot Aaron: _
hem tot God dienen.b 17 En Jo 10:34
c Ex 7:19
„Ga Mozes
_ in de wildernis tege-
deze staf zult gij in uw hand ne- d Ex 2:18 moet.” a Daarop ging hij en ont-
zou, alstublieft, willen gaan en te- i Ex 7:9 tekenen die hij hem geboden
j Ex 7:3
rugkeren naar mijn broeders, die Ex 10:1 had te doen.d¨ 29 Daarna gingen
in Egypte
_ zijn, om te zien of zij Ex 11:10
De 2:30
Mozes
_ en Aaron
_ heen en verga-
nog leven.”e Jethro _ dan zei tot 1Sa 6:6 derden alle oudere mannen van
Mozes: „Ga in vrede.”f 19 Daar- Da 5:20 ¨
_ Ro 9:18 de zonen¨ van Isra
_ el.e 30 Toen
na zei Jehovah tot Mozes _ in M _i- k Ex 7:22 sprak Aaron
_ alle woorden die
Ex 8:15
dian: „Ga, keer terug naar Egyp- _ l De 7:6 Jehovah tot Mozes _ gesproken
te, want alle mannen die uw ziel De 14:2 had,f en hij verrichtte de teke-
Jer 31:9
zochten, zijn dood.”g Ho 11:1 neng voor de ogen van het volk.
20 Toen nam Mozes_ zijn vrouw Ro 9:4
m Ex 12:29
31 Hierop geloofde het volk. h
en zijn zonen en liet hen op een Ps 105:36 Toen zij hoorden dat Jehovah zijn
Ps 135:8 ¨
ezel rijden, en vervolgens keerde n Ge 42:27 aandacht op de zonen van Isra _ el
hij naar het land Egypte _ terug. Jer 9:2 had gerichti en dat hij hun ellen-
o Nu 22:22
Bovendien nam Mozes _ de staf 1Kr 21:16 de j had gezien, bogen zij zich en
van de [ware] God in zijn hand.h p Ge 17:14 wierpen zich neer.k
q Ex 2:21
21 En Jehovah zei verder tot Ex 18:2
En¨ daarna gingen Mozes
_ en
Mozes:_ „Zorg er nadat gij heen-
gegaan en naar Egypte _ terugge-
r Joz 5:2
5 Aaron
_ naar binnen en zeiden
l
toen tot Farao: „Dit heeft Jeho-
keerd zijt voor, dat gijlieden wer- 2e kolom ¨
kelijk alle wonderen die ik in uw vah, de God van Isra_ el, gezegd:
a Ex 4:14
hand heb gesteld, voor Farao ver- b Ex 3:1
’Zend mijn volk heen, opdat zij
richt.i Wat mij aangaat, ik zal
Ex 20:18 mij in de wildernis een feest vie-
Ex 24:16
zijn hart verstokt laten worden; j 1Kon 19:8 ren.’ ”m 2 Maar Farao zei: „Wie
en hij zal het volk niet heenzen-
c Ex 4:15 is Jehovah,n zodat ik zijn ¨ stem
Ex 7:1
den.k 22 En gij moet tot Farao d Ex 4:8 zou gehoorzamen en Isra _ el zou
zeggen: ’Dit
e Ex 3:16 heenzenden? o Ik ken Jehovah
¨ heeft Jehovah ge- Ex 24:1
in het geheel niet, ¨ p en daarbij
zegd: „Isra
_ el is mijn zoon, mijn f Ex 3:16
eerstgeborene.l 23 En ik zeg u:
g Ex 4:3
Ex 4:6
komt nog dat ik Isra _ el niet zal
Zend mijn zoon heen, opdat hij Ex 4:9 heenzenden.”q 3 Zij vervolgden ¨
h Ex 3:18
mij moge dienen. Mocht gij ech- Ex 4:8
echter: „De God van de Hebreeen
ter weigeren hem heen te zen- i Ge 50:25 is met ons in contact getreden.r
Ex 13:19
den, zie, ik dood uw zoon, uw j Ex 1:14 Wij zouden, alstublieft, drie dag-
eerstgeborene.” ’ ”m Ex 3:7 reizen ver de wildernis in wil-
De 26:6
24 Nu geschiedde het onder- k Ge 43:28 len gaan en slachtoffers brengen
weg, in het nachtverblijf,n dat
2Kr 7:3
Ne 8:6
aan Jehovah, onze God; s anders
Jehovah hem voorts tegemoet kan het zijn dat hij ons met
trado en naar een manier bleef pestilentie of met het zwaard
HFDST. 5
zoeken om hem ter dood te bren- slaat.”t 4 Hierop zei de koning
l Ex 7:1
gen.p 25 Ten slotte nam Zip- Ex 7:10
van Egypte
_ ¨ tot hen: „Waarom,
pora_ q een vuursteen en sneed
Ps 119:46 Mozes
_ en Aaron,
_ houdt GIJ het
m Ex 10:9
de voorhuid van haar zoon afr n Ex 7:5 volk van zijn werk af? u Gaat UW
en liet die zijn voeten aanra-
Ex 9:16 lasten dragen!” v 5 En Farao
1Sa 25:10
ken en zei: „Het is omdat gij een o 2Kon 18:35 ging voort: „Ziet! Het volk van
Job 21:15
bloedbruidegom voor mij zijt.” Ro 1:21
q Ex 3:19; Ex 7:3; r Ex 3:18; Ro 3:29; s Ge 46:1;
26 Dientengevolge liet hij hem p 1Sa 2:12
Jo 16:3 Ex 8:27; t De 28:21; 2Kon 17:25; u Jer 38:4; Han
met rust. Het was toen dat zij zei: 2Th 1:8 16:20; v Ex 1:11; Ex 2:11.
EXODUS 5:6–6:1 Bakstenen maken. Bevrijding beloofd 82
het land is nu talrijk,a en GIJ HFDST. 5 15 Dientengevolge traden de ¨
maakt werkelijk dat zij ermee op- a Ex 1:9 beambtena van de zonen van Isra_ el
houden hun lasten te dragen.”b b Ex 6:6 naar binnen en gingen luid tot Fa-
6 Onmiddellijk, nog diezelfde c Ex 3:7 rao roepen, en zij zeiden: „Waar-
dag, gebood Farao degenen die d Ge 11:3 om behandelt gij uw knechten
het volk tot werken aandre- Ex 1:14
Na 3:14
zo? 16 Stro wordt uw knech-
ven en hun beambten,c en zei: ten niet gegeven en toch zegt
e Ex 5:17
7 „GIJ moogt geen stro verzame- men ons: ’Maakt bakstenen!’, en
f Ex 10:25
len om het aan het volk te geven zie, uw knechten worden gesla-
g 2Kon 18:20
om bakstenend te maken, zoals Jer 43:2
gen, terwijl de schuld bij uw ei-
voorheen. Laten zij er zelf op uit- h Ex 1:11
gen volk ligt.”b 17 Maar hij zei:
gaan en stro voor zichzelf ver- Ex 3:7 „GIJ zijt aan het verslappen, GIJ
zamelen. 8 Bovendien zult GIJ i 1Kon 12:10 zijt aan het verslappen! c Daarom
hun de vereiste hoeveelheid bak- Pr 7:7 zegt GIJ: ’Wij willen gaan, wij wil-
stenen die zij voorheen maakten, j Ex 3:9 len slachtoffers brengen aan Je-
blijven opleggen. GIJ moogt er k De 26:7 hovah.’d 18 En nu, gaat, dient!
Pr 4:1
niets afdoen voor hen, want zij Ofschoon U geen stro gegeven zal
l De 29:10
zijn aan het verslappen.e Daarom worden, dient GIJ toch de vastge-
roepen zij luid en zeggen: ’Wij
m Ex 2:11
Han 7:24
stelde hoeveelheid bakstenen te
willen gaan, wij willen slacht- n Na 3:14
leveren.”e
offers brengen aan onze God!’f 19 Toen zagen de beambten
o Ge 15:13 ¨
9 Laat de dienst zwaar drukken van de zonen van Isra_ el dat het
op de mannen en laten zij daar- er slecht met hen voor stond, om-
2e kolom
mee bezig zijn, en laten zij geen dat er werd gezegd: f „GIJ moogt
aandacht schenken aan leugen- a Nu 11:16
UW bakstenen, ieders dagelijk-
Jo 18:12
achtige woorden.”g b Ps 37:12
se hoeveelheid, volstrekt niet
10 Degenen die het volk tot verminderen.”g 20 Daarna ¨
ont-
c Ex 5:8 h die
werken aandrevenh en hun be- moetten zij Mozes
_ en Aaron,_
d Ex 3:18
ambten gingen derhalve heen en Ex 5:3
op hen stonden te wachten toen
zeiden tot het volk: „Dit heeft Ex 10:25 zij van Farao vandaan kwamen.
Farao gezegd: ’Ik geef U geen e Ex 1:14 21 Terstond zeiden zij tot hen:
stro meer. 11 Gaat er zelf op f Ex 5:7 „Moge Jehovah op U zien en oor-
uit, haalt stro voor UZELF, waar g Ex 5:8 delen,i want GIJ hebt ons tot
GIJ het ook moogt vinden, want h Ex 7:1
een weerzinwekkende reuk ge-
er zal niets, maar dan ook i Re 11:27
maaktj voor Farao en voor zijn
niets, van UW dienst worden af- 1Sa 2:10 dienaren, zodat GIJ hun een
Jes 33:22
gedaan.’ ”i 12 Dientengevolge zwaard in handen hebt gegeven
verstrooide zich het volk over
j Ge 34:30
1Sa 13:4
om ons te doden.”k 22 Toen
het gehele land Egypte om stop- 1Kr 19:6 wendde Mozes_ zich tot Jehovahl
_ en zei: „Jehovah, waarom hebt
pels te verzamelen voor stro. k Ex 6:9
Ex 17:3
13 En die hen tot werken aan- gij dit volk kwaad berokkend? m
dreven, bleven bij hen aandrin-
l Ex 17:4
Jer 12:1
Waarom hebt gij mij eigenlijk
genj en zeiden: „Maakt UW werk gezonden? n 23 Want van het
m Nu 11:11
af, een ieder zijn werk, dag aan 1Sa 30:6 ogenblik af dat ik bij Farao geko-
dag, net als toen er stro voorhan- n Ex 3:12 men ben om in uw naam te spre-
den was.”k 14 Later werden de o Ex 5:1
ken,o heeft hij dit volk kwaad ge-
beambtenl van de zonen van Is- _ p Ex 5:9
daan,p en gij hebt uw volk in het
¨ geheel niet bevrijd.”q
rael, die door Farao’s taakop- q Ex 3:8
leggers over hen waren gezet, Jehovah dan zei tot Mozes:
_
geslagen,m terwijl dezen zeiden:
„Waarom hebt GIJ UW voorge-
HFDST. 6 6 „Nu zult gij zien wat ik Farao
r
zal aandoen, want vanwege een
r Ex 12:29
schreven taak niet afgemaakt Ex 14:13 sterke hand zal hij hen heenzen-
Ps 12:5
door bakstenenn te maken als den en vanwege een sterke hand
voorheen, zowel gisteren als van- s Ex 9:3
Ex 11:1
zal hij hen uit zijn land verdrij-
daag?”o Ex 12:31 ven.”s
83 Hoofden van de stammen EXODUS 6:2-23
2 En God sprak verder tot Mo- _ HFDST. 6 hovah hield aan tot Mozes _ en
¨
zes en zei tot hem: „Ik ben Je- a Jes 43:11 Aaron _ te spreken en via hen het
a b b Ge 18:1
hovah.¨ 3 En aan Abraham,_ c Ge 26:2 bevel uit te vaardigen aan de zo-
¨
_ akc en Jakob
Isa _ d ben ik altijd d
e
Ge 28:13
Ge 17:1
nen van Isra _ el en aan Farao, de
verschenen als God de Almach- Ge 35:11 koning van Egypte, _ ¨ ten einde
tige,e maar wat mijn naam Jeho- f Ex 10:2
Ps 83:18
de zonen van Isra _ el uit het land
vahf betreft, daarmee heb ik mij Lu 11:2 Egypte _ te leiden. a
Jo 12:28
niet aan hen bekendgemaakt.g Han 15:14 14 Dit zijn de hoofden van het
4 En ook heb ik mijn verbond Opb 15:3
huis van hun vaderen: De zo-
met hen opgericht om hun het
g Ge 12:8 ¨
¨ Ge 27:27 nen van Ruben, _ Isra
_ els eerstge-
land Kana _ an te geven, het land Ge 28:16
2Sa 7:23 borene, b waren Hanoch en P
_ al-
_
van hun inwonende vreemdeling- Ps 9:16 lu, Hezron _ en Karmi. _ c Dit zijn de
Jes 52:6
schap, waarin zij als vreemdelin- Jer 16:21 families van Ruben. _ d
gen hebben vertoefd.h 5 En ik, Jer 32:20
15 En de ¨ zonen van S _imeon
h Ge 15:18
ja ik, heb het¨ gekerm van de zo- Ge 28:4 waren Jemu _ el en Jamin _ en Ohad _
nen van Isra _ el gehoord,i die door i Ex 2:24
en Jachin _ en Z ohar _ en Saul,
j Ge 17:7
de Egyptenaren als slaven wor- ¨
k De 4:20 de zoon van een Kanaanitische
den behandeld, en ik denk aan l Ex 7:5
De 26:8 vrouw.e Dit zijn de families van
mijn verbond.j 1Kr 17:21
S _imeon.f
Han 13:17
6 Zeg¨ daarom tot de zonen van m De 7:6 16 En dit zijn de namen van de
Isra
_ el: ’Ik ben Jehovah, en ik zal 2Sa 7:24
zonen van L evi, g naar hun fa-
Ps 33:12 _
U stellig van onder de lasten der n Ex 29:45
milieafstamming: h Gerson _ en Ke- _
Egyptenaren uitleiden en U van De 20:4
hath en Merari. i
En de levens-
o Ex 1:14 _
hun slavernij bevrijden,k en ik Ex 7:5
Ex 9:16 jaren van Levi _ waren honderd
zal U inderdaad opeisen met een Ro 9:17 zevenendertig jaar.
uitgestrekte arm en met zware p Heb 6:13
17 De zonen van Gerson wa-
strafgerichten.l 7 En ik zal U q Ge 15:18
¨ _
Ge 26:3
ren L _ibni en S _imeı,j naar hun
stellig mij tot volk nemen,m en ik Ge 35:12
Ex 32:13 families.k
zal inderdaad bewijzen U tot God r Ex 20:2
18 En de zonen van Kehath _
te zijn; n en GIJ zult stellig weten Jes 42:8
s Ex 5:21 waren Amram _ ¨ en J _izhar en He- _
dat ik Jehovah, UW God, ben, die U t Ex 1:8 l
u Ex 3:10 bron en Uzzi _ el. En de levens-
van onder de lasten van Egypte _ Ex 5:1 jaren van Kehath _ waren honderd
uitleid.o 8 En ik zal U stellig v Ex 5:21 ¨
brengen naar het land waarom- Ex 6:9 drieendertig jaar.
w Ex 5:2
trent ik mijn hand in een eedp x Ex 4:10
19 En de zonen van Merari _
heb opgeheven om het aan Abra- _
Jer 1:6 waren Mahli _ en Musi. _ m
¨ Han 7:22
Dit waren de families van de le-
ham, Isa _ ak en Jakob _ te geven; en
ik zal het U inderdaad tot een be- vieten, naar hun familieafstam-
2e kolom
zitting geven.q Ik ben Jehovah.’ ”r ming.n
a Ex 7:4
9 Naderhand sprak Mozes al- 20 Amram _ nu nam Jochebed, _
¨_
Ex 9:13
dus tot de zonen van Isra _ el, maar b Ge 49:3 de zuster van zijn vader, tot
c Ge 46:9 o Later baarde zij hem
uit ontmoediging en wegens de d Nu 26:7 vrouw.¨ p En de levens-
harde slavernij luisterden zij niet Joz 13:15
e 1Kr 4:24
Aaron _ en Mozes. _
naar Mozes. _ s f Nu 26:14 jaren van Amram _ waren honderd
10 Toen sprak Jehovah tot Mo- _
Joz 21:9
g Ge 29:34
zevenendertig jaar.
zes en zei: 11 „Ga naar binnen, 1Kr 6:1 21 En de zonen van J _izhar wa-
h Nu 26:57 q en Nefeg en Z
spreek tot Farao, de koning van i Ge 46:11 ren Korach _ _ _ichri.
j 1Kr 23:7 ¨
Egypte,
_ ¨
t dat hij de zonen van 22 En de zonen van Uzzi _ el wa-
k Nu 3:18 ¨
Isra
_ el uit zijn land dient heen te l Nu 3:19 ren M _isael en Elsafan _ en S _ithri.r
1Kr 23:12 ¨
zenden.”u 12 Maar Mozes _ sprak m Nu 3:20 23 Aaron _ nu nam Eliseba, _ de
voor het aangezicht van Jehovah ¨
1Kr 23:21 dochter van Amminadab, _ de zus-
n Joz 21:40
en zei: „Zie! De zonen van Isra _ el 1Kr 6:19 ter van Nahesson, _ s
tot vrouw.
hebben niet naar mij geluisterd; v o Ex 2:1
Nu 26:59
Later baarde zij hem Nadab _ en
en hoe zal Farao ooit naar mij p 1Kr 23:13 Ab _ihu, Eleazar _ en Ithamar. _ t
„Zeg tot Aaron: ’Strek uw staf g gen.e 25 Ten ¨ slotte riep Farao
_ l Ex 12:12
zenden en hen nog langer vast- g Ps 78:48 13 Toen zei Jehovah tot Mozes:
_
h Ex 9:15
„Sta vroeg in de morgen op en
houdt,e 3 zie! Jehovah’s handf Ps 78:50
11 ´ ´
zes: „Nog een plaag zal ik
over Farao en Eg ypte bren-
_
a Ex 12:12
Ps 135:8
hart telkens verstokt worden, zo-
dat hij de zonen van Isra _
¨
el niet
_ b Ex 12:30 uit zijn land heenzond.i
gen. Daarna zal hij U van hier c Joz 10:21
d Ex 8:22
Jehovah zei nu tot Mozes
_
heenzenden.k Wanneer hij U ge-
heel en al heenzendt, zal ´ hij ´ U
Ex 9:4
Ex 10:23
Ex 12:13
12 ¨
en Aaron
_ in het land Egyp-
te: 2 „Deze maand zal voor
_
U
letterlijk van hier wegdrıjven.l Ps 91:7
Mal 3:18
2 Spreek nu ten aanhoren van e Ex 12:33
het begin der maanden zijn. Ze
het volk, dat zij — iedere f Ex 3:19 zal voor U de eerste der maanden
Ex 7:4
man van zijn metgezel en iedere Ro 9:18 van het jaar zijn.j 3 Spreekt tot ¨
vrouw van haar metgezellin — g Ex 7:3
Jer 32:20
de gehele vergadering van Isra
_ el
zilveren voorwerpen en gouden h Ps 135:9 en zegt: ’Op de tiende dag van
i Ex 4:21
voorwerpen dienen te vragen.”m Ex 9:16 deze maand dienen zij zich ieder
3 Bijgevolg gaf Jehovah het volk Ex 10:20
1Sa 6:6
een lamk te nemen voor het
gunst in de ogen van de Egypte- Jes 26:10 voorvaderlijke huis, een lam per
naren.n Ook de man Mozes _ was
huis. 4 Blijkt het huisgezin ech-
zeer groot in het land Egypte, _ in HFDST. 12 ter te klein te zijn voor het
de ogen van Farao’s dienaren en j Ex 13:4 lam, dan moeten hij en zijn naas-
in de ogen van het volk. o Ex 23:15
Ex 34:18
te buurman het in zijn huis ne-
4 En Mozes_ vervolgde: „Dit Nu 28:16 men, naar het getal der zie-
De 16:1
heeft Jehovah gezegd: ’Omstreeks Es 3:7 len; GIJ dient met betrekking tot
middernacht ga ik uit door het k Ge 22:8
Jo 1:29
het lam ieder te rekenen naar
midden van Egypte, p 5 en iedere
_ 1Kor 5:7 gelang van wat hij eet. 5 Het
Opb 5:6
eerstgeborene q in het land Egypte _ Opb 7:10 lam dient werkelijk gaaf l voor
moet sterven, van de eerstgebo- l Le 22:19 U te zijn, een mannetje, een jaar
De 17:1
rene van Farao, die op zijn troon Mal 1:14 oud.m GIJ moogt [het] uit de jonge
is gezeten, tot de eerstgeborene Heb 7:26
Heb 9:14
van de dienstmaagd die bij de 1Pe 1:19 m Le 1:3; Le 23:12.
91 Verdere Pascha-instructies; ongezuurde broden EXODUS 12:6-23
rammen of uit de geiten kiezen. HFDST. 12 dag tot de zevende toe,a die ziel
¨
6 En het moet bij U in bewa- a Nu 28:16 moet van Isra
_ el worden afgesne-
Ez 45:21 b
ring blijven tot de veertiende dag b Ex 12:18
den. 16 En op de eerste dag
van deze maand,a en de gehele ge- Ex 16:12 dient er voor U een heilige samen-
Le 23:5
meente der vergadering van Is- _ komst plaats te hebben, en op de
¨ Nu 9:3
ra el moet het tussen de twee De 16:6 zevende dag een heilige samen-
avonden slachten.b 7 En zij moe- c 1Kor 5:7 komst.c Generlei werk dient daar-
Ef 1:7
ten wat van het bloed nemen Heb 11:28 op te worden gedaan.d Slechts
en daarmee de twee deurposten 1Pe 1:2 wat iedere ziel nodig heeft om te
bespatten en het bovengedeelte d De 16:7
Mt 26:17
eten, alleen dat mag voor U wor-
van de deuropening behorend e Ex 13:3
den gedaan.e
tot de huizen waarin zij het zul- Ex 34:25 17 En GIJ moet het feest der on-
De 16:3
len eten.c 1Kor 5:8 gezuurde broden houden,f want
8 En in diezelfde nacht moe- f Ex 1:14 op deze zelfde dag moet ik UW
Nu 9:11
ten zij het vlees eten.d Zij dienen legers uit het land Egypte_ leiden.
g Le 7:15
het te eten geroosterd in vuur, Le 22:30
En GIJ moet deze dag houden in
en met ongezuurde brodene te za- De 16:4 al UW geslachten als een inzet-
men met bittere kruiden.f 9 Eet h Lu 12:35 ting tot onbepaalde tijd. 18 In
Ef 6:14
niets ervan rauw of gekookt, ge- 1Pe 1:13 de eerste maand, op de veertiende
kookt in water, maar geroosterd i Ef 6:15 dag van de maand, ’s avonds, dient
j Nu 28:16 GIJ ongezuurde broden te eten tot
in vuur, zijn kop te zamen met De 16:6
zijn schenkels en zijn inwendi- de eenentwintigste dag van de
k Ex 11:4
ge delen. 10 En GIJ moogt niets Am 5:17
maand, ’s avonds.g 19 Zeven da-
ervan overlaten tot de morgen, l Ex 11:5 gen dient er geen zuurdeeg in
Ex 12:29 UW huizen te worden gevonden,
maar wat ervan overblijft tot de m Nu 33:4 want een ieder die iets gezuurds
morgen, dient GIJ met vuur te ver- Jes 19:1
Jer 43:13 proeft, hetzij hij een inwonende
branden.g 11 En aldus dient GIJ Ze 2:11
vreemdeling of een in het land
het te eten: met UW heupen om- n 1Kor 8:6
geborene is,h die ziel moet ¨ van
gord,h sandaleni aan UW voeten o Mt 20:28
Ro 5:9 de vergadering van Isra
_ el worden
en UW staf in UW hand; en GIJ i
Heb 11:28 afgesneden. 20 Niets gezuurds
moet het in haast eten. Het is het 1Jo 1:7
dient GIJ te eten. In al UW wonin-
Pascha van Jehovah.j 12 En ik
gen dient GIJ ongezuurde broden
moet in die nacht het land Egypte
_ 2e kolom te eten.’ ”
doortrekkenk en iedere eerstge- a Ex 23:15
21 Prompt riep Mozes _ ¨ alle ou-
borene in het land Egypte
_ slaan, Le 23:6
dere mannen van Isra _ elj en zei
van mens tot dier; l en aan alle b Nu 9:13
c Le 23:4 tot hen: „Gaat heen en neemt
goden van Egypte _ zal ik straf- U kleinvee, naar UW families, en
d Le 23:8
gerichten voltrekken.m Ik ben Je- slacht het paschaoffer.k 22 En
e Mt 12:1
hovah.n 13 En het bloed moet GIJ moet een bosje hysop l nemen
f Le 23:6
U tot teken dienen op de huizen Lu 22:1 en dat in het bloed in een bekken
waar GIJ zijt; en ik moet het bloed 1Kor 5:8
dopen en wat van het bloed dat
zien en U voorbijgaan,o en de plaag g Le 23:5
Le 23:6 in het bekken is, aan het boven-
zal niet ten verderve over U komen Ez 45:21
gedeelte van de deuropening en
wanneer ik het land Egypte _ sla. h Ex 12:49
aan de twee deurposten strijken;
Nu 9:14
14 En deze dag moet U dienen De 16:3 en niemand van U dient tot de
1Kor 5:7
ter gedachtenis, en GIJ moet hem morgen de ingang van zijn huis
i Nu 9:13
vieren als een feest voor Jehovah uit te gaan. 23 Wanneer Jeho-
j Ex 3:16
in al UW geslachten. Als een in- Ex 19:7 vah dan werkelijk doortrekt om
zetting tot onbepaalde tijd dient Nu 11:16
de Egyptenaren met de plaag
GIJ hem te vieren. 15 Zeven da- k Nu 9:2
te treffen en hij inderdaad het
Joz 5:10
gen dient GIJ ongezuurde broden 2Kon 23:21 bloed aan het bovengedeelte van
2Kr 35:6
te eten. Ja, op de eerste dag dient Ezr 6:20 de deuropening en aan de twee
GIJ het zuurdeeg uit UW huizen te Lu 22:7 deurposten ziet, zal Jehovah stel-
verwijderen, want een ieder die l Le 14:6
Ps 51:7
lig de ingang voorbijgaan, en hij
iets gezuurds eet, van de eerste Heb 9:19 zal niet toelaten dat het verderf
EXODUS 12:24-43 Plaag 10: eerstgeborenen gedood. Uittocht 92
UW huizen binnenkomt om U met HFDST. 12 zijn allen zo goed als dood!” a
de plaag te treffen.a a Jes 37:36 34 Dientengevolge nam het volk
Ez 9:6
24 En GIJ moet dit gebruik in Heb 11:28 zijn meeldeeg op voordat het ge-
acht nemen als een voorschriftb b Le 23:4
De 16:3
zuurd was, terwijl zij hun bak-
voor u en uw zonen tot onbe- c Ef 2:15 troggen in hun mantels gewik-
paalde tijd.c 25 En het moet ge- Kol 2:14
Heb 8:13
keld op hun schouder droegen. ¨
schieden dat wanneer GIJ komt d Joz 5:10 35 En de zonen van Isra _ el de-
in het land dat Jehovah U zal Ps 105:45 den naar het woord van Mozes _
e Ex 13:8
geven, juist zoals hij gesproken De 6:7 doordat zij van de Egyptenaren
heeft, GIJ dan deze dienst moet Joz 4:6
Ps 78:6
zilveren voorwerpen en gouden
onderhouden.d 26 En het moet Ps 145:4 voorwerpen en mantels gingen
Ef 6:4
geschieden dat wanneer UW zo- f Ex 34:25
vragen.b 36 En Jehovah gaf het
nen tot U zeggen: ’Wat betekent De 16:2 volk gunst in de ogen van de
1Kor 5:7
deze dienst voor U?’e 27 GIJ dan g Ex 4:31
Egyptenaren,c zodat dezen hun
moet zeggen: ’Het is het slacht- Ne 8:6 het gevraagde gaven; d en zij
offer van het Pascha voor Jeho- h Heb 11:28 schudden de Egyptenaren uit.e
vah,f die de huizen van de zonen i Ge 15:14 ¨
¨ Nu 33:4 37 De zonen van Isra _ el dan
van Isra
_ el in Egypte
_ voorbijging Ps 78:51
Ps 105:36
vertrokken uit Rameses _ f
naar
toen hij de Egyptenaren met de Ps 136:10 Sukkoth,
_ g ten getale van zes-
het veld vinden. 26 Zes dagen i Le 23:3 etappe na etappe afleggend over-
De 5:14
zult GIJ het bijeenrapen, maar op j Ex 16:15
eenkomstig het bevel van Jeho-
de zevende dag is het sabbat.e Nu 11:7 vah,g en legerde zich vervolgens
te Rafidim. h Maar er was geen
Daarop zal het zich niet vormen.”
k Ps 105:5
Ps 111:4
_
27 Nu gebeurde het echter op de l Ps 78:20
drinkwater voor het volk.
zevende dag dat sommigen van
2 Toen maakte het volk ruzie
het volk toch naar buiten gingen 2e kolom
met Mozes
_ en zei: i „Geef ons wa-
om [het] bijeen te rapen, maar ter, opdat wij kunnen drinken.”
a Heb 9:4
zij vonden niets. b Ex 27:21
Maar Mozes_ zei tot hen: „Waarom
28 Dientengevolge zei Jehovah Ex 30:6 maakt GIJ ruzie met mij? Waar-
Ex 40:20
tot Mozes: _ „Hoe lang nog moet 1Kon 8:9 om blijft GIJ Jehovah op de proef
gijlieden weigeren mijn geboden c De 8:2 stellen?”j 3 En het volk dorst-
Ne 9:21
en mijn wetten te onderhouden? f Ps 78:24 te daar voortdurend naar water,
29 Let wel, dat Jehovah U de sab- Jo 6:49 en het volk bleef tegen Mozes _
d Joz 5:12
bat heeft gegeven.g Daarom geeft Ne 9:15
murmureren en zeggen: „Waar-
hij U op de zesde dag brood voor e Nu 33:48 om hebt gij ons uit Egypte _ doen
twee dagen. Iedereen blijve op
De 1:8
De 34:1
optrekken, om ons en onze zo-
zijn eigen plaats.h Laat niemand nen en ons vee door dorst ter
op de zevende dag zijn verblijf- dood te brengen?”k 4 Ten slot-
HFDST. 17
plaats verlaten.” 30 Toen hield te riep Mozes _ luid tot Jehovah
f Nu 33:12
het volk op de zevende dag de en zei: „Wat zal ik met dit volk
g Nu 33:2
sabbat.i h Nu 33:14
doen? Nog even en zij zullen mij
¨ stenigen!”l
31 Het huis van Isra _ el gaf het i Ex 5:21
Nu 14:2
voortaan de naam „manna”. En Nu 20:3
5 Toen zei Jehovah tot Mozes: _
het was wit als korianderzaad, en j Nu 14:22 „Treed voor het volk uitm en
de smaak ervan was als die van Ps 78:18
Ps 95:9
neem enigen ¨ van de oudere man-
platte honingkoeken.j 32 Toen Ps 106:14 nen van Isra_ el met u, alsmede uw
Lu 4:12
zei Mozes:
_ „Dit is het woord dat 1Kor 10:9 staf, waarmee gij de rivier de Nijl
Jehovah geboden heeft: ’Vult Heb 3:9 hebt geslagen.n Neem die in uw
k Ex 16:2
er een gomer-maat mee als iets hand en gij moet verder lopen.
l 1Sa 30:6
wat in al UW geslachten bewaard Jo 10:31 6 Zie! Ik´ ´ sta daar op de rots in
dient te worden,k opdat zij het m Ez 2:6 Horeb
_ voor u. En gij moet op de
brood kunnen zien dat ik U in de n Ex 7:20 rots slaan, en er moet water uit
o Nu 20:8
wildernis te eten heb gegeven, De 8:15 komen, en het volk moet het
toen ik U uit het land Egypte _ leid- Ne 9:15 drinken.”o Vervolgens deed Mo- _
Ps 78:15
de.’ ”l ¨ 33 Derhalve zei Mozes _ Ps 105:41 zes dit voor de ogen van ¨ de oude-
tot Aaron:_ „Neem een kruik en Ps 114:8
Jes 48:21
re mannen van Isra _ el. 7 Daar-
doe daar een volle gomer manna 1Kor 10:4 om gaf hij die plaats de naam
EXODUS 17:8–18:12 Amalek valt aan. Jethro bij Mozes 100
a b HFDST. 17
¨
Massa _ en Meriba,
_ wegens het ¨ vah Isra _ el uit Egypte _ had geleid.a
geruzie van de zonen van Isra _ el a De 9:22 2 Daarom nam Jethro, _ Mozes’ _
De 33:8
en omdat zij Jehovah op de proef b Ps 81:7 schoonvader, Zipp ora, _ Mozes’_
hadden gesteld,c door te zeggen: c De 6:16 vrouw, nadat zij was weggezon-
Ps 95:8
„Is Jehovah in ons midden of Heb 3:8 den, 3 en haar twee zonen,b
niet?”d d Ex 34:9 van wie de een de naam Gersom _ c
e De 31:17
8 Nu kwamen de Amalekieten ¨ Han 7:39 droeg, „omdat”, zo zei hij, „ik een
en streden tegen Isra _ el te Rafi- _ e Ge 36:12 inwonende vreemdeling ben ge-
f
dim. 9 Toen zei Mozes tot Jo-
_ _ f De 25:17 worden in een vreemd land”;
1Sa 15:2
zua: g „Kies ons mannen uit en g Nu 11:28 4 en de naam van de ander was
trek uit,h strijd tegen de Amale- ¨ d „omdat”, om zijn woor-
De 32:44
Han 7:45
Eliezer,
_
kieten. Morgen stel ik mij op h Nu 31:3 den aan te halen, „de God van
de top van de heuvel, met de i Ex 4:2 mijn vader mijn helper is, daar
staf van de [ware] God in mijn j Joz 11:15 hij mij van Farao’s zwaard heeft
hand.”i 10 Daarop deed Jozua _ k Ex 24:14
bevrijd”.e
l Ps 56:9
juist zoals Mozes _ hem had ge- 5 Jethro dan, Mozes’ schoonva-
m Joz 11:12 _ _
zegd,j ten einde tegen de Ama- n Ex 34:27 der, en zijn zonen en zijn vrouw
lekieten
¨ te strijden; en Mozes, _ o Nu 24:20
De 25:19 kwamen tot Mozes _ in de wilder-
Aaron_ en Hur k beklommen de 1Kr 4:43 nis waar hij gelegerd was, bij de
top van de heuvel. p Jes 66:1
Han 7:49 berg van de [ware] God.f 6 Toen
11 En het geschiedde dat zo- q Ps 94:12 stuurde hij bericht aan Mozes: _
dra M ¨ ozes
_ zijn hand ophief, de Jes 12:2 g ben
Jes 26:4 „Ik, uw schoonvader, Jethro, _
Israelieten superieur bleken te
l
Opb 19:1 tot u gekomen, en ook uw vrouw
zijn; maar zodra hij zijn hand r 1Sa 15:20
liet zakken, bleken de Amalekie- Es 3:1 en haar twee zonen met haar.”
ten superieur te zijn. 12 Toen
Es 7:10
Es 9:24
7 Daarop ging Mozes _ zijn schoon-
de handen van Mozes _ zwaar wa- vader tegemoet en wierp zich
ren, namen zij vervolgens een neer en kuste hem; h voorts vroe-
HFDST. 18
steen en legden die onder hem, gen zij naar elkaars welstand.
¨ s Ex 2:21
Daarna gingen zij de tent binnen.
en hij ging erop zitten; en Aaron _ Ex 3:1
en Hur ondersteunden zijn han-
8 Mozes _ verhaalde zijn schoon-
den, de een aan deze zijde en de vader nu alles wat Jehovah van-
2e kolom ¨
ander aan gene zijde, zodat zijn a Joz 2:10
wege Isra _ el met Farao en Egypte _
handen onbeweeglijk bleven tot- Joz 9:9 had gedaan,i en alle moeilijkheden
dat de zon onderging. 13 Der- b Han 7:29 die zij onderweg hadden onder-
c Ex 2:22
halve overwon Jozua _ Amalek
_ en d 1Kr 23:15
vonden,j en toch was Jehovah
zijn volk met de scherpte van e Ex 2:15 hen aan het bevrijden.k 9 Toen
het zwaard. m 2Kor 1:10 was Jethro _ verheugd over al het
f Ex 19:2 ¨
14 Jehovah zei nu tot Mozes: _ 1Kon 19:8 goede dat Jehovah voor Isra _ el
„Schrijf dit ter gedachtenis in g Ex 4:18 had gedaan, doordat hij hen uit
Nu 10:29
het boekn en leg het in de oren h Ge 33:3
de hand van Egypte _ had bevrijd.l
van Jozua: _ ’Ik zal de herinne- 2Sa 14:33 10 Dientengevolge zei Jethro: _
Ro 12:10
ring aan Amalek _ volledig uit- i Ex 7:3
„Gezegend zij Jehovah, die U uit
wissen van onder de hemel.’ ”o Ex 14:28 de hand van Egypte _ en uit de hand
De 4:34
15 Voorts bouwde Mozes _ een al- Ne 9:10 van Farao heeft bevrijd, en die
taar en gaf het de naam Jehovah- _ j Ex 15:22 het volk van onder de hand van
Ex 16:3
N _issi, 16 en zei: „Omdat er een Nu 20:14 Egypte
_ heeft bevrijd.m 11 Nu
hand tegen de troon van Jahq p
k Ps 81:7 weet ik inderdaad dat Jehovah
is, zal Jehovah van geslacht tot Ps 102:2
Da 3:29 groter is dan alle [andere] go-
geslacht oorlog met Amalek _ heb- l De 33:29 den,n wegens deze zaak waar-
ben.”r Ro 15:10
in zij overmoedig tegen hen ge-
m Ge 14:20
Nu kreeg Jethro,
_ de pries- handeld hebben.” 12 Toen nam
18
Lu 1:68
van het volk aan Jehovah. p Ex 19:10 20 Jehovah daalde dus neer op
Joz 7:13 ¨
10 Vervolgens zei Jehovah tot 1Sa 16:5 de berg S _inaı, op de top van de
Mozes:
_ „Ga naar het volk, en gij
berg. Toen riep Jehovah Mozes _
moet hen vandaag en morgen 2e kolom
naar de top van de berg, en Mozes _
heiligen, en zij moeten hun man- klom vervolgens naar boven.m
a Am 4:12
tels wassen.k 11 En tegen de b 1Sa 21:4
21 Jehovah zei nu tot Mozes:
_ „Ga
derde dag moeten zij gereed blij- 1Kor 7:5 naar beneden, waarschuw het
ken te zijn, want op de derde dag c Ps 77:18 volk dat zij niet trachten door
zal Jehovah voor de ogen van d De 4:11
1Kon 8:12
te breken tot Jehovah om eens
het gehele volk op de berg S _i- Ps 97:2 te kijken en velen van hen zou-
¨
naı neerdalen.l 12 En gij moet e Heb 12:19 den moeten vallen.n 22 En la-
rondom een grens trekken voor f Heb 12:21 ten ook de priesters, die gere-
het volk en zeggen: ’Wacht U g De 4:10 geld tot Jehovah naderen, zich
De 5:5
ervoor de berg te beklimmen, en h De 4:11
heiligen,o opdat Jehovah niet te-
raakt zijn rand niet aan. Ieder De 5:22 gen hen losbarst.”p 23 Hierop
Ps 68:8
die de berg aanraakt, zal be- Ps 104:32 zei Mozes
_ tot Jehovah: „Het volk
¨
slist ter dood worden gebracht.m i Ex 24:17 kan de berg S _inaı niet beklim-
13 Geen hand dient hem aan te 2Kr 7:3
men, want gijzelf hebt ons reeds
j Ge 19:28
raken, want hij zal beslist geste- Ps 144:5 gewaarschuwd, door te zeggen:
nigd of [met pijlen] doorschoten k 1Kon 19:11 ’Trek een grens om de berg en
worden. Hetzij dier, hetzij mens, Ps 68:8 heilig hem.’ ”q 24 Jehovah zei
hij zal niet leven.’n Wanneer op l Ne 9:13
Ps 81:7
echter tot hem: „Ga, daal af, en
de ramshoorn wordt geblazen,o m Ex 24:12 gij¨ moet naar boven komen, gij en
mogen zijzelf op de berg toetre- n 1Sa 6:19 Aaron
_ met u; maar laten de pries-
den.” o Ex 28:41 ters en het volk niet doorbre-
14 Toen daalde Mozes _ van de p Le 10:2 ken om tot Jehovah op te klim-
1Kr 13:10
berg af naar het volk, en hij ging Han 5:5 men, opdat hij niet tegen hen
ertoe over het volk te heiligen; q Ex 19:12 losbarst.”r 25 Bijgevolg daalde
en zij gingen hun mantels was- r Nu 16:35 Mozes_ af naar het volk en zei
sen.p 15 Bijgevolg zei hij tot s Han 20:27 het hun.s
103 De Tien Geboden EXODUS 20:1-24
Voorts sprak God al deze HFDST. 20 blijken te zijn op de grond die
20 woorden en zei: a
2 „Ik ben Jehovah, uw God,b
a De 5:22
Han 7:38
Jehovah, uw God, u geeft.a
13 Gij moogt niet moorden.b
b Ps 81:10
Ho 13:4
die u uit het land Egypte
_ heb ge- Ro 3:29 14 Gij moogt geen overspel
leid, uit het slavenhuis.c 3 Gij c Ex 13:3 plegen.c
d De 5:7
moogt geen andere godend tegen 2Kon 17:35 15 Gij moogt niet stelen.d
mijn persoon in hebben. Jer 25:6
16 Gij moogt als getuige geen
e Le 26:1
4 Gij moogt u geen gesneden De 4:16 valse verklaring tegen uw naaste
De 5:8
beeld maken, noch enige gedaan- Jes 40:25
afleggen.e
te gelijkend op iets wat in de Han 17:29 17 Gij moogt het huis van uw
1Kor 8:4
hemel boven of wat op de aarde Opb 9:20 naaste niet begeren. Gij moogt
beneden of wat in de wateren on- f Ge 35:2 de vrouw van uw naaste niet be-
Ex 23:24
der de aarde is.e 5 Gij moogt u 1Kor 10:20 geren,f noch zijn slaaf, noch zijn
voor die niet buigen, noch u er- 1Jo 5:21
g Ex 34:14
slavin, noch zijn stier, noch zijn
toe laten bewegen ze te dienen,f Nu 25:11 ezel, noch iets wat uw naaste toe-
want ik, Jehovah, uw God, ben Mt 4:10
Lu 10:27
behoort.”g
een God die exclusieve toewij- h De 5:9 18 Het gehele volk nu zag de
2Sa 21:6
ding eist,g die straf voor de dwa- 1Kon 21:29 donderslagen en de bliksemflit-
ling van vaders brengt over zo- Mt 23:35 sen en het hoorngeschal en de
i De 4:37
nen, over het derde geslacht en De 5:10 rokende berg. Op het zien ervan
over het vierde geslacht, wanneer Pr 12:13 sidderde het volk en bleef op een
Ro 11:28
het hen betreft die mij haten,h j Le 19:12 afstand staan.h 19 Toen zeiden
6 maar die liefderijke goedheid Sp 30:9
Ez 36:21
zij tot Mozes:
_ „Spreekt gij met
betracht jegens het duizendste k Le 24:16 ons, en laten wij luisteren; maar
geslacht wanneer het hen betreft De 5:11
Joz 9:20
laat God niet met ons spreken,
die mij liefhebben en mijn gebo- l Ex 16:23 opdat wij niet sterven.”i 20 Mo- _
den onderhouden.i
Ex 31:13
De 5:12
zes dan zei tot het volk: „Weest
7 Gij moogt de naam van Jeho- m Ex 23:12 niet bevreesd, want om U op de
vah, uw God, niet op onwaardi-
De 5:13
Lu 13:14
proef te stellen, is de [ware] God
ge wijze opnemen,j want Jehovah n Ex 34:21 gekomen,j en opdat de vrees voor
zal niet ongestraft laten wie zijn
o Ex 16:29
De 5:14
hem voor UW aangezicht moge
naam op onwaardige wijze op- Ne 13:16 blijven, dat GIJ niet zondigt.”k
Jo 7:23
21 En het volk bleef op een af-
neemt.k p Han 4:24
Han 14:15 stand staan, maar Mozes_ trad na-
8 Ter gedenking van de sab- Opb 10:6
der tot het donkere wolkgevaar-
Opb 14:7
batdag, om die heilig te houden,l q Ge 2:2 te, waar de [ware] God was.l
9 dient gij zes dagen dienst te Heb 4:4
22 En Jehovah zei verder tot
r De 5:12
verrichten en moet gij [daarop] Mozes: m „Dit dient gij tot de zo-
s Ex 21:15 _ ¨
al uw werk doen.m 10 Maar de Sp 1:8
nen van Isra _ el te zeggen: ’GIJ
Jer 35:18
zevende dag is een sabbat voor hebt zelf gezien dat ik uit de
Jehovah, uw God.n Gij moogt ge- hemel met U gesproken heb.n
nerlei werk doen, gij, noch uw 2e kolom
23 GIJ moogt naast mij geen go-
zoon, noch uw dochter, [noch] a Le 19:3
De 5:16 den van zilver maken, en GIJ
uw slaaf, noch uw slavin, noch Mt 15:4 moogt U geen goden van goud
Ef 6:2
uw huisdier, noch uw inwonende b Ge 9:6 maken.o 24 Een altaar van aar-
vreemdeling die binnen uw poor- De 5:17 de p dient gij voor mij te maken,
Jak 2:11
ten is.o 11 Want in zes dagen 1Jo 3:15 en gij moet daarop uw brand-
heeft Jehovah de hemel en de Opb 21:8
offers en uw gemeenschapsof-
c Ge 39:9
aarde, de zee en alles wat daar- De 5:18 fers, uw kleinvee en uw rund-
in is, gemaakt,p en vervolgens Sp 6:32
Mt 5:27
vee offeren.q Op elke plaats waar
rustte hij op de zevende dag.q Mt 5:28
Ro 13:9
Daarom zegende Jehovah de sab- 1Kor 6:18 e Le 19:16; De 5:20; De 19:16; Ps 15:3; f Mt 5:28;
batdag en heiligde hij hem ver- Heb 13:4 g Joz 7:21; Mi 2:2; Lu 12:15; Ro 7:7; h Ex 19:16;
Heb 12:18; i De 18:16; Han 7:38; Ga 3:19; j Ge
d Le 19:11
volgens.r De 5:19 22:1; De 8:2; k Joz 24:14; Job 28:28; Sp 1:7; Jes
8:13; l De 5:5; Ps 97:2; m Ex 33:1; Nu 12:8; n De
12 Eer uw vader en uw moe- Mr 10:19
1Kor 6:10 4:36; Ne 9:13; o Ex 32:4; Da 5:4; Han 17:29;
der,s opdat uw dagen lang mogen Ef 4:28 p 2Kon 5:17; q Le 6:9; Job 1:5.
EXODUS 20:25–21:21 Beslissingen inzake slavernij, mishandeling 104
ik mijn naam zal doen gedenken, HFDST. 20 recht te behandelen.a 10 Indien
zal ik tot u komen en u stellig ze- a De 12:5 hij zich nog een andere vrouw
2Kr 6:6
genen.a 25 En indien gij een al- neemt, dienen haar voedsel, haar
taar van stenen voor mij maakt, b De 27:5
Joz 8:31
kleding b en wat haar in het hu-
moogt gij die niet als gehouwen welijk toekomtc niet verminderd
stenen bouwen. Ingeval gij toch te worden. 11 Indien hij haar
HFDST. 21
uw beitel erover zwaait, dan zult deze drie dingen niet zal geven,
c Ex 24:3
gij het ontwijden.b 26 En gij De 4:14 dan moet zij om niet, zonder geld,
moogt niet langs treden naar Opb 15:4 weggaan.
mijn altaar opklimmen, opdat uw d Le 25:39 12 Wie een man zo slaat dat
schaamdelen daarop niet ont- 2Kon 4:1
hij werkelijk sterft, dient zonder
Mt 18:25
bloot worden.’ mankeren ter dood gebracht te
e De 15:12
En dit zijn de rechterlij- worden.d 13 Maar ligt iemand
21 ke beslissingen die gij hun
dient voor te houden: c
Jer 34:14
f Le 25:44
Le 25:46
niet op de loer en de [ware] God
laat het door zijn hand geschie-
2 Ingeval gij een Hebreeuwse g De 15:12 den,e dan moet ik voor u een
slaaf koopt,d zal hij zes jaar een h De 15:16
plaats bepalen waarheen hij kan
slaaf zijn, maar in het zevende zal vluchten.f 14 En ingeval een
i De 15:17
hij zonder vergoeding als vrijge- man zo verhit wordt jegens zijn
latene weggaan.e 3 Indien hij j Ne 5:5 naaste dat hij hem met sluwheid
alleen binnenkomt, zal hij ook al- k Ge 16:5 doodt,g dient gij hem zelfs van
leen weggaan. Is hij de eigenaar Ga 4:22 mijn altaar weg te halen, opdat
van een vrouw, dan moet zijn
hij sterft.h 15 En wie zijn vader
vrouw met hem weggaan. 4 In- 2e kolom en zijn moeder slaat, dient zon-
dien zijn meester hem een vrouw a Nu 30:16 der mankeren ter dood gebracht
geeft en zij hem werkelijk zo- b Ef 5:29
te worden.i
nen of dochters baart, zullen de 1Ti 5:8 16 En wie een mens ontvoertj
vrouw en haar kinderen van haar c De 25:5 en hem werkelijk verkooptk of in
meester worden,f en hij zal alleen 1Kor 7:3
wiens hand hij is aangetroffen,
weggaan.g 5 Maar zo de slaaf d Ge 9:6 dient zonder mankeren ter dood
nadrukkelijk zegt: ’Ik heb mijn Nu 35:30
Mt 5:21 gebracht te worden.l
meester, mijn vrouw en mijn zo- 17 En wie kwaad afsmeekt
e Nu 35:22
nen werkelijk lief; ik wil niet als De 19:4 over zijn vader en zijn moeder,
vrijgelatene weggaan’,h 6 dan Pr 9:11
dient zonder mankeren ter dood
moet zijn meester hem tot de f Nu 35:11
gebracht te worden.m
[ware] God doen naderen en hem De 4:42
12 Zes dagen dient gij uw werk
te doen; k maar op de zevende dag
door een getuige te worden die 2e kolom dient gij u ervan te onthouden,
geweld beraamt.p 2 Gij moogt a De 22:4 opdat uw stier en uw ezel rust
Lu 6:27
de grote massa niet volgen met Ro 12:21
kunnen hebben en de zoon van uw
kwade oogmerken; q en gij moogt b De 16:19 slavin en de inwonende vreemde-
2Kr 19:7
in een geschil niet een zodanig Am 5:12
ling zich kunnen verkwikken.l
getuigenis afleggen dat gij af- c Le 19:11 13 En GIJ dient U te hoeden
Lu 3:14
wijkt met de grote massa om het Ef 4:25 met betrekking tot alles wat ik
recht te buigen.r 3 Wat de ge- d Sp 17:15 U heb gezegd; m en GIJ moogt de
Na 1:3
ringe betreft, gij moogt in een ge- Ro 1:18 naam van andere goden niet ver-
schil hem aangaande geen blijk
Ro 2:6
e 1Sa 8:3
melden. Die dient niet uit uw
geven van begunstiging.s 1Sa 12:3 mond te worden gehoord.n
Sp 17:23
4 Ingeval gij de stier van uw Pr 7:7 14 Driemaal in het jaar dient gij
vijand of zijn ezel verdwaald aan- f Ez 22:7 mij een feest te vieren.o 15 Gij
g Le 19:34
treft, dient gij die zonder manke- De 10:19
h Le 25:3
ren naar hem terug te brengen.t i Le 25:4
k Ex 20:9; Lu 13:14; l De 5:14; m De 4:9; 1Ti 4:16;
Heb 12:15; n De 12:3; Joz 23:7; Ho 2:17; o De
5 Ingeval gij de ezel van iemand j Ps 147:9 16:16.
EXODUS 23:16–24:1 Door engel geleid. Als natie afgezonderd 108
zult het feest der ongezuurde bro- HFDST. 23 hun werken,a maar gij zult ze
den houden.a Zeven dagen zult a Le 23:6 zonder mankeren omverhalen en
Lu 22:7
gij ongezuurde brodenb eten, juist b 1Kor 5:8 gij zult zonder mankeren hun
zoals ik u geboden heb, op de be- c Ex 12:18 heilige zuilen aan stukken bre-
d De 16:17
stemde tijd in de maand Abib, _ c
e Jak 1:18
ken.b 25 En GIJ moet Jehovah,
want daarin zijt gij uit Egypte _ Opb 14:4 UW God, dienen,c en hij zal stel-
getrokken. En men mag niet met f Le 23:10
Nu 28:26
lig uw brood en uw water zege-
lege handen voor mij verschij- De 16:9 nen; d en ik zal inderdaad de kwa-
Han 2:1
nen.d 16 Verder het oogstfeest g De 16:13
len uit uw midden verwijderen.e
van de eerste rijpe vruchtene van Ne 8:14 26 Het zal in uw land niet voor-
Jo 7:2
uw arbeid, van wat gij op het veld Jo 7:37
komen dat een vrouw een mis-
zaait; f en het feest der inzameling h De 12:5 kraam heeft of onvruchtbaar is.f
bij de afloop van het jaar, wanneer
i Ex 12:10
Le 7:15
Ik zal het getal van uw dagen vol
gij uw arbeid van het veld inza- j Ex 34:26 maken.g
Nu 18:12
melt.g 17 Bij drie gelegenheden Ne 10:35
27 En ik zal de schrik voor
in het jaar zal al wat mannelijk 1Kor 15:20 mij voor u uit zenden,h en ik
k De 14:21
onder u is, voor het aangezicht Sp 12:10
zal stellig alle volken waaronder
van de [ware] Heer, Jehovah, ver- l Ex 14:19 gij komt, in verwarring brengen,
schijnen.h
m Nu 20:16 en ik zal u inderdaad de nek van
n Nu 14:35
18 Gij moogt het bloed van mijn Joz 24:19 al uw vijanden geven.i 28 En
slachtoffer niet samen met iets
Heb 12:25 ik wil het gevoel van verslagen-
o Ex 19:5
gezuurds offeren. En het vet van De 30:8 heid voor u uit zenden,j en¨ dit
p Ge 12:3 zal de Hevieten, de Kanaanie-
mijn feest dient niet de nacht De 30:7
ten en de Hethieten eenvoudig
over te blijven tot de morgen.i q Ex 34:11
Joz 5:13 van voor uw aangezicht verdrij- ´ ´
19 Het beste van de eerste rijpe Joz 24:8
ven.k 29 Ik zal hen niet in een
vruchten van uw bodem dient gij
jaar van voor uw aangezicht ver-
naar het huis van Jehovah, uw 2e kolom drijven, opdat het land geen ver-
God, te brengen.j a Ex 20:5 laten woestenij wordt en de wilde
Le 18:3
Gij moogt een bokje niet in de De 12:30 dieren van het veld zich werke-
melk van zijn moeder koken.k 2Kr 33:2 lijk tegen u vermenigvuldigen.l
b Ex 20:3
20 Zie, ik zend een engell voor Nu 33:52 30 Langzamerhand zal ik hen
u uit om u onderweg te behoeden 2Kr 34:3 van voor uw aangezicht verdrij-
c De 6:13
en u naar de plaats te brengen De 10:12 ven, totdat gij vruchtbaar wordt
die ik heb bereid.m 21 Neem u Joz 22:5
Mt 4:10
en het land werkelijk in bezit
wegens hem in acht en gehoor- d De 7:13 neemt.m
Mal 3:10
zaam zijn stem. Gedraag u niet e De 7:15
31 En ik wil uw grens bepalen
weerspannig tegen hem, want hij Ps 103:3 van de Rode Zee tot aan de zee
zal UW overtreding niet verge- f De 7:14
De 28:4
van de Filistijnen en van de wil-
ven; n omdat mijn naam in hem g Ex 20:12 dernis tot aan de Rivier; n want
is. 22 Maar indien gij zijn stem Ps 92:14 ik zal de bewoners van het land
h De 2:25
strikt gehoorzaamt en werkelijk Joz 2:9 in UW hand geven, en gij zult hen
alles doet wat ik zal spreken,o i De 7:23 stellig van voor uw aangezicht
j De 7:20
dan zal ik stellig vijandig tegen- Joz 2:11 verdrijven.o 32 Gij dient geen
over uw vijanden zijn en benau- k Joz 24:11 verbond met hen of hun goden
l De 7:22
wen die u benauwen.p 23 Want m De 9:4
te sluiten.p 33 Zij dienen niet
mijn engel zal voor u uit gaan Ps 80:8 in uw land te wonen, opdat zij u
en u inderdaad brengen naar de n Ge 15:18
De 1:7
niet tegen mij doen zondigen. In-
Amorieten en de Hethieten¨ en Joz 1:4 geval gij hun goden dient, zou
1Kon 4:21
de Ferezieten en de Kanaanie- o Re 1:4
het u tot een strik worden.”q
ten, de Hevieten en de Jebusie- Re 11:21
En tot Mozes
_ zei hij: „Klim
ten, en ik zal hen stellig verdel-
gen.q 24 Gij moogt u voor hun
p Ex 34:12
Nu 25:2
De 7:2
24
¨
Aaron,
_
op tot Jehovah, gij en
Nadab
_ en Ab _ihu en ze- r
2Kor 6:14
goden niet buigen, noch u er- q Joz 23:13 ventig s van de oudere mannen
toe laten bewegen ze te dienen, Re 1:28
Re 2:3
en gij moogt niets maken gelijk Ps 106:36 HFDST. 24 r Le 10:1; 1Kr 6:3; s Nu 11:16.
109 Verbond gesloten. Bijdrage voor tabernakel EXODUS 24:2–25:9
¨ HFDST. 24
van Isra_ el, en GIJ moet U van ver- blijf daar, aangezien ik u de ste-
re neerbuigen. 2 En Mozes _ al- a Ex 20:21
Nu 12:8
nen tafelen wil geven en de wet
leen moet tot Jehovah naderen; b Ex 21:1 en het gebod, die ik moet schrij-
maar zij dienen niet te naderen, De 4:1
Heb 8:6
ven om hen te onderwijzen.” a
en het volk dient niet met hem op c De 5:27 13 Derhalve stonden Mozes _ en
Joz 24:22
te klimmen.”a d Ex 34:27
zijn dienaar Jozua
_ op en Mozes _
3 Toen kwam Mozes _ en ver- De 31:9 besteeg de berg van de [ware]
e Joz 4:8
haalde het volk alle woorden f Le 3:1 God.b 14 Maar tot de oudere
van Jehovah en alle rechterlij- Le 7:11 mannen had hij gezegd: „Wacht
g Heb 9:18
ke beslissingen,b en het gehele h Le 17:11 op deze plaats op ons totdat¨ wij
volk antwoordde eenstemmig en i Ex 34:27 tot U terugkeren.c En ziet! Aaron _
j De 31:11
zei: „Alle woorden die Jehovah Han 13:15 en Hur d zijn bij U. Al wie een
heeft gesproken, zijn wij bereid k Ex 19:8 rechtszaak heeft, wende zich
l Heb 9:19
te doen.”c 4 Bijgevolg schreef Heb 12:24 tot hen.”e 15 Zo besteeg Mozes _
Mozes _ alle woorden van Jehovah m Ga 3:19
Ga 3:24
de berg, terwijl de wolk de berg
op.d Vervolgens stond hij vroeg Kol 2:17 bedekte.f
in de morgen op en bouwde aan Heb 9:20
Heb 10:1 16 Jehovah’s heerlijkheid g ver-
de voet van de berg een altaar ¨
n Ex 24:11
Jes 6:1
bleef nu op de berg S _inaı h en de
en twaalf zuilen overeenkomstig ¨ Jo 1:18 wolk bedekte hem voorts zes da-
de twaalf stammen van Isra _ el.e o Ez 1:26
gen lang. Ten slotte riep hij op
Opb 4:3
5 Daarna zond hij jonge ¨ mannen p Ex 24:1 de zevende dag tot Mozes _ uit
van de zonen Isra _ els heen en zij q Nu 12:6
het midden van de wolk.i 17 En
r Ge 31:54
brachten brandoffers en offerden Ex 18:12 voor¨ de ogen van de zonen van
stieren als slachtoffers, als ge- 1Kor 10:18
Isra
_ el was de aanblik van Jeho-
meenschapsoffers f voor Jehovah.
vah’s heerlijkheid als een verte-
6 Toen nam Mozes _ de helft van 2e kolom
rend vuur j op de top van de berg.
het bloed en deed het in schalen,g a De 5:22 18 Toen begaf Mozes _ zich mid-
en de helft van het bloed spren- Mt 5:19
b Ex 24:2 den in de wolk en klom verder de
kelde hij op het altaar.h 7 Ten Nu 11:28 k
berg op. En Mozes _ bleef veertig
slotte nam hij het boek van het c Ex 32:1
d Ex 17:10 dagen en veertig nachtenl op de
verbondi en las het voor ten aan- e Ex 18:26
berg.
horen van het volk.j Toen zeiden f Ex 19:9
g Ex 16:10
Vervolgens sprak Jeho-
zij: „Alles wat Jehovah heeft ge-
sproken, zijn wij bereid te doen
en wij willen gehoorzaam zijn.”k
Le 9:23
Nu 16:42
Ez 1:28
h Ex 19:11
25 vah tot Mozes
_ m
en zei:
2 „Spreek tot de zonen van Is-
_
¨
8 Derhalve nam Mozes _ het bloed i Mt 17:5
j Ex 3:2
rael, opdat zij voor mij een bij-
en sprenkelde het op het volkl en De 4:24 drage inzamelen: Van iedereen
Ez 1:27
zei: „Dit is het bloed van het ver- Heb 12:29 wiens hart hem ertoe aandrijft,
bondm dat Jehovah met U heeft k Ex 19:20 dient gijlieden de bijdrage voor
l Ex 34:28
gesloten betreffende al deze De 9:9 mij in te zamelen.n 3 En dit is
woorden.” 1Kon 19:8
Mt 4:2
de bijdrage die GIJ van hen dient
9¨ Toen klommen Mozes _ en in te zamelen: goudo en zilver p
Aaron,
_ Nadab
_ en Ab _ihu en zeven- en koper q 4 en blauw draad en
HFDST. 25
tig¨ van de oudere mannen van Is- _ roodpurpergeverfde wol en kar-
m Han 7:53
rael naar boven, 10 en ten slot- mozijnen stof en fijn linnen en
¨ Ga 3:19
te zagen zij de God van Isra _ el.n n Ex 35:5 geitenhaar r 5 en roodgeverf-
1Kr 29:9
En onder zijn voeten was iets als 2Kor 9:7 de ramsvellen en robbenvellen
een werk van saffieren vloerte- o Ex 38:24 en acaciahout; s 6 olie voor het
p Ex 38:25
gels en als de hemel zelf wat zui- q Ex 38:3 licht,t balsemolie u voor de zalf-
verheid betreft.o 11 En hij stak Ex 38:29 olie v en voor welriekend reuk-
r Ex 35:6
zijn hand niet uit tegen de aan- ¨ s Ex 36:20 werk; w 7 en onyxstenen en zet-
zienlijken van de zonen Isra _ els,p t Ex 27:20 stenen voor de efodx en voor het
u Ex 35:8
maar zij kregen een visioen van v Ex 30:23 borststuk.y 8 En zij moeten
de [ware] Godq en aten en dron- w Ex 30:34 voor mij een heiligdom maken,
x Ex 28:6
ken.r y Ex 28:15 daar ik in hun midden moet ver-
12 Jehovah zei nu tot Mozes: _ z Ex 29:45
1Kon 6:13
blijven.z 9 Overeenkomstig al-
„Klim op tot mij op de berg en Heb 9:11 les wat ik u toon als het model
EXODUS 25:10-33 Ark. Tafel voor toonbrood. Gerei 110
van de tabernakel en het model HFDST. 25 twee cherubs die op de ark der
van al zijn toebehoren, zo dient a 1Kr 28:12 getuigenis zijn, met u spreken,a
Han 7:44
GIJ het te maken.a Heb 8:5 ja, [over] alles ¨wat ik u voor de
Heb 9:9
10 En zij moeten een Ark van zonen van Isra
_ el gebieden zal.b
acaciahout maken,b twee en een b Ex 37:1 23 En gij moet een tafelc van
halve el lang en anderhalve el c Ex 37:2 acaciahout maken, twee el lang
breed en anderhalve el hoog. Heb 9:4
en een el breed en anderhalve el
11 En gij moet haar met zui- d Ex 30:3 hoog. 24 En gij moet die met
ver goud bekleden.c Van binnen e Ex 37:5 zuiver goud bekleden, en gij moet
en van buiten dient gij haar te er een gouden rand omheen ma-
f Ex 30:5
bekleden, en gij moet er rond- 1Kr 15:15 ken.d 25 En gij moet er een lijst
om een gouden rand op maken.d g 1Kon 8:8 van een handbreedte omheen
12 En gij moet er vier gouden maken, en gij moet een gouden
h Ex 16:34
ringen voor gieten en die bo- Ex 31:18 rand rondom haar lijst maken.e
ven haar vier poten bevestigen, Ex 40:20 26 En gij moet er vier gouden
Nu 17:10
twee ringen namelijk aan haar De 31:26 ringen voor maken en de ringen
ene kant en twee ringen aan haar 1Kon 8:9
aan de vier hoeken zetten die
Heb 9:4
andere kant.e 13 En gij moet voor de vier poten zijn.f 27 De
draagbomen van acaciahout ma- i Ex 37:6
ringen dienen dicht bij de lijst te
ken en ze met goud bekleden.f j 1Sa 4:4
zitten als houders voor de draag-
Heb 9:5
14 En gij moet de draagbomen bomen, om de tafel te dragen.g
door de ringen aan weerskanten k Ge 3:24
28 En gij moet de draagbomen
van de Ark steken, om daarmee l 1Kon 8:7 van acaciahout maken en ze met
de Ark te dragen. 15 De draag- 1Kr 28:18
goud bekleden, en daarmee moet
bomen dienen in de ringen van m Ex 40:20
de tafel worden gedragen.h
1Kr 28:11
de Ark te blijven. Ze dienen er Heb 9:5 29 En gij moet haar schotels
niet uit verwijderd te worden.g
en haar bekers en haar kannen
16 En in de Ark moet gij de ge-
tuigenis leggen, die ik u zal ge-
2e kolom en haar schalen maken, waarmee
ven.h a Ex 30:6 [plengoffers] uitgegoten zullen
Le 16:2
worden. Van zuiver goud dient
17 En gij moet een deksel ma- Nu 7:89
Re 20:27 gij ze te maken.i 30 En gij moet
ken van zuiver goud, twee en Ps 80:1
op de tafel steeds het toonbrood
een halve el lang en anderhalve b 2Sa 6:2 voor mijn aangezicht leggen.j
el breed.i 18 En gij moet twee 2Kon 19:15
cherubs van goud maken. Van Jes 37:16 31 En gij moet een lampen-
gedreven werk dient gij ze te ma- c Ex 40:22 standaard van zuiver goud ma-
ken, aan de beide uiteinden van
Le 24:6
Nu 3:31
ken. Van gedreven werk dient de
´ ´ Heb 9:2 lampenstandaard te worden ge-
het deksel.j 19 En maak een
cherub aan het ene uiteinde en d Ex 37:11 maakt.k Zijn voetstuk, zijn ar-
´ ´ men, zijn kelken, zijn knoppen
een cherub aan het andere uit- e Ex 37:12
einde. k Op het deksel dient GIJ de en zijn bloesems dienen uit hem
f Ex 37:13
cherubs te maken, aan de beide voort te komen. 32 En zes ar-
uiteinden ervan. 20 En de che- g Ex 37:14 men komen uit zijn zijden, drie
rubs moeten hun twee vleugels h Ex 37:15 armen van de lampenstandaard
naar boven uitgespreid houden, uit zijn ene zijde en drie armen
i Ex 37:16
met hun vleugels het deksel be- Nu 4:7 van de lampenstandaard uit zijn
1Kon 7:50
schuttend, terwijl hun gezichten andere zijde.l 33 Drie kelken in
naar elkaar toe gekeerd zijn.l De j Le 24:5 de vorm van amandelbloesems
1Sa 21:6
gezichten van de cherubs dienen 1Kr 9:32 zitten aan het ene stel armen,
naar het deksel gekeerd te zijn. 2Kr 13:11
Mt 12:4
met afwisselend knoppen en bloe-
21 En gij moet het dekselm bo- sems, en drie kelken in de vorm
k Ex 37:17
ven op de Ark leggen, en in de Ex 40:24
van amandelbloesems aan het
Ark zult gij de getuigenis leggen, 1Kon 7:49 andere stel armen, met afwis-
Heb 9:2
die ik u zal geven. 22 En ik wil selend knoppen en bloesems.m
mij daar aan u vertonen en van l Ex 37:18 Zo is het met de zes armen die
boven het deksel, van tussen de m Ex 37:19 uit de lampenstandaard komen.
111 Tien tentkleden. Paneellijsten EXODUS 25:34–26:17
34 En aan de lampenstandaard HFDST. 25 dat de lussen tegenover elkaar
zitten vier kelken in de vorm a Ex 37:20 zitten.a 6 En gij moet vijftig
van amandelbloesems, met afwis- gouden haken maken en de tent-
selend zijn knoppen en zijn bloe- b Ex 37:21 kleden door middel van de haken
sems.a 35 En de knop onder aan
´ ´ elkaar voegen, en het moet
twee armen komt uit hem voort een tabernakel worden.b
c Nu 8:4
en de knop onder de twee andere 7 En gij moet kleden van gei-
armen komt uit hem voort en de tenhaar c maken voor de tent over
knop onder nog twee armen komt d Ex 30:8 de tabernakel. Gij zult elf tent-
Le 24:3
uit hem voort, voor de zes armen Nu 8:2 kleden maken. 8 De lengte van
die uit de lampenstandaard ko- 2Kr 13:11
elk tentkleed is dertig el,d en de
men.b 36 Hun knoppen en hun breedte van
armen dienen uit hem ´ ´ elk tentkleed is vier
´ ´ voort te e Ex 37:23 el. Er is een maat voor de elf
komen. Het geheel is een stuk ge- Nu 4:9
tentkleden. 9 En gij moet vijf
dreven werk, van zuiver goud.c tentkleden afzonderlijk samen-
37 En gij moet er zeven lam- f Ex 39:42 voegen en zes tentkleden afzon-
Nu 8:4
pen voor maken; en de lampen Han 7:44 derlijk,e en gij moet het zesde
moeten worden ontstoken, en ze Heb 8:5 tentkleed aan de voorkant van
moeten
´ ´ schijnen op de ruimte er-
de tent dubbelvouwen. 10 En
voor.d 38 En zijn snuiters en HFDST. 26 gij moet vijftig lussen maken aan
zijn vuurpotten zijn van zuiver g Heb 8:5 de rand van het ene tentkleed,
goud.e 39 Van een talent zui- Heb 9:11 de buitenste in de reeks, en vijf-
ver goud dient hij hem te maken tig lussen aan de rand van het
met al dit erbij behorende gerei. h Ex 36:8 tentkleed bij de andere plaats
40 En zie toe dat gij ze maakt van samenvoeging. 11 En gij
naar hun model, dat u op de berg moet vijftig koperenf haken ma-
i Ge 3:24
werd getoond.f Ps 99:1 ken en de haken in de lussen
En de tabernakel dient gij steken en de´ tent samenvoegen,
26 te maken van tien tent-
g
kleden, van getwijnd fijn linnen
j Nu 4:25
1Kr 17:1
´
en ze moet een geheel worden.g
12 En wat van de kleden van
en blauw draad en roodpurperge- de tent overblijft, is een over-
verfde wol en karmozijnen stof.h k Ex 36:10
hangend gedeelte. De helft van
Met cherubs,i borduurderswerk, het tentkleed dat overblijft, dient
zult gij ze maken. 2 De lengte aan de achterkant van de taber-
l Ex 36:11
van elk tentkleed is achtentwin- nakel over te hangen. 13 En de
el aan de ene kant en de el aan
tig el en de breedte van ´ elk
´ tent-
kleed is vier el. Er is een maat 2e kolom de andere kant die in de lengte
j
voor alle tentkleden. 3 Vijf a Ex 36:12 van de kleden van de tent over-
tentkleden dienen een reeks te blijft, zal dienen als een overhan-
vormen, doordat het ene aan het b Ex 36:13
gend gedeelte aan de zijden van
andere gevoegd wordt, en [nog Ex 39:33 de tabernakel, om hem aan deze
Heb 9:9
eens] vijf tentkleden een reeks, en aan gene zijde te bedekken.
doordat het ene aan het andere 14 En gij moet een dekkleed
gevoegd wordt.k 4 En gij moet c Ex 35:26 voor de tent maken van rood-
lussen van blauw draad maken geverfde ramsvellen en een dek-
aan de rand van het ene tent- d De 3:11 kleed van robbenvellen daarover-
kleed aan het einde van de reeks; heen.
en gij dient hetzelfde te doen aan e Ex 36:16
15 En gij moet de paneellijs-
de rand van het buitenste tent- tenh voor de tabernakel maken
kleed bij de andere plaats van van acaciahout, rechtopstaand.
samenvoeging.l 5 Gij zult vijf- f De 8:9
Job 28:2
16 Tien el is de lengte van een
tig lussen maken aan het ene paneellijst, en anderhalve el is
tentkleed, en vijftig lussen zult de breedte van elke paneellijst.
g Ex 36:13
gij maken aan het uiteinde van 17 Elke paneellijst heeft twee
het tentkleed dat bij de andere tappen, die met elkaar verbon-
plaats van samenvoeging is, zo- h Nu 4:31 den zijn. Zo zult gij met alle
EXODUS 26:18–27:2 Het interieur van de tabernakel 112
paneellijsten van de tabernakel HFDST. 26 van de paneellijsten, loopt door
doen. 18 En gij moet de paneel- a Nu 3:36 van het ene einde tot het andere.
lijsten voor de tabernakel ma- 29 En gij zult de paneellijsten
ken, twintig paneellijsten voor b Ex 36:25 met goud bekleden,a en hun rin-
de kant die naar de Negeb,
_ naar gen zult gij van goud maken als
het zuiden, gekeerd is. c Ex 36:26 houders voor de stangen; en gij
19 En onder de twintig paneel- moet de stangen met goud bekle-
lijsten zult gij veertig zilveren d Ex 36:20 den. 30 En gij moet de taber-
Ex 36:27
voetstukken met inzinking a ma- nakel oprichten overeenkomstig
ken; twee voetstukken met in- het plan dat u daarvan op de berg
e Ex 36:28
zinking onder de ene paneellijst is getoond.b
met haar twee tappen en twee 31 En gij moet een gordijnc ma-
f Ex 36:31
voetstukken met inzinking on- ken van blauw draad en roodpur-
der de andere paneellijst met pergeverfde wol en karmozijnen
haar twee tappen. 20 En voor g Ex 36:32 stof en getwijnd fijn linnen. Hij
de andere zijde van de taberna-
zal het maken met cherubs,d bor-
kel, de noordkant, twintig pa- 2e kolom duurderswerk. 32 En gij moet
neellijsten,b 21 en hun veertig a Ex 12:35 het aanbrengen aan vier met goud
Ex 36:34
zilveren voetstukken met inzin- beklede zuilen van acacia[hout].
king, twee voetstukken met in- Hun pinnen zijn van goud. Ze
zinking onder de ene paneellijst b Ex 19:3
Ex 25:9
staan op vier zilveren voetstuk-
en twee voetstukken met inzin- Ex 27:8 ken met inzinking. 33 En gij
Han 7:44
king onder de andere paneel- Heb 8:5 moet het gordijn onder de haken
lijst.c 22 En voor de achterge- aanbrengen en de ark der getuige-
deelten van de tabernakel, naar c Ex 36:35
nis e daarheen, binnen het gordijn,
het westen, zult gij zes paneellijs- Ex 40:21 brengen; en het gordijn moet voor
Le 16:2
ten maken.d 23 En gij zult twee Lu 23:45 U een scheiding maken tussen
paneellijsten maken als hoek- Heb 6:19 het Heilige f en het Allerheiligste.g
Heb 9:3
stijlen van de tabernakele aan zijn Heb 10:20 34 En gij moet het deksel op de
beide achtergedeelten. 24 En ze ark der getuigenis in het Aller-
dienen volkomen gelijk te zijn d Ge 3:24 heiligste leggen.
aan de onderkant, en te zamen 35 En gij moet de tafel bui-
dienen ze volkomen gelijk te zijn e 1Kon 8:6 ten het gordijn zetten, en de lam-
tot aan de bovenkant van elk bij Heb 9:4 penstandaardh tegenover de tafel
de eerste ring. Zo dient het voor aan de kant van de tabernakel
die beide te zijn. Ze zullen dienen f Ex 40:22
Ex 40:26
die naar het zuiden gekeerd is; en
tot twee hoekstijlen. 25 En er Heb 9:2 de tafel zult gij aan de noordzijde
moeten acht paneellijsten zijn zetten. 36 En gij moet een af-
en hun zilveren voetstukken met g Ex 40:21 scherming i voor de ingang van
inzinking, zestien voetstukken, Le 16:2
1Kon 8:6
de tent maken van blauw draad
twee voetstukken met inzinking Heb 9:3 en roodpurpergeverfde wol en
Heb 9:12
onder de ene paneellijst en twee Heb 9:24 karmozijnen stof en getwijnd fijn
voetstukken met inzinking on- linnen, veelkleurig weverswerk.
der de andere paneellijst. h Le 24:3
37 En gij moet voor de afscher-
26 En gij moet stangen maken 1Kon 7:49 ming vijf zuilen van acacia[hout]
van acaciahout,f vijf voor de pa- maken en ze met goud bekleden.
neellijsten van de ene zijde van i Ex 36:37 Hun pinnen zijn van goud. En gij
de tabernakel, 27 en vijf stan-
moet er vijf koperen voetstuk-
gen voor de paneellijsten van de HFDST. 27 ken met inzinking voor gieten.
andere zijde van de tabernakel En gij moet het altaar van
27
j Ex 38:1
Ex 40:29
en vijf stangen voor de paneel- 2Kr 4:1 acaciahout maken, vijf el
lijsten van de zijde van de taber- Heb 13:10
lang en vijf el breed. Het altaar j
d Ex 26:32
37 Arkh van acaciahout. Twee
en een halve el was haar leng-
ze tweelingen tot aan de boven- te, en anderhalve el haar breed-
kant van elk bij de eerste ring. e Ex 26:36 te, en anderhalve el haar hoog-
Zo deed hij met die beide, met te.i 2 Toen bekleedde hij haar
de twee hoekstijlen.g 30 Het f Ex 26:37
van binnen en van buiten met
aantal paneellijsten bedroeg dus
zuiver goud en maakte er een
acht en hun zilveren voetstuk- HFDST. 37 gouden rand omheen.j 3 Daar-
ken met inzinking zestien, twee g Ex 31:2 na goot hij er vier gouden ringen
Ex 38:22
voetstukken met inzinking naast voor, [en wel] voor boven haar
twee voetstukken met inzinking h Ex 40:3 vier poten, twee ringen namelijk
onder elke paneellijst.h Nu 10:33 aan haar ene kant en twee ringen
31 Vervolgens maakte hij stan- aan haar andere kant.k 4 Ver-
i Ex 25:10
gen van acaciahout, vijf voor volgens maakte hij draagbomen
de paneellijsten van de ene zijde j Ex 25:11 van acaciahout en bekleedde ze
van de tabernakeli 32 en vijf Heb 9:4 met goud.l 5 Toen stak hij de
stangen voor de paneellijsten draagbomen door de ringen aan
k Ex 25:12
van de andere zijde van de ta- weerskanten van de Ark, om de
bernakel en vijf stangen voor l Ex 25:13 Ark te dragen.m
de paneellijsten van de taberna- 2Kr 5:9
6 Daarna maakte hij het dek-
kel voor de twee achtergedeel- seln van zuiver goud. Twee en
m Ex 25:14
ten, naar het westen.j 33 Toen Joz 3:8 een halve el was de lengte ervan,
maakte hij de middelste stang zo, en anderhalve el de breedte er-
dat die in het midden van de pa- n Le 16:2
Le 16:14
van.o 7 Verder maakte hij twee
neellijsten van het ene einde tot 1Kr 28:11 cherubs van goud. Van gedre-
het andere doorliep.k 34 En hij ven werk maakte hij ze aan de
o Ex 25:17
bekleedde de paneellijsten met beide´ uiteinden van het deksel.p
goud, en hij maakte hun ringen p Ex 25:18
8 Een cherub was aan het uitein-
van goud als houders voor de Ex 40:20 de aan gene zijde en de andere
129 Tafel, lampenstandaard, altaren EXODUS 37:9–38:3
cherub aan het uiteinde aan deze HFDST. 37 het andere stel armen, met afwis-
zijde. Hij maakte de cherubs op a Ex 25:19 selend knoppen en bloesems. Zo
het deksel aan de beide uitein- b Ge 3:24 was het voor de zes armen die uit
den ervan.a 9 En het werden Ex 25:20
Heb 9:5
de lampenstandaard kwamen.a
cherubs die twee vleugels naar 20 En aan de lampenstandaard za-
c 1Sa 4:4
boven uitgespreid hielden, met Ps 80:1 ten vier kelken in de vorm van
hun vleugels het deksel beschut- d Ex 35:13
amandelbloesems, met afwisse-
tend,b en hun gezichten waren Ex 40:4 lend zijn knoppen en zijn bloe-
naar elkaar toe gekeerd. De ge- e Ex 25:23
sems.b 21 En de knop onder
zichten van de cherubs bleken twee armen kwam uit hem voort,
f Ex 25:24
naar het deksel gekeerd te zijn.c en de knop onder twee andere ar-
10 Voorts maakte hij de tafel
g Ex 25:25 men kwam uit hem voort, en de
van acaciahout.d Twee el was h Ex 25:26 knop onder nog twee armen kwam
haar lengte, en een el haar breed- i Ex 25:27
uit hem voort, voor de zes armen
die uit de lampenstandaard kwa-
te, en anderhalve el haar hoog- j Ex 25:28
men.c 22 Hun knoppen en hun
te.e 11 Daarna bekleedde hij k Ex 25:29 armen kwamen´ ´ uit hem voort.
haar met zuiver goud en maak- Jer 52:19
Het geheel was een stuk gedreven
te er een gouden rand omheen.f l Ex 40:24
werk, van zuiver goud.d 23 Toen
12 Vervolgens maakte hij er een Le 24:4
2Kr 13:11 maakte hij zijn zeven lampen
lijst van een handbreedte om- en zijn snuiters en zijn vuurpot-
m Ex 25:31
heen en maakte een gouden rand ten van zuiver goud.e 24 Van
rondom haar lijst.g 13 Verder n Ex 25:32
een talent zuiver goud maakte
goot hij er vier gouden ringen
hij hem en al zijn gerei.
voor en zette de ringen aan de 2e kolom
25 Nu maakte hij het reukal-
vier hoeken die voor de vier po- a Ex 25:33
taar f van acaciahout.g Een el was
ten waren.h 14 De ringen ble- b Ex 25:34 zijn lengte en een el zijn breed-
ken dicht bij de lijst te zitten, te, dus vierkant, en twee el was
c Ex 25:35
als houders voor de draagbomen, zijn hoogte. Zijn hoornen kwamen
d Ex 25:36
om de tafel te dragen.i 15 Toen eruit voort.h 26 Toen bekleedde
maakte hij de draagbomen van e Ex 25:37
hij het met zuiver goud, zijn bo-
Ex 25:38
acaciahout en bekleedde ze met Nu 8:2 venvlak en zijn zijden rondom en
goud, om de tafel te dragen.j f Ex 30:7 zijn hoornen, en hij maakte er een
16 Daarna maakte hij het gerei Ex 39:38
gouden rand omheen.i 27 En hij
Ps 141:2
dat op de tafel is, haar schotels Lu 1:10 maakte er twee gouden ringen
en haar bekers en haar schalen Opb 8:3
voor, onder zijn rand, aan twee
en haar kannen, waarmee [pleng- g Ex 30:1 van zijn zijden, aan twee tegen-
Ex 40:5
offers] uitgegoten zouden wor- overgestelde zijden ervan, als hou-
den, van zuiver goud.k h Ex 30:2
ders voor de draagbomen waar-
17 Toen maakte hij de lampen- i Ex 30:3 mee het gedragen moest worden.j
standaardl van zuiver goud. Van j Ex 30:4 28 Daarna maakte hij de draag-
gedreven werk maakte hij de k Ex 30:5
bomen van acaciahout en be-
lampenstandaard. Zijn zijden en kleedde ze met goud.k 29 Bo-
l Ex 30:25
zijn armen, zijn kelken, zijn knop- Ex 30:33
vendien maakte hij de heilige
pen en zijn bloesems kwa- Ex 40:9 zalfolie l en het zuivere welriekend
1Kr 9:30
men uit hem voort.m 18 En zes Ps 45:7 reukwerk,m het werk van een zalf-
armen kwamen uit zijn zijden, Heb 1:9 bereider.
drie armen van de lampenstan- m Ex 30:35
Vervolgens maakte hij het
daard uit zijn ene zijde en drie
armen van de lampenstandaard
Ps 141:2
Opb 5:8
38 brandofferaltaar van aca-
ciahout. Vijf el was het lang en
uit zijn andere zijde.n 19 Drie HFDST. 38 vijf el breed, dus vierkant, en
kelken in de vorm van amandel- n Ex 27:1 drie el hoog.n 2 Toen maakte
bloesems zaten aan het ene stel Ex 40:10 hij de hoorneno ervan op de vier
Heb 13:10
armen, met afwisselend knoppen hoeken. Zijn hoornen kwamen
en bloesems; en drie kelken in de o Ex 27:2 eruit voort. Vervolgens bekleed-
vorm van amandelbloesems aan p 2Kr 1:5 de hij het met koper.p 3 Daarna
EXODUS 38:4-23 Bekken, voorhof. Inventaris van de tabernakel 130
HFDST. 38
¨
maakte hij al het gerei van het draperieen waren voor [een leng-
altaar: de bakken en de schop- a Ex 27:3 te van] vijftien el aan de ene vleu-
pen en de schalen, de vorken en gel. Hun zuilen waren drie en
b Ex 27:4
de vuurpotten. Al het daarbij be- hun voetstukken met inzinking
horende gerei maakte hij van ko- c Ex 27:6
drie [in getal].a 15 En voor de
per.a 4 Verder maakte hij voor andere vleugel, zowel aan deze
het altaar een traliewerk, een d Ex 27:7 als aan gene zijde van de poort
netwerk van koper, onder zijn van¨ het voorhof, waren de drape-
lijst, eronder tot halverwege [het e Ex 27:8 rieen voor [een lengte van] vijf-
altaar].b 5 Toen goot hij vier tien el. Hun zuilen waren drie en
ringen aan de vier uiteinden vlak f Ex 30:18
Ex 31:9
hun voetstukken met inzinking
bij het koperen traliewerk, als Ex 40:7 drie¨ [in getal].b 16 Alle drape-
Le 8:11
houders voor de draagbomen. 1Kon 7:23
rieen van het voorhof rondom
6 Daarna maakte hij de draag- waren van getwijnd fijn linnen.
bomen van acaciahout en be- g 1Sa 2:22 17 En de voetstukken met in-
kleedde ze met koper.c 7 Toen zinking voor de zuilen waren
stak hij de draagbomen in de rin- h Ex 40:8 van koper. De pinnen van de
Ps 84:2
gen aan de zijden van het altaar, Ps 92:13 zuilen en hun verbindingsstuk-
om het daarmee te dragen.d Hij ken waren van zilver en de be-
maakte het als een holle kist van i Ex 27:9 kleding van hun toppen was van
planken.e zilver, en er waren zilveren ver-
j Ex 27:10
8 Daarna maakte hij het bek- Nu 3:37
bindingen voor alle zuilen van
ken van koper f met het onder- het voorhof.c
stel van koper, waarvoor hij de k Ex 27:11 18 En de afscherming van de
spiegels gebruikte van de dienst- poort van het voorhof was veel-
doende vrouwen, die georgani- l Ex 27:12
kleurig weverswerk, van blauw
seerde dienst deden bij de ingang draad en roodpurpergeverfde wol
m Ex 27:13
van de tent der samenkomst.g en karmozijnen stof en getwijnd
9 Vervolgens maakte hij het fijn linnen,d en twintig el was
2e kolom de lengte, en de hoogte was over
voorhof.h Voor de kant die naar
de Negeb,
_ naar het zuiden, ge- a Ex 27:14 de gehele uitgestrektheid¨ vijf el,
¨ evenals bij de draperieen van
keerd was, waren de draperieen
b Ex 27:15
van het voorhof van getwijnd het voorhof.e 19 En hun vier
fijn linnen, over een [lengte c Ex 27:17
zuilen en hun vier voetstukken
van] honderd el.i 10 Hun twin- met inzinking waren van koper.
tig zuilen en hun twintig voet- d Ex 35:6 Hun pinnen waren van zilver en
stukken met inzinking waren de bekleding van hun koppen
van koper. De pinnen van de zui- e Ex 27:16 en hun verbindingsstukken wa-
len en hun verbindingsstukken ren van zilver. 20 En alle tent-
waren van zilver.j 11 Ook voor f Ex 27:19 pinnen voor de tabernakel en
de noordzijde was er honderd voor het voorhof rondom waren
g Ex 25:16
el. Hun twintig zuilen en hun Ex 31:18 van koper.f
Ex 34:29
twintig voetstukken met inzin- Nu 17:7
21 De volgende dingen zijn op-
king waren van koper. De pinnen genomen in de inventaris van
van de zuilen en hun verbin- h Nu 3:6 de tabernakel, de tabernakel der
Nu 4:47
dingsstukken waren van zilver.k Getuigenis,g welke inventaris
12 Maar voor de westzijde wa- op bevel van Mozes _ werd opge-
¨ i Ex 6:23
ren de draperieen voor [een leng- Nu 4:28 maakt als de dienst van de le-
1Kr 6:3
te van] vijftig el. Hun zuilen wa- vietenh onder leiding van ¨ Itha-
_
ren tien en hun voetstukken met j Ex 31:2
mar,i de zoon van A aron, _ ¨ de
inzinking tien [in getal].l De pin- Ex 35:30 priester. 22 En Bezale _ el,j de
nen van de zuilen en hun ver- Ex 36:1
Ex 37:1
zoon van Uri,
_ de zoon van Hur,
bindingsstukken waren van zil- 2Kr 1:5 van de stam Juda, _ deed alles
ver. 13 En voor de oostzijde, in wat Jehovah Mozes _ geboden had.
k
de richting van de opgang [der k Ex 31:6
Ex 35:34
23 En met hem was Oholiab, _
zon], was er vijftig el.m 14 De Ex 36:2 de zoon van Ahisamach, _ van de
131 Gebruikte metalen. Efod, borststuk EXODUS 38:24–39:9
stam Dan, een kunsthandwerker HFDST. 38 van de poort van het voorhof, en
en borduurder en maker van veel- a Ex 35:22 alle tentpinnen van de taberna-
kleurig weefwerk in het blauwe kel en alle tentpinnena van het
draad en de roodpurpergeverfde b Ex 30:13 voorhof rondom.
Nu 3:47
wol en karmozijnen stof en fijn En van het blauwe draad
39
Nu 18:16
linnen. en de roodpurpergeverf-
24 Al het goud dat gebruikt c Le 5:15 de wol en de karmozijnen stof b
werd voor het werk, bij alle werk- Le 27:3
maakten zij klederenc van een
zaamheden van de heilige plaats, speciaal weefsel voor het verrich-
beliep het bedrag aan goud van d Ex 30:15 ten van de dienst in de heilige
het beweegoffer,a negenentwin- plaats.d Zo maakten zij de heilige
tig talenten en zevenhonderd der- ¨
e Ex 12:37 klederene die voor Aaron_ waren,
tig sikkelen, volgens de sikkelb Nu 1:46 juist zoals Jehovah Mozes _ gebo-
van de heilige plaats.c 25 En den had.
het zilver van de ingeschreve- f Ex 26:19 2 Bijgevolg maakte hij de efodf
nen van de vergadering was hon- Ex 26:25
van goud, blauw draad en rood-
Ex 26:32
derd talenten en duizend zeven- purpergeverfde wol en karmo-
honderd vijfenzeventig sikkelen, zijnen stof en getwijnd fijn lin-
2e kolom
volgens de sikkel van de heili- nen. 3 Toen pletten zij gouden
a Ex 27:19
ge plaats. 26 De halve sikkel platen tot dunne bladen, en hij
voor een persoon was de helft
sneed ze in draden om die te
van een sikkel volgens de sikkel HFDST. 39
verwerken tussen het blauwe
van de heilige plaats, voor iede- b Ex 25:4
draad en de roodpurpergeverfde
Ex 35:23
re man die tot de ingeschrevenen wol en de karmozijnen stof en
overging, van twintig jaar oud en het fijne linnen, als borduurders-
daarboven,d ten getale van zes- c Ex 29:5
Ex 31:10 werk.g 4 Zij maakten er schou-
honderd drie duizend vijfhonderd Ex 35:19 derstukken voor die samenge-
vijftig [man].e voegd werden. Aan zijn beide
27 En honderd talenten zilver d Ex 25:8 uiteinden werd hij samenge-
werden gebruikt om de voetstuk- Le 16:2
voegd. 5 En de gordel, die erop
ken met inzinking van de heilige was om hem strak aan te bin-
plaats en de voetstukken met in- e Ex 28:4 den, was van hetzelfde materiaal,
zinking van het gordijn te gieten. op dezelfde wijze vervaardigd,
Honderd voetstukken met inzin- f Ex 25:7 van goud, blauw draad en rood-
king stonden gelijk met honderd Ex 28:6
Le 8:7 purpergeverfde wol en karmozij-
talenten, een talent voor een nen stof en getwijnd fijn linnen,h
voetstuk met inzinking.f 28 En juist zoals Jehovah Mozes _ gebo-
g Ex 26:1
van de duizend zevenhonderd Ex 36:8 den had.
vijfenzeventig sikkelen maakte 6 Toen maakten zij de onyx-
hij pinnen voor de zuilen en be- h Ex 28:8 stenen,i gevat in gouden zettin-
kleedde hij hun toppen en ver- Ex 29:5 gen, gegraveerd met zegelgra-
Jes 11:5
bond ze met elkaar. veerkunst overeenkomstig de ¨
29 En het koper van het be- namen van de zonen van Isra _ el.j
i Ex 25:7
weegoffer was zeventig talenten Ex 35:9
7 Hij plaatste ze dan op de schou-
en tweeduizend vierhonderd sik- derstukken van de efod als ge-
kelen. 30 En daarmee maakte dachtenisstenenk voor de zonen
j Ex 1:1 ¨
hij vervolgens de voetstukken Ex 28:9 van Isra
_ el, juist zoals Jehovah
met inzinking van de ingang van Ex 28:10
Mozes
_ geboden had. 8 Toen
de tent der samenkomst en het maakte hij het borststuk,l als
koperen altaar en het koperen k Ex 28:12 borduurderswerk, op de wijze
traliewerk dat erbij behoorde, waarop de efod vervaardigd was,
en al het gerei van het altaar, l Ex 25:7 van goud, blauw draad en rood-
31 en de voetstukken met inzin- Le 8:8 purpergeverfde wol en karmozij-
king van het voorhof rondom, nen stof en getwijnd fijn linnen.m
en de voetstukken met inzinking m Ex 28:15 9 Het bleek vierkant te zijn
¨
EXODUS 39:10-32 Kettinkjes, schoudermantel. Aarons klederen 132
wanneer het dubbelgevouwen HFDST. 39 zoals Jehovah Mozes _ geboden
was. Dubbelgevouwen maakten a Ex 28:16 had.a
zij het borststuk een span van b Ex 28:17
22 Toen maakte hij de schou-
de hand lang en een span breed.a dermantelb van de efod, wevers-
10 Toen vulden zij het met vier c Ex 28:18 werk, geheel van blauw draad.
rijen stenen. Een rij van robijn, 23 En de opening van de schou-
d Job 28:6
topaas en smaragd, de eerste rij.b dermantel was in het midden
11 En de tweede c rij: turkoois, e Opb 4:3 ervan, als de opening van een
¨
saffier d en jaspis.e 12 En de malienkolder. Zijn opening had
derde f rij: lesjem-steen, agaat en f Ex 28:19 rondom een rand, opdat hij
amethist. 13 En de vierde g rij: g Ex 28:20
niet kon inscheuren.c 24 Toen
chrysoliet en onyxh en jade. Ze maakten zij aan de zoom van
werden in gouden kassen in hun h Ge 2:12 de schoudermantel granaatap-
1Kr 29:2
zettingen gevat. 14 En de ste- pels van blauw draad en roodpur-
nen waren naar de namen van pergeverfde wol en karmozijnen
¨ i Ex 28:21
de zonen van Isra_ el. Het waren stof, ineengedraaid.d 25 Ver-
er twaalf, naar hun namen, van j Ex 28:22 der maakten zij belletjes van zui-
zegelgraveerwerk voorzien, elk k Ex 28:23
ver goud en zetten de belletjes
naar zijn naam, voor de twaalf tussen de granaatappels e rondom
stammen.i l Ex 28:24 aan de zoom van de schouder-
15 Vervolgens maakten zij aan mantel, tussen de granaatappels;
m Ex 28:25
het borststuk gevlochten ket- 26 een belletje en een granaat-
tinkjes, als touwwerk, van zui- n Ex 28:26 appel, een belletje en een gra-
ver goud.j 16 Toen maakten zij naatappel, rondom aan de zoom
twee gouden zettingen en twee o Ex 28:27 van de schoudermantel,f voor het
gouden ringen en zetten de twee
verrichten van de dienst, juist
ringen aan de beide uiteinden 2e kolom zoals Jehovah Mozes _ geboden
van het borststuk.k 17 Daarna a Ex 28:28 had.
staken zij de twee gouden koor- 27 Vervolgens maakten zij de
b Ex 28:31
den door de twee ringen aan Le 8:7 lange gewaden van fijn ¨ linnen,g
de uiteinden van het borststuk.l Jes 61:10 weverswerk, voor Aaron _ en zijn
18 En zij haalden de beide ein- c Ex 28:32
zonen, 28 en de tulbandh van
den van de twee koorden door fijn linnen en de sierlijke hoofd-
de twee zettingen. Toen zetten d Ex 28:33 deksels i van fijn linnen en de lin-
zij ze op de schouderstukken van nen broekenj van getwijnd fijn
e 2Kon 25:17
de efod, aan de voorkant ervan.m linnen, 29 en de sjerp k van ge-
19 Vervolgens maakten zij twee f Ex 28:34 twijnd fijn linnen en blauw draad
gouden ringen en zetten die aan en roodpurpergeverfde wol en
de beide uiteinden van het borst- g Ex 28:39 karmozijnen stof, veelkleurig we-
Le 8:7
stuk, op zijn binnenrand, die Le 8:13 verswerk, juist zoals Jehovah
naar de efod toe gekeerd was.n Opb 19:8 Mozes
_ geboden had.
20 Toen maakten zij twee gou- h Ex 28:4 30 Ten slotte maakten zij de
den ringen en zetten die op de Ex 28:39 blinkende plaat, het heilige te-
twee schouderstukken van de i Ex 28:40
ken van opdracht, van zuiver
efod, onderaan, aan de voorkant Ex 29:9 goud en griften er met zegelgra-
Le 8:13
ervan, vlak bij de plaats waar veerkunst een opschrift in: „Hei-
hij samengevoegd was, boven j Ex 28:42 ligheid behoort Jehovah toe.”l
de gordel van de efod.o 21 Ten Ez 44:18 31 Toen maakten zij er een snoer
slotte bonden zij het borststuk k Ex 28:4
van blauw draad aan vast om
met zijn ringen aan de ringen Ex 28:39 haar boven op de tulband te be-
Jes 11:5
van de efod vast met een blauw vestigen,m juist zoals Jehovah
snoer, opdat het boven de gordel l Ex 28:36 Mozes
_ geboden had.
van de efod zou blijven hangen Le 8:9
Za 14:20
32 Zo kwam heel het werk met
en het borststuk niet op de efod betrekking tot de tabernakel van
zou kunnen verschuiven, juist m Ex 28:37 de tent der samenkomst tot vol-
133 Alles voltooid. Tabernakel opgezet EXODUS 39:33–40:15
tooiing, doordat de zonen van Is- _ HFDST. 39 bernakel van de tent der samen-
¨
rael bleven doen naar alles wat a Ex 25:40
Heb 8:5
komst op te richten.a 3 En gij
Jehovah Mozes _ geboden had.a b Ex 36:8 moet de ark der getuigenis b
Juist zo deden zij. c
d
Ex 36:14
Ex 31:7
daarin plaatsen en de toegang tot
33 Toen brachten zij de taber- e Ex 36:18 de Ark met het gordijn afslui-
f Ex 36:20
nakelb naar Mozes, _ de tentc en g Ex 36:31
ten.c 4 En gij moet de tafeld
al haar gerei,d haar haken,e haar h Ex 36:24 naar binnen brengen en haar
i Ex 36:19
paneellijsten,f haar stangeng en j Ex 26:14 rangschikking in orde maken,
haar zuilen en haar voetstuk- k Ex 36:35 en gij moet de lampenstandaarde
l Ex 37:1
ken met inzinking,h 34 en haar m Ex 37:4 binnenbrengen en zijn lampen
dekkleed van roodgeverfde rams- n Ex 37:6 ontsteken.f 5 En gij moet het
vellen i en haar dekkleed van o Ex 37:10 ´ ´
p Ex 37:16 gouden reukaltaar g voor de ark
robbenvellen j en het afscher- q Ex 37:17 der getuigenis zetten en de af-
r Ex 37:23
mingsgordijn,k 35 en de ark l s Ex 25:38 scherming van de ingang voor de
der getuigenis en haar draag- t Ex 35:28
tabernakel op haar plaats aan-
u Ex 37:25
bomenm en het deksel,n 36 de v Ex 37:29 brengen.h
tafel,o al haar gereip en het toon- w Ex 30:35
6 En gij
brood, 37 de lampenstandaardq x Ex 36:37 ´ ´ moet het brandoffer-
y Ex 38:1 altaar i voor de ingang van de ta-
van zuiver goud, zijn lampen, de z Ex 38:4
bernakel van de tent der samen-
a Ex 38:6
rij lampen,r en al zijn gereis en de b Ex 38:30 komst zetten, 7 en gij moet het
olie voor de verlichting,t 38 en c Ex 38:8
d Ex 30:18 bekken tussen de tent der sa-
het gouden altaar u en de zalfolie v e Ex 38:9
menkomst en het altaar zetten
en het welriekend reukwerkw en f Ex 38:10
de afscherming x voor de ingang g Ex 38:11 en er water in doen.j 8 En gij
h Ex 38:18
van de tent, 39 het koperen al- i Ex 35:18
moet het voorhof k rondom plaat-
taar y en het koperen traliewerkz j Ex 38:20 sen en de afscherming l van de
k Ex 27:19
dat erbij behoorde, zijn draag- l Ex 31:10 poort van het voorhof ophangen.
bomena en al zijn gerei,b het bek- m Ex 28:3 9 En gij moet de zalfolie m nemen
n Ex 35:19
kenc en ¨ zijn onderstel,d 40 de o Ex 35:10 en de tabernakel en al wat erin is
draperieene van het voorhof, zijn
Ex 36:1 zalven,n en gij moet hem heiligen
p Le 9:23
zuilenf en zijn voetstukken met Nu 6:23 met al zijn gerei, en aldus moet
Joz 22:6
inzinking g en de afscherming h 1Kon 8:14
hij iets heiligs worden. 10 En
voor de poort van het voorhof, 2Kr 30:27 gij moet het brandofferaltaar en
zijn tentkoordeni en zijn tent-
al zijn gerei zalven en het al-
pinnenj en al het gereik voor de HFDST. 40 taar heiligen,o en aldus moet het
dienst van de tabernakel, voor q Ex 12:2 een allerheiligst altaar worden.p
Ex 34:18
de tent der samenkomst, 41 de Es 3:7
11 En gij moet het bekken en
klederenl van een speciaal weef-
zijn onderstel zalven en het hei-
sel voor het verrichten van de ligen.
2e kolom ¨
dienst in het heiligdom, de hei- a Nu 7:1
12 Dan moet gij Aaron _ en zijn
lige m klederen voor de priester
¨ b Ex 25:21 zonen doen naderen tot de in-
Aaron_ en de klederen van zijn zo- c Nu 4:5
Heb 9:3 gang van de tent der samen-
nen om als priesters te dienen.n Heb 10:20 komst en hen met water wassen.q
d Ex 26:35 ¨
42 Overeenkomstig alles wat´ e Ex 25:31 13 En gij moet Aaron _ bekleden
Jehovah Mozes _ geboden had, zo ¨
Heb 9:2 met de heilige klederenr en hem
f Ex 25:37
verrichtten de zonen van Isra _ el g Ex 30:1 zalvens en hem heiligen, en aldus
de gehele dienst.o 43 En Mozes _ Ps 141:2
Lu 1:10 moet hij mij als priester dienen.
kreeg al het werk te zien, en zie! Opb 5:8 14 Daarna zult gij zijn zonen
h Ex 26:36
zij hadden het gedaan juist ´ zoals Ex 39:38 doen naderen en gij moet hen
Jehovah geboden had. Zo hadden i Ex 38:1 bekleden met lange gewaden.t
1Kor 10:18
zij [het] gedaan. Dientengevolge Heb 13:10 15 En gij moet hen zalven, net
zegende Mozes _ hen.p j Ex 30:18
zoals gij hun vader hebt gezalfd,u
k Ex 27:9
Toen sprak Jehovah tot
40
l Ex 27:16
Ex 38:18
Mozes
_ en zei: 2 „Op de m Ex 30:25 o Ex 29:36; Le 8:11; p Ex 29:37; q Le 8:6; Ef
q 5:26; Heb 7:28; r Ex 29:5; Le 8:7; s Le 8:12;
dag der eerste maand, op de eer- Heb 1:9
n Le 8:10 Ps 133:2; Han 10:38; t Le 8:13; u Le 8:30; 2Kor
ste der maand, dient gij de ta- Nu 7:1 1:21.
EXODUS 40:16-38 Jehovah’s heerlijkheid vervult tent 134
en aldus moeten zij mij als pries- HFDST. 40 27 om daarop welriekend reuk-
ters dienen, en hun zalving moet a Nu 25:13
Heb 7:11
werk in rook te doen opgaan,a
hun voortdurend dienen tot een Heb 7:23 juist zoals Jehovah Mozes
_ gebo-
priesterschap voor onbepaalde b Ex 39:43 den had.
De 4:2
tijd in hun geslachten.”a 28 Ten slotte bracht hij de af-
c Nu 7:1
16 Mozes
_ deed nu overeen- Nu 9:15 scherming b van de ingang van de
komstig alles wat Jehovah hem d Ex 36:24 tabernakel op haar plaats aan.
geboden had.b Juist zo deed hij. e Ex 26:15 29 En hij plaatste het brandof-
17 Bijgevolg geschiedde het f Ex 36:31 feraltaar c aan de ingang van de
dat in de eerste maand, in het g Ex 35:11
tabernakel van de tent der sa-
h Ex 26:7
tweede jaar, op de eerste dag der Ex 36:14
menkomst, om daarop het brand-
maand, de tabernakel werd op- i Ex 26:14 offer d en het graanoffer te offe-
gericht.c 18 Toen Mozes_ ertoe j Ex 16:34 ren, juist zoals Jehovah Mozes _
overging de tabernakel op te rich- Ex 31:18 geboden had.
ten, plaatste hij daarvan eerst k Ex 25:22
Ex 37:1 30 Toen plaatste hij het bekken
de voetstukken met inzinking d l Ex 37:4 tussen de tent der samenkomst
en zette de paneellijstene erin 1Kon 8:8 en het altaar en deed er water
en bracht de stangenf aan en m Ex 37:6 in voor het wassen.e 31 En Mo- _
richtte de zuileng op. 19 Vervol-
1Kr 28:11 ¨
n Le 16:2
zes en Aaron_ en zijn zonen was-
gens spande hij de tenth uit over o Ex 36:35
ten daar hun handen en hun voe-
de tabernakel en legde het dek- Heb 10:20 ten. 32 Telkens wanneer zij de
kleedi van de tent daaroverheen, p Heb 9:3 tent der samenkomst binnen-
Heb 10:19
juist zoals Jehovah Mozes _ ge- gingen en wanneer zij tot het
q Ex 37:10
boden had. Heb 9:2 altaar naderden, wasten zij zich,f
20 Daarna nam hij de Getuige- r Ex 25:30 juist zoals Jehovah Mozes
_ gebo-
Mt 12:4
nis j en legde die in de Arkk en den had.
s Ex 37:17
deed de draagbomenl aan de Ark 33 Ten slotte richtte hij het
t Ex 25:37
en legde het dekselm boven op Ex 37:23 voorhofg op rondom de taberna-
Ps 119:105
de Ark.n 21 Toen bracht hij de kel en het altaar en hing de af-
u Ex 30:1
Ark in de tabernakel en bracht Ex 37:25 scherming van de poort van het
het afschermingsgordijno op zijn
voorhof op.h
plaats aan en sloot de toegang 2e kolom Zo voleindigde Mozes
_ het werk.
tot de ark der getuigenis af,p juist a Ex 30:7 34 Toen bedekte de wolki de tent
zoals Jehovah Mozes _ geboden Ex 30:35 der samenkomst, en Jehovah’s
had. b Ex 26:36 heerlijkheid vervulde de taberna-
Ex 36:37
22 Vervolgens zette hij de ta- c Ex 38:1
kel. 35 En Mozes _ kon de tent
felq in de tent der samenkomst Heb 13:10 der samenkomst niet binnengaan,
aan de noordzijde van de taber- d Ex 29:38 omdat de wolkj daarboven ver-
nakel, buiten het gordijn, 23 en e Ex 30:18 toefde en Jehovah’s heerlijkheid
Heb 10:22
hij rangschikte daarop de rij bro- de tabernakel vervulde.k
f Ex 30:19
denr voor het aangezicht van Je- 36 En wanneer de wolk zich
g Ex 27:9
hovah, juist zoals Jehovah Mozes_ Ex 38:9 van boven de tabernakel verhief,
geboden had. ¨
h Ex 38:18 braken de zonen van Isra _ el tel-
24 Daarna plaatste hij de lam- i Le 16:2 kens op gedurende alle etappen
Nu 9:15
penstandaards in de tent der sa- Nu 16:42 van hun reis.l 37 Maar indien
1Kon 8:10
menkomst tegenover de tafel, Opb 15:8 de wolk zich niet verhief, dan
aan de zuidzijde van de taber- j Ps 78:14 braken zij niet op tot de dag dat
nakel. 25 Toen ontstak hij de k Ex 29:43 ze zich verhief.m 38 Want over-
lampent voor het aangezicht van 2Kr 5:14
dag was Jehovah’s wolk boven de
Jehovah, juist zoals Jehovah Mo- _ l Nu 10:11
Ne 9:19
tabernakel, en ’s nachts bleef er
zes geboden had. een vuur op, ten aanschouwen
m Nu 9:17 ¨
26 Hij plaatste vervolgens het Nu 9:22 van het gehele huis van Isra _ el
gouden altaar u in de tent der n Ex 13:21 gedurende alle etappen van hun
´ ´ Nu 9:16
samenkomst, voor het gordijn, Ps 78:14 reis.n
LEVITICUS
Voorts riep Jehovah Mozes en HFDST. 1 de geiten, zal hij een gaaf man-
1
samenkomst a en zei:
_
sprak tot hem uit de tent der
2 „Spreek
a Ex 40:34
Nu 12:5
netje a aanbieden.b 11 En het
moet aan de zijde van het altaar
¨ b Le 22:18
tot de zonen van Isra _ el,b en gij c Le 12:6 die op het noorden ligt, voor het
moet tot hen zeggen: ’Ingeval Nu 15:3 aangezicht van Jehovah worden¨
d Ex 12:5
iemand van U Jehovah een offer- Le 22:20 geslacht, en de zonen van Aaron,
_
gave aanbiedt uit de huisdieren, De 15:21 de priesters, moeten zijn bloed
Mal 1:14
dient GIJ UW offergave uit het Heb 9:14 rondom op het altaar sprenke-
rundvee en uit het kleinvee aan 1Pe 1:19 len.c 12 En hij moet het in zijn
e 2Kor 9:7
te bieden. f Jes 56:7
delen versnijden met zijn kop
3 Indien zijn offergave een g Nu 15:25 en zijn niervet, en de priester
brandoffer c uit het rundvee is, Ro 3:25
1Jo 2:2
moet ze schikken op het hout
dient hij een gaaf d mannetje aan h Heb 10:11
dat op het vuur ligt, hetwelk
te bieden. Bij de ingang van de i Heb 9:13 op het altaar is.d 13 En hij zal
tent der samenkomst dient hij het 1Pe 1:2
de ingewandene en de schenkels f
j Le 7:8
uit eigen vrije wil voor het aan- k Le 6:12
met water wassen; en de pries-
gezicht van Jehovah aan te bie- l Ge 22:9 ter moet dat alles aanbieden en
den.e 4 En hij moet zijn hand Ne 13:31 het op het altaar in rook doen op-
m Ex 29:17
op de kop van het brandoffer leg- Le 9:13 gaan.g Het is een brandoffer, een
gen, en het moet goedgunstig 1Kon 18:23 vuuroffer tot een rustig stem-
n Le 8:21
worden aanvaardf ten behoeve Le 9:14
mende geur voor Jehovah.h
van hem, om verzoening voor o Ge 8:21 14 Indien zijn offergave als een
Ex 29:18
hem te doen.g Nu 15:3 brandoffer voor Jehovah echter
5 Daarna moet de jonge stier Ef 5:2 uit het gevogelte is, dan moet
Fil 4:18
voor het aangezicht van Jeho- p Ge 4:4
hij zijn offergave uit de tortel-
vah worden geslacht; en de zonen duiveni of de jonge duivenj aan-
¨
van Aaron,
_ de priesters,h moeten bieden. 15 En de priester moet
2e kolom
het bloed aanbieden en het bloed [de vogel] bij het altaar aanbie-
a Le 22:19
rondom op het altaar sprenke- den en hem de kop afknijpenk en
b Le 22:20
len,i dat bij de ingang van de tent Mal 1:14 hem op het altaar in rook doen
der samenkomst staat. 6 En
1Pe 1:19 opgaan, maar zijn bloed moet
c Le 9:12
het brandoffer moet gevild en 2Kr 29:22 tegen de zijde van het altaar
in zijn delen versneden worden. j d Le 9:13 worden uitgeperst. 16 En zijn
¨ 1Kon 18:23
krop met zijn veren moet hij ver-
7 En de zonen van Aaron, _ de e Le 9:14
priesters, moeten vuur op het f Ex 29:17
wijderen en naast het altaar, aan
altaar leggenk en hout op het g Ex 29:18 de oostkant, op de plaats voor
vuur schikken. l 8 En de zonen h Ex 29:41 de vettige as werpen.l 17 En
¨ Le 1:9
hij moet hem bij zijn vleugels in-
van Aaron, _ de priesters, moe- i Lu 2:24
ten de stukkenm met de kop en j Le 5:7 scheuren. Hij mag hem niet [in
het niervet schikken op het hout Le 12:8 stukken] verdelen.m Dan moet
k Le 5:8
dat op het vuur ligt, hetwelk op de priester hem op het altaar, op
l Ex 27:3
het altaar is. 9 En zijn inge- Le 4:12 het hout dat op het vuur ligt,
wandenn en zijn schenkels zullen
Le 6:10
in rook doen opgaan. Het is een
m Ge 15:10
met water worden gewassen; en n Ge 8:20
brandoffer,n een vuuroffer tot
de priester moet dat alles op het Ex 29:18 een rustig stemmende geur voor
altaar in rook doen opgaan als
o Le 6:21
Nu 28:8
Jehovah.o
een brandoffer, een vuuroffer tot Ingeval nu enige ziel een
een rustig stemmende geur voor
Jehovah.o
HFDST. 2 2 p
graanoffer als offergave aan
Jehovah aanbiedt, dient zijn of-
p Le 6:14
10 En indien zijn offergave Le 9:17 fergave uit meelbloem te be-
Nu 15:4
voor een brandoffer uit het klein- q Ex 29:2
staan; q en hij moet er olie over
vee is,p uit de jonge rammen of Nu 7:13 gieten en er geurige hars op
135
LEVITICUS 2:2–3:5 Graanoffers. Gemeenschapsoffers 136
leggen. 2 En hij HFDST. 2
¨ moet het naar ning als een vuuroffer voor Jeho-
de zonen van Aaron,_ de priesters, a Le 6:15 vah in rook doen opgaan.
Nu 5:26
brengen, en de priester moet 12 Als offergave der eerste-
b Le 7:9
daarvan zijn handvol nemen, van lingena zult GIJ ze aan Jehovah
de meelbloem ervan en de olie c Le 10:12 aanbieden, en ze mogen niet tot
Nu 18:9
ervan, met alle erbij behorende een rustig stemmende geur op
geurige hars; en hij moet dat als d Ex 29:23
Le 8:26
het altaar komen.
een herinneringsdeela ervan op 13 En elke offergave van uw
e Nu 6:19
het altaar in rook doen opgaan, 1Kor 5:7 graanoffer zult gij met zout krui-
als een vuuroffer tot een rustig f Ex 29:2
den; b en gij moogt het zout van
stemmende geur voor Jehovah. Le 7:10 het verbondc van uw God niet
Nu 6:15
3 En wat overblijft aan uw graanoffer laten ontbre-
¨ van het graan-
offer behoort Aaron _ en zijn zo- g Le 6:21 ken. Bij elke offergave van u zult
Le 7:9
nen toe,b als iets allerheiligstc van 1Kr 23:29 gij zout aanbieden.
Jehovah’s vuuroffers. h Nu 28:9 14 En indien gij Jehovah het
4 En ingeval gij als offergave graanoffer van de eerste rijpe
i Le 2:2
een graanoffer aanbiedt in de Le 5:12 vruchten aanbiedt, dient gij in
vorm van iets wat in de oven j Ex 29:41
vuur geroosterde groene aren, de
gebakken is, dient het van meel- Nu 28:8 gebroken korrels van het nieu-
bloem te zijn: ongezuurde ring- k Nu 18:9 we koren, als het graanoffer van
vormige d koeken, met olie be- Heb 13:10 uw eerste rijpe vruchtend aan te
vochtigd, of ongezuurde e wafels, l Ex 12:19 bieden. 15 En gij moet er olie
met olie bestreken.f
Le 6:17
Mt 16:12
op doen en er geurige hars op
5 En indien uw offergave een 1Kor 5:7 leggen. Het is een graanoffer.e
Ga 5:9
16 En de priester moet het herin-
graanoffer van de bakplaat is,g
neringsdeelf ervan in rook doen
dient het uit meelbloem te be- 2e kolom opgaan, dat wil zeggen een deel
staan, met olie bevochtigd, onge-
a Ex 23:19 van de gebroken korrels ervan
zuurd. 6 Het dient in stukken Nu 15:20
en de olie ervan, met alle erbij
2Kr 31:5
te worden gebroken, en gij moet Sp 3:9 behorende geurige hars, als een
er olie over gieten.h Het is een 1Kor 15:20
vuuroffer voor Jehovah.
Opb 14:4
graanoffer.
En indien zijn offergave een
7 En indien uw offergave een
graanoffer uit de diepe vetketel is,
b Ez 43:24
c Nu 18:19
2Kr 13:5
3 g
gemeenschapsoffer is: indien
hij het aanbiedt uit het rundvee,
dient het uit meelbloem met olie
bereid te zijn. 8 En gij moet het d Ex 23:16 hetzij mannetje of wijfje, zal hij
daaruit bereide graanoffer aan Je-
Ex 34:22
Nu 28:26
een gaaf [dier] h voor het aan-
hovah brengen; en het moet aan gezicht van Jehovah aanbie-
e Jer 17:26
den. 2 En hij moet zijn hand op
de priester worden aangeboden en Jer 41:5
de kop van zijn offergave leggen,i
hij moet het naar het altaar bren- f Ex 29:25
Le 5:12 en die moet bij de ingang van de
gen. 9 En de priester moet wat
tent der samenkomst
¨ worden ge-
van het graanoffer er aflichten slacht; en Aarons zonen, de pries-
_
als een herinneringsdeeli ervan HFDST. 3
ters, moeten het bloed rondom
en moet het op het altaar in rook g Le 22:21
op het altaar sprenkelen. 3 En
doen opgaan, als een vuuroffer h Nu 6:14
een deel van het gemeenschaps-
tot een rustig stemmende geur i Ex 29:10 offer moet hij aanbieden als een
voor Jehovah.j 10 En wat over- Le 8:18
vuuroffer voor Jehovah, name-
blijft
¨ van het graanoffer behoort j Ex 29:13 lijk het vetj dat de ingewanden
Aaron
_ en zijn zonen toe, als iets Le 7:23
Le 7:30 bedekt, ja, al het vet dat op de
allerheiligst van Jehovah’s vuur- 1Kon 8:64
ingewandenk ligt, 4 en de beide
k Ez 44:15
offers. nierenl en het vet dat daaraan
k Le 1:13
11 Geen graanoffer dat GIJ aan zit, alsmede dat wat aan de len-
Jehovah zult aanbieden, dient als l Le 3:15 denen zit. En wat het aanhang-
Le 7:4
iets gezuurds te worden bereid,l Le 8:16 sel aan de lever betreft, dat zal
want GIJ moogt volstrekt geen m Nu 3:2
hij met¨ de nieren wegnemen.
zuurdeeg en volstrekt geen ho- Mal 2:4 5 En Aarons
_ zonenm moeten het
137 Zondeoffer voor priester LEVITICUS 3:6–4:8
op het altaar in rook doen op- HFDST. 3 hangsel aan de lever betreft, dat
gaan,a op het brandoffer dat op a Le 1:9 zal hij met de nieren wegnemen.
Le 7:31
het hout ligt,b hetwelk op het Le 9:10 16 En de priester moet dat op
vuur is, als een vuuroffer tot een b Le 6:12 het altaar in rook doen opgaan
rustig stemmende geur c voor Je- c Le 1:17
Le 4:31
als voedsel, een vuuroffer tot een
hovah. Ef 5:2 rustig stemmende geur. Al het
6 En indien zijn offergave uit d Ex 12:5 vet behoort Jehovah toe.a
Nu 6:14
het kleinvee is, [bestemd] voor 2Kor 5:21 17 Het is een inzetting tot on-
Heb 7:26
een gemeenschapsoffer voor Je- 1Pe 1:19
bepaalde tijd voor UW geslach-
hovah, mannetje of wijfje, zal e Heb 9:14 ten, in al UW woonplaatsen: GIJ
hij een gaaf d [dier] aanbieden. f Le 4:4 moogt volstrekt geen vet en geen
7 Indien hij een jonge ram als g Le 4:15 bloedb eten.’ ”
zijn offergave aanbiedt, dan moet h 2Kr 7:7
En Jehovah sprak verder tot
hij die voor het aangezicht van
Jehovah aanbieden.e 8 En hij
i Ex 29:22
Le 9:19
j Le 3:3
4 Mozes
_ en zei: 2¨ „Spreek tot
de zonen van Isra
_ el en zeg: ’In-
moet zijn hand op de kop van zijn k Le 4:9
offergave leggen,f en die moet Le 9:10 geval een zielc bij vergissing zon-
´ ´ l Le 3:5 digtd in een van de dingen waar-
voor de tent der samenkomst
¨ Le 4:31
worden geslacht; g en Aarons zo- van Jehovah gebiedt dat ze niet
_ m Le 21:6
ontwikkelt, dan
de priester Aaron
¨
_
moet hij naar
of naar een
HFDST. 12 van zijn zonen, de priesters, wor-
en zeg: ’Ingeval een vrouw be- den gebracht. e 3 En de priester
f Ge 4:1
vrucht wordtf en werkelijk een moet de plaag op de huid van het
mannelijk kind baart, moet zij g Le 15:19 f
vlees bezien. Wanneer het haar
zeven dagen onrein zijn; zoals in op [de plek van] de plaag wit
de dagen van de onreinheid wan- h Ge 17:12
Ge 21:4 geworden is en de plaag dieper
neer zij haar menstruatie heeft, Lu 1:59
schijnt te zitten dan de huid van
zal zij onrein zijn.g 3 En op de Lu 2:21
Jo 7:22 zijn vlees, is het de plaag der me-
achtste dag zal het vlees van laatsheid. En de priester moet ze
zijn voorhuid h
¨ besneden worden. i Lu 2:22
bezien, en hij moet hem onrein
4 Nog drieendertig dagen zal zij verklaren. 4 Is het echter een
j Le 1:4
in het reinigingsbloed blijven. Le 1:10 witte vlek op de huid van zijn
Zij dient niets heiligs aan te ra-
vlees en schijnt ze niet dieper te
ken, en zij dient niet in de heili- k Le 15:14
zitten dan de huid en is het haar
ge plaats te komen, totdat de da-
l Le 15:28 op die plek niet wit geworden,
gen van haar reiniging hun volle
duur bereiken.i
dan moet de priester [de lijder
2e kolom aan] de plaag zeven dagen in
5 Indien zij nu een vrouwelijk
quarantaine plaatsen.g 5 En de
kind baart, dan moet zij veer- a Le 1:14
Le 5:7 priester moet hem op de zevende
tien dagen onrein zijn, zoals ge- Le 14:22
dag bezien, en is de plaag, naar
durende haar menstruatie. Nog Lu 2:24
zesenzestig dagen zal zij met het zich laat aanzien, tot staan
het reinigingsbloed [thuis]blijven.
b Le 4:26
Le 6:7
gekomen, heeft de plaag zich niet
6 Als dan de dagen van haar rei- Nu 15:25 over de huid uitgebreid, dan moet
niging voor een zoon of voor
de priester hem nog eens zeven
een dochter hun volle duur be- HFDST. 13 dagen in quarantaine plaatsen.h
reiken, zal zij een jonge ram van c Le 14:56 6 En de priester moet hem op
nog geen jaar als brandoffer j en de zevende dag voor de tweede
een jonge duif of een tortelduif k d Nu 12:10
2Kr 26:19
maal bezien, en indien [de plek
als zondeoffer naar de ingang Mt 8:3 van] de plaag dof is geworden
van de tent der samenkomst tot en de plaag zich niet over de
e De 24:8
de priester brengen. 7 En hij Mal 2:7
huid heeft uitgebreid, dan moet
moet het voor het aangezicht van Lu 17:14 de priester hem rein verklaren.
Jehovah aanbieden en verzoe- Het was een roof. En hij moet
f Le 10:10
ning voor haar doen, en zij moet Ez 44:23 zijn kleren wassen en rein zijn.
rein zijn van de bron van haar 7 Maar indien de roof zich on-
bloed.l Dit is de wet aangaande g Le 14:38
Nu 12:15
tegenzeglijk over de huid heeft
haar die hetzij een mannelijk uitgebreid, nadat hij zich voor
of een vrouwelijk kind baart. h Le 14:46 de vaststelling van zijn reiniging
151 Melaatsheidonderzoek door priesters LEVITICUS 13:8-28
aan de priester heeft vertoond, HFDST. 13 witte vlek is ontstaan, dan moet
dan moet hij zich voor de tweede a Le 13:27 hij zich aan de priester vertonen.
maal aan de priester vertonen,a 20 En de priester moet [ernaar]
8 en de priester moet [ernaar] kijken,a en indien ze dieper dan
kijken; en indien de roof zich de huid schijnt te zitten en het
b Nu 12:12
over de huid heeft uitgebreid, haar daarop wit is geworden, dan
dan moet de priester hem onrein moet de priester hem onrein ver-
verklaren. Het is melaatsheid.b klaren. Het is de plaag der me-
9 Ingeval de plaag der me- laatsheid. Ze is in de zweer uit-
c Le 13:3
laatsheid zich bij een mens ver- 2Kr 26:20 gebroken. 21 Maar indien de
toont, dan moet hij naar de pries- priester ernaar kijkt en ziedaar,
ter worden gebracht. 10 En de er is geen wit haar op en ze zit
priester moet [ernaar] kijken; c en niet dieper dan de huid en is dof,
indien er op de huid een witte uit- d Le 13:24 dan moet de priester hem zeven
slag is en het haar hierdoor wit dagen in quarantaine plaatsen.b
geworden is en er rauw, levend 22 En indien ze zich onmisken-
vlees d in de uitslag is, 11 is het baar over de huid uitbreidt, dan
chronische melaatsheide op de
e 2Kr 26:21 moet de priester hem onrein
huid van zijn vlees; en de pries- verklaren. Het is een plaag.
ter moet hem onrein verklaren. 23 Blijft de vlek echter op haar
Hij dient hem niet in quarantaine plaats, heeft ze zich niet uitge-
f Le 13:4
breid, dan is het de ontsteking c
te plaatsen,f want hij is onrein.
van de zweer; en de priester moet
12 Indien nu de melaatsheid on-
hem rein verklaren.d
tegenzeglijk uitbreekt op de huid,
en de melaatsheid werkelijk de g De 24:8
24 Of ingeval er op de huid van
gehele huid van [de lijder aan] het vlees een litteken ontstaat
de plaag bedekt, van zijn hoofd ten gevolge van het vuur, en het
tot zijn voeten, zover het oog rauwe vlees van het litteken wer-
van de priester kan zien, 13 en h Le 13:8 kelijk een roodachtig witte of
witte vlek wordt, 25 dan moet
de priester heeft gekeken en zie,
de priester ernaar kijken; en in-
de melaatsheid heeft zijn gehele
dien het haar op die vlek wit is
vlees bedekt, dan moet hij [de
i Lu 5:14 geworden en ze dieper schijnt te
lijder aan] de plaag rein verkla- Lu 17:14 zitten dan de huid, is het me-
ren. Alles [aan hem] is wit ge-
laatsheid. Ze is in het litteken
worden. Hij is rein. 14 Maar op uitgebroken, en de priester moet
de dag waarop er levend vlees hem onrein verklaren. Het is de
in verschijnt, zal hij onrein zijn. j De 28:27
plaag der melaatsheid. 26 Maar
2Kon 20:7
15 En de priester g moet het le- Job 2:7 indien de priester ernaar kijkt en
vende vlees bezien, en hij moet
ziedaar, er is geen wit haar op de
hem onrein verklaren. Het le- 2e kolom vlek en ze zit niet dieper dan de
vende vlees is onrein. Het is me- a Le 10:10 huid en is dof, dan moet de pries-
laatsheid.h 16 Of ingeval het Ez 44:23
ter hem zeven dagen in quaran-
levende vlees weer verdwijnt en taine plaatsen. 27 En op de ze-
werkelijk wit wordt, dan moet hij vende dag moet de priester hem
tot de priester komen. 17 En bezien. Indien ze zich onmisken-
de priester moet hem bezien,i en b Le 13:4
Le 14:38 baar over de huid uitbreidt, dan
indien [de plek van] de plaag wit Nu 12:15 moet de priester hem onrein ver-
is geworden, dan moet de pries- klaren. Het is de plaag der me-
ter [de lijder aan] de plaag rein laatsheid. 28 Blijft de vlek ech-
verklaren. Hij is rein. ter op haar plaats, heeft ze zich
c De 28:22
18 Ingeval er op de huid van niet over de huid uitgebreid en is
het vlees een zweerj ontstaat en ze dof, dan is het een uitslag van
deze werkelijk geneest, 19 en het litteken; en de priester moet
er op de plaats van de zweer een d Lu 5:14
hem rein verklaren, omdat het
witte uitslag of een roodachtig Lu 17:14 een ontsteking van het litteken is.
LEVITICUS 13:29-49 Melaatsheidonderzoek verder beschreven 152
29 Ingeval bij een man of een HFDST. 13 haar op [de plek] is gegroeid,
vrouw een plaag ontstaat op het a De 24:8 is [de kwaal van] de abnormale
Mal 2:7
hoofd of aan de kin, 30 dan haaruitval genezen. Hij is rein,
moet de priestera de plaag be- en de priester moet hem rein ver-
zien; en indien ze dieper schijnt b Le 14:54 klaren.a
te zitten dan de huid, en het haar 38 Ingeval er zich bij een man
[op die plek] geel en dun is, dan c Le 13:4 of een vrouw op de huid van hun
moet de priester zo iemand on- vlees vlekkenb vertonen, witte
rein verklaren. Het is een abnor- d Le 14:38
vlekken, 39 dan moet de pries-
male haaruitval.b Het is melaats- Nu 12:15 ter c [ernaar] kijken; en indien
heid van het hoofd of van de kin. de vlekken op de huid van hun
31 Maar ingeval de priester de e Le 14:54
vlees dofwit zijn, is het een goed-
plaag van de abnormale haaruit- aardige uitslag. Deze is op de
val beziet en zie! ze schijnt niet huid uitgebroken. Hij is rein.
f Le 14:8
dieper te zitten dan de huid en er 40 Ingeval bij een man het
is geen zwart haar op [de plek], hoofd kaal wordt,d is het kaal-
dan moet de priester [de lijder g Le 13:23 heid. Hij is rein. 41 En wordt
Mr 1:42
aan] de plaag van de abnormale Lu 5:13 zijn hoofd van voren kaal, dan
haaruitval zeven dagenc in qua- is het voorhoofdskaalheid. Hij is
rantaine plaatsen.d 32 En op de rein. 42 Maar ingeval er op de
h Ez 22:26
zevende dag moet de priester Lu 17:14 kale kruin of op het kale voor-
naar de plaag kijken; en indien
hoofd een roodachtig witte plaag
de abnormale haaruitval zich niet 2e kolom ontstaat, is het melaatsheid, die
heeft uitgebreid, en er geen geel op zijn kale kruin of op zijn kale
a Mt 8:4
haar op [de plek] is gekomen en Mr 1:44 voorhoofd uitbreekt. 43 En de
de abnormale haaruitvale niet die- priester e moet hem bezien; en in-
per schijnt te zitten dan de huid, b Le 13:2
dien er een uitslag is van de rood-
33 dan moet hij zich laten sche- achtig witte plaag op zijn kale
ren, maar [de plek van] de ab- kruin of op zijn kale voorhoofd
normale haaruitval zal hij niet la- c Le 10:10
die eruitziet als melaatsheid van
ten scheren; f en de priester moet de huid van het vlees, 44 is hij
[de lijder aan] de abnormale haar- d 2Kon 2:23 een melaatse. Hij is onrein. On-
uitval nogmaals zeven dagen in rein dient de priester hem te
quarantaine plaatsen. e Ez 44:23
verklaren. Zijn plaag is op zijn
34 En op de zevende dag moet hoofd. 45 Wat de melaatse be-
de priester naar de abnormale treft op wie de plaag is, zijn kle-
f 2Sa 13:19
haaruitval kijken; en indien de Ezr 9:5 ren dienen gescheurd te zijn,f en
abnormale haaruitval zich niet zijn hoofd[haar] dient hij onver-
over de huid heeft uitgebreid en zorgd te laten hangen,g en hij
g Le 10:6
niet dieper schijnt te zitten dan Le 21:10 dient de snor te bedekkenh en te
de huid, dan moet de priester roepen: ’Onrein, onrein!’i 46 Al
hem rein verklaren,g en hij moet de dagen dat de plaag op hem
h Ez 24:17
zijn kleren wassen en rein zijn. Mi 3:7 is, zal hij onrein zijn. Hij is on-
35 Maar indien na de vaststelling rein. Hij dient afgezonderd te
van zijn reiniging de abnorma- i Klg 4:15
wonen. Buiten de legerplaats j is
le haaruitval zich onmiskenbaar zijn woonplaats.
over de huid uitbreidt, 36 dan 47 Ingeval de plaag der me-
j Nu 5:2
moet de priester h hem bezien; Nu 12:14
laatsheid zich aan een kleding-
en indien de abnormale haar- 2Kon 7:3 stuk vertoont, hetzij aan een
2Kr 26:21
uitval zich over de huid heeft wollen kledingstuk of aan een
uitgebreid, behoeft de priester linnen kledingstuk, 48 of aan
geen onderzoek te doen naar geel k Le 13:53 de schering k of aan de inslag
Le 13:59
haar; hij is onrein. 37 Maar in- van het linnen en van de wol, of
dien de abnormale haaruitval, aan een huid of aan iets wat van
naar het zich laat aanzien, tot l Ge 21:15
Le 13:53
huiden is gemaakt,l 49 en de
staan is gekomen en er zwart Mr 2:22 geelachtig groene of roodachtige
153 Door melaatsheid onrein geworden dingen LEVITICUS 13:50–14:7
plaag zich werkelijk vertoont aan HFDST. 13 57 Indien ze echter nog steeds
het kledingstuk of aan de huid a Le 10:10 zichtbaar is op het kledingstuk
Ez 44:23
of aan de schering of aan de of op de schering of op de inslag a
inslag of aan enig van huiden of op enig van huiden vervaar-
b Le 13:4
vervaardigd voorwerp, is het de digd voorwerp, is het uitbreken-
plaag der melaatsheid, en het de [melaatsheid]. Datgene waar-
c Le 13:58
moet aan de priester worden ge- aan de plaag zit, dient gij in het
toond. 50 En de priester a moet vuur te verbranden.b 58 Wat
d Le 14:44
de plaag bezien, en hij moet het kledingstuk of de schering of
[het aangetaste voorwerp] ze- de inslag of enig van huiden ver-
e Ex 28:39
ven dagen in quarantaine plaat- Ex 39:28 vaardigd voorwerp betreft dat gij
sen.b 51 Wanneer hij de plaag wassen mocht, wanneer de plaag
op de zevende dag heeft be- f Le 14:44 daaruit verdwenen is, dan moet
zien, [en heeft bevonden] dat de het een tweede maal gewassen
plaag zich heeft uitgebreid op het g Ge 3:21
worden; en het moet rein zijn.
kledingstuk of op de schering of Ge 21:14 59 Dit is de wet inzake de plaag
Ez 16:10
op de inslag c of op de huid, voor Mt 3:4 der melaatsheid aan een wollen
welk doel de huid ook gebruikt
of linnen kledingstuk,c of aan
wordt, dan is de plaag kwaad- 2e kolom
de schering of aan de inslag, of
aardige melaatsheid.d Het [voor- a Le 13:48
aan enig van huiden vervaardigd
werp] is onrein. 52 En hij moet voorwerp, ten einde het rein of
het kledingstuk of de schering of b Le 13:52
onrein te verklaren.”
de inslag van de wol of van het En Jehovah sprak verder
linnen,e of welk van huiden ver-
vaardigd voorwerp ook waaraan
c Le 13:47 14 tot Mozes
_ en zei: 2 „Dit
zal de wet aangaande de melaat-
zich de plaag mocht vertonen, sed worden op de dag van de vast-
HFDST. 14
verbranden, want het is kwaad- stelling van zijn reiniging, wan-
aardige f melaatsheid. Het dient d Le 13:2
neer hij naar de priester gebracht
in het vuur te worden verbrand. moet worden.e 3 En de pries-
e Mr 1:44
53 Maar indien de priester [er- Lu 5:14 ter moet uitgaan buiten de le-
naar] kijkt en ziedaar, de plaag gerplaats, en de priester moet
heeft zich niet uitgebreid op het f Lu 7:22 [hem] bezien; en indien de me-
kledingstuk of op de schering Lu 17:15
laatse van de plaag der melaats-
of op de inslag of op enig van heid genezen is,f 4 dan moet de
huiden vervaardigd voorwerp,g g Le 1:14
priester bevel geven; en hij moet,
Le 14:30
54 dan moet de priester gebieden Le 14:49 om zich te reinigen, twee leven-
datgene waaraan de plaag is, te de reine vogels g nemen en ce-
wassen, en hij moet het een twee- h Nu 19:6 derhouth en karmozijnen stof i en
de maal zeven dagen in quaran- hysop.j 5 En de priester moet
taine plaatsen. 55 En nadat het i Heb 9:19 bevel geven, en de ene vogel moet
uitgewassen is, moet de pries- in een aardewerken vat boven
ter de plaag bezien, en indien de j Ex 12:22 stromend water k worden gedood.
plaag er niet anders uitziet, ook Le 14:51
6 Wat de levende vogel betreft,
Nu 19:18
al heeft de plaag zich niet uitge- 1Kon 4:33 hij dient die te nemen, alsmede
breid, is het onrein. Gij dient het Ps 51:7
het cederhout en de karmozijnen
in het vuur te verbranden. Het is stof en de hysop, en hij moet dit
een lage plek op een kale lap aan k Le 14:50
Le 15:13 met de levende vogel in het bloed
zijn achterkant of aan zijn voor- dopen van de vogel die boven
kant. l 2Kon 5:10 het stromende water werd ge-
56 Maar indien de priester [er- dood. 7 Daarna moet hij daar-
naar] gekeken heeft en ziedaar, m Heb 9:13
mee zevenmaall spattenm op de-
[de plek van] de plaag is dof ge- gene die zich van de melaatsheid
worden nadat het [voorwerp] uit- n Le 13:23
reinigt en hij moet hem rein ver-
gewassen is, dan moet hij ze uit klaren,n en hij moet de levende
het kledingstuk of de huid of de o Le 16:22
vogel wegzenden over het vrije
schering of de inslag scheuren. Ps 103:12 veld.o
LEVITICUS 14:8-25 Offers voor de gereinigde melaatse 154
8 En degene die zich reinigt, HFDST. 14 olie voor het aangezicht van Je-
moet zijn kleren wassena en al a Le 13:6 hovah spatten. 17 En van de
zijn haar afscheren en zich in wa- b Le 15:6 rest van de olie die op zijn hand-
ter badenb en moet rein zijn, en c Le 13:5 palm is, zal de priester iets op
daarna mag hij in de legerplaats Nu 5:2
Nu 12:15
de rechteroorlel doen van de-
komen. En hij moet zeven dagen gene die zich reinigt en op de
d Le 13:33
buiten zijn tent wonen.c 9 En duim van zijn rechterhand en op
e Le 15:14
op de zevende dag moet het ge- de grote teen van zijn rechter-
schieden dat hij al zijn haar dient f Le 4:32
voet, boven op het bloed van het
af te scheren, van zijn hoofdd en g Le 2:1 schuldoffer.a 18 En wat er nog
zijn kin en zijn wenkbrauwen. Ja, h Mr 1:44 over is van de olie die op de hand-
hij dient al zijn haar af te sche- i Le 14:24 palm van de priester is, zal hij op
ren, en hij moet zijn kleren was- j Le 5:2 het hoofd doen van degene die
sen en zijn vlees in water baden; Le 6:6 zich reinigt, en de priester moet
en hij moet rein zijn. k Ex 29:24 verzoening voor hem doenb voor
Le 7:30
10 En op de achtste e dag zal hij Nu 8:11 het aangezicht van Jehovah.
twee ´ ´ gave jonge rammen nemen l Le 1:11 19 En de priester moet het zon-
en een gaaf ooilamf van nog geen Le 4:4 deofferc opdragen en verzoening
Le 6:25
jaar en drie tiende efa meelbloem doen voor degene die zich van
als een graanoffer,g met olie be- m Le 7:6
zijn onreinheid reinigt, en daar-
´ ´
vochtigd, en een log-maat olie; h n Le 2:3
na zal hij het brandoffer slach-
Le 7:7
11 en de priester die hem rein 1Kor 9:13 ten. 20 En de priester moet het
verklaart, moet de man die zich 1Kor 10:18
brandoffer en het graanoffer d op
reinigt, en de [genoemde] din- o Ex 29:20
het altaar offeren, en de priester e
gen, voor het aangezicht van Je- p Le 14:10
moet verzoening voor hem doen; f
Le 14:24
hovah stellen aan de ingang van en hij moet rein zijn.g
de tent der samenkomst. 12 En q Le 4:6
Le 4:17 21 Indien hij echter gering is h
de priester moet de ene jonge
ram nemen en deze met de log-
en niet over genoeg middelen
´ ´ be-
maati olie tot een schuldoffer j of- 2e kolom schikt,i dan moet hij een jonge
feren, en hij moet ze als een be- a Le 8:24 ram als schuldoffer nemen voor
weegoffer k voor het aangezicht b Le 6:7
een beweegoffer, om voor ´ ´ hem
van Jehovah heen en weer be-
1Jo 1:7 verzoening te doen, en een tien-
1Jo 2:2
wegen. 13 En hij moet de jonge de efa meelbloem, met olie be-
c Le 5:6
ram slachten op de plaats l waar vochtigd, als graanoffer, en een
geregeld het zondeoffer en het
d Le 2:1
Le 14:10
log-maat olie, 22 en twee tor-
brandoffer worden geslacht, op Nu 15:4 telduivenj of twee jonge duiven,
een heilige plaats,m want het e Le 4:26 al naar gelang van de middelen
schuldoffer behoort evenals het
Le 10:10
Heb 2:17
waarover hij moge beschikken,
zondeoffer de priester toe.n Het en de ene moet dienen tot zon-
f Mt 8:4
is iets allerheiligst. Lu 5:14 deoffer en de andere tot brand-
14 En de priester moet wat van g Le 14:9 offer. 23 En op de achtste dag k
het bloed van het schuldoffer h Ps 72:13
moet hij ze voor de vaststelling
nemen, en de priester moet het Sp 17:5 van zijn reiniging l naar de pries-
Sp 22:2
doen op de rechteroorlel van de- Lu 6:20 ter brengen bij de ingang van de
gene die zich reinigt en op de i Le 5:7
tent der samenkomst,m voor het
duim van zijn rechterhand en op Le 12:8 aangezicht van Jehovah.
de grote teen van zijn rechter- j Le 1:14 24 En de priester moet de jon-
voet.o 15 En de priester moet k Le 15:13 ge ram van het schuldoffer n en
Le 15:14
wat van de log-maatp olie nemen Nu 12:14
de log-maat olie nemen, en de
en het op de linkerhandpalm van l Le 14:2
priester moet ze als beweegoffer
de priester gieten. 16 En de Le 14:7 voor het aangezicht van Jehovah
priester moet zijn rechtervinger m Le 14:11 heen en weer bewegen.o 25 En
in de olie dopen die op zijn lin- n Le 5:2
hij moet de jonge ram van het
kerhandpalm is en moet zeven- Le 6:6 schuldoffer slachten, en de pries-
maalq met zijn vinger wat van de o Le 14:12 ter moet wat van het bloed van
155 Een met melaatsheid besmet huis LEVITICUS 14:26-46
het schuldoffer nemen en het HFDST. 14 voorgedaan.’ 36 En de priester
doen op de rechteroorlel van de- a Le 8:23 moet bevelen geven, en men
Le 14:14
gene die zich reinigt en op de moet het huis ontruimen voordat
duim van zijn rechterhand en op de priester er wellicht komt om
de grote teen van zijn rechter- b Le 14:15 de plaag te bezien, opdat hij niet
voet.a 26 En de priester zal wat alles wat in het huis is, onrein
van de olie op de linkerhandpalm verklaart; en daarna zal de pries-
van de priester gieten.b 27 En c Le 14:7 ter het huis komen bezichtigen.
de priester moet met zijn rech- 37 Wanneer hij de plaag heeft
tervinger wat van de olie die op bezien, [en] indien de plaag dan
d Le 14:17
zijn linkerhandpalm is, zeven- in de muren van het huis zit, met
maal voor het aangezicht van Je- geelachtig groene of roodachtige
hovah spatten.c 28 En de pries- e Le 14:10 uithollingen, en ze dieper schij-
ter moet wat van de olie die Le 14:18 nen te zitten dan het muurvlak,
op zijn handpalm is, op de rech- 38 dan moet de priester het huis
teroorlel doen van degene die uitgaan, naar de ingang van het
zich reinigt en op de duim van f Le 12:8
Le 14:22 huis, en hij moet het huis zeven
zijn rechterhand en op de gro- 2Kor 8:12
dagen in quarantaine plaatsen.a
te teen van zijn rechtervoet, op
39 En op de zevende dag moet
dezelfde plaats als het bloed van
g Le 5:7 de priester terugkomen en [het]
het schuldoffer.d 29 En wat er
bezichtigen; b en indien de plaag
nog over is van de olie die op de
zich over de muren van het huis
handpalm van de priester is, zal
hij op het hoofd doene van dege-
h Le 1:14 heeft uitgebreid, 40 dan moet
ne die zich reinigt, ten einde ver- de priester bevelen geven en
zoening voor hem te doen voor moet men de stenen waarin de
i Le 14:20
het aangezicht van Jehovah. plaag zit, uitbreken,c en men
moet ze buiten de stad op een on-
30 En hij moet een van de tor-
telduiven of van de jonge duiven j Le 23:10
reine plaats werpen. 41 En hij
waarvoor hij de middelen mocht
Nu 35:10 zal het huis van binnen rondom
De 26:1
bezitten, opdragen,f 31 een van laten afkrabben, en men moet de
die waarvoor hij de middelen leemmortel die men heeft afge-
mocht bezitten als zondeoffer g k Ge 17:8 bikt, buiten de stad op een on-
en de andere als brandoffer h te-
Nu 32:22
De 6:10
reine plaats storten. 42 En men
gelijk met het graanoffer; en de moet andere stenen nemen en
priester moet voor het aange- die op de plaats van de vorige ste-
zicht van Jehovah verzoening l De 7:12 nen invoegen; en hij zal andere
De 7:15
doeni voor degene die zich rei- Sp 3:33
leemmortel laten nemen, en hij
nigt.
moet het huis laten bepleisteren.
32 Dit is de wet voor degene op 2e kolom
43 Indien de plaag evenwel te-
wie de plaag der melaatsheid was a Nu 12:15
rugkeert en ze werkelijk in het
[en] die bij de vaststelling van huis uitbreekt, nadat men de ste-
zijn reiniging wellicht niet over nen heeft uitgebroken en na-
de middelen beschikt.” b Le 10:10 dat men het huis heeft afgebikt
Le 13:6
33 Vervolgens sprak Jehovah en bepleisterd, 44 dan moet de
¨ priester d komen kijken; en in-
tot Mozes
_ en A aron,
_ en zei:
34 ¨ „Wanneer GIJ in het land Ka-_ c Le 13:56
dien de plaag zich in het huis
j
naan komt, dat ik U tot bezitting heeft uitgebreid, is het kwaad-
geef,k en ik werkelijk de plaag aardige melaatsheide in het huis.
der melaatsheid in een huis van d Le 14:3 Het is onrein. 45 En hij moet
Ez 44:23
het land van UW bezitting breng,l het huis laten afbreken met zijn
35 dan moet degene aan wie het stenen en zijn balken en al de
huis toebehoort, het de pries- e Le 13:51
leemmortel van het huis, en
ter komen meedelen en zeggen: moet het buiten de stad naar een
’Iets wat op een plaag lijkt, heeft onreine plaats laten wegbren-
zich in het huis aan mijn oog f Le 14:41 gen.f 46 Maar al wie het huis
LEVITICUS 14:47–15:13 Onreinheid: vloeiingen bij mannen 156
binnenkomt gedurende een van HFDST. 14 plaatsheeft, is zijn vloeiing onrein.
de dagen dat het in quarantaine a Le 14:38 3 En dit zal zijn onreinheid ten
geplaatst is,a zal tot de avond on- b Le 11:24 gevolge van zijn vloeiing worden:
rein zijn; b 47 en al wie zich in Le 15:8 Hetzij zijn geslachtsorgaan een
Le 17:15
het huis neerlegt, dient zijn kle- Le 22:6 vloeiing heeft laten lopen of zijn
ren te wassen,c en al wie in het Nu 19:7 geslachtsorgaan door zijn vloeiing
huis eet, dient zijn kleren te was- c Le 11:25 verstopt is, het is zijn onreinheid.
sen. Le 13:6
Le 15:5 4 Elk bed waarop degene die
48 Indien de priester echter Nu 8:7 een vloeiing heeft, mocht gaan
toch komt en hij er werkelijk d Le 14:3 liggen, zal onrein zijn, en elk
kijkt, en ziedaar, de plaag heeft De 32:39 voorwerp waarop hij mocht gaan
zich niet uitgebreid in het huis, e Le 1:14 zitten, zal onrein zijn. 5 En
nadat men het huis heeft be- iemand die zijn bed mocht aan-
f Le 14:4
pleisterd, dan moet de priester Nu 19:6 raken, dient zijn kleren te was-
het huis rein verklaren, want sen, en hij moet zich in water ba-
g Heb 9:19
de plaag is genezen.d 49 En om den en tot de avond onrein zijn.a
het huis te ontzondigen, moet h Le 14:6 6 En al wie op het voorwerp gaat
hij twee vogels e nemen en ce- i Ex 12:22
zitten waarop degene die een
derhoutf en karmozijnen stof g en Nu 19:18 vloeiing heeft, gezeten heeft,
hysop. 50 En hij moet de ene 1Kon 4:33
Ps 51:7 dient zijn kleren te wassen,b en
vogel in een aardewerken vat hij moet zich in water baden en
boven stromend water doden.h j Le 14:7
tot de avond onrein zijn. 7 En
51 En hij moet het cederhout en k Heb 9:13 al wie het vlees aanraakt van
de hysop i en de karmozijnen stof 1Pe 1:2
degene die een vloeiing heeft,c
en de levende vogel nemen en ze l Le 12:8 dient zijn kleren te wassen, en
in het bloed van de gedode vogel Le 14:20
Heb 2:17 hij moet zich in water baden en
en in het stromende water do- tot de avond onrein zijn.d 8 En
pen, en hij moet daarmee ze- m Le 13:59
ingeval degene die een vloeiing
venmaalj naar het huis spatten.k n Le 13:30 heeft, spuwt op iemand die rein
52 En hij moet het huis ontzon- is, dan moet deze zijn kleren was-
o Le 13:47
digen met het bloed van de vogel sen en zich in water baden en
en het stromende water en de le- p Le 13:2
tot de avond onrein zijn. 9 En
vende vogel en het cederhout en q Le 10:10 elk zadele waarop degene die een
de hysop en de karmozijnen stof. Ez 44:23
vloeiing heeft, gereden heeft, zal
53 En hij moet de levende vogel r De 24:8 onrein zijn. 10 En een ieder die
buiten de stad wegzenden, het
wat maar ook aanraakt dat zich
open veld in, en moet verzoening onder hem bevindt, zal tot de
HFDST. 15
doenl voor het huis; en het moet avond onrein zijn; en hij die der-
s Le 22:4
rein zijn. Nu 5:2 gelijke [dingen] draagt, zal zijn
54 Dit is de wet betreffende 2Sa 3:29
kleren wassen, en hij moet zich
elke plaag van melaatsheidm en
in water baden en tot de avond
betreffende de abnormale haar- 2e kolom onrein zijn. 11 En een ieder die
uitvaln 55 en betreffende de me- a Le 11:25 door degene die een vloeiing f
Le 17:15
laatsheid van het kledingstuko en heeft, aangeraakt zou worden
in het huis, 56 en betreffende b Jes 1:16 zonder dat deze zijn handen in
de uitslag en de roof en de vlek,p c Le 22:4 water heeft afgespoeld, moet dan
57 ten einde instructies te gevenq Nu 5:2 zijn kleren wassen en zich in wa-
wanneer iets onrein is en wan- 2Sa 3:29
ter baden en tot de avond on-
neer iets rein is. Dit is de wet om- d Le 11:24 rein zijn. 12 En een aardewer-
trent melaatsheid.”r Le 17:15
ken vat dat door degene die een
En Jehovah¨ ging voort tot e Ge 31:34 vloeiing heeft, aangeraakt zou
15 Mozes
_ en Aaron
_ te spreken,
en zei: 2 „Spreekt tot de zonen
f Le 15:2 worden, dient verbrijzeld te wor-
den; g en elk houtenh vat dient
¨ g Le 6:28
met water te worden afgespoeld.
van Isra
_ el, en GIJ moet tot hen zeg- Le 11:33
gen: ’Ingeval er bij enige man een h Ex 7:19
13 Ingeval nu degene die een
vloeiing s uit zijn geslachtsorgaan Le 11:32 vloeiing heeft, rein wordt van
157 Onreinheid: vloeiingen bij vrouwen LEVITICUS 15:14-31
zijn vloeiing, dan moet hij voor HFDST. 15 — doordat hij het aanraakt,a zal
zichzelf zeven dagen tellen voor a Le 14:8 hij tot de avond onrein zijn.
Le 14:23
zijn reiniging,a en hij moet zijn kle- 24 En indien een man toch bij
ren wassen en zijn vlees in stro- b Le 15:5 haar ligt en haar menstruale on-
mend water baden; b en hij moet reinheid op hem komt,b dan moet
c Le 1:14
rein zijn. 14 En op de achtste Le 14:22
hij zeven dagen onrein zijn, en
dag dient hij voor zich twee tor- Nu 6:10 elk bed waarop hij zou gaan lig-
telduivenc of twee jonge duiven gen, zal onrein zijn.
d Le 5:7
te nemen, en hij moet voor het Le 14:19 25 Ingeval nu bij een vrouw
aangezicht van Jehovah komen Le 14:31 haar bloedvloeiing gedurende
bij de ingang van de tent der sa- e Le 22:4
vele dagen blijft vloeien,c terwijl
menkomst en ze aan de priester De 23:10 het niet de normale tijd van haar
geven. 15 En de priester moet menstruale d onreinheid is, of in-
f Le 11:25
ze offeren, de ene als zondeoffer geval haar vloeiing langer duurt
en de andere als brandoffer; d en g Ex 19:15 dan haar menstruale onreinheid,
de priester moet voor het aan- 1Sa 21:5 zullen alle dagen van haar on-
gezicht van Jehovah verzoening reine vloeiing zo blijken te zijn
h Le 20:18
voor hem doen betreffende zijn als [was zij] in de dagen van haar
vloeiing. i Le 12:2 menstruale onreinheid. Zij is on-
16 Ingeval nu van een man
Le 12:5
Le 15:26
rein. 26 Elk bed waarop zij ge-
een zaaduitstorting e uitgaat, dan durende een der dagen van haar
moet hij zijn gehele vlees in wa- j Ez 22:10 vloeiing mocht gaan liggen, zal
Ez 36:17
ter baden en tot de avond on- voor haar als het bed van haar
rein zijn. 17 En elk kleding- k Le 15:4 menstruale onreinheid worden,e
stuk en elke [dieren]huid waarop en elk voorwerp waarop zij mocht
l Le 15:5 gaan zitten, zal onrein worden
de zaaduitstorting terechtkomt,
als de onreinheid van haar men-
moet met water gewassen wor- m Le 15:6
struale onreinheid. 27 En een
den en tot de avond onrein zijn.f
ieder die deze [dingen] aanraakt,f
18 Wat een vrouw betreft bij 2e kolom zal onrein zijn, en hij moet zijn
wie een man mocht liggen met a Le 15:10 kleren wassen en zich in water
een zaaduitstorting — zij moe- baden en tot de avond onrein
ten zich in water baden en tot de b Le 18:19
Le 20:18 zijn.
avond onrein zijn.g 28 Indien zij echter rein is ge-
19 En ingeval een vrouw een c Mt 9:20
worden van haar vloeiing, dan
Mr 5:25
vloeiing heeft, en haar vloeiing Lu 8:43 moet zij voor zichzelf zeven da-
in haar vlees bloed blijkt te zijn,h gen tellen, en daarna zal zij rein
d Le 12:2
dient zij zeven dagen in haar men- Le 15:19 zijn.g 29 En op de achtste dag
struale i onreinheidj te blijven, en dient zij voor zich twee torteldui-
een ieder die haar aanraakt, zal e Le 15:21
venh of twee jonge duiven te ne-
tot de avond onrein zijn. 20 En men, en zij moet ze naar de pries-
f Le 15:10
alles waarop zij in haar menstrua- Le 15:22 ter brengen bij de ingang van de
le onreinheid mocht gaan liggen, tent der samenkomst.i 30 En
g Le 15:13
zal onrein zijn,k en alles waarop de priester moet de ene tot zon-
zij mocht gaan zitten, zal onrein h Le 1:14 deoffer en de andere tot brand-
zijn. 21 En een ieder die haar Le 15:14 offer bereiden; j en de priester
bed aanraakt, dient zijn kleren te moet voor het aangezicht van
i Nu 6:10
wassen, en hij moet zich in wa- Jehovah verzoening voor haar
ter baden en tot de avond onrein j Le 5:7 doenk betreffende haar onreine
zijn.l 22 En een ieder die enig Le 14:31
Le 15:15
vloeiing.
voorwerp aanraakt waarop zij 31 ¨ En GIJ moet de zonen van
gezeten heeft, dient zijn kleren k Le 4:31 Isra
_ el afgezonderd houden van
Le 12:7
te wassen, en hij moet zich in wa- 1Jo 2:2 hun onreinheid, opdat zij niet
ter baden en tot de avond onrein sterven in hun onreinheid, door-
zijn.m 23 En indien zij op het l Le 19:30
Nu 5:3
dat zij mijn tabernakel, die in
bed of op een ander voorwerp zat Nu 19:20 hun midden is, verontreinigen.l
LEVITICUS 15:32–16:16 Bok voor Azazel. Verzoendag 158
32 Dit is de wet aangaande de HFDST. 15 lot voor Jehovah en het andere ¨
man die een vloeiing a heeft en a Le 15:2 lot voor Azazel.
_ a 9 En Aaron
_
b Le 15:16
de man van wie een zaaduitstor- c Le 15:19 moet de bok waarover het lotb
ting b mocht uitgaan, zodat hij d Le 15:25 is opgekomen voor Jehovah, aan-
daardoor onrein wordt, 33 en
bieden, en hij moet hem tot zon-
aangaande de menstruerende c HFDST. 16 deoffer bereiden.c 10 Maar de
vrouw in haar onreinheid, en e Le 10:2 bok waarover het lot is opgeko-
een ieder die zijn vloeiing d heeft, f Ex 30:10 men voor Azazel, _ dient levend
Le 23:27
hetzij man of vrouw, en waar het Heb 9:7 voor het aangezicht van Jehovah
een man betreft die bij een on- g Ex 40:21 te worden gesteld, om er verzoe-
Heb 6:19
reine vrouw ligt.’ ” Heb 9:3 ning voor te doen, ten einde hem
Heb 10:20 voor Azazel
_ weg te zenden,d de
Voorts sprak Jehovah tot
16
¨ Mozes
Aarons
_
_ na de dood van
twee zonen, die gestor-
h Nu 4:19
i Ex 40:34
j Ex 25:22
k Ex 26:33
wildernis in.e
11 En Aaron
¨
_ moet de stier van
Heb 9:7 het zondeoffer, die voor hemzelf
ven waren omdat zij voor het l Le 4:3 is, aanbieden en verzoening doen
aangezicht van Jehovah waren m Le 1:3
Le 8:18 ten behoeve van zichzelf en zijn
genaderd.e 2 En Jehovah zei n Ex 28:39 huis; en hij moet de stier van het
nu tot M ¨ ozes:
_ „Spreek tot uw Opb 19:8
zondeoffer, die voor hemzelf is,
o Ex 28:42
broer Aaron _ dat hij niet te al- p Ex 39:29 slachten.f
len tijde in de heilige plaats mag ´ ´ q Ex 28:4
1Kor 11:3 12 En hij moet de vuurpotg vol
komenf binnen het gordijn,g voor r Ex 28:2 brandende kolen vuur van het
het deksel dat op de Ark ligt, op- s Ex 30:20
Heb 10:22 altaar h voor het aangezicht van
dat hij niet sterft; h want in een t Le 4:14 Jehovah nemen en zijn beide
wolki zal ik boven het deksel ver- Heb 7:27
u Nu 29:11 handholteni vol fijn welriekend
schijnen.j
¨ 2Kr 29:21 reukwerk,j en hij moet dat al-
3 Met het volgende dient Aaron _ Ezr 6:17
les binnen het gordijn brengen.k
v Le 1:3
in de heilige plaats k te komen: met w Le 8:14 13 Ook moet hij het reukwerk op
een jonge stier voor een zonde- Heb 9:7
het vuur leggen voor het aange-
x Heb 10:1
offer l en een ram voor een brand- y Le 9:7 zicht van Jehovah,l en de wolk
offer.m 4 Hij dient het heilige Heb 5:3
z Ex 30:30 van het reukwerk moet het dek-
lange linnen gewaadn aan te trek- Ps 135:19 selm van de Ark, dat op de Getui-
ken, en de linnen broeko dient over a Nu 26:55
Joz 18:10 genis n ligt, bedekken, opdat hij
zijn vlees te komen, en hij dient niet sterft.
zich met de linnen sjerp p te om- 14 En hij moet wat van het
2e kolom
gorden en zich met de linnen tul- bloed van de stier nemen o en dat
bandq [het hoofd] te omwinden. a Le 14:7 ´ ´
Le 14:53 met zijn vinger voor het deksel
Dit zijn heilige klederen.r En hij b Sp 16:33
langs spatten, aan de oostkant,
c Han 2:23
moet zijn vlees in water badens en en hij zal met zijn vinger wat
ze aantrekken.
d Le 14:7
´ ´ van
e Le 16:22
Jes 53:4
het bloed zevenmaal voor het
5 En van de vergadering der p
deksel spatten. q
¨ Ro 15:3
zonen van Isra _ elt dient hij twee f Le 16:6
15 En hij moet de bok van het
g Heb 9:4
geitenbokjes te ´ nemen ´ voor een h Ex 40:29 zondeoffer, die voor het volk is,r
zondeoffer u en een ram voor een Le 6:13
slachten, en hij moet het bloed
v Nu 16:46
brandoffer. i Opb 8:4 ervan binnen het gordijn bren-
¨
6 En Aaron _ moet de stier van j Ex 30:34
Ex 30:36
gens en met dat bloedt hetzelfde
het zondeoffer, die voor hemzelf Han 10:4 doen als hij met het bloed van de
Opb 5:8
is, aanbieden,w en hij moet ver- Opb 8:3 stier heeft gedaan; en hij´ ´ moet
zoening doenx ten behoeve van k Le 16:2 het naar het deksel en voor het
Heb 6:19
zichzelfy en zijn huis.z Heb 10:20 deksel spatten.
7 En hij moet de twee bokken l Ex 25:22
Nu 16:7
16 En hij moet verzoening
nemen en ze voor het aangezicht 2Kon 19:15 doen voor de heilige plaats be-
van Jehovah stellen bij de ingang m Ex 25:18
Ex 25:21
van de ¨ tent der samenkomst. 1Kr 28:11 p Ro 3:25; Heb 9:24; Heb 9:25; Heb 10:4; Heb
n Ex 25:21 10:12; q Heb 9:12; 1Pe 1:2; r Le 16:5; Heb 2:17;
8 En Aaron_ moet over de beide Ex 34:29 Heb 5:3; Heb 9:26; 1Jo 2:1; 1Jo 2:2; s Heb 6:19;
bokken het lota werpen, het ene o Heb 9:22 Heb 9:3; Heb 9:7; Heb 10:20; t Le 17:11; Heb 9:22.
159 Vervolg verzoendagprocedure LEVITICUS 16:17-31
treffende de onreinhedena van de HFDST. 16 hij aangetrokken had toen hij
¨
zonen van Isra _ el en betreffende a Ps 51:5 de heilige plaats binnenging, en
Pr 7:20
hun daden van opstandigheid in Ro 3:23 hij moet ze daar neerleggen.a
al hun zonden; b en zo dient hij b De 32:5
1Kon 8:46
24 En hij moet zijn vlees in wa-
ook te doen voor de tent der sa- c Le 9:7 ter badenb op een heilige plaats c
Le 16:6
menkomst, die bij hen verblijf Heb 7:27
en zijn klederen aantrekkend en
houdt te midden van hun onrein- d Jes 53:6 naar buiten gaan en zijn brand-
Mr 10:45
heden. Heb 2:9 offer e en het brandoffer van het
17 En geen ander mens dient Heb 9:7 volkf opdragen en verzoening
Heb 9:12
zich in de tent der samenkomst 1Jo 2:2 doen ten behoeve van zichzelf
te bevinden van het ogenblik Opb 1:5
e Ex 38:1
en ten behoeve van het volk.g
af dat hij naar binnen gaat om Le 16:12 25 En hij zal het vet van het zon-
in de heilige plaats verzoening f Le 9:9
Heb 9:22
deoffer op het altaar in rook doen
te doen, totdat hij naar buiten g Le 9:12 opgaan.h
h Ex 29:36
komt; en hij moet verzoening Le 8:15 26 Wat degenei betreft die de
j heeft wegge-
doen ten behoeve van zichzelfc Le 16:16 bok voor Azazel
_
Heb 9:23
en ten behoeve van zijn huis en i Le 16:8 zonden, hij dient zijn klederen te
ten behoeve van de gehele ge- Le 16:10 wassen, en hij moet zijn vlees in
¨ Opb 5:9
meente van Isra _ el.d j Le 1:4 water baden,k en daarna mag hij
18 En hij moet naar buiten k Ps 69:9
Jes 53:5
in de legerplaats komen.
gaan naar het altaar,e dat voor Ef 2:3 27 De stier van het zondeoffer
l 1Kor 15:3
het aangezicht van Jehovah staat, 1Pe 2:24 en de bok van het zondeoffer,
en er verzoening voor doen, en m Ne 1:6 waarvan het bloed werd binnen-
n Jes 53:6
hij moet wat van het bloed van 2Kor 5:21 gebracht om in de heilige plaats
de stier en wat van het bloed o Mt 4:1 verzoening te doen, zal hij echter
Lu 4:1
van de bok nemen en dat rond- p Le 14:7 buiten de legerplaats laten bren-
om op de hoornen van het altaar q Jes 53:12 gen; en men moet hun huid en
Jo 1:29
doen.f 19 Ook moet hij met Ro 15:3 hun vlees en hun drek in het
Ef 1:7
zijn vinger zevenmaal wat van Heb 9:28
vuur verbranden.l 28 En dege-
het bloed daarop spatteng en het 1Pe 2:24 ne die ze verbrand heeft, dient
1Jo 3:5
reinigen en het heiligen van de r Ps 103:12
zijn klederen te wassen, en hij
onreinheden van de zonen van Ez 18:22 moet zijn vlees in water baden,
¨ Mi 7:19
en daarna mag hij in de leger-
Isra
_ el. Heb 13:12
18 Mozes
_ en zei: 2 ¨ „Spreek
tot de zonen van Isra
_ el, en gij
Ez 20:19
1Jo 5:3
van uw vader.c
13 De naaktheid van de zuster
l Lu 1:6 van uw moeder moogt gij niet
moet tot hen zeggen: ’Ik ben m Ez 20:11 ontbloten, want zij is een bloed-
Jehovah, UW God.g 3 Zoals het Lu 10:28
verwante van uw moeder.
Ro 10:5
land Egypte
_ doet, waarin GIJ ge- Ga 3:12
14 De naaktheid van de broer
woond hebt, moogt GIJ niet ¨
h
n Ex 6:2 van uw vader moogt gij niet ont-
doen; en zoals het land Kana_ an Mal 3:6
bloten. Gij moogt niet tot zijn
doet, waarin ik U breng, moogt o Le 20:17
Ga 5:19 vrouw naderen. Zij is uw tante.d
GIJ niet doen; i en in hun inzet-
tingen moogt GIJ niet wandelen. p Ge 9:22 15 De naaktheid van uw schoon-
4 Mijn rechterlijke beslissingenj
Ez 22:10 dochter e moogt gij niet ontbloten.
dient GIJ te volbrengen, en mijn
Zij is de vrouw van uw zoon. Gij
inzettingenk dient GIJ te onder- 2e kolom moogt haar naaktheid niet ont-
houden, door daarin te wande- a Ge 35:22 bloten.
Le 20:11
len.l Ik ben Jehovah, UW God. De 22:30 16 De naaktheid van de vrouw
5 En GIJ moet mijn inzettingen De 27:20 van uw broer f moogt gij niet ont-
2Sa 16:21
en mijn rechterlijke beslissingen 1Kor 5:1 bloten. Het is de naaktheid van
onderhouden, door welke een b Le 20:17 uw broer.
mens, zo hij ze doet, ook moet De 27:22
2Sa 13:12
17 De naaktheid van een vrouw
leven.m Ik ben Jehovah.n Ez 22:11 en haar dochter moogt gij niet
6 Gijlieden moogt niet nade- c Le 20:19 ontbloten.g De dochter van haar
ren, geen mens van U, tot iemand d Le 20:20 zoon en de dochter van haar doch-
die zijn naaste vleselijke verwant e Ge 38:26
ter moogt gij niet nemen om haar
is, om naaktheid te ontbloten.o Ik Le 20:12 naaktheid te ontbloten. Het zijn
Ez 22:11
ben Jehovah. 7 De naaktheid gevallen van bloedverwantschap.
van uw vader p en de naaktheid f Le 20:21
De 25:5
Het is losbandig gedrag.h
van uw moeder moogt gij niet Mr 6:17 18 En gij moogt geen vrouw
Mr 12:19
ontbloten. Zij is uw moeder. Gij als mededingster i bij haar zus-
g Le 20:14
moogt haar naaktheid niet ont- De 27:23
ter nemen, om haar naaktheid te
bloten. h Ga 5:19
ontbloten, dat wil zeggen, naast
8 De naaktheid van de vrouw haar gedurende haar leven.
i Ge 30:15
van uw vader moogt gij niet ont- 1Sa 1:6 19 En gij moogt niet tot een
LEVITICUS 18:20–19:11 Homoseksualiteit, bestialiteit. Nalezingen 162
vrouw naderen gedurende de HFDST. 18 door geen van de verfoeilijke ge-
´ ´
menstruatie a van haar onrein- a Le 20:18 bruiken te beoefenen die er voor
b Le 15:19
heid, om haar naaktheid te ont- Le 15:24 U zijn beoefend, a opdat GIJ U
bloten.b Le 20:18
Ez 22:10
daardoor niet onrein maakt. Ik
20 En gij moogt uw zaaduit- c Ex 20:14 ben Jehovah, UW God.’ ”
Le 20:10
storting niet aan de vrouw van En Jehovah ging voort tot
19
De 22:22
uw volksgenoot geven, zodat gij 2Sa 11:4
Sp 6:29 Mozes
_ te spreken en zei:
daardoor onrein wordt.c Mt 5:27
2 „Spreek tot de gehele verga-
21 En gij moogt niet toelaten
1Kor 6:9 ¨
Heb 13:4 dering van de zonen van Isra _ el,
dat iemand van uw nageslacht d Le 20:2
1Kon 11:7 en gij moet tot hen zeggen: ’GIJ
d
aan Molech
_ wordt gewijd.e Gij 2Kon 23:10 dient U heilig te betonen,b want
Han 7:43
moogt de naam van uw God niet e De 18:10 ik, Jehovah, UW God, ben heilig.c
op die manier ontheiligen.f Ik f Ex 20:7
3 Ieder van U dient zijn moe-
Le 19:12
ben Jehovah.g Le 20:3 der en zijn vader te vrezen,d en
Ez 36:20
22 En gij moogt niet bij een g Jes 42:8 mijn sabbatten dient GIJ te onder-
manspersoon liggenh zoals gij bij h 1Kor 6:9 houden.e Ik ben Jehovah, UW God.
1Ti 1:10
een vrouw ligt.i Het is iets ver- Ju 7 4 Wendt U niet tot goden die
foeilijks. i Ge 19:5
niets waard zijn,f en GIJ moogt U
Le 20:13
23 En gij moogt uw zaaduit- Re 19:22 geen gegoten goden maken.g Ik
Ro 1:27
storting aan geen enkel dier ge- j Ex 22:19 ben Jehovah, UW God.
ven,j zodat gij daardoor onrein Le 20:15
5 Ingeval GIJ nu een gemeen-
k Le 20:16
wordt, en een vrouw dient niet l Le 20:23 schapsoffer aan Jehovah offert,h
voor een dier te staan, om daar- De 18:12
dient GIJ het te offeren om goed-
m Ge 15:16
mee vleselijke gemeenschap te n Le 20:22 keuring voor U te verwerven.i
hebben.k Het is iets tegennatuur- De 4:1
6 Op de dag van UW slachtoffer
De 4:40
lijks. Ro 2:12 en direct de daaropvolgende dag
o Ex 12:49
24 Maakt U door geen van deze p De 20:18 dient het gegeten te worden,
dingen onrein, want door
¨ al deze maar wat tot de derde dag over-
2Kon 16:3
2Kon 21:2
dingen hebben de natien die ik q Le 20:22 blijft, dient in het vuur te worden
van voor UW aangezicht wegzend, r Le 20:15
verbrand.j 7 Indien het echter
zich onrein gemaakt.l 25 Dien-
toch op de derde dag wordt ge-
tengevolge is het land onrein, 2e kolom geten, is het iets bedorvens.k Het
en ik zal het straf doen onder- a Le 18:3 zal niet met goedkeuring worden
Le 20:23
gaan voor zijn dwaling, en het De 18:9 aanvaard.l 8 En degene die het
land zal zijn´ ´ bewoners uitbra-
eet, zal de verantwoordelijkheid
ken.m 26 GIJ nu moet mijn in- voor zijn dwaling dragen,m want
HFDST. 19
zettingen en mijn rechterlijke hij heeft iets heiligs van Jehovah
b Le 11:44
beslissingen onderhouden,n en Ef 1:4 ontwijd; en die ziel moet van zijn
GIJ moogt geen van al deze ver- 1Pe 1:16
volk worden afgesneden.
c Le 21:8
foeilijkheden doen, noch ingebo- Jes 6:3 9 En wanneer GIJ de oogst van
Opb 4:8
rene noch inwonende vreemde- d Ex 20:12 UW land binnenhaalt, moogt gij
ling die in UW midden vertoeft.o Ef 6:2
de rand van uw veld niet geheel
Heb 12:9
27 Want al die verfoeilijkheden e Ex 20:8 afoogsten, en de nalezing van
hebben de mannen ´ ´ van het land
Ex 20:11
uw oogst moogt gij niet bijeen-
Ex 31:13
gedaan die er voor U waren,p zo- Lu 6:5 rapen.n 10 Ook moogt gij de
dat het land onrein is. 28 Dan f Ex 20:4
Le 26:1 restanteno van uw wijngaard niet
zal het land U niet uitbraken om- Ps 96:5 inzamelen, en gij moogt de ver-
Hab 2:18
dat GIJ het verontreinigt,
¨ zoals
´ ´ 1Kor 10:14 strooide druiven van uw wijn-
het stellig de natien die er voor U g Ex 20:23
gaard niet bijeenrapen. Voor de
Ex 32:4
waren, zal uitbraken.q 29 Inge- De 27:15 ellendige en de inwonende vreem-
val iemand een van al deze ver- h Le 3:1
deling dient gij ze over te laten.p
i Le 7:12
foeilijkheden doet, dan moeten j Le 7:17 Ik ben Jehovah, UW God.
de zielen die ze doen, uit het k Ez 4:14
l Le 7:18 11 Gijlieden moogt niet ste-
midden van hun volk worden af- m Le 5:17
gesneden.r 30 En GIJ moet UW n Ex 23:11
Le 23:22 o Jes 17:6; Jer 49:9; p Le 25:6; De 15:7; Ru 2:15;
plicht jegens mij in acht nemen De 24:19 Ps 140:12.
163 Laster. Kruising. Vruchtbomen LEVITICUS 19:12-29
len,a en GIJ moogt niet bedrie- HFDST. 19 is losgekocht, noch haar de vrij-
gen,b en GIJ moogt niet bedrieg- a Ex 20:15
Ef 4:28
heid is geschonken, dient er be-
lijk handelen, wie dan ook met b Le 6:2 straffing plaats te vinden. Zij die-
zijn volksgenoot. c 12 En GIJ Sp 12:22
Ef 4:25
nen niet ter dood gebracht te
moogt niet in mijn naam op c 1Kon 13:18 worden, omdat zij niet vrijgela-
een leugen zweren,d zodat gij de Jer 9:5
d Ex 20:7
ten was. 21 En hij moet zijn
naam van uw God ontheiligt. De 5:11 schuldoffer aan Jehovah naar de
Mt 5:37
Ik ben Jehovah. 13 Gij moogt Jak 5:12
ingang van de tent der samen-
uw naaste niet afzetten,e en gij e Sp 22:16 komst brengen, een schuldoffer-
Mr 10:19
moogt niet roven.f Het loon van f Sp 22:22 ram.a 22 En de priester moet
een loonarbeider dient niet de g De 24:15 voor het aangezicht van Jehovah
Jer 22:13
gehele nacht bij u te blijven tot Jak 5:4 met de ram van het schuldoffer
de morgen.g h De 27:18 voor hem verzoening doen voor
i Ge 42:18
14 Gij moogt geen kwaad af- Le 25:17 zijn zonde die hij heeft bedreven;
smeken over een dove, en een Ne 5:15 en zijn zonde die hij heeft be-
Sp 1:7
blinde moogt gij geen hindernis Sp 8:13 dreven, moet hem worden ver-
in de weg leggen; h en gij moet
1Pe 2:17
j Ex 23:3
geven.b
vrezen voor uw God.i Ik ben Je- De 16:19 23 En wanneer gijlieden in het
2Kr 19:6
hovah. Sp 24:23 land komt en GIJ enige boom tot
15 Gijlieden moogt bij de recht-
Ro 2:11 voedsel moet planten, dan moet
k De 1:17
spraak geen onrecht begaan. Gij Jak 2:9 GIJ de vrucht ervan als onrein be-
moogt de geringe niet partijdig
l Ps 15:3
Sp 11:13
schouwen, als een „voorhuid” er-
bejegenen,j en gij moogt de per- 1Ti 3:11 van. Drie jaar lang zal ze voor U
soon van een groot man niet be-
2Ti 3:3
Tit 2:3
onbesneden blijven. Ze dient niet
gunstigen. k Met gerechtigheid m Ex 20:16 gegeten te worden. 24 Maar in
1Kon 21:13
dient gij uw volksgenoot te rich- Sp 6:17
het vierde jaar zal alle vrucht
ten. Mt 26:60 ervanc iets heiligs worden, tot
Han 6:11
een feestgejuich voor Jehovah.d
16 Gij moogt niet onder uw n Ge 27:41
Sp 10:18 25 En in het vijfde jaar moogt GIJ
volk rondgaan om te lasteren.l 1Jo 2:9
1Jo 3:15 de vrucht ervan eten, ten einde
Gij moogt niet tegen het bloed o Ps 141:5 de opbrengst daarvan voor U te
van uw naaste optreden.m Ik ben Sp 9:8
Mt 18:15 vermeerderen.e Ik ben Jehovah,
Jehovah. Ga 2:11
UW God.
1Ti 5:20
17 Gij moogt uw broeder in uw Tit 1:13 26 GIJ moogt niets te zamen
hart niet haten.n Gij dient uw p Sp 20:22
met bloed eten.f
Ro 12:19
volksgenoot zonder mankeren
terecht te wijzen,o opdat gij niet
q 1Sa 18:29
Ps 55:3
GIJ moogt geen voortekens zoe-
r Mt 5:43 ken,g en GIJ moogt geen magie
met hem zonde draagt. Mt 22:39
beoefenen.h
18 Gij moogt geen wraak ne- Ro 13:9
Ga 5:14 27 GIJ moogt UW zijlokken niet
men,p noch een wrok koesteren Jak 2:8
s De 22:9 rondom kort afknippen, en gij
tegen de zonen van uw volk; q en t De 22:11 moogt het uiteinde van uw baard
gij moet uw naaste liefhebben als
niet vernietigen.i
uzelf.r Ik ben Jehovah.
2e kolom 28 En GIJ moogt om een over-
19 Gijlieden dient mijn inzet-
a Le 6:6 leden ziel geen insnijdingen in
tingen te onderhouden: Gij moogt b Le 4:31
UW vlees maken,j en GIJ moogt
van uw huisdieren niet twee soor- Le 6:7
c Nu 18:12 geen tatoeagetekens bij U aan-
ten kruisen. Gij moogt uw veld De 18:4
brengen. Ik ben Jehovah.
niet met twee soorten zaad be- d De 26:2
Mozes
_ geboden had. d Ge 15:16 lie terug te keren.c 11 Een ju-
De 32:8
Ps 24:1
beljaar zal dat vijftigste jaar voor
En Jehovah sprak verder
25 tot Mozes
_
¨
op de berg S _inaı
en zei: 2 „Spreek tot de zonen
e Le 26:34
2Kr 36:21
U worden.d GIJ moogt niet zaaien,
noch oogsten wat het land uit
¨ f Ex 23:10 gevallen korrels doet opschieten,
van Isra
_ el, en gij moet tot hen g Ex 23:11
noch de druiven van zijn onge-
Le 26:34
zeggen: ’Wanneer GIJ ten slotte snoeide wijnstokken inzamelen.e
h Le 23:27
in het land komt dat ik U geef,d 12 Want het is een jubeljaar.
i Nu 10:2
dan moet het land een sabbat Nu 10:10 Het dient iets heiligs voor U te
houden voor Jehovah.e 3 Zes j Le 16:30 worden. Van het veld moogt GIJ
Le 23:28
jaar dient gij uw veld te bezaaien, eten wat het land opbrengt.f
en zes jaar dient gij uw wijngaard
13 In dit jubeljaar dient een
te snoeien, en gij moet de op- 2e kolom
ieder van U tot zijn bezitting te-
brengst van het land inzamelen.f a Ps 146:7
rug te keren.g 14 En doet el-
Jes 61:1
4 Maar in het zevende jaar dient Jes 63:4 kaar geen onrecht,h ingeval GIJ
Jer 34:8
er een sabbat van volkomen rust Lu 4:18 koopwaar aan uw volksgenoot
voor het land plaats te hebben,g Ro 8:21
verkoopt of bij het kopen uit
een sabbat voor Jehovah. Uw veld b Le 27:17
de hand van uw volksgenoot.
Le 27:24
moogt gij niet bezaaien, en uw c Le 25:13 15 Volgens het aantal jaren na
wijngaard moogt gij niet snoeien. Nu 36:4
het jubeljaar dient gij van uw
De 15:1
5 Wat uit gevallen korrels van volksgenoot te kopen; volgens
d Mt 12:8
uw oogst opschiet, moogt gij niet Mt 12:12 het aantal oogstjaren dient hij
oogsten, en de druiven van uw Ro 8:21
aan u te verkopen.i 16 Naar ge-
e Le 25:5
ongesnoeide wijnstok moogt gij lang van de veelheid der jaren
f Ex 23:11
niet inzamelen. Er dient een jaar Le 25:6 dient hij de koopwaarde ervan
van volkomen rust voor het land g Le 25:30 te vermeerderen,j en naar gelang
plaats te hebben. 6 En de sabbat- Le 27:24
de jaren weinige zijn, dient hij
h 1Sa 12:3
[opbrengst] van het land moet Sp 14:31 de koopwaarde ervan te vermin-
ulieden tot voedsel dienen: voor Am 5:11
deren, want hij verkoopt u slechts
Mi 2:2
u en uw slaaf en uw slavin en 1Kor 6:8 het aantal oogsten. 17 En nie-
uw loonarbeider en uw bijwoner, i Le 27:18 mand van U mag zijn volksgenoot
zij die als vreemdelingen bij u j Le 27:23 onrecht doen,k en gij moet vre-
vertoeven, 7 en voor uw huis- k Le 19:13 zen voor uw God,l want ik ben
Sp 22:22
dieren en voor het wild gedierte Jer 7:6 Jehovah, UW God.m 18 GIJ moet
dat in uw land is. De gehele op- l Ge 20:11 mijn inzettingen dus volbrengen
Ge 22:12
brengst ervan dient tot voedsel Le 25:43 en GIJ dient mijn rechterlijke be-
te strekken. 1Sa 12:24 slissingen te onderhouden en GIJ
Ne 5:9
8 En gij moet u zeven sabbat- Sp 1:7 moet ze volbrengen. Dan zult GIJ
Sp 8:13
jaren tellen, zeven maal zeven Han 9:31
stellig in zekerheid wonen in het
jaar, en de dagen van de zeven m Jes 33:22 land.n 19 En het land zal wer-
sabbatjaren moeten negenen- n De 12:10 kelijk zijn vrucht geven,o en GIJ
veertig jaar voor u bedragen. Ps 4:8
Sp 1:33
zult stellig tot verzadiging eten
9 En in de zevende maand, op de o Le 26:5
en in zekerheid daarin wonen.p
tiende van de maand,h moet gij Ps 67:6 20 Maar ingeval GIJ zegt: „Wat
Ez 34:27
de luid schallende hoorn laten ¨
Joe 2:24 zullen wij in het zevende jaar
weerklinken; i op de verzoendag j p Ez 34:25 eten, daar wij niet mogen zaaien,
173 Herstel. De armen; geen woekerwinst LEVITICUS 25:21-39
noch onze oogst mogen inzame- HFDST. 25 er een heel jaar ten volle voor
len?”,a 21 in dat geval zal ik in a Le 25:5
Mt 6:25
hem verstreken is, dan moet het
het zesde jaar stellig mijn zegen b Ge 26:12
huis dat in de stad staat die een
voor U gebieden, en het moet zijn De 28:8 muur heeft, voorgoed het eigen-
Mal 3:10
oogst opleveren voor drie jaar.b c 1Kon 21:3
dom van de koper ervan blijven
22 En in het achtste jaar moet Ez 48:14 in zijn geslachten. Het dient in
GIJ zaaien en GIJ moet van de d 2Kr 7:20 het jubeljaar niet [vrij] uit te
Ps 24:1
oude oogst eten tot het negen- Ps 85:1
¨
gaan. 31 De huizen echter van
de jaar. Totdat de oogst daarvan Joe 2:18
nederzettingen die niet door een
e 1Kr 29:15
binnenkomt, zult GIJ van de oude Ps 39:12 muur omringd zijn, dienen als
eten. 1Pe 2:11 een deel van het veld van het
f Le 25:51
23 Het land dient dus niet voor land gerekend te worden. Daar-
g Ru 2:20
altijd verkocht te worden,c want Ru 4:4 voor dient het recht van terug-
het land is van mij.d Want GIJ zijt Ru 4:6
Jer 32:7
koop a te blijven gelden, en in het
inwonende vreemdelingen en bij- h Le 25:50 jubeljaar b dient het [vrij] uit te
woners van mijn standpunt uit i Le 25:10 gaan.
Le 25:13
bezien.e 24 En in het gehele Le 27:24 32 Wat de steden van de levie-
land van UW bezitting dient GIJ j Le 25:10 ten betreft met de huizen van
het recht van terugkoop voor het k Le 25:25 de steden van hun bezitting,c het
Le 25:51
land toe te staan.f recht van terugkoop dient tot on-
25 Ingeval uw broeder verarmt bepaalde tijd voor de levieten te
2e kolom blijven gelden.d 33 En wanneer
en iets van zijn bezitting moet
verkopen, dan moet een nauw a Le 25:48 eigendom van de levieten niet
b Le 25:10
aan hem verwante terugkoper wordt teruggekocht, dan moet
c Nu 35:2
komen en het door zijn broeder Nu 35:8 het huis dat in de stad van zijn
verkochte terugkopen.g 26 En Joz 21:2 bezitting verkocht is, in het ju-
d Jer 32:8
ingeval iemand geen terugkoper beljaar [vrij] uitgaan; e want de
e Le 25:28
blijkt te hebben en zijn eigen f Nu 18:20
huizen van de steden der levie-
hand er wel in slaagt winst te Nu 35:4 ten zijn hun bezitting te mid-
De 18:1 ¨
maken en hij inderdaad genoeg g Nu 35:7
den van de zonen van Isra _ el.f
vindt voor de terugkoop ervan, Joz 14:4 34 Bovendien mag het veld van
Joz 21:2
27 dan moet hij de jaren bereke- de weidegrondg van hun steden
h Le 25:25
nen vanaf de tijd dat hij het ver- De 15:7 niet worden verkocht, want het
kocht en wat er aan geld over- Ps 41:1
Sp 14:20
is voor hen een bezitting tot on-
schiet, teruggeven aan de man Sp 17:5 bepaalde tijd.
Sp 19:17
aan wie hij het verkocht heeft, Mr 14:7 35 En ingeval uw broeder in
en hij moet tot zijn bezitting te- i Ps 37:26 uw nabijheid verarmt en hij daar-
Ps 112:5
rugkeren.h Sp 3:27 om financieel zwak is,h dan moet
28 Maar indien zijn hand niet Sp 14:31 gij hem ondersteunen.i Evenals
Lu 6:35
genoeg vindt om hem terug te Han 11:29 een inwonende vreemdeling en
1Ti 6:18
geven, dan moet het door hem 1Jo 3:17
een bijwoner j moet hij bij u in le-
verkochte tot aan het jubeljaar j Ex 22:21 ven blijven. 36 Neem geen ren-
in de hand van de koper ervan Ex 23:9
Le 19:34
te en woekerwinst van hem,k
blijven; i en in het jubeljaar moet De 10:18 maar gij moet vrezen voor uw
het [vrij] uitgaan, en hij moet tot k Ex 22:25 God; l en uw broeder moet bij u
De 23:19
zijn bezitting terugkeren.j Ne 5:7 in leven blijven. 37 Gij moogt
29 Ingeval nu een man een Ps 15:5
Sp 28:8
hem uw geld niet tegen rente
woonhuis in een ommuurde stad Ez 18:13 geven,m noch uw voedsel tegen
verkoopt, dan moet zijn recht l Ps 89:7 woekerwinst. 38 Ik ben Jeho-
Sp 8:13
van terugkoop duren totdat het Heb 12:28 vah, UW God, die U uit het land
jaar sinds de tijd van zijn verkoop m De 23:20 Egypte
_ ¨ heb geleid om U het land
Ne 5:10
geheel ten einde is; zijn recht Lu 6:35 Kana
_ an te geven,n om mij als UW
van terugkoop k dient een vol jaar n Ex 20:2 God te doen kennen.o
1Kon 8:51
te duren. 30 Maar indien het o Ex 6:7
39 En ingeval uw broeder in
niet wordt teruggekocht voordat Nu 15:41 uw nabijheid verarmt en hij zich
LEVITICUS 25:40–26:4 Terugkoop van slaven. Geen afgoderij 174
aan u moet verkopen,a moogt gij HFDST. 25 Of indien zijn eigen hand ver-
hem niet als werker in slaven- a Ex 21:2 mogend is geworden, dan moet
De 15:12
dienst gebruiken.b 40 Hij dient 2Kon 4:1 hij zichzelf terugkopen.a 50 En
bij u te verkeren als een loonar- Ne 5:5
hij moet met zijn koper een be-
b Ex 1:14
beider,c als een bijwoner. Tot het c Le 25:53
rekening maken vanaf het jaar
jubeljaar behoort hij bij u te die- 1Kon 9:22 dat hij zich aan hem heeft ver-
nen. 41 En hij moet bij u weg- d Ex 21:3
Le 25:10
kocht tot aan het jubeljaar,b en
gaan, hij en zijn zonen met hem, e Ex 19:5 het geld van zijn verkoop moet
en hij moet naar zijn familie te- Le 25:55 overeenkomen met het aantal ja-
f Ex 1:13
rugkeren, en hij dient tot de be- Ex 3:7 ren.c Zoals de werkdagen van
zitting van zijn voorvaders terug Jes 47:6 een loonarbeider worden bere-
Ef 6:9
te keren.d 42 Want zij zijn mijn Kol 4:1 kend, dient hij bij hem te blijven.d
slaven, die ik uit het land Egypte
_ g Ex 1:17 51 Indien het nog vele jaren zijn,
Le 25:17
heb geleid.e Zij mogen zich niet Pr 12:13 dient hij naar gelang daarvan
verkopen zoals een slaaf wordt h Ex 12:38 zijn terugkoopprijs te betalen
Joz 9:21
verkocht. 43 Gij moogt hem i Jes 14:2
van het geld waarvoor hij ge-
niet met tirannie vertrappen,f en j Le 25:39 kocht was. 52 Maar blijven er
gij moet vrezen voor uw God.g Le 25:43 slechts weinig jaren over tot aan
k Ne 5:5
44 Wat uw slaaf en uw slavin be- l Le 25:25
het jubeljaar,e dan moet hij een
treft die van u worden uit de na- m Ne 5:8 berekening voor zichzelf maken.
¨ Naar gelang van zijn jaren dient
tien welke ulieden omringen, uit n Ru 2:20
179
NUMERI 1:27-51 Inschrijving voor het leger; levieten vrijgesteld 180
het aantal namen, van twintig HFDST. 1 aantal namen, van twintig jaar
jaar oud en daarboven, iedereen a Nu 2:4 oud en daarboven, iedereen die in
Nu 26:22
die in het leger uittrekt, 27 hun het leger uittrekt, 39 hun inge-
b Ge 30:18
ingeschrevenen van de stam Juda _ Ge 46:13 schrevenen ¨ van de stam Dan wa-
waren vierenzeventigduizend zes- Nu 2:5 ren tweeenzestigduizend zeven-
Nu 26:23
honderd.a honderd.a
c Nu 2:6
b
28 Van de zonen van Issaschar,
_ b 40 Van de zonen van Aser, _ hun
d Ge 30:20
hun geboorten naar hun fami- geboorten naar hun families in het
e Nu 2:8
lies in het huis van hun vaderen, huis van hun vaderen, volgens het
volgens het aantal namen, van f Ge 41:52
Ge 46:20
aantal namen, van twintig jaar
twintig jaar oud en daarboven, Ge 48:19 oud en daarboven, iedereen die
Nu 2:18
iedereen die in het leger uittrekt, Nu 26:35 in het leger uittrekt, 41 hun in-
29 hun ingeschrevenen van de De 33:17 geschrevenen van de stam Aser _
Re 12:6
stam Issaschar
_ waren vierenvijf- Jer 7:15 waren eenenveertigduizend vijf-
honderd. c
tigduizend vierhonderd.c g Ge 48:5
d
30 Van de zonen van Zebulon,
_ d
h Nu 2:19 42 Van de zonen van Naftali, _
hun geboorten naar hun fami- i Nu 2:20
hun geboorten naar hun fami-
lies in het huis van hun vaderen, Nu 26:29 lies in het huis van hun vaderen,
volgens het aantal namen, van j Nu 2:21 volgens het aantal namen, van
twintig jaar oud en daarboven, k Ge 43:29 twintig jaar oud en daarboven,
iedereen die in het leger uittrekt,
Ge 46:21
Nu 26:38
iedereen die in het leger uittrekt,
31 hun ingeschrevenen van de 43 hun ingeschrevenen¨ van de
l Nu 2:23
stam Zebulon
_ waren zevenenvijf- stam Naftali _ waren drieenvijftig-
m Ge 30:6
tigduizend vierhonderd.e Ge 46:23 duizend vierhonderd.e
32 Van de zonen van
Nu 2:25
44 Dit zijn de ingeschrevenen,
¨ Jozef:
_ van Nu 10:25
de zonen van Efra _ ım,f hun ge- Nu 26:42 die Mozes _ heeft
¨ ingeschreven, te
boorten naar hun families in het
zamen met ¨ Aaron
_ en de oversten
huis van hun vaderen, volgens het 2e kolom van Isra _ el, twaalf man. Elk van
aantal namen, van twintig jaar a Nu 2:26
hen vertegenwoordigde het huis
oud en daarboven, iedereen die in b Ge 35:26
van zijn vaderen. 45 Alle inge-
het leger uittrekt, 33 hun inge- Nu 2:27 schrevenen
¨ dan van de zonen van
¨ c Nu 2:28 Isra
_ el, naar het huis van hun vade-
schrevenen van de stam Efra _ ımg
ren, van twintig jaar oud en ¨ daar-
waren veertigduizend vijfhon- d Ge 30:8
Ge 46:24 boven, iedereen die in Isra _ el in het
derd.h Nu 26:48
i
leger uittrekt, bedroegen, 46 ja,
34 Van de zonen van Manasse, _ e Nu 2:30
alle ingeschrevenen bedroegen
hun geboorten naar hun fami- f Ge 13:16
zeshonderd drie duizend vijfhon-
Ge 22:17
lies in het huis van hun vaderen, Ge 46:3 derd vijftig.f
volgens het aantal namen, van Ex 12:37
47 De levieteng echter, naar de
Ex 38:26
twintig jaar oud en daarboven, Nu 2:32 stam van hun vaderen, werden
iedereen die in het leger uittrekt, g Ge 29:34 niet onder hen ingeschreven.h
35 hun ingeschrevenen van de Ge 46:11
48 Bijgevolg sprak Jehovah tot
¨ Nu 3:12
stam Manasse_ waren tweeender- 1Kr 6:1 Mozes _ en zei: 49 „Slechts de
tigduizend tweehonderd.j h Nu 2:33 stam Levi _ moogt gij niet inschrij-
36 Van de zonen van Benja- _ Nu 26:64
ven, en het totale aantal van hen
min,k hun geboorten naar hun fa- i Nu 26:62
moogt gij niet opnemen onder
milies in het huis van hun vade- j Ex 31:18 ¨ ´´
de zonen van Isra _ el.i 50 En gıj,
ren, volgens het aantal namen, k Ex 38:21
stel de levieten aan over de ta-
Nu 3:8
van twintig jaar oud en daarbo- bernakel der Getuigenis j en over
l Nu 4:15
ven, iedereen die in het leger uit- Nu 4:25 al zijn gerei en ´ over alles wat er-
trekt, 37 hun ingeschrevenen Nu 4:33 ´
toe behoort.k Zıj zullen de taber-
van de stam Benjamin
_ waren vijf- m Nu 3:31 nakel en al zijn gerei dragen,l en
endertigduizend vierhonderd.l
Nu 4:12 ´´
zıj zullen daarbij dienst doen; m
n Nu 2:17
38 Van de zonen van Dan,m hun Nu 3:23 en zij dienen zich rond de taber-
geboorten naar hun families in het Nu 3:29
Nu 3:35
nakel te legeren.n 51 En tel-
huis van hun vaderen, volgens het Nu 3:38 kens wanneer de tabernakel op-
181 Legering van de drie-stammenafdelingen NUMERI 1:52–2:22
breekt, dienen de levieten hem HFDST. 1 9 Alle ingeschrevenen van het
uit elkaar te nemen; a en wanneer a Nu 10:17 kamp van Juda _ zijn honderd zes-
Nu 10:21
de tabernakel zich legert, die- b Nu 3:10
entachtig duizend vierhonderd
nen de levieten hem op te rich- Nu 18:22 naar hun legers. Zij dienen het
1Sa 6:19
ten; en iedere vreemde die na- c Nu 2:2
eerst op te breken.a
dert, dient ter dood gebracht te Nu 2:34 10 De [drie-stammen]afdeling
worden.b d Le 10:6
van het kamp van Ruben _ b zal
¨ Nu 8:19
52 En de zonen van Isra
_ el moe- Nu 16:46 aan de zuidkant zijn, naar hun
Nu 18:5
ten zich legeren, een ieder met legers, en de overste voor de zo-
e Nu 8:24
betrekking tot zijn kamp, en nen van Ruben is El _izur,c de zoon
¨_
Nu 18:3
iedere man volgens zijn [drie- Nu 31:30
van Sede_ ur. 11 En zijn leger
1Kr 23:32
stammen]afdeling,c volgens hun 2Kr 13:10 en zijn ingeschrevenen zijn zes-
legers. 53 En de levieten die- f Ex 39:32
enveertigduizend vijfhonderd.d
nen zich rond de tabernakel der
12 En naast hem zal de stam S _i-
Getuigenis te legeren, opdat er HFDST. 2 meon zich legeren, en de overste
geen verontwaardiging d losbarst g Nu 1:52 voor ¨ de zonen van S _imeon is Se-
tegen de vergadering
¨ van de zo- Nu 24:2
lumi
_ el,e de zoon van Zur _isaddai.
nen van Isra
_ el; en de levieten h Nu 7:12
Nu 10:14 13 En zijn leger en hun inge-
moeten de dienst met betrekking Ru 4:20
schrevenen zijn negenenvijftig-
1Kr 2:10
tot de tabernakel der Getuigenis Mt 1:4 duizend driehonderd.f 14 En
waarnemen.”e i Nu 1:27
de stam Gad; en de overste voor
¨
54 De zonen van Isra_ el nu de- j Ge 35:23
de zonen van Gad is Eljasaf,
_ g de
den naar alles wat Jehovah Mo- _ k Nu 1:8 ¨
Nu 7:18 zoon van Rehu _ el. 15 En zijn le-
zes geboden had. Juist zo deden Nu 10:15
ger en hun ingeschrevenen zijn
zij.f l Nu 1:29
m Nu 1:9
vijfenveertigduizend zeshonderd
Nu sprak Jehovah tot Mozes _ vijftig.h
2 en Aaron,
nen van Isra
¨
_
_
¨ en zei: 2 „De zo-
el dienen zich te le-
Nu 7:24
Nu 10:16
n Nu 1:31
16 Alle ingeschrevenen van
het kamp van Ruben zijn hon-
_
geren, iedere man volgens zijn derd eenenvijftig duizend vier-
2e kolom
[drie-stammen]afdeling,g volgens honderd vijftig naar hun legers,
de tekens voor het huis van hun a Nu 10:14
1Kr 5:2 en zij dienen als tweede op te
vaderen. Rondom tegenover de b Nu 1:20 breken.i
tent der samenkomst dienen zij c Nu 1:5 17 Wanneer de tent der samen-
zich te legeren. Nu 7:30
Nu 10:18 komstj moet opbreken, zal het
3 En aan de oostkant, tegen d Nu 1:21 kamp van de levietenk zich in het
de opgang [der zon], zal de [drie- e Nu 1:6
midden van de kampen bevinden.
Nu 7:36
stammen]afdeling van het kamp Nu 10:19 Net zoals zij zich dienen te le-
van Juda _ zich legeren naar hun f Nu 1:23
geren, zo dienen zij op te bre-
legers, en de overste voor de zo- g Nu 1:14
nen van Juda is Nahesson, h
de Nu 7:42 ken,l ieder op zijn plaats, naar
_ _ Nu 10:20
zoon van Amminadab. 4 En zijn hun [drie-stammen]afdelingen.
_ h Nu 1:25
leger en hun ingeschrevenen zijn i Nu 10:18 18 De [drie-stammen]afdeling ¨
vierenzeventigduizend zeshon- 1Kr 5:1 van het kamp van Efra _ ımm naar
derd.i 5 En naast hem zal de
j Nu 1:51
Han 7:44
hun legers zal aan de westkant
stam Issaschar
_ j
zich legeren, en Heb 8:5 zijn, en de overste ¨ voor de zo-
Heb 9:11 n de
de overste voor de zonen van Is- _ nen van Efra _ ım is Elisama, _
¨ k Nu 3:6
zoon van Amm _ihud. 19 En zijn
saschar is Nethane _ el,k de zoon Nu 3:12
van Zuar.
_ 6 En zijn leger en zijn l 1Kor 14:33 leger en hun ingeschrevenen
1Kor 14:40
ingeschrevenen zijn vierenvijftig- m Nu 1:33
zijn veertigduizend vijfhonderd.o
duizend vierhonderd.l 7 En de n Nu 1:10 20 En naast hem zal de stam
Manasse p
stam Zebulon;
_ en de overste voor Nu 7:48
Nu 10:22
_ zijn, en de overste voor
de zonen van Zebulon _ is El _iab,m o Nu 1:33 de zonen ¨ q van Man asse _ is Ga-
de zoon van Helon. _ 8 En zijn le- p Ge 48:20 mali _ el, de zoon van Pedazur. _
ger en zijn ingeschrevenen zijn q Nu 1:10 21 En zijn leger en hun inge-
Nu 7:54 ¨
zevenenvijftigduizend vierhon- Nu 10:23 schrevenen zijn tweeendertig-
derd.n r Nu 1:35 duizend tweehonderd.r 22 En
NUMERI 2:23–3:13 Levieten gekozen voor tabernakeldienst 182
de stam Benjamin;
_ a
en de over- HFDST. 2 Dit nu¨ waren de geslachten
ste voor de zonen van Benjamin
is Ab _idan, b de zoon van Gideoni.
_
_
a Ge 35:18
Ps 68:27
b Nu 1:11
3 van Aaron _ en Mozes
dat Jehovah op de berg S _inaı met
_ ten dage
¨
Nu 7:60
23 En zijn leger en hun inge- Mozes
_ a
sprak. 2 En dit waren
Nu 10:24 ¨
schrevenen zijn vijfendertigdui- c Nu 1:37 de namen van Aarons _ zonen: Na- _
d Nu 10:22
zend vierhonderd.c e Nu 1:12 dab, de eerstgeborene, en Ab _ihu,b
c d
24 Alle ingeschrevenen van het Nu 7:66 Eleazar _ en Ithamar.
_ ¨ 3 Dit wa-
¨ Nu 10:25
kamp van Efra _ ım zijn honderd f Nu 1:39 ren de namen van Aarons _ zonen,
´ ´
acht duizend eenhonderd naar g Nu 1:13
Nu 7:72
de gezalfde priesters, wier hand
hun legers, en zij dienen als der- Nu 10:26 met macht was gevuld om als
h Nu 1:41
de op te breken.d i Ge 46:24 priesters op te treden.e 4 Nadab _
25 De [drie-stammen]afdeling j Nu 1:15 en Ab _ihu stierven echter voor het
Nu 7:78
van het kamp van Dan zal aan Nu 10:27 aangezicht van Jehovah, toen zij
¨
de noordkant zijn, naar hun le- k Nu 1:43
l Nu 10:25
in de wildernis van S _inaı onwet-
gers, en de overste voor de zonen m Ge 15:5 tig vuur voor het aangezicht van
¨ e de zoon van Ex 12:37
Jehovah offerden; f en zij hadden
van Dan is Ahiezer, _ Ex 38:26
Ammisaddai.
_ 26 En zijn leger Nu 1:46 geen zonen gekregen. Maar Elea- _
Nu 11:21
en hun ingeschrevenen zijn twee- Nu 14:29 zar g en Ithamar _ h bleven als pries-
el
¨
c Ex 30:13
Le 27:25
4 ¨
en Aaron,
_
_
en zei: 2 „Het to-
tale aantal der zonen van Ke- _
van een maand oud en daarbo-
hathd zal worden opgenomen uit
ven in,e en neem het aantal van HFDST. 4 het midden der zonen van Levi, _
hun namen op. 41 En gij moet d Nu 3:19 naar hun families in het huis van
Nu 3:27
voor mij de levieten nemen — ik hun vaderen, 3 van dertig jaar
ben Jehovah — in plaats van alle e 1Kr 23:3 oude en daarboven tot vijftig jaar
eerstgeborenen onder de zonen Lu 3:23
oud,f allen die in de dienstgroep
¨
van Isra_ el,f en de huisdieren van f Nu 8:25
tredeng om het werk in de tent
de levieten in plaats van alle der samenkomst te verrichten.
eerstgeborenen onder de huisdie- g Nu 4:30 4 Dit is de dienst van de zonen
¨ 1Kr 6:48
ren van de zonen van Isra _ el.”g 1Kr 23:24 van Kehath
_ in de tent der samen-
42 En Mozes _ ging er, juist zoals 1Kr 28:13 komst.h ¨ Het is iets allerheiligst:
Jehovah hem geboden had, toe 5 En Aaron
_ en zijn zonen moe-
h Nu 3:31
over alle eerstgeborenen onder de Nu 4:15 ten naar binnen gaan wanneer
¨ Nu 4:19
zonen van Isra _ el in te schrijven. het kamp wordt opgebroken, en
43 En alle mannelijke eerstgebo- i Ex 26:31 zij moeten het gordijni dat dient
renen volgens het aantal namen, Ex 36:35 tot afscherming naar beneden ha-
Ex 40:3
van een maand oud en daarbo- Le 16:2 len en de arkj der getuigenis er-
ven, van hun ingeschrevenen, ble- Nu 3:31 mee bedekken. 6 En zij moeten
¨ Heb 9:3
ken tweeentwintigduizend twee- er een dekkleed van robbenvel-
¨
honderd drieenzeventig te zijn. j Ex 25:10 lenk overheen leggen en daarover
Ex 37:1
44 En Jehovah sprak verder een geheel blauw kleed uitsprei-
tot Mozes _ en zei: 45 „Neem de k Ex 25:5 den en haar draagbomenl inste-
levieten in plaats van alle eerst- ken.
geborenen
¨ onder de zonen van l Ex 25:13 7 En over de tafelm van het
Isra
_ el, en de huisdieren van de toonbrood zullen zij een blauw
m Ex 25:23
levieten in plaats van hun huis- Le 24:6 kleed uitspreiden, en zij moeten
dieren; en de levieten moeten daarop de schotels n en de bekers
n Ex 25:29
van mij worden.h Ik ben Jehovah. en de schaleno en de kannen van
46 En als losprijs i voor de twee- het drankoffer zetten; en het be-
¨ o Ex 37:16
honderd drieenzeventig eerstge- stendig broodp dient erop te blij-
¨
borenen van de zonen van Isra _ el p Le 24:5 ven liggen. 8 En zij moeten er
185 Dienst van Eleazar. Plichten van de Gersonieten NUMERI 4:9-26
een karmozijnena kleed over uit- HFDST. 4 zichta over de olie b voor het licht
spreiden, en zij moeten haar met a Ex 25:4 en het welriekend reukwerkc en
een dekkleed van robbenvellenb b Ex 25:5 het bestendig graanoffer d en de
bedekken en haar draagbomenc c Ex 25:28 zalfolie,e het toezicht over de ge-
insteken. 9 En zij moeten een d Ex 25:31 hele tabernakel en alles wat daar-
blauw kleed nemen en de lam- e Ex 25:37 in is, namelijk de heilige plaats en
penstandaardd van het licht er- f Ex 25:38 haar gerei.”
mee bedekken met zijn lampene g Ex 37:23 17 En Jehovah sprak verder
en zijn snuiters f en zijn vuurpot- ¨
h Ex 37:24 tot Mozes _ en A aron,
_ en zei:
teng en al zijn olievaten,h waarmee i Nu 4:6 18 „Laat de stam van de families
zij geregeld de dienst ten opzich- j Ex 30:1
f
der Kehathieten niet worden af-
te daarvan verrichten. 10 En zij Ex 37:25 gesneden uit het midden der le-
moeten hem en al zijn gerei in k Ex 25:5 vieten. 19 Maar doet dit voor
een dekkleed van robbenvelleni l Ex 30:5 hen, opdat zij werkelijk in leven
doen en hem op een draagstel m Nu 3:31 blijven en niet sterven wanneer
zetten. 11 En over het gouden n Ex 35:23 zij de allerheiligste dingeng nade-
altaar j zullen zij een blauw kleed ¨
o Le 6:12 ren. Aaron_ en zijn zonen zullen
uitspreiden, en zij moeten het met p Ex 27:3
naar binnen gaan, en zij moeten
een dekkleed van robbenvellenk een ieder van hen zijn dienst en
q Ex 27:6
bedekken en zijn draagbomenl in- zijn vracht toewijzen. 20 En zij
r Nu 4:5
steken. 12 En zij moeten al het mogen niet naar binnen gaan om
s Nu 3:8
dienstgereim nemen waarmee zij de heilige dingen zelfs maar een
t Nu 7:9
geregeld de dienst in de heilige Nu 10:21 ogenblik te zien en zo te moeten
plaats verrichten, en zij moeten De 31:9 sterven.”h
1Kr 15:2
het in een blauw kleed doen en 21 Toen sprak Jehovah tot Mo- _
u 2Sa 6:6
het met een dekkleed van rob- zes en zei: 22 „Het totale aantal
v Nu 3:31
benvellenn bedekken en op een der zonen van Gerson
_ i zal worden
draagstel zetten.
opgenomen, ja, van hen volgens
13 En zij moeten de vettige as 2e kolom
het huis van hun vaderen, naar
van het altaar o wegruimen en er a Nu 3:32
hun families. 23 Van dertig jaar
een roodpurpergeverfd wollen b Ex 27:20
oud en daarboven tot vijftig jaar
Le 24:2
kleed over uitspreiden. 14 En zult gij hen inschrijven,j allen die
c Ex 30:34
zij moeten daarop al zijn gerei Ps 141:2 komen om zich in de dienstgroep
plaatsen waarmee zij geregeld de Opb 5:8
te begeven ten einde dienst te
dienst daarbij verrichten, de vuur- d Ex 29:40
verrichten in de tent der samen-
potten, de vorken en de schop- e Ex 29:7 komst. 24 Dit is de dienst van
Ex 30:23
pen en de schalen, al het gerei Le 8:12 de families der Gersonieten met
van het altaar; p en zij moeten Ps 133:2
betrekking tot het dienen en
daaroverheen een dekkleed van f Nu 3:27
met betrekking tot het dragen.k
robbenvellen uitspreiden en zijn g Nu 4:4
25 En zij moeten de tentkledenl
draagbomenq insteken. h Ex 19:21 van de tabernakel en de tent der
¨ 1Sa 6:19
15 En Aaron _ en zijn zonen moe- samenkomstm dragen, het dek-
i Nu 3:21
ten bij het opbreken van het kamp kleedn daarvan en het dekkleed
j Nu 4:3
gereed zijn met het bedekken van van robbenvelleno dat daarover-
k Nu 3:25
de heilige plaats r en al het gereis heen ligt, en de afscherming p voor
van de heilige plaats, en daarna l Ex 26:1
de ingang van de tent der samen-
Ex 36:8 ¨
zullen de zonen van Kehath_ bin- m Ex 26:7
komst, 26 en de draperieenq van
nenkomen om ze te dragen,t maar Ex 36:14 het voorhof en de afscherming r
zij mogen de heilige plaats niet n Ex 26:14 aan de ingang van de poort van
aanraken,u zodat zij zouden moe- o Ex 36:19 het voorhof, dat rond de taberna-
ten sterven. Deze dingen zijn de p Ex 26:36 kel en het altaar is, en de daar-
vracht van de zonen van Kehath_ Ex 36:37
bij behorende tentkoorden en al
in de tent der samenkomst.v q Ex 27:9
hun dienstgerei, en alle dingen
Ex 38:9
16
¨ En Eleazar,
_ de zoon van r Ex 27:16
waarmee geregeld werk wordt
Aaron,
_ de priester, heeft het toe- Ex 38:18 verricht. Aldus moeten zij dienst
NUMERI 4:27-48 Plichten van de zonen van Merari 186
¨ HFDST. 4
doen. 27 Op bevel van Aaron _ en zijn de ingeschrevenena van de fa-
zijn zonena dient de gehele dienst a Nu 3:3 milies der Kehathieten, allen die
Nu 3:10
van de zonen der Gersonieten te b
dienst verrichtten in de tent¨ der
b Nu 3:21
geschieden met betrekking tot al Nu 3:23 samenkomst, die Mozes _ en Aaron,
_
hun vrachten en al hun dienst, c Nu 3:25 op bevel van Jehovah door bemid-
en GIJ moet hun al hun vrachten d Ex 6:23
deling van Mozes, _ hebben inge-
als plicht toewijzen. 28 Dit is de Nu 3:4 schreven.
Nu 4:33
dienst van de families van de zo- Nu 7:8 38 Wat de ingeschrevenen van
nen der Gersonietenc in de tent e Ex 6:19 de zonen van Gerson _ b
betreft,
der samenkomst, en hun verplich- Nu 3:33 volgens hun families en vol-
te dienst is onder de hand ¨ van f Nu 4:3 gens het huis van hun vaderen,
d de zoon van Aaron, de Nu 4:23
Ithamar,
_ _ 39 van dertig jaar oud en daar-
g Nu 3:36
priester. boven tot vijftig jaar, allen die
h Ex 26:15
29 Wat de zonen van Merari _ e be- Ex 36:20 zich in de dienstgroep begaven
treft, gij zult hen inschrijven vol- i Ex 26:26
voor de dienst in de tent der sa-
gens hun families in het huis van Ex 36:31 menkomst,c 40 hun ingeschre-
hun vaderen. 30 Van dertig jaar j Ex 26:37 venen volgens hun families, vol-
Ex 36:38
oud en daarboven tot vijftig jaar gens het huis van hun vaderen,
k Ex 26:19
zult gij hen inschrijven, allen die Ex 38:27
bedroegen tweeduizend zeshon-
zich in de dienstgroep begeven l Ex 27:10
derd dertig.d 41 Dit waren de
om de dienst met betrekking tot m Ex 27:11
ingeschrevenen van de families
de tent der samenkomst te ver- van de zonen van Gerson, _ allen
n Ex 27:19
richten.f 31 En dit is hun plicht, die dienst verrichtten in de tent
o Nu 3:8
hun vracht,g naar al hun dienst der ¨ samenkomst, die Mozes _ en
p Nu 3:33
in de tent der samenkomst: de Aaron_ op bevel van Jehovah heb-
paneellijstenh van de tabernakel q Nu 4:28 ben ingeschreven.e
en zijn stangeni en zijn zuilenj en r Nu 1:16 42 Wat de ingeschrevenen van
Joz 22:14
zijn voetstukken met inzinking,k de families van de zonen van Me-
s Nu 3:19
32 en de zuilenl van het voorhof Nu 3:27 rari
_ betreft, volgens hun families,
rondom en hun voetstukken met Nu 3:29
volgens het huis van hun vade-
inzinking m en hun tentpinnenn en t Nu 4:47 ren, 43 van dertig jaar oud en
hun tentkoorden met geheel hun u Nu 8:25 daarboven tot vijftig jaar oud, al-
uitrusting en geheel hun dienst. v Nu 4:3 len die zich in de dienstgroep be-
Nu 8:26
En bij name zult GIJ de uitrus- gaven voor de dienst in de tent
w Nu 3:28
tingsstukken die hun plicht vor- der samenkomst,f 44 hun inge-
men, als hun vracht toewijzen.o
schrevenen volgens hun families,
33 Dit is de dienst van de families 2e kolom bedroegen drieduizend tweehon-
van de zonen van Merari _ p naar al a Nu 3:15 derd.g 45 Dit waren de inge-
hun dienst in de tent der samen- b Nu 3:21 schrevenen van de families van
komst, onder de hand ¨ van Itha- _ c Nu 4:3 de zonen van Merari,_ die Mozes _
¨
mar, de zoon van Aaron,
_ de pries- Nu 4:23 en Aaron, _ op bevel van Jehovah
ter.”q d Nu 3:22 door bemiddeling van Mozes, _ heb-
¨
34 En Mozes
_ en Aaron
_ en de e Nu 3:15 ben ingeschreven.h
Nu 4:22
overstenr van de vergadering gin- 46 Alle¨ ingeschrevenen die Mo- _
f Nu 4:3
gen ertoe over de zonen der Ke- Nu 4:23 zes en Aaron _ en de oversten van
¨
hathietens in te schrijven volgens Nu 4:30
Nu 4:35
Isra
_ el volgens hun families en vol-
hun families en volgens het huis Nu 4:39 gens het huis van hun vaderen
Nu 8:26
van hun vaderen, 35 van dertig t als levieten hebben ingeschreven,
g Nu 3:34
jaar oud en daarboven tot vijftig 47 van dertig jaar oud en daar-
jaar,u allen die zich in de dienst- h Nu 3:15
Nu 4:29
boven tot vijftig jaar oud,i allen
groep begaven voor de dienst in die kwamen om de zware dienst
i Nu 4:3
de tent der samenkomst.v 36 En Nu 4:23 te verrichten en de dienst be-
Nu 4:30
hun ingeschrevenen volgens hun staande in het dragen van vrach-
families bedroegen tweeduizend j Nu 4:15
Nu 4:24
ten in de tent der samenkomst,j
zevenhonderd vijftig.w 37 Dit Nu 4:31 48 hun ingeschrevenen bedroe-
187 Quarantaine. Zonden belijden. Jaloezie NUMERI 4:49–5:18
gen achtduizend vijfhonderd tach- HFDST. 4 den.a 10 En de heilige dingen
tig.a 49 Op bevel van Jehovah a Nu 3:39 van iedereen zullen van hem blij-
werden zij door bemiddeling van b Nu 4:37
ven. Ongeacht wat een ieder aan
Mozes
_ ingeschreven, ieder naar Nu 4:41 de priester moge geven, dat zal
Nu 4:45
zijn dienst en zijn vracht; en zij van hem worden.’ ”
werden ingeschreven, juist zoals
11 Voorts sprak Jehovah tot
Jehovah Mozes
_ geboden had.b HFDST. 5 Mozes
_ en zei: 12 „Spreek tot de
¨
En Jehovah sprak verder tot
c Le 13:46 zonen van Isra
_ el, en gij moet tot
5 Mozes
_
zonen van Isra
en zei: 2 „Gebied de
_
¨
el dat zij iedere
Nu 12:14
2Kr 26:21 hen zeggen: ’Ingeval de vrouw van
enige man afwijkt doordat zij wer-
d Le 15:2
c
melaatse en iedereen die een kelijk een daad van ontrouw te-
vloeiing d heeft en iedereen die e Le 22:4 gen hem begaat,b 13 en een an-
Nu 19:11 dere man inderdaad bij haar ligt
onrein is door een overleden ziel,e Nu 31:19
en een zaaduitstorting heeft,c en
uit het kamp wegzenden. 3 Het-
f 2Kon 7:3 het voor de ogen van haar echt-
zij man of vrouw, GIJ dient hen
genoot verborgen is geblevend en
weg te zenden. GIJ dient hen bui- g Nu 19:22
onontdekt is gebleven, en zij, van
ten het kamp te zenden,f opdat
haar kant, zich heeft verontrei-
zij de kampen niet besmetteng h Ex 25:8
Le 26:11 nigd maar er geen getuige tegen
van hen in wier midden ik ver- Joz 22:19
2Kor 6:16 haar is, en zijzelf niet is betrapt,
blijf houd.”h 4 De zonen van Is- _
¨ 14 en de geest van jaloezie e over
rael nu deden dit, ja, zij zon- i Le 5:1
hem is gekomen, en hij achter-
den hen buiten het kamp. Juist Le 5:17
Le 6:2 dochtig is geworden ten aanzien
zoals Jehovah tot Mozes _ gespro- van de trouw van zijn vrouw, en
ken had, zo deden de zonen van j Le 5:5
zij zich werkelijk heeft verontrei-
¨ Joz 7:19
Isra
_ el. Ps 32:5 nigd, of de geest van jaloezie over
Jak 5:16
5 Vervolgens sprak Jehovah tot hem is gekomen, en hij achter-
Mozes
_ en zei: 6 „Spreek tot de dochtig is geworden ten aanzien
¨ k Le 6:5
zonen van Isra _ el: ’Wat een man van de trouw van zijn vrouw, maar
of een vrouw betreft, ingeval zij l Le 5:16
Le 6:7 zij zich in werkelijkheid niet heeft
welke van al de zonden der men- Le 7:7 verontreinigd, 15 dan moet de
sen ook bedrijven door een daad man zijn vrouw naar de priester
m Ex 29:28
van ontrouw tegen Jehovah te be- Nu 18:8 brengenf en samen met haar haar
gaan, dan is die ziel schuldig ge- offergave brengen, een tiende efa
worden.i 7 En zij moeten hun n Le 6:17
Le 7:6 gerstemeel. Hij mag er geen olie
zonde die zij bedreven hebben, Le 10:13 op gieten en er ook geen geurige
belijden,j en hij moet het bedrag
hars g op leggen, want het is een
van zijn schuld teruggeven, de 2e kolom graanoffer der jaloezie, een graan-
volle som ervan, en bovendien een a De 18:3 offer ter gedachtenis, dat dwaling
vijfde daarvan eraan toevoegen,k Ez 44:29
in herinnering brengt.
1Kor 9:13
en hij moet het geven aan degene 16 En de priester moet haar
die hij het onrecht heeft aange- b Nu 5:20 naar voren doen komen en haar
Ho 4:13
daan. 8 Indien de laatste echter voor het aangezicht van Jehovah
geen naaste bloedverwant heeft c Le 18:20 plaatsen.h 17 En de priester
aan wie het schuldbedrag kan De 5:18
moet heilig water in een aarde-
worden teruggegeven, behoort d Ps 26:4 werken vat nemen, en de pries-
het schuldbedrag dat aan Jeho- Sp 30:20 ter zal wat van het stof nemen
vah wordt teruggegeven, aan de dat zich op de vloer van de ta-
e Sp 6:34
priester toe, uitgezonderd de ram Hgl 8:6 bernakel bevindt, en hij moet
der verzoening, waarmee hij ver- dat in het water doen. 18 En de
f Nu 5:30
zoening voor hem zal doen.l priester moet de vrouw voor het
9 En elke bijdrage m van alle hei- g Le 5:11 aangezicht van Jehovah plaatsen
lige dingenn van de zonen van Is- _ en het hoofdhaar van de vrouw
¨
rael, die zij aan de priester zullen h Jer 17:10
Mal 3:5
losmaken en het graanoffer ter
aanbieden, dient van hem te wor- Heb 13:4 gedachtenis, dat wil zeggen het
¨
NUMERI 5:19–6:5 Proef met bitter water. Nazireeergelofte 188
graanoffer der jaloezie,a op haar HFDST. 5 heeft laten drinken, dan moet
handpalmen leggen, en in de hand a Nu 5:15 het geschieden dat indien zij zich
Nu 5:25
van de priester dient het bitte- heeft verontreinigd doordat zij
re water te zijn, dat een vloek een daad van ontrouw jegens haar
b Nu 5:22
brengt.b Nu 5:24 echtgenoot heeft begaan,a het wa-
19 En de priester moet haar la- ter, dat een vloek brengt, dan in
ten zweren, en hij moet tot de c Ro 7:2
haar moet komen als iets bit-
vrouw zeggen: „Indien geen man Heb 13:4 ters, en haar buik moet zwellen
bij u heeft gelegen en indien gij, en haar dij moet invallen, en de
terwijl gij onder uw echtgenoot d Nu 5:12 vrouw moet een vervloeking wor-
[stondt],c niet zijt afgeweken tot 1Kor 6:9 den in het midden van haar volk.b
enige onreinheid, wees dan vrij 28 Indien de vrouw zich echter
van de uitwerking van dit bitte- e Le 18:20 niet heeft verontreinigd maar zij
Nu 5:13
re water, dat een vloek brengt. rein is, dan moet zij vrij zijn van
20 Maar gij — ingeval gij zijt afge- een dergelijke straf; c en zij moet
f Joz 6:26
weken, terwijl gij onder uw echt- 1Sa 14:24
zwanger worden gemaakt met
genoot [stondt],d en ingeval gij u 1Kon 8:31 zaad.
hebt verontreinigd en de een of 29 Dit is de wet aangaande ja-
andere man zijn zaaduitstorting g Ge 46:26 loezie,d wanneer een vrouw mocht
in u heeft gebracht,e afgezien van afwijken,e terwijl zij onder haar
uw echtgenoot —” 21 Nu moet h 2Kr 34:24 echtgenoot [staat],f en zij zich wer-
de priester de vrouw laten zwe- Jer 51:60 kelijk verontreinigt, 30 of in het
ren met een eed waarbij vervloe- geval van een man wanneer de
king betrokken is,f en de priester i Han 3:19 geest der jaloezie over hem mocht
moet tot de vrouw zeggen: „Moge komen en hij zijn vrouw werke-
Jehovah u tot een vervloeking en j Nu 5:18 lijk van ontrouw verdenkt; en hij
een eed stellen te midden van uw moet de vrouw voor het aange-
volk, doordat Jehovah uw dijg laat zicht van Jehovah plaatsen, en de
k Nu 5:15
invallen en uw buik laat zwellen. priester moet heel deze wet op
22 En dit water, dat een vloek haar toepassen. 31 En de man
brengt, moet in uw ingewanden l Le 2:9
Le 5:12 moet onschuldig zijn aan dwaling,
komen om uw buik te doen zwel- maar die vrouw zal de verant-
len en uw dij te doen invallen.” woordelijkheid voor haar dwaling
2e kolom
Hierop moet de vrouw zeggen: dragen.’ ”
a Nu 5:13
„Amen! Amen!” Nu 5:20
En Jehovah sprak verder tot
23 En de priester moet deze
vervloekingen in het boek schrij- b De 27:26
6 Mozes
_ en zei: 2 „Spreek tot
de zonen van Isra
_
¨
el en gij moet
venh en ze in het bittere water Ga 3:10
uitwissen.i 24 En hij moet de tot hen zeggen: ’Ingeval een man
vrouw het bittere water, dat een c Nu 5:19
of een vrouw een bijzondere¨ gelof-
vloek brengt,j laten drinken, en te aflegt om als nazireeer g voor
het water, dat een vloek brengt, Jehovah te leven, 3 dient hij
d Nu 5:14
moet in haar komen als iets bit- Nu 5:15 zich van wijn en bedwelmende
ters. 25 En de priester moet het drank te onthouden. Hij dient
graanoffer k der jaloezie uit de e Nu 5:12
geen azijn van wijn of azijn van
hand van de vrouw nemen en het Nu 5:19 bedwelmende drank te drinken,h
graanoffer voor het aangezicht noch enig uit druiven bereid nat
van Jehovah heen en weer bewe- f Ro 7:2 te drinken, noch druiven te eten,
gen, en hij moet het bij het al-
hetzij vers of gedroogd. 4 Al
¨
taar brengen. 26 En de priester HFDST. 6
de dagen van zijn nazireeerschap
moet wat van het graanoffer als g Re 13:5
dient hij volstrekt niets te eten
een herinneringsdeell ervan ne- wat van de wijnstok wordt be-
men en dat op het altaar in rook reid, van de onrijpe druiven tot
h Le 10:9
doen opgaan, en daarna zal hij de Re 13:14 de schillen toe.
vrouw het water laten drinken. Am 2:12 5 Al de dagen van de gelofte
Lu 1:15 ¨
27 Wanneer hij haar het water Lu 7:33 van zijn nazireeerschap dient er
¨
189 Wet op nazireeerschap NUMERI 6:6-23
HFDST. 6
´ ´
geen scheermes over zijn hoofd offer a en een gaaf ooilam van nog ´ ´
te gaan; a totdat de dagen dat hij a Re 13:5 geen jaar als zondeoffer b en een
Re 16:17
voor Jehovah afgezonderd dient 1Sa 1:11 gave ram als gemeenschapsoffer,c
te zijn, ten volle verstreken zijn, 15 en een mand met ongezuur-
b Re 16:19
dient hij werkelijk heilig te zijn de ringvormige koeken van meel-
door de lokkenb van zijn hoofd- c Le 21:1 bloem,d met olie bevochtigd,e en
haar te laten groeien. 6 Al de d Le 21:11 ongezuurde wafels, met olie be-
dagen dat hij zich voor Jehovah af- streken,f en het daarbij behorend
e Nu 19:14
gezonderd houdt, mag hij niet bij graanoffer g en de daarbij behoren-
enige dode ziel komen.c 7 Zelfs f Nu 6:18 de drankoffers.h 16 En de pries-
aan zijn vader of zijn moeder of g Le 14:22
ter moet dat voor het aangezicht
zijn broer of zijn zuster mag hij van Jehovah aanbieden en zijn
zich niet verontreinigen wanneer h Le 5:8 zondeoffer en zijn brandofferi op-
zij sterven,d omdat het teken van dragen. 17 En hij zal de ram als
¨ i Le 5:10
zijn nazireeerschap voor zijn God Le 14:31 gemeenschapsoffer j aan Jehovah
op zijn hoofd is. j Nu 6:2 opdragen tegelijk met de mand
8 Al de dagen van zijn naziree- Re 13:5 met ongezuurde koeken; en de
Re 16:17
erschap is hij heilig voor Jehovah. priester moet het daarbij beho-
9 Maar ingeval een stervende k Le 14:24 rend graanoffer k en het daarbij
heel plotseling in zijn nabijheid l Nu 30:2 behorend drankoffer opdragen.
¨
sterft,e zodat hij het hoofd van Pr 5:4 18 En de nazireeer moet bij de
¨ Han 21:26
zijn nazireeerschap heeft veront- ingang van de tent der samen-
reinigd, dan moet hij op de dag komst het hoofd van zijn nazi-
2e kolom ¨
waarop zijn reiniging wordt vast- reeerschap scheren,l en hij moet
a Le 1:10
gesteld, zijn hoofd scheren.f Op het haar van het hoofd van zijn
¨
de zevende dag dient hij het te b Le 4:32 nazireeerschap nemen en het op
Le 5:6
scheren. 10 En op de achtste het vuur leggen, dat onder het
dag dient hij twee tortelduiven of c Le 3:1 gemeenschapsoffer is. 19 En
twee jonge duiven naar de pries- d Le 2:4
de priester moet een gekooktm
ter te brengen bij de ingang van schouderstuk van de ram nemen
´ ´
de tent der samenkomst.g 11 En e Le 2:5 en een ongezuurde ringvormige
´ ´ ´ ´
de priester moet er een als zon- f Ex 29:2 koek uit de mand, en een onge-
deoffer h behandelen en de andere zuurde wafel,n en ze op ¨ de hand-
g Le 2:1
als brandoffer i en verzoening voor Le 6:14 palmen van de nazireeer leggen,
hem doen, aangezien hij gezon- nadat hij zich het teken van zijn
h Nu 15:10 ¨
digd heeft wegens de [dode] ziel. nazireeerschap heeft laten afsche-
Daarna moet hij op die dag zijn i Le 1:3 ren. 20 En de priester moet ze
hoofd heiligen. 12 En hij moet als beweegoffer voor het aange-
¨ j Le 3:1
als nazireeer j voor Jehovah leven zicht van Jehovah heen en weer
gedurende de dagen van zijn nazi- k Le 2:9 bewegen.o Het is iets heiligs voor
¨
reeerschap, en hij moet een jonge l Nu 6:5 de priester, met de borstp van het
ram van nog geen jaar als schuld- Han 18:18 beweegoffer en de poot van de bij-
Han 21:24
offer brengen; k en de vorige dagen drage.q En daarna mag de nazi-
¨
zullen niet worden meegeteld, om- m Le 8:31 reeer wijn drinken.r
¨ 1Sa 2:15
dat hij zijn nazireeerschap heeft 21 Dit is de wet aangaande de
n Ex 29:23 ¨
verontreinigd. nazireeer s die een gelofte aflegt
13 Dit nu is de wet aangaande o Ex 29:24 — zijn offergave aan Jehovah in
¨ Le 10:15 ¨
de nazireeer: Op de dag dat de da- verband met zijn nazireeerschap,
¨ afgezien van hetgeen hij kan op-
gen van zijn nazireeerschap ten p Nu 18:18
volle verstreken zijn,l zal hij naar brengen. Overeenkomstig zijn ge-
q Le 7:34
de ingang van de tent der samen- lofte die hij mocht afleggen, dient
komst worden gebracht. 14 En r Pr 9:7 hij ook te handelen wegens de wet
Pr 10:19 ¨
hij moet als zijn offergave aan Je- op zijn nazireeerschap.’ ”
´ ´
hovah aanbieden: een gave jonge s Nu 6:2 22 Toen sprak Jehovah tot Mo-
Re 13:5 ¨ _
ram van nog geen jaar als brand- Re 16:17 zes en zei: 23 „Spreek tot Aaron _
NUMERI 6:24–7:20 Tabernakel gezalfd. Offergaven op 1e tot 2e dag 190
en zijn zonen, en zeg: ’Zo dient GIJ HFDST. 6 omdat op hen de dienst van de
¨
de zonen van Isra
_ el te zegenen,a a Le 9:22
De 10:8
heilige plaats rustte.a Wat zij te
door tot hen te zeggen: De 21:5 dragen hadden, deden zij op de
Lu 24:50
24 „Moge Jehovah u zegenenb en b Ru 2:4 schouder.b
Ps 134:3
u behoeden.c c Ps 91:11
10 De oversten nu kwamen
25 Moge Jehovah zijn aangezicht Ps 121:7 [hun geschenken] aanbieden bij
Jo 17:11
jegens u doen lichten,d en 1Pe 1:5 de inwijding c van het altaar, op
d Ps 31:16
moge hij u gunst bewij- Ps 67:1
de dag dat het werd gezalfd, en
zen.e Ps 80:3 de oversten gingen ´ ´ ertoe over
e Ge 43:29
26 Moge Jehovah zijn aangezicht f Ps 4:6 hun offergave voor het altaar aan
jegens u verheffenf en u g Ps 29:11
Lu 2:14
te bieden. 11 Derhalve zei Je-
vrede schenken.” ’g Jo 14:27 hovah tot Mozes: _ „De ene over-
h De 28:10
27 En zij moeten mijn naamh op 2Kr 7:14 ste op de ene dag en een andere
¨ Jes 43:7 overste op een andere dag — zo
de zonen van Isra
_ el leggen, opdat Jes 43:10
´ zullen zij hun offergave voor de
ık hen moge zegenen.”i Da 9:19
i Nu 23:20
Ps 5:12 inwijding van het altaar aanbie-
Nu geschiedde het dat Mozes
7 _
op de dag dat hij gereedgeko-
men was met het oprichten van de
Ps 67:7
Ps 115:12
Ef 1:3
den.”d
12 Degene nu die op de eerste
dag zijn offergave aanbood, bleek
tabernakel,j ertoe overging hem te Nahesson e te zijn, de zoon van
HFDST. 7 _
zalvenk en te heiligen met al zijn Amminadab, van de stam Juda.
j Ex 40:17 _ _
toebehoren, alsook het altaar met k Ex 30:26
13 En zijn offergave bestond uit
al zijn gerei. Aldus zalfde en hei- Le 8:10
´ ´
l Ex 40:10 een zilveren schotel, waarvan het
ligde hij ze.l 2 Toen kwamen de m Ex 18:21
gewicht
oversten van Isra_
¨
el,m de hoofden
Nu 1:4
Nu 1:16 ´ ´ honderd dertig sikkelen
n Ex 25:2 was, een zilveren schaal van ze-
van het huis van hun vaderen, Ex 35:27 ventig sikkelen volgens de sik-
[geschenken] aanbiedenn — zij Ne 7:70
kel van de heilige plaats,f bei-
o Nu 3:25
waren de oversten van de stam- Nu 4:25
de gevuld met meelbloem, met
p Nu 3:36
men en stonden over de ingeschre- Nu 4:31 olie bevochtigd, voor een graan-
venen — 3 en zij brachten hun q Nu 4:33 ´ ´
offer; g 14 e en gouden beker
offergave voor het aangezicht van
van tien sikkelen,
Jehovah: zes overdekte wagens en 2e kolom ´ ´ gevuld met
reukwerk; h 15 een jonge stier,
twaalf runderen, een wagen voor a Nu 3:31 ´ ´ ´ ´
Nu 4:15 een ram, een mannetjeslam van
twee oversten en voor ieder ´ ´ een b 2Sa 6:13 nog geen jaar, voor een brand-
stier; en zij boden ze aan voor de 1Kr 15:15 ´ ´
c 1Kon 8:63 offer; i 16 een geitenbokje voor
tabernakel. 4 Hierop zei Jeho- 2Kr 7:5
een zondeoffer; j 17 en voor een
d 1Kor 14:33
vah tot Mozes:
_ 5 „Neem ze van 1Kor 14:40 gemeenschapsoffer k twee runde-
hen aan, daar ze moeten dienen e Nu 1:7
Nu 2:3 ren, vijf rammen, vijf bokken,
voor het verrichten van de dienst Nu 10:14
vijf eenjarige mannetjeslamme-
Ru 4:20
met betrekking tot de tent der Mt 1:4 ren. Dit was de offergave van Na-
samenkomst, en gij moet ze aan f Ex 30:13
Le 27:25 hesson,
_ de zoon van Amminadab. _ l
de levieten geven, ieder naar ge- g Le 2:1
18 Op de tweede dag bood Ne-
lang van zijn eigen dienst.” Nu 7:19 ¨ m
Nu 7:25
Nu 7:31
thane _ el, de zoon van Zuar, _ de
6 Mozes
_ nam dus de wagens en Nu 7:37 overste van Issaschar, _ [zijn ge-
de runderen aan en gaf ze aan Nu 7:43
schenk] aan. 19 Hij bood als
de levieten. 7 Twee wagens en
Nu 7:49
´ ´
Nu 7:55
Nu 7:61
zijn offergave aan: een zilveren
vier runderen gaf hij aan de zo- Nu 7:67 schotel, waarvan het gewicht
nen van Gerson,
_ naar gelang van Nu 7:73 ´ ´
Nu 7:79 honderd dertig sikkelen was, een
hun dienst,o 8 en vier wagens Nu 7:87 zilveren schaal van zeventig sik-
h Ex 30:34
en acht runderen gaf hij aan de De 33:10 kelen volgens de sikkel van de
zonen van Merari, _ naar gelang i Le 1:3
Ps 20:3 heilige plaats, beide gevuld met
van hun dienst,p onder de hand j Le 4:23 meelbloem, met olie bevochtigd,
¨ k Le 3:1 ´ ´
van Ithamar,
_ de zoon van Aaron, _ Le 7:11 voor een graanoffer; n 20 een
de priester.q 9 Maar aan de zo- Mal 3:4
l Ex 6:23
nen van Kehath _ gaf hij er geen, Lu 3:33 m Nu 1:8; Nu 2:5; Nu 10:15; n Nu 7:13.
191 Offergaven van oversten op 3e tot 7e dag NUMERI 7:21-49
gouden beker van tien sikkelen, HFDST. 7 fergave
´ ´ ¨ van El _izur, de zoon van
gevuld met reukwerk;
´ ´ ´ ´ 21 een
a Le 1:3 Sede_ ur.a
jonge stier, een ram, een man- 36 Op de vijfde dag was het de
b Le 4:23
netjeslam van nog geen jaar, ´ ´ overste ¨ voor de zonen van S _imeon,
voor een brandoffer; a 22 een c Le 3:1
Selumi
_ el,b de zoon van Zur _isad-
geitenbokje voor een zondeoffer; b dai. ´ ´ 37 Zijn offergave bestond
23 en voor een gemeenschapsof- d Nu 2:7 uit een zilveren schotel, waarvan
fer c twee runderen, vijf rammen, het gewicht ´ ´ honderd dertig sikke-
Nu 10:16
vijf bokken, vijf eenjarige man- len was, een zilveren schaal van
e Le 1:3
netjeslammeren. Dit was ¨ de of- zeventig sikkelen volgens de sik-
fergave van Nethane _ el, de zoon f Le 4:23
kel van de heilige plaats, beide ge-
van Zuar. _ vuld met meelbloem, met olie be-
24 Op de derde dag was het de g Le 3:1 vochtigd,
´ ´ voor een graanoffer; c
overste voor de zonen van Zebu- _ 38 een gouden beker van tien
lon, El _iab,d de zoon van Helon. _ ´ ´ h Nu 1:9 sikkelen,
´ ´ gevuld met ´ ´ reukwerk;
´ ´
25 Zijn offergave bestond uit een 39 een jonge stier, een ram, een
zilveren schotel, waarvan het ge- i Nu 2:10
Nu 10:18
mannetjeslam van nog geen jaar, ´ ´
wicht´ ´ honderd dertig sikkelen voor een brandoffer; d 40 een
was, een zilveren schaal van ze- j Nu 7:13 geitenbokje voor een zondeoffer; e
ventig sikkelen volgens de sik- 41 en voor een gemeenschapsof-
kel van de heilige plaats, beide k Le 1:3 fer f twee runderen, vijf rammen,
Ps 20:3
gevuld met meelbloem, met olie vijf bokken, vijf eenjarige manne-
bevochtigd, voor een graanoffer; tjeslammeren. ¨ Dit was de offerga-
´ ´ l Le 4:23
26 een gouden beker van tien ve van Selumi _ el, de zoon van Zur _i-
sikkelen, gevuld met saddai.g
´ ´ ´ ´ reukwerk; ´ ´ m Le 3:1
27 een jonge stier, een ram, een
42 Op de zesde dag was het de
mannetjeslam van nog geen jaar, ´ ´ overste voor de zonen van Gad,
2e kolom ¨
voor een brandoffer; e 28 een a Nu 1:5
Eljasaf,
_ h de zoon van D ehuel.
_ ´ ´
geitenbokje voor een zondeoffer; f 43 Zijn offergave bestond uit een
29 en voor een gemeenschapsof- b Nu 2:12 zilveren schotel, waarvan het ge-
fer g twee runderen, vijf rammen, wicht´ ´ honderd dertig sikkelen
vijf bokken, vijf eenjarige man- c Nu 7:13 was, een zilveren schaal van ze-
netjeslammeren. Dit was de of- ventig sikkelen volgens de sik-
fergave van El _iab, de zoon van d Le 1:3 kel van de heilige plaats, beide
h
Helon.
_ gevuld met meelbloem, met olie
e Le 4:23
30 Op de vierde dag was het bevochtigd,
´ ´ voor een graanoffer; i
de overste voor de zonen van R¨ u- _ f Le 3:1
44 een gouden beker van tien
sikkelen, gevuld met´ ´ reukwerk; j
ben, El _izur,i de zoon van Sede_ ´ ur. ´ Le 7:11
´ ´ ´ ´
31 Zijn offergave bestond uit een 45 een jonge stier, een ram, een
zilveren schotel, waarvan het ge- g Nu 1:6 mannetjeslam van nog geen jaar, ´ ´
wicht´ ´ honderd dertig sikkelen voor een brandoffer; k 46 een
h Nu 2:14
was, een zilveren schaal van ze- Nu 10:20
geitenbokje voor een zondeoffer; l
ventig sikkelen volgens de sik- 47 en voor een gemeenschapsof-
kel van de heilige plaats, beide i Nu 7:13 fer m twee runderen, vijf rammen,
gevuld met meelbloem, met olie vijf bokken, vijf eenjarige man-
bevochtigd, voor een graanoffer; j j De 33:10 netjeslammeren. Dit was de of-
´ ´
32 een gouden beker van tien fergave ¨ van Eljasaf,
_ de zoon van
k Le 1:3
sikkelen, gevuld met Dehu
_ el.n
´ ´ ´ ´ reukwerk; ´ ´
33 een jonge stier, een ram, een l Le 4:23
48 Op de zevende dag was het
mannetjeslam van nog geen jaar, ´ ´ de overste¨ voor de zonen van
voor een brandoffer; k 34 een m Le 3:1 Efra
_ ım, Elisama, _ o
de zoon van
geitenbokje voor een zondeoffer; l Amm _ihud. ´ 49 ´ Zijn offergave
35 en voor een gemeenschapsof- n Nu 1:14 bestond uit een zilveren schotel,
fer m twee runderen, vijf rammen, waarvan het gewicht ´ honderd ´
vijf bokken, vijf eenjarige man- o Nu 2:18
Nu 10:22
dertig sikkelen was, een zilve-
netjeslammeren. Dit was de of- 1Kr 7:26 ren schaal van zeventig sikkelen
NUMERI 7:50-78 Offergaven van oversten op 8e tot 12e dag 192
volgens de sikkel van de heilige HFDST. 7 geitenbokje voor een zondeoffer; a
plaats, beide gevuld met meel- a Nu 7:13 65 en voor een gemeenschaps-
bloem, met olie bevochtigd, ´ ´ voor b Le 1:3
offer b twee runderen, vijf ram-
een graanoffer; a 50 e en gou- men, vijf bokken, vijf eenjarige
den beker van tien sikkelen, ´ ge- ´
c Le 4:23 mannetjeslammeren. Dit was de
vuld met reukwerk; ´ ´ ´ ´ 51 e en d Le 3:1
offergave van Ab _idan, de zoon van
Gideoni. c
jonge stier, een ram, een man- _
netjeslam van nog geen jaar, ´ ´
e Nu 1:10 66 Op de tiende dag was het de
voor een brandoffer; b 52 een overste voor de zonen van Dan,
f Nu 2:20 ¨
geitenbokje voor een zondeoffer; c Nu 10:23 Ahiezer,_ d
de zoon van Ammisad- _
53 en voor een gemeenschaps- dai. ´ ´67 Zijn offergave bestond
g Nu 7:13
offer d twee runderen, vijf ram- uit een zilveren schotel, waar-
men, vijf bokken, vijf eenjarige van het gewicht ´ ´ honderd dertig
h De 33:10
mannetjeslammeren. Dit was de sikkelen was, een zilveren schaal
i Le 1:3
offergave van Elisama, _ de zoon van zeventig sikkelen volgens de
van Amm _ihud.e j Le 4:23 sikkel van de heilige plaats, beide
54 Op de achtste dag was het de gevuld met meelbloem, met olie
k Le 3:1
overste voor bevochtigd, voor een graanoffer; e
¨ de zonen van Manas- _ ´ ´
se, Gamali _ el,f de zoon van Peda- _ l Nu 1:10 68 een gouden beker van tien
zur. ´ ´ 55 Zijn offergave bestond sikkelen,
´ ´ gevuld met ´ ´ reukwerk; ´ ´
m Nu 1:16
uit een zilveren schotel, waarvan 69 een jonge stier, een ram, een
het gewicht mannetjeslam van nog geen jaar,
´ ´ honderd dertig sikke-
n Nu 2:22
Nu 10:24 ´ ´
len was, een zilveren schaal van voor een brandoffer; f 70 een gei-
zeventig sikkelen volgens de sik- o Nu 7:13 tenbokje voor een zondeoffer; g
kel van de heilige plaats, beide ge- 71 en voor een gemeenschaps-
p Le 1:3
vuld met meelbloem, met olie be- offer h twee runderen, vijf ram-
vochtigd, voor een graanoffer; g
men, vijf bokken, vijf eenjarige
´ ´
56 een gouden beker van tien 2e kolom mannetjeslammeren. Dit was de
¨
sikkelen, gevuld met´ ´ reukwerk; h a Le 4:23 offergave van Ahiezer, _ de zoon
´ ´ ´ ´ i
57 een jonge stier, een ram, een van Ammisaddai. _
b Le 3:1
mannetjeslam van nog geen ´ ´ jaar, Le 7:11 72 Op de elfde dag was het de
voor een brandoffer; i 58 een gei- overste
c Nu 1:11 ¨ voor de zonen van Aser, _
tenbokje voor een zondeoffer; j _ el, j de zoon van Ochran.
P agi _ ´ ´
59 en voor een gemeenschaps- d Nu 2:25 73 Zijn offergave bestond uit een
Nu 10:25
offer k twee runderen, vijf ram- zilveren schotel, waarvan het ge-
men, vijf bokken, vijf eenjarige e Nu 7:13 wicht´ ´ honderd dertig sikkelen
mannetjeslammeren. Dit ¨ was de was, een zilveren schaal van ze-
f Le 1:3
offergave van Gamali _ el, de zoon ventig sikkelen volgens de sik-
l
van Pedazur._ g Le 4:23 kel van de heilige plaats, beide
60 Op de negende dag was het gevuld met meelbloem, met olie
h Le 3:1
m
de overste voor de zonen van bevochtigd,
´ ´ voor een graanoffer; k
Benjamin,
_ Ab _idan,n de zoon van i Nu 1:12 74 een gouden beker van tien
l
Gideoni. 61 sikkelen, gevuld met´ ´ reukwerk;
_ ´ ´ Zijn offergave be- j Nu 2:27 ´ ´ ´ ´
stond uit een zilveren schotel, Nu 10:26
75 een jonge stier, een ram, een
waarvan het gewicht mannetjeslam van nog geen jaar,
´ ´ honderd ´ ´
dertig sikkelen was, een zilveren k Nu 7:13 voor een brandoffer; m 76 een
schaal van zeventig sikkelen vol- l Nu 7:44
geitenbokje voor een zondeoffer; n
gens de sikkel van de heilige 77 en voor een gemeenschaps-
plaats, beide gevuld met meel- m Le 1:3 offer o twee runderen, vijf ram-
bloem, met olie bevochtigd, voor men, vijf bokken, vijf eenjarige
´ ´ n Le 4:23
een graanoffer; o 62 e en gou- mannetjeslammeren. ¨ Dit was de
den beker van tien sikkelen, ´ ge- o Le 3:1 offergave van Pagi _ el, de zoon van
´ Le 7:11
Ochran. p
vuld met reukwerk; 63 e en _
´ ´ ´ ´
jonge stier, een ram, een man- p Nu 1:13 78 Op de twaalfde dag was het
netjeslam van nog geen jaar, ´ ´ q Nu 2:29
de overste voor de zonen van Naf- _
voor een brandoffer; p 64 een Nu 10:27 tali, Ah _ira,q de zoon van Enan. _
193 Inwijding altaar. Lampen ontstoken NUMERI 7:79–8:11
´ ´ HFDST. 7
79 Zijn offergave bestond uit een hoorde hij de stem met hem spre-
zilveren schotel, waarvan het ge- a Nu 7:13 ken van boven het deksela dat op
wicht honderd dertig sikkelen b Nu 7:14 de ark der getuigenis lag, van tus-
´ ´ c Le 1:3
was, een zilveren schaal van ze- sen de twee cherubs; b en hij sprak
d Le 4:23
ventig sikkelen volgens de sik- dan tot hem.
e Le 3:1
kel van de heilige plaats, beide Voorts sprak Jehovah tot Mo-
_
gevuld met meelbloem, met olie
bevochtigd, voor een graanoffer; a
´ ´
f Nu 1:15
g Nu 7:10
Ezr 2:68
8¨ zes en zei: 2 „Spreek tot
Aaron,
_ en gij moet tot hem zeg-
80 een gouden beker van tien h Joz 22:14
gen: ’Telkens wanneer gij de lam-
sikkelen, gevuld met reukwerk; b i Nu 7:13
pen ontsteekt, dienen de zeven
´ ´ ´ ´ ´ ´ j Ex 30:13 ´ ´
81 een jonge stier, een ram, een Le 27:25 lampen op de ruimte vo or de
mannetjeslam van nog geen jaar, lampenstandaard te schijnen.’ ”c
´ ´ k Nu 7:14
¨
voor een brandoffer; c 82 een l Nu 7:15 3 Aaron_ nu deed het. Hij ontstak
geitenbokje voor een zondeoffer; d m Nu 7:13
de lampen ervan voor de ruim-
83 en voor een gemeenschaps- n Nu 7:16 ´ ´
te voor de lampenstandaard,d juist
offer e twee runderen, vijf ram- o Nu 7:17
zoals Jehovah Mozes _ geboden had.
men, vijf bokken, vijf eenjarige p Nu 7:10
4 Dit nu was de wijze waarop de
Nu 7:84
mannetjeslammeren. Dit was de q Nu 7:1 lampenstandaard was gemaakt.
offergave van Ah _ira, de zoon van r Ex 33:9 Het was een gedreven werk van
Enan. f
_ Nu 11:17
goud. Tot aan zijn zijden en tot
Nu 12:8
84 Dit was de inwijdingsgave g aan zijn bloesems was het gedre-
van het altaar van de zijde der ven werk.e Naar het visioenf dat
¨ 2e kolom
overstenh van Isra
_ el, op de dag Jehovah Mozes _ had getoond, zo
a Ex 25:22
dat het gezalfd werd: twaalf zil- Ex 37:6 had hij de lampenstandaard ge-
veren schotels, twaalf zilveren b Ex 25:18 maakt.
schalen,i twaalf gouden bekers; 1Sa 4:4
Ps 80:1 5 En Jehovah sprak verder tot
85 honderd dertig sikkelen was Mozes
_ en zei: 6 „Neem de le-
elke zilveren schotel, en zeven- vieten uit het midden der zonen
tig elke schaal, zodat al het zilver HFDST. 8 ¨
c Ex 25:37
van Isra _ el, en gij moet hen reini-
van de vaten tweeduizend vier- Ex 40:25 gen.g 7 En dit dient gij met hen
honderd sikkelen bedroeg volgens Le 24:2
te doen om hen te reinigen: Spat
de sikkel van de heilige plaats; j d Heb 9:2
op hen ontzondigingswater,h en
86 de twaalf gouden bekers k met e Ex 37:17
zij moeten een scheermes over
f Ex 25:9
reukwerk gevuld, waren tien sik- Ex 25:40 hun gehele vlees laten gaani en
kelen respectievelijk per beker, 1Kr 28:12
hun klederen wassenj en zich rei-
1Kr 28:19
volgens de sikkel van de heilige Heb 8:5 nigen.k 8 Dan moeten zij een
plaats, zodat al het goud van de g Ex 29:4 jonge stier l nemen en het daarbij
Ps 26:6
bekers honderd twintig sikkelen Jes 52:11 behorend graanoffer m van meel-
bedroeg; 87 al het vee voor het 2Kor 7:1
bloem, met olie bevochtigd, en gij
brandoffer l bestond uit twaalf h Ex 30:18
zult een andere jonge stier ne-
Ez 36:25
stieren, twaalf rammen, twaalf i Le 14:8 men voor een zondeoffer.n 9 En
eenjarige mannetjeslammeren j Ex 19:10 gij moet de levieten voor de tent
en de daarbij behorende graan- Le 16:28
der samenkomst doen treden en
Nu 19:7
offers,m en twaalf geitenbokjes de gehele vergadering der zonen
voor een zondeoffer; n 88 en al
k Ps 51:2 ¨
l Le 1:3 van Isra _ el bijeenroepen.o 10 En
het vee van het gemeenschaps- m Le 2:1 gij moet de levieten voor het
offer o bestond uit vierentwintig Nu 15:9 aangezicht van Jehovah doen tre-
stieren, zestig rammen, zestig n Le 4:3 ¨
Ro 8:3 den, en de zonen van Isra _ el moe-
bokken, zestig eenjarige manne- 2Kor 5:21 ten de levietenp de handen op-
tjeslammeren. Dit was de inwij- ¨
o Le 8:3 leggen.q 11 En Aaron _ moet de
dingsgave p van het altaar, nadat p Nu 3:41
levieten voor het aangezicht van
Nu 3:45
het gezalfd was.q q Le 1:4 Jehovah heen en weer laten be-
89 Telkens nu wanneer Mozes _ Nu 3:9 wegen als een beweegoffer r¨ van
de tent der samenkomst binnen- r Le 7:30
Le 8:27
de zijde der zonen van Isra _ el, en
ging om met hem te spreken, danr
Nu 8:21 zij moeten bestemd zijn voor het
NUMERI 8:12–9:5 Levieten gereinigd, beginnen dienst. Pascha 194
HFDST. 8
¨
uitoefenen van de dienst van Je- zonen van Isra_ el met hen. 21 De
hovah.a a Nu 1:50 levieten reinigden zich dus van
Nu 3:6
12 Vervolgens zullen de levie- zonde a en ¨ wasten hun klederen,
ten hun handen op de kop van de b Ex 29:10 waarna Aaron_ hen voor het aan-
stieren leggen.b Draag daarna de c Le 1:4 gezicht van Jehovah als een be-
ene als zondeoffer en de andere weegoffer heen en weer liet bewe-
d Nu 3:45 ¨
als brandoffer aan Jehovah op, Nu 16:9 gen.b Toen deed Aaron _ verzoening
om verzoening te doenc voor de e Nu 4:3
voor hen om hen te reinigen.c
levieten. ´ ´ 13 En gij moet de le- Nu 8:11 22 Pas daarna gingen de levieten
¨
vieten voor Aaron _ en zijn zonen f Ex 29:24
naar binnen¨ om voor het aange-
stellen en hen als een beweeg- zicht van Aaron _ en zijn zonen hun
g Nu 3:45
offer voor Jehovah heen en weer dienst in de tent der samenkomst
laten bewegen. 14 En gij moet h Nu 3:12 uit te oefenen. d Juist zoals Jeho-
c Nu 8:12
9 zes in de wildernis van S _inaı,
in het tweede jaar van hun uit-
de plaats van alle eerstgebore-
¨ d Nu 8:15 tocht uit het land Egypte, in de
nen onder de zonen van Isra _ el.l 2Kr 31:2
_
19 En ik zal de levieten als ge- eerste maand,f en zei: 2 „De zo-
¨ ¨
gevenen aan Aaron _ en zijn zonen e Nu 1:53
Nu 3:32
nen van Isra_ el nu dienen het pa-
geven, uit het midden der zonen Nu 18:4 schaoffer g te bereiden op de daar-
¨ m 1Kr 23:32
voor bestemde tijd.h 3 Op de
van Isra
_ el, om de dienst van de Ez 44:11
¨ veertiende dag in deze maand, tus-
zonen van Isra _ el in de tent der
samenkomst uit te oefenenn en HFDST. 9
sen de twee avonden,i dient GIJ
verzoening te doen voor de zonen het te bereiden op de daarvoor be-
¨ f Ex 40:2
van Isra
_ el, opdat er geen plaag Nu 1:1 stemde tijd. Overeenkomstig alle
¨
onder de zonen van Isra _ el komt,o inzettingen die daarop betrekking
¨ g Ex 12:27
omdat de zonen van Isra _ el tot de hebben en heel de voorgeschreven
heilige plaats naderen.” h Ex 12:6 gang van zaken daarbij dient GIJ
¨ Le 23:5
het te bereiden.”j
20 Toen deden Mozes _ en Aaron _ Nu 28:16
De 16:1
en de gehele vergadering der zo- Joz 5:10 4 Mozes
_ sprak dus tot de zo-
¨ Mr 14:12 ¨
nen van Isra
_ el aldus met de levie- 1Kor 5:7
nen van Isra
_ el dat zij het pascha-
ten. Overeenkomstig alles wat offer moesten bereiden. 5 Toen
i Ex 12:6
Jehovah Mozes _ geboden had aan- bereidden zij het paschaoffer in
gaande de levieten, zo deden de j Ex 12:8 de eerste maand, op de veertien-
195 Verlate paschaviering. Wolk boven tent NUMERI 9:6-23
de dag van de maand, tussen de HFDST. 9 overeenkomstig de voorgeschre-
twee avonden, in de wildernis van a De 30:8 ven gang van zaken daarbij dient
¨ Pr 12:13 ´
S _inaı. Overeenkomstig alles wat hij het te doen.a Een inzetting
b Le 21:11
Jehovah Mozes _ geboden had, zo dient er voor ulieden te bestaan,
¨ Nu 5:2
deden de zonen van Isra_ el.a Nu 6:6 zowel voor de inwonende vreem-
Nu 19:14
6 Nu waren er mannen die door Nu 19:16 deling als voor de in het land ge-
een menselijke ziel onrein waren c Ex 18:15 borene.’ ”b
geworden,b zodat zij het pascha- Nu 15:33
Nu 27:2
15 Op de dag nu dat de taber-
offer op die dag niet konden be- nakel werd opgericht,c bedekte de
d Le 7:21
reiden. Daarom verschenen ¨zij op De 16:2 wolk de tabernakel van de tent
die dag voor Mozes en Aaron. c
_ _ e Ex 25:22
der Getuigenis,d maar ’s avonds
7 Toen zeiden die mannen tot Le 16:2 bleef dat wat eruitzag als vuur,e
Ps 99:6
hem: „Wij zijn onrein door een boven de tabernakel tot aan de
menselijke ziel. Waarom dienen f Nu 5:2
morgen. 16 Zo bleef het voort-
wij ervan weerhouden te worden g 2Kr 30:2 durend: De wolk bedekte hem
2Kr 30:15
de offergave voor Jehovah op de steeds overdag, en het vuurver-
daarvoor bestemde tijd te mid- h Ex 12:8
schijnsel ’s nachts.f 17 En tel-
¨
den van de zonen van Isra _ el aan i Ex 12:10 kens wanneer de wolk zich van
te bieden?”d 8 Hierop zei Mozes _ j Ex 12:46 boven de tent verhief, braken
Ps 34:20 ¨
tot hen: „Blijft hier staan, en laat Jo 19:36 de zonen van Isra_ el onmiddellijk
mij horen wat Jehovah met be- daarna op,g en op de plaats waar
k Ex 12:43
trekking tot U moge gebieden.”e de wolk bleef vertoeven, daar
l Ex 12:15 ¨
9 Toen sprak Jehovah tot Mo- _ plachten de zonen van Isra_ el zich
zes en zei: 10 „Spreek tot de zo- m Jak 4:17 te legeren.h 18 Op bevel van Je-
¨ ¨
nen van Isra_ el en zeg: ’Al zou n Ex 12:19 hovah braken de zonen van Isra _ el
Ex 12:48
enige man van U of van UW geslach- altijd op, en op bevel van Jehovah
ten door een ziel onrein blijken te legerden zij zich.i Al de dagen dat
2e kolom
zijnf of weg op een verre reis, ook de wolk steeds boven de taberna-
hij moet het paschaoffer voor Je- a Ex 12:8 kel vertoefde, bleven zij gelegerd.
hovah bereiden. 11 In de twee- b Ex 12:49 19 En wanneer de wolk vele da-
Le 24:22
de maand,g op de veertiende dag, De 29:11 gen boven de tabernakel bleef
tussen de twee avonden, dienen De 31:12 staan, dan namen de zonen van
Ro 2:11 ¨
zij het te bereiden. Met ongezuur- Isra
_ el hun plicht jegens Jehovah
c Ex 40:2
de broden en bittere kruiden die- Ex 40:17 in acht dat zij niet zouden opbre-
nen zij het te eten.h 12 Zij mo- d Ex 14:24
ken.j 20 En soms bleef de wolk
gen er niets van overlaten tot de Ex 40:34 maar enkele dagen boven de ta-
Ne 9:12
morgen,i en zij dienen geen been bernakel. Op bevelk van Jehovah
eraan te breken.j Overeenkomstig e Ex 13:21
Ex 40:38
bleven zij gelegerd, en op bevel
de gehele inzetting van het Pa- Nu 14:14 van Jehovah braken zij altijd op.
scha dienen zij het te bereiden.k f Ex 13:22 21 En soms bleef de wolkl slechts
13 Maar wanneer de man rein was De 1:33 van de avond tot de morgen; en
Ne 9:19
of zich niet net op reis bevond en de wolk verhief zich in de morgen,
g Ex 40:36
hij verzuimd heeft het paschaof- Nu 10:11 en zij braken op. Of het nu over-
fer te bereiden, dan moet die ziel Nu 10:34 dag of ’s nachts was dat de wolk
van zijn volk worden afgesneden,l h Ex 33:14 zich verhief, dan braken zij op.m
Ex 40:37
omdat hij de offergave van Jeho- 22 Of de wolk nu twee dagen of
vah niet op de daarvoor bestem- i Ex 17:1
Nu 10:13
een maand of meer dagen boven
de tijd heeft aangeboden. Die man de tabernakel bleef staan door er-
j Ex 40:37
zal de verantwoordelijkheid voor Nu 1:52 boven te vertoeven, de zonen van
¨
zijn zonde dragen.m k Ps 48:14
Isra
_ el bleven gelegerd en braken
14 En ingeval een inwonende l Ps 78:14
dan niet op, maar wanneer ze zich
vreemdeling bij U vertoeft, moet verhief, braken zij telkens op.n
m Ex 40:36
ook hij het paschaoffer voor Je- Nu 9:17 23 Op bevel van Jehovah legerden
hovah bereiden.n Overeenkomstig n De 1:7
zij zich altijd, en op bevel van Je-
de inzetting van het Pascha en De 2:3 hovah plachten zij op te breken.
NUMERI 10:1-22 Trompetsignalen. Opbreken. Juda voorop 196
Zij namen hun plicht jegens Jeho- HFDST. 9 offers a en UW gemeenschapsof-
vah in achta volgens hetgeen Je- a Ex 24:3 fers; b en hun gebruik moet U ter
Nu 9:19
hovah door bemiddeling van Mo-_ De 11:1 gedachtenis dienen voor het aan-
Joz 22:3
zes bevolen had.b b Ex 39:42
gezicht van UW God. Ik ben Jeho-
vah, UW God.”c
Voorts sprak Jehovah tot
10 Mozes
_ en zei: 2 „Maak u
c
twee zilveren trompetten. Van
HFDST. 10
11 Nu geschiedde het dat in het
tweede jaar, in de tweede maand,
c Le 23:24
gedreven werk zult gij ze maken, Le 25:9 op de twintigste dag in de maand,d
en ze moeten u ten dienste staan
d Ps 81:3
¨ de wolk zich van boven de ta-
Joe 1:14
om de vergadering samen te roe- e Nu 1:18 bernakel der Getuigenis verhief.e
pend en om de kampen te doen op-
De 29:10
Jer 4:5
12 ¨ Toen braken de zonen van Is- _
f Ex 18:21 rael naar de wijze van hun optrek- ¨
breken. 3 En men moet op beide Nu 1:16
kenf uit de wildernis van S _inaı op,
blazen, en de gehele vergadering Nu 7:2
De 1:15 en vervolgens bleef de wolk in de
moet haar afspraak met u nako- De 5:23 g vertoeven.
De 31:9 wildernis van Paran _
men aan de ingang van de tent der g Nu 2:3 13 Zij nu braken voor de eerste
samenkomst.e 4 En blaast men h Nu 2:10
´ ´ i Nu 10:3 maal op volgens hetgeen Jehovah
er op slechts een, dan moeten de ¨
Joe 2:15 door bemiddeling van Mozes _ be-
oversten als hoofden van de dui- j Nu 31:6
¨ 1Kr 15:24 volen had.h
zenden van Isra
_ el hun afspraak 1Kr 16:6
met u nakomen.f 2Kr 29:26 14 De [drie-stammen]afdeling
Ne 12:35 van het kamp van de zonen van
5 En gijlieden moet een ge- Ne 12:41
Juda brak derhalve het eerst op
k Re 2:18 _
schetter blazen, en de kampen naar hun legers,i en Nahesson, j de
Re 6:9 _
van hen die aan de oostzijde ge- l Re 3:27
zoon van Amminadab, stond over
Re 7:20 _
legerd zijn,g moeten opbreken. 2Kr 13:12
dit leger. 15 En over het leger
1Kor 14:8
6 En GIJ moet voor de tweede m Ps 106:4 van de stam der zonen van Issa- _
maal een geschetter blazen, en n 1Kr 15:28 ¨
2Kr 5:12
schar stond Nethane _ el,k de zoon
de kampen van hen die aan de 2Kr 7:6 van Zuar. _ 16 En over het leger
zuidzijde gelegerd zijn,h moeten Ezr 3:10
van de stam der zonen van Zebu- _
o Le 23:24
opbreken. Men dient een ge- Nu 29:1 lon stond El _iab, de zoon van He- _
schetter te blazen telkens wan- p Ps 81:3
lon.l
neer een van ze opbreekt.
17 En de tabernakel werd afge-
7 Wanneer nu de gemeente 2e kolom
broken,m en de zonen van Gerson _ n
wordt bijeengeroepen, dient GIJ a Nu 28:11
en de zonen van Merari _ o braken
b Le 3:1
te blazen,i maar moogt gij geen Nu 29:39 op, als dragers van de tabernakel.
geschetter
¨ laten horen. 8 En c Ex 6:7
18 En de [drie-stammen]afde-
Le 11:45
Aarons
_ zonen, de priesters, die- d Nu 1:1 ling van het kamp van Ruben _ p
nen op de trompetten te blazen,j e Nu 9:17
brak op naar hun legers, en El _i-
Ps 78:14
en het gebruik daarvan moet ¨
f Ex 40:36
Nu 2:9
zur,q de zoon van Sede_ ur, stond
ulieden dienen als een inzetting Nu 2:16 over dit leger. 19 En over het
tot onbepaalde tijd in UW geslach- Nu 2:17
leger van de stam der ¨ zonen van
Nu 2:24
ten. Nu 2:31 S _imeonr stond Selumi _ el,s de zoon
9 En ingeval GIJ U in UW land g Ge 21:21
Nu 12:16 van Zur _isaddai. 20 En over het
ten strijde begeeft tegen de ver- Nu 13:26 leger van de stam der zonen van
De 1:2
drukker die U in het nauw brengt,k h Nu 2:34 Gad stond Eljasaf,
_ t de zoon van
h 2Sa 24:16
17 zes en zei: 2 „Spreek tot
de zonen van Isra
_
¨
el en neem van
dering,n juist zoals Jehovah door ´ ´
i Ex 23:21 hen voor elk vaderlijk huis een
bemiddeling van Mozes _ tot hem Nu 25:8
staf j van al hun oversten,k volgens
gesproken had.
het huis van hun vaderen, twaalf
41 En direct de daaropvolgen- staven. Gij zult ieders naam ¨ op
HFDST. 17
de dag ging de gehele vergadering j Ex 4:2 zijn staf schrijven. 3 En Aarons _
¨
der zonen van Isra _ el tegen Mo- _ naam zult gij op Levi’s staf schrij-
¨ k Nu 1:4 ´ ´ _
zes en Aaron _ murmureren,o door Nu 1:16 ven, want er is een staf voor het
NUMERI 17:4–18:7 Uitbottende staf. Plichten van de levieten 208
hoofd van het huis van hun vade- HFDST. 17 het voor ´ ons er dan op uitlopen
ren. 4 En gij moet ze in de tent a Ex 34:29 dat wij zo de laatste adem uitbla-
´ ´ b Ex 25:22
der samenkomst voor de Getuige- Ex 29:42
zen?”a
nis a neerleggen, waar ik mij ge- Ex 30:36
Voorts zei Jehovah tot
regeld aan U vertoon.b 5 En het
moet geschieden dat de man die
Le 16:2
c Nu 16:5
Lu 9:35
18 ¨
Aaron:
_ „Gij en uw zonen
en het huis van uw vader met u
ik zal uitkiezen,c diens staf zal uit- d Nu 11:1
zult de verantwoordelijkheid dra-
Nu 14:27
botten, en ik zal de tegen mij ge- Nu 16:11 gen voor de dwaling [die] tegen
richte murmureringend van de zo- Nu 16:41
het heiligdom [wordt begaan],b en
¨ 1Kor 10:10
nen van Isra _ el, waarmee zij tegen e Nu 14:2 gij en uw zonen met u zult de
U murmureren,e stellig tot zwijgen Nu 16:13
verantwoordelijkheid dragen voor
brengen.” f Nu 17:2
de dwaling [die] tegen UW pries-
g Nu 17:3
6 Mozes _ sprak¨ dus tot de zo- h Ex 38:21 terschap [wordt begaan].c 2 En
nen van Isra _ el en toen gaven al Nu 17:4
doe ook uw broeders van de stam
Nu 18:2
hun oversten hem een staf voor Levi,
_ de clan van uw vader, met
i Heb 9:4
iedere overste, een staf voor iede- j Nu 16:38 u naderen, opdat zij bij u gevoegd
re overste, volgens het huis van k Nu 20:10 mogen worden en u, ´ zowel u als
hun f ´
¨ vaderen, twaalf staven; en
De 9:7
De 31:27 uw zonen met u, voor de tent
Aarons _ staf bevond zich onder Jes 1:2 der Getuigenis d mogen dienen.e
hun staven.g 7 Vervolgens leg- l Ps 90:7
3 En zij moeten hun plicht je-
de Mozes _ de staven voor het aan- m Nu 1:51
gens u en hun plicht ten opzich-
Nu 18:4
gezicht van Jehovah in de tent n Nu 18:7 te van de gehele tent in acht ne-
der Getuigenis h neer. men.f Alleen mogen zij niet tot
8 Nu gebeurde het de volgen- het gerei van de heilige plaats
2e kolom
de dag dat toen Mozes _ de tent en tot het altaar naderen, opdat
a Nu 16:26
der
¨ Getuigenis binnenging, zie! Nu 16:41 zij niet sterven,g zowel zij als ook
Aarons _ staf voor het huis van Nu 16:49
gijlieden. 4 En zij moeten bij u
Levi_ was uitgebot, en hij bracht
gevoegd worden en moeten hun
knoppen voort en deed bloesems HFDST. 18 plicht ten opzichte van de tent
ontluiken en droeg rijpe amande- b Ex 25:8 der samenkomst in acht nemen
Le 21:12
len. 9 Toen bracht Mozes _ alle met betrekking tot heel de dienst
c Ex 28:38
staven van voor het aangezicht Le 22:9 van de tent, en geen vreemde
van Jehovah naar buiten tot alle Nu 18:23
mag ulieden naderen.h 5 En GIJ
¨ Heb 5:2
zonen van Isra _ el, waarop zij gin- d Nu 1:53 moet UW plicht ten opzichte van
gen kijken en iedere man zijn e Nu 3:6 de heilige plaats i en UW plicht ten
eigen staf nam. Nu 8:22
Nu 16:9 opzichte van het altaar j in acht
10 Dientengevolge ¨ zei Jehovah f Nu 3:25 nemen, opdat er geen veront-
tot´ ´ Mozes:
_ „Leg Aarons _ staf i weer Nu 3:31
waardiging k meer over de zonen
n Nu 31:19
mee te reinigen,o en op de ze-
vende dag zal hij rein zijn. Maar
Hag 2:13
Jehovah geboden heeft, door te indien hij zich op de derde dag
zeggen: ’Spreek tot de zonen van o Nu 31:19 niet zal reinigen, dan zal hij op
211 Reinigingswater. Mirjam sterft NUMERI 19:13–20:9
de zevende dag niet rein zijn. HFDST. 19 tijd, dat degene die het reinigings-
13 Iedereen die een dood li- a Le 15:31 water spat, zijn kleren dient te
chaam, de ziel van enig mens b Heb 2:2 wassen,a alsook degene die het
Heb 10:28
die gestorven mocht zijn, aan- reinigingswater aanraakt. Hij zal
c Nu 19:9
raakt en die zich niet zal reini- Nu 31:23 tot de avond onrein zijn. 22 En
gen, heeft Jehovah’s tabernakel d Le 22:3 alles wat de onreine mocht aanra-
verontreinigd,a en die ziel moet e Le 11:32 ken, zal onrein zijn,b en de ziel die
¨
van Isra
_ el worden afgesneden.b f Nu 31:19 dat aanraakt, zal tot de avond on-
Omdat het reinigingswater c niet g Nu 19:11 rein zijn.’ ”c
op hem gesprenkeld is, blijft hij h Nu 19:9
Voorts kwamen de zonen
onrein. Zijn onreinheid is nog op
hem.d
i Ps 51:7
j Le 14:9
20 van Isra
_
¨
el, de gehele ver-
gadering, in de eerste maand in
14 Dit is de wet ingeval een Nu 19:12
Nu 31:19 de wildernis van Zin,d en het
mens in een tent sterft: Iedereen e wonen. Daar
k Ge 17:14 volk ging te Kades _
die de tent binnenkomt, en ieder- Nu 19:13
stierf M _irjamf en daar werd zij be-
een die zich in de tent bevindt, zal
graven.
zeven dagen onrein zijn. 15 En 2e kolom
elk geopend vate waarop geen dek- 2 Nu bleek er geen water voor
a Nu 19:18
sel vastgebonden is, is onrein. de vergadering te zijn,g waarop zij
Heb 9:10 ¨
16 En iedereen die op het open
Heb 9:13 zich tegen Mozes _ en Aaron_ ver-
veld iemand mocht aanraken die
b Hag 2:13 zamelden.h 3 En het volk zocht
met het zwaard neergeveld is,f of c Le 15:5 ruzie i met Mozes _ en zei: „Had-
een dood lichaam, of een mensen-
den wij maar de laatste adem uit-
been,g of een grafstede, zal zeven HFDST. 20 geblazen toen onze broeders de
dagen onrein zijn. 17 En men d Nu 13:21 laatste adem uitbliezen voor het
moet voor de onreine wat van het
Nu 33:36 aangezicht van Jehovah! j 4 En
stof van het verbrande zonde-
e Nu 13:26
Nu 20:22
waarom hebt gijlieden Jehovah’s
offer nemen en daarop in een vat De 1:46 gemeente in deze wildernis ge-
De 2:14
stromend water doen. 18 Dan Re 11:16 bracht, om ons en onze lastdie-
moet een rein manh hysop i nemen f Ex 15:20 ren hier te laten sterven? k 5 En
en die in het water dopen en daar- Nu 26:59 waarom hebt GIJ ons uit Egypte _
Mi 6:4
mee spatten op de tent en alle va- opgevoerd, om ons naar deze
g Ex 17:1
l Het
ten en de zielen die zich daar be- slechte plaats te brengen?
h Nu 16:42
vonden en op degene die het been is geen plaats van zaad en vij-
i Ex 17:2
of de neergevelde of het dode li- gen en wijnstokken en granaat-
j Nu 16:35
chaam of de grafstede heeft aan- Nu 16:41 appels,m en er is geen water om te
geraakt. 19 En de reine persoon
Nu 16:49 drinken.” 6 Toen gingen Mozes _
¨
moet daarmee op de derde dag en
k Ex 14:11
Ex 17:3
en Aaron_ van voor de gemeente
op de zevende dag op de onreine Nu 16:13 naar de ingang van de tent der sa-
Nu 21:5
spatten en moet hem op de zeven- menkomst en vielen op hun aan-
l Nu 16:14
de dag van zonde reinigen; j en hij De 8:15 gezicht,n waarop Jehovah’s heer-
moet zijn kleren wassen en zich in Ne 9:21 lijkheid hun verscheen.o
m Ex 3:17
water baden, en hij moet ’s avonds Ex 13:5
7 Toen sprak Jehovah tot Mozes _
rein zijn. De 8:8 en zei: 8 „Neem de stafp en roep
Jer 2:2
20 Maar de man die onrein de vergadering
¨ bijeen, gij en uw
n Nu 14:5
mocht zijn en die zich niet zal broer Aaron, _ en GIJ moet voor hun
o Ex 16:10
reinigen, welnu, die ziel moet Nu 14:10 ogen tot de steile rots spreken, op-
uit het midden van de gemeen- p Ex 17:5 dat ze inderdaad haar water moge
te worden afgesneden,k omdat hij q Ne 9:15 geven; en gij moet voor hen wa-
Jehovah’s heiligdom verontrei- Ps 78:15
Ps 105:41
ter uit de steile rots te voorschijn
nigd heeft. Het reinigingswater Ps 114:8 doen komen en de vergadering en
Jes 43:20
werd niet op hem gesprenkeld. Jes 48:21 hun lastdieren te drinken geven.”q
Hij is onrein. r Ex 7:12 9 Mozes _ dan nam de staf van
21 En het moet hun dienen tot Ex 7:19
Nu 17:10
voor het aangezicht van Jeho-
een inzetting voor onbepaalde r
vah, juist zoals hij hem geboden
Heb 9:4
¨
NUMERI 20:10–21:1 Mozes slaat op rots, zondigt. Aaron sterft 212
had. 10 Daarna riepen Mozes _ en HFDST. 20 hem: „Langs de grote weg zullen
¨ ´ ´
Aaron
_ de gemeente voor de stei- a De 9:24
Ps 106:32
wij optrekken; en mochten ik en
le rots bijeen, en vervolgens zei hij b Ps 106:33 mijn vee uw water drinken, dan zal
tot hen: „Hoort nu, GIJ weerspan- c Ex 17:6 ik stellig de waarde ervan geven.a
De 8:15
nigen! a Zullen wij uit deze stei- 1Kor 10:4
Ik wil niets anders dan te voet er-
le rots water voor U te voorschijn d Le 10:3 doorheen trekken.”b 20 Noch-
Nu 27:14
doen komen?”b 11 Daarop hief De 32:51
tans zei hij: „Gij moogt niet door-
Mozes _ zijn hand op en sloeg met Jes 8:13 trekken.”c Toen trok Edom _ d hem
Opb 4:11
zijn staf op de steile rots, twee- e De 1:37
met heel veel volk en een sterke
maal; toen kwam er veel water De 3:26 hand tegemoet. 21 Edom _ wei-
De 34:4 ¨
uit, en de vergadering en hun Joz 1:2 gerde dus Isra _ el door zijn gebied
e Daarom keerde
lastdieren gingen drinken.c f De 33:8 te laten trekken.
Ps 95:8 ¨
12 Later zei Jehovah tot Mozes _ Ps 106:32 Isra
_ el zich van hem af.f
¨
en Aaron: _ „Omdat GIJ geen geloof Heb 3:8 22 Voorts braken de zonen van
g Re 11:17 ¨
in mij hebt getoond, om mij voor Isra
_ el, de gehele vergadering, op
¨ h Ge 36:8
g
de ogen van de zonen van Isra _ el te De 2:4 uit Kades _ en kwamen aan de berg
De 23:7
heiligen,d daarom zult GIJ deze i Ex 18:8
Hor.h 23 Toen zei Jehovah op de
gemeente niet in het land bren- j Ge 46:6 berg Hor, aan de grens van het
gen dat ik hun stellig geven zal.”e Han 7:15 land Edom, _ het volgende tot Mo- _
k Ge 15:13 ¨ ¨
13 Dit zijn de wateren van Me- _¨ Ex 12:40
zes en Aaron: _ 24 „Aaron _ zal tot
i
riba,f omdat de zonen van Isra _ el l Ex 1:11 zijn volk worden vergaderd, want
Ex 1:14
ruzie met Jehovah hebben ge- hij zal het land dat ik de zonen
De 26:6 ¨
maakt, zodat hij onder hen gehei- Han 7:19 van Isra _ el stellig zal geven, niet
ligd werd. m Ex 2:23
Ex 3:7
binnengaan, op grond van het feit
14 Nadien zond Mozes _ van Ka- _ n Ex 14:19 dat gijlieden weerspannig zijt ge-
des uit boden naar de koning van
Ex 23:20
Ex 33:2
weest tegen mijn bevel met be-
Edom:
_ ¨ g
„Dit heeft uw broeder Is- _ Han 7:35 trekking tot de wateren van Meri- _
¨
raelh gezegd: ’Gij weet zelf heel
o Nu 21:22 ba.j 25 Neem Aaron _ en zijn zoon
p De 2:27
goed welke moeilijkheden ons al- Eleazar_ en breng hen op de berg
¨
lemaal overkomen zijn.i 15 Onze Hor. 26 En trek Aaron _ zijn kle-
vaderen nu daalden af naar Egyp-
2e kolom deren uit,k en gijlieden moet zijn
_ l
te,j en wij bleven vele dagenk in
a De 2:6 zoon Eleazar _ ermee bekleden; en
b De 2:28 ¨
Egypte wonen; voorts deden de Aaron_ zal [tot zijn volk] vergaderd
_ c Re 11:17
Egyptenaren ons en onze vade- d Ge 36:1
worden en moet daar sterven.”m
ren kwaad.l 16 Ten slotte rie- e De 2:29 27 Mozes _ deed dus juist zoals
pen wij luid tot Jehovahm en hij f De 2:8
Re 11:18
Jehovah geboden had; en voor
hoorde onze stem en zond een en- g Nu 13:26 de ogen van de gehele verga-
geln en leidde ons uit Egypte; _ en Nu 33:37 dering bestegen zij nu de berg
h Nu 21:4 ¨
nu zijn wij in Kades, _ een stad aan Nu 34:7 Hor. 28 Toen trok Mozes _ Aaron _
de uiterste rand van uw gebied. i Ge 25:8 zijn klederen uit en bekleedde
Nu 33:38
17 Laat ons alstublieft door uw De 32:50
zijn ¨ zoon Eleazar _ ermee, waarna
land trekken. Wij zullen niet door j Nu 20:12 Aaron_ daar op de top van de berg
De 32:51 n
een veld of een wijngaard trekken, stierf. Vervolgens daalden Mozes _
k Ex 28:2
en wij zullen geen putwater drin- Ex 29:29 en Eleazar _ van de berg af. 29 De
ken. Langs de koningsweg zullen
Heb 7:23
gehele vergadering nu zag dat
l Ex 6:23 ¨
wij gaan.o Wij zullen noch naar Nu 4:16 Aaron_ de laatste adem had uitge-
¨
rechts noch naar links afwijken,p m Nu 33:38 blazen, en heel het huis van Isra _ el
¨
totdat wij uw gebied doorgetrok-
n Nu 33:39
De 10:6
bleef Aaron _ dertig dagen lang be-
ken zullen zijn.’ ” De 32:50 wenen.o
o De 34:8 ¨
18 Edom _ zei echter tot hem: Nu kreeg de Kanaaniet, de
„Gij moogt bij mij niet doortrek-
ken, opdat ik u niet met het
HFDST. 21
21
de Negeb
koning van Arad,
q
_
woonde, te horen dat
p
die in
p Nu 33:40 ¨ _
zwaard tegemoet trek.” 19 Hier- Joz 12:14 Isra
_ el langs de weg van Atha- _
¨
op zeiden de zonen van Isra _ el tot q Nu 13:22 rim was gekomen, waarop hij de
213 Koperen slang. De strijd tegen Sihon NUMERI 21:2-23
¨ HFDST. 21 a
strijd met Isra _ el aanbond en eni- te Oboth.
_ 11 Toen braken zij
gen van hen als gevangenen weg- a De 23:21 op uit Oboth _ en legerden zich te
Ijje- Abarim, b
voerde. 2 Dientengevolge deed b Le 27:28 _ _ in de wildernis die
¨ De 20:17
Isra
_ el Jehovah een gelofte en Joz 6:18 tegenover Moab _ ligt, tegen de op-
a
zei: „Indien gij dit volk zonder c Nu 14:45 gang der zon. 12 Vandaar bra-
Re 1:17
mankeren in mijn hand zult ge- ken zij op en legerden zich toen
d Nu 33:41 c
ven, dan zal ik stellig hun steden bij het stroomdal van de Zered. _
e Nu 20:21
aan de vernietiging prijsgeven.”b De 2:8
13 Vandaar braken zij op en leger-
3 Jehovah dan luisterde naar Is- _¨ Re 11:18 den zich vervolgens in de streek
¨ d
raels stem en leverde de Kanaa- f Ps 78:19 van de Arnon, _ welke in de wilder-
nieten over; en zij gaven hen en g Ex 14:11 nis ligt die zich uitstrekt vanaf de
Ex 15:24
hun steden aan de vernietiging Nu 16:13 grens der Amorieten; want de Ar- _
prijs. Daarom gaf men die plaats h Nu 14:28 non is de grens van Moab, _ tussen
de naam Horma. _ c Nu 14:34 Moab _ en de Amorieten. 14 Daar-
4 Terwijl zij nu verder trokken i Nu 20:5 om wordt in het boek van de Oor-
van de berg Hor d langs de weg j Ex 16:15
Nu 11:6
logen van Jehovah gezegd:
van de Rode Zee, ten einde om Ps 78:24 „Waheb _ in Sufa _ en de stroom-
het land Edom _ heen te trekken,e k De 8:15 dalen van de Arnon, _ 15 en de
geraakte de ziel van het volk uit- l Ps 106:43 monding der stroomdalen, die is
1Kor 10:9
geput wegens de weg. 5 En het afgebogen in de richting van de
m Ps 78:34
volk bleef tegen Godf en Mozes _ zetel van Ar e en tegen de grens
n Le 26:40
spreken: g „Waarom hebt GIJ ons van Moab _ heeft aangeleund.”
o Ex 32:11
uit Egypte _ opgevoerd om in de 16 Vervolgens vandaar verder
p Ps 106:44 ¨ f
wildernis te sterven? h Want er naar Be_ er. Dit is de put waarom-
q 2Kon 18:4
is geen brood en geen water,i en trent Jehovah tot Mozes _ zei: „Ver-
r Jo 3:14
onze ziel heeft een afschuw gekre- Jo 8:28 gader het volk, en laat mij hun
gen van het verachtelijke brood.”j Jo 12:32 water geven.”g
Ga 3:13 ¨
6 Daarom zond Jehovah giftige 1Pe 2:24 17 In die tijd nu zong Isra _ el dit
slangenk onder het volk, en ze s Jo 1:29 lied: h
Heb 12:2
bleven het volk
¨ bijten, zodat er t Jo 3:14
„Wel op, o put! Zingt hem in
velen van Isra _ el stierven.l Jo 3:15 tegenzang toe!
Jo 6:40
7 Ten slotte kwam het volk Ro 1:17
18 Een put, die vorsten groeven,
tot Mozes _ en zei: „Wij hebben ge-
die de edelen van het volk
zondigd,m want wij hebben tegen dolven,
2e kolom
Jehovah en tegen u gesproken. Met een gebiedersstaf,i met
a Nu 33:43
Doe een goed woord bij Jehovah, hun eigen staven.”
b Nu 33:44
dat hij de slangen van ons ver- Daarna van de wildernis ver-
c De 2:13
wijdere.”n Toen deed Mozes _ een der naar Mattana. _ 19 En ¨ van
d Nu 22:36
goed woord ten behoeve van het De 2:24 Mattana _ verder naar Nahali _ el, en
¨
volk.o 8 Jehovah zei nu tot Mo- _ Re 11:18
van Nahali _ el verder naar Bamoth. _ j
j Nu 21:26
23 „Bouw mij op deze plek ze-
f
ven altaren en maak op deze plek
— ik ben uitgetrokken om weer-
stand te bieden, omdat uw weg zeven stieren en zeven rammen
k Nu 22:17
lijnrecht tegen mijn wil is ge- Nu 24:11 voor mij gereed.” 2 Balak _ deed
weest.d 33 De ezelin nu zag mij
onmiddellijk juist zoals B _ileam
en trachtte reeds driemaal voor 2e kolom
gesproken had. Daarna offerden
mij uit te wijken.e Veronderstel a Sp 19:21
Balak
_ en B _ileam een stier en een
dat ze niet voor mij was uitge- ram op elk altaar.g 3 Vervol-
´ gens zei B _ileam tot Balak:
_ „Ga bij
weken! Want dan zou ik u nu b Nu 23:26
daarvoor, tot een rustig stemmen-
26 En op de dag van de eer- de geur, een vuuroffer voor Jeho-
ste rijpe vruchten,m wanneer GIJ 2e kolom
vah.m
een nieuw graanoffer aan Jeho-
vah aanbiedt, op UW wekenfeest,n 7 En op de tiende van deze ze-
HFDST. 29
dient GIJ een heilige samenkomst vende maand dient GIJ een hei-
a Le 23:24
te houden. Geen enkel soort van b Le 23:25 lige samenkomst te houden,n en
c Nu 10:2 GIJ moet UW ziel in droefheid bui-
zwaar werk moogt GIJ doen.o Ps 81:3
27 En GIJ moet als brandoffer tot d Nu 28:19 gen.o Geen enkel soort van werk
een rustig stemmende geur voor e Nu 28:20 moogt GIJ doen.p 8 En GIJ moet
f Nu 28:21
Jehovah ´ aanbieden: twee jonge g Nu 28:15
Jehovah als brandoffer, als een
´ Nu 28:22 rustig stemmende geur, aanbie-
stieren, een ram, zeven manne- h Nu 28:11 ´ ´ ´ ´
tjeslammeren van een jaar oud; p i Nu 28:12
den: een jonge stier, een ram,
28 en als het daarbij behorend j Nu 28:3 zeven mannetjeslammeren van
graanoffer van meelbloem, met k Nu 28:5 een jaar oud.q Het dienen werke-
l Nu 28:7
olie bevochtigd, drie tiende maat m Le 23:25 lijk gave [dieren] voor U te zijn.r
bij elke stier, twee tiende maatq Nu 28:6 9 En als het daarbij behorend
n Le 16:29
bij de ene ram, 29 een tiende Le 23:27 graanoffer van meelbloem, met
maatr respectievelijk bij elk man- o Le 16:29 olie bevochtigd, drie tiende maat
Le 23:29
netjeslam van de zeven manne- Ps 35:13 bij de stier, twee tiende maat
´ ´ Jes 58:5
bij de ene ram,s 10 een tiende
tjeslammeren; 30 een geiten- p Le 23:31
bokje om verzoening voor U te q Nu 29:2 maat respectievelijk bij elk man-
doen.s 31 Buiten het bestendig r Le 1:3 netjeslam van de zeven manne-
Le 22:22 ´ ´
brandoffer en het daarbij beho- De 15:21 tjeslammeren; t 11 een geiten-
De 17:1
rend graanoffer zult GIJ ze opdra- s Nu 28:12
bokje als zondeoffer, buiten het
gen.t Het dienen werkelijk gave Nu 29:3 zondeoffer der verzoening u en
t Nu 28:13
[dieren] voor U te zijn,u met de Nu 29:4
het bestendig brandoffer en het
daarbij behorende drankoffers.v u Le 16:3 daarbij behorend graanoffer, met
NUMERI 29:12-33 Vervolg offers zevende maand 226
de daarbij behorende drankof- HFDST. 29 buiten het bestendig brandoffer
fers.a a Nu 28:7 en het daarbij behorend graan-
12 En op de vijftiende dag van b Ex 23:16
Le 23:34
offer en het daarbij behorend
de zevende maandb dient GIJ een De 16:13 drankoffer.
Ne 8:14
heilige samenkomst te houden.c c Le 23:37
23 En op de vierde dag tien
Geen enkel soort van zwaar werk Ne 8:18 stieren, twee rammen, veertien
moogt GIJ doen,d en zeven da- d Le 23:35 mannetjeslammeren van een
gen moet GIJ een feest voor Je- e De 16:15 jaar oud, gave [dieren]; a 24 het
f Le 1:3
hovah vieren.e 13 En GIJ moet Ezr 3:4
daarbij behorend graanoffer b en
als brandoffer f een vuuroffer van g Le 22:22 de daarbij behorende drankof-
een rustig stemmende geur voor De 17:1 fers c bij de stieren, de rammen
Jehovah aanbieden: dertien jon- h Nu 28:12
Nu 29:3
en de mannetjeslammeren, naar
ge stieren, twee rammen, veer- i Nu 28:13 hun getal, overeenkomstig de
tien mannetjeslammeren van een Nu 29:4 voorgeschreven gang van za-
´ ´
jaar oud. Het dienen werkelijk j Nu 28:3
Nu 28:5
ken; d 25 en een geitenbokje als
gave [dieren] te zijn.g 14 En als Nu 28:7 zondeoffer,e buiten het bestendig
het daarbij behorend graanoffer k De 15:21 brandoffer,f het daarbij behorend
van meelbloem, met olie bevoch- l Nu 29:3
Nu 29:14
graanoffer en het daarbij beho-
tigd, drie tiende maat bij elke m Nu 28:14
rend drankoffer.g
stier van de dertien stieren, twee n Nu 28:12 26 En op de vijfde dag negen
tiende maat bij elke ram van de o Nu 28:15 stieren, twee rammen, veertien
twee rammen,h 15 en een tien- p Nu 28:3 mannetjeslammeren van een jaar
Nu 28:5
de maat bij elk mannetjeslam van Nu 28:7 oud, gave [dieren]; h 27 en het
de veertien
´ ´ mannetjeslammeren; i q Nu 29:13 daarbij behorend graanoffer i en
16 en een geitenbokje als zonde- r Nu 29:9 de daarbij behorende drankof-
Nu 29:14
offer, buiten het bestendig brand- fers j bij de stieren, de rammen en
s Nu 28:14
offer, het daarbij behorend graan- de mannetjeslammeren, naar hun
t Nu 28:15
offer en het daarbij behorend getal, overeenkomstig de voor-
drankoffer.j geschreven gang van zaken; k
2e kolom ´ ´
17 En op de tweede dag twaalf 28 en een bok als zondeoffer,l bui-
a Le 22:22
jonge stieren, twee rammen, veer- Nu 29:13
ten het bestendig brandoffer en
tien mannetjeslammeren van een b Nu 29:14 het daarbij behorend graanoffer
jaar oud, gave [dieren]; k 18 en c Nu 28:14 en het daarbij behorend drank-
het daarbij behorend graanoffer l d Nu 28:12 offer.m
en de daarbij behorende drankof- e Le 4:23 29 En op de zesde dag acht stie-
Nu 28:15
fers m bij de stieren, de rammen f Nu 28:3
ren, twee rammen, veertien man-
en de mannetjeslammeren, naar g Nu 28:7 netjeslammeren van een jaar oud,
hun getal, overeenkomstig de h De 15:21 gave [dieren]; n 30 en het daarbij
voorgeschreven
´ ´ gang van zaken; n De 17:1 behorend graanoffer o en de daar-
i Nu 29:14
19 en een geitenbokje als zondeof- bij behorende drankoffers p bij de
j Nu 28:14
fer,o buiten het bestendig brandof- stieren, de rammen en de man-
k Nu 28:12
fer en het daarbij behorend graan- l Le 4:23
netjeslammeren, naar hun getal,
offer, met de daarbij behorende Nu 28:15 overeenkomstig de voorgeschre-
´ ´
drankoffers.p m Nu 28:7 ven gang van zaken; q 31 en een
20 En op de derde dag elf stie- n Le 1:3
Nu 29:8
bok als zondeoffer,r buiten het be-
ren, twee rammen, veertien man- o Nu 29:3
stendig brandoffer, het daarbij be-
netjeslammeren van een jaar Nu 29:14 horend graanoffer en de daarbij
oud, gave [dieren]; q 21 en het p Nu 28:14 behorende drankoffers.s
q Nu 28:12
daarbij behorend graanoffer r en 32 En op de zevende dag ze-
r Le 4:23
de daarbij behorende drankof- Nu 28:15 ven stieren, twee rammen, veer-
fers s bij de stieren, de rammen s Nu 28:7 tien mannetjeslammeren van een
en de mannetjeslammeren, naar t Le 1:3 jaar oud, gave [dieren]; t 33 en
Le 22:22
hun getal, overeenkomstig de het daarbij behorend graanoffer u
u Nu 29:3
voorgeschreven gang van zaken; Nu 29:14 en de daarbij behorende drankof-
´ ´
22 en een bok als zondeoffer,t v Nu 28:14 fers v bij de stieren, de rammen
227 Voorschriften voor geloften NUMERI 29:34–30:11
en de mannetjeslammeren, naar HFDST. 29 te van onthouding oplegt, 4 en
hun getal, overeenkomstig de a Nu 28:12 haar vader hoort werkelijk haar
voorgeschreven gang van zaken b Le 4:23 gelofte of haar onthoudingsge-
´ ´ Nu 28:15
daarvoor; a 34 en een bok als lofte die zij haar ziel heeft op-
c Nu 28:7
zondeoffer,b buiten het bestendig gelegd, en haar vader bewaart in-
d Le 23:36
brandoffer, het daarbij behorend derdaad het stilzwijgen tegenover
e Le 23:39
graanoffer en het daarbij beho- haar, dan moeten al haar gelof-
rend drankoffer.c f Nu 29:2
ten van kracht zijn, en elke ont-
35 En op de achtste dag dient g Nu 29:3
Nu 29:14
houdingsgelofte a die zij haar ziel
GIJ een plechtige vergadering
h Nu 28:14
heeft opgelegd, zal van kracht
te houden.d Geen enkel soort zijn. 5 Maar indien haar vader
i Nu 28:12
van zwaar werk moogt GIJ doen.e haar weerhouden heeft op de dag
j Le 4:23
36 En GIJ moet als brandoffer een Nu 28:15 dat hij al haar geloften of haar ont-
vuuroffer van een rustig stem- k Nu 28:7 houdingsgeloften die zij haar ziel
mende geur voor Jehovah aan- heeft opgelegd, hoorde, zal zulks
´ ´ ´ ´ l Le 23:2
bieden: een stier, een ram, zeven De 16:16 niet van kracht zijn, maar Jeho-
mannetjeslammeren van een jaar m Nu 15:3 vah zal haar vergeven, omdat haar
De 12:6
oud, gave [dieren]; f 37 en het vader haar weerhouden heeft.b
n Le 7:16
daarbij behorend graanoffer g en Le 22:21 6 Maar mocht zij soms aan een
de daarbij behorende drankoffers h o Le 1:3 man toebehoren, en haar gelof-
bij de stier, de ram en de man- p Le 2:1 te is op haar,c of de ondoordach-
netjeslammeren, naar hun getal, q Nu 15:5 te belofte van haar lippen die zij
overeenkomstig de voorgeschre- haar ziel heeft opgelegd, 7 en
´ ´ r Le 3:1
ven gang van zaken; i 38 en een haar man hoort het werkelijk en
s Ex 40:16
bok als zondeoffer,j buiten het be- De 4:5 bewaart het stilzwijgen tegenover
stendig brandoffer en het daarbij
haar op de dag dat hij het hoort,
behorend graanoffer en het daar- HFDST. 30 dan moeten haar geloften van
bij behorend drankoffer.k t Ex 18:25 kracht zijn, of haar onthoudings-
39 Deze zult GIJ op UW perio- u Ge 28:20 geloften die zij haar ziel heeft op-
dieke feesten aan Jehovah op- Le 27:2 gelegd, zullen van kracht zijn.d
Re 11:30
dragen,l buiten UW gelofteof- 8 Maar indien haar man op de
v Nu 30:10
fers m en UW vrijwillige gavenn Ps 132:2 dag dat hij het hoort, haar weer-
in de vorm van UW brandoffers o w Nu 30:11 houdt,e dan heeft hij haar gelof-
en UW graanoffers p en UW drank- Han 23:14
te die op haar was, of de ondoor-
offers q en UW gemeenschapsof- x De 23:21
dachte belofte van haar lippen
Ps 76:11
fers.’ ”r 40 Voorts sprak Mozes _ Ps 116:14 die zij haar ziel heeft opgelegd,
¨ Ps 119:106
tot de zonen van Isra
_ el overeen- Pr 5:4 ongeldig gemaakt, en Jehovah zal
komstig alles wat Jehovah Mozes _ Mt 5:33 haar vergeven.f
geboden had.s y Ps 22:25
9 Wat de gelofte van een we-
Ps 50:14
Toen sprak Mozes _ tot de duwe of een gescheiden vrouw
30
Ps 66:13
Na 1:15
stamhoofdent van de zo- betreft, alles wat zij haar ziel
¨ z 1Sa 1:11
nen van Isra
_ el en zei: „Dit is het heeft opgelegd, zal voor haar van
woord dat Jehovah geboden heeft: kracht zijn.
2e kolom
2 Ingeval een man een gelofte aan 10 Heeft zij echter in het huis
a Nu 30:10
Jehovah doetu of een eed zweertv Nu 30:13 van haar man een gelofte gedaan
waardoor hij zijn ziel een gelofte b Mr 7:10
of haar ziel door een eed een
van onthouding w oplegt, mag hij Ef 6:1 onthoudingsgelofte g opgelegd,
zijn woord niet breken.x Overeen- c 1Sa 1:11 11 en haar man heeft het ge-
1Sa 1:22
komstig alles wat zijn mond is uit- hoord en heeft tegenover haar
d 1Sa 1:23
gegaan, dient hij te handelen.y het stilzwijgen bewaard, hij heeft
e Ro 7:2
3 En ingeval een vrouw een 1Kor 11:3
haar niet weerhouden, dan moe-
gelofte aan Jehovah doetz of zij Ef 5:22 ten al haar geloften van kracht
zich in het huis van haar vader f Nu 30:5 zijn, of elke onthoudingsgelofte
in haar jeugd werkelijk een gelof- g Nu 30:6 die zij haar ziel heeft opgelegd,
NUMERI 30:12–31:16 Wraak op Midian. Bileam gedood 228
zal van kracht zijn. 12 Maar in- HFDST. 30 zend van elke stam, tot het leger,
dien haar man ze totaal ongel- a 1Kor 11:3 hen en P _inehas,a de zoon van Elea- _
1Pe 3:1
dig heeft verklaard op de dag zar, de priester, tot het leger, en
dat hij enige uiting van haar lip- b Nu 30:5 het heilige gerei en de trompet-
Nu 30:8
pen als haar geloften of als een tenb om oproepen te blazen, waren
onthoudingsgelofte van haar ziel c Ps 35:13 in zijn hand. 7 Zij dan voerden
Jes 58:5
hoorde, zullen ze niet van kracht oorlog tegen M _idian, juist zoals
zijn.a Haar man heeft ze ongel- d Nu 30:7 Jehovah Mozes _ geboden had, en zij
dig verklaard, en Jehovah zal e De 23:21
gingen ertoe over allen die van het
haar vergeven.b 13 Welke ge- mannelijk geslacht waren, te do-
lofte of welke eed met betrek-
f Nu 30:6
Nu 30:10
den.c 8 En behalve de anderen
king tot een onthoudingsgelofte die zij deden sneuvelen, doodden
om de ziel in droefheid te bui-
g Nu 30:3 zij ook de koningen van M _idian,
genc maar ook, haar man dient
namelijk Evi _ en Rekem _ en Zur
ze te bekrachtigen of haar man HFDST. 31 en Hur en Reba, _ de vijf koningen
dient ze ongeldig te verklaren. h De 32:41 van M _idian; d en zij doodden B _i-
14 Maar indien haar man van
Ps 94:1
Jes 1:24
leam,e de zoon van Beor, _ met het
dag tot dag absoluut het stilzwij- Na 1:2 zwaard. 9 Maar de zonen van
¨
gen tegenover haar bewaart, dan i Nu 25:2
Isra
_ el voerden de vrouwen van
Nu 25:17 M _idian en hun kleinen gevanke-
heeft hij al haar geloften of al
lijk weg; f en al hun huisdieren
haar onthoudingsgeloften die op j Nu 27:13
De 32:50 en al hun vee en al hun midde-
haar zijn, bekrachtigd.d Hij heeft
len voor levensonderhoud plun-
ze bekrachtigd omdat hij tegen- k Nu 22:7
Nu 25:18 derden zij. 10 En al hun steden
over haar het stilzwijgen heeft 1Kor 10:8 waarin zij zich gevestigd hadden,
bewaard op de dag dat hij ze hoor- Opb 2:14
en al hun ommuurde kampemen-
de. 15 En indien hij ze totaal l Nu 26:51 ten verbrandden zij met vuur.g
ongeldig verklaart nadat hij ze 11 Voorts namen zij heel de buith
m Le 26:8
gehoord heeft, dan draagt hij in en al de roof aan mensen en huis-
werkelijkheid haar dwaling.e dieren mee. 12 Zij dan brach-
2e kolom
16 Dit zijn de voorschriften die ten de gevangenen en de roof en
a Nu 25:7
Jehovah Mozes_ geboden heeft Nu 25:11 de buit naar Mozes _ en de priester
[over de verhouding] tussen een Eleazar
_ en naar de¨ vergadering
b Nu 10:2
man en zijn vrouw,f tussen een Nu 10:9 der zonen van Isra _ el, naar de le-
vader en zijn dochter in haar gerplaats, naar de woestijnvlak-
c De 20:13
jeugd in het huis van haar va- ten van Moab, _ i
die aan de Jorda_ an _
der.”g d Joz 13:21 bij Jericho _ liggen.
Voorts sprak Jehovah tot 13 Toen gingen Mozes _ en de
31 Mozes
_ en zei: 2 „Neem
voor de zonen van Isra
_
¨
el wraak h
e Nu 22:12
Nu 24:25
Joz 13:22
2Pe 2:15
priester Eleazar _
van de vergadering hun buiten
en alle oversten
e Nu 31:4
venendertig duizend vijfhonderd, talrijke, ja, zelfs zeer grote vee-
f Nu 1:4
44 en aan rundvee, zesendertig- Nu 1:16 stapel. Toen zagen zij het land
duizend, 45 en aan ezels, dertig- Nu 31:14 ¨ d
De 1:15 Jaezer _ en het land G _ilead, en
duizend vijfhonderd, 46 en aan g Ex 23:27 zie! de plaats was een plaats voor
menselijke zielen, zestienduizend. Le 26:7
vee. 2 Daarom kwamen de zo-
47 Toen nam Mozes _ van de helft h Ps 96:8
nen van Gad en de zonen van Ru- _
¨
die de zonen van Isra _ el toebehoor- i Ge 41:42
ben en zeiden het volgende tot
de, de ene die er van elke vijf- j Ex 35:22
Mozes_ en de priester Eleazar _ en
tig genomen moest worden, van k Nu 18:8
Nu 18:19 tot de oversten van de vergade-
de mensen en van de huisdieren, l De 20:14 ring: 3 „Ataroth _ e en D
_ibonf en
en gaf die aan de levieten,c die ¨
Jaezer _ en N _imrag en Hesbon _ h
en
de plicht in acht namend met be- Eleale _ i en Sebam _ en Nebo _ j
en
2e kolom
trekking tot Jehovah’s taberna- Behon,
_ k
4 het land dat Jeho-
a Ex 30:16
kel, juist zoals Jehovah Mozes _ ge- vah voor het aangezicht van de
boden had.
¨
vergadering van Isra _ el verslagen
HFDST. 32
48 Toen traden de over de dui- heeft, l is een land voor vee, en uw
al het goud van de bijdrage die p Nu 13:31 land zagen, ontnamen zij vervol-
Joz 14:8 ¨
zij aan Jehovah bijdroegen, be- q Joz 14:7
gens de zonen van Isra _ el de moed
liep zestienduizend zevenhon- r Nu 13:23
om het land dat Jehovah hun stel-
derd vijftig sikkelen, van de De 1:24 lig geven zou, binnen te trekken.s
oversten van duizend en de over- s Nu 13:32 10 Dientengevolge ontbrandde
De 1:26
sten van honderd. 53 De man- Jehovah’s toorn op die dag, zodat
t Nu 14:28
nen van het leger hadden ieder De 1:34 hij zwoer t en zei: 11 ’De man-
voor zich roofgoed genomen.l Ps 95:11
Ez 20:15
nen van twintig jaar oud en daar-
54 Mozes_ en de priester Eleazar _ Heb 3:18 boven die uit Egypte _ zijn opge-
231 Ruben, Gad en half Manasse vestigen zich NUMERI 32:12-31
trokken,a zullen HFDST. 32
¨ de bodem die ik gezicht van Jehovah de Jorda_ an _
Abraham,
_ Isa
_ ak en Jakob _ onder a Nu 14:29
De 1:35
zal overtrekken, totdat hij zijn
ede beloofd heb,b niet zien, om- De 2:14 vijanden van voor zijn aangezicht
dat zij mij niet volkomen hebben b Ge 13:15 verdrijft,a 22 en het land werke-
gevolgd, 12 behalve Kaleb, c
_ de Ge 26:3
Ge 28:13
lijk voor het aangezicht van Jeho-
zoon van Jefunne, _ de Kenizziet, vah onderworpen is b en GIJ daarna
d c Nu 13:30
en Jozua,
_ de zoon van Nun, want Nu 14:24 terugkeert,c dan zult GIJ inder-
De 1:36
zij hebben Jehovah volkomen ge- Joz 14:8 daad tonen geen schuld te hebben
volgd.’ 13 Daarom ontbrandde tegenover Jehovah en tegenover
¨ d Nu 14:30 ¨
Jehovah’s toorn tegen Isra _ el en De 1:38 Isra
_ el; en dit land moet van U wor-
Joz 19:49
liet hij hen veertig jaar in de den tot een bezitting voor het aan-
wildernis ronddolen,e totdat heel e Nu 14:33
De 29:5 gezicht van Jehovah.d 23 Maar
het geslacht dat kwaad deed in Joz 5:6 indien GIJ niet zo zult handelen,
Ps 95:10
de ogen van Jehovah, zijn ein- Han 7:36 dan zult GIJ stellig tegen Jehovah
de vond.f 14 En nu zijt GIJ op- Han 13:18
zondigen.e Weet dan dat UW zon-
gestaan in de plaats van UW va- f Nu 26:64
de U zal achterhalen.f 24 Bouwt
De 2:14
deren als het broed van zondige 1Kor 10:5 U steden voor UW kleinen en ste-
mannen, om de brandende toorn Heb 3:17
nen kooien voor UW kleinveekud-
¨
van Jehovah tegen Isra _ el nog te g De 1:34
den, en GIJ dient te doen wat uit
Han 7:51
vergroten.g 15 Zoudt GIJ U ervan UW mond is uitgegaan.”g
h Heb 10:38
afwenden hem te volgen,h dan zou
i Ex 23:21 25 Toen zeiden de zonen van
hij hen stellig wederom langer in
Gad en de zonen van Ruben _ het
de wildernis laten blijven,i en GIJ j 2Kr 15:2
volgende tot Mozes: _ „Uw knech-
zoudt ten aanzien van heel dit k De 3:18
Joz 4:12 ten zullen doen juist zoals mijn
volk verderfelijk gehandeld heb-
l Joz 22:4 heer gebiedt.h 26 Onze kleinen,
ben.”j
m Nu 32:33 onze vrouwen, ons vee en al onze
16 Later traden zij op hem toe Joz 12:1 huisdieren zullen daar in de ste-
en zeiden: „Laat ons hier stenen Joz 13:8
2Kon 10:33 den van G _ilead blijven,i 27 maar
kleinveekooien bouwen voor ons
n De 3:18 uw knechten zullen, een ieder die
vee en steden voor onze kleinen. Joz 1:14
toegerust is voor het leger,j voor
17 Maar wijzelf zullen in slagor- Joz 4:13
het aangezicht van Jehovah over-
de toegerust voor de zonen van
¨ trekken voor de strijd, juist zoals
Isra
_ el uit trekken,k net zolang 2e kolom
mijn heer spreekt.”
totdat wij hen op hun plaats heb- a Ps 78:55
ben gebracht, terwijl onze klei- b De 3:20
28 Bijgevolg gaf Mozes _ aan-
nen in de steden met vesting- Joz 11:23 gaande hen bevel aan de pries-
Joz 18:1
werken moeten wonen, uit het Ps 44:2
ter Eleazar_ en aan Jozua,
_ de zoon
gezicht van de bewoners van het c Joz 22:4
van Nun, en aan de hoofden van
land. 18 Wij zullen niet naar Joz 22:9 de vaderen der stammen van de
¨
onze huizen terugkeren totdat de d De 3:12 zonen Isra
_ els. 29 Mozes _ dan zei
¨ Joz 1:15
tot hen: „Indien de zonen van Gad
zonen van Isra _ el zich grondbe- Joz 13:8
zit hebben verschaft, ieder zijn e Nu 15:22 en de zonen van Ruben, _ een ieder
eigen erfdeel.l 19 Want wij zul- Jak 4:17 die ten strijde toegerust is,k met
len geen erfdeel met hen krij- f Sp 13:21 U voor het aangezicht van Jeho-
Jes 59:12
gen vanaf de zijde van de Jorda_ an _ Ga 6:7 vah de Jorda_ an _ overtrekken, en
en verder, omdat ons erfdeel ons g Nu 32:16 het land werkelijk voor UW aange-
ten deel gevallen is vanaf de zijde Nu 32:34
Nu 32:37
zicht onderworpen is, dan moet GIJ
van de Jorda_ an _ tegen de opgang hun het land G _ilead tot een bezit-
h Joz 1:13
[der zon].”m ting geven.l 30 Maar zo zij niet
i Joz 1:14
20 Hierop zei Mozes _ tot hen: toegerust met U overtrekken, dan
j Joz 4:12
„Indien GIJ deze zaak zult doen, moeten zij zich in UW midden in
¨
indien GIJ U voor het aangezicht k Nu 32:20
het land Kana _ an vestigen.”m
l Joz 1:15
van Jehovah ten strijde zult toe- Joz 13:15
31 Hierop antwoordden de zo-
rustenn 21 en iedere toegerus- Joz 13:24 nen van Gad en de zonen van Ru- _
te van U werkelijk voor het aan- m Nu 32:5 ben, en zeiden: „Wat Jehovah tot
¨
NUMERI 32:32–33:15 Israels legeretappen door Mozes opgetekend 232
uw knechten gesproken heeft, zo HFDST. 32 naar hun etappen; en dit waren
zullen wij doen.a 32 Wij zullen a Nu 32:25 hun etappen van de ene vertrek-
b Joz 4:13
toegerust voor het aangezicht c Joz 1:15 plaats tot de andere: a 3 Zij dan
braken op uit Rameses b
van¨ Jehovah naar het land Ka- _ 2Kon 10:33
d De 3:12
_ in de eer-
naan overtrekken,b en onze erfe- e Joz 13:8 ste maand, op de vijftiende dag
lijke bezitting zal ons aan deze f De 29:8
Joz 12:6
van de eerste maand.c Daags na
het Pascha d trokken de zonen van
zijde van de Jorda_ an _ toevallen.”c Joz 22:7
1Kr 5:18 ¨
33 Toen gaf Mozes _ hun, dat wil g Nu 21:23
Isra
_ el met opgeheven hand voor
zeggen de zonen van Gadd en de Nu 21:24 de ogen van alle Egyptenaren uit.e
De 2:31
zonen van Ruben _ e en de halve Ps 136:19 4 Al die tijd waren de Egyptena-
stam Manasse, _ f
de zoon van Jo- _ h De 3:4
Ps 135:11
ren bezig degenen te begraven die
zef, het koninkrijk van S _ihon,g i Nu 21:30 Jehovah onder hen geslagen had,
de koning der Amorieten, en het
Nu 33:45
Joz 13:17
namelijk alle eerstgeborenen; f en
koninkrijk van Og,h de koning j Nu 32:3 aan hun goden had Jehovah straf-
k De 2:36
van Basan, _ het land behorend bij gerichten voltrokken.g
Joz 12:2 ¨
de steden daarvan in de gebie- Re 11:26
l Nu 21:32
5 De zonen van Isra _ el braken
h
den, en de steden van het land Joz 13:25 dus op uit Rameses _ en leger-
den zich vervolgens te Sukkoth. i
rondom.
m Re 8:11
n Nu 32:3
_
34 En de zonen van Gad gin- o Joz 13:27 6 Toen braken zij op uit Suk- _
j
gen D _ibon i bouwen en Atarothj
p Nu 32:17 koth en legerden zich te Etham, _
¨ _ q Nu 32:24
r Nu 21:26 dat aan de rand van de wildernis
en Aro_ ¨ er,k 35 en Atroth-S _ ofan
_ Joz 13:17
en Jaezer l en J
ogbeha, m 36 en ligt. 7 Vervolgens braken zij op
_ _ s Nu 32:3
n o Jer 48:34 uit Etham
_ en keerden terug in de
Beth-N _imra en Beth-H aran, _ t Joz 13:19 k dat in
richting van Pi-Hachiroth,
_ ¨
steden met vestingwerken,p en u Nu 32:3
l
v Joz 13:17 het gezicht van Ba_ al-S ´ ´ efon _ ligt;
stenen kooien voor kleinvee.q Ez 25:9
zij nu legerden zich voor M _igdol.m
37 En de zonen van Ruben _ bouw- w Nu 26:29
x De 3:13 8 Daarna braken zij op uit Pi-
r
den Hesbon
¨ _ t
en Eleale _ s en Kir- ¨
Joz 13:31
Hachiroth
_ en trokken vervolgens
u Joz 17:1
jatha_ ım, 38 en Nebo _ en Ba_ al- y De 3:14 midden door de zee n naar de wil-
v — hun namen werden
Meon_ Joz 13:30
dernis o en bleven drie dagreizen
z 1Kr 2:23
veranderd — en S _ibma; voorts ver de wildernis van Etham _ p in
noemden zij de namen van de ste- trekken en legerden zich toen te
HFDST. 33
den die zij bouwden, naar hun Mara._ q
a Joz 24:5
eigen namen. 1Sa 12:8 9 Voorts braken zij op uit Mara _
w de
39 En de zonen van Machir, _ Ps 77:20
Mi 6:4 en kwamen te Elim. _ r In Elim nu
_
zoon van Manasse, _ trokken voorts b Ex 13:18 waren twaalf waterbronnen en ze-
c Ex 12:51
naar G _ilead en namen het in en ventig palmbomen. Derhalve le-
verdreven de Amorieten die daar-
gerden zij zich daar. 10 Vervol-
in waren. 40 Daarom gaf Mozes _ 2e kolom
gens braken zij op uit Elim _ en
G _ilead aan Machir, _ de zoon van a Nu 9:17
legerden zich aan de Rode Zee.
b Ge 47:11
Manasse,
_ en hij ging ¨ daarin wo- Ex 12:37 11 Daarna braken zij op van de
nen.x 41 En Ja_ ır, de zoon van c Ex 12:2
Ex 13:4
Rode Zee en legerden zich in
Manasse,
_ trok op en nam vervol- d Ex 12:6 de wildernis van Sin.s 12 Toen
Nu 9:3
gens hun tentendorpen in, waar- braken zij op uit de wildernis van
¨ De 16:1
na hij ze Havvoth-J _ a_ ır noemde.y e Ex 14:8 Sin en legerden zich te Dofka. _
f Ex 12:29
42 En Nobah _ trok op en nam ver- Ps 78:51 13 Later braken zij op uit Dofka _
volgens Kenath z en zijn onderhori-
_ g Ex 12:12
Ex 18:11
en legerden zich te Alus. _ 14 Zij
ge plaatsen in; voorts noemde hij h Ge 47:11 braken vervolgens op uit Alus _
t
het Nobah _ naar zijn eigen naam. i Ex 12:37
j Ex 13:20
en legerden zich te Rafidim. _ En
k Ex 14:2 er bleek daar geen water voor
Dit waren de etappen¨ van
33 de zonen van Isra
door de hand van Mozes
_
_ el,¨ die
en Aaron
_ a
l Ex 14:9
m Ex 14:2
n Ex 14:22
het volk te zijn om te drinken.
15 Daarna braken zij op uit Rafi- _
Ps 106:9
dim en legerden ¨ zich in de wilder-
volgens hun legers b uit het land Heb 11:29
o Ex 15:22 nis van S _inaı.u
Egypte
_ waren getrokken.c 2 En p Ex 13:20
q Ex 15:23
Mozes
_ bleef op bevel van Jeho- r Ex 15:27 t Ex 17:1; Ex 17:8; u Ex 18:5; Ex 19:1; Ex 19:2;
vah de vertrekplaatsen optekenen s Ex 16:1 Nu 1:1; Nu 3:4; Nu 9:1.
233 Moeten Jordaan overtrekken, land innemen NUMERI 33:16-54
HFDST. 33
¨
16 Nadien braken zij op uit der zonen van Isra _ el uit het land
¨
de wildernis van S _inaı en leger- a Nu 11:34 Egypte, _ in de vijfde maand, op
¨ De 9:22
den zich te K _ibroth-Hatta_ ava.a de¨ eerste van de maand.a ¨ 39 En
b Nu 11:35
17 Toen braken zij op uit K _ibroth- Nu 12:16 Aaron
_ was honderd drieentwin-
¨
Hatta_ ava en legerden zich te Ha- _ De 1:1 tig jaar oud toen hij op de berg
zeroth.b 18 Daarna braken zij op c Nu 2:3 Hor stierf.
Nu 2:10 ¨
uit Hazeroth_ en legerden zich te Nu 2:18 40 Nu kreeg de Kanaaniet, de
Nu 2:25
R _ithma. 19 Vervolgens braken koning van Arad, _ b
die in de Ne- _
Nu 2:34 ¨
zij op uit R _ithma en legerden zich geb c in het land Kana _ an woonde,
d Nu 9:17 ¨
te R _immon-Perez. _ 20 Toen bra- e De 10:6
te horen dat de zonen van Isra _ el
ken zij op uit R _immon-Perez _ en in aantocht waren.
f De 10:7
legerden zich te L _ibna. 21 Later 41 Na verloop van tijd braken
g De 2:8
braken zij op uit L _ibna en leger- 1Kon 9:26 zij op van de berg Hor d en leger-
den zich te R _issa. 22 Vervolgens 2Kr 8:17
den zich te Zalmona. _ 42 Daarna
braken zij op uit R _issa en legerden h Nu 13:21 braken zij op uit Zalmona _ en leger-
Nu 14:25
zich te Kehelatha. _ 23 Toen bra- Nu 20:1 den zich te Funon. _ 43 Vervol-
ken zij op uit Kehelatha _ en leger- Nu 27:14
De 32:51 gens braken zij op uit Funon _ en le-
den zich bij de berg Safer. _ Joz 15:1 gerden zich te Oboth. _ e 44 Toen
24 Daarna braken zij op van de i Nu 20:22 braken zij op uit Oboth _ en leger-
Nu 20:23
berg Safer _ en legerden zichc te Ha- _ De 32:50 den zich te Ijje- _ Abarim,
_ aan de
rada. 25 Toen braken zij op uit
grens van Moab. _ f
45 Later bra-
Harada
_ en legerden zich te Ma- _ 2e kolom
ken zij op uit Ijjim _ en legerden
kheloth. 26 Vervolgens braken zich te D _ibon-Gad.g 46 Daarna
d a De 10:6
zij op uit Makheloth _ en leger- braken zij op uit D _ibon-Gad en le-
b Nu 21:1 ¨
den zich te Tahath. _ 27 Daarna Re 1:16 gerden zich te Almon-Diblath _ a_ ım.
braken zij op uit Tahath _ en leger- c Nu 13:17 47 Toen braken zij op uit Almon- _
¨ h
den zich te Terah. _ 28 Toen bra- Joz 10:40 Diblatha_ ım en legerden zich in
ken zij op uit Terah _ en legerden d Nu 21:4 de bergen van Abarim _ i tegenover
h Ge 9:6
36 van de familie der zonen
van G _ilead, de zoon van Machir,
_ j
ccc dccc
DEUTERONOMIUM
Dit zijn de woorden die Mozes HFDST. 1 alles wat Jehovah hem met be-
1 tot heel Isra _
ken in de Jordaanstreek,
¨
el heeft gespro-
_
a in de
a Joz 22:4
b Nu 10:12
trekking tot hen geboden had,
4 nadat hij S _ihon,a de koning der
wildernis, in de woestijnvlakten c Nu 33:18 Amorieten, die in Hesbon
_ woon-
b
tegenover Suf, tussen P aran _ d Nu 13:26
de, en Og,b de koning van Ba-
c De 9:23 ¨_
en Tofel
_ en Laban
_ en Hazeroth
_ Joz 14:7 san, die in Astaroth,
_ c in Edreı,d
_
en Di-Zahab; _ 2 elf dagen is het e Nu 32:13 woonde, had verslagen. 5 In de
Nu 33:38
van Horeb, _ via
¨ de weg van het Jordaanstreek, in het land Moab,_
gebergte Se_ ır, tot aan Kades- _
nam Mozes
_ het op zich deze wete
d
Barnea. _ 3 Nu geschiedde het 2e kolom te verklaren, door te zeggen:
e jaar, in de elf-
in het veertigste a Nu 21:23 6 „Jehovah, onze God, heeft tot
de maand, op de eerste van de Joz 12:2
maand,
¨ dat Mozes _ de zonen van b Nu 21:33
Ne 9:22 c Joz 9:10; d Joz 13:12; e De 4:8; De 17:18; Ne
Isra
_ el toesprak overeenkomstig Ps 135:11 8:7.
DEUTERONOMIUM 1:7-27 Terugblik op aanstelling rechters 238
ons gesproken in Horeb _ a
en ge- HFDST. 1 worden wegens een man,a want
zegd: ’GIJ hebt lang genoeg in dit a De 4:15 de rechtspraak behoort God toe; b
1Kon 8:9
bergland gewoond. b 7 Wendt U b Ex 19:1 en de zaak die te moeilijk voor U
en begeeft U op weg en trekt naar Nu 10:11
Nu 10:12
is, dient GIJ voor mij te brengen, en
het bergland der Amorietenc en c Ge 15:16 ik moet die horen.’c 18 Voorts
Joz 10:6
naar al hun naburen in de Ara- _ d De 3:17
gebood ik U toentertijd alle din-
ba,d het berglande en de Sjefela _ De 4:49 gen die GIJ moest doen.
f en de zeekust,g het Joz 12:3
en de Negeb
_ 19 Daarna braken wij uit Ho- _
¨ e Nu 13:17
land der Kanaanieten,h en de L _i- f Ge 12:9 reb op en trokken toen door heel
Nu 21:1
banon,i tot aan de grote rivier, g Joz 9:1 die grote en vrees inboezemen-
de rivier de E_ ufraat.j 8 Ziet,
_ ´ ´ ik de wildernis,d die GIJ hebt gezien,
h Nu 34:2
i Joz 13:1
stel het land waarlijk voor U. Joz 13:5 langs de weg van het bergland der
Trekt er binnen en neemt het 1Kon 9:19
j Ge 15:18
Amorieten,e juist zoals Jehovah,
land in bezit dat Jehovah UW va- k Ge 26:3 onze God, ons had geboden; en
¨
deren, Abraham,
_ _ akk en Ja-
Isa _ l Ge 28:13
m Ge 12:7
ten slotte kwamen wij te Kades- _
kob,l onder ede beloofd heeft hun Ge 13:15 Barnea._ f 20 Nu zei ik tot U: ’GIJ
m Ge 17:7
en hun zaad na hen te geven.’ n Ex 18:18
zijt aan het bergland der Amorie-
9 Nu zei ik toentertijd het vol- o Ge 15:5 ten gekomen, dat Jehovah, onze
Ex 32:13
gende tot U: ’Ik alleen kan U niet Nu 26:51 God, ons geeft.g 21 Zie, Jeho-
dragen.n 10 Jehovah, UW God, De 10:22 vah, uw God, heeft het land aan
p 1Kon 3:8
heeft U vermenigvuldigd en ziet, 1Kr 27:23 u overgeleverd.h Trek op, neem
GIJ zijt heden zo talrijk als de ster- Ps 115:14 [het] in bezit, juist zoals Jehovah,
q Ge 26:4
ren aan de hemel.o 11 Moge Je- Ex 23:25 de God van uw voorvaders, tot
hovah, de God van UW voorva- Sp 10:22
r Ge 12:2
u gesproken heeft.i Wees niet be-
ders, U nog duizendmaal talrijker Ge 22:17 vreesd, noch verschrikt.’j
s Ex 18:18
makenp dan GIJ zijt, en moge hij U Nu 11:11 22 Doch GIJ zijt allen tot mij
zegenen,q juist zoals hij U beloofd Nu 20:3
Nu 27:14
genaderd en hebt gezegd: ’Laten
heeft.r 12 Hoe kan ik alleen UW t 1Ti 3:2 wij toch mannen voor ons uit
last en UW vracht en UW geru- u 1Ti 3:4
1Ti 3:6
zenden om het land voor ons te
zie dragen? s 13 Neemt wijze en v Ex 18:21 verkennen en ons verslag uit te
beleidvolle t en ervarenu mannen w Ex 18:25
x Ex 23:8
brengen over de weg waarlangs
van UW stammen, opdat ik hen De 16:18 wij dienen op te trekken en over
Jo 7:24
tot hoofden over U kan stellen.’v y Ex 22:21
de steden waar wij zullen ko-
14 Toen hebt GIJ mij geantwoord Le 19:34 men.’k 23 Welnu, de zaak bleek
Le 24:22
en gezegd: ’De zaak waarvan gij z Le 19:15
goed te zijn in mijn ogen, zodat
gesproken hebt, dat wij die moe- 1Sa 16:7 ik twaalf mannen
´ ´ van U nam, voor
Sp 24:23
ten doen, is goed.’ 15 Ik heb dus Lu 20:21 elke stam een.l 24 Toen wend-
de hoofden van UW stammen geno- Ro 2:11
a Ex 23:3
den zij zich en trokken het berg-
men, wijze en ervaren mannen, en Jak 2:4 land inm en kwamen tot aan het
n
hen tot hoofden over U gesteld, tot
stroomdal Eskol_ en gingen het
oversten van duizend en oversten 2e kolom verspieden. 25 Voorts namen zij
van honderd en oversten van vijf- a Sp 29:25
wat van de vrucht van het lando
tig en oversten van tien en beamb- b 2Kr 19:6 in hun hand en brachten die tot
c Ex 18:26
ten van UW stammen.w d Nu 10:12
ons, en tevens brachten zij ons
16 Vervolgens gebood ik toen- De 8:15 verslag uit en zeiden: ’Het land
Jer 2:6
tertijd UW rechters en zei: ’Bij het e Ge 15:16 dat Jehovah, onze God, ons geeft,
afnemen van een verhoor [inzake Nu 13:29 is goed.’p 26 Maar GIJ hebt niet
f Nu 13:26
geschillen] tussen UW broeders, Nu 32:8 willen optrekken,q en GIJ zijt U
moet GIJ rechtvaardig oordelenx g De 1:7 weerspannig tegen het bevel van
h De 1:8
tussen een man en zijn broeder De 31:6 Jehovah, UW God, gaan gedra-
of zijn inwonende vreemdeling.y
i Ex 23:27 gen.r 27 En GIJ bleeft morren in
j Nu 14:9
17 GIJ moogt bij de rechtspraak Joz 1:9 UW tenten en zeggen: ’Omdat Je-
Ps 27:1
niet partijdig zijn.z De kleine dient Jes 41:10
Heb 13:6 m Nu 13:17; n Nu 13:24; o Nu 13:23; Nu 13:26;
GIJ evenzeer aan te horen als de k Nu 13:2 p Nu 13:27; q Heb 10:38; r Nu 14:1; Nu 14:4; Ps
grote.a GIJ moogt niet bevreesd l Nu 13:3 106:24.
¨
239 Bij intocht in Kanaan in opstand DEUTERONOMIUM 1:28–2:2
HFDST. 1
¨
hovah ons haatte,a heeft hij ons gemaakt,¨ a want hij zal het Isra
_ el
uit het land Egypte_ geleid,b om a Sp 19:3 doen beerven.) 39 Wat UW klei-
b Ex 3:8
ons in de hand der Amorieten te Ez 20:6 nen betreft, van wie GIJ hebt ge-
geven, ten einde ons te verdel- c Nu 14:3
d Nu 32:9
zegd: „Tot plundering zullen zij
gen.c 28 Waarheen trekken wij De 20:8 worden!”,b en UW zonen, die thans
Joz 14:8
op? Onze broeders hebben ons e Nu 13:33
nog geen goed of kwaad kennen,
hart doen smelten,d door te zeg- De 2:10 zij zullen daar binnengaan, en aan
f Nu 13:28
gen: „Een volk, groter en rijziger De 9:1 hen zal ik het geven, en zij zul-
dan wij,e steden, groot en tot aan g Nu 13:22 len
´
het in bezit nemen. 40 Wat
Joz 11:21
de hemel versterkt,f en ook de zo- h Nu 14:9 U aangaat, verandert van rich-
nen van de Enakieteng zagen wij i Ex 14:14
De 20:4
ting en vertrekt naar de wildernis
daar.” ’ Joz 10:42 langs de weg van de Rode Zee.’c
2Kr 14:11
29 Daarom zei ik tot U: ’GIJ Ps 46:11 41 Hierop hebt GIJ geantwoord
moogt niet van angst ineenkrim- j Nu 14:22
Ps 78:12
en tot mij gezegd: ’Wij hebben
pen, noch bevreesd zijn wegens Ps 105:27 tegen Jehovah gezondigd.d Wij
k Ps 78:15
hen.h 30 Jehovah, UW God, is de- l Ex 19:4
— wij zullen optrekken en strij-
gene die voor U uit gaat. Hij zal De 32:11 den overeenkomstig alles wat Je-
m Ps 77:20
voor U strijdeni overeenkomstig n Ps 78:22
hovah, onze God, ons heeft ge-
alles wat hij in Egypte _ voor UW Ps 106:24 boden!’ Een ieder van U gordde
Heb 3:16
eigen ogen met U heeft gedaan,j Heb 3:19 daarom zijn oorlogswapens aan en
31 en in de wildernis,k waar gij Ju 5
o Nu 10:33
dacht dat het gemakkelijk was de
hebt gezien hoe Jehovah, uw God, p Ex 13:21 berg te beklimmen.e 42 Maar Je-
u heeft gedragenl net zoals een Ex 40:36
Nu 10:34
hovah zei tot mij: ’Zeg hun: „GIJ
man zijn zoon draagt, op heel de Ne 9:12 moogt niet optrekken en strij-
Ps 78:14
weg die GIJ gegaan zijt, totdat Ps 105:39 den, want ik ben niet in UW mid-
GIJ op deze plaats gekomen zijt.’m q Nu 14:28 den; f opdat GIJ niet de neder-
Nu 14:35
32 Maar ondanks dit woord hadt Nu 32:10 laag lijdt voor UW vijanden.” ’g
GIJ geen geloof in Jehovah, UW
De 2:14
Ps 95:11
43 Ik sprak dus tot U, en GIJ hebt
God,n 33 die voor U uit ging op Heb 3:11 niet geluisterd maar zijt U weer-
r Nu 14:29
de weg om een plaats voor U te Han 13:18
spannig tegen Jehovah’s bevel
verspieden waar GIJ U kondt lege- 1Kor 10:5 gaan gedragenh en helemaal ver-
Heb 3:17
ren,o ’s nachts door vuur, opdat s Nu 14:30 hit geraakt, en GIJ hebt getracht
GIJ zoudt kunnen zien langs wel- t Nu 14:24 de berg te beklimmen.i 44 Toen
Joz 14:9
ke weg GIJ moest gaan, en over- u Nu 20:12 trokken de Amorieten die op die
dag door een wolk.p Nu 27:13
De 3:26
berg woonden, U tegemoet en ach-
34 Al die tijd hoorde Jehovah Ps 106:32 tervolgden U,j net zoals de bijen
v Ex 33:11 ¨
de stem van UW woorden. Daar- Nu 11:28 dat doen, en joegen U in Se_ ır uit-
om werd hij verontwaardigd en Nu 14:38 een tot Horma
_ toe.k 45 Daarna
zwoer,q door te zeggen: 35 ’Niet
zijt GIJ teruggekeerd en voor het
´ ´ aangezicht van Jehovah gaan we-
een onder deze mannen van dit 2e kolom
boosaardig geslacht zal het goe- a Nu 27:18 nen, maar Jehovah luisterde niet
de land zien dat ik onder ede aan
De 31:7
Joz 1:6
naar UW stem,l noch leende hij U
UW vaderen beloofd heb te ge- b Nu 14:3 het oor.m 46 GIJ zijt dus vele da-
Nu 14:31
ven,r 36 behalve Kaleb, _ de zoon c Nu 14:25
gen in Kades
_ gebleven, zoveel da-
van Jefunne.
_ s Hij zal het zien, en d Nu 14:39 gen als GIJ daar werkelijk zijt ge-
e Nu 14:40 n
aan hem en aan zijn zonen zal f Le 26:17
bleven.
Nu 14:42
ik het land geven dat hij betre- Daarna wendden wij ons en
den heeft, wegens het feit dat hij
Jehovah volkomen heeft gevolgd.t
g Nu 14:43
h Nu 14:41
Jes 63:10
Jer 11:8
2 vertrokken naar de wildernis
langs de weg van de Rode Zee,
37 (Zelfs tegen mij werd Jeho- Han 7:51
juist zoals Jehovah tot mij ge-
i Nu 14:44
vah vanwege U vertoornd, en hij j De 28:25 sproken had; o en wij trokken
zei: ’Ook gij zult daar niet bin- De 32:30 ¨
k Nu 14:45 vele dagen om het gebergte Se_ ır
nengaan.u 38 Jozua, _ de zoon van l Ps 78:34 heen. 2 Ten slotte zei Jehovah
Sp 28:9
Nun, die voor u staat, hij zal daar m Ps 66:18
v
binnengaan.’ Hem heeft hij sterk n Nu 13:25 HFDST. 2 o Nu 14:25; De 1:40.
DEUTERONOMIUM 2:3-22 Verslag over 38-jarige omzwerving 240
HFDST. 2
¨
het volgende tot mij: 3 ’GIJ hebt evenals Isra
_ el moet doen met het
nu lang genoeg om dit gebergte a De 2:7 land dat zijn bezitting is, het-
b Ge 36:8
heen getrokken.a Verandert van Nu 20:14 welk Jehovah hun stellig geven
richting naar het noorden. 4 En De 23:7
c Ge 27:40
zal.) 13 Staat nu op en trekt
gebied het volk en zeg: „GIJ trekt Ge 36:10 het stroomdal van de Zered _ over.’
verder langs de grens van UW d Ge 27:39
Ge 36:9
Bijgevolg trokken wij toen het
a
broeders,b de zonen van Esau, _ c
die De 2:8 stroomdal van de Zered _ over.
¨ e Ex 15:15
in Se_ ır wonen; d en zij zullen be- Ex 23:27
14 En de dagen die wij te voet af-
vreesd zijn wegens U,e en GIJ moet De 2:25 legden vanaf Kades-Barn
_ ea
_ tot-
f Ge 32:3
zeer voorzichtig zijn. 5 Bindt Ge 36:8 dat wij het stroomdal van de
geen strijd met hen aan, want ik De 32:8
Joz 24:4
Zered
_ overtrokken, waren acht-
zal U van hun land zelfs niet de 2Kr 20:10 endertig jaar, totdat heel het ge-
Han 17:26
breedte van een voetzool geven; slacht van krijgslieden zijn ein-
¨ g Nu 20:19
want ik heb het gebergte Se_ ır h Ge 12:2 de had gevonden en verdwenen
Sp 10:22
aan Esau
_ tot een bezitting gege- i De 8:2
was uit het midden van de le-
ven.f 6 Het voedsel dat GIJ voor De 29:5 gerplaats, juist zoals Jehovah hun
Ps 95:10
geld van hen mocht kopen, moet Han 13:18 had gezworen.b 15 En ook bleek
GIJ eten; en ook het water dat GIJ j Ne 9:21 de handc van Jehovah op hen te
Ps 23:1
voor geld van hen mocht kopen, Ps 34:9 zijn om hen uit het midden van de
moet GIJ drinken.g 7 Want Je- Ps 34:10 legerplaats op te jagen, totdat zij
Ps 37:25
hovah, uw God, heeft u gezegend Fil 4:19 hun einde vonden.d
k Nu 20:20
in al het werk van uw hand.h Nu 20:21
16 Nu geschiedde het dat zo-
Uw trekken door deze grote wil- Nu 21:4 dra alle krijgslieden tot de laat-
Re 11:18
dernis is hem heel goed bekend. l De 11:30 ste man uit het midden van het
Deze veertig i jaar is Jehovah, uw m 2Kr 8:17 volk waren gestorven,e 17 Je-
n Nu 21:13
God, met u geweest. Het heeft Re 11:17 hovah verder tot mij sprak en
u aan niets ontbroken.” ’j 8 Zo 2Kr 20:10 zei: 18 ’Gij trekt heden het ge-
o Nu 21:15
trokken wij verder, weg van onze De 2:18 bied van Moab, _ dat wil zeggen
broeders, de zonen van Esau, _ k die Jes 15:1 Ar,f voorbij, 19 en gij moet tot
¨ p Ge 19:37
in Se_ ır wonen, van de weg van de q Ge 14:5 vlak tegenover de zonen van Am- _
Araba,
_ l
van Elath
_ en van Ezeon-
_ r Nu 13:33 mon komen. Val hen niet lastig
Joz 14:15
Geber.
_ m
s Ge 14:5 en bind geen strijd met hen aan,
Vervolgens wendden wij ons en De 3:11
1Kr 20:6
want ik zal u niets van het land
trokken voort langs de weg van t Nu 13:22 der zonen van Ammon _ tot een
Nu 13:28
de wildernis van Moab. _ n 9 Toen Nu 13:33
bezitting geven, daar ik het aan
zei Jehovah tot mij: ’Val Moab _ De 1:28 de zonen van Lot tot een bezit-
De 9:2
niet lastig en begin geen oor- u Ge 14:6 ting heb gegeven.g 20 Het werd
log met hen, want ik zal u niets Ge 36:20 ook wel als het land van de Re-
1Kr 1:39 ¨
van zijn land tot een bezitting v Ge 36:10 faıetenh beschouwd. (In vroeger ¨
geven, daar ik Ar o aan de zonen w Ge 27:39
Ge 27:40
tijden woonden daar de Refaıe-
van Lotp tot een bezitting heb ten, en de Ammonieten plachten
gegeven. 10 (In vroeger tijden hen Zamzummieten te noemen.
2e kolom
woonden daar de Emieten,q een 21 Zij waren een groot en tal-
a Nu 21:12
volk, groot en talrijk en rijzig als b Nu 14:33
rijk en rijzig volk, als de Enakie-
de Enakieten.r 11 Wat de Refa- Nu 32:11 ten; i voorts verdelgde Jehovahj
De 1:35
ietens betreft, ook zij werden als Ps 95:11
hen van voor hun aangezicht, op-
de Enakietent beschouwd, en de Ps 106:26 dat zij hen uit hun bezit konden
Ez 20:15
Moabieten plachten hen Emie- Heb 3:18 verdrijven en in hun plaats kon-
¨ Ju 5 den wonen; 22 evenals hij voor
ten te noemen. 12 En in Se_ ır c Heb 10:31
woonden in vroeger tijden de Ho- d 1Kor 10:5 de zonen van Esau _ had gedaan,
¨
rieten,u en de zonen van Esau _ v e Nu 26:64 die in Se_ ır wonen,k toen hij de Ho-
f Nu 21:15 l
hebben hen voorts uit hun be- Nu 21:28 rieten van voor hun aangezicht
g Ge 19:38
zit verdreven en hen van voor De 2:9
h Ge 15:20; De 3:11; Joz 17:15; i Nu 13:33;
hun aangezicht verdelgd en zijn Re 11:15
2Kr 20:10 De 2:10; De 9:2; j Ex 15:3; Ps 24:8; k Ge 36:8;
toen in hun plaats gaan wonen,w Han 17:26 l Ge 14:6; Ge 36:20; De 2:12.
241 Sihon verslagen. Ammon gespaard DEUTERONOMIUM 2:23–3:5
verdelgde, opdat zij hen uit hun HFDST. 2 32 Toen nu S _ihon uittrok, hij en
bezit konden verdrijven en tot op a Joz 13:3 al zijn volk, om bij Jahaz _ tegen
b Ge 10:19
de dag van heden in hun plaats Joz 11:22 ons te strijden,a 33 leverde Jeho-
konden wonen. 23 Wat de Av- c Ge 10:14 vah, onze God, hem voorts aan
1Kr 1:12
vietena betreft, die in nederzet- d Jer 47:4
ons over,b zodat wij hem en zijn
tingen woonden tot Gaza _ b toe, Am 9:7 zonen en al zijn volk versloegen.c
Han 27:13
de Kaftorieten,c die uit Kaftor _ d
e Nu 21:13 34 En wij gingen er toentertijd
waren weggetrokken, verdelgden Re 11:18 toe over al zijn steden in te nemen
f Nu 21:23
hen, om in hun plaats te kunnen Joz 9:10 en elke stad aan de vernietiging
wonen.) g Ex 15:14 prijs te geven,d mannen en vrou-
Ex 23:27
24 Staat op, breekt op en trekt De 11:25 wen en kleine kinderen. Wij lie-
het stroomdal van de Arnon
_ e
over. Joz 2:9 ten niemand in leven. 35 Alleen
h Joz 13:18
Zie, ik heb S _ihon,f de koning van Joz 21:37 de huisdieren namen wij als roof-
Hesbon,
_ de Amoriet, in uw hand i Nu 21:21 goed voor onszelf mee, alsook de
j De 20:11
gegeven. Begin dus zijn land in be- k Nu 21:22
buit uit de steden die wij ingeno-¨
zit te nemen en voer oorlog met Re 11:19 men hadden.e 36 Van Aro _ er f af,
hem. 25 Op deze dag zal ik be- l Nu 20:19 dat aan de oever van het stroom-
m De 2:8
ginnen de angst voor u en de vrees n De 2:9 dal van de Arnon
_ ligt, en de stad
voor u op de volken onder de gan- De 2:18 die in het stroomdal ligt, tot aan
o De 9:5
se hemel te leggen, die het bericht Joz 1:11 G _ilead, bleek er geen stad te zijn
omtrent u zullen horen; en ze zul- p Job 34:11 die ons te hoog lag.g Jehovah, onze
Ro 9:18
len wegens u stellig in beroering q Nu 21:25
God, leverde ze alle aan ons over.
¨ 37 Alleen tot het land van de zo-
zijn en weeen hebben als die van Ps 135:10
Ps 136:18
nen van Ammon, h de hele oever
een barende.’g r Nu 32:33 _
i
26 Toen zond ik uit de wilder- Ps 135:12 van het stroomdal van de Jabbok,
_
nis van Kedemoth _ h boden naar
zijt gij niet genaderd, noch tot de
S _ihon,i de koning van Hesbon,_ 2e kolom steden van het bergland, noch tot
met woorden van vrede,j en liet a Nu 21:23 iets in verband waarmee Jehovah,
zeggen: 27 ’Laat mij door uw
Re 11:20 onze God, bevel had gegeven.
b De 20:13
land trekken. Slechts op de weg Ne 9:22
Daarop wendden wij ons en
zal ik gaan. Ik zal noch naar
rechts noch naar links afwijken.k
Ps 135:11
Ps 136:18
c Nu 21:24
3 trokken op langs de weg van
Basan.
_ j
Toen trok Og, de koning
De 29:7
28 Het voedsel dat gij mij voor d Le 27:28 van Basan,
_ uit, hij en al zijn volk,
geld zult verkopen, moet ik eten; Nu 31:17 ¨
De 20:16 om bij Edre_ ı k tegen ons te strij-
en het water dat gij mij voor De 20:17 den. 2 Jehovah zei daarom tot
geld zult geven, moet ik drinken. e Joz 8:27
mij: ’Wees niet bevreesd voor
f De 3:12
Laat mij slechts te voet erdoor- De 4:48 hem,l want ik zal hem en al zijn
heen trekken,l 29 evenals de Joz 13:9
volk en zijn land stellig in
¨ g Joz 1:5
zonen van Esau, _ die in Se_ ır wo- Ps 44:3 uw hand geven; en gij moet met
nen,m en de Moabieten,n die in Ar h De 3:16
Re 11:15
hem doen net zoals gij met S _i-
wonen, ten aanzien van mij heb- i Nu 21:24 hon, de koning van de Amorie-
ben gedaan, totdat ik de Jorda_ an _ Joz 12:2
ten, hebt gedaan,m die in Hesbon
_
zal overtrekken naar het land dat
woonde.’ 3 Bijgevolg gaf Jeho-
Jehovah, onze God, ons geeft.’o HFDST. 3 vah, onze God, ook Og, de koning
30 En S _ihon, de koning van Hes- _ j Nu 21:33 van Basan,
_ en al zijn volk in onze
De 29:7
bon, liet ons niet bij zich door- Joz 9:10 hand, en wij bleven hem slaan
trekken, want Jehovah, uw God, Ne 9:22 totdat hij geen overlevende meer
k Joz 12:4
had zijn geest verstoktp en zijn Joz 13:12 over had.n 4 Voorts namen wij
hart verhard laten worden, ten l Nu 14:9 toentertijd al zijn steden in. Er
Nu 21:34
einde hem in uw hand te geven, De 20:3 bleek geen stad te zijn die wij
juist zoals op deze dag.q m Nu 21:24 hun niet ontnamen, zestig ste-
n Nu 21:35
31 Hierop zei Jehovah tot mij: Joz 13:12 den,o heel de streek Argob,
_ p
het
q
’Zie, ik ben begonnen S _ihon en o Nu 32:33 koninkrijk van Og in Basan. _
Joz 13:30
zijn land aan u over te leveren. p 1Kon 4:13 5 Al die steden waren met een
Begin zijn land in bezit te nemen.’r q De 29:8 hoge muur, deuren en grendels
DEUTERONOMIUM 3:6-25 Gilead en Basan veroverd 242
versterkt, de zeer vele steden van HFDST. 3 15 En aan Machir
_ a
heb ik G _ilead
het platteland niet meegerekend. a Le 27:29 gegeven.b 16 En aan de Rube-
b Le 18:25 c
6 Wij gaven ze echter aan de De 2:34 nieten en de Gadieten heb ik ge-
vernietiging prijs,a net zoals wij Ez 9:6
c De 2:35
geven van G _ileadd af tot aan het
met S _ihon, de koning van Hes- _ Joz 8:27 stroomdal van de Arnon _ — het
d Nu 32:33
bon, hadden gedaan, door elke e Joz 12:2
midden van het stroomdal vorm-
stad aan de vernietiging prijs te Joz 13:9 de de grens — en tot aan de Jab- _
f Joz 11:3
geven, mannen, vrouwen en klei- Hgl 4:8
bok, het stroomdal dat de grens
e
ne kinderen.b 7 En alle huisdie- g Ps 29:6 vormt van de zonen van Ammon; _
h 1Kr 5:23
ren en de buit van de steden na- Ez 27:5 17 alsook de Araba_ en de Jorda_ an _
men wij als roofgoed voor onszelf i Joz 12:5 en het aangrenzende gebied, van
Joz 13:11
mee.c j Nu 21:33 K _innerethf tot aan de zee van de
8 Vervolgens namen wij toen- Joz 13:12 Araba,
_ de Zoutzee,g aan de voet
k Ge 14:5
tertijd het land uit de hand van l 2Sa 12:26 van de hellingen van de P _isgah te-
de beide koningen der Amorietend Jer 49:2
m Nu 32:34
gen de opgang [der zon].
die in de Jordaanstreek waren, De 4:48 18 Daarom gebood ik ulieden
Joz 12:2
van het stroomdal van de Arnon _ e
n Nu 32:33 toentertijd en zei: ’Jehovah, UW
af tot aan de berg Hermon _ f 9 (de o Ge 31:21 God, heeft U dit land gege-
¨ Nu 32:39
Sidoniers plachten de Hermon _ S _ir- Joz 13:31 ven om het in bezit´ ´ te nemen.
jong te noemen, en de Amorieten Re 10:4 GIJ zult toegerust voor UW broe-
p Joz 13:30 ¨
plachten hem Senir _ h
te noemen), 1Kr 5:23 ders, de zonen van Isra
_ el, uit naar
q 1Kon 4:13
10 alle steden van de hoogvlak- r Ge 15:20
de overkant trekken, alle dappe-
te en heel G _ilead en heel Basan _ s 1Kr 2:22 re mannen.i 19 Alleen UW vrou-
¨ t De 3:4
tot aan Salcha _ i en Edreı j toe, de
_ u Joz 13:13
wen en UW kleinen en UW vee
steden van het koninkrijk van Og 2Sa 3:3 (ik weet heel goed dat GIJ veel
v Joz 12:5
in Basan._ 11 Want alleen Og, de w Nu 32:41
vee hebt) zullen in UW steden blij-
koning van Basan, _ was overgeble- ven wonen, die ik U heb gegeven,j
ven van ¨ wat er nog over was van 20 totdat Jehovah UW broeders,
2e kolom
de Refaıeten. k Zie! Zijn baar was evenals U, rust geeft en ook zij
a Ge 50:23
een baar van ijzer. Bevindt die Joz 17:1 het land in bezit hebben geno-
zich niet in [de stad] Rabba _ l
van b Nu 32:39 men dat Jehovah, UW God, hun
c Nu 32:33
de zonen van Ammon? _ Negen el is d De 3:8 aan de overkant van de Jorda_ an _
haar lengte, en vier el haar breed- Joz 22:9 geeft, waarna GIJ moet terugke-
e Nu 21:24
te, volgens de el van een man. Joz 12:2 ren, ieder naar zijn bezitting die
12 En wij namen dit land toen- f Nu 34:11 ik U gegeven heb.’k
¨ g Ge 14:3
tertijd in bezit; van Aro _ er m af, Nu 34:12 21 En ik gebood Jozua _ l
toen-
Joz 12:3
dat aan het stroomdal van de Ar- _ h De 34:1
tertijd en zei: ’Uw ogen zien alles
non ligt, met de helft van het i Nu 32:20 wat Jehovah, UW God, met deze
j Joz 1:14
bergland van G _ilead, en zijn ste- k Joz 1:15
twee koningen heeft gedaan. Zo
den, heb ik [het] aan de Rube- Joz 22:4 zal Jehovah ook doen met alle
Joz 22:8
nieten en de Gadieten gegeven.n l Nu 11:28 koninkrijken waarheen gij over-
13 En de rest van G _ileado en heel Nu 14:30 trekt.m 22 Gijlieden moogt niet
p van het koninkrijk van Nu 27:18
Basan_ m Joz 10:25 bevreesd zijn voor hen, want Je-
Og heb ik aan de halve stam Ma- n Ex 14:14
Ex 15:3
hovah, UW God, is het die voor U
nasse
_ gegeven. De hele streek Nu 21:34 strijdt.’n
q van heel Basan, wordt die De 1:30
Argob
_ _ 23 Voorts smeekte ik Jehovah
¨ De 20:4
niet het land van de Refaıetenr Joz 10:42 toentertijd om gunst en zei:
o Ex 34:6
genoemd? De 11:2 24 ’O Soevereine Heer Jehovah,
¨ Ps 145:3
14 Ja_ ır,s de zoon van Manasse, _ Jer 32:18
gijzelf zijt begonnen uw knecht
nam de hele streek Argob t tot
_ p Ex 15:16 uw grootheido en uw sterke armp
Ps 44:3
aan de grens van de Gesurietenu te laten zien, want wie is een god
¨ q Ex 15:11
en de Maachathieten,v en noem- 2Sa 7:22 in de hemel of op de aarde die
1Kon 8:23
de die dorpen van Basan _ ver- Ps 71:19 werken doet als de uwe en mach-
volgens naar zijn eigen naam, Ps 86:8 tige daden als de uwe? q 25 Laat
¨ w Jer 10:6
Havvoth-J
_ a_ ır, tot op deze dag. Jer 49:19 mij alstublieft naar de overkant
243 Mozes maant tot gehoorzaamheid DEUTERONOMIUM 3:26–4:14
trekken en het goede landa zien HFDST. 3 van de volken die van al deze
dat aan de overkant van de Jor- a Ex 3:8
De 4:22
voorschriften zullen horen, en zij
da_ an
_ ligt, dat goede berglandb De 11:12 zullen stellig zeggen: ’Deze grote
Ez 20:6
en de L _ibanon.’c 26 En Jehovah b De 1:7 natie is ongetwijfeld een wijs en
bleef vanwege U verbolgen op mijd c Joz 13:5
1Kon 9:19
verstandig volk.’a 7 Want wel-
en luisterde niet naar mij; maar d Nu 20:12 ke grote natie b is er die goden
Nu 27:14
Jehovah zei tot mij: ’Nu is het ge- De 31:2 heeft welke haar zo nabij zijn als
noeg! Spreek mij nooit meer over Ps 106:32 Jehovah, onze God, zo dikwijls
e Nu 21:20
deze zaak. 27 Beklim de top van Nu 27:12 wij hem aanroepen? c 8 En wel-
De 34:1
de P _isgae en sla uw ogen op naar f De 34:4
ke grote natie is er die zulke
het westen en noorden en zuiden g Nu 27:19 rechtvaardige voorschriften en
De 1:38
en oosten en zie met uw ogen, De 31:7 rechterlijke beslissingen heeft als
want gij zult deze Jorda_ an _ niet h Joz 1:2
Han 7:45
heel deze wet die ik U heden voor-
overtrekken.f 28 En draag het i Joz 3:7 leg? d
j De 4:46
bevel over g aan Jozua _ en moe- De 34:6 9 Alleen hoed u en geef goed
dig hem aan en sterk hem, want Joz 13:20
acht op uw ziel,e dat gij de din-
´´
hıj zal voor dit volk uit naar de gen die uw ogen hebben gezien,
´´
overkant trekkenh en hıj zal hen HFDST. 4 niet vergeetf en dat ze al de da-
¨
het land doen beerven dat gij zult k Le 18:5
Ez 20:11
gen van uw leven niet uit uw hart
zien.’i 29 Al die tijd woonden Ro 10:5 wijken; g en gij moet ze aan uw
l De 12:32
wij in het dal tegenover Beth- Joz 1:7 zonen en uw kleinzonen bekend-
j
Peor.
_ Sp 30:6
Opb 22:18
maken,h 10 de dag waarop gij
¨ m Nu 25:3 in Horeb
_ voor het aangezicht van
Nu dan, o Isra el, luister naar
4 _
de voorschriften en de rech-
terlijke beslissingen die ik U leer
Joz 22:17
Ps 106:28
Ho 9:10
1Kor 10:7
Jehovah, uw God, stondt,i toen Je-
hovah tot mij zei: ’Roep het volk
om [ze] te volbrengen, opdat GIJ n Nu 25:5 tot mij samen, dat ik hun mijn
Nu 25:9
moogt levenk en het land dat Je- 1Kor 10:8 woorden moge doen horen,j op-
hovah, de God van UW voorvaders,
o De 10:20
De 13:4
dat zij mogen leren mij te vrezenk
U geeft, inderdaad moogt binnen-
Joz 22:5 alle dagen dat zij op de aardbo-
p Le 10:11
gaan en in bezit moogt nemen. Le 26:46 dem leven en opdat zij hun zonen
2 GIJ moogt niets toevoegen aan
Nu 30:16 mogen onderwijzen.’l
q Le 25:18
het woord dat ik U gebied, noch Nu 36:13 11 Gijlieden zijt dus naderbij
De 6:1
er iets van afnemen,l opdat GIJ r 1Kon 2:3 gekomen en aan de voet van
de geboden van Jehovah, UW God,
Ps 19:7
Ps 107:43
de berg gaan staan, en de berg
die ik U gebied, onderhoudt. Ps 111:10 brandde van vuur tot aan het
Ps 119:98
3 Met eigen ogen hebt GIJ ge- Sp 10:8 midden van de hemel; er was
zien wat Jehovah gedaan heeft in
Jer 8:9
s Ps 119:100
duisternis, een wolkgevaarte
¨ m Sp 4:7 en dikke donkerheid.m 12 Toen
het geval van de Ba_ al van P¨ eor,_
dat iedere man die de Ba_ al van
sprak Jehovah tot U midden uit
Peor achternaliep, door Jehovah, 2e kolom het vuur.n Een geluid van woor-
_
uw God, uit uw midden werd a 1Kon 4:34 den hebt GIJ toen gehoord, maar
1Kon 10:7
verdelgd.n 4 Maar GIJ, die Jeho- Da 1:20 geen gedaante o gezien — niets
vah, UW God, aanhangt,o zijt allen
b 2Sa 7:23 dan een stem.p 13 Voorts deel-
c Ex 25:8
heden nog in leven. 5 Ziet, ik Le 26:12 de hij U zijn verbond mee,q dat
De 5:26
heb U voorschriftenp en rechter- Ps 46:1
hij U gebood te volbrengen —
lijke beslissingen geleerd,q juist
Ps 145:18 de Tien Woorden,r waarna hij ze
d Ps 78:5
zoals Jehovah, mijn God, mij ge- Ps 147:19 op twee stenen tafelen schreef.s
e Sp 4:23 ´´
boden heeft, opdat GIJ aldus doet Sp 19:16
14 En aan mıj gebood Jehovah
in het midden van het land waar-
f Sp 4:21 toentertijd U voorschriften en
g Sp 3:1
heen GIJ gaat om het in bezit te Sp 7:1
Heb 2:1 k Ex 20:20; De 5:29; 1Sa 12:24; Lu 1:50; l Sp 22:6;
nemen. 6 En GIJ moet ze onder- h Ge 18:19 Ef 6:4; m Ex 19:18; De 5:23; Heb 12:18; n De
De 6:7
houden en volbrengen, want dit Ps 78:5 9:10; De 10:4; o De 4:15; Jes 40:18; Jo 1:18; Jo
4:24; p Ex 20:22; Heb 12:19; q Ex 19:5; De 5:2; De
is wijsheidr van UW zijde en ver- i De 5:2
j Ex 19:9 9:9; Heb 9:20; r Ex 20:1; Ex 34:28; De 10:4; s Ex
stands van UW zijde voor de ogen Heb 12:25 24:12; Ex 31:18; Ex 32:19; Ex 34:1.
DEUTERONOMIUM 4:15-32 Geen God zoals Jehovah 244
rechterlijke beslissingen te leren, HFDST. 4 verterend vuur,a een God die ex-
opdat GIJ ze volbrengt in het land a Ps 105:44 clusieve toewijding eist.b
b De 6:24
waarheen GIJ overtrekt om het in Joz 23:11 25 Wanneer gij vader wordt
bezit te nemen.a c De 4:12
d Ex 32:7
van zonen en kleinzonen en GIJ
15 En GIJ moet goed acht ge- e Ex 20:4 lange tijd in het land hebt ver-
De 27:15
ven op UW ziel,b want GIJ hebt Jes 40:18 toefd en werkelijk verderfelijk
generlei gedaante gezienc op de Han 17:29 handeltc en inderdaad een gesne-
1Kor 10:14
dag dat Jehovah in Horeb_ midden f Ro 1:23 den beeld maakt,d een gedaante
uit het vuur tot U sprak, 16 op- g De 5:8 van wat ook, en werkelijk kwaad
h 1Sa 5:4
dat GIJ niet verderfelijk handeltd i De 17:3 bedrijft in de ogen van Jehovah,
en U niet werkelijk een gesne- 2Kon 17:16
Jer 8:2
uw God,e om hem te krenken,
den beeld maakt, de gedaante van Ez 8:16 26 zo neem ik heden waarlijk de
Ze 1:5
enig symbool, de afbeelding van Han 7:43 hemel en de aarde tegen U tot ge-
een man of een vrouw,e 17 de af- j Ps 136:7 tuigenf dat GIJ beslist vlug zult
Jer 31:35
beelding van enig dier dat op de k 1Kon 8:51 vergaan uit het land dat GIJ aan
aarde is,f de afbeelding van enig Jer 11:4
l Ex 19:5
de overzijde van de Jorda_ an_ in be-
gevleugeld gevogelte dat aan de De 9:26 zit gaat nemen. GIJ zult UW da-
1Kon 8:53
hemel vliegt,g 18 de afbeelding Ps 135:4 gen daarin niet verlengen, want
van iets wat zich op de aardbo- m Nu 20:12 GIJ zult beslist verdelgd worden.g
De 3:26
dem beweegt, de afbeelding van n De 31:2 27 En Jehovah zal U stellig on-
enige vis h die in de wateren on- Ps 106:32 der de volken verstrooien,h en er
o De 3:27
der de aarde is; 19 en dat gij uw p Ex 19:5 zullen er van U inderdaad slechts
ogen niet naar de hemel opslaat en Ex 24:3 weinigeni in getal overblijven on-
q Ex 20:4 ¨
inderdaad de zon en de maan en De 4:16 der de natien waarheen Jehovah
1Kor 10:14
de sterren, heel het heerleger van U zal verdrijven. 28 En daar zult
GIJ goden moeten dienen,j het pro-
de hemel, ziet en u werkelijk laat
verleiden en u ervoor neerbuigt 2e kolom duct van mensenhanden, hout en
en ze dient,i die Jehovah, uw God, a Ex 24:17
De 9:3
steen,k die zien noch horen noch
aan alle volken onder de ganse he- Heb 12:29 eten noch ruiken kunnen.l
b Ex 20:5
mel heeft toebedeeld.j 20 Maar Ex 34:14 29 Indien GIJ Jehovah, uw God,
´
U heeft Jehovah genomen opdat Nu 25:11 vandaar werkelijk zoekt, zult gij
Joz 24:19
hij U uit de ijzersmeltoven,k uit Na 1:2 hem ook stellig vinden,m want
Lu 10:27
Egypte,
_ zou kunnen leiden, om c Ex 32:7
gij zult met heel uw hart en met
een volk te worden tot zijn per- De 4:16 heel uw ziel naar hem vragen.n
d Re 18:30
soonlijk eigendom,l zoals op deze 2Kon 17:16 30 Wanneer gij erg in benauwd-
dag. 2Kon 21:7 heid verkeert en al deze woorden
Jes 42:8
21 En Jehovah werd vanwege U e 2Kon 17:17 u op het einde der dagen hebben
vertoornd op mij,m zodat hij zwoer f De 30:19
De 31:28
getroffen, dan zult gij tot Jehovah,
dat ik niet de Jorda_ an
_ zou over- Jes 1:2 uw God, moeten terugkereno en
g Le 18:28
trekken, noch het goede land zou Le 26:32
naar zijn stem moeten luisteren.p
binnengaan dat Jehovah, uw God, De 29:28 31 Want Jehovah, uw God, is een
Joz 23:16
u als erfdeel geeft.n 22 Want ik Jes 24:1 barmhartige God.q Hij zal u niet in
sterf in dit land.o Ik trek de Jor- h De 28:64
Ne 1:8
de steek laten, noch u in het ver-
da_ an
_ niet over, maar GIJ trekt Ez 12:15 derf storten, noch het verbond
i De 28:62
[er]over, en GIJ moet dat goede j Jer 16:13
van uw voorvaders vergeten,r dat
land in bezit nemen. 23 Neemt Ez 20:39 hij hun onder ede bevestigd heeft.
k De 28:36
U in acht dat GIJ het verbond van Ez 20:32 32 Vraag nu alstublieft aan-
Jehovah, UW God, dat hij met U l Ps 115:5 gaande de vroegere dagen,s die
Ps 135:16 ´ ´
gesloten heeft,p niet vergeet en Jes 44:9 er voor u bleken te zijn, van de
Opb 9:20
dat GIJ geen gesneden beeld voor m De 30:10
dag af dat God de mens op de
U maakt, de gedaante van iets 2Kr 15:4
2Kr 15:15
in verband waarmee Jehovah, n De 30:2
o De 30:10; 2Kr 33:13; Ne 1:9; p Jer 7:23; q Ex
34:6; De 30:3; 2Kr 30:9; Ne 9:31; Ps 86:15; Jes
uw God, u bevel heeft gegeven.q 1Kon 8:48
Jer 29:13 54:7; Jes 55:7; 2Kor 1:3; r Le 26:42; Ps 105:8; Lu
¨
24 Want Jehovah, uw God, is een Joe 2:12 1:72; s Ps 44:1.
245 Drie toevluchtssteden DEUTERONOMIUM 4:33–5:3
aarde schiep,a en van het ene ein- HFDST. 4 van de Jorda_ an _ tegen de opgang
de van de hemel helemaal tot a Ge 2:7 der zon,a 42 waarheen de dood-
b Ex 15:11
het andere einde van de hemel: c De 5:26 slager zou kunnen vluchten die
Werd er ooit zo iets groots tot d
e
De 7:19
Ex 7:3
zonder het te weten zijn naaste
stand gebracht of werd er ooit f Ps 105:27 doodt,b terwijl hij hem voordien
zo iets gehoord? b 33 Heeft enig g
h
Ex 15:3
Ex 13:3
niet haatte; c en hij moet naar een
ander volk de stem van God mid- De 6:21 van deze steden vluchten en le-
i Ex 6:6
den uit het vuur horen spre- ven,d 43 namelijk Bezer, _ e in de
´´ j De 26:8
ken, zoals gıj die hebt gehoord, Ps 78:49 wildernis, op de hoogvlakte, voor
Jer 32:21
en het leven behouden? c 34 Of k Ex 3:14 de Rubenieten, en Ramoth _ f
in G _i-
heeft God gepoogd te komen om Ex 6:7
lead voor de Gadieten, en Golan, _ g
1Kon 18:37
zich een natie uit het midden 2Kon 19:19 in Basan, _ voor de Manassieten.h
Ps 83:18
van een andere natie te nemen l Ex 15:11 44 Dit nu is de weti die Mo- _
met beproevingen,d met tekenene De 32:39 ¨
1Sa 2:2
zes de zonen van Isra _ el voorhield.
en met wonderenf en met oorlog g Jes 45:18 45 Dit zijn de getuigenissen j en
en met een sterke handh en met Mr 12:32
de voorschriftenk en de rechter-
m Ex 19:18
een uitgestrekte armi en met gro- Ex 20:22 lijke beslissingenl die Mozes _ tot
te vreeswekkendheid,j zoals Je- De 4:12 ¨
De 4:15 de zonen van Isra _ el sprak bij hun
hovah, UW God, dit alles in Egyp-
_ De 4:33
uittocht uit Egypte, 46 in de
Ne 9:13 _
te ten aanschouwen van uw ogen Heb 12:18 Jordaanstreek, in het dal tegen-
voor U heeft gedaan? 35 U — u Heb 12:25
over Beth-Peor, _ m
in het land van
n De 10:15
is het getoond, opdat gij weet dat Ps 105:6
S _ihon, de koning der Amorieten,
Jehovah de [ware] God is; k er is o Ex 13:14
Jer 32:21 die in Hesbon _ n woonde, die door
geen ander buiten hem.l 36 Uit p Ex 23:28 ¨
De 7:1 Mozes_ en de zonen van Isra _ el bij
de hemel heeft hij u zijn stem De 9:1 hun uittocht uit Egypte versla-
doen horen, om u te corrigeren; Joz 3:10 _
Ps 44:2 gen was.o 47 Voorts namen zij
en op de aarde heeft hij u zijn gro- q Joz 2:11
zijn land en het land van Og,p de
te vuur doen zien, en zijn woor- 2Kr 20:6
Ps 135:6 koning van Basan, _ de beide ko-
den hebt gij midden uit het vuur Da 4:35
r De 4:35 ningen der Amorieten die zich
gehoord.m Jes 44:6 in de Jordaanstreek tegen de op-
37 En [toch blijft gij in leven], s De 4:5
gang der zon bevonden, in bezit,
t De 5:16
omdat hij uw voorvaders heeft ¨
u Ge 48:4 48 van Aro _ er af,q dat aan de oever
liefgehad, zodat hij hun zaad na
van het stroomdal van de Arnon _
hen heeft verkozenn en u voor zijn 2e kolom ligt, tot aan de berg S _ion, dat wil
ogen met zijn grote kracht uit zeggen Hermon, r
49 en heel de
a Nu 35:14 _
Egypte heeft geleid,o 38 om na-
¨ _ b Nu 35:11
Nu 35:22 Araba _ s in de Jordaanstreek tegen
tien, groter en machtiger dan gij, c De 19:4 het oosten, en tot aan de zee van
van voor uw aangezicht te verdrij- d Nu 35:25
e Joz 21:36 de Araba _ t aan de voet van de hel-
ven, ten einde u naar binnen te lei- f Joz 21:38 lingen van de P _isga.u
den, om u hun land als erfdeel te g Joz 21:27
¨
h Joz 20:8
Voorts riep Mozes heel Isra elv
geven, zoals op deze dag.p 39 En
gij weet heden heel goed, en gij
moet het in uw hart terugroepen,
i De 17:18
De 27:3
Mal 4:4
5
de voorschriften en de rechter-
_
en zei tot hen: „Hoor, o Isra
_
_ el,
¨
Jo 1:17
dat Jehovah de [ware] God is in de Ga 3:24
j De 6:17
lijke beslissingenw die ik heden
hemel daarboven en op de aarde 1Kon 2:3 ten aanhoren van U spreek, en
k Le 26:46
hier beneden.q Er is geen ander.r De 4:1
GIJ moet ze leren en ervoor zor-
40 En gij moet zijn voorschriftens l Le 18:5 gen ze te volbrengen.x 2 Jeho-
De 4:5
en zijn geboden die ik u heden ge- Ne 9:13 vah, onze God, heeft in Horeb _
bied, onderhouden, opdat het u en Ps 119:164
Ez 20:11
een verbond met ons geslo-
uw zonen na u goed moge gaant en m De 1:5 ten. y
3 Niet met onze voorva-
De 3:29
opdat gij uw dagen moogt verlen- n Nu 21:26 ders heeft Jehovah dit verbond
gen op de bodem die Jehovah, uw o Nu 21:24
p Nu 21:33
God, u geeft,u voor altijd.” De 3:4 r De 3:9; Joz 11:3; s De 1:7; Joz 12:3; t Ge 14:3;
De 3:17; u De 34:1; HFDST. 5 v De 1:1; De
41 Voorts zonderde Mozes _ in De 29:7
q De 2:36 29:10; w De 4:5; x De 4:1; y Ex 19:5; De 4:23; Heb
die tijd drie steden af aan de zijde De 3:12 9:19.
DEUTERONOMIUM 5:4-24 Herhaling van de Tien Woorden 246
gesloten, maar met ons, wij die HFDST. 5 noch uw inwonende vreemdeling
hier heden allen in leven zijn. a Ex 19:9 die binnen uw poorten is,a opdat
Ex 19:18
4 Van aangezicht tot aangezicht Ex 20:22 uw slaaf en uw slavin mogen rus-
De 4:33
heeft Jehovah op de berg midden Han 7:38
ten, evenals gij.b 15 En gij moet
uit het vuur met U gesproken.a b Ex 20:19 eraan denken dat gij slaaf werdt
De 34:10
5 Ik stond toentertijd tussen Je- Ga 3:19 in het land Egypte
_
c
en dat Jeho-
hovah en U,b om U het woord van c Ex 19:16 vah, uw God, u toen met sterke
d Ps 81:10
Jehovah mee te delen (want GIJ Ho 13:4 hand en uitgestrekte arm vandaar
waart bevreesd wegens het vuur e Ex 13:3 heeft uitgeleid.d Daarom heeft Je-
Ex 20:2
en hebt de berg niet beklom- f Ex 20:3 hovah, uw God, u geboden de sab-
men),c hetwelk luidde: 2Kon 17:35 batdag te vieren.e
Jer 25:6
6 ’Ik ben Jehovah, uw God,d die g Ex 20:4 16 Eer uw vader en uw moe-
Le 26:1
u uit het land Egypte
_ heb geleid, De 4:16
der,f juist zoals Jehovah, uw God,
uit het slavenhuis.e 7 Gij moogt De 4:23 u geboden heeft; opdat uw dagen
De 27:15
nooit enige andere goden tegen h Han 17:29 lang mogen blijken te zijn en het
mijn persoon in hebben.f i Ex 23:24 u goed moge gaang op de grond
Da 3:18
8 Gij moogt u geen gesneden 1Kor 10:14 die Jehovah, uw God, u geeft.
beeld maken,g enige gedaante h ge- j Ex 34:14
De 4:24
17 Gij moogt niet moorden.h
lijkend op iets wat in de hemel bo- Joz 24:19 18 Ook moogt gij geen overspel
Jes 42:8
ven of wat op de aarde beneden of Na 1:2 plegen.i
wat in de wateren onder de aar- Mt 4:10
19 Ook moogt gij niet stelen.j
k Ex 20:5
de is. 9 Gij moogt u voor die niet Ex 34:7
20 Ook moogt gij geen leugen-
1Kon 21:29
buigen, noch u ertoe laten bren- Mt 23:35 achtig getuigenis tegen uw naas-
gen ze te dienen,i want ik, Jeho- l Ex 20:6
te afleggen.k
Jer 32:18
vah, uw God, ben een God die ex- Da 9:4 21 Ook moogt gij de vrouw van
clusieve toewijding eist,j die straf Ro 11:28
m Ex 20:7 uw naaste niet begeren.l Noch
voor de dwaling van vaders brengt Ex 22:28
moogt gij zelfzuchtig een sterke
over zonen en over het derde ge- Le 19:12
n Le 24:16 begeerte hebben naar het huis van
slacht en over het vierde geslacht, o Ex 16:23
uw naaste, naar zijn veld of zijn
wanneer het hen betreft die mij Ex 20:8
Ex 31:13 slaaf of zijn slavin, zijn stier of zijn
haten,k 10 maar die liefderijke p Ex 20:9
ezel of iets wat uw naaste toebe-
goedheid betracht jegens het dui- Ex 23:12
Ex 34:21 hoort.’m
zendste geslacht wanneer het hen q Ex 16:29
betreft die mij liefhebben en mijn r Ne 13:15 22 Deze Woorden heeft Jeho-
geboden onderhouden.l
vah tot heel UW gemeente gespro-
ken op de berg, midden uit het
11 Gij moogt de naam van Je- 2e kolom
vuur,n de wolk en de dikke don-
hovah, uw God, niet op onwaardi- a Ex 20:10
Ex 23:12 kerheid, met luide stem, en hij
ge wijze opnemen,m want Jehovah Le 24:22
voegde er niets aan toe; waar-
zal niemand ongestraft laten die b De 10:17
Ro 2:11 na hij ze op twee stenen tafelen
zijn naam op onwaardige wijze op- Ef 6:9
c De 15:15 schreef en die aan mij gaf.o
neemt.n De 24:18
23 Nu geschiedde het dat zo-
12 Ter onderhouding van de d Ex 6:6
De 4:34 dra GIJ de stem midden uit de
sabbatdag, om die heilig te hou- Jes 63:12
duisternis hadt gehoord, terwijl
den, juist zoals Jehovah, uw God, e Ex 31:17
f Ex 21:15 de berg brandde van vuur,p GIJ
u geboden heeft,o 13 dient gij Le 19:3
voorts op mij zijt toegetreden,
zes dagen dienst te verrichten De 27:16
Sp 1:8 alle hoofden van UW stammen en
en moet gij [daarop] al uw werk Mr 7:10
g Ex 20:12 UW oudere mannen. 24 Toen
doen.p 14 Maar de zevende dag Ef 6:3 hebt GIJ gezegd: ’Zie, Jehovah,
is een sabbat voor Jehovah, uw h Ge 9:6
Ex 20:13
God.q Gij moogt generlei werk Nu 35:21 j Ex 20:15; Le 19:11; Sp 30:9; 1Kor 6:10; Ef
doen,r gij, noch uw zoon, noch uw Mt 5:21
4:28; k Ex 20:16; Ex 23:1; Le 19:16; De 19:16;
Ro 13:9
dochter, noch uw slaaf, noch uw i Ex 20:14
Sp 6:19; Sp 19:5; l 2Sa 11:3; Mt 5:28; m Ex 20:17;
1Kon 21:4; Lu 12:15; Ro 7:7; n Ex 19:9; Ex 19:18;
slavin, noch uw stier, noch uw Sp 6:32
1Kor 6:18 De 4:12; o Ex 24:12; Ex 31:18; De 4:13; p Ex
ezel, noch enig huisdier van u, Heb 13:4 20:18; Heb 12:18.
247 Jehovah liefhebben DEUTERONOMIUM 5:25–6:11
onze God, heeft ons zijn heerlijk- HFDST. 5 het U goed moge gaana en GIJ in-
heid en zijn grootheid getoond, a Ex 19:18
Ex 24:17
derdaad UW dagen moogt verlen-
en wij hebben zijn stem gehoord De 4:36 gen in het land dat GIJ in bezit
b De 4:33
midden uit het vuur.a Heden heb- c Heb 12:29
zult nemen.
ben wij gezien dat God met een d Ex 20:19
Dit nu zijn het gebod, de voor-
mens kan spreken en deze werke-
lijk in leven kan blijven.b 25 Nu
De 18:16
Han 7:38
Ga 3:19
e De 4:33
6 schriften en de rechterlijke be-
slissingen die Jehovah, God, UW
dan, waarom zouden wij sterven, De 5:5
geboden heeft U te leren,b opdat
Ps 29:4
want dit grote vuur verteert ons 1Th 1:9 GIJ ze volbrengt in het land waar-
f Ex 20:19
misschien wel? c Indien wij de stem Heb 12:19 heen GIJ overtrekt om het in be-
van Jehovah, onze God, nog eens g De 18:17
zit te nemen; 2 opdat gij Jeho-
h De 10:12
weer horen, dan zullen wij stellig Job 28:28 vah, uw God, vreestc door al zijn
sterven.d 26 Want wie is er van Sp 1:7
Mt 10:28 inzettingen en zijn geboden die
alle vlees die de stem van de le- 1Pe 2:17
ik u gebied, te onderhouden, gij
i Sp 4:4
vende Gode midden uit het vuur Sp 7:2 en uw zoon en uw kleinzoon,d al
heeft horen spreken, zoals wij, en Pr 12:13
Jes 48:18 de dagen van uw leven, en opdat
toch in leven blijft? 27 Treedt 1Jo 5:3 uw dagen lang mogen blijken te
´´ j Ps 19:11
gıj nader en hoor al wat Jeho- Jak 1:25 zijn.e 3 En gij moet luisteren,
´´ ¨
vah, onze God, zal zeggen; en gıj k De 4:45
De 6:1
o Isra
_ el, en ervoor zorgen [ze] te
zult tot ons spreken al wat Jeho- Ez 20:11 volbrengen,f opdat het u goed
Mal 4:4
vah, onze God, tot u spreken zal,f Ga 3:19 moge gaang en GIJ tot zeer velen
en wij zullen stellig luisteren en l De 6:3
De 6:25
moogt worden, juist zoals Jeho-
[het] doen.’ De 8:1 vah, de God van uw voorvaders, u
m De 12:32
28 Jehovah dan hoorde de stem Joz 1:7 aangaande het land vloeiende van
van UW woorden, toen GIJ tot mij Sp 4:27 melk en honing heeft beloofd.h
n De 10:12 ¨
hadt gesproken, en Jehovah zei 4 Luister, o Isra el: Jehovah,
´ ´ _
Jer 7:23
vervolgens tot mij: ’Ik heb de stem
onze God, is een Jehovah.i 5 En
van de woorden van dit volk ge- 2e kolom gij moet Jehovah, uw God, lief-
hoord, die zij tot u gesproken heb- a De 4:40 hebben met geheel uw hartj en
De 12:28
ben. Zij hebben goed gedaan aan Sp 19:16
geheel uw zielk en geheel uw le-
alles wat zij gesproken hebben.g Ro 10:5 venskracht.l 6 En deze woorden
29 Zouden zij dat hart van hen
die ik u heden gebied, moeten op
maar ontwikkelen om mij te vre- HFDST. 6 uw hart blijken te zijn; m 7 en gij
zenh en al mijn geboden steeds b De 4:1 moet ze uw zoon inscherpenn en
De 4:10
te onderhouden,i opdat het hun c Ex 20:20
erover spreken wanneer gij in uw
en hun zonen tot onbepaalde tijd Joz 24:14 huis zit en wanneer gij op de weg
Job 28:28
goed mocht gaan! j 30 Ga, zeg Ps 111:10 gaat en wanneer gij neerligto en
Ps 128:1
tot hen: „Keert terug naar UW d Ge 18:19
wanneer gij opstaat. 8 En gij
tenten.” 31 En gij, blijf hier bij De 4:9 moet ze als een teken op uw hand
e De 5:16
mij staan, en laat mij tot u spre- Sp 3:2 binden,p en ze moeten tot een
ken heel het gebod en de voor- f De 5:32 voorhoofdsband tussen uw ogen
2Kon 21:8
schriften en de rechterlijke be- g Pr 8:12 dienen; q 9 en gij moet ze op de
Jes 3:10
slissingen waarin gij hen dient h Ge 13:16
deurposten van uw huis en op uw
te onderwijzenk en die zij moeten i De 5:7 poorten schrijven.r
Jes 42:8
volbrengen in het land dat ik hun Za 14:9 10 En het moet geschieden dat
Mr 12:29
geef om het in bezit te nemen.’ 1Kor 8:6
wanneer Jehovah, uw God, u in
32 En gijlieden moet ervoor zor- j De 10:12 het land zal brengen dat hij uw
Mt 22:37 ¨
gen dat GIJ doet juist zoals Jeho- k De 11:13 voorvaders Abraham,
_ Isa
_ ak en Ja-
_
vah, UW God, U geboden heeft.l
De 30:6
l Mr 12:30
kob onder ede beloofd heeft u
s
te geven, grote en mooie steden
GIJ moogt noch naar rechts noch Lu 10:27
m De 11:18
naar links afwijken.m 33 Heel Sp 7:3
die gij niet hebt gebouwd,t 11 en
n Ge 18:19
de weg die Jehovah, UW God, U ge- De 4:9
o Sp 6:22; p Sp 3:3; Sp 7:3; q Ex 13:9; Ex
boden heeft, dient GIJ te bewan- De 11:19
Sp 22:6 13:16; De 11:18; r De 11:20; s Ge 15:18; t Joz
delen,n opdat GIJ moogt leven en Ef 6:4 24:13; Ps 105:44.
DEUTERONOMIUM 6:12–7:5 God niet op de proef stellen 248
huizen vol met allerlei goede din- HFDST. 6 wonderena doen, groot en ramp-
gen die gij niet hebt gevuld, en uit- a De 8:10
b Re 3:7
spoedig, aan Egypte,
_ aan Farao
gehouwen regenbakken die gij Jer 2:32 en aan heel zijn huis.b 23 En
c De 10:12
niet hebt uitgehouwen, wijngaar- De 13:4
hij heeft ons vandaar wegge-
den en olijfbomen die gij niet hebt Ps 34:9 voerd om ons hierheen te bren-
Ps 128:1
geplant, en gij gegeten zult heb- d Lu 4:8 gen, ten einde ons het land te
e De 10:20
ben en verzadigd zijt geworden,a Re 21:7
geven dat hij onze voorvaders on-
12 neem u dan in acht dat gij Jer 12:16 der ede beloofd had.c 24 Daar-
f Ex 34:14
Jehovah niet vergeet,b die u uit De 8:19 om heeft Jehovah ons geboden
het land Egypte,
_ uit het slaven- Jer 25:6
g Ex 20:5
al deze voorschriften te volbren-
huis, heeft geleid. 13 Jehovah, De 4:24 gend [en] Jehovah, onze God, te
Joz 24:19
uw God, dient gij te vrezen,c en Na 1:2 vrezen, ons altijd ten goede,e op-
hem behoort gij te dienen,d en bij h Ex 32:10
Nu 25:3
dat wij in leven zouden blijven,
zijn naam dient gij te zweren.e De 11:17 zoals op deze dag.f 25 En het
Re 2:14
14 GIJ moogt geen andere goden i 1Kon 13:34 zal rechtvaardigheid voor ons
achternalopen, welke goden ook 2Kon 17:18 betekenen,g wanneer wij zorgen
j Mt 4:7
van de volken die rondom U zijnf Lu 4:12 heel dit gebod te volbrengen voor
1Kor 10:9
15 (want Jehovah, uw God, die in k Ex 17:2
het aangezicht van Jehovah,
uw midden is, is een God die ex- De 33:8 onze God, juist zoals hij ons ge-
Ps 95:8
clusieve toewijding eistg), opdat Heb 3:8 boden heeft.’h
l De 11:13
de toorn van Jehovah, uw God, Wanneer Jehovah, uw God, u
niet tegen u ontbrandth en hij u
van de oppervlakte van de aard-
Ez 20:11
m 1Kon 2:3
n De 4:1
Ne 9:13
7 ten slotte in het land brengt
waarheen gij gaat om het in be-
o De 11:22
bodem moet verdelgen.i Ps 119:4 zit te nemen,i dan moet hij volk-
p De 5:33 ¨
16 GIJ moogt Jehovah, UW God, q Ge 15:18
rijke natien van voor uw aange-
niet op de proef stellen,j zoals GIJ r Ex 23:30 zicht verdrijven,j de Hethietenk en
Nu 33:52
hem bij Massa
_ op de proef hebt ge- s Ex 13:14 de Girgasietenl en de Amorietenm
¨
steld.k 17 GIJ dient zonder man- t Ex 15:6 en de Kanaanietenn en de Fere-
keren de geboden van Jehovah,
zieteno en de Hevietenp en de Je-
¨
UW God, te onderhoudenl en zijn 2e kolom busieten,q zeven natien, volkrijker
getuigenissenm en zijn voorschrif- a Ex 7:3 en machtiger dan gij.r 2 En Je-
De 7:19
tenn die hij u geboden heeft.o b De 4:34 hovah, uw God, zal ze stellig aan
18 En gij moet doen wat recht en c Ex 13:5
De 1:8
u overleveren, en gij moet ze ver-
goed is in Jehovah’s ogen, opdat d De 5:1 slaan.s Gij dient ze zonder manke-
1Kon 2:3
het u goed moge gaanp en gij het e De 10:12 ren aan de vernietiging prijs te ge-
goede land dat Jehovah uw voor- Ps 111:10
Sp 14:27
ven.t Gij moogt geen verbond met
vaders onder ede beloofd heeft,q Pr 8:12 hen sluiten noch hun ook maar
f De 4:1
inderdaad moogt binnengaan en Lu 10:28
enige gunst betonen.u 3 En gij
in bezit moogt nemen, 19 door Ga 3:12 moogt geen echtverbintenis met
g Ro 10:5
al uw vijanden van voor uw aan- h Le 18:5 hen aangaan. Uw dochter moogt
gezicht uit te stoten, juist zoals Pr 12:13 gij niet aan zijn zoon geven, en
zijn dochter moogt gij niet voor
Jehovah heeft beloofd.r
20 Ingeval uw zoon u op een
HFDST. 7 uw zoon nemen.v 4 Want hij zal
toekomstige dag vraagts en zegt:
i De 31:3 uw zoon van het volgen van mij af-
Ps 44:2
’Wat betekenen de getuigenis- j Ex 33:2 keren, en zij zullen stellig andere
Joz 3:10
sen en de voorschriften en de k Ge 10:15
goden dienen; w en Jehovah’s toorn
rechterlijke beslissingen die Jeho- l Ge 10:16 zal inderdaad tegen U ontbranden,
m Ge 15:16
vah, onze God, U geboden heeft?’, n Ge 10:19 en hij zal u stellig weldra verdel-
21 dan moet gij uw zoon zeggen:
o Joz 11:3 gen.x
p Ge 10:17
’Wij werden slaven van Farao q 1Kr 1:14 5 Integendeel, dit dient GIJ met
r De 20:1
in Egypte, maar toen heeft Je- hen te doen: Hun altaren dient
_ s Nu 33:52
Han 13:19
hovah ons met sterke hand uit t Le 27:29
u Ex 23:32; Ex 34:15; De 20:16; Re 2:2; v Joz
Egypte
_ geleid.t 22 Jehovah dan De 20:17
Joz 6:17 23:12; 1Kon 11:2; Ezr 9:2; Ne 10:30; w Ex 34:16;
bleef voor onze ogen tekenen en Joz 10:28 1Kon 11:4; x De 6:15.
¨
249 Israel uitgekozen. Gods zegeningen DEUTERONOMIUM 7:6-21
GIJ af te breken,a en hun heili- HFDST. 7 en u zegenena en u vermenigvul-
ge zuilen dient GIJ aan stukken a Ex 34:13
De 12:2
digenb en de vrucht van uw buikc
te breken,b en hun heilige palenc b Ex 23:24 en de vrucht van uw bodem ze-
De 12:3
dient GIJ om te hakken,d en hun De 16:22
genen,d uw koren en uw nieuwe
gehouwen beelden dient GIJ met c De 16:21 wijn en uw olie, de jongen van uw
d Re 6:25
vuur te verbranden.e 6 Want gij e De 7:25 koeien en de teelt van uw klein-
zijt een heilig
´ volk voor Jehovah,
De 12:3 vee,e op de bodem die hij uw voor-
f Ex 19:6
uw God.f U heeft Jehovah, uw De 14:2 vaders onder ede beloofd heeft
God, uitgekozen om zijn volk te Jer 2:3
g Ex 19:5
u te geven.f 14 Het meest geze-
worden, een speciaal bezit, uit alle Ps 135:4 gend van alle volken zult gij wor-
Am 3:2
volken die op de oppervlakte van Mal 3:17 den.g Er zal bij u geen man of
de aardbodem zijn.g h De 4:37 vrouw zonder nageslacht blijken
De 10:15
7 Niet omdat GIJ het volkrijk- Ps 105:6 te zijn, noch onder uw huisdie-
Ro 9:11
ste waart van alle volken heeft i De 10:22
ren.h 15 En Jehovah zal stel-
Jehovah genegenheid voor U ge- Ps 105:12 lig iedere ziekte van u wegne-
Jes 51:2
toond, zodat hij U heeft uitgeko- j De 23:5 men; en wat alle boze kwalen van
zen,h want GIJ waart het gering- k Ge 22:16 Egypte
_ betreft die gij hebt ge-
Ex 32:13
ste van alle volken.i 8 Maar De 10:15 kend,i hij zal ze niet op u leggen,
omdat Jehovah U liefhad,j en om-
Ps 105:9
Lu 1:73
en hij zal ze inderdaad brengen
¨ over allen die u haten. 16 En
dat hij zich hield aan de beedigde l Ex 13:14
m Ex 6:6
verklaring die hij UW voorvaders Ex 13:3
gij moet alle volken die Jehovah,
gezworen had,k daarom heeft Je- Jes 51:10 uw God, u geeft, verteren.j Uw
n Le 26:45
hovah U met sterke hand uitge- De 4:35 oog mag geen leed over hen ge-
leid,l om u los te kopen uit het sla-
Ps 68:20
o Jes 49:7
voelen; k en gij moogt hun goden
venhuis,m uit de hand van Farao, 1Kor 10:13 niet dienen,l want dat zal een strik
2Kor 1:18
de koning van Egypte. 9 En gij voor u zijn.m
_ Heb 11:11
9 de Jorda_ an _ over ¨
l om binnen
batha, p
een land van met water e De 5:29 we recht verschaftu en de inwo-
_ De 6:13
gevulde stroomdalen. Ps 34:9 nende vreemdeling liefheeft,v zo-
Sp 8:13 dat hij hem brood en een mantel
8 Toentertijd zonderde Jehovah f De 5:33
geeft. 19 Ook GIJ moet de inwo-
Joz 22:5
de stam Levi _ afq om de ark van Ez 11:20
nende vreemdeling liefhebben,w
Jehovah’s verbond te dragen,r om g
h
De 30:16
De 6:5 want GIJ werdt inwonende vreem-
voor het aangezicht van Jehovah De 11:13
delingen in het land Egypte. x
te staan ten einde hem te die- Lu 10:27 _
nens en om in zijn naam te zege-
i
j
Ex 24:7
De 6:24
20 Jehovah, uw God, dient gij
k Ps 89:11 te vrezen.y Hem behoort gij te
nen tot op deze dag.t 9 Daarom Ps 115:16
dienen,z en hem dient gij aan te
heeft Levi _ geen deel noch erfdeelu Jes 66:1
b Ge 34:2
2Sa 13:14
23 g
is doordat de teelballen
h
verbrijzeld zijn of hem het man-
¨
gij het kwaad uit Isra
_ el wegdoen.j c Ge 34:5 nelijk lid is afgesneden, mag in de
23 Ingeval het zou gebeuren d Ge 34:11 gemeente van Jehovah komen.
dat een maagdelijk meisje met e De 22:19 2 Geen onwettige i zoon mag
een man verloofd is,k en een man f Le 18:8 in de gemeente van Jehovah ko-
haar inderdaad in de stad heeft Le 20:11 men. Zelfs tot het tiende geslacht
De 27:20
aangetroffen en bij haar heeft 1Kor 5:1 mag niemand van hem in de ge-
gelegen,l 24 dan moet GIJ hen
meente van Jehovah komen.
beiden naar de poort van die HFDST. 23 3 Geen Ammoniet noch Moa-
stad brengen en hen met ste- g Jes 56:4 biet mag in de gemeente van
nen werpen, en zij moeten ster- Mt 19:12 Jehovah komen.j Zelfs tot het
ven, het meisje omdat zij niet ge- h Le 21:20 tiende geslacht mag tot onbe-
schreeuwd heeft in de stad, en i Ex 20:14 paalde tijd niemand van hen in
de man omdat hij de vrouw van Le 20:10 de gemeente van Jehovah ko-
Jo 8:41
zijn naaste vernederd heeft.m Zo Heb 12:8 men, 4 omdat zij U bij UW uit-
moet gij het kwaad uit uw mid- j Ne 13:1 tocht uit Egypte
_
k
onderweg niet
den wegdoen.n k De 2:29 met brood en water te hulp zijn
25 Indien de man het verloof- Re 11:18 gekomen,l en omdat zij B _ileam,
de meisje echter in het veld heeft l Mt 25:45 de zoon van Beor,_ uit Pethor
_ in
DEUTERONOMIUM 23:5-24 Prostitutie. Woeker. Geloften 270
¨ HFDST. 23
Mesopotami_ e, tegen u hebben ge- 15 Gij moogt een slaaf die van
huurd om kwaad over u af te sme- a Nu 22:6 zijn meester naar u toe vlucht,
Joz 24:9
ken.a 5 En Jehovah, uw God, Ne 13:2 niet aan zijn meester uitleveren.a
heeft niet naar B _ileam willen luis- b Nu 22:35
Mi 6:5
16 Hij zal bij u, in uw midden,
teren; b maar Jehovah, uw God, c Nu 23:11 blijven wonen op de plaats die hij
Nu 23:25
heeft ten behoeve van u de ver- Nu 24:10
in een van uw steden mocht uit-
vloeking in een zegen veranderd,c Ps 3:8 kiezen,b waar het hem bevalt. Gij
d De 7:7
omdat Jehovah, uw God, u lief- De 33:3 moogt hem niet slecht behande-
had.d 6 Gij moogt gedurende al Ez 16:8 len.c
Mal 1:2
uw dagen, tot onbepaalde tijd, e 2Sa 8:2 17 ¨ Geen van de dochters van
2Sa 12:31
hun vrede en hun voorspoed niet f Ge 25:24
Isra
_ el mag een tempelprostituee
bevorderen.e Ge 36:1 worden,d ¨ en ook geen der zonen
Nu 20:14
7 Gij moogt een Edomiet niet Ob 10 van ´ Isra
_ el mag een tempelprosti-
verfoeien, want hij is uw broe- g Ge 15:13 tue worden.e 18 Gij moogt geen
Ge 46:6
der.f Ex 22:21 hoerenloonf noch hondenprijs g in
Gij moogt een Egyptenaar niet
Le 19:34
Ps 105:23
het huis van Jehovah, uw God,
verfoeien, want gij werdt een h 1Sa 21:5 brengen voor enige gelofte, want
2Sa 11:11
inwonende vreemdeling in zijn i Le 15:16
die zijn iets verfoeilijks voor Je-
land.g 8 De zonen die hun als j 1Sa 20:26 hovah, uw God, ja, die beide.
k Le 15:31
het derde geslacht geboren moch- l 1Sa 24:3 19 Gij moogt uw broeder geen
ten worden, mogen zelf [wel] in de m Le 26:12 rente laten betalen,h rente van
n De 7:2
gemeente van Jehovah komen. De 7:23 geld, rente van voedsel,i rente
9 Ingeval gij u in een leger-
o 1Pe 1:16 van iets waarvoor men rente kan
p Le 26:17
plaats bevindt om tegen uw vijan- 2Pe 3:14 vragen. 20 Een buitenlander j
den uit te trekken, dan moet gij
moogt gij rente laten betalen,
u van al wat slecht is onthouden.h 2e kolom
maar uw broeder moogt gij geen
10 Ingeval er onder u een man rente laten betalen; k opdat Jeho-
a 1Sa 30:15
b Jes 16:3 vah, uw God, u moge zegenen in
mocht zijn die ten gevolge van c Ex 22:21 alles wat gij onderneemt in het
een nachtelijke zaaduitstorting Jer 7:5
Za 7:9 land waarheen gij gaat om het in
niet rein blijft,i dan moet hij bui- Mal 3:5 bezit te nemen.l
ten de legerplaats gaan. Hij mag d Le 19:29
c Ge 38:8
den en hem de sandaal van zijn
voet trekkenh en hem in het ge-
moet men ook rechtspreken over Ru 4:5 zicht spuweni en antwoorden en
Mr 12:19
hen en de rechtvaardige recht- zeggen: ’Zo dient de man gedaan
d Ge 38:9
vaardig verklaren en de goddelo- Ru 4:10 te worden die het huisgezin van
ze goddeloos verklaren.n 2 En Ru 4:14 zijn broer niet zal opbouwen.’j
¨
het moet geschieden dat indien e Nu 27:4 10 En zijn naam moet in Isra _ el
2Sa 18:18
de goddeloze slagen verdient,o de genoemd worden: ’Het huis van
f Ru 4:4
rechter hem dan moet doen neer- degene wiens sandaal werd uitge-
liggen en hem in zijn tegenwoor- g Ru 4:6
trokken.’
digheid een aantal slagen moet h Ru 4:7 11 Ingeval mannen met elkaar
laten toedienenp overeenkomstig i Nu 12:14 vechten, en de vrouw van de een
zijn goddeloze daad. 3 Veertig j De 25:5 erbij gekomen is om haar man te
273 Amalek. Eerstelingen DEUTERONOMIUM 25:12–26:11
bevrijden uit de hand van dege- HFDST. 25 naar de plaats gaan die Jehovah,
ne die hem slaat, en zij haar hand a Le 21:20
De 23:1
uw God, zal uitkiezen om daar
heeft uitgestoken en hem bij zijn b De 19:13 zijn naam te doen verblijven.a
De 19:21
schaamdelen heeft vastgegrepen,a c Sp 11:1 3 En gij moet tot de priester
12 dan moet gij haar hand ampu- Sp 16:11
Sp 20:10
gaanb die in die dagen dienst zal
teren. Uw oog mag geen leed ge- Mi 6:11 doen en tot hem zeggen: ’Ik moet
d Ex 16:36
voelen.b Le 19:36 Jehovah, uw God, heden melden
Ez 45:10
13 Gij nu moogt niet twee soor- Am 8:5
dat ik in het land ben gekomen
ten gewichten in uw buidel heb- e De 4:40 dat Jehovah onze voorvaders on-
1Pe 3:10
ben,c een groot en een klein. f Le 19:35 der ede beloofd heeft ons te ge-
Ro 9:14
14 Voorts moogt gij niet twee g Ex 17:8
ven.’c
soorten efa’s in uw huis hebben,d Nu 24:20 4 En de priester moet de mand
h Ex 15:16
een grote en een kleine. 15 Gij Ps 36:1 uit uw hand nemen en die voor
Ro 3:18
dient steeds een nauwkeurig en i Joz 22:4 het altaar van Jehovah, uw God,
zuiver gewicht te hebben. Gij j Ex 17:14 neerzetten. 5 En gij moet voor
1Sa 14:48
dient steeds een nauwkeurige en 1Sa 15:3 het aangezicht van Jehovah, uw
1Kr 4:43
zuivere efa te hebben, opdat uw Es 3:1 God, het woord nemen en zeg-
dagen lang mogen worden op de Es 7:10 ¨
gen: ’Mijn vader was een Syrier
bodem die Jehovah, uw God, u
die op het punt stond [van hon-
geeft.e 16 Want een ieder die HFDST. 26
ger] om te komen; d en hij zak-
deze dingen doet, ieder die on- k De 6:1
te voorts af naar Egypte
_
e en ver-
De 18:9
recht doet, is iets verfoeilijks voor l Ex 23:19 toefde daar als vreemdeling met
Le 23:10
Jehovah, uw God.f Nu 18:12 een zeer klein aantal; f maar hij
2Kr 31:5
17 Er dient gedacht te worden Ne 10:35 werd daar tot een grote, machtige
aan wat Amalek
_ u bij UW uittocht Sp 3:9 en talrijke natie.g 6 De Egypte-
uit Egypte
_ onderweg heeft aange-
naren nu behandelden ons slecht
g
daan, 18 hoe hij u onderweg te- 2e kolom en kwelden ons en legden ons har-
gemoet ging en vervolgens in uw a De 12:5 de slavenarbeid op.h 7 Toen rie-
2Kr 6:6
achterhoede allen die zich moei- b Nu 18:28 pen wij luid tot Jehovah, de God
zaam achter u aan voortsleepten, c Ge 17:8
Ge 26:3 van onze voorvaders,i waarop Je-
sloeg, terwijl gij uitgeput en af- Ps 105:11 hovah naar onze stem luisterde j
Heb 6:13
gemat waart; en hij vreesde God d Ge 28:5 en onze ellende en onze moeite en
niet.h 19 En het moet geschie- Ge 31:41
Ge 31:42 onze verdrukking zag.k 8 Ten
den dat wanneer Jehovah, uw Ho 12:12 slotte heeft Jehovah ons uit Egyp-
_
e Ge 46:3
God, u rust heeft gegeven van al Han 7:15 te geleid met een sterke handl en
uw vijanden rondom in het land f Ge 46:27
De 7:7 een uitgestrekte armm en met gro-
dat Jehovah, uw God, u tot erf- g Ex 1:7 te vreeswekkendheidn en met te-
De 10:22
deel geeft om het in bezit te ne- Ps 105:24 kenen en wonderen.o 9 Vervol-
men,i gij de vermelding van Ama- _ h Ex 1:11
De 4:20 gens heeft hij ons naar deze plaats
lek van onder de hemel dient uit i Ex 3:9 gebracht en ons dit land gegeven,
j Gij moogt het niet ver- Ps 116:1
te wissen. j Ps 102:20 een land vloeiende van melk en
geten. Jes 59:1
1Jo 5:15 honing.p 10 Nu dan, hier heb ik
En het moet geschieden
k Ex 4:31
de eerstelingen gebracht van de
26 dat wanneer gij ten slot-
te in het land komt dat Jehovah,
Han 7:34
l Ex 13:3
De 6:21
m Ex 6:6
vruchten van de grond die Jeho-
vah mij gegeven heeft.’q
De 4:34
uw God, u tot erfdeel geeft, en n Ex 15:16 Gij moet ze dan voor het aange-
gij het in bezit hebt genomen en Jer 32:21
o Ex 7:3
zicht van Jehovah, uw God, neer-
erin hebt gewoond,k 2 gij ver- p Ex 3:8 zetten en u neerbuigen voor Je-
De 8:8
volgens een gedeelte moet ne- Ez 20:6 hovah, uw God.r 11 En gij moet
men van de eerstelingenl van alle q De 26:2 u verheugens over al het goede dat
r Ps 95:6
vruchten van de bodem die gij s De 12:7 Jehovah, uw God, u en uw huisge-
Ps 32:11
zult inzamelen van uw land, dat Ps 63:5 zin gegeven heeft, gij en de leviet
Jehovah, uw God, u geeft, en gij Ps 68:3
Fil 4:4
en de inwonende vreemdeling die
moet ze in een mand leggen en t De 16:14 in uw midden is.t
DEUTERONOMIUM 26:12–27:10 Speciaal bezit. Stenen altaar 274
12 Wanneer gij in het derde HFDST. 26 een heilig volk voor Jehovah, uw
jaar,a het jaar van de tiende, ge- a De 14:28 God, betoont,a juist zoals hij heeft
b De 12:6
reed zijt met het heffen van de De 14:22 beloofd.”
c De 14:29
hele tiende b van uw opbrengst, Voorts gebood Mozes te za-
_
dan moet gij die geven aan de le-
viet, de inwonende vreemdeling,
Sp 14:21
1Jo 3:17
d Jak 1:27
e Ps 119:141
27 men met de oudere mannen
van Isra
_
¨
el het volk en zei: „Elk ge-
de vaderloze jongen en de wedu- Sp 3:1
bod dat ik U heden gebied, dient
Han 24:16
we, en zij moeten die binnen uw f Ps 102:19 onderhouden te worden.b 2 En
poorten eten en zich verzadigen.c Jes 40:22
Jes 63:15 het moet geschieden dat op de dag
13 En gij moet voor het aange- g Ex 23:25
waarop GIJ de Jorda_ an_ zult over-
Ps 28:9
zicht van Jehovah, uw God, zeg- Ps 115:12 trekkenc naar het land dat Jeho-
gen: ’Ik heb het heilige uit het h Ge 15:18
vah, uw God, u geeft, gij u ook
Ge 26:3
huis weggedaan en ook heb ik het Heb 6:13 grote stenen moet oprichten en
gegeven aan de leviet en de inwo- i De 8:8
j De 4:1 ze met kalk moet witten. 3 En
nende vreemdeling, de vaderloze De 6:1 gij moet daarop alle woorden van
De 11:1
jongen en de weduwe,d overeen- k De 6:6 deze wet schrijven,d wanneer gij
komstig heel uw gebod dat gij mij Ps 78:7
zijt overgetrokken,e opdat gij het
Ps 119:34
geboden hebt. Ik heb uw gebo- 1Jo 5:3 land moogt binnengaan dat Jeho-
den niet overschreden noch ver- l De 13:3
vah, uw God, u geeft, een land
m Le 10:11
geten.e 14 Ik heb er niet van ge- Le 26:46 vloeiende van melk en honing,
geten tijdens mijn rouw, noch heb Ps 119:5
n De 13:18 overeenkomstig hetgeen Jehovah,
ik er iets van weggebracht terwijl Pr 12:13
de God van uw voorvaders, tot u
o Le 19:37
ik onrein was, noch heb ik iets Ps 19:9 gesproken heeft.f 4 En het moet
daarvan voor een dode gegeven. p De 15:5
geschieden dat wanneer GIJ de Jor-
q Ex 19:5
Ik heb geluisterd naar de stem De 14:2 da_ an_ zijt overgetrokken, GIJ deze
van Jehovah, mijn God. Ik heb ge- Ps 135:4
stenen dient op te richten, juist
r De 29:13
daan naar alles wat gij mij gebo- s De 4:8 zoals ik U heden gebied, op de
den hebt. 15 Zie toch neer van- De 28:1
Ps 148:14 berg Ebal,
_ g en gij moet ze met
uit uw heilige woning,f de hemel, kalk witten.h 5 Gij moet daar
¨
en zegen uw volk Isra_ elg en de bo- ook een altaar voor Jehovah, uw
2e kolom
dem die gij ons hebt gegeven, juist God, bouwen, een altaar van ste-
a De 7:6
zoals gij aan onze voorvaders hebt De 28:9 nen. Gij moogt er geen ijzeren
gezworen,h het land vloeiende van
werktuig over zwaaien.i 6 Met
melk en honing.’i HFDST. 27 hele stenen dient gij het altaar
16 Heden gebiedt Jehovah, uw b De 11:32 van Jehovah, uw God, te bouwen,
God, u, deze voorschriften en rech- De 26:16 en gij moet daarop brandoffers
Lu 11:28
terlijke beslissingen te volbren- c De 6:1 voor Jehovah, uw God, brengen.j
gen; j en gij moet ze met geheel uw Joz 4:1
d Ex 24:12
7 En gij moet gemeenschapsof-
hartk en geheel uw ziel onderhou- e Joz 8:32 fers k slachten en die daar eten,l
den en volbrengen.l 17 Gij hebt f Le 20:24
Nu 13:27
en gij moet u verheugen voor
Jehovah heden laten zeggen dat Nu 14:8 het aangezicht van Jehovah, uw
De 26:9
hij uw God zal worden, terwijl gij Jer 11:5 God.m 8 En gij moet op de ste-
zijn wegen bewandelt en zijn voor- Jer 32:22 nen alle woorden van deze wet
g De 11:29
schriftenm en zijn gebodenn en zijn Joz 8:30 schrijven,n ze goed duidelijk ma-
rechterlijke beslissingeno onder- h De 27:2
i Ex 20:25
kend.”o
houdt en naar zijn stem luistert.p Joz 8:31 9 Toen spraken Mozes _ en de
j Le 1:9
18 Wat Jehovah betreft, hij heeft priesters, de levieten, tot heel Is- _
k Le 3:1 ¨
u heden laten zeggen dat gij zijn rael en zeiden: „Bewaar het ¨ stil-
l Le 7:15
m De 12:7
volk zult worden, een speciaal be- De 16:11 zwijgen en luister, o Isra _ el. He-
zit,q juist zoals hij u heeft beloofd,r n Ex 24:12 den zijt gij het volk van Jehovah,
o Hab 2:2
en dat gij al zijn geboden zult on- p Ex 19:5 uw God, geworden. p 10 En gij
derhouden, 19 en dat hij u hoog De 26:18 moet naar de stem van Jehovah,
¨ q Ex 20:6
boven alle andere natien die hij 1Kon 2:3 uw God, luisteren en zijn gebo-
heeft gemaakt, zal verheffen,s tot Mt 19:17
1Jo 5:3
denq en zijn voorschriften volbren-
lof en roem en luister, terwijl gij u r 1Kon 8:61 gen,r die ik u heden gebied.”
275 Vervloekingen; zegeningen DEUTERONOMIUM 27:11–28:7
11 Voorts gebood Mozes _ het HFDST. 27 ligt.’a (En heel het volk moet zeg-
volk op die dag en zei: 12 „De a De 11:29 gen: ’Amen!’)
b Joz 8:33
volgende [personen] zullen op de c Da 9:11 23 ’Vervloekt is hij die bij zijn
berg Gerizim _ staan om het volk d De 33:10 schoonmoeder ligt.’b (En heel het
Ne 8:7
te zegenen,a wanneer GIJ de Jor- e Ex 20:4 volk moet zeggen: ’Amen!’)
da_ an
_ zijt overgetrokken: S _imeon De 4:16
24 ’Vervloekt is hij die vanuit
Jes 44:9
en L evi _ en Juda_ en Issaschar
_ f Ex 34:17 een schuilplaats zijn naaste dood-
en Jozef
_ en Benjamin.
_ 13 En Le 19:4
slaat.’c (En heel het volk moet zeg-
Nu 33:52
de volgende [personen] zullen op g De 7:25 gen: ’Amen!’)
b
de berg Ebal _ staan voor de ver- De 29:17
25 ’Vervloekt is hij die steek-
h Ho 13:2
vloeking: c Ruben, _ Gad en Aser_ i Nu 5:22 penningen aanneemt om een ziel
en Zebulon,_ Dan en Naftali.
_ Ne 5:13
dood te slaan, wanneer het on-
j Ex 20:12
14 En de levieten moeten het Le 19:3 schuldig bloed is.’d (En heel het
woord nemen en met stemver- De 21:18
¨ De 21:21 volk moet zeggen: ’Amen!’)
heffing tot iedere man van Isra _ el Sp 20:20
zeggen: d Sp 30:17 26 ’Vervloekt is hij die de woor-
Mt 15:4 den van deze wet niet van kracht
15 ’Vervloekt is de man die k De 19:14
Sp 22:28 zal doen worden door ze te vol-
een gesnedene of gegoten beeld Sp 23:10
brengen.’e (En heel het volk moet
maakt,f iets verfoeilijks voor Je- l Le 19:14
m De 16:20 zeggen: ’Amen!’)
hovah,g het maaksel der handen n Ex 22:21
En het moet geschieden
van een hout- en metaalbewer-
ker,h en die het in een schuil-
plaats heeft neergezet.’ (En heel
o Ex 22:22
De 10:18
De 24:17
Mal 3:5
28 dat indien gij zonder man-
keren naar de stem van Jehovah,
Jak 1:27
het volk moet antwoorden en zeg- p Sp 17:23
uw God, zult luisteren door al
gen: ’Amen!’i) Mi 3:11 zijn geboden die ik u heden ge-
q Le 18:8
16 ’Vervloekt is hij die zijn va- 2Sa 16:22 bied, zorgvuldig te volbrengen,f
der of zijn moeder met verach- 1Kor 5:1 Jehovah, uw God, u ook stellig
r Ex 22:19 ¨
ting bejegent.’j (En heel het volk Le 18:23 hoog boven alle andere natien
moet zeggen: ’Amen!’) Le 20:15
der aarde zal verheffen.g 2 En
al deze zegeningen moeten over
17 ’Vervloekt is hij die het
grensteken van zijn naaste ver- 2e kolom u komen en u bereiken,h omdat
zet.’k (En heel het volk moet zeg- a Le 18:9 gij naar de stem van Jehovah, uw
Le 20:17
gen: ’Amen!’) 2Sa 13:14 God, blijft luisteren:
Ez 22:11
18 ’Vervloekt is hij die een b Le 18:17
3 Gezegend zult gij zijn in de
blinde doet dwalen op de weg.’l Le 20:14 stad,i en gezegend zult gij zijn op
c Ex 20:13
(En heel het volk moet zeggen: Ex 21:12
het veld.j
’Amen!’) Le 24:17
Nu 35:31
4 Gezegend zullen zijn de
19 ’Vervloekt is hij die het d De 10:17 vrucht van uw buikk en de vrucht
rechtm van een inwonende vreem- Ez 22:12
Mt 27:4
van uw bodem en de vrucht van
deling,n een vaderloze jongen en Han 1:18 uw huisdieren,l de jongen van uw
e De 28:15
een weduweo buigt.’p (En heel het Ps 119:21
runderen en de teelt van uw klein-
volk moet zeggen: ’Amen!’) Jer 11:3 vee.m
Ga 3:10
20 ’Vervloekt is hij die bij de 5 Gezegend zullen zijn uw
vrouw van zijn vader ligt, want mandn en uw baktrog.o
HFDST. 28
hij heeft de zoom [van het 6 Gezegend zult gij zijn bij uw
f Ex 15:26
kleed] van zijn vader opgelicht.’q Le 26:3 ingaan, en gezegend zult gij zijn
Jes 1:19
(En heel het volk moet zeggen: Lu 1:6
bij uw uitgaan.p
’Amen!’) g De 26:19 7 Jehovah zal uw vijanden die
h Sp 10:22
21 ’Vervloekt is hij die bij enig tegen u opstaan, de nederlaag
i Ps 107:36 ´ ´
dier ligt.’r (En heel het volk moet j De 11:14 voor u doen lijden.q Langs een
zeggen: ’Amen!’) k Le 26:9
De 7:13
22 ’Vervloekt is hij die bij zijn Ps 127:3 n De 26:2; o Ex 12:34; Ex 23:25; Ru 1:6; p Nu
Ps 128:3 27:17; De 31:2; 2Kr 1:10; Ps 91:14; Ps 121:8;
zuster, de dochter van zijn vader l De 30:9 q Le 26:7; De 32:30; Joz 10:11; 2Sa 22:38; Ps
of de dochter van zijn moeder, m Ps 107:38 89:23.
DEUTERONOMIUM 28:8-26 Gevolgen van ongehoorzaamheid 276
weg zullen zij tegen u uittrekken, HFDST. 28 die ik u heden gebied, te volbren-
maar langs zeven wegen zullen a De 7:23
2Kr 14:13
gen, al deze vervloekingen ook
zij voor u vluchten.a 8 Jehovah Heb 11:34 over u moeten komen en u moe-
b Le 26:10
zal voor u de zegen verordenen Sp 3:10
ten bereiken: a
over uw voorraadruimtenb en over Mal 3:10 16 Vervloekt zult gij zijn in de
c De 15:10
al wat gij onderneemt,c en hij zal d De 7:6 stad,b en vervloekt zult gij zijn op
u stellig zegenen in het land dat 1Pe 1:15
e Ge 17:7
het veld.c
Jehovah, uw God, u geeft. 9 Je- Ex 19:6 17 Vervloekt zullen zijn uw
De 7:8
hovah zal u als een heilig volk Heb 6:13 mandd en uw baktrog.e
voor zich bevestigen,d juist zoals f De 27:1
18 Vervloekt zullen zijn de
g Nu 6:27
hij u heeft gezworen,e omdat gij 2Kr 7:14 vrucht van uw buikf en de vrucht
de geboden van Jehovah, uw God, Jes 43:10
Jes 63:19 van uw bodem,g de jongen van
blijft onderhoudenf en zijn we- Da 9:19 uw runderen en de teelt van uw
Han 15:17
gen hebt bewandeld. 10 En alle h Nu 22:3 kleinvee.h
volken der aarde zullen moeten De 11:25
Joz 5:1
19 Vervloekt zult gij zijn bij uw
zien dat Jehovah’s naam over u i De 28:4 ingaan, en vervloekt zult gij zijn
is uitgeroepen,g en zij zullen in- j De 30:9
Ps 65:9 bij uw uitgaan.i
derdaad bevreesd voor u zijn.h k Ge 15:18 20 Jehovah zal de vloek,j ver-
l Le 26:4
11 Ook zal Jehovah u inder- De 11:14 warring k en bestraffing over u
daad in overvloedige mate voor- Jer 14:22
m De 14:29
zendenl in al wat gij onderneemt,
spoed schenken met betrekking De 15:10 dat gij tracht te volvoeren, tot-
Ps 67:7
tot de vrucht van uw buiki en de Ps 115:13 dat gij verdelgd en snel vergaan
vrucht van uw huisdieren en de n De 15:6 zijt, wegens de slechtheid van uw
o 1Kon 4:21
vrucht van uw bodem,j op de bo- p Ps 119:98 praktijken, omdat gij mij hebt
dem die Jehovah uw voorvaders q De 5:32 verlaten.m 21 Jehovah zal de
Joz 1:7
onder ede beloofd heeft u te ge- Sp 4:27 pestilentie aan u doen kleven,
ven.k 12 Jehovah zal zijn goe- Jes 30:21
r Le 19:4
totdat hij u uitgeroeid heeft van
de schatkamer, de hemel, voor u De 11:16 de bodem waarheen gij gaat om
Ps 96:5
openen, om op de juiste tijd er- 1Kor 8:4
die in bezit te nemen.n 22 Je-
voor de regen op uw land te ge-
hovah zal u slaan met tuber-
venl en al het werk van uw hand 2e kolom
culose o en brandende koorts
te zegenen; m en gij zult stellig en ontsteking en koortshitte en
¨ a Le 26:16
het zwaardp en [koren]brandq en
aan vele natien lenen, terwijl Da 9:11
44 Mozes
_ kwam dan en sprak j Nu 20:28
Nu 33:38
En met hem waren heilige my-
ten aanhoren van het volk al de k Nu 20:12 riaden,t
woorden van dit lied,x hij en Ho- Nu 27:14
l Nu 20:13
sea,
_ de zoon van Nun.y 45 Nadat m Le 10:3 n Nu 27:13; De 3:27; De 34:4; HFDST. 33 o Ge
¨ 49:28; Lu 24:50; p Joz 14:6; Ps 90, Ops.; q Ex
Mozes
_ geeindigd had al deze woor- Le 22:32
¨ Jes 8:13 19:18; r Re 5:4; s Hab 3:3; t Da 7:10; Ga 3:19;
den tot heel Isra _ el te spreken, Mt 6:9 Ju 14.
287 Jehovah koning. Stammen gezegend DEUTERONOMIUM 33:3-16
Aan zijn rechterhand tot HFDST. 33 10 Laat hen Jakob _ onderrichten
hen behorende krijgslie- a Ps 68:17 in uw rechterlijke beslis-
b De 7:8
den.a De 23:5 singen a
¨
3 Ook koesterde hij zijn volk; b Ps 47:4
Ho 11:1
En Isra
_ el in uw wet.b
Al hun heiligen zijn in uw Laat hen
´ ´ reukwerk opdragen
c Ex 19:6
Ps 50:5
hand.c d Ex 19:23
voor uw neusgatenc
En zij — zij hebben aan uw e Ex 20:19 En een volledig offer op uw
f Ex 24:8
voeten aangelegen; d Jo 1:17 altaar.d
Zij ontvingen toen iets van Han 15:5 11 Zegen, o Jehovah, zijn vitale
1Kor 9:9
uw woorden.e g De 4:8 kracht,e
4 (Mozes
_ heeft ons als gebod een Han 7:53 En moogt gij een welgeval-
h De 32:15
wet opgelegd,f Jes 44:2 len tonen aan de activi-
Een bezit van de gemeente i Ex 18:25
Ex 19:7
teit van zijn handen.f
g
van Jakob.)
_ Nu 1:44 Verwond zwaar aan de heu-
j Nu 1:46
5 En hij werd koning in Jeschu- _ k Ge 49:3
pen hen die tegen hem op-
h
run, Joz 22:1 staan,g
1Kr 5:1
Toen de hoofden van het l Nu 26:7 En hen die hem intens ha-
volk zich verzamelden,i Joz 13:15 ten, opdat zij niet kunnen
m Ge 49:8
Het gehele aantal van ¨ de 1Kr 5:2 opstaan.”h
stammen van Isra _ el.j n Ps 78:68
12 Aangaande Benjamin_ zei
o Re 1:2
6 Dat Ruben_ leve en niet uit- 2Sa 7:1 hij: i
sterve,k 2Sa 7:9
„Laat de lieveling j van Jeho-
p Ge 49:5
En laten zijn mannen [niet] Nu 3:12
vah in zekerheid bij hem
Nu 18:24
weinigen worden.”l q Ex 28:30 verblijf houden,k
7 En dit was Juda’s _ [zegen],m Le 8:8
Terwijl hij hem de gehele
Ezr 2:63
toen hij vervolgde: r Ex 32:26 dag beschermt,l
Heb 7:26
„Hoor, o Jehovah, de stem van s Ex 17:7 En hij moet tussen zijn
Juda, n
_ De 6:16 schouders verblijf hou-
t Nu 20:13
En moogt gij hem tot zijn u Ex 32:27 den.”m
volk brengen. Le 10:6
13 En aangaande Jozef _ zei hij: n
v Le 10:7
Zijn armen hebben gestreden w Mal 2:5 „Moge zijn land voortdurend
voor wat het zijne is;
door Jehovah gezegend
En moogt gij een hulp tegen wordeno
2e kolom
zijn tegenstanders blijken Met de uitgelezen dingen
a Le 10:11
te zijn.”o De 17:9
Jer 18:18
van de hemel, met dauw,p
8 En aangaande Levi _ zei hij: p b 2Kr 15:3 En met de waterdiepte, die
„Uw Tummim en uw Urimq 2Kr 17:9
beneden ligt,q
Mal 2:7
behoren de man toe die je- c Ex 30:7 14 En met de uitgelezen dingen,
gens u loyaal is,r Nu 16:40
de voortbrengselen van de
d Le 1:9
Die gij bij Massa _ op de proef Ps 51:19 zon,r
hebt gesteld.s e Ps 18:32
Jes 40:29 En met de uitgelezen din-
Gij zijt met hem gaan twis- Hab 3:19 gen, de opbrengst van de
Fil 4:13
ten bij de wateren van Me- _ f De 18:5 maanmaanden,s
riba,t Mal 2:6
15 En met het meest uitgeleze-
g Han 23:4
9 De man die tot zijn vader en h Ps 3:7 ne van de bergen van het
zijn moeder zei: ’Ik heb Am 5:10
oosten,t
i Ge 49:27
hem niet gezien.’ j 2Sa 7:16 En met de uitgelezen din-
Zelfs zijn broeders erkende k Ps 4:8
gen van de voor onbepaal-
l Joz 18:11
hij niet,u Ps 68:27 de tijd blijvende heuvels,
En zijn zonen kende hij m Joz 18:28
16 En met de uitgelezen dingen
Re 1:21
niet. 2Sa 5:9 van de aarde en haar vol-
Want zij hebben uw woord on- Ps 125:2
n Ge 49:22 heid,u
derhouden,v o Joz 16:1
En uw verbond zijn zij Sp 10:22
p Ge 27:28 q Ge 49:25; r 2Sa 23:4; s Le 26:5; Ps 65:9; t Ge
steeds nagekomen.w Za 8:12 37:25; Joz 17:18; u De 8:8; Ps 24:1.
DEUTERONOMIUM 33:17-29 God is schuilplaats 288
En met de goedkeuring van HFDST. 33 Hij zal uit Basan _ te voorschijn
Degene die verblijf houdt a Ex 3:4 springen.”a
Han 7:30
in het doornbos.a b Ge 49:26 23 En aangaande Naftali _ zei
Mogen ze komen op het hoofd 1Kr 5:1
hij: b
b c Ge 37:7
van Jozef _ 1Kr 5:2 „Naftali
_ is verzadigd van de
En op de schedel van dege- d Joz 17:1
goedkeuring
e Ps 22:21
ne die van zijn broeders is Ps 92:10 En vervuld van de zegen van
afgezonderd.c f 1Kon 22:11
Jehovah.
Ps 44:5
17 Als de eerstgeborene van een g Ge 48:19 Neem toch het westen en
stier is zijn pracht,d h Ge 49:13
het zuiden in bezit.”c
i Joz 19:10
En zijn hoorns zijn de hoorns Re 5:14
24 En aangaande Aser _ zei hij: d
van een wilde stier.e j Ge 49:14
ccc dccc
JOZUA
Nu geschiedde het na de dood HFDST. 18 de rivier de E_ ufraat,
_ dat wil zeg-
1 van Mozes,
_ de knecht van Je-
hovah, dat Jehovah ertoe over-
a De 31:14
b Ex 24:13
gen heel het land van de Hethie-
ten,a en tot de Grote Zee, te-
Nu 11:28
ging tot Jozua,
_ a de zoon van Nun, c De 34:5 gen de ondergang der zon, zal UW
de dienaar b van Mozes, _ te zeg- d Nu 27:21 gebied blijken te zijn.b 5 Nie-
De 3:28
gen: 2 „Mijn knecht Mozes _ is e De 11:24 mand zal zich voor u krachtig
c
gestorven; nu dan, sta op, trek
staande kunnen houden, al de da-
deze Jorda_ an_ over, gij en heel dit gen van uw leven.c Juist zoals
2e kolom
volk, naar het land dat ik hun, de ik bewezen heb met Mozes _ te
¨ a Nu 13:29
zijn, zo zal ik bewijzen met u te
zonen van Isra _ el, geef.d 3 Elke Joz 11:3
d Ik zal u niet in de steek
plaats die UW voetzool zal betre- b Ge 15:18 zijn.
Ex 23:31
laten, noch u geheel en al verla-
den, zal ik ulieden stellig geven, Nu 34:3
De 1:7 ten.e 6 Wees moedig en sterk,f
juist zoals ik aan Mozes _ beloofd Joz 15:4
heb.e 4 Van de wildernis en c De 7:24
De 11:25 d Ex 3:12; Joz 3:7; e De 31:6; Heb 13:5; f De 1:38;
deze L _ibanon tot de grote rivier, Ro 8:31 De 31:23; Ps 27:14.
JOZUA 1:7–2:5 Verspieders naar Jericho 290
´´ HFDST. 1
want gıj¨ zult dit volk het land bezit hebben genomen dat Jeho-
doen beervena dat ik hun voorva- a Nu 34:17 vah, UW God, hun geeft,a dan
ders onder ede beloofd heb hun b Ge 12:7 moet GIJ terugkeren naar het
Ge 15:18
te geven.b Ge 26:3 land van UW bezitting en het in
7 Wees slechts moedig en zeer c De 31:7 bezit nemen,b [het land] dat Mo- _
sterk om zorgvuldig te hande- d De 5:32 zes, de knecht van Jehovah, U
len overeenkomstig heel de wet De 28:14 gegeven heeft aan de zijde van
die mijn knecht Mozes _ u geboden e De 29:9 de Jorda_ an
_ tegen de opgang der
1Kon 2:3
heeft.c Wijk er niet van af, noch zon.’ ”c
f De 6:6
naar rechts noch naar links,d op- De 30:14 16 Bijgevolg antwoordden zij
dat gij overal waar gij gaat, wijs g De 17:19 Jozua
_ en zeiden: „Alles wat gij ons
moogt handelen.e 8 Dit wetboek Ps 1:2
1Ti 4:15
geboden hebt, zullen wij doen, en
dient niet uit uw mond te wij- Jak 1:25 waarheen gij ons ook zendt, zul-
ken,f en gij moet er dag en nacht h 1Kr 22:13 len wij gaan.d 17 Zoals wij in al-
met gedempte stem in lezen, op- i De 31:7 les naar Mozes
_ hebben geluisterd,
dat gij zorgvuldig moogt han- j De 31:8 zo zullen wij naar u luisteren.
delen overeenkomstig alles wat Joz 8:1
Moge Jehovah, uw God, slechts
erin geschreven staat; g want dan k Ex 23:27
bewijzen met u te zijn,e juist zoals
Ps 46:7
zult gij uw weg succesvol ma- hij bewezen heeft met Mozes _ te
l De 9:1
ken en dan zult gij wijs hande- De 11:31 zijn.f 18 Iedere man die zich
len.h 9 Heb ik [het] u niet ge- Joz 3:2
weerspannig toont tegen uw be-
boden? i Wees moedig en sterk. m Nu 32:20
velg en niet naar uw woorden luis-
Joz 22:2
Krimp niet van angst ineen en tert in alles wat gij hem mocht
n De 3:19
wees niet verschrikt,j want Je- De 29:8 gebieden, zal ter dood gebracht
hovah, uw God, is met u, overal Joz 13:8
worden.h Wees slechts moedig en
waar gij gaat.”k o Ex 13:18
sterk.”i
Nu 32:21
10 Voorts gebood Jozua _ de De 3:18
Toen zond Jozua,
_ de zoon van
beambten van het volk en zei:
11 „Gaat midden door de leger-
p Nu 1:3
Nu 26:2
2 j
Nun, vanuit S _ittim heimelijk
twee mannen als verspieders uit
plaats en gebiedt het volk en
zegt: ’Maakt mondvoorraad voor 2e kolom en zei: „Gaat heen, bezichtigt het
U gereed, want over drie dagen a Nu 32:17 land en Jericho.”
_ Zij gingen dus
trekt GIJ deze Jorda_ an _ over om
Nu 32:22 en kwamen aan het huis van een
De 3:20 k
het land binnen te gaan en in prostituee, wier naam Rachab _
b Joz 22:4
bezit te nemen dat Jehovah, UW was, en daar namen zij hun in-
c Nu 32:33
God, U geeft om het in bezit te Joz 22:9 trek. 2 Naderhand werd tot de
nemen.’ ”l d Nu 32:25 koning van Jericho
_ gezegd: „Zie!
12 En tot de Rubenieten en de
Heb 13:17 Er zijn vannacht mannen van
¨
Gadieten en de halve stam Ma-
e 1Sa 16:18
1Sa 17:37
de zonen van Isra_ el hier geko-
nasse
_ zei Jozua:
_ 13 „Laat er men om het land te verkennen.”
f Nu 27:20
gedacht worden aan het woord De 34:9 3 Daarop liet de koning van Jeri- _
dat Mozes,
_ de knecht van Jeho- g 1Sa 12:15 cho aan Rachab
_ zeggen: „Breng
vah, U geboden heeft,m toen hij
1Sa 15:23
Sp 17:11
de mannen die bij u zijn gekomen,
zei: ’Jehovah, UW God, geeft U h De 17:12
die uw huis zijn binnengegaan,
rust en heeft U dit land gegeven. 1Sa 11:12 naar buiten, want zij zijn geko-
14 UW vrouwen, UW kleinen en i De 31:7 men om heel het land te verken-
Joz 1:6
UW vee zullen in het land wonen nen.”l
dat Mozes_ U aan deze zijde van 4 Ondertussen nam de vrouw
HFDST. 2 de beide mannen en verborg
de Jorda_ an _ heeft gegeven; n maar
GIJ zult in slagorde geschaardo j Nu 25:1
Nu 33:49
hen. Toen zei zij: „Ja, de man-
voor UW broeders uit naar de k Joz 6:17
nen zijn wel bij mij gekomen, en
overkant trekken, alle dappere, Mt 1:5 ik wist niet vanwaar zij waren.
Heb 11:31
sterke mannen,p en GIJ moet hen Jak 2:25
5 Voorts geschiedde het bij het
helpen. 15 Pas wanneer Jeho- l Ge 42:9
sluiten van de poortm tegen het
vah UW broeders rust geeft even- 2Sa 10:3 donker dat de mannen naar bui-
als U, en ook zij [het land] in m Ne 13:19 ten zijn gegaan. Ik weet niet pre-
291 Rachab krijgt belofte; scharlaken koord JOZUA 2:6-23
cies waar de mannen naar toe HFDST. 2 baar zult maken, dan moet het
zijn gegaan. Jaagt hen vlug ach- a De 22:8 geschieden dat wanneer Jehovah
2Sa 11:2
terna, want GIJ zult hen inhalen.” Han 10:9 ons het land geeft, wij ook stel-
6 (Zij had hen echter naar bo- lig liefderijke goedheid en trouw
b Re 3:28
ven, naar het daka gebracht, en Re 12:5
jegens u zullen betrachten.”a
zij hield hen aan het oog onttrok- 15 Daarna liet zij hen langs een
ken tussen vlasstengels die voor c Ge 13:15 touw door het venster naar be-
Ge 15:18
haar op het dak opgestapeld wa- Ex 3:8 neden gaan, want haar huis lag
ren.) 7 En de mannen jaagden aan een zijde van de muur, en zij
d Ex 23:27
hen achterna in de richting van De 2:25
woonde op de muur.b 16 Voorts
de Jorda_ an
_ bij de doorwaadbare De 11:25 zei zij tot hen: „Gaat naar het
plaatsen,b en men sloot de poort bergland, opdat de achtervolgers
e Ex 15:15
onmiddellijk nadat zij die hen na- Joz 5:1 U niet tegenkomen; en GIJ moet
jaagden, eruit waren gegaan. Ps 112:10 U daar drie dagen verborgen hou-
8 Wat dezen betreft, nog voor- f Ex 14:21
den, totdat de achtervolgers zijn
dat zij zich konden neerleggen, Ex 15:14 teruggekeerd, en daarna moogt
Joz 4:23
klom zijzelf tot hen op het dak. Joz 9:9 GIJ UW eigen kant uit gaan.”
9 Vervolgens zei zij tot de man- 17 De mannen op hun beurt
g Nu 21:21
nen: „Voorwaar, ik weet dat Jeho- Nu 21:24
zeiden tot haar: „Wij zijn vrij van
vah U stellig het land zal geven,c schuld betreffende deze eed van
en dat de schrik voor U op ons h Nu 21:34 u die gij ons hebt doen zweren.c
De 3:3
is gevallen,d en dat alle bewoners Joz 9:10 18 Zie! Wij komen in het land.
van het land versaagd zijn gewor- Ps 135:11 Dit koord van scharlaken draad
den wegens U.e 10 Want wij heb- i Le 27:29
dient gij aan het venster te bin-
ben gehoord hoe Jehovah de wa- den waardoor gij ons hebt neer-
teren van de Rode Zee van voor j Joz 5:1 gelaten, en uw vader en uw moe-
UW aangezicht heeft doen opdro- der en uw broers en het hele
k Ex 15:15
gen toen GIJ uit Egypte
_ trokt,f en huisgezin van uw vader dient gij
wat GIJ met de twee koningen der l De 4:39 bij u in huis bijeen te brengen.d
Amorieten hebt gedaan die aan 2Kr 20:6
Ps 83:18
19 En het moet geschieden dat
de overzijde van de Jorda_ an _ wa- Ps 135:6 ieder die de deur van uw huis uit-
Da 4:35
ren, namelijk S _ihong en Og,h die gaat naar buiten,e diens bloed zal
GIJ aan de vernietiging hebt prijs- m De 10:20 op zijn eigen hoofd zijn, en wij
gegeven.i 11 Toen wij dat te ho- zullen vrij van schuld zijn; en al
ren kregen, versmolt ons hart,j en n Es 8:6 wie bij u in huis blijft, zijn bloed
er is nog geen geest in iemand o Ex 12:13
zal op ons hoofd zijn indien de
gerezen wegens U,k want Jeho- Joz 2:18 hand aan hem wordt geslagen.
Re 6:17
vah, UW God, is God in de hemel 20 En mocht gij deze zaak van
daarboven en op de aarde bene- p Ef 6:2 ons aangeven,f dan zullen wij vrij
den.l 12 Nu dan, zweert mij als- zijn geworden van schuld betref-
tublieft bij Jehovahm dat, omdat ik q Joz 6:23 fende deze eed van u die gij ons
liefderijke goedheid jegens U heb r Nu 30:2
hebt doen zweren.” 21 Hierop
betracht, GIJ ook stellig liefderij- Mt 5:33 zei zij: „Naar UW woorden, zo zij
ke goedheid jegens het huisgezin
het.”
van mijn vader zult betrachten,n 2e kolom Toen zond zij hen weg, en zij
en GIJ moet mij een betrouwbaar a Re 1:24 gingen heen. Daarna bond zij het
teken geven.o 13 En GIJ moet 1Sa 30:15 scharlaken koord aan het venster.
Mt 10:41
mijn vader p en mijn moeder en 22 Zij dan gingen heen en kwa-
mijn broers en mijn zusters en al- b Heb 11:31 men in het bergland en bleven
len die bij hen horen, in het leven daar drie dagen, totdat de achter-
houden, en GIJ moet onze ziel van c Nu 30:2
volgers waren teruggekeerd. De
de dood bevrijden.”q d Joz 6:23 achtervolgers nu zochten hen
14 Hierop zeiden de mannen Es 8:6 langs elke weg, en zij vonden hen
tot haar: „Onze ziel dient te ster- e Nu 35:26
niet. 23 De twee mannen daal-
ven in plaats van ulieden! r Indien den vervolgens weer uit het berg-
GIJ deze zaak van ons niet rucht- f Joz 2:14 land af en staken over en kwamen
JOZUA 2:24–3:17 Overtocht Jordaan; wateren blijven staan 292
bij Jozua,
_ de zoon van Nun, en HFDST. 2 9 En Jozua _ zei vervolgens tot
¨
zij verhaalden hem toen alles wat a Ex 23:31 de zonen van Isra _ el: „Treedt na-
Joz 6:2
hun was overkomen. 24 Voorts Joz 21:44 derbij en luistert naar de woorden
zeiden zij tot Jozua:
_ „Jehovah Ne 9:24 van Jehovah, UW God.” 10 Daar-
heeft het hele land in onze hand b Ex 15:15 na zei Jozua: _ „Hieraan zult GIJ we-
Joz 2:9
gegeven.a Dientengevolge zijn Joz 2:11 ten dat er een levende God in UW
alle bewoners van het land ook Joz 5:1 midden is,a en dat ¨ hij zonder man-
versaagd geworden wegens ons.”b
keren de Kanaanieten en de He-
HFDST. 3 thieten en de Hevieten en de Fe-
Toen stond Jozua _ vroeg in de
3 morgen op, waarna
zonen van Isra _
¨ hij en alle
el van S _ittimc op-
c Nu 25:1
Joz 2:1
rezieten en de Girgasieten en de
Amorieten en de Jebusieten van
d Joz 1:11 voor UW aangezicht zal verdrij-
braken en tot aan de Jorda_ an _
e De 1:15 ven.b 11 Ziet! De ark des ver-
kwamen; en daar overnachtten De 20:5
bonds van de Heer der gehele aar-
zij vervolgens voordat zij zouden De 31:28
Joz 1:10 de trekt voor U uit de Jorda_ an _ in.
overtrekken.
f Nu 4:15 12 Nu dan, neemt U twaalf man- ¨
2 Het geschiedde dan aan het De 31:9
nen uit de stammen van Isra
_ el,
einde van de drie dagen,d dat 1Kr 15:2 ´ ´
een man voor elke stam.c 13 En
de beambtene vervolgens midden g Ex 19:12
het moet geschieden dat zodra de
door de legerplaats gingen 3 en h Ex 19:10
voetzolen van de priesters die de
Le 20:7
het volk toen aldus geboden: „Zo- ark van Jehovah, de Heer van de
i Ex 34:10
dra GIJ de ark des verbonds van Je- Ps 72:18 gehele aarde, dragen, in het water
hovah, UW God, ziet, en de pries- Ps 86:10
van de Jorda_ an _ rusten, de wateren
ters, de levieten,
´ ´
die haar dragen,f j Ex 25:10
van de Jorda_ an _ afgesneden zullen
zult ook GIJ van UW plaats op- Nu 4:15
worden, de wateren [namelijk] die
breken, en GIJ moet haar volgen k Joz 4:14
van ´ boven afkomen, en ze zullen
4 — laat er alleen tussen U en l De 31:8 ´
Joz 1:5 als een dam blijven staan.”d
haar een afstand blijken te zijn Joz 1:17 14 Nu geschiedde het toen het
van ongeveer tweeduizend el vol- m Ex 3:12 volk uit zijn tenten opbrak, vlak
gens de maat; g komt er niet dicht- Ex 14:31
voor het overtrekken van de Jor-
bij — opdat GIJ de weg moogt we- n Joz 1:18
da_ an, terwijl de priesters de arke
_
ten waarlangs GIJ dient te gaan, o Joz 3:17 van het verbond voor het volk uit
want GIJ zijt nog niet eerder langs
droegen, 15 en zodra de dragers
die weg getrokken.” van de Ark de Jorda_ an bereik-
2e kolom _
5 Jozua
_ zei nu tot het volk: a Ex 17:7 ten en de voeten van de priesters
„Heiligth U, want morgen zal Je- Le 26:11 die de Ark droegen, in de rand
Nu 11:20
hovah wonderbare dingen in UW De 7:21 van het water waren gedompeld
midden doen.”i (nu treedt de Jorda_ an _ alle dagen
b Ex 3:8
6 Toen zei Jozua_ tot de pries- De 7:1 van de oogst buiten zijn oevers),f
Ps 24:1
ters: „Neemt de ark van het ver- Ps 44:2 16 dat de wateren die van boven
bondj op en trekt voor het volk Za 4:14
afkwamen, bleven staan. Ze re-
uit.” Zij namen de ark van het ´ ´
c Joz 4:2 zen heel ver weg op als een dam,g
verbond dus op en gingen voor d Ex 15:8 bij Adam, _ de stad die bezijden
het volk uit. Ps 114:3
Zarethan
_ h ligt, terwijl die welke
7 rael een daad van ontrouw
_
„Wees niet bevreesd, noch ver- j Joz 8:19 het volk en trok op, hij en de
Joz 8:28 ¨
schrikt.p Neem al het krijgsvolk
k Joz 1:9
oudere mannen van Isra _ el, voor
met u en sta op, trek op naar Ai. Joz 1:16 het volk uit naar Ai. 11 En al
Zie, ik heb de koning van Ai en l Joz 3:1 het krijgsvolkm dat bij hem was,
Joz 6:12
zijn volk en zijn stad en zijn land m Joz 8:1
trok op, om de stad te naderen en
´ ´
in uw hand gegeven.q 2 En gij Joz 8:3 tot voor de stad te komen, en ver-
299 Inneming en verwoesting van Ai JOZUA 8:12-29
volgens legerden zij zich ten noor- HFDST. 8 vluchten. En het volk dat op
den van Ai, met het dal tussen hen a Joz 8:2 de vlucht was naar de wilder-
Re 20:29
en Ai in. 12 Ondertussen nam nis, keerde zich tegen de achter-
hij ongeveer vijfduizend man en volgers. 21 En Jozua _ en heel Is- _
b Ge 28:19 ¨
legde hen in een hinderlaag a tus- rael zagen dat het krijgsvolk in
sen Bethel b
_ en Ai, ten westen van a
de hinderlaag de stad had inge-
c Joz 8:5
de stad. 13 Zo stelde het volk nomen, en dat de rook van de stad
het hoofdkamp op, dat ten noor- omhoogsteeg, en dus keerden zij
d Joz 8:4
den van de stad was,c en de uiter- zich om en gingen de mannen van
ste achterhoede ervan, die ten Ai neerslaan. 22 En die ande-
e Re 20:34
westen van de stad was,d en ver- Sp 14:15 ren kwamen hun uit de stad tege-
volgens trok Jozua _ die nacht tot moet, zodat zij midden tussen Is- _
midden in de laagvlakte. ¨
f Re 20:36 rael geraakten, dezen aan de ene
14 Nu geschiedde het dat zodra kant en genen aan de andere kant,
de koning van Ai dit zag, de man- g Joz 8:6 en zij gingen hen neerslaan tot-
nen van de stad voorts gehaast Joz 16:1 dat er niemand meer van hen over
Joz 18:12
werden en vroeg opstonden en te- was, noch overlevende noch ont-
¨
gen Isra_ el ten strijde uittrokken, snapte.b 23 En de koning c van
h Ex 15:9
hij en al ´ ´ zijn volk, op de bestemde Re 20:31 Ai namen zij levend gevangen en
tijd, voor de woestijnvlakte. Wat Ps 9:16
brachten hem toen bij Jozua. _
hem betreft, hij wist niet dat hem 24 Nu geschiedde het dat ter-
achter de stad een hinderlaag was i Ex 17:11 ¨
Joz 8:7 wijl Isra _ el het doden van alle in-
gelegd.e 15 Toen Jozua _ en heel Joz 8:26
¨ woners van Ai op het veld, in de
Isra
_ el zich voor hun aangezicht
wildernis waar zij hen hadden ach-
een slag lieten toebrengen,f sloe- j De 7:24
tervolgd, ten einde bracht, zij al-
gen zij voorts op de vlucht langs Joz 1:5
len zonder uitzondering door de
de weg van de wildernis.g 16 Nu
werd al het volk dat in de stad k Joz 8:7
scherpte van het zwaard bleven
was, opgeroepen om hen na te ja- vallen, totdat zij hun einde had-
gen, en zij gingen Jozua najagen den gevonden. Daarna keerde heel
_ l Joz 8:8 ¨
en werden van de stad wegge- Joz 8:28 Isra
_ el terug naar Ai en sloeg het
lokt.h 17 En er bleef geen man
met de scherpte van het zwaard.
in Ai en Bethel over die niet uit- 2e kolom 25 En [het getal van] alle ge-
¨ _ vallenen op die dag, zowel man-
trok, Isra_ el achterna, zodat zij de a Joz 8:2
¨ Re 20:29 nen als vrouwen, bedroeg twaalf-
stad wijd open lieten en Isra _ el
gingen najagen. duizend, heel de bevolking van
18 Jehovah zei nu tot Jozua: _
b Le 27:29
De 7:2
Ai. 26 En Jozua _ trok zijn hand,
„Strek de werpspies die in uw waarmee hij de werpspies uitge-
hand is naar Ai uit,i want ik zal c Joz 8:29
strekt hield, niet terug d totdat
het in uw hand geven.”j Bijge- Joz 12:9 hij alle inwoners van Ai aan de
volg strekte Jozua _ de werpspies vernietiging had prijsgegeven.e
die in zijn hand was, naar de stad d Ex 17:11 27 Alleen de huisdieren en de
Joz 8:18 ¨
uit. 19 En het krijgsvolk in de buit van die stad plunderde Isra _ el
hinderlaag stond vlug van zijn voor zichzelf, overeenkomstig Je-
e Le 27:29
plaats op, en op het ogenblik dat hovah’s woord, dat hij Jozua _ ge-
hij zijn hand uitstrekte, snelden boden had.f
f Nu 31:26
zij toe, waarna zij de stad binnen- Joz 8:2 28 Voorts verbrandde Jozua _ Ai
Job 27:17
gingen en haar innamen.k Vervol- Sp 13:22
en maakte het voor onbepaalde
g
gens haastten zij zich en staken Pr 2:26 tijd tot een puinheuvel, tot een
de stad in brand.l woestenij tot op deze dag. 29 En
20 De mannen van Ai dan g Joz 8:8 hij hing de koning van Aih aan
wendden zich om en keken, en een paal tot aan de avondstond; i
zie, de rook van de stad steeg h Joz 12:9 en toen de zon op het punt stond
ten hemel, en zij bleken niet in onder te gaan, gaf Jozua _ orders,
staat te zijn her- of derwaarts te i De 21:22 waarna men zijn dode lichaam
JOZUA 8:30–9:11 Altaar op de Ebal. Schrandere Gibeonieten 300
van de paal afnama en het aan de HFDST. 8 waren, de Hethieten a
en de Amo-
¨
ingang van de stadspoort wierp a De 21:23
Joz 10:27
rieten, de Kanaanieten,b de Fere-
c
en een grote steenhoop boven b Ex 20:24 zieten, de Hevieten en de Jebu-
hem oprichtte, die er tot op deze c De 11:29 sieten,d 2 zij zich allen voorts
De 27:5
dag nog is. d De 31:9 aaneensloten om eendrachtig te-
¨
30 In die tijd nu bouwde Jo- _ Joz 1:8
2Kr 34:14
gen Jozua _ en Isra
_ el oorlog te voe-
zua op de berg Ebal _ een altaar b Da 9:13 ren.e
¨ Mal 4:4
voor Jehovah, de God van Isra _ el,c e Ex 20:25 3 En de inwoners van G _ibeonf
31 juist zoals Mozes, _ de knecht De 27:6 hoorden wat Jozua _ met Jericho _ g
¨ f Ex 20:24
van Jehovah, de zonen van Isra _ el De 27:7 en Aih had gedaan. 4 Daarom
had geboden, gelijk in het boek g De 27:3 gingen zij, geheel uit eigen bewe-
De 27:8
van de wetd van Mozes _ geschre- 2Kor 3:3 ging, met schranderheid te werki
ven staat: „Een altaar van hele h Ex 24:4
Ex 34:27
en zij begaven zich op weg en
stenen, waarover men geen ijze- i De 29:10 voorzagen zich van mondvoor-
ren werktuig gezwaaid heeft”; e j De 31:9 raad en namen versleten zakken
k De 31:25
en zij gingen daarop brandoffers l Le 24:22 voor hun ezels, en versleten en ge-
aan Jehovah brengen en gingen Nu 15:16 barsten en samengebonden wijn-
m De 27:12
gemeenschapsoffers slachten.f n De 27:13 zakken,j 5 en versleten en opge-
32 Toen schreef hij daar op de o De 11:29 lapte sandalen aan hun voeten, en
p Sp 10:6
stenen een afschriftg van de wet q De 31:9
versleten kleren aan het lijf, en
van Mozes,_ die hij voor het aan- Ne 8:3 al het brood van hun mondvoor-
¨ r Le 26:3
gezicht van de zonen van Isra _ el De 28:2
raad bleek droog en verkruimeld
geschreven had. h 33 En heel Is-
_ s De 27:15 te zijn. 6 Toen gingen zij naar
¨ De 28:15
rael en hun oudere manneni en de De 29:21 Jozua
_ in het kamp te G _ilgalk en
beambten en hun rechters ston- t De 4:2 zeiden tot hem en de mannen van
De 12:32 ¨
den aan deze en aan gene zijde u De 31:12 Isra
_ el: „Wij zijn uit een ver land
van de Ark, tegenover de pries- Ne 8:2 gekomen. Nu dan, SLUIT een ver-
v De 29:11
ters,j de levieten, die de ark van bondl met ons.” 7 Hierop zei-
w Le 24:22 ¨
het verbond van Jehovah droe- Nu 15:16 den de mannen van Isra _ el tot de
gen,k zowel de inwonende vreem-
Hevieten: m „Misschien woont gij
deling als de ingeborene,l de ene HFDST. 9 wel in onze buurt. Hoe zouden
helft van hen tegenover de berg x Joz 12:7 wij dan een verbond met u kun-
Gerizim
_ m en de andere helft van y Nu 34:6 nen sluiten?”n 8 Zij zeiden op
z De 1:7
hen tegenover de berg Ebal _ n (juist hun beurt tot Jozua: _ „Wij zijn uw
zoals Mozes,_ de knecht van Jeho- knechten.”o
2e kolom
vah, ¨ had geboden),o opdat het volk Toen zei Jozua _ tot hen: „Wie zijt
Isra
_ el eerst gezegendp kon wor- a Ge 15:20
GIJ, en waar komt GIJ vandaan?”
b Ex 3:17
den. 34 En daarna las hij alle Ex 23:23 9 Hierop zeiden zij tot hem: „Uit
woorden van de wet hardop voor,q c De 7:1
een zeer ver landp zijn uw knech-
d Ex 13:5
de zegenr en de vervloeking,s over- e Joz 24:11 ten gekomen met betrekking tot
eenkomstig alles wat in het boek Ps 83:4
Ps 83:5
de naamq van Jehovah, uw God,
der wet geschreven staat. 35 Er f Joz 10:2 want wij hebben gehoord van zijn
bleek geen woord te zijn van al- Joz 11:19
faam en van alles wat hij in Egyp- _
g Joz 6:20
les wat Mozes _ geboden had, dat Jo- _ h Joz 8:24 te heeft gedaan,r 10 en van al-
zua niet voorlas voor de hele ge- i Sp 14:15 les wat hij de beide koningen der
¨ t Sp 22:3
meente van Isra _ el, te zamen met j Mt 9:17 Amorieten, die aan gene zijde van
de vrouwenu en de kleinenv en de k Joz 5:10 de Jorda_ an _ waren, namelijk S _i-
Joz 10:43
inwonende vreemdelingenw die in l Lu 14:32 hon,s de koning van Hesbon, _ en
hun midden wandelden. m Ge 10:17 Og,t de koning van Basan, _ die
Ge 34:2 u
Nu geschiedde het dat zodra in Astaroth
_ was, heeft gedaan.
9
Ex 3:8
x
al de koningen het hoorden
n Ex 23:32
Ex 34:12
11 Daarom zeiden onze oude-
die aan de zijde van de Jorda_ an
_ in De 7:2 re mannen en alle bewoners van
De 20:16
het bergland en in de Sjefela
_ en De 20:18
Re 2:2 q 1Kon 8:41; 2Kr 6:32; Sp 18:10; r Ex 9:16;
langs de hele kust van de Grote o 2Kon 10:5 Ex 15:14; Joz 2:10; s Nu 21:21; Nu 21:24; De 2:34;
y en tegenover de L
Zee _ibanonz p De 20:15 t Nu 21:33; Nu 21:35; De 3:3; u De 1:4; Joz 12:4.
301 Verbond met Gibeonieten; zullen knechten zijn JOZUA 9:12–10:2
ons land het volgende tot ons: a HFDST. 9 hen houthakkers en waterput-
’Neemt mondvoorraad voor de a Job 12:12 ters voor heel de vergadering wor-
Job 32:7
tocht in UW handen en gaat hun te- b De 20:11 den,a juist zoals de oversten hun
gemoet, en GIJ moet tot hen zeg- c Joz 9:6 hebben beloofd.”b
gen: „Wij zijn UW knechten.b Nu d Joz 9:5 22 Nu riep Jozua
_ hen en sprak
dan, sluit een verbond met ons.” ’c e Joz 9:4
Mr 2:22 tot hen en zei: „Waarom hebt GIJ
12 Dit brood van ons — het was f Ex 28:30 ons bedrogen door te zeggen: ’Wij
warm toen wij het als onze mond- Nu 27:21
zijn heel ver van U verwijderd’,c
1Sa 30:7
voorraad uit onze huizen meena- Sp 3:5 terwijl GIJ in ons eigen midden
men, op de dag dat wij weggingen Sp 3:6
woont? d 23 En nu zijt GIJ ver-
g Joz 11:19
om hier naar U toe te komen, en vloekt,e en de positie van slaaff
h Nu 34:18
nu, zie! het is droog en verkrui- 2Kr 5:2
en van houthakkers en waterput-
meld.d 13 En dit zijn de wijnzak- i 2Sa 21:2
ters voor het huis van mijn God
ken, die wij nieuw gevuld hebben, j Joz 10:2
Joz 18:25 zal nimmer van U worden afge-
en zie! ze zijn gebarsten,e en deze k Ezr 2:25 sneden.”g 24 Toen antwoordden
kleren en sandalen van ons — ze l Ne 7:29
zij Jozua
_ en zeiden: „Het was om-
zijn versleten ten gevolge van de m Joz 15:9
Joz 18:14 dat aan uw knechten onomwon-
zeer lange tocht.” 1Sa 7:1
1Kr 13:5
den werd meegedeeld dat Jeho-
14 Hierop namen de mannen
n De 6:13 vah, uw God, zijn knecht Mozes _
iets van hun mondvoorraad, en zij o Nu 30:2 geboden had U heel het land te ge-
deden geen navraag uit de mond Mt 5:33
ven en alle bewoners van het land
van Jehovah.f 15 Toen sloot Jo- _ p Ex 22:28
Fil 2:14 van voor UW aangezicht te ver-
zua vrede met heng en sloot een q Ps 15:4
verbond met hen dat hij hen in Pr 5:4
delgen,h en wij werden zeer be-
leven zou laten, waarop de over-
Pr 5:6 vreesd voor onze ziel wegens U.i
stenh van de vergadering het hun
r 2Sa 21:1
Sp 6:17
Daarom hebben wij deze zaak ge-
bezwoeren.i Sp 8:13 daan.j 25 Nu dan, hier zijn wij,
Za 5:4
in uw hand. Juist zoals het goed
16 Nu geschiedde het dat zij na Za 8:17
schiedde het dat zodra zij die ko- l De 21:22 zich toen voor [de stad] en streed
ningen bij Jozua _ hadden gebracht, ertegen. 32 Bijgevolg gaf Jeho-
Jozua m De 21:23 ¨
_ ¨ vervolgens alle mannen van Joz 8:29 vah Lachis _ in Isra _ els hand, zo-
Isra
_ el riep en tot de aanvoerders n Joz 10:10
dat zij het op de tweede dag in-
van de krijgslieden, die met hem Joz 12:16 namen, en vervolgens sloegen zij
Joz 15:41
meegetrokken waren, zei: „Treedt het en iedere ziel die daarin was,
naar voren. Zet UW voet op de
met de scherpte van het zwaard,f
nek van deze koningen.”h Zij tra- 2e kolom overeenkomstig alles wat zij met
den dus naar voren en zetten hun a Le 27:29 L _ibna hadden gedaan.
De 20:16
voet op hun nek.i 25 En Jozua _ Ps 21:8 33 Het was toen dat Horam, _
zei verder tot hen: „Weest niet be- b Joz 12:16 de koning van Gezer, _ g
optrok om
vreesd, noch verschrikt.j Weest Lachis
_ te helpen. Jozua _ sloeg dus
c Joz 12:15
moedig en sterk, want zo zal Je- Joz 15:42 hem en zijn volk, totdat hij nie-
hovah doen met al UW vijanden Joz 21:13
mand van hem meer in leven had
tegen wie GIJ strijdt.”k d Joz 6:21 gelaten.h
Joz 8:2
26 En daarna ging Jozua _ ertoe 34 ¨ Toen trok Jozua _ en heel Is- _
Joz 8:29
over hen neer te slaan en hen ter e Joz 10:3 rael met hem van L achis _ ver-
dood te brengen en hen aan vijf Joz 12:11 der naar Eglon _ i en legerde zich
Joz 15:39
palen op te hangen, en zij bleven voor [de stad] en streed ertegen.
tot de avond aan de palen han- f De 7:2
De 20:16 35 En zij namen het ten slotte
gen.l 27 Nu geschiedde het dat op die dag in en sloegen het toen
g Joz 12:12
Jozua
_ ten tijde van het onder- Joz 16:10 met de scherpte van het zwaard,
gaan der zon orders gaf, waarop Joz 21:21
Re 1:29
en zij gaven iedere ziel die daar-
men hen van de palen afnamm en 1Kon 9:16 in was, op die dag aan de vernie-
hen in de grot wierp waar zij zich h Le 27:29 tiging prijs, overeenkomstig alles
hadden verscholen. Voorts plaat- wat zij met Lachis _ hadden ge-
i Joz 10:3
ste men grote stenen voor de in- Joz 12:12 daan.j
gang van de grot — die er tot op Joz 15:39
36 ¨ Daarna trok Jozua _ en heel
de dag van vandaag nog zijn. j De 20:16 Isra
_ el met hem van Eglon _ naar
Joz 10:32
28 En Jozua
_ nam op die dag Hebron_ k
op en streed ertegen.
k Ge 13:18
Makkeda _ n in en sloeg het ver- Ge 23:19 37 En zij namen het ten slotte
volgens met de scherpte van het Nu 13:22 in en sloegen het toen met zijn
Joz 10:3
zwaard. Wat zijn koning betreft, Joz 14:13 koning en alle bijbehorende ste-
hij gaf hem en iedere ziel die Joz 15:13
Joz 21:13
den en iedere ziel die daarin was,
daarin was, aan de vernietiging Re 1:10 met de scherpte van het zwaard.
JOZUA 10:38–11:12 Negeb, Sjefela en bergland ingenomen 304
Hij liet niemand in leven, overeen- HFDST. 10 land M _izpa.a 4 Zij trokken dus
komstig alles wat hij met Eglon _ a Le 27:29 uit, zij en al hun legerkampen
Joz 6:21
had gedaan. Hij gaf het dus met b Joz 12:13 met hen, een talrijk volk, in zo
iedere ziel die daarin was, aan de Joz 15:15
Re 1:11
groten getale als de zandkorrels
vernietiging prijs.a c De 7:2 die aan de zeeoever zijn,b en zeer
De 20:16
38 Ten laatste ¨ keerde Jozua
_ en d Joz 11:14 veel paardenc en strijdwagens.
heel Isra
_ el met hem terug naar e Joz 10:30 5 Voorts kwamen al die konin-
b Joz 10:32
Debir
_ en streed ertegen. 39 En f De 1:7 gen volgens afspraak bijeen en
hij nam het ten slotte in met zijn g Ge 20:1 gingen zich gezamenlijk legeren
h Joz 9:1
koning en alle bijbehorende ste- Joz 15:33 bij de wateren van Merom _ om te-
den, waarna zij hen sloegen met Re 1:9 ¨
i Joz 12:8
gen Isra _ el te strijden.d
de scherpte van het zwaard en j De 20:16 6 Hierop zei Jehovah tot Jozua: _
iedere ziel die daarin was, aan de Joz 11:14
„Vrees niet wegens hen,e want
k Le 27:29
vernietiging prijsgaven.c Hij liet l De 7:2 morgen om deze tijd lever ik hen
niemand in leven.d Net zoals hij De 9:5 ¨
m Nu 34:4 allen als verslagenen aan Isra _ el
met Hebron _ had gedaan en net De 9:23
over. Hun paarden zult gij de pe-
zoals hij met L _ibna en zijn koning Joz 15:3
c
b Nu 26:55 Ba_ ala,b dat wil zeggen K _irjath-
tot de grens van Edom, _ de wilder- c Ge 36:19
Jearim. c
nis van Zin,d tot de zuidpunt van d Nu 33:36 _ ¨ 10 En de grens ging
e
e De 1:7 van Ba_ ala met een bocht ¨ west-
de Negeb.
_ 2 En hun zuidelijke f Nu 34:3
waarts naar de berg Se_ ır en liep
g Re 1:36
grens liep van het uiteinde van h Nu 34:4 naar de noordelijke helling van
de Zoutzee af,f van de baai af die i Nu 32:8 de berg Jearim, _ dat wil zeggen
naar het zuiden gericht is. 3 En j Nu 34:5
Chesalon;
_ en ze daalde af naar
k Ge 15:18
ze ging vandaar zuidwaarts tot Joz 13:3 Beth-Semes _ d
en liep naar T _im-
aan de opgang van Akrabbim g en 1Kon 8:65
_ l Nu 34:12
na.e 11 En de grens ging van-
liep naar Zinh en ging omhoog van m Joz 18:19 daar naar de noordelijke helling
het zuiden naar Kades-Barn _ _ i
ea n Joz 18:22 van Ekron, _ f en de grens werd ge-
o Joz 18:17
en liep naar Hezron _ en ging om- p Joz 7:26 trokken naar¨ S _ichron en liep naar
hoog naar Addar _ en ging met een q Joz 4:19 de berg Ba_ ala en ging vandaar
Joz 5:9 ¨
bocht naar Karka. _ 4 En ze ging r Joz 18:17 naar Jabne _ el; en het eindpunt
verder naar Azmon _ j en ging van- s 1Kon 1:9 van de grens bleek bij de zee te
t Joz 18:16
daar naar het stroomdal van [de 2Kon 23:10
zijn.
k en het eind-
beek van] Egypte; _ Jer 7:31 12 En de westelijke grens was
Mt 5:22
punt van de grens bleek bij de zee u Joz 18:28 bij de Grote Zee g en haar kust-
te zijn. Dit werd hun zuidelijke Re 1:21 land. Dit was rondom de grens
v Re 19:10
grens. 2Sa 5:6 van de zonen van Juda, _ volgens
5 En de oostelijke grens was de w Joz 18:16 hun families.
2Sa 5:18
h de zoon van
Zoutzee tot aan het einde van de 13 En aan Kaleb, _
Jorda_ an,_ en de grens aan de noor- Jefunne, _ gaf hij een aandeel in
2e kolom
delijke hoek was bij de baai van het midden der zonen van Juda, _
a Joz 18:15
de zee, aan het einde van de Jor- b 2Sa 6:2
overeenkomstig het bevel van Je-
_ l 6 En de grens ging om-
da_ an. 1Kr 13:6 hovah aan Jozua, _ namelijk K _ir-
hoog naar Beth-Hogla _ m
en liep
c Joz 9:17 jath-Arba _ ([de genoemde Arba _
d Joz 21:16
ten noorden van Beth-Araba, _ n en 1Sa 6:12 was] de vader van Enak), _ dat wil
i
de grens ging omhoog naar de
2Kon 14:11
1Kr 6:59
zeggen Hebron. _ 14 Kaleb _ dan
steen van Bohan, _ o de zoon van e Joz 19:43 verdreef daaruit de drie zonen
j k
Ruben.
_ 7 En de grens ging om-
Re 14:2
2Kr 28:18
van Enak, _ namelijk Sesai _ en
l die uit Enak
hoog naar Debir bij de laagvlak- f Joz 19:43 Ah _iman en Talmai, _ _
_
p
1Sa 5:10
geboren waren.m 15 Vandaar
te van Achor _ en wendde zich 1Sa 7:14
2Kon 1:2 trok hij vervolgens op tegen de
noordwaarts naar G _ilgal,q dat te- g Nu 34:6 n
inwoners van Debir. _ (De naam
genover de opgang van Adum- _ De 11:24
Joz 15:47 van Debir _ nu was voordien K _ir-
mim ligt, die ten zuiden van het h Nu 13:30
jath-Sefer. o) 16 Voorts zei Ka-
De 1:36 _ _
stroomdal ligt; en de grens liep Joz 14:13 leb: „Wie K _irjath-Sefer _ slaat en
r
naar de wateren van En-Semes, _ Joz 21:12
het werkelijk inneemt, die zal ik
s i Ge 23:2
en haar eindpunt bleek En-Rogel _ Ge 35:27 stellig mijn dochter Achsa _ p
tot
te zijn. 8 En de grens ging om- Joz 14:15
vrouw¨ geven.” 17 Toen nam
Joz 20:7
hoog naar het dal van de zoon j Nu 13:33 Othni
_ el, q de zoon van Kenaz,r
_
van H _innom,t naar de zuidelijke Joz 11:21
Kalebs
_ broer, het in. Bijgevolg
k Nu 13:22
helling van de Jebusiet,u dat wil l Re 1:10 gaf hij hem zijn dochter Achsa _ s
v en de grens
zeggen Jeruzalem; _ m Re 1:20
tot vrouw. 18 Nu geschiedde
n Joz 10:39
ging omhoog naar de top van de o Re 1:11 het dat zij hem onder het naar
berg die uitziet op het dal van p Re 1:13 huis gaan bleef aansporen een
q Re 3:9
H _innom in het westen, dat zich Re 3:11 veld van haar vader te vragen.
aan het noordelijke uiteinde van r Re 1:13 Toen klapte zij, gezeten op de
¨ 1Kr 4:13
de laagvlakte van Refa _ ımw be- s 1Kr 2:49
ezel, in de handen. Daarop zei
vindt. 9 En de grens werd ge- t Re 1:14 Kaleb
_ tot haar: „Wat wilt gij?”t
JOZUA 15:19–16:1 Aan de stam Juda toegewezen steden 310
19 Zij zei dus: „Schenk mij toch HFDST. 15 alles wat bezijden Asdod _ ligt, en
een zegen, want gij hebt mij een a Re 1:15 hun nederzettingen.
b Nu 33:54
stuk land naar het zuiden ge- c Ge 49:8 47 Asdod, _ a zijn onderhorige
43 en J _iftah en Asna
44 en Keh _ila en Achzib f
_
_
en Nezib,
g
en Ma-
_
1Sa 25:2
j 1Sa 23:14
k Ge 38:12
16
Jozef:
_
schijn voor de zonen van
t
van de Jorda_ an
_ bij Jeri-
_ u
l Joz 18:14
resa; h
_ negen steden en hun ne- m Joz 9:17 cho af naar de wateren van Je-
_
derzettingen. 1Sa 7:1
n Joz 18:22
45 Ekron i en zijn onderhorige
_ o 1Sa 23:29 q Re 1:8; 1Kr 11:4; r Ex 23:29; Nu 33:55; Re 1:21;
2Kr 20:2 Re 2:23; Re 3:4; Re 19:11; 2Sa 5:6; HFDST. 16
plaatsen en zijn nederzettingen. p Ge 10:16 s Nu 26:55; Nu 33:54; Sp 16:33; t Ge 49:22; De
46 Van Ekron _ af naar het westen Re 1:21 33:13; u Nu 35:1; Joz 18:12.
¨
311 Efraıms erfdeel. Westelijk deel van Manasse JOZUA 16:2–17:10
HFDST. 16
¨ a
richo in het oosten, de wildernis lies, voor de zonen van Abiezer _
b en de zo-
die van Jericho _ naar het berg- a Joz 18:13 en de zonen van Helek _
a b Ge 28:19 ¨
land van Bethel _ oploopt. 2 En c 2Sa 16:16 nen van Asri _ el en de zonen van
[de grens] ging vanuit Bethel, _ be- d Joz 18:13 S _ichemc en de zonen van Hefer _
1Kr 7:24
horend bij Luz,b en liep naar de e 1Kr 7:28 en de zonen van Sem _ida.d Dit wa-
grens der Arkietenc te Ataroth, _ f Nu 34:6 ren de zonen van Manasse, _ de
g Ge 48:5
3 en ze daalde westwaarts af naar Joz 17:14 zoon van Jozef, _ de manspersonen
de grens der Jaflethieten tot aan h Joz 14:4 naar hun families. 3 Wat Zela- _
d i De 33:15
de grens van Laag-Beth-Horon _ j Joz 18:13
feade betreft, de zoon van He- _
en Gezer, e en haar eindpunt bleek
_ k 2Kr 8:5 fer, de zoon van G _ilead, de zoon
bij de zee te zijn.f l
m
Joz 17:7
Joz 6:20
van Machir, _ de zoon van Manas- _
4 En de zonen van Jozef, _ g Ma- Joz 6:26 se, hij bleek geen zonen maar al-
¨ n Joz 17:8
nasse
_ en Efra _ ım,h namen het o Joz 17:9
leen dochters te hebben, en dit
land voorts in bezit.i 5 En de p Nu 34:6 waren de namen van zijn doch-
¨ Joz 16:3
grens van de zonen van Efra _ ım q Joz 17:9
ters: Machla _ en Noa, _ Hogla,
_ M _il-
volgens hun families werd, ja, de r Joz 16:3 ka en T _irza.f 4 Zij dan versche-
grens van hun erfdeel tegen het s Ex 23:29
Nu 33:55
nen voor Eleazar, _ g de priester,
j tot
oosten werd Ataroth- _ Addar,
_ De 7:22 en Jozua, _ de zoon van Nun, en
k Joz 23:13
aan Hoog-Beth-Horon; _ 6 en Re 1:29 de oversten en zeiden: „Jehovah
de grens ging uit naar de zee. t Nu 33:52 heeft Mozes _ geboden ons een erf-
De 7:1
M _ichmetathl was in het noorden, Re 3:1 deel te geven te midden van onze
en de grens ¨ boog zich oostwaarts u Joz 17:13 broeders.” Bijgevolg gaf hij hun h
1Kon 9:21
naar Ta_ anath-S _ilo en liep in ooste- overeenkomstig het bevel van Je-
lijke richting naar Janoah. _ 7 En hovah een erfdeel te midden van
ze daalde van¨ Janoah af naar Ata- HFDST. 17
_ _ de broeders van hun vader.i
roth en Na_ ara en raakte Jeri- _ v Nu 26:55
Nu 33:54 5 En aan Manasse _ vielen tien
m
cho en ging uit naar de Jorda_ an. _ Sp 16:33 toegemeten delen toe, afgezien
n liep de grens ver-
8 Van Tappuah _ w Ge 46:20
x Ge 41:51 van het land G _ilead en Basan, _ die
der westwaarts naar het stroom- Ge 48:18 aan de overzijde van de Jorda_ an _
o en haar eind- De 21:17
dal van de Kana, _ y Ge 50:23
j
lagen; 6 want de dochters van
punt bleek bij de zee te zijn.p Dit Nu 32:40 Manasse _ kregen een erfdeel te
z Nu 26:29
is het erfdeel van de stam der zo- midden van zijn zonen; en het
¨ 1Kr 2:23
nen van Efra _ ım, volgens hun fami- ¨
1Kr 7:14
land G _ilead werd het bezit van
a Ge 49:24
lies. 9 En de zonen van Efra _ ım b De 3:13 de overgebleven zonen van Ma-
hadden enclavestedenq midden in Joz 13:31
nasse._
het erfdeel der zonen van Manas- _
7 En de grens van Manasse _
se, al die steden en hun nederzet- 2e kolom liep van Aser _ naar M _ichmetath,k
tingen. a Re 6:11 dat tegenover S _ichem ligt, en de l
¨
10 En de Kanaanieten die in Re 8:2
1Kr 7:18 grens ging naar rechts naar de in-
Gezer r woonden, verdreven zij
_ ¨ b Nu 26:30
woners van En-Tappuah. _ 8 Het
c Nu 26:31
niet,s en de Kanaanieten wonen d Nu 26:32 land van Tappuah _ m
kwam aan Ma-
nog tot op deze ¨ t dag in het mid- e Nu 26:33 nasse,
_ maar Tappuah _ op de grens
den van Efra _ ım en werden aan Nu 36:2
f Nu 27:1 van Manasse _ behoorde aan de zo-
slaafse dwangarbeid onderwor- ¨
u
g Nu 27:2 nen van Efra _ ım. 9 En de grens
pen. Nu 34:17
Joz 14:1 daalde af naar het stroomdal van
Nu kwam het lot voor de v h Nu 27:7 de Kana, _ in zuidelijke richting
17 stam Manasse,
was Jozefs
_
_ want hij
eerstgeborene, voor
w
x
i Nu 27:11
Nu 36:2
Nu 36:6
naar het stroomdal van deze ste-
denn van Efra _
¨
ım te midden van de
Nu 36:12
Machir,
_ y de eerstgeborene van j Joz 13:29 steden van Manasse, _ en de grens
k Joz 16:6
Manasse,
_ de vader van G _ilead,z l Joz 20:7
van Manasse _ liep ten noorden van
daar hij iemand was die een krijgs- Joz 24:1 het stroomdal, en haar eindpunt
1Kr 6:67
mana bleek te zijn; en hij kreeg bleek bij de zee te zijn.o 10 Naar
m Joz 16:8 ¨
G _ileadb en Basan.
_ 2 En er kwam n Joz 16:9 het zuiden was het van Efra _ ım en
o Joz 16:3
[een lot] voor de overgebleven zo- Joz 16:8
naar het noorden van Manasse, _ en
nen van Manasse, _ naar hun fami- p Nu 34:6 de zee werd zijn grens; p en in het
JOZUA 17:11–18:8 Tabernakel in Silo. Land in kaart gebracht 312
noorden raken zij aan Aser _ en in HFDST. 17 Omdat het een woud is, moet gij
het oosten aan Issaschar. _ a 1Kr 7:29
b 1Sa 31:10
het omhakken, en het moet het
11 En Manasse _ a kreeg in
Issa-
_ 1Kon 4:12 eindpunt voor u worden. Want gij
c 2Kon 9:27 ¨
schar en in Aser: _ Beth-Sean _ b
en d Joz 12:23
dient de Kanaanieten te verdrij-
zijn onderhorige plaatsen en J _i- Re 1:27 ven, ook al hebben zij strijdwa-
e 1Sa 28:7
bleam c en zijn onderhorige plaat-
Ps 83:10 gens met ijzeren zeisen en ook al
sen en de inwoners van Dor d en f Joz 12:21
Re 5:19
zijn zij sterk.”a
zijn onderhorige plaatsen en de g 1Kr 7:29
Toen kwam de hele verga-
inwoners van En-Dor e en zijn on-
derhorige plaatsen ¨ en de inwo-
h Re 1:27
i Ex 23:29
j Re 1:28
18 ¨
dering der zonen van Is-
b
_
rael bijeen te S _ilo, en zij plaat-
k De 20:16
ners van Ta_ anachf en zijn onder- Joz 16:10 sten daar vervolgens de tent der
horige plaatsen en de inwoners Re 1:30
2Kr 8:8 samenkomst,c aangezien het land
van Meg _iddo g en zijn onderhori- l Ex 23:33
nu aan hen onderworpen was.d
Nu 33:55
ge plaatsen: drie hoogten. De 20:17 2 Maar er waren er nog onder
12 En de zonen van Manasse _ Joz 23:13 ¨
Re 2:23 de zonen van Isra_ el wier erfdeel
bleken niet in staat te zijn deze Re 3:2
men niet had toebedeeld, name-
m Nu 33:54
steden in¨ bezit te nemen,h maar n Ge 48:19 lijk zeven stammen. 3 Daarom
de Kanaanieten bleven hardnek- Nu 26:34 ¨
Nu 26:37 zei Jozua
_ tot de zonen van Isra _ el:
kig in dit land wonen.i 13 Nu De 33:17
„Hoe lang zult GIJ nog treuzelen
o Ex 33:2
geschiedde het toen de zonen van om het land binnen te trekken
¨ Ezr 9:1
Isra
_ el sterk waren ¨ geworden,j dat p Ge 15:20
en in bezit te nemene dat Jeho-
q Joz 19:50
zij de Kanaanieten als dwangar- Joz 24:33 vah, de God van UW voorvaders,
beiders te werk gingen stellen,k Re 7:24
r De 20:1 U heeft gegeven? f 4 Neemt U
en zij verdreven hen niet geheel Re 1:19
drie mannen uit elke stam en laat
Re 4:3
en al uit hun bezit.l Sp 21:31 ik hen uitzenden, dat zij zich ge-
14 Voorts spraken de zonen s Joz 17:11
1Kon 4:12 reedmaken en het land doorkrui-
van Jozef _ met Jozua _ en zeiden: t Joz 19:18
sen en het in kaart brengen over-
´ ´ Re 6:33
„Waarom ´ ´ hebt gij mij een lotm u Ge 49:24 eenkomstig hun erfdeel, en laat
en een toegemeten deel ten erf- v Joz 17:14
hen [dan] bij mij komen.g 5 En
w Nu 33:53
deel gegeven, terwijl ik toch een Joz 20:7 zij moeten het onderling in ze-
talrijk volk ben, daar Jehovah Re 4:5
ven stukken verdelen.h Juda _ zal
mij tot nu toe gezegend heeft?”n
in zijn gebied in het zuiden blij-
15 Hierop zei Jozua _ tot hen: „In- 2e kolom
ven,i en het huis van Jozef _ zal
dien gij een talrijk volk zijt, trek a De 20:1
in zijn gebied in het noorden blij-
De 31:6
dan op naar het woud, en gij moet Joz 13:6 j
ven. 6 Wat ulieden betreft, GIJ
het voor u omhakken, daar in Ps 27:1
Ro 8:31 zult het land in kaart brengen en
het land der Ferezieteno en Refa- Heb 13:6
het daarbij in zeven stukken ver-
ieten,p omdat het berglandq van
delen, en GIJ moet die hier bij mij
¨
Efra_ ım te eng voor u is gewor- HFDST. 18
brengen, en ik moet hier voor het
den.” 16 Toen zeiden de zonen b Joz 19:51
aangezicht van Jehovah, onze
van Jozef: _ „Het bergland is niet Joz 21:2
Joz 22:9 God, het lot k voor U werpen.
voldoende voor ons, en er zijn Re 21:19
c 1Sa 1:3 7 Want de levieten hebben geen
strijdwagens r ¨ met ijzeren zeisen 1Sa 4:3 aandeel in UW midden,l omdat het
bij alle Kanaanieten die in het Ps 78:60
Jer 7:12 priesterschap van Jehovah hun
land van de laagvlakte wonen, d Nu 14:8
s en De 7:22 erfdeel is; m en Gad en Ruben
_ n
en
zowel bij hen die in Beth-Sean _ o hebben
De 33:29 de halve stam Manasse _
zijn onderhorige plaatsen zijn als Joz 13:2
Han 7:45 hun erfdeel genomen aan de zijde
bij hen die in de laagvlakte van e Nu 33:53
¨ van de Jorda_ an
_ tegen het oosten,
J _izreelt zijn.” 17 Jozua _ dan zei De 20:16
f Nu 33:55 dat Mozes,
_ de knecht van Jeho-
het volgende tot het huis van Jo- _ Re 18:9
¨ Sp 10:4 vah, hun heeft gegeven.”p
zef, tot Efra _ ım en Manasse: _ „Gij g Nu 27:20
zijt een talrijk volk, en gij hebt Nu 34:17 8 De mannen dan stonden op
h Nu 34:13
grote kracht.u Gij behoort niet Joz 19:51
´ ´ k Nu 26:55; Nu 33:54; Joz 14:2; Sp 16:33; Han 13:19;
een lot te krijgen,v 18 maar het i Joz 15:1
j Joz 16:1 l Nu 18:20; Joz 13:33; m De 10:9; De 18:1; n De
bergland dient van u te worden.w Joz 16:4 3:12; o De 3:13; p De 4:47.
313 Grenzen van Benjamin en Simeon JOZUA 18:9–19:2
om te gaan, en Jozua _ gebooda toen HFDST. 18 van H _innom,a dat noordelijk van
¨
degenen die het land in kaart zou- a Nu 27:21 de laagvlakte van Refa _ ımb ligt,
b Joz 19:51
den gaan brengen aldus: „Gaat en c Re 21:19 en ze daalde af naar het dal van
doorkruist het land en brengt het d Joz 18:4 H _innom, naar de zuidelijke hel-
e Sp 16:33
in kaart en keert tot mij terug, f Nu 33:54
ling van de Jebusiet,c en daalde af
en hier zal ik voor U het lotb wer- Han 13:19 naar En-Rogel. _ d 17 En ze werd
g Nu 26:55
pen voor het aangezicht van Jeho- h De 33:12 in noordelijke richting getrok-
vah te S _ilo.”c 9 Daarop gingen i Joz 15:1 ken en ging uit naar En-Semes _ en
j Joz 16:1
de mannen heen en trokken het k Joz 2:1
ging uit naar Gel _iloth, dat tegen-
land door en brachten het vol- Joz 3:16 over de opgang van Adummim _ e
Joz 6:1
gens de steden in zeven delen in l Joz 7:2 ligt; en ze daalde af naar de steenf
kaart,d in een boek. Daarna kwa- m Joz 16:2 van Bohan, _ g
de zoon van Ruben. _
n Ge 28:19
men zij bij Jozua _ in het kamp te o Joz 16:5
18 En ze liep naar de noordelij-
S _ilo, 10 en Jozua _ ging te S _ilo p Joz 10:11 ke helling tegenover de Araba _ en
voor het aangezicht van Jehovah Joz 16:3
Joz 21:22 daalde af naar de Araba. _ 19 En
het lot voor hen werpen.e Zo deel- q Joz 15:9 de grens liep naar de noordelijke
Joz 15:60
de Jozua _ daar het land aan de zo- helling van Beth-Hogla, _ h en het
¨ 2Sa 6:2
nen van Isra _ el toe, overeenkom- 1Kr 13:6 eindpunt ervan (van de grens)
r Joz 15:9
stig de hun toekomende delen.f bleek bij de noordelijke baai van
11 Toen kwam het lotg op voor de Zoutzee i te zijn, bij het zui-
2e kolom
de stam der zonen van Benja- _ delijke einde van de Jorda_ an. _ Dit
min,h volgens hun families, en het a Joz 15:8
2Kr 28:3
was de zuidelijke grens. 20 En
gebied dat het lot hun toewees, Jer 7:31 de Jorda_ an _ diende als zijn grens
Jer 19:2
strekte zich uit tussen de zonen Mt 5:22 aan de oostelijke zijde. Dit was
van Juda _ i en de zonen van Jozef. _ j b De 2:11 het erfdeel van de zonen van Ben- _
2Sa 5:18
12 En hun grens aan de noorde- Jes 17:5 jamin, volgens hun families, vol-
lijke hoek liep vanaf de Jorda_ an, _ c Joz 15:63
gens zijn grenzen rondom.
Re 1:8
en de grens ging omhoog naar Re 19:10 21 En de steden van de stam der
de noordelijke helling van Jeri- _ d Joz 15:7
1Kon 1:9 zonen van Benjamin, _ volgens hun
cho k en ging westwaarts omhoog e Joz 15:7 families, bleken te zijn: Jericho _ j
op het gebergte, en haar eindpunt f De 19:14
en Beth-Hogla _ en Emek-K _ eziz,
_ ¨
g Joz 15:6
bleek bij de wildernis van Beth- h Joz 15:6 22 en Beth-Araba _ k en Zemara_ ım
Aven l
_ te zijn. 13 En vandaar liep i Nu 34:12
en Bethel,_ l 23 en Avvim _ en Para
de grens naar Luz,m bij de zuidelij-
De 3:17
m
¨ _
j Joz 6:21 en Ofra,_ 24 en Kefar-Ha _ amo- _
ke helling van Luz, dat wil zeggen Joz 6:24
nai en Ofni _ en Geba; _ n twaalf ste-
k Joz 15:6
Bethel; n en de grens daalde af naar
_ l Ge 12:8 den en hun nederzettingen.
Ataroth-
_ Addar
_ o
op de berg die ten Joz 8:17 ¨
25 G _ibeono en Rama en Bee-
´ _ _
1Kon 12:29
zuiden van Laag-Beth-Horon p ligt.
_ m 1Sa 13:17
roth, 26 en M _izpep en Kef _iraq en
14 En de grens werd getrokken n Joz 21:17 ¨
Ezr 2:26 Moza,
_ 27 en Rekem _ en J _irpeel
en ging aan de westzijde met een o Joz 9:17
1Kon 3:4
en Tharala, _ 28 en Zela, _ r Elef _ en
bocht naar het zuiden, vanaf de s
p Re 20:3 Jebusi,
_ dat wil zeggen Jeruzalem, _
berg die tegenover Beth-Horon _ q Ezr 2:25
G _ibeat en K _irjath; veertien steden
ligt naar het zuiden; en haar ¨ eind- r 2Sa 21:14
s Joz 15:8 en hun nederzettingen.
punt bleek bij K _irjath-Ba_ al te zijn, Re 19:10
dat wil zeggen K _irjath-Jearim, q 1Kr 11:4 Dit was het erfdeel van de zo-
_
een stad van de zonen van Juda. _
2Kr 3:1
t Re 19:12
nen van Benjamin, _ volgens hun
Dit is de westzijde. 1Sa 10:26 families.u
u Nu 26:54
Daarna kwam het tweede
15 En de zuidzijde was vanaf
19
Nu 33:54
v
het uiterste puntje van K _irjath-
lot te voorschijn voor S _i-
Jearim,_ en de grens ging uit naar HFDST. 19 meon, voor de stam van de zo-
het westen en ging uit naar de v Nu 26:56 nen van S _imeon,w volgens hun
bron van de wateren van Nef- Joz 18:6
w Ge 46:10
families. Hun erfdeel dan bevond
toah.
_ r 16 En de grens daalde af x Ge 49:7 zich midden in het erfdeel van de
x
naar het uiteinde van de berg die y Ge 21:31
Ge 26:33
zonen van Juda.
_ 2 En zij kre-
uitziet op het dal van de zoon Joz 15:28 _ y met
gen in hun erfdeel: Berseba
JOZUA 19:3-33 Grenzen van Zebulon, Issaschar, Aser en Naftali 314
Seba,
_ en Molada, _ a
3 en Hazar- _ HFDST. 19 17 Voor Issaschar _ a
kwam het
Sual _ b en Bala _ en Ezem, _ c
4 en a Joz 15:26
Ne 11:26
vierde lot te voorschijn, voor de
Eltholad d en Bethul en Horma,
_ _ _ b Joz 15:28 zonen van Issaschar, _ volgens hun
5 en Z _iklag e en Beth-Markaboth _ 1Kr 4:28 families. 18 En hun grens strek-
f c Joz 15:29 ¨
en H azar-S _ usa,
_ 6 en Beth- d Joz 15:30
te zich uit tot J _izreelb en Che-
L ebaoth g en Sar
_ uhen;
_ dertien 1Kr 4:29 sulloth
_ ¨ en Sunem, _ c 19 en Ha-
e Joz 15:31
steden en hun nederzettingen. fara_ ım en S _ion en Anacharath, _
¨ h 1Sa 27:6
7 A_ ın, R _immoni en Ether _ en 1Sa 30:1 20 en Rabbith _ en K _isjon en Ebez, _
j 1Kr 4:30
Asan;
_ vier steden en hun neder- f 1Kr 4:31 21 en Remeth _ en En-Gannim _ d
en
zettingen, 8 en alle nederzet- g Joz 15:32 En-Hadda _ en Beth-Pazez. _ 22 En
tingen die rondom deze steden la- h 1Kr 4:32
de grens raakte Tabor _ e en Saha-
¨ ¨ i Ne 11:29
gen, tot aan Ba_ alath-Be_ er,k het j Joz 15:42 z _ima en Beth-Semes, _ en het eind-
Rama l van het zuiden. Dit was
_ 1Kr 4:32 punt van hun grens bleek bij de
1Kr 6:59
het erfdeel van de stam der zo- k 1Kr 4:33 Jorda_ an _ te zijn; zestien steden en
nen van S _imeon, volgens hun l 1Sa 30:27 hun nederzettingen. 23 Dit was
m Nu 33:54
families. 9 Het erfdeel van de het erfdeel van de stam der zonen
n Re 1:3
zonen van S _imeon was uit het o Joz 18:6 van Issaschar,
_ volgens hun fami-
toegemeten deel van de zonen p Ge 49:13 lies,f de steden en hun nederzet-
De 33:18
van Juda _ [genomen], omdat het q Joz 12:22
tingen.
aandeel van de zonen van Juda _ r Joz 21:28 24 Daarna kwam het vijfde lotg
1Kr 6:72
te groot voor hen bleek te zijn.m s 2Kon 14:25
te voorschijn voor de stam der
Daarom kregen de zonen van S _i- t Joz 11:1 zonen van Aser, _ h volgens hun fa-
niet mee zal voortgaan deze na- Ne 13:23 overzijde van de Rivier c¨ en liet
¨ b Re 2:3
tien ter wille van U uit hun be- Re 2:21 hem heel het land Kana _ an door-
zit te verdrijven; b en ze moeten U Re 3:8 trekken en maakte zijn zaad tal- ¨
c Nu 33:55
tot een val en een strik worden De 7:16 rijk.d Daarom¨ gaf ik hem Isa _ ak.e
en tot een gesel in UW zijdenc en d De 4:26
De 28:63
4 En aan Isa _ ak gaf ik voorts Ja- _
kob en Esau. f
tot doorns in UW ogen, totdat GIJ e 1Kon 2:2 _ Later gaf ¨ ik aan
Pr 9:10
vergaan zijt van deze goede bo- f Joz 21:45
Esau
_ het gebergte Se _ ır, om dat
dem die Jehovah, UW God, U heeft 1Kon 8:56 in bezit te nemen; g en Jakob _ en
g Le 26:3
gegeven.d De 28:1 zijn zonen trokken af naar Egyp- _
te. h 5 Naderhand zond ik Mo-
14 Welnu, ziet! ik ga heden de h Le 26:14
¨ _
De 28:15 i
weg van al het aardse,e en GIJ De 28:63 zes en Aaron _ en sloeg Egypte _
weet zeer goed met geheel UW 2Kr 36:16
Lu 21:24
voorts met plagen door wat ik
hart en in zijn midden deed; j en daarna
´ ´ met geheel UW ziel dat
i Re 3:6
ccc dccc
RECHTERS
Na de dooda van Jozua nu ge- HFDST. 1 grote tenen van hun voeten afge-
_
1
Isra
_
schiedde het dat de zonen van
¨
el Jehovah gingen raadple-
a Joz 24:29
b Nu 27:21
hakt waren, die onder mijn tafel
voedsel bijeenraapten. Net zoals
Re 20:18
genb en zeiden: „Wie van ons zal Sp 3:5 ik heb gedaan, zo heeft God mij
¨ c Ge 49:8
het eerst tegen de Kanaanieten De 33:7 vergolden.”a Daarna brachten zij
b en daar
ten strijde optrekken?” 2 Hier- 1Kr 5:2 hem naar Jeruzalem, _
1Kr 28:4
op zei Jehovah: „Juda _ zal optrek- d Joz 15:1 stierf hij.
ken.c Ziet! Ik zal het land stel- Joz 19:1 8 Voorts streden de zonen van
e Joz 19:9 c en namen
lig in zijn hand geven.” 3 Toen f Re 1:17 Juda
_ tegen Jeruzalem _
zei Juda _ tot zijn broeder S _imeon: g De 9:3 het ten slotte in, waarop zij het
Joz 10:8
„Trek met mij op naar [het ge- h Ge 10:6
sloegen met de scherpte van het
bied van] mijn d zwaard, en de stad gaven zij prijs
¨ lot en laat ons te-
De 20:17
i Ge 15:20
gen de Kanaanieten strijden, dan Ex 3:8
aan het vuur. 9 En daarna zak-
wil ik op mijn beurt met u naar Joz 9:1 ten de zonen van Juda _ ¨ af om te
Re 3:5
[het gebied van] uw lote gaan.” 1Kon 9:20 strijden tegen de Kanaanieten die
het bergland en de Negeb d en de
Bijgevolg ging S _imeon met hem
_
mee.f 2e kolom
Sjefela_ e bewoonden. 10 Zo ¨ruk-
te Juda _ op tegen de Kanaanie-
4 Juda _ trok nu op en Jehovah a Ex 21:23
¨ Le 24:19 ten die in Hebron _ f woonden (de
gaf de Kanaanieten en de Fe- naam van Hebron nu was voor-
De 19:21 _
rezieten in hun hand,g zodat zij 1Sa 15:33
dien K _irjath-Arba g
), en zij sloe-
Ro 2:6 _
hen te Bezek _ versloegen, tiendui- Ga 6:7 gen vervolgens Sesai _ en Ah _iman
zend man. 5 Toen zij in Bezek _ b Joz 15:8
en Talmai _ neer.h
c Joz 15:63
Adoni-B
_ ezek
_ aantroffen, streden Re 1:21 11 En vandaar rukten zij op te-
zij voorts tegen ¨ hem en versloe- d Nu 21:1
gen de inwoners van Debir. _ i
(De
e De 1:7
gen de Kanaanietenh en de Fere- Joz 11:16 naam van Debir _ nu was voor-
zieten.i 6 Toen Adoni-B _ ezek
_ de Joz 15:33
dien K _irjath-S efer. _ j) 12 Toen
f Joz 11:21
vlucht nam, jaagden zij hem ver- Joz 15:13 zei Kaleb: _ k
„Wie K _irjath-Sefer _
volgens na en grepen hem ten g Joz 14:15
slaat en het werkelijk inneemt,
h Joz 15:14
slotte en hakten de duimen van i Joz 10:38 wel, die wil ik mijn dochter Ach- _
zijn handen en de grote tenen j Joz 15:15 sal tot¨ vrouw geven.”m 13 En
van zijn voeten af. 7 Hierop k Nu 13:6
Nu 14:24 Othni
_ el,n de zoon van Kenaz, _ o de
U
q Joz 17:13
Re 1:19
Re 1:28
Ps 106:34
gingen de Ba_ als dienen.h 12 Zo
verzaakten zij Jehovah, de God
van hun vaderen, die hen uit het
Egypte
_ op te voeren en U in het r Ex 23:21
s Nu 33:55 land Egypte
_ had geleid,i en lie-
land te brengen dat ik UW voorva- Joz 23:13
pen vervolgens andere goden ach-
ders onder ede beloofd had.m Bo- t Ex 23:33
Ex 34:12 terna uit de goden van de vol-
vendien heb ik gezegd: ’Nooit De 7:16
1Kon 11:2 ken die rondom hen waren,j en
zal ik mijn verbond met U ver- Ps 78:58
zij gingen zich daarvoor neerbui-
breken.n 2 En GIJ, van UW kant, Ps 106:36
u 1Sa 7:6 gen, zodat zij Jehovah krenkten.k
moogt geen verbond sluiten met v Joz 24:28
13 Zo verzaakten
¨ zij Jehovah en
de bewoners van dit land.o Hun
gingen Ba_ al en de Astorethbeel-
altaren dient GIJ af te breken.’p 2e kolom denl dienen. 14 Toen ontbrand- ¨
Maar GIJ hebt niet naar mijn stem a Joz 23:3 de Jehovah’s toorn tegen Isra _ el,m
geluisterd.q Waarom hebt GIJ dit Joz 24:31
zodat hij hen in de hand van
gedaan? r 3 Daarom heb ik, op b Joz 24:29
c Joz 19:50 de plunderaars gaf, die hen ver-
mijn beurt, gezegd: ’Ik zal hen d Joz 24:30
volgens plunderden; n voorts ver-
niet van voor UW aangezicht ver- e Re 2:7
Pr 1:4 kocht hij hen in de hand van hun
drijven, en zij moeten valstrik- f De 6:12
De 31:13 vijanden rondom,o en zij konden
ken voor U worden,s en hun goden Re 2:17 geen stand meer houden tegen
zullen U tot lokaas dienen.’ ”t 1Kr 28:9
g Re 6:1 hun vijanden.p 15 Waarheen zij
4 Nu geschiedde het dat zodra 2Kr 33:2
ook uittrokken, de hand van Je-
Jehovah’s engel deze woorden tot h Re 3:7
hovah bleek tot rampspoed tegen
¨ Re 10:6
alle zonen van Isra
_ el had gespro- 1Kon 18:18
hen te zijn,q juist zoals Jehovah
2Kr 28:2
ken, het volk zijn stem verhief Jer 2:23 gesproken had en juist zoals Jeho-
en ging wenen.u 5 Daarom ga- Ho 2:13
vah het hun gezworen had; r en zij
i De 13:5
ven zij die plaats de naam Bo- _ De 28:15 geraakten ten slotte heel erg in
chim. Vervolgens brachten zij De 31:16
j De 6:14 benauwdheid.s 16 Jehovah ver-
daar slachtoffers aan Jehovah. Re 10:6
wekte dan telkens rechters,t en zij
k Ex 20:5
6 Toen Jozua
_ het volk wegzond,
¨ De 7:4
gingen de zonen van Isra_ el heen, l Re 3:7
m Re 3:8; 2Kr 36:16; Ps 106:40; n Le 26:17; 2Kon
Re 10:6
ieder naar zijn erfdeel, om het 1Sa 7:3 17:20; Ps 106:41; o Re 4:2; Ps 44:12; Jes 50:1; p Le
26:37; De 28:25; q De 28:15; Jer 21:10; r De 4:25;
land in bezit te nemen.v 7 En 1Kon 11:5
2Kon 23:13 De 4:26; De 7:4; s De 4:30; Re 10:9; t Re 3:9; 1Sa
het volk bleef Jehovah dienen ge- Ps 106:36 12:11.
RECHTERS 2:17–3:10 Rechters verwekt. Gemengde huwelijken 326
redden hen telkens uit de hand HFDST. 2 meegemaakt; a 2 het was slechts
van hun plunderaars.a a Ne 9:27 opdat de geslachten ¨ van de zo-
Ps 106:43
17 En zelfs naar hun rechters b Ps 73:27 nen van Isra _ el de ervaring zou-
luisterden zij niet, maar zij had- Jer 3:8
Jer 3:14
den hebben, om hun de oorlog te
den immorele gemeenschap b met Ez 23:3 leren, dat wil zeggen alleen dege-
Ez 23:30
andere godenc en gingen zich voor Jak 4:4
nen die voordien zulke dingen niet
die neerbuigen. Zij weken snel af c Ex 34:15 hadden ervaren: 3 De vijf asvor-
Le 17:7 b c
van de weg die hun voorvaders d Ex 32:8
sten ¨ der Filistijnen, en alle ¨ Ka-
hadden bewandeld door de gebo- De 9:12 naanieten,d ook de Sidoniers e en
Re 2:7 f
den van Jehovah te gehoorzamen.d e Re 3:9
de Hevieten die het gebergte L¨ _i-
Zij deden niet zo. 18 En wan- f De 32:36 banong bewonen van de berg Ba_ al-
Ps 90:13 h af tot aan de toegang
neer Jehovah inderdaad rechters Ps 106:45 Hermon
_
van Hamath. i
voor hen verwekte,e bleek Jeho- g Ex 2:24 _ 4 En zij bleven ¨
Re 4:3
vah met de rechter te zijn, en ge- 2Kon 13:4 als werktuigen dienen om Isra _ el
durende al de dagen van de rech- h Re 4:1 op de proef te stellen,j ten einde
Re 8:33
ter redde hij hen uit de hand van i Ps 78:8 te weten of zij Jehovah’s geboden
hun vijanden; want Jehovah ge- Jes 48:4 die hij hun vaderen door bemidde-
j Ex 32:10
voelde dan spijtf vanwege hun ge- De 7:4 ling van Mozes _ had geboden, zou-
k
kerm over hun verdrukkers g en
De 32:22
Re 10:7
den gehoorzamen. ¨ 5 En de zo-
verdringers. Ps 106:40 nen van Isra _ el¨ woonden te midden
19 En het geschiedde dat als
k Ex 24:3
Ex 24:8
van de Kanaanieten,l de Hethie-
Ex 34:27 ten en de Amorieten en de Fere-
de rechter stierf, zij telkens om- De 29:1
zieten en de Hevieten en de Jebu-
keerden en nog verderfelijker Joz 23:16
l Le 26:14 sieten.m 6 Voorts namen zij zich
handelden dan hun vaderen, door De 28:15
hun dochters tot vrouwenn en hun
andere goden achterna te lopen Ps 106:34
m Joz 13:2 eigen dochters gaven zij aan hun
om die te dienen en zich daar- n Nu 33:55
zonen,o en zij gingen hun goden
voor neer te buigen.h Zij lieten De 8:2
Joz 23:13 dienen.p
hun praktijken en hun halsstar- Re 3:4 ¨
rige gedrag niet achterwege.i Sp 17:3 7 De zonen van Isra _ el deden
20 Ten slotte ontbrandde Jeho-
o Ex 23:30
De 7:22
dus wat kwaad was in Jehovah’s
¨ ogen, en zij vergaten Jehovah,
vah’s toornj tegen Isra _ el, en hij
¨
hun God,q en gingen de Ba_ als r en
zei: „Omdat deze natie mijn ver- HFDST. 3
de heilige palen dienen.s 8 Toen
bondk dat ik hun voorvaders had p Ex 23:30
ontbrandde ¨ Jehovah’s toorn te-
geboden, heeft overtreden en zij q De 8:2
2Kr 32:31 gen Isra _ el,t zodat hij hen in de
niet naar mijn stem hebben ¨
hand van Kuschan-Rischat _ ¨ a_ ım,
geluisterd,l 21 zal ook ik, van
2e kolom de koning van Mesopotami _ e,u ver- ¨
mijn kant, geen enkele natie van
kocht; v en de zonen van¨ Isra _ el
die welke Jozua _ bij zijn dood a Re 2:10
b Joz 13:3 bleven Kuschan-Rischat
_ a_ ım acht
heeft overgelaten,m meer van 1Sa 6:18
jaar dienen. 9¨ Toen riepen de
voor hun aangezicht verdrijven, c Ge 21:32
zonen van Isra el tot Jehovah om
¨ Re 1:19 _
22 ten einde door hen Isra _ el op d Ge 10:15
hulp.w Jehovah verwekte daarop
de proef te stellenn [om te zien] e Joz 13:4
een¨ redder x voor de zonen van Is-
Re 1:31 _
of zij al dan niet Jehovah’s weg f Ge 10:17
rael opdat die hen zou redden,
zullen houden door die te bewan- Ex 3:17 ¨ y z
Joz 9:1 Othni
_ el, de zoon van Kenaz, _ de
delen, net zoals hun vaderen die g De 1:7
jongere broer van Kaleb. _ a
10 De
Joz 13:6
hebben gehouden.” 23 ¨ Bijge- h De 3:9 geestb van Jehovah kwam nu over
volg liet Jehovah die natien blij- Joz 13:5
hem,¨ en hij werd de rechter over
i Nu 34:8
ven door ze niet snel te verdrij- j Ex 23:33 Isra
_ el. Toen hij ten strijde uittrok,
ven,o en hij gaf ze niet in Jozua’s_ Nu 33:55
gaf Jehovah voorts Kuschan- _
k Re 2:22
hand. l Re 1:29
¨ Ps 106:34
Dit nu zijn de natienp die Jeho-
3
p Nu 25:2; 1Kon 11:4; q Re 2:11; r De 31:16;
m Ex 3:8
Re 10:6; s Ex 34:13; De 12:3; De 16:21; 1Kon
vah
¨ liet blijven, om door hen Ex 3:17
De 7:1 16:33; t Re 2:20; u Ge 24:10; v Le 26:17; Re 2:14;
Isra
_ el op de proef te stellen,q dat Joz 9:1 1Sa 12:9; w De 4:30; Re 2:18; Re 3:15; Ps 107:19;
n Ex 34:16 x Re 2:16; y Joz 15:17; z 1Kr 4:13; a Re 1:13; b Nu
wil zeggen al degenen¨ die geen o De 7:3 11:17; Re 6:34; Re 11:29; Re 14:6; Re 15:14; 1Sa
der oorlogen van Kana _ an hadden Ezr 9:12 11:6; 1Sa 16:13; 2Kr 15:1; Jes 63:11.
327 Ehud doodt Eglon, koning van Moab RECHTERS 3:11-30
¨ ¨ HFDST. 3
Rischata_ ım, de koning van Syri _ e, ik voor u.” Nu stond hij op van
in zijn hand, zodat hij de overhand a Za 4:6 zijn troon. 21 Toen stak Ehud _
¨ Heb 11:33
kreeg a over Kuschan-Rischat _ a_ ım. zijn linkerhand uit en greep het
b Re 2:19
11 Daarna genoot het land veer- Ho 6:4 zwaard van zijn rechterdij en
tig jaar lang rust. Ten slotte stierf dreef het in [Eglons]
_ buik. 22 En
¨ c Ge 19:37
Othni
_ el, de zoon van Kenaz. _ ook het heft drong nog naar bin-
¨ d Re 2:14
nen na het lemmer, zodat het vet
12 En de zonen van Isra _ el gin- Jo 19:11
gen opnieuw doen wat kwaad was e Le 26:14
het lemmer omsloot, want hij trok
in Jehovah’s ogen.b Daarop liet het zwaard niet uit zijn buik, en
f Ge 19:38
Jehovah Eglon, _ de koning van Re 11:4 terstond kwam de drek te voor-
Moab,
_¨ c
sterk worden tegen Is- _ g Ex 17:8
schijn. 23 Ehud _ ging nu door
d
rael, omdat zij deden wat kwaad Re 6:3 het luchtgat naar buiten, maar
Ps 83:7
was in Jehovah’s ogen. 13 Deze e hij maakte de deuren van het
vergaderde bovendien de zonen h De 34:3
Re 1:16
dakvertrek achter zich dicht en
van Ammon _ f en Amalekg tegen
_ 2Kr 28:15 deed ze op slot. 24 En hijzelf
hen. Toen trokken zij heen en i Le 26:25 ging naar buiten.a
¨ De 28:48
sloegen Isra _ el en namen de Pal- En zijn dienaren kwamen en
menstadh in bezit. 14 En de zo- j Re 3:9 gingen kijken, en zie, de deuren
¨ Ps 50:15
nen van Isra _ el bleven Eglon, _ de Ps 78:34 van het dakvertrek waren op slot.
Ps 107:13
koning van Moab, _ achttien jaar Jer 29:12
Zij dan zeiden: „Hij doet zeker
dienen.i 15 Toen riepen de zo- zijn behoefte b in de koele binnen-
¨ k Re 4:1
nen van Isra _ el tot Jehovah om kamer.” 25 En zij bleven wach-
l Ge 49:27
hulp.j Jehovah verwekte hun der- ten tot beschamens toe, en zie!
halve een redder, Ehud, k de zoon
_ m Re 20:16
1Kr 12:2
niemand opende de deuren van
van Gera, _ een Benjaminiet,l een het dakvertrek. Toen namen zij de
n Ps 149:6
man die linkshandig was.m Met- sleutel en deden open, en zie! daar
tertijd zonden de zonen van Is- _ o Ps 45:3 lag hun heer, ter aarde gevallen,
¨
rael door zijn hand schatting p Re 11:18 dood!
aan Eglon, _ de koning van Moab. _ q 2Kon 23:35 26 Wat Ehud _ betreft, hij ont-
16 Ondertussen maakte Ehud _ r Joz 4:19 kwam terwijl zij talmden, en hij-
zich een zwaard, en het had twee Joz 5:9 zelf ging de steengroevenc voor-
sneden,n terwijl de lengte ervan ¨
s Sp 14:15 bij en slaagde erin naar Seıra _
een el was. Toen gordde hij het
te ontkomen. 27 Nu geschied-
aan onder zijn kleed, aan zijn 2e kolom de het dat hij daar aangekomen,
rechterdij.o 17 En hij ging er- direct de hoorn blies d in het berg-
toe over de schatting aan Eg-
a Pr 10:10 ¨
_ land van Efra_ ¨ ım,e waarop de zo-
p b 1Sa 24:3
lon, de koning van Moab, _ aan te 1Kon 18:27 nen van Isra
_ el met hem van het
bieden. Eglon _ nu was een zeer c Re 3:19 bergland afdaalden, hij aan hun
zwaarlijvig man. spits. 28 Toen zei hij tot hen:
d Joz 6:5
18 Nu geschiedde het dat toen Re 6:34 „Volgt mij,f want Jehovah heeft
1Sa 13:3
hij gereed was met het aanbieden 2Sa 2:28
UW vijanden, de Moabieten, in UW
¨
van de schatting,q hij het volk, Joe 2:1 hand gegeven.”g Zij dan volgden
de dragers van de schatting, ter- e Joz 16:5 hem en bezetten ten slotte de
Re 7:24
stond heenzond. 19 En hijzelf doorwaadbare plaatsenh van de
keerde bij de steengroeven die te f Re 2:16 Jorda_ an
_ tegen de Moabieten, en
G _ilgalr waren terug en zei vervol- g Re 7:15 zij lieten [er] niemand overtrek-
1Sa 17:47
gens: „Ik heb een geheim woord ken. 29 Vervolgens sloegen zij
voor u, o koning.” Hij dan zei: h Joz 2:7 in die tijd Moab _ neer, ongeveer
Re 12:5
„Bewaar het stilzwijgen!” Allen tienduizend man,i stuk voor stuk
i Le 26:8 j en dappere mannen; en
die bij hem stonden gingen toen robuuste
De 28:7 ´ ´
bij hem vandaan.s 20 En Ehud _ j Re 3:17
er ontkwam er niet een.k 30 En
ging naar hem toe terwijl hij in Ps 17:10 Moab
_ werd op die dag onderwor-
¨
zijn koele dakvertrek zat, dat hij k Le 26:7 pen onder Isra_ els hand; en hierna
voor zich alleen had. Vervolgens l Le 26:6
genoot het land tachtig jaar lang
zei Ehud: „Een godswoord heb rust.l
_ Re 3:11
RECHTERS 3:31–4:17 Rechter Samgar. Profetes Debora. Barak 328
31 En na hem bleek er nog Sam-
_ HFDST. 3 de hand van een vrouwa zal Jeho-
gar,a de zoon van Anath,
_ te zijn; a Re 5:6
b Ex 23:31
vah S _isera verkopen.” Toen stond
hij dan sloeg met een veedrijvers- Joz 13:2 Debora _ op en ging met Barak _
Re 15:3
stok de Filistijnen neer,b zeshon- c Re 15:15
naar Kedes. _ b 10 Nu riep Barak _
derd man; en ook hij slaagde erin 1Sa 13:19 Zebulon
_ c
en Naftali _ te Kedes
_ sa-
¨ 1Sa 13:22
Isra
_ el te redden.c 1Sa 17:47 men, en tienduizend man trok-
Toen gingen de zonen van Is-
1Sa 17:50
ken op, hem op de voet volgend; d
4 ¨ _
rael opnieuw doen wat kwaad
was in Jehovah’s ogen, nu Ehud
_
HFDST. 4
en Debora _ trok met hem op.
11 Terloops zij opgemerkt dat
e
gestorven was.d 2 Daarom ver-
d Re 2:19
e Le 26:17
de Keniet Heber _ zich had af-
kochte Jehovah hen in de hand van De 28:25 gescheiden van de Kenieten,f de
¨ De 32:30
zonen van Hobab, _ wiens schoon-
Jabin,
_ de koning van Kana _ an, die Re 2:14
te Hazor
_ f
regeerde; en zijn leger- Re 3:8
Re 10:7
zoon Mozes _ was,g en hij had
overste was S _isera,g en ¨ hij woon- f Joz 19:36 zijn tent opgeslagen ¨ bij de grote
g 1Sa 12:9
de in Haroseth _ h
der nati en. 3 En h Re 4:16
boom in Saanannim, _ dat bij Ke- _
¨ des ligt.
de zonen van Isra _ el gingen luid i Re 2:18
Re 3:9
tot Jehovah roepen,i want hij be- Ps 107:19 12 Toen berichtte men S _isera
Ps 145:19 h
zat negenhonderd strijdwagens j De 20:1
dat Barak, _ de zoon van Abinoam, _
met ijzeren zeisen,j en hijzelf on- Joz 17:16 naar de berg Tabor _ was opge-
¨ Re 1:19
trokken.i 13 Terstond riep S _ise-
derdrukte de zonen van Isra _ elk k De 28:48
met hardvochtigheid, twintig jaar Ps 106:42 ra al zijn strijdwagens, de negen-
l Ex 15:20
lang. 2Kon 22:14 honderd strijdwagens met ijzeren
Lu 2:36
4 Debora _ nu, een profetes,l de zeisen,j en al het volk dat bij hem
Han 21:9 ¨
vrouw van Lappidoth, _ sprak toen- 1Kor 11:5 was, uit Haroseth _ der natien bij
¨ m Joz 18:25
het stroomdal van de K _isonk sa-
tertijd recht in Isra _ el. 5 En zij Re 19:13
verfde stoffen,
1Kon 4:30 het slavenhuis heb geleid.n 9 Zo
f De 28:31
Een geborduurd kleed, geverf- De 28:48
heb ik U uit de hand van Egyp- _
de stof, twee geborduurde
Mi 6:15 te en uit de hand van al UW ver-
g Re 8:10
klederen h Re 7:12
drukkers bevrijd en hen van voor
i Ps 83:4 UW aangezicht verdreven en U
Voor de hals van de buit[ge-
maakten]?’
j De 4:30
Ps 50:15
hun land gegeven.o 10 Ook heb
31 Laat zo al uw vijanden ver- k Re 2:18 ik tot U gezegd: „Ik ben Jeho-
gaan,i o Jehovah,
Ps 86:7
Ps 107:19
vah, UW God.p GIJ moogt de goden
En laat degenen die u lief- Ho 5:15 der Amorieten,q in wier land GIJ
l Nu 12:6
hebben,j zijn als wanneer Am 3:7
woont, niet vrezen.”r En GIJ hebt
de zon te voorschijn komt m Ex 20:2 niet naar mijn stem geluisterd.’ ”s
Le 26:13
in haar kracht.”k n Re 2:1 11 Later kwam Jehovah’s en-
En daarna genoot het land veer- Ps 78:52 gelt en zette zich neer onder de
Ps 136:11
tig jaar lang rust.l o De 7:2 grote boom die in Ofra _ was, dat
¨
Joz 10:42
Ne 9:24
aan de Abiezrietu Joas _ toebehoor-
Toen
¨ gingen de zonen van Is-
_
6 rael doen wat kwaad was in
m
de ogen van Jehovah. Daarom
Ps 44:2
Ps 78:55
p De 6:4
de, terwijl diens zoon G _ideonv
bezig was in de wijnpers tarwe
Ps 81:10 uit te kloppen om ze vlug aan
gaf Jehovah hen zeven jaar lang Ho 13:4
q 2Kon 17:35
in de hand van M _idian.n 2 En Jer 10:2 s De 28:15; Re 2:2; Jer 3:13; Ze 3:2; t Re 2:1; u Joz
M _idian kreeg de overhand over r Joz 24:15 17:2; Re 6:24; Re 8:32; v Ge 49:24; Heb 11:32.
RECHTERS 6:12-28 Engel bij Gideon. Gideon bouwt altaar 332
het oog van M _idian te onttrek- HFDST. 6 vah’s engel de punt van de staf
ken. 12 Toen verscheen hem a Joz 1:5 die hij in zijn hand hield uit en
Re 2:18
Jehovah’s engel en zei tot hem: b Re 6:2 raakte het vlees en de onge-
„Jehovah is met u,a gij dappe- c Jes 63:15 zuurde koeken aan, waarna er
re, sterke [man].” 13 Hierop zei d De 4:9 vuur uit de rots opsteeg en het
De 6:7
G _ideon tot hem: „Neem mij niet Ps 44:1 vlees en de ongezuurde koeken
kwalijk, mijn heer, maar indien Ps 78:3 verteerde.a Wat Jehovah’s en-
Jehovah met ons is, waarom is e Ex 13:14
gel betreft, hij verdween uit zijn
f De 31:17
ons dit alles dan overkomen,b en 2Kr 15:2 gezicht. 22 Dientengevolge be-
waar zijn dan al zijn wonderda- g Ge 49:24 sefte G _ideon dat het Jehovah’s
denc waarvan onze vaderen ons h Re 6:32 engel was.b
Re 8:22
hebben verhaald,d toen zij zeiden: 1Sa 12:11 Terstond zei G _ideon: „Ach, Soe-
’Was het niet uit Egypte_ dat Jeho- Heb 11:32
vereine Heer Jehovah, want ik
i Joz 1:9
vah ons heeft opgevoerd?’e En nu Re 4:6 heb Jehovah’s engel van aange-
heeft Jehovah ons in de steek ge- Ro 8:31
zicht tot aangezicht gezien!” c
laten,f en hij geeft ons in de hand- j Ps 44:3
23 Maar Jehovah zei tot hem:
k 1Sa 9:21
palm van M _idian.” 14 Toen keek Lu 14:11 „Vrede zij u.d Vrees niet.e Gij
Jehovah hem aan en zei: „Ga in Fil 2:3
zult niet sterven.”f 24 Daarom
g l De 3:22
deze¨ kracht van u, en gij zult Is- _ De 20:4 bouwde G _ideon daar een altaar g
rael stellig uit M _idians handpalm Re 2:18
voor Jehovah, en tot op deze dag
Jes 41:10
redden.h Zend ik u niet?”i 15 Hij wordt het nog steeds Jehovah-
m Le 26:8 _
zei op zijn beurt tot hem: „Neem Ps 83:9
Sjalom
_ genoemd.h Het staat nog
mij niet kwalijk, ¨ Jehovah. Waar- n Ex 33:13
i
¨
altijd in Ofra
_ van de Abiezrieten.
mee zal ik Isra_ el redden? j Zie! o Ex 3:12
j Ge 36:12
Ex 17:16
7 wil zeggen G _ideon,b en al het
volk dat bij hem was, vroeg op,
dien hij God is,e laat hij dan zich- Nu 24:20 en zij sloegen hun kamp op bij
De 25:19
zelf wettelijk verdedigen,f omdat de bron Harod; _ en het kamp van
iemand zijn altaar heeft afgebro- k Ge 29:1
Re 6:3 M _idian bevond zich ten noorden
ken.” 32 Voorts noemde hij hem ´
¨ l Re 7:12 van hem, bij de heuvel Mor _ e, in
op die ¨ dag Jerubba_ alg en zei: „Laat de laagvlakte. 2 Jehovah zei nu
m Joz 17:16
Ba_ al zich maar zelf wettelijk ver- Joz 19:18 tot G _ideon: „Het volk dat bij u
dedigen, omdat iemand zijn altaar n Re 3:10 is, is mij te veel om M _idian in
heeft afgebroken.”h hun hand c
¨ te geven. Misschien
Re 11:29
Re 13:25
33 En geheel M _idiani en Ama- _ Re 14:6 zou Isra
_ el zich tegen mij beroe-
lekj en de oosterlingen ´ ´
k
verzamel- Re 15:14
Jes 63:11
men, d door te zeggen: ’Mijn eigen
den zich als een [man] l en trok- Za 4:6 hand heeft mij gered.’e 3 Nu
ken toen [de Jorda_ an] _ over en o Re 3:27 dan, roep alstublieft ten aanho-
legerden zich ¨ m in de laagvlakte
Ze 1:16 ren van het volk en zeg: ’Wie is
van J _izreel. 34 En Jehovah’s p Joz 17:2 er bevreesd en beeft? Hij trekke
Re 8:2
geestn omhulde G _ideon zodat hij zich terug.’ ”f G _ideon dan stelde
q Re 11:12
op de ¨ hoorn ging blazen,o en de hen op de proef. Toen trokken er
2Kr 30:6 ¨
Abiezrietenp werden bijeengeroe- r Re 6:14
zich tweeentwintigduizend van
pen om hem te volgen. 35 En het volk terug, en er bleven er
hij zond bodenq uit door heel Ma- tienduizend over.
2e kolom
nasse,
_ en ook zij werden bijeenge- 4 Toch zei Jehovah tot G _ideon:
roepen om hem te volgen. Tevens „Er is nog te veel volk.g Laat hen
zond hij boden uit door Aser _ en HFDST. 7
afdalen naar het water, opdat ik
Zebulon
_ en Naftali,
_ die hem nu a Re 6:32 hen daar voor u op de proef kan
1Sa 12:11
tegemoet trokken. stellen. En het moet geschieden
b Re 6:11
36 Toen zei G _ideon tot de [ware] dat van wie ik tot u zeg: ’Deze
¨ c 1Sa 14:6
God: „Indien gij Isra _ el door mijn 2Kr 14:11
zal met u meegaan’, die zal met u
hand redt, juist zoals gij hebt be- d Jes 2:11
meegaan, maar iedereen van wie
loofdr — 37 zie, ik laat een wol- ik tot u zeg: ’Deze zal niet met u
e 1Sa 17:47
len vacht onbedekt op de dors- Ps 44:7 meegaan’, die zal niet meegaan.”
vloer liggen. Indien er nu alleen Jes 10:13
1Kor 1:29
5 Hij liet het volk dus afdalen
op de vacht dauw komt maar er 2Kor 4:7 naar het water.h
droogte is op de gehele grond, ¨ f De 20:8 Toen zei Jehovah tot G _ideon:
dan moet ik weten dat gij Isra _ el g 2Kr 32:8 „Al wie met zijn tong wat van het
door mijn hand zult redden, juist Ps 33:16 water oplikt net zoals een hond
zoals gij hebt beloofd.” 38 En h Ps 7:9 likt, zult gij afzonderlijk zetten,
RECHTERS 7:6-21 Slechts 300 strijders. Gideon hoort droom 334
eveneens al wie zich op zijn HFDST. 7 sloeg ertegenaan zodat ze omviel,a
¨
knieen neerlaat om te drinken.”a a 1Pe 5:8 en hij keerde ze voorts onderste-
6 Het getal dan van hen die lik- b Re 7:2 boven, en de tent viel in elkaar.”
ten met hun hand aan hun mond, 1Sa 14:6 14 Hierop antwoordde b zijn met-
Jes 41:14
bedroeg driehonderd man. Wat al Heb 11:34 gezel en zei: „Dit is niets anders
de overigen van het volk betreft, dan het zwaard van G _ideon,c de
¨ c Joz 6:4 ¨
zij lieten zich op hun knieen neer Re 3:27 zoon van Joas,
_ een man van Isra
_ el.
om water te drinken. d Re 6:33
De [ware] Godd heeft M _idian en
7 Jehovah zei nu tot G _ideon: heel het kamp in zijn hand gege-
„Door de driehonderd man die
e Job 4:13
Job 33:15
ven.”e
[het water] likten, zal ik ulieden 15 Nu geschiedde het dat zodra
f De 7:2
redden, en ik wil M _idian in uw Re 3:10
G _ideon het verhaal van de droom
hand geven.b Wat al het overige Re 4:14 en zijn verklaring had gehoord,f
2Kr 16:8
volk aangaat, laten zij heengaan, 2Kr 20:17 hij ging aanbidden.g Daarna keer-
ieder naar zijn plaats.” 8 Der- de hij terug naar het kamp van Is- _
g 2Kor 13:5 ¨
halve namen zij de mondvoor- rael en zei: „Staat op,h want Jeho-
raad van het volk in hun hand, en h Re 7:13 vah heeft het kamp van M _idian in
hun hoorns,c en hij zond alle man- i 1Sa 23:16
UW hand gegeven.” 16 Toen ver-
¨ Ezr 6:22 deelde hij de driehonderd man in
nen van Isra
_ el weg, ieder naar Ne 6:9
zijn huis; en hij hield de driehon- Jes 35:3 drie groepen en gaf allen hoorns i
derd man aan. Wat het kamp van in hun handen en grote lege krui-
j Re 6:33
M _idian betreft, het bevond zich ken, met fakkels binnen in de gro-
beneden hem in de laagvlakte.d
k Jer 46:23 te kruiken. 17 Vervolgens zei
hij tot hen: „GIJ dient van mij
9 Nu geschiedde het in die l Re 6:5
af te kijken [hoe ik doe] en ook
nachte dat Jehovah voorts tot m Mt 2:12
zo te doen. En wanneer ik aan
hem zei: „Sta op, daal af naar
de rand van het kamp ben ge-
het kamp, want ik heb het in uw 2e kolom komen, dan moet het geschieden
hand gegeven.f 10 Indien gij a Re 6:16 dat juist zoals ik zal doen, zo zult
echter bevreesd zijt om af te da- GIJ doen. 18 Wanneer ik op de
b Nu 23:5
len, daal af, gij met uw bedien- hoorn heb geblazen, ik en allen
de Pura,
_ naar het kamp.g 11 En c Re 6:11
die bij mij zijn, dan moet ook GIJ
´ ´
Re 6:14
gij moet luisteren naar wat zij op de hoorns blazen, rondom het
zullen spreken,h en daarna zul- d Jes 42:8
hele kamp,j en GIJ moet zeggen:
len uw handen stellig gesterkt e Re 7:7 ’Van Jehovahk en van G _ideon!’ ”
worden,i en gij zult stellig naar 19 Na verloop van tijd kwam
het kamp afdalen.” Toen daal- f Ge 40:8
Re 7:11 G _ideon bij het begin van de mid-
de hij met zijn bediende Pura _ af delste nachtwake l met de hon-
g Ex 4:31
naar de rand van de in slagorde 2Kr 20:18 derd man die bij hem waren, aan
geschaarden die in het kamp wa- Ps 95:6
de rand van het kamp. Men had
ren. h Re 4:14 juist de schildwachten uitgezet.
12 M _idian nu en Amalek
_ en alle Nu bliezen zij op de hoorns,m en
i Re 7:8
oosterlingenj lagen in de laag- Sp 20:18 de grote waterkruiken die zij in
vlakte verspreid, zo talrijk als hun handen hadden, werden stuk-
j Re 7:20
sprinkhanen; k en hun kamelenl geslagen.n 20 Hierop bliezen de
waren ontelbaar, zo talrijk als de k 1Sa 17:47
drie groepen op de hoorns o en
2Kr 20:17
zandkorrels die aan de oever der verbrijzelden de grote kruiken
zee zijn. 13 G _ideon kwam nu, en l Ps 63:6
Lu 12:38
en grepen met hun linkerhand
zie! een man verhaalde zijn met- weer de fakkels en met hun rech-
m Re 7:8
gezel juist een droom, en hij zei terhand de hoorns om erop te
vervolgens: „Ziehier een droom n Re 7:16 blazen, en zij riepen toen: „[Het]
die ik heb gedroomd.m En zie! zwaard van Jehovahp en van G _i-
o Joz 6:4
een ronde gerstebroodkoek rol- Re 7:18 deon!” 21 Al die tijd bleven zij,
de het kamp van M _idian binnen. p Ex 14:13
ieder op zijn plaats, rondom het
Toen kwam hij bij een tent en 2Kr 20:17 kamp staan, en het hele kamp
¨
335 Efraımieten twisten met Gideon RECHTERS 7:22–8:13
ging op de loop en hief een ge- HFDST. 7 en de driehonderd man die bij
schreeuw aan en nam de vlucht.a a Ex 14:25 hem waren, wel vermoeid maar
De 28:7
22 En de driehonderdb bleven op 2Kon 7:7 toch de achtervolging voortzet-
de hoorns blazen,c en Jehovah b Joz 7:4
Re 7:6
tend. 5 Later zei hij tot de man-
keerde toen in het hele kamp c Joz 6:6 nen van Sukkoth: _ a „Geeft alstu-
Re 7:8
het zwaard van een ieder tegen Re 7:16 blieft ronde broden aan het volk
de ander; d en het kamp vlucht- d 1Sa 14:20 dat mij op de voet volgt,b want zij
2Kr 20:23
te voort tot Beth-S _itta, dan naar Jes 19:2 zijn vermoeid, en ik ben Zebah _ c
raden die hun kamelen aan de l Re 6:1 32 Ten slotte stierf G _ideon, de
Ps 83:9
hals droegen. m Le 26:6
zoon van Joas, _ in een gezegende
22 Later zeiden de mannen Re 3:11 ouderdom, en hij werd begraven in
¨ Re 5:31
van Isra
_ el tot G _ideon: „Heers de grafstede van zijn vader Joas, _
n Re 6:32 ¨
over ons,n zowel gij als uw zoon 1Sa 12:11 te Ofra_ van de Abiezrieten.q
en uw kleinzoon, want gij hebt o Re 9:2 33 Nu geschiedde het dat zodra
ons uit de hand van M _idian ge- p Re 9:1 G _ideon gestorven was, de zonen
2Sa 11:21 ¨
red.”o 23 Maar G _ideon zei tot van Isra _ el opnieuw immorele ge-
q Re 6:11 ¨
hen: „Ikzelf zal niet over U heer- Re 6:24 meenschap met de Ba_ als gingen
337 Abimelech koning. Jothams gelijkenis RECHTERS 8:34–9:18
¨ HFDST. 8
hebben,a zodat zij Ba_ al-Berith
_ tot stelde zich op de top van de berg
a en verhief zijn stem en
hun god stelden. b 34 En de zo- a Re 2:17 Gerizim
_
¨ Re 2:19
nen van Isra
_ el dachten niet meer Re 10:6 riep uit en zei tot hen: „Luistert
aan Jehovah, hun God,c die hen b Re 9:4 naar mij, GIJ grondbezitters van
c Re 3:7
bevrijd had uit de hand van al Ps 106:36 S _ichem, en laat God naar U luis-
hun vijanden rondom; d 35 en d Ps 106:43 teren:
e Ge 40:23
zij betrachtten geen liefderijke Sp 3:27 8 Eens gingen de bomen heen
f Re 9:16
goedheide jegens het huisgezin om een koning over zich te zal-
¨ Pr 9:15
van Jerubba_ al, G _ideon, in ruil 2Ti 3:2 ven. Zij dan zeiden tot de olijf-
voor¨ al het goede dat hij jegens
boom: b ’Wees toch koning over
Isra
_ el had betracht.f HFDST. 9 ons.’c 9 Maar de olijfboom zei
tot hen: ’Moet ik mijn vettigheid
Na verloop van tijd ging Abi- g Re 8:31
9 ¨ melech,
_ g
de zoon van Jerub-
ba_ al, naar S _ichem,h naar de broe-
2Sa 11:21
h Ge 12:6
Ge 33:18
opgeven, waarmee men God en
mensen verheerlijkt,d en moet ik
Ge 34:27 boven de andere bomen gaan wui-
ders van zijn moeder, en sprak 1Kon 12:1
ven?’e 10 Toen zeiden de bomen
Han 7:16
vervolgens tot hen en tot heel de i Re 8:30 tot de vijgenboom: f ’Kom gij, wees
familie van het huis van zijn moe- j Ge 29:14
koning over ons.’ 11 Maar de vij-
1Kr 11:1
ders vader, en zei: 2 „Spreekt k 2Sa 15:6 genboom zei tot hen: ’Moet ik
alstublieft ten aanhoren van alle l Re 8:31
mijn zoetigheid en mijn goede op-
m Re 8:33
grondbezitters van S _ichem: ’Wat Re 9:46 brengst opgeven, en moet ik bo-
is beter voor U, dat zeventig man- ¨
n 2Kr 13:7
Han 17:5 ven de andere bomen gaan wui-
nen,i al de zonen van Jerubb ´ ´ a_ al, o Re 6:11 ven?’g 12 Vervolgens zeiden de
Re 8:27
over U heersen, of dat een man p 2Kon 11:1 bomen tot de wijnstok: ’Kom gij,
over U heerst? En GIJ moet beden- 2Kr 21:4 wees koning over ons.’ 13 De
q Re 9:20
ken dat ik UW been en UW vlees r De 17:14 wijnstok zei op zijn beurt tot hen:
ben.’ ”j Re 8:22 ’Moet ik mijn nieuwe wijn opge-
1Sa 8:7
3 De broeders van zijn moe- s Ge 35:4 ven, die God en mensen verblijdt,h
der gingen dus al deze woorden Joz 24:26 en moet ik boven de bomen gaan
t Re 9:1
over hem spreken ten aanhoren wuiven?’ 14 Ten slotte zeiden
van alle grondbezitters van S _i- alle andere bomen tot de doorn-
2e kolom struik: i ’Kom gij, wees koning over
chem, zodat hun hart zich tot
Abimelech_ neigde,k want zij zei- a De 11:29 ons.’ 15 Hierop zei de doorn-
Joz 8:33
den: „Hij is onze eigen broeder.”l Jo 4:20 struik tot de bomen: ’Indien GIJ
4 Toen gaven zij hem zeventig b Ho 14:6 mij in waarheid tot koning over U
c Re 8:22
zilverstukken uit het huis van d Ex 29:2 zalft, komt, zoekt toevlucht on-
¨ m en daarmee huurde Le 2:1 der mijn schaduw.j Maar zo niet,
Ba_ al-Berith,_ e Sp 29:23
Abimelech_ vervolgens leeglopers Mt 23:12 laat er vuur k van de doornstruik
en onbeschaamde mannen,n op-
Ro 12:16
¨
f Joe 2:22
uitgaan en de ceders l van de L _i-
dat die hem zouden vergezellen. g Sp 16:19 banonm verteren.’
5 Daarna ging hij naar het huis
h Ps 104:15
Sp 31:6
16 Nu dan, indien het in waar-
van zijn vader te Ofra _ o en doodde Pr 2:3 heid en in onberispelijkheid is
Pr 10:19
zijn¨ broers,p de zonen van dat GIJ hebt gehandeld en dat
´ ´ Jerub-
i Re 9:6
2Kon 14:9 GIJ ertoe overgegaan zijt Abime- _
ba_ al, zeventig man, op een steen, Ps 58:9
maar Jotham, _ ¨ de jongste zoon van Sp 15:25 lech koning te maken,n en indien
Jerubba_ al, bleef over, omdat hij
Sp 16:18 het goedheid is die GIJ¨ hebt be-
j Re 9:19
tracht jegens Jerubba_ al en zijn
zich verborgen had. Ga 6:3
k Re 9:20 huisgezin, en indien GIJ hem
6 Nadien vergaderden alle Re 9:45
hebt gedaan zoals hij door het
Re 9:49
grondbezitters van S _ichem en Jes 13:11 doen van zijn handen verdiende,
het hele huis van M _illo q zich en l 2Kon 14:9
Jes 2:13 17 toen mijn vader voor U gestre-
gingen heen en bewerkten dat Jes 37:24 den heefto en voorts zijn ziel
Ez 31:3
Abimelech_ als koning regeerde,r Am 2:9 in de waagschaal stelde p om U
dicht bij de grote boom,s de zuil Za 11:2
uit de hand van M _idianq te be-
m De 11:24
die te S _ichemt was. Joz 1:4 vrijden; 18 en GIJ, van UW kant,
7 Toen men het aan Jotham _ be- n De 17:15
Re 9:6
richtte, ging hij terstond heen en Re 9:15 o Re 7:9; p Es 4:16; Ro 16:4; q Re 8:28; Ps 83:9.
RECHTERS 9:19-35 Abimelechs gewelddadige bestuur 338
zijt heden tegen het huisgezin HFDST. 9 trouwen op hem stellen.a 27 En
van mijn vader opgestaan om zijn a Re 8:30 als gewoonlijk gingen zij naar bui-
´ ´ b Re 9:5
zonen, zeventig man,a op e en ten het veld in en hielden zich
c Re 8:31
steen te doden,b en om Abime- _ d Re 9:6
bezig met het inzamelen van de
lech, de zoon van zijn slavin,c ko- e Sp 10:28 druiven van hun wijngaarden en
ning d over de grondbezitters van Sp 29:2 het treden daarvan en met uit-
S _ichem te maken, enkel omdat f Re 9:15
bundig feestvieren,b waarna zij
g Re 9:6
hij UW eigen broeder is — 19 ja, Re 9:45 het huis van hun god binnen-
indien het in waarheid en in on- Re 9:49 gingenc en aten en dronkend en
h Ps 28:4
berispelijkheid is dat GIJ heden je- kwaad afsmeektene over Abime- _
¨ i Re 9:39 ¨
gens Jerubba_ al en zijn huisgezin Re 9:53 lech. 28 En Ga_ al, de zoon van
hebt gehandeld, verheugt U dan j Re 9:5 Ebed,
_ zei verder: „Wie is Abim e-
_
over Abimelech
_ en laat hij zich k Sp 28:2 lech,f en wie is S _ichem, dat wij
l 1Sa 16:14
ook over U verheugen.e 20 Maar hem zouden dienen? Is hij niet de
1Kon 12:15 ¨
zo niet, laat er vuur f van Abime- _ m Sp 13:15 zoon van Jerubba_ al,g en is Zebul _ h
van Jerubba_ al,e over hen zou ko- h Joz 17:15 11 Toen zei¨ Jehovah tot de zo-
i Ge 31:48
men. f Nu 32:29 nen van Isra _ el: „Was het niet uit
e
j Re 5:10 Egypte _ en van de Amorietenf en
Na Abimelech
_ nu stond Re 12:14
10 Tola
_ op, de zoon van Pua,
de zoon van Dodo,
_
_
een man uit Is-
_
k De 3:14
l De 28:15
Re 2:11
van de zonen van Ammon
van de ¨ Filistijnen
h
_
12 en de Si-
g en
later dat de zonen van Ammon _ te- Ps 44:3 tot aan de Jabbok _ en tot aan de
¨ Sp 3:6
Jorda_ an. _ j Nu dan, geef het toch
gen Isra_ el gingen strijden.j 5 Zo
in vrede terug.” 14 Maar Jefta _
geschiedde het dat toen de zo-
nen van Ammon _ werkelijk tegen 2e kolom zond nogmaals boden naar de ko-
¨ a Ge 31:50 ning van de zonen van Ammon _
Isra
_ el streden,k de oudere man- 1Sa 12:5
nen van G _ilead onmiddellijk Jef- _ Jer 42:5 15 en zei tot hem:
¨
ta uit het land Tob gingen halen.l b Ex 20:7 „Dit heeft Jefta _ gezegd: ’Isra _ el
Le 19:12 k en het
6 Toen zeiden zij tot Jefta: _ „Kom heeft het land van Moab _
c Re 11:8
toch en dien als onze aanvoer- d De 6:13
land van de zonen van Ammon _
der, en laten wij tegen de zonen e Re 10:17
niet genomen.l 16 Want toen
van Ammon _ strijden.” 7 Maar Re 11:34 zij uit Egypte _ ¨ waren opgetrok-
Jefta
_ zei tot de oudere mannenm f Ge 19:38
Re 10:17
ken, is Isra _ el door de wildernis
van G _ilead: „Waart GIJ het niet g Joz 22:24
gaan trekken tot aan de Rode
m
Zee en kwam ten slotte te Ka-
die mij hebt gehaat, zodat GIJ mij 2Sa 16:10
¨ _
uit het huis van mijn vader hebt h Nu 21:24 des.n 17 Toen zond Isra _ el bo-
Sp 19:5 o
verjaagd? n En waarom zijt GIJ nu i Nu 21:26
den naar de koning van Edom _
naar mij toe gekomen, nu GIJ in j De 3:16
en liet zeggen: „Laat mij alstu-
de benauwdheid zit?”o 8 Hier- De 3:17 blieft door uw land trekken”,
op zeiden de oudere mannen van k Ge 19:37 en de koning van Edom _ luister-
De 2:9
G _ilead tot Jefta: _ „Daarom zijn l De 2:19
de niet. En ook naar de koning
van Moab p zonden zij [boden], en
wij nu tot u teruggekeerd,p en gij De 2:37 _
2Kr 20:10
moet met ons meegaan en tegen hij gaf geen toestemming. En Is- _
m Nu 14:25 ¨ q
de zonen van Ammon _ strijden, en De 1:40 rael bleef te Kades. _ 18 Toen zij
gij moet voor ons het hoofd wor- n Ge 16:14 voorttrokken door de wildernis,
Nu 20:1
den van alle bewoners van G _i- gingen zij om het land van
o Ge 36:1 r en het land van M oab
lead.”q 9 Jefta _ dan zei tot de Nu 20:14 Edom
_ _
oudere mannen van G _ilead: „In- De 2:4 heen, zodat zij in de richting van
p Ge 19:37
dien GIJ mij terughaalt om tegen De 2:9
de opgang der zon gingen wat
de zonen van Ammon _ te strijden q Nu 20:22 het land van Moab _ betreft,s en
en Jehovah hen werkelijk aan mij r Nu 21:4 zij legerden zich vervolgens in
r zal ik, voor zoveel
overlevert, s Nu 21:11 de streek van de Arnon; _ en zij
RECHTERS 11:19-35 Jefta’s gelofte; zijn enige dochter 342
HFDST. 11
¨
kwamen niet binnen de grens van delen tussen de zonen van Isra _ el
Moab, a want de Arnon was de
_ _ a Nu 21:13 en de zonen van Ammon.’ _ ”
b b Nu 22:36
grens van Moab. _ 28 En de koning van de zonen
¨ c Nu 21:21
19 Daarna zond Isra _ el boden De 2:26 van Ammon
_ luisterde niet naar
naar S _ihon, de koning der Amo- Joz 13:10
de woorden van Jefta, _ die hij hem
c en d Nu 21:22
rieten, de koning van Hesbon, _ had doen toekomen.a
¨ De 2:27
Isra
_ el zei tot hem: „Laat ons als- e De 2:32 29 Nu kwam Jehovah’s geest
tublieft door uw land naar mijn f Nu 21:23 over Jefta, _ b en hij trok vervol-
eigen plaats trekken.”d 20 En g Nu 21:24
gens door G _ilead en Manasse en
S _ihon voelde zich met betrekking
De 2:33 ´ _
¨ Joz 13:15 trok daarna door M _izpe in G _i-
tot Isra _ els doortocht door zijn ge- Joz 13:21 ´
Ps 135:11 lead,c en van M _izpe in G _ilead trok
bied niet zeker, en S _ihon ging al h De 2:36 hij verder naar de zonen van Am- _
zijn volk vergaderen en zich te Ja- _ Joz 12:2
mon.
¨ i Nu 21:26
haze legeren en tegen Isra _ el strij- Ne 9:22 30 Toen deed Jefta _ een gelof-
den.f 21 Toen gaf Jehovah, de te d aan Jehovah en zei: „Indien
¨ j Nu 21:29
God van Isra _ ¨ el, S _ihon en al zijn 1Kon 11:7
gij de zonen van Ammon zon-
Jer 48:7 _
volk in Isra _ els hand, zodat ¨ zij hen k Ex 23:28 der mankeren in mijn hand geeft,
versloegen, waarna Isra _ el heel het Ex 34:11
Nu 33:53 31 moet het ook geschieden dat
land der Amorieten die dat land De 7:16 degene die naar buiten komt, die
bewoonden, in bezit nam.g 22 Zo De 9:5
De 18:12 mij uit de deuren van mijn huis te-
namen zij heel het gebied der 2Kr 20:7
Ps 44:2 gemoet komt wanneer ik in vrede
Amorieten in bezit, van de Arnon _
l Nu 22:2 van de zonen van Ammon _ terug-
tot aan de Jabbok _ en van de wil- De 23:3
h keer,e dan aan Jehovah moet toe-
dernis tot aan de Jorda_ an. _ Joz 24:9
f en ik moet diegene ten
m Nu 21:25 behoren,
23 Nu dan, het was Jehovah, brandoffer brengen.”g
¨ De 2:24
de God van Isra _ el, die de Amo- De 3:2
Joz 12:2 32 Jefta
_ dan trok verder naar
rieten van voor het aangezicht Joz 13:10
¨ de zonen van Ammon _ om te-
van zijn volk Isra _ el uit hun be- n De 2:36
ccc dccc
RUTH
Nu gebeurde het in de dagen HFDST. 1 Jehovah zijn aandacht op zijn volk
1 waarin de rechters a rechtspra-
ken, dat er een hongersnoodb ont-
a Re 2:16
b De 28:15
had gerichta door hun brood te
geven.b
De 28:38
stond in het land. Toen trok een 7 Zij dan trok weg uit de plaats
c c Ge 35:19
man uit Bethlehem
_ in Juda_ weg Re 17:7 waar zij had vertoefd,c en haar bei-
om als vreemdeling te vertoeven Mi 5:2
de schoondochters waren bij haar,
d hij met
in de velden van Moab, _ d Ge 19:37
Nu 21:20 en zij liepen voort op de weg om
zijn vrouw en zijn twee zonen. De 2:9 naar het land van Juda _ terug te
2 En de naam van de man was De 34:1
Re 3:30 keren. 8 Ten slotte zei Naomi _
Elimelech,
_ en de naam van zijn e Ge 35:19 tot haar beide schoondochters:
vrouw Naomi, _ en de namen van Ge 48:7
„Gaat heen, keert terug, ieder
1Sa 17:12
zijn twee zonen waren Machlon _
f 1Kon 11:1 naar het huis van haar moeder.
en Ch _iljon, Efrathietene uit Beth- _
g Mt 1:5 Moge Jehovah liefderijke goed-
lehem in Juda. _ Ten slotte kwa-
heid jegens U betrachten,d net
men zij in de velden van Moab _ en
bleven daar. 2e kolom
zoals GIJ die hebt betracht jegens
de mannen die nu gestorven zijn
3 Na verloop van tijd stierf Eli- a De 4:31
De 28:11 en jegens mij.e 9 Moge Jehovah
melech,
_ de man van Naomi, _ zodat
b Ps 37:25 U een schenking doen,f en vindt
zij met haar twee zonen overbleef. Ps 104:14
4 Later namen de mannen zich Ps 132:15 een rustplaats,g ieder in het huis
Moabitische vrouwenf tot echt-
Mt 6:11 van haar man.” Toen kuste h zij
genotes. De naam van de ene
c Ru 1:4 hen, waarop zij hun stem verhie-
2Kon 8:3
was Orpa
_ en de naam van de an- d Ex 34:6
ven en weenden. 10 En zij ble-
dere Ruth.g En zij bleven daar Ru 2:20 ven tot haar zeggen: „Neen, maar
Ps 31:16 ´
ongeveer tien jaar lang wonen. Ps 31:21
wij zullen met u naar uw volk te-
5 Na verloop van tijd stierven ook e Sp 11:17 rugkeren.”i 11 Naomi _ zei ech-
die twee, Machlon _ en Ch _iljon, zo- Sp 19:22 ter: „Keert terug, mijn dochters.
dat de vrouw overbleef zonder f Jak 1:17 Waarom zoudt GIJ met mij mee-
haar twee kinderen en haar man. g Ru 3:1 gaan? Heb ik dan nog zonen in
6 Toen stond zij met haar schoon- h Ge 31:55
Han 20:37
mijn inwendige delen, en zullen
dochters op en keerde uit de vel- i Ps 119:63
die UW mannen moeten worden? j
den van Moab _ terug, want zij had j Ge 38:11
12 Keert terug, mijn dochters,
in het veld van Moab _ gehoord dat De 25:5 gaat heen, want ik ben te oud
359 Ruth keert met Naomi naar Bethlehem terug RUTH 1:13–2:8
geworden om nog aan een man te HFDST. 1 ren.a Waarom zoudt GIJ mij Nao- _
gaan behoren. Indien ik had ge- a Ge 17:17 mi noemen, wanneer het Jeho-
b Ru 1:20
zegd dat ik ook hoop had dat ik 1Sa 3:18 vah is die mij heeft vernederd enb
want? c Zie! Vannacht wantd hij Ru 2:20 schieden dat indien hij u zal los-
Ru 3:12
gerst op de dorsvloer. 3 En gij sen,e voortreffelijk! Laat hij los-
d Jes 30:24
sen. Maar indien hij geen lust
moet u wassen en u met olie in- e 2Sa 12:20
heeft om u te lossen, dan wil ik
wrijvene en uw mantels omdoenf 2Sa 14:2
Pr 9:8 u lossen, ikzelf, zo waar Jehovah
en naar de dorsvloer afdalen.
f 1Ti 2:9 leeft.f Blijf liggen tot de morgen.”
Maak u niet bekend aan de man
totdat hij klaar is met eten en g Re 19:6 14 En zij bleef aan zijn voeten
Ps 104:15
drinken. 4 En het dient te ge- Pr 3:13 liggen tot de morgen en stond
schieden dat wanneer hij zich
Pr 10:19 toen op voordat ook maar iemand
neerlegt, gij ook nota moet ne-
h Le 25:25 een ander kon herkennen. Hij nu
De 25:5
men van de plaats waar hij zich Ru 2:20 zei: „Laat het niet bekend wor-
neerlegt; en gij moet erheen gaan i Ru 2:4 den dat er een vrouw op de dors-
en zijn voeten ontbloten en u j Sp 11:17
vloer gekomen is.”g 15 Voorts
neerleggen; en hij, van zijn kant,
Sp 19:22 zei hij: „Breng de omslagdoek die
zal u vertellen wat gij behoort te k Ru 1:16 gij om hebt en houd hem open.”
doen.”
Zij hield hem dus open en hij mat
2e kolom vervolgens zes maten gerst af en
5 Daarop zei zij tot haar: „Al-
legde het op haar, waarna hij de
les wat gij tot mij zegt, zal ik a Ru 3:9
stad binnenging.
doen.” 6 Toen daalde zij af naar b Sp 31:30
4 _
j
naar de poort en zette zich
daar toen neer. En zie! de losser
HFDST. 4
ser.”h 10 Daarop zei hij: „Geze- j De 16:18 over wie Boaz_ gesproken had,k
gend moogt gij zijn door Jehovah,i De 21:19 kwam voorbij. Toen zei hij: „Wijk
De 22:15
mijn dochter. Gij hebt uw liefde- De 25:7 toch terzijde, ga toch hier zitten,
rijke goedheidj in het laatste ge- k Ru 3:12 Zo-en-zo.” Hij week dus terzijde
val nog beter tot uitdrukking ge- l De 19:12 en ging zitten. 2 Daarna nam
bracht dan in het eerste geval,k De 29:10 hij tien mannen uit de oudere
Joz 20:4
door niet de jonge mannen achter- Re 8:14 mannenl der stad en zei: „Gaat
na te lopen, hetzij gering of rijk. 1Kon 21:8
Sp 31:23
hier zitten.” Zij gingen derhalve
11 Nu dan, mijn dochter, wees Han 6:12 zitten.
RUTH 4:3-22 Boaz lost Naomi en Ruth. Obed geboren 362
3 Hij zei nu tot de losser: a „Het HFDST. 4 11 En al het volk dat in de poort
stuk veld dat aan onze broeder a Le 25:25 was en de oudere mannen zeiden
b De 25:5
Elimelech
_ behoorde, moet Nao- _ Ru 2:20 hierop: „[Wij zijn] getuigen! Jeho-
mi, die uit het veld van Moab _ is b Ru 1:2 vah geve dat de vrouw die in uw
c c Ru 1:1
teruggekeerd, verkopen. 4 Ik Ru 1:6 huis komt, als Rachel _ a
en als Lea _ ¨b
voor mij, ik heb gedacht dat ik d Jer 32:7 is, die beiden het huis van Isra _ el
het u zou onthullen, door te zeg- e Ge 23:18
Jer 32:10
hebben gebouwd; c en gij, bewijs
gen: ’Koop hetd in tegenwoordig- f Le 25:25 uw waarde in Efratha _ d
en maak u
heid van de inwoners en de oudere Ru 2:20
een aanzienlijke naam in Bethle- _
g Ru 3:13
mannen van mijn volk.e Indien gij h Ge 38:8 hem.e 12 En moge uw huis wor-
het zult lossen, los het; maar in- De 25:5 den als het huis van Perez, _ die
Lu 20:28
dien gij het niet zult lossen, ver- i De 25:9 Tamar
_ aan Juda _ gebaard heeft,f
tel het mij toch, opdat ik het moge j De 25:9 door het nageslacht dat Jehovah
weten, want er is niemand an- k Ge 23:18
u uit deze jonge vrouw zal ge-
De 19:15
ders om te lossenf behalve gij, en ´ Ru 4:4 ven.”g
ik kom na u.’ ” Hierop zei hij: „Ik Jer 32:12
l Ge 38:8 13 Bijgevolg nam Boaz _ Ruth
zal het wel lossen.”g 5 Toen zei De 25:6
en zij werd zijn vrouw en hij had
Boaz:
_ „Op de dag dat gij het veld Ru 2:20
Ru 4:5 betrekkingen met haar. Jehovah
uit Naomi’s _ hand koopt, moet gij m Ru 4:4
dan schonk haar zwangerschap h
het ook van Ruth, de Moabitische, Jes 8:2
SAMUEL
of, volgens de Griekse Septuaginta,
HET EERSTE BOEK DER KONINGEN
Nu was er¨ een zeker man uit HFDST. 1 en weende toen zeer.a 11 En zij
1 Ramatha_ ım-Zofim,
bergland van Efra
_
_ ¨ uit het
ım, en zijn
a
b
a 1Sa 1:19
1Sa 7:17
1Sa 28:3
deed vervolgens een gelofte b en
zei: „O Jehovah der legerscharen,
naam was Elkana, c de zoon van Je-
_ b Joz 16:5
Joz 17:16
indien gij zonder mankeren de el-
roham,
_ de zoon van El _ihu, de zoon c 1Kr 6:27 lende van uw slavin zult aanzienc
van T ¨ ohu,
_ de zoon van Zuf,d een d 1Kr 6:35 en mij werkelijk zult gedenken,d
e Ge 16:1
Efraımiet. 2 En hij had twee Ge 29:31 en gij uw slavin niet zult verge-
vrouwen: de naam van de ene was f Ps 95:6 ten en uw slavin werkelijk een
g Ex 23:14
Hanna
_ en de naam van de ande- Ex 34:23 mannelijke nakomeling zult ge-
re was Pen _inna. En Pen _inna kreeg De 12:5
Joz 18:1
ven, wil ik hem aan Jehovah ge-
kinderen, maar Hanna _ had geen Re 21:19 ven al de dagen van zijn leven, en
Lu 2:41
kinderen.e 3 En die man ging h 1Sa 2:12
geen scheermes zal op zijn hoofd
van jaar tot jaar op uit zijn stad 1Sa 2:22 komen.”e
1Sa 2:34
om zich te S _ilo voor Jehovah der 1Sa 4:17 12 En het gebeurde dat ter-
legerscharen neer te werpenf en i Nu 3:10 wijl zij uitvoerig voor het aan-
De 33:10
hem een slachtoffer te brengen.g Mal 2:7 gezicht van Jehovah bad,f Eli_ op
En aldaar waren de twee zonen j Le 7:15
haar mond lette. 13 Wat Han- _
De 12:6
van Eli, _ Hofni
_ en P _inehas,h pries- k Ge 29:30 na betreft, zij sprak in haar
ters voor Jehovah.i De 21:15
hart; g slechts haar lippen tril-
l Ge 20:18
4 En er brak een dag aan dat Ge 30:2 den, en haar stem werd niet ge-
m Ge 16:4
Elkana_ een slachtoffer ging bren- n De 16:16
hoord. Maar Eli _ hield haar voor
gen, en hij gaf aan zijn vrouw 1Sa 1:3 dronken.h 14 Daarom zei Eli _
o 1Sa 2:19
Pen _inna en aan al haar zonen p Ge 30:1
tot haar: „Hoe lang zult gij u
en haar dochters delen; j 5 maar
´ ´ q Ru 4:15 nog als een beschonkene gedra-
Hgl 8:6
aan Hanna _ gaf hij´ een deel. Niet- r Ex 25:8
gen? i Doe uw wijn van u weg.”
temin had hij Hanna lief,k en wat Ex 40:2 15 Hierop antwoordde Hanna _
1Sa 1:24
Jehovah betreft, hij had haar moe- 1Sa 3:3 en zei: „Neen, mijn heer! Ik ben
derschoot toegesloten.l 6 En 2Sa 7:2 een vrouw met een zwaar be-
2Sa 22:7
ook tergde m haar mededingster Ps 27:4 drukte geest; en wijn en bedwel-
haar zeer om haar van streek s Job 7:11 mende drank heb ik niet gedron-
Jes 38:15
te brengen, omdat Jehovah haar t Ps 55:22 ken, maar ik stort mijn ziel uit
moederschoot had toegesloten. Ps 65:2 voor Jehovah.j 16 Stel uw sla-
7 En zo placht zij jaar op jaar
vin niet gelijk met een nietswaar-
te doen,n zo dikwijls als zij op- 2e kolom dige k vrouw, want uit de over-
ging naar het huis van Jehovah.o a 2Kon 20:3 vloed van mijn bezorgdheid en
Zo tergde zij haar altijd, zodat b Nu 30:7
Nu 30:14
mijn kommer heb ik tot nu toe
zij dan weende en niet kon eten. De 23:23 gesproken.”l 17 Toen antwoord-
Pr 5:4
8 Voorts zei Elkana, _ haar man, de Eli
_ en zei: „Ga in vrede, m en
c Jes 66:2 ¨
tot haar: „Hanna, _ waarom weent Lu 1:38 moge de God van Isra_ el uw bede
Heb 4:16
gij, en waarom eet gij niet, en d Ge 30:22 inwilligen, die gij van hem ge-
waarom is uw hart droevig ge- e Nu 6:5 vraagd hebt.”n 18 Daarop zei zij:
Re 13:5
stemd? p Ben ik u niet beter dan Lu 1:15 „Laat uw dienstmaagd gunst vin-
tien zonen?”q f Lu 18:1 den in uw ogen.”o Toen ging de
Kol 4:2
9 Toen stond Hanna _ op, nadat 1Th 5:17 vrouw heen en at,p en haar gezicht
zij te S _ilo hadden gegeten en na g Ge 24:45 toonde geen bezorgdheid meer
Ne 2:4
het drinken, terwijl Eli, _ de pries- h Han 2:13 om haar eigen situatie.q
ter, op de zetel bij de deurpost i Sp 18:13
Jak 1:19
van de tempelr van Jehovah zat. j Ps 42:4 k De 13:13; 1Sa 10:27; 1Sa 25:25; 1Sa 30:22; l Job
6:2; Job 10:1; m Re 18:6; 1Sa 25:35; Mr 5:34; Lu
10 En zij was bitter van ziel,s Ps 42:6
Ps 62:8 7:50; Lu 8:48; n 1Sa 1:11; Ps 20:4; Ps 65:2; o Ge
en zij ging tot Jehovah biddent Ps 142:2 33:15; Ru 2:13; p Pr 9:7; q Fil 4:7; 1Pe 5:7.
363
¨ ¨
1 SAMUEL 1:19–2:6 Samuel aan Jehovah geleend. Hanna’s gebed 364
19 Vervolgens stonden zij HFDST. 1 hij iemand om wie een verzoek is
’s morgens vroeg op en wierpen a 1Sa 1:1
b Ge 4:1
gedaan voor Jehovah.”
zich voor het aangezicht van Jeho- Ru 4:13 Toen boog hij zich daar voor Je-
c 1Sa 1:11
vah neer, waarna zij terugkeerden Ps 66:19 hovah neer.a
a kwamen.
en in hun huis te Rama _ Sp 15:29
Vervolgens bad Hanna en b
_
Elkana _ had nu gemeenschap b met
zijn vrouw Hanna, _ en Jehovah
d Ge 5:29
Ge 41:51
Ex 2:22
Mt 1:21
2 „Mijn
zei:
hart heeft werkelijk uit-
gedacht haar toen.c 20 Zo ge- e Mt 7:7
1Jo 5:14 bundige vreugde in Jeho-
schiedde het met het omlopen f 1Sa 1:3
vah,c
g Nu 15:3
van een jaar dat Hanna _ zwanger Nu 15:8 Mijn hoorn is waarlijk ver-
werd en een zoon baarde, en zij De 23:23
hoogd in Jehovah.d
h De 16:16
gaf hem vervolgens de naamd Sa- _ i 2Kr 31:16 Mijn mond heeft zich wijd
¨
muel, want, zei zij, „van Jehovah Jes 28:9
j 1Sa 1:11 opengedaan tegen mijn
e
heb ik hem gevraagd”. 1Sa 2:11
vijanden,
1Sa 3:1
21 Mettertijd ging de man El- k Ef 5:25 Want ik verheug mij werke-
1Pe 3:7
kana_ met zijn hele huisgezin op l Nu 30:7 lijk in de redding afkom-
om Jehovah het jaarlijkse slacht- m Jes 55:11 stig van u.e
Tit 1:2
offer f en zijn gelofteoffer g te of- Heb 6:18 2 Er is niemand heilig als Jeho-
feren. 22 Wat Hanna _ aangaat, n 2Kr 31:16
Jes 28:9
vah, want er is niemand
zij ging niet op,h want zij had o Nu 15:10 buiten u; f
p Joz 18:1
tot haar man gezegd: „Zodra de 1Sa 1:9 En er is geen rots als onze
jongen gespeend wordt,i moet ik q 1Sa 1:3 God.g
r 1Sa 17:55
hem brengen, en hij moet voor 1Sa 20:3 3 Spreekt toch niet steeds zo
het aangezicht van Jehovah ver- 2Sa 11:11
2Kon 2:2
hoogmoedig,
schijnen en daar tot onbepaalde 2Kon 4:30 Laat niets onbeteugeld uit
Pr 9:5
tijd wonen.”j 23 Hierop zei El- s 1Sa 1:15 UW mond komen,h
kana,
_ haar man,k tot haar: „Doe t 1Sa 1:11 Want een God van kennis is
1Sa 1:17
wat goed is in uw ogen.l Blijf thuis Ps 66:19 Jehovah,i
totdat gij hem speent. Moge Je-
Mt 7:7
1Jo 5:15
En door hem worden daden
hovah slechts zijn woord gestand u Ps 21:2 op een juiste wijze ge-
Ps 37:4
doen.”m De vrouw bleef dus thuis v Re 11:31 toetst.j
en bleef haar zoon zogen totdat zij
4 De sterke mannen van de
hem speende.n 2e kolom
boog zijn met verschrik-
king vervuld,k
24 Zodra zij hem dan ook ge- a Ps 95:6
Maar de struikelenden om-
speend had, nam zij hem met
gorden zich zowaar met
zich mee, benevens een driejari- HFDST. 2
´ ´ vitale kracht.l
ge stier en een efa meel en een b Fil 4:6
5 Die verzadigd waren, moeten
c Ps 13:6
grote kruik wijn,o en zij ging ver- Lu 1:46 zich verhuren om brood,m
volgens het huis van Jehovah te Ro 5:11
Maar de hongerigen houden
d Ps 18:2
S _ilo p binnen. En de jongen was bij Ps 89:17
in werkelijkheid op [te
Ps 92:10
haar. 25 Toen slachtten zij de e Ps 9:14 hongeren].n
stier en brachten de jongen naar Ps 13:5
Zelfs de onvruchtbare heeft
f Ex 15:11
_ q 26 Daarop zei zij: „Neem
Eli. De 3:24 er zeven gebaard,o
De 4:35
mij niet kwalijk, mijn heer! Bij Ps 73:25 Maar zij die rijk aan zonen
het leven van uw ziel,r mijn heer, Ps 86:8
was, is verwelkt.p
Ps 89:6
ik ben de vrouw die op deze plaats g De 32:4 6 Het is Jehovah die doodt en
2Sa 22:32
bij u stond om tot Jehovah te h Ps 94:4 die in het leven houdt,q
bidden.s 27 Met betrekking tot Jak 1:26 Die in Sjeo_ ol_ doet neerda-
Jak 3:8
deze jongen heb ik gebeden dat i Job 36:4 len,r en Hij doet [eruit] op-
Jehovah mijn bede die ik van hem Job 37:16
Ps 147:5 komen. s
uw knecht luistert.” 11 Vervol- g 1Sa 2:21 Toen trok Isra _ el ten strijde uit,
¨ h 1Sa 9:6
de Filistijnen tegemoet; en zij
gens zei Jehovah tot Samu ¨_ el: „Zie! Jes 44:26
Ik doe h iets in Isra _ el waarvan i Re 20:1 sloegen hun kamp op bij Eben- _
¨ m
ieder die het hoort, de beide oren j 1Sa 2:7 Haezer,
_ en de Filistijnen zelf le-
Ps 75:7 n
zullen tuiten.i 12 Op die dag zal k 1Sa 3:1
gerden zich te Afek. _ 2 Voorts
ik ten aanzien van Eli _ alles ten l 1Sa 3:4 stelden de Filistijnen¨ zich in for-
uitvoer brengen wat ik omtrent Ps 99:6
Am 3:7
matie op o om Isra _ el tegemoet
zijn huis heb gezegd, van begin tot te trekken, en de¨ strijd verliep
eind.j 13 En gij moet hem ver- slecht, zodat Isra _ el de nederlaag
HFDST. 4
tellen dat ik zijn huis tot onbe- leed voor de Filistijnen,p die ver-
m 1Sa 5:1
paalde tijd oordeelk om de dwa- volgens ongeveer vierduizend
n Joz 12:18
ling waarvan hij heeft geweten,l o 1Sa 17:21
man in gesloten gevechtslinie op
omdat zijn zonen God kwaad toe- p Joz 7:12 het veld neersloegen. 3 Toen
wensen,m en hij hen niet heeft be- Ps 44:9
Ps 79:7
het volk in de legerplaats kwam,
straft.n 14 En daarom heb ik het Ps 106:41 gingen de oudere mannen van
¨
1 SAMUEL 4:4-19 Filistijnen maken Ark buit. Eli, zonen sterven 368
¨ HFDST. 4
Isra
_ el zeggen: „Waarom heeft Je- 12 Toen snelde er een man van
hovah ons vandaag de nederlaag a De 28:25
De 32:30
Benjamin
_ uit de gevechtslinie
doen lijden voor de Filistijnen? a Re 2:14 weg, zodat hij nog diezelfde dag
Laten wij de ark van Jehovah’s b Nu 14:44
met gescheurde klerena en aarde
verbondb uit S _ilo bij ons halen, op- Joz 6:4 op zijn hoofdb te S _ilo aankwam.
1Sa 14:18
dat die in ons midden moge komen 2Sa 15:25 13 Bij zijn aankomst, zie, daar
en ons uit de handpalm van onze zat Eli_ op de zetel aan de kant
c Ex 25:18
vijanden moge redden.” 4 Daar- Nu 7:89 van de weg op de uitkijk, want
om zond het volk een boodschap 2Sa 6:2
2Kon 19:15
zijn hart was bevende geworden
naar S _ilo, en zij brachten vandaar Ps 80:1 om de ark van de [ware] God.c
Ps 99:1
de ark van het verbond van Je- En de man ging zelf naar binnen
hovah der legerscharen, die op de d Nu 4:15 om in de stad verslag uit te bren-
1Sa 2:12
cherubs zit.c En de twee zonen van gen, en in heel de stad ging ge-
Eli_ waren daar bij de ark van het e Jer 7:4 schreeuw op. 14 En Eli _ kreeg
verbond van de [ware] God, name- f Ex 32:17 het geluid van het geschreeuw
lijk Hofni _ en P _inehas.d te horen. Daarom zei hij: „Wat
g Ex 14:25
5 Nu geschiedde het dat zodra Ex 15:14 betekent het geluid van dat ge-
de ark van het verbond van Jeho- woel?”d En de man zelf haastte
h Ex 7:5
vah de legerplaats binnenkwam, Ps 78:43 zich om Eli_ bericht te gaan bren-
¨ Ps 78:51 gen. 15 (Eli nu was achtenne-
alle Israelieten een luid gejuich _
aanhieven,e zodat de aarde dreun- i Nu 33:56 gentig jaar oud, en zijn ogen wa-
De 28:48
de. 6 Ook de Filistijnen kregen Re 10:7
ren star geworden, zodat hij niet
het geluid van het gejuich te ho- Re 13:1 kon zien.e) 16 Voorts zei de man
ren en zeiden toen: „Wat heeft het j Le 26:17 tot Eli:
_ „Ik ben het die uit de ge-
geluid van dat luide gejuichf in De 28:25 vechtslinie ben gekomen, en ik
¨ 1Sa 4:2
— uit de gevechtslinie ben ik van-
het kamp van de Hebreeen te be-
tekenen?” Ten slotte kwamen zij k 1Kon 22:36 daag gevlucht.” Hierop zei hij:
te weten dat Jehovah’s eigen ark l De 28:25 „Wat is er gebeurd, mijn zoon?”
in de legerplaats was gekomen. Re 2:14 17 De brenger van het nieuws
¨
7 En de Filistijnen werden be- m Ps 78:62 antwoordde dus en zei: „Isra _ el is
vreesd, want, zeiden zij: „God is in n 1Sa 4:3
voor de Filistijnen gevlucht, en
de legerplaats gekomen!”g Daar- Ps 78:61 ook heeft er een grote nederlaag
Klg 2:17
om zeiden zij: „Wee ons, want zo onder het volk plaatsgehad; f en
iets is nog nooit eerder gebeurd! o 1Sa 2:31 ook uw eigen twee zonen zijn ge-
1Sa 2:34
8 Wee ons! Wie zal ons redden 1Sa 4:17 storven — Hofni_ en P _inehas g —
uit de hand van deze majestueu- Ps 78:64 en zelfs de ark van de [ware] God
Pr 8:8
ze God? Dit is de God die Egypte _ Pr 8:13 is buitgemaakt.”h
sloeg met elke soort van slachting
18 Nu gebeurde het dat zodra
in de wildernis.h 9 Toont dat GIJ 2e kolom hij melding maakte van de ark
moedig zijt en doet U als man- a 2Sa 1:2 van de [ware] God, hij voorts van
nen kennen, GIJ Filistijnen, opdat de zetel achteroverviel, naast de
¨ b Joz 7:6
GIJ de Hebreeen niet zult dienen, 2Sa 13:19 poort, en hij brak toen zijn nek,
net zoals zij U hebben gediend; i 2Sa 15:32
Ne 9:1
zodat hij stierf, want de man
en GIJ moet U als mannen doen Job 2:12 was oud en zwaar; en hijzelf was
¨
kennen en strijden!” 10 Bijge- c 1Sa 4:4
veertig jaar rechter over Isra _ el
volg streden de Filistijnen en Is- _ geweest. 19 En zijn schoon-
¨ d 1Sa 4:10
rael leed de nederlaag,j en zij sloe- dochter, de vrouw van P _inehas,
gen op de vlucht, ieder naar zijn e 1Sa 3:2 was zwanger en stond op het
Ps 90:10
tent; k en de slachting werd zeer punt te baren, en zij kreeg het
¨
groot,l zodat er van Isra _ el der- f 1Sa 3:11 bericht te horen dat de ark van
1Sa 4:10
tigduizend man voetvolk vielen.m de [ware] God was buitgemaakt
11 En zelfs de ark van God werd g 1Sa 2:34 en dat haar schoonvader en haar
Ps 78:64
buitgemaakt,n en de beide zonen man gestorven waren. Toen krom-
van Eli, _ Hofni
_ en P _inehas, stier- h 1Sa 4:11 de zij zich en ging baren, want on-
Ps 78:61 ¨
ven.o Klg 2:17 verwachts overvielen de weeen
¨
369 Dagon door Ark geveld. Plagen 1 SAMUEL 4:20–6:3
haar.a 20 En omstreeks de tijd HFDST. 4 blijven, want zijn hand is hard te-
van haar sterven spraken ver- a Ge 35:16 gen ons en tegen onze goda Da- _
volgens de vrouwen die bij haar b Ge 35:17 gon geweest.” 8 Dientengevolge
stonden: „Wees niet bevreesd, c 1Sa 14:3 lieten zij alle asvorsten van de Fi-
want gij hebt een zoon gebaard.”b d 1Sa 4:5 listijnen bij hen samenkomen en
1Sa 4:11
En zij antwoordde niet en zette Ps 78:61 zeiden: „Wat zullen wij met de ark
haar hart er niet op. 21 Maar ¨
e 1Sa 2:32 van de God van Isra _ el doen?” Ten
c
zij noemde de jongen Ikabod
_ en 1Sa 2:34
slotte zeiden zij: „Laat de ark van
¨ ¨
zei: „De heerlijkheid is uit Isra_ el f De 28:15
de God van Isra_ el naar Gathb wor-
weggevoerd in ballingschap”,d g 1Sa 4:11
2Kr 8:11 den overgebracht.” Zij brachten
[dit] met betrekking tot het feit Jer 7:12 dus de ark van de God van Is- _
dat de ark van de [ware] God ¨
rael daarheen over.
was buitgemaakt en met betrek- HFDST. 5 9 Nu geschiedde het nadat zij
king tot haar schoonvader en h 1Sa 4:11 haar daarheen hadden overge-
haar man.e 22 Daarom zei ¨ zij: 1Sa 4:17
bracht, dat de hand van Jehovahc
Ps 78:61
„De heerlijkheid is uit Isra
_ el weg- de stad trof met een zeer grote
f i Joz 11:22
gevoerd in ballingschap, omdat 1Sa 6:17 verwarring, en hij ging de man-
de ark van de [ware] God is buit- Han 8:40
nen van de stad slaan, van klein
gemaakt.”g j Re 16:23
1Kr 10:10 tot groot, waarop er aambeiend
Ps 115:4
Wat de Filistijnen betreft, zij bij hen uitbraken. 10 Daarom
5 namen de arkh van de [ware]
God en brachten haar vervolgens
k Ex 12:12
1Kr 16:26
Ps 95:3
stuurden zij de ark van de [ware]
God naar Ekron.
_ e Het gebeurde
¨ i Ps 96:5
van Eben-Ha
_ ezer
_ naar Asdod.
_ Ps 97:7 nu dat zodra de ark van de [ware]
2 Voorts namen de Filistijnen de Jes 19:1
Ze 2:11
God te Ekron
_ kwam, de Ekronie-
ark van de [ware] God en brach- l Jes 46:7 ten het op een schreeuwen zet-
ten haar in het huis van Dagon _ ten en zeiden: „Zij hebben de ark
en zetten haar naast Dagon _ j neer.
m Jes 2:18 ¨
Jer 10:11 van de God van Isra _ el naar mij
3 Toen stonden de Asdodieten de n Ex 9:3 overgebracht om mij en mijn volk
1Sa 5:9
dag daarop vroeg op, en zie, Da- _ 1Sa 5:11 ter dood te brengen!”f 11 Dien-
gon was op zijn ´ ´ gezicht ter aar-
1Sa 7:13
tengevolge lieten zij alle asvor-
de gevallen voor de ark van Je- o De 28:27
sten van de Filistijnen samen-
1Sa 6:5
hovah.k Zij namen Dagon _ dus en komen en zeiden: „Stuurt de ark
zetten hem weer op zijn plaats.l
¨
van de God van Isra _ el weg, opdat
4 Toen zij daags daarna ’s mor- 2e kolom
ze naar haar plaats moge terug-
gens vroeg opstonden, zie, daar a 1Kor 8:5
keren en mij en mijn volk niet ter
was Dagon
_ op´ zijn ´ gezicht ter aar- b 1Sa 17:4
dood brengt.” Want er was een
de gevallen voor de ark van Jeho- c De 2:15
dodelijke verwarring in de hele
1Sa 7:13
vah, terwijl het hoofd van Dagon _ stad ontstaan; g de hand van de
d 1Sa 5:6
en zijn beide handpalmen afge- [ware] God was daar zeer zwaar
e Joz 15:45
houwen op de drempel [lagen].m Re 1:18
geweest,h 12 en de mannen die
Alleen het visgedeelte was aan 2Kon 1:2
Am 1:8 niet waren gestorven, waren met
hem gebleven. 5 Daarom treden f 1Sa 5:7 aambeien geslagen.i En het hulp-
in Asdod
_ de priesters van Da- _ g Heb 10:31 geschreeuwj van de stad steeg
gon en allen die het huis van Da- _ h 1Sa 5:9 aanhoudend ten hemel op.
gon binnengaan, tot op deze dag i De 28:27 k
En de ark van Jehovah
niet op de drempel van Dagon.
6 En de hand van Jehovahn
_ j Ps 115:6
Da 5:23
Hab 2:19
6 bevond zich zeven maanden
in het veld van de Filistijnen.
kwam zwaar op de Asdodieten te
drukken, en hij ging paniek ver-
2 Toen riepen de Filistijnen de
oorzaken en hen, namelijk Asdod _ HFDST. 6 priesters en de waarzeggers l en
en zijn gebieden, met aambeien k 1Sa 4:11 zeiden: „Wat zullen wij met de
1Sa 5:1
slaan.o 7 En de mannen van As- _ Ps 78:61 ark van Jehovah doen? Laat ons
dod zagen ten slotte dat het zo l Ex 7:11 weten waarmee wij haar dienen
was, en zij zeiden: „Laat de ark Le 19:31 weg te sturen naar haar plaats.”
¨ De 18:12
van de God van Isra _ el niet bij ons Jes 2:6 3 Hierop zeiden zij: „Indien GIJ de
¨
1 SAMUEL 6:4-18 Ark naar Beth-Semes gestuurd 370
¨ HFDST. 6
ark van de God van Isra _ el weg- gende koeien en spanden die voor
stuurt, zendt haar dan niet zonder a 1Sa 6:4 de wagen, en hun jongen sloten
1Sa 6:17
een offergave weg, want GIJ dient b Joz 13:3
zij thuis op. 11 Vervolgens zet-
hem in ieder geval een schuldoffer Re 3:3 ten zij de ark van Jehovah op de
1Sa 6:16
te vergelden.a Dan zult GIJ gene- wagen,a en eveneens het kistje
c Le 11:29
zen worden, en het moet U bekend 1Sa 6:18 en de gouden springmuizen en de
worden waarom zijn hand niet van Jes 66:17 afbeeldingen van hun aambeien.
U week.” 4 Zij zeiden nu: „Wat d 1Kr 16:28
Ps 18:44
12 De koeien dan gingen recht
voor schuldoffer behoren wij hem Jes 42:12 vooruit over de weg naar Beth-
b
te vergelden?” Toen zeiden zij: e Ex 9:3 Semes.
_ Over de ene grote weg gin-
1Sa 5:6
„Naar het aantal van de asvor- 1Sa 5:11 gen ze, al loeiende onder het gaan,
stenb der Filistijnen: vijf gouden f Ex 7:13 en ze weken noch naar rechts
aambeien en vijf gouden spring- Ex 8:15
Ex 14:17
noch naar links af. De asvorstenc
muizen, want elkeen van U en Ro 9:18 der Filistijnen liepen al die tijd
UW asvorsten heeft [onder] de- g Ex 9:14 achter ze aan, tot aan de grens
Ex 9:16
zelfde gesel [te lijden]. 5 En GIJ Ro 9:17 van Beth-Semes. _ 13 En de men-
moet afbeeldingen maken van UW h Ex 6:1 sen van Beth-Semes _ waren juist
Ex 11:1
aambeien en afbeeldingen van UW Ex 12:33
bezig met het binnenhalen van
d
springmuizenc die het land vernie- Ps 105:38 de tarweoogst in de laagvlakte.
len, en GIJ moet heerlijkheid ge- i 2Sa 6:3 Toen zij hun ogen opsloegen en
¨ 1Kr 13:7
vend aan de God van Isra _ el. Mis- j Nu 19:2
de Ark zagen, gaven zij bij het
schien zal hij zijn hand niet meer k 1Sa 6:4
zien ervan uiting aan verheuging.
zo zwaar laten drukken op U en l 1Sa 6:3 14 En de wagen zelf kwam op het
UW god en UW land.e 6 Boven- m Joz 15:10 veld van de Beth-Semiet Jozua _ en
dien, waarom zoudt GIJ UW hart Joz 21:16
2Kon 14:11
bleef daar staan, alwaar een grote
onvermurwbaar maken, net zoals 1Kr 6:59 steen lag. Voorts kloofden zij het
2Kr 28:18
Egypte
_ en Farao hun hart onver- hout van de wagen, en de koeiene
n Pr 9:11
murwbaar hebben gemaakt? f Was offerden zij als een brandoffer aan
Jehovah.f
het niet zodra Hij streng tegen
hen optradg dat zij ertoe over- 2e kolom 15 En het waren de levieteng
gingen hen weg te zenden en zij a 2Sa 6:3 die de ark van Jehovah met het
1Kr 13:7
heengingen? h 7 Nu dan, neemt b 1Sa 6:9
kistje dat erbij was, waarin de gou-
en maakt een nieuwe wagen,i en c Joz 13:3
den voorwerpen waren, aflaad-
twee zogende koeien, waarop nog Re 3:3 den, en zij zetten haar vervolgens
1Sa 6:4
geen jukj gekomen is, en GIJ moet d Ru 2:2
op de grote steen. En de mannen
h van hun kant,
de koeien voor de wagen spannen, Ru 2:23 van Beth-Semes, _
en GIJ moet hun jongen van ach- e Ge 15:9 brachten brandoffers, en zij ble-
1Sa 6:7
ter hen vandaan naar huis doen te- 1Sa 16:2 ven die dag slachtoffers aan Jeho-
rugkeren. 8 En GIJ moet de ark f Ex 20:24 vah opdragen.
van Jehovah nemen en haar op de Re 21:4
16 En de vijf asvorsteni der Fi-
g Nu 3:31
wagen zetten, en de gouden voor- listijnen zagen het zelf, waarop zij
h Joz 21:16
werpenk die GIJ hem als schuld- diezelfde dag naar Ekron _ terug-
i 1Sa 6:12
offer l moet vergelden, dient GIJ in j 1Sa 6:4
keerden. 17 Dit nu zijn de gou-
een kistje ernaast te leggen. En k 1Sa 5:1 den aambeien die de Filistijnen Je-
GIJ moet haar wegzenden, en ze 2Kr 26:6 hovah als schuldoffer vergolden: j
Zeror,
_ de zoon van Bechorath,
_ de 2Sa 1:23 ging zoeken, aldus hebben gespro-
Han 13:21
zoon van Af _iah, een Benjaminiet,g j 1Sa 10:23
ken: „Komt, en laten wij naar de
een zeer vermogend man. h
2 En k Re 5:10 ziener f gaan.” Want de profeet
hij had een zoon, wiens naam Sauli
Re 10:4 van vandaag werd in vroeger tij-
l Joz 17:10
was, jong en knap, en¨ geen man Joz 17:16 den gewoonlijk ziener genoemd.)
van de zonen van Isra
_ el was knap- m 2Kon 4:42 10 Toen zei Saul tot zijn bedien-
n 1Sa 9:20
per dan hij; van zijn schouders af 1Sa 10:2
de: „Uw woord is goed.g Kom toch,
opwaarts was hij langer dan heel laten wij gaan.” Zij gingen dus
het volk.j naar de stad waar de man van de
2e kolom
3 En de ezelinnenk die aan Kis, [ware] God was.
a De 33:1
de vader van Saul, behoorden, wa- 1Sa 2:27 11 Terwijl zij de helling naar
ren zoek geraakt. Daarom zei Kis 1Kon 13:1
2Kon 6:6
de stad opgingen, troffen zijzelf
tot zijn zoon Saul: „Neem alstu- b 1Sa 3:19 meisjes aan, die uitgingen om wa-
blieft een van de bedienden met u Jes 44:26 ter te putten.h Zij zeiden dan tot
Za 1:6
mee en sta op, ga heen, zoek de Heb 1:1 hen: „Is de ziener i in deze plaats?”
ezelinnen.” 4 Toen trok 12 Toen antwoordden zij hun en
¨ hij door
c 1Kon 14:3
2Kon 4:42
het bergland van Efra _ ıml en ver- Ga 6:6 zeiden: „Ja. Zie! Hij is u voor-
volgens door het land Sal _isa,m en d 2Kon 5:15 uit. Haast u nu, want hij is van-
2Kon 8:8
zij vonden [ze] niet. Daarna trok- Sp 17:8 daag naar de stad gekomen, om-
ken zij door het land Sahalim, _ Sp 18:16 dat er vandaag op de hoge plaats j
e Ge 24:22
maar [daar] waren ze niet. Voorts f 1Sa 9:19
een slachtoffer k voor het volk
trok hij door het land van de 2Sa 15:27 is. 13 Zodra gijlieden de stad
1Kr 9:22
Benjaminieten, en zij vonden [ze] 1Kr 29:29
binnenkomt, zult GIJ hem dade-
niet. g Sp 13:10 lijk vinden, voordat hij de hoge
Sp 15:22
5 Zijzelf kwamen in het land plaats opgaat om te eten; want
h Ge 24:20
Zuf; en Saul, van zijn kant, zei Ex 2:16 het volk mag niet eten voordat hij
tot zijn bediende die bij hem was: i 1Sa 9:19 komt, want hij is degene die het
2Sa 15:27
„Kom toch, en laten wij terug- j 1Kon 3:2
slachtoffer zegent.l Daarna pas
keren, opdat mijn vader er niet 1Kr 16:39 mogen de genodigden eten. Nu
2Kr 1:3
mee ophoudt zich om de ezelinnen k Ge 31:54
dan, gaat naar boven, want hem
te bekommeren en werkelijk be- 1Sa 7:9 — juist nu zult GIJ hem vinden.”
1Sa 16:5
zorgd wordt over ons.”n 6 Maar l Mr 6:41
14 Bijgevolg gingen zij op naar de
hij zei tot hem: „Zie alstublieft! Lu 9:16 stad. Toen zij midden in de stad
¨ ¨
1 SAMUEL 9:15–10:3 Saul bij Samuel, eet met hem, wordt gezalfd 374
¨ HFDST. 9
kwamen, zie, daar kwam Samu _ el waarvan ik u zei: ’Leg het bij u
naar buiten, hun tegemoet, om de a 1Sa 20:2 weg.’ ” 24 De kok hief toen de
2Sa 7:27
hoge plaats op te gaan. Job 33:16 poot op, en wat daaraan was, en
Ps 25:14
15 Jehovah nu had daags voor- zette die Saul voor. Vervolgens zei
¨ Ps 99:6
dat Saul kwam, Samu _ els oor ont- Am 3:7 hij: „Hier is datgene wat bewaard
b Joz 18:11
bloota en gezegd: 16 „Morgen is. Zet het u voor. Eet, want tot de
c 1Sa 10:1
om deze tijd zal ik een man uit 1Sa 15:1 bestemde tijd heeft men het voor
b 2Kon 9:3
het land Benjamin _ naar u toe u bewaard, opdat gij met de ge-
d Ge 49:27
sturen, en gij moet hem tot lei- nodigden moogt eten.” Zo at Saul
¨ e Ex 2:25 ¨
der over mijn volk Isra _ el zalven; c Ps 106:44 die dag met Samu _ el. 25 Nadien
Ps 107:19
en hij moet mijn volk uit de hand f 1Sa 10:24
daalden zij van de hoge plaats a
der Filistijnen redden,d want ik 1Sa 15:17 naar de stad af, waarna hij op het
Han 13:21
heb [de ellende van] mijn volk ge- g 1Sa 9:13
platte dakb verder met Saul sprak.
zien, omdat hun luide geroep tot 1Sa 9:24 26 Toen stonden zij vroeg op, en
mij is doorgedrongen.”e 17 En h 1Kr 28:9
het geschiedde dan zodra de dage-
¨ Heb 4:13 ¨
Samu
_ el zelf zag Saul, en Jehovah, i 1Sa 9:3 raad opklom, dat Samu _ el Saul op
van zijn kant, antwoordde hem: j 1Sa 4:20 het platte dak toeriep en zei: „Sta
„Daar is de man van wie ik tot u k 1Sa 8:5
toch op, opdat ik u kan heenzen-
1Sa 8:19
gezegd heb: ’Deze is het die mijn 1Sa 12:13 den.” Saul stond dus op en ver-
volk in toom zal houden.’ ”f l Re 20:46 volgens gingen zij met hun bei-
18 Toen trad Saul midden in de
Re 20:47 ¨
¨ Re 21:6 den, hij en Samu _ el, naar buiten.
Ps 68:27
poort op Samu _ el toe en zei: „Ver- 27 Terwijl zij afdaalden aan de
tel mij toch alstublieft: Waar is
m Re 21:3 ¨
n Re 6:15 rand van de stad, zei Samu _ el zelf
eigenlijk het huis van de ziener?” Sp 3:34 tot Saul: „Zeg aan de bediende c
¨ Sp 11:2
19 Hierop antwoordde Samu _ el Sp 18:12 dat hij ons vooruit dient te lo-
Saul en zei: „Ik ben de ziener. Ga Sp 22:4
pen” — hij liep dus door — „en
Lu 14:11
voor mij uit de hoge plaats op, en Jak 4:6 blijf zelf nu staan, opdat ik u
1Pe 5:5
gijlieden moet vandaag met mij het woord van God kan doen ho-
o 1Sa 2:8
eten,g en morgenochtend moet p Lu 14:10 ren.”
ik u heenzenden, en ik zal u al- ¨
Toen nam Samu _ el de puld
les vertellen wat in uw hart is.h
20 Wat de ezelinnen betreft die
2e kolom
a 1Sa 9:13
10 met olie en goot die uit
over zijn hoofd en kuste e hem
gij drie dagen geleden zijt kwijt- 1Sa 9:19
geraakt,i zet uw hartj daar niet 1Kon 3:2 en zei: „Is het niet omdat Jeho-
1Kon 3:3
op, want ze zijn gevonden. En vah u tot leider f over zijn erf-
b Ne 8:16
aan wie behoort al het begeer- Han 10:9 deelg heeft gezalfd? 2 Wanneer
¨ c 1Sa 9:3 gij vandaag van mij weggaat, zult
lijke van Isra _ el? k Behoort het 1Sa 9:10 h
niet aan u en aan het hele huis 1Sa 20:38 gij dicht bij het graf van Rachel, _
van uw vader?” 21 Daarop ant-
in het gebied van Benjamin, _ te
woordde Saul en zei: „Ben ik niet HFDST. 10 Zelzah,
_ stellig twee mannen aan-
een Benjaminiet, uit de klein- d 1Sa 16:13
treffen, en zij zullen stellig tot
¨ u zeggen: ’De ezelinnen die gij
ste l van Isra
_ els stammen,m en [is] 2Kon 9:3
e Ge 31:55
mijn familie [niet] de onbedui- Ge 48:10
zijt gaan zoeken, zijn gevonden,
dendste van alle families van de Ge 50:1 maar nu heeft uw vader de zaak
2Sa 19:39
stam Benjamin?
_ n
Waarom hebt f Ge 49:27
van de ezelinneni opgegeven en
gij dan zo iets tot mij gespro- 1Sa 8:9 is hij bezorgd geworden over U
1Sa 9:16
ken?”o Han 13:21 en zegt: „Wat zal ik in verband
¨ met mijn zoon doen?” ’j 3 En gij
22 Toen nam Samu _ el Saul en g Ex 19:5
De 32:9
zijn bediende mee en bracht hen h Ge 35:19
moet vandaar nog verder trek-
naar de eetzaal en gaf hun een i 1Sa 9:3 ken en tot aan de grote boom
plaats aan het hoofdp van de ge- 1Sa 10:16 van Tabor
_ komen, en daar moe-
j 1Sa 9:5
nodigden; en zij waren met onge- k Ge 28:19
ten u drie mannen tegemoet ko-
veer dertig man. 23 Later zei Ge 28:22 men die opgaan naar de [ware]
¨ 1Sa 7:16 ´ ´
Samu
_ el tot de kok: „Geef toch l Re 6:19
_ ´ ´ k een draagt drie
God te Bethel;
het deel dat ik u gegeven heb, Re 15:1 bokjes l en een draagt drie ronde
¨ ¨
375 Saul onder de profeten. Israel naar Mizpa 1 SAMUEL 10:4-21
´ ´ HFDST. 10
brodena en een draagt een gro- de een man vandaar en zei: „Maar
te kruik wijn.b 4 En zij zullen a Jer 37:21 wie is hun vader?” Daarom is
b Le 23:13
u stellig naar uw welstand vra- Nu 15:5 het tot een spreekwoorda gewor-
genc en u twee broden geven, en c Re 18:15 den: „Is Saul ook onder de profe-
d Ge 5:22
gij moet ze uit hun hand aanne- e 1Sa 13:3 ten?”
men. 5 Het is daarna dat gij bij f 1Sa 19:20 13 Ten slotte hield hij op als
2Kon 2:3
de heuvel van de [ware] Godd zult 2Kon 4:38 een profeet te spreken en kwam
2Kon 6:1
komen, waar een garnizoene van g 1Sa 9:12
op de hoge plaats. 14 Later zei
de Filistijnen is. En het dient te h 1Kr 13:8 de broer van Sauls vader tot hem
geschieden dat zodra gij daar bij i 1Sa 18:6
en tot zijn bediende: „Waar zijt GIJ
j 1Kon 1:40
de stad komt, gij stellig een groep Jes 5:12 naar toe geweest?” Hierop zei hij:
profetenf zult ontmoeten, die van k 2Sa 6:5
1Kon 10:12
„De ezelinnen zoeken,b en wij gin-
de hoge plaats g afkomen, met een 1Kr 16:5 gen steeds verder om te kijken,
l Nu 11:25
snaarinstrumenth en tamboerijni maar ze waren [er] niet. Zo kwa-
Han 28:25 ¨
en fluitj en harp k voorop, terwijl 2Pe 1:21 men wij bij Samu _ el.” 15 Daarop
m 1Sa 10:10
zij als profeten spreken. 6 En 1Sa 19:23 zei Sauls oom: „Vertel mij toch
¨
de geestl van Jehovah zal stellig 1Kon 18:29
1Kon 22:10
alstublieft: Wat heeft Samu _ el U
ten aanzien van u werkzaam wor- n Ex 4:8 gezegd?” 16 Saul zei vervolgens
1Sa 10:9
den, en gij zult stellig met hen als Jer 44:29
tot zijn oom: „Hij heeft ons on-
een profeet sprekenm en in een o Re 9:33 miskenbaar meegedeeld dat de
p De 20:1
ander mens veranderd worden. Re 6:12
ezelinnen gevonden waren.” En
7 En het moet gebeuren dat wan- q 1Sa 7:16 de kwestie van het koningschap
1Sa 11:14 ¨
neer deze tekenenn u overkomen, r 1Sa 13:9
waarover Samu _ el gesproken had,
doe dan zelf wat uw hand te doen s 1Sa 13:8 vertelde hij hem niet.c
vindt,o want de [ware] God is met t 1Sa 10:6 ¨
´ ´ 1Kon 3:12 17 Nu riep Samu _ el het volk
u.p 8 En gij moet voor mij naar Ps 51:10 bijeen tot Jehovah te M _izpa,d
u 1Sa 10:7
G _ilgalq afdalen; en zie! ik kom Jes 38:7 18 en hij zei tot de zonen van Is- _
tot u af om brandoffers te bren- ¨
v Re 14:6 rael: „Dit heeft Jehovah, de God
gen, om gemeenschapsoffers r op
1Sa 11:6 ¨
1Sa 16:13 van Isra
_ el, gezegd: e ’Ik was het
te dragen. Zevens dagen dient gij Za 4:6 ¨
2Kor 3:5 die Isra
_ el uit Egypte _ heb opge-
te blijven wachten, tot ik bij u w 1Sa 10:6 voerd en die U vervolgens heb be-
1Sa 19:23
kom, en ik zal u stellig laten we- x 1Sa 19:24 vrijd uit de hand van Egypte _
f en
ten wat gij dient te doen.” Mt 13:54 uit de hand van alle koninkrijken
Han 6:15
9 En het gebeurde dat zodra hij die U verdrukten.g 19 Maar GIJ
zijn schouder had omgewend om — GIJ hebt heden UW God verwor-
¨ 2e kolom
van Samu _ el weg te gaan, God pen,h die voor U een redder was
a Job 27:1
het hart van hem in een ander Ps 78:2 uit al UW rampen en UW noden, en
ging veranderen; t voorts kwamen b 1Sa 9:3 GIJ hebt vervolgens gezegd: „Neen,
c Ps 141:3
al deze tekenenu op die dag uit. Sp 10:19 maar een koning dient gij over ons
10 Zij gingen dus vandaar naar Sp 13:3 aan te stellen.” Nu dan, stelt U op
Sp 21:23
de heuvel, en zie, daar was een Sp 27:2 voor het aangezicht van Jehovah,
Jer 9:23
groep profeten die hem tegemoet d 1Sa 7:5
volgens UW stammeni en volgens
kwam; terstond werd de geest van e De 18:20 UW duizenden.’ ”
f Ex 13:14 ¨
God ten aanzien van hem werk- 20 Bijgevolg liet Samu _ el alle
Ex 14:30 ¨
zaam,v en hij ging in hun midden De 4:34 stammen van Isra _ el naderbij ko-
Re 6:8
als een profeet spreken.w 11 Nu Ne 9:9 men,j en de stam Benjamin _ werd
geschiedde het dat toen allen die g Ne 9:27
Ps 107:19
aangewezen.k 21 Daarna liet
hem van vroeger kenden, hem za- h 1Sa 8:7 hij de stam Benjamin _ volgens
gen, zie! daar profeteerde hij zo- 1Sa 12:12
i 2Kr 30:6
zijn families naderbij komen, en
waar met profeten. Dientengevol- j Joz 7:14 de familie der Matrieten werd
ge zeiden de mensen tot elkaar: Han 1:24
k Joz 7:16
aangewezen.l Ten slotte werd
„Wat is er nu met de zoon van 1Sa 9:21 Saul, de zoon van Kis, aange-
l Joz 7:17
Kis gebeurd? Is Saul ook onder de m Joz 7:18
wezen.m En men ging hem zoe-
profeten?”x 12 Toen antwoord- Han 13:21 ken, en hij was niet te vinden.
¨ ¨
1 SAMUEL 10:22–11:11 Saul wordt Israels eerste koning 376
22 Daarom raadpleegdena zij Je- HFDST. 10 boden te G _ibeaa van Saul en spra-
hovah verder: „Is de man al hier- a Re 1:1
Re 20:18
ken de woorden ten aanhoren
heen gekomen?” Waarop Jehovah Re 20:28 van het volk, waarop heel het
1Sa 23:2
zei: „Hij is hier, verscholenb tus- b 1Sa 9:21
volk zijn stem verhief en ging we-
sen de bagage.” 23 Men snelde Sp 11:2 nen.b
Lu 9:48
dus heen en haalde hem ervan- c 1Sa 9:2 5 Maar daar komt Saul achter
daan. Toen hij te midden van het d De 17:15 het rundvee aan van het veld, en
1Sa 9:17
volk ging staan, was hij van zijn e 1Kon 1:25
Saul zei vervolgens: „Wat scheelt
schouders af opwaarts langer dan 1Kon 1:39 het volk, dat zij zouden wenen?”
2Kon 11:12
al het andere volk.c 24 Nu zei Toen verhaalden zij hem de woor-
¨ Mt 21:9
Samu
_ el tot heel het volk: „Hebt f 1Sa 8:11 den van de mannen van Jabes. _
GIJ degene gezien die door Jeho- g Joz 18:28
6 En de geestc van God werd
Re 20:14
vah gekozen is,d dat er niemand is 1Sa 11:4 ten aanzien van Saul werkzaam
1Sa 13:2
als hij onder heel het volk?” Toen 2Sa 21:6 toen hij deze woorden hoorde, en
juichte heel het volk en zei: „Leve h Ezr 1:5 hij ontbrandde in hevige toorn.d
i 2Sa 20:1
de koning!”e 7 Hij nam dan een paar stieren
¨ 2Kr 13:7
25 Daarna sprak Samu _ el tot Na 1:15
en sneed ze in stukken en zond
j 1Sa 11:12
het volk over datgene wat het ko- Han 7:51 die door de hand der boden door
ningschap rechtens toekwamf en ¨
k Pr 10:20 heel het gebied van Isra _ ele en zei:
l 1Kon 10:10
schreef het in een boek, en hij leg- 2Kr 17:5 „Wie van ons niet uittrekt als
de dit neer voor het aangezicht Sp 18:16 een volgeling van Saul en van Sa- _
¨ Mt 2:11 ¨
van Jehovah. Toen zond Samu _ el m Sp 17:27 muel — zo zal er met zijn runde-
heel het volk heen, ieder naar Ga 5:23
Jak 1:19
ren worden gedaan!” f Nu viel de
zijn huis. 26 Wat Saul zelf be- angstg voor Jehovahh op het volk,
treft, hij ging naar zijn huis te G _i-
´ ´
HFDST. 11
zodat zij als een mani uittrokken.
bea,g en de dappere mannen wier 8 Toen nam hij te Bezek _ het to-
n De 2:19
hart God geroerd had, gingen o Re 21:8 tale aantal van hen op,j en er ble-
toen met hem mee.h 27 Wat de 1Sa 31:11 ken driehonderdduizend zonen
nietswaardige manneni aangaat, p De 23:3 ¨
q Re 16:21
van Isra
_ el en dertigduizend man-
zij zeiden: „Hoe zal deze ons red- 2Kon 25:7 nen van Juda_ te zijn. 9 Zij zei-
den?”j Bijgevolg verachttenk zij r Sp 18:3
den nu tot de boden die gekomen
s Re 3:9
hem, en zij brachten hem geen en- waren: „Dit zult GIJ tot de man-
kel geschenk.l Maar hij bleef als nen van Jabes
_ in G _ilead zeggen:
2e kolom
iemand die stom geworden was.m ’Morgen, als de zon heet wordt,
a 1Sa 10:26
Nu trok de Ammoniet Na- _ n zal er redding voor U opdagen.’ ”k
11 has op en legerde zich te-
gen Jabes
_ o
in G _ilead. Daarop
1Sa 14:2
b Re 2:4
Re 21:2
1Sa 30:4
Daarop kwamen de boden en deel-
den het aan de mannen van Jabes _
zeiden alle mannen van Jabes _
c Re 3:10
Re 6:34
mee, en zij gaven uiting aan ver-
tot Nahas:
_ „Sluit een verbond Re 11:29 heuging. 10 Bijgevolg zeiden de
Re 14:6
met ons, opdat wij u dienen.”p 1Sa 10:10
mannen van Jabes: _ „Morgen zul-
2 Toen zei de Ammoniet Nahas _ 1Sa 16:13 len wij tot ulieden uitgaan, en GIJ
d Ex 11:8
tot hen: „Op deze voorwaarde zal Ex 32:19 moet met ons doen naar al wat
ik het met U sluiten, op voorwaar- Ro 12:9 goed is in UW ogen.”l
e Re 19:29
de dat ieder van U het rechteroog f Re 21:5 11 Nu geschiedde het de vol-
wordt uitgestoken,q en ik moet g 1Kr 14:17 gende dag dat Saulm het volk in
¨ h Ge 35:5
dit als een smaad op heel Isra_ el 2Kr 14:14
drie groepen ging verdelen; n en
leggen.”r 3 De oudere mannen 2Kr 17:10 zij drongen gedurende de mor-
i Re 20:8
van Jabes
_ zeiden op hun beurt j 1Sa 13:15
genwake o tot midden in de leger-
tot hem: „Geef ons zeven dagen k Ps 18:17 plaats door en sloegen vervolgens
de tijd, en wij willen boden door l 1Sa 11:3 de Ammonieten neer p totdat de
¨ m 1Sa 9:16
heel het gebied van Isra
_ el zenden, n Re 7:16
dag heet werd. Toen er sommigen
en indien er niemand is om ons te Re 9:43 overgebleven bleken te zijn, wer-
Sp 24:6
redden,s dan moeten wij tot u uit- o Ex 14:24 den zij voorts verstrooid, en er ble-
gaan.” 4 Mettertijd kwamen de p 1Sa 11:1 ven er onder hen geen twee bij
¨ ¨
377 Koningschap bevestigd. Samuels toespraak 1 SAMUEL 11:12–12:13
HFDST. 11
¨
elkaar.a 12 Toen zei het volk tot 6 Vervolgens zei Samu _ el tot
¨
Samu
_ el: „Wie zegt er: ’Saul — a De 28:7 het volk: „Jehovah [is getuige],
Ps 21:8 ¨
zal hij koning over ons zijn?’b Le- Ps 21:12 die zich van Mozes _ en Aaron _
vert die mannen uit, opdat wij b 1Sa 10:27
Sp 24:21
heeft bediend en die UW voorva-
hen ter dood kunnen brengen.”c c Sp 25:5 ders uit het land Egypte _ heeft op-
Lu 19:27
13 Saul zei echter: „Op deze dag d 2Sa 19:22 gevoerd.a 7 Nu dan, stelt U op,
dient er geen man ter dood ge- Sp 20:28 en ik moet voor het aangezicht
Ro 12:19
bracht te worden,d want heden van Jehovah UW rechter zijn [en
¨ e 1Sa 19:5
heeft Jehovah in Isra _ el redding 1Kr 11:14
Ps 44:7
U] alle rechtvaardige daden [ver-
bewerkt.”e Jes 59:16 halen] b die Jehovah ten aanzien
¨ f 1Sa 7:16
14 Later zei Samu _ el tot het g 1Sa 10:17 van U en UW voorvaders heeft
volk: „Komt en laten wij naar G _il- 1Sa 10:24 verricht.
h Le 7:11
galf gaan om daar het koning- 1Sa 10:8 8 Zodra Jakob _ in Egypte _ was
schap te vernieuwen.”g 15 Zo i 1Kon 1:40
gekomenc en UW voorvaders tot
2Kon 11:14
ging heel het volk naar G _ilgal, en 1Kr 12:40 Jehovah om hulp gingen roepen,d
daar maakten zij vervolgens Saul Opb 19:6
zond Jehovah voorts Mozes _ e en
koning voor het aangezicht van
¨
Aaron,
_ opdat zij UW voorvaders
Jehovah te G _ilgal. Voorts droe- HFDST. 12
uit Egypte zouden leiden en hen
_
gen zij daar voor het aangezicht j 1Sa 8:5
op deze plaats zouden doen wo-
1Sa 8:21
van Jehovah gemeenschapsoffers k 1Sa 10:24 f
nen. 9 Zij dan vergaten Jeho-
op,h en Saul en alle mannen van 1Sa 11:14
vah, hun God,g zodat hij hen in
¨ l Nu 27:17
Isra
_ el bleven zich daar uitermate 1Sa 8:20 de hand van S _isera,h de legerover-
verheugen.i m 1Sa 8:1
ste van Hazor, en in de hand van
¨ n Ps 71:18 _
Sp 16:31
Ten slotte zei Samu _ el tot de Filistijneni en in de hand van
12 geheel Isra
_
¨
el: „Ziet, ik heb
naar UW stem geluisterd in al-
Sp 20:29
Jes 46:4
o 1Sa 8:3
de koning van Moab _
en dezen bleven tegen hen strij-
j
verkocht,k
Ez 18:20
les wat GIJ mij gezegd hebt,j dat p 1Sa 3:19 den. 10 Toen riepen zij tot Je-
Ps 99:6
ik een koning over U moest doen q 1Sa 9:16 hovah om hulp l en zeiden: ’Wij
regeren.k 2 Nu dan, ziet, de ko- 1Sa 10:1
1Sa 24:6
hebben gezondigd,m want wij heb-
ning wandelt voor UW aangezicht! l 2Sa 1:14 ben Jehovah verlaten om de Ba- _
Han 4:27
Wat mij betreft, ik ben oudm en Han 10:38 als n en de Astorethbeelden te die-
grijs n geworden, en mijn zonen, r Nu 16:15 nen; o nu dan, bevrijdp ons uit de
s De 16:19
ziet, zij zijn bij U,o en ik — ik heb t Ex 22:4 hand van onze vijanden, opdat
van mijn jeugd af tot op deze dag Le 6:4
wij u kunnen dienen.’ 11 Daar-
voor UW aangezicht gewandeld.p
Lu 19:8 ¨
u Ps 37:6 op zond Jehovah Jerubba_ alq en
3 Hier ben ik. Getuigt tegen mij Da 6:4 r en Samuels
¨
1Ti 3:2 Bedan
_ en Jefta
_ _ en
ten overstaan van Jehovah en v 1Sa 26:11 bevrijdde U uit de hand van UW
ten overstaan van zijn gezalfde: q w Ps 17:3
Ps 37:37 vijanden rondom, opdat GIJ in ze-
Wiens stier heb ik genomen of Jo 18:38 kerheid kondt wonen.t 12 Toen
Han 20:33
wiens ezel heb ik genomenr of wie 1Th 2:5 GIJ zaagt dat Nahas, _ u
de koning
heb ik afgezet of wie heb ik on-
van de zonen van Ammon, _ tegen
derdrukt of uit wiens hand heb ik 2e kolom U was opgetrokken, zijt GIJ tot
zwijggeld aangenomen om daar- mij blijven zeggen: ’Neen, maar
a Ex 6:26
mee mijn ogen te verbergen? s En Ne 9:14 een koning dient over ons te rege-
ik zal ulieden vergoeding geven.”t Ps 77:20
Ps 105:26 ren!’,v terwijl Jehovah, UW God, al
4 Hierop zeiden zij: „Gij hebt ons Ho 12:13
die tijd UW Koning was.w 13 Nu
Mi 6:4
niet afgezet, en gij hebt ons niet b Re 5:11 dan, daar hebt GIJ de koning die
onderdrukt, en gij hebt uit nie- c Ge 46:6
GIJ gekozen hebt, om wie GIJ ge-
Nu 20:15
mands hand ook maar iets aan- Han 7:15 vraagd hebt; x en ziet, Jehovah
genomen.”u 5 Daarom zei hij tot d Ex 2:23
Ex 3:9
hen: „Jehovah is getuige tegen U, e Ex 3:10 h Re 4:2; i Re 10:7; Re 13:1; j Re 3:12; k De 32:30;
en zijn gezalfde v is heden getui- f Joz 1:2
Re 2:14; l Re 2:18; Re 3:9; Re 6:7; m Re 10:10;
Joz 11:23
ge, dat GIJ volstrekt niets in mijn Ps 44:3 n Re 3:7; o Re 2:13; p Re 10:15; q Re 6:32; r Re
11:1; s Heb 11:32; t Le 26:6; Ps 4:8; u 1Sa 11:1;
hand hebt aangetroffen.”w Hierop g De 32:18
Re 2:12 v 1Sa 8:5; 1Sa 8:19; w De 33:5; Re 8:23; 1Sa 8:7;
zeiden zij: „Hij is getuige.” Ps 106:39 Ps 74:12; Jes 33:22; x 1Sa 8:5.
¨ ¨
1 SAMUEL 12:14–13:5 Samuel geeft raad. Saul kiest leger uit 378
heeft een koning over U aange- HFDST. 12 tot zijn volk te maken.a 23 Ook
steld.a 14 Indien GIJ Jehovah a 1Sa 9:16 wat mij betreft, het is ondenk-
1Sa 10:24
zult vrezenb en hem werkelijk Ho 13:11 baar van mijn zijde dat ik tegen
zult dienenc en werkelijk zijn stem b De 10:12
De 17:19
Jehovah zou zondigen door op te
zult gehoorzamen,d en niet weer- c De 6:13 houden ten behoeve van U te bid-
Joz 24:14
spannig zult zijne tegen het bevel d De 13:4
den; b en ik moet U in de goe-
van Jehovah, zullen zowel GIJ als De 28:2 de c en rechte weg onderrichten.d
e Nu 14:9
de koning die over U moet regeren, Joz 22:29
24 Vreeste alleen Jehovah, en GIJ
stellig navolgers van Jehovah, UW f Le 26:14 moet hem in waarheid dienen met
De 28:15
God, blijken te zijn. 15 Maar in- g Joz 24:20
geheel UW hart; f want ziet wat
dien GIJ de stem van Jehovah niet h Le 26:17 voor grote dingen hij voor U heeft
Nu 33:56
zult gehoorzamenf en werkelijk De 28:45 gedaan.g 25 Maar indien GIJ on-
weerspannig zult zijn tegen het i Sp 26:1 miskenbaar doet wat kwaad is,
j 1Sa 7:9
bevel van Jehovah,g zal de hand Jak 5:16 zult GIJ worden weggevaagd,h GIJ
van Jehovah stellig tegen U en UW k Jak 5:17 zowel als UW koning.”i
l 1Sa 8:7
vaderen blijken te zijn.h 16 Stelt Saul was [?] jaar oud toen
13
Ho 13:11
m 1Kon 18:37
U nu ook op en ziet deze grote hij begon te regeren, en j
n 1Kon 18:1
zaak die Jehovah voor UW ogen o 1Sa 7:5 twee jaar lang regeerde hij over Is-
_
doet. 17 Is het heden niet [de 1Sa 12:23 ¨
Sp 15:8 rael. 2 En Saul koos zich voorts
tijd van de] tarweoogst? i Ik zal tot ¨
Han 8:24
Jak 5:16
drieduizend man uit Isra _ el; en
Jehovah roepenj dat hij dondersla- p Ex 20:20 tweeduizend kwamen er bij Saul
gen en regen moge geven; k weet q De 11:16 te M _ichmas k en in het bergland
De 31:29
dan en ziet dat het kwaad dat GIJ Joz 23:6 van Bethel,
_ en duizend bleken er
1Sa 12:15
in de ogen van Jehovah hebt ge- r De 6:5
bij Jonathan
_ l te G
_ibeam van Ben- _
daan door voor U een koning te Mt 22:37 jamin te zijn, en de rest van het
s De 32:21
vragen, zeer groot is.”l Jer 2:5 volk zond hij weg, ieder naar zijn
¨
18 Toen riep Samu _ el tot Jeho- Jer 2:11 tent. 3 Toen versloeg Jonathan _
1Kor 8:4
vah,m en Jehovah gaf vervolgens t Ps 115:5 het garnizoenn van de Filistij-
o
nen dat te Geba p lag; en de Filis-
donderslagen en regen op die dag,n Jer 10:15
Jer 16:19
_
zodat heel het volk zeer bevreesd Hab 2:18 tijnen kregen het te horen. Wat
u 1Kon 6:13
werd voor Jehovah en voor Sa- _ Ps 94:14
Saul betreft, hij liet in het gehe-
¨ le land op de hoorn blazenq en
muel. 19 Nu zei heel het volk Ro 11:1
¨
¨ v Joz 7:9
zei: „Laat de Hebreeen [het] ho-
tot Samu
_ el: „Bido ten behoeve Ps 23:3 ¨
van uw knechten tot Jehovah, Ps 106:8 ren!” 4 En heel Isra _ el zelf hoor-
Jer 14:21
uw God, daar wij niet willen ster- Ez 20:14 de zeggen: „Saul heeft een garni-
ven; want wij hebben aan al onze
zoen van de Filistijnen verslagen
¨
zonden nog een kwaad toege- 2e kolom en nu is Isra
_ el bij de Filistijnen in
voegd door voor ons een koning a Ex 19:5
een kwade reukr gekomen.” Het
te vragen.” De 7:7 volk werd dus bijeengeroepen om
¨ De 14:2
Saul te volgen naar G _ilgal.s
20 Samu_ el dan zei tot het volk: De 32:9
Jes 43:21
„Weest niet bevreesd.p GIJ — b Ro 1:9
5 En de Filistijnen, van hun
GIJ hebt al dit kwaad bedreven. Kol 1:9 kant, brachten [hun troepen]
2Ti 1:3 ¨
Wijkt er alleen niet van af Je- c 1Kon 8:36
bijeen om tegen Isra _ el te strij-
hovah te volgen,q en GIJ moet 2Kr 6:27 den: dertigduizend strijdwagens t
d Ps 34:11
Jehovah dienen met geheel UW Sp 4:11 en zesduizend ruiters en een
hart.r 21 En GIJ moogt niet af- e 1Sa 12:14 [voet]volk zo talrijk als de zand-
Ps 111:10
wijken om de onwerkelijkhedens Pr 12:13 korrels die aan de zeeoever zijn; u
te volgen, die geen baat verschaf-
f De 10:12 zij dan trokken op en legerden
g De 10:21
fent en niet kunnen bevrijden, h Joz 24:20 zich te M _ichmas, ten oosten van
i De 28:36
omdat ze onwerkelijkheden zijn.
l 1Sa 18:1; 2Sa 1:4; 2Sa 21:7; m Joz 18:28; 1Sa 10:26;
22 Want Jehovah zal zijn volk 1Sa 15:34; n 1Sa 10:5; 2Sa 23:14; o Joz 13:2; 1Sa
HFDST. 13
niet in de steek latenu ter wille 9:16; p Joz 18:24; Joz 21:17; Za 14:10; q Re 3:27;
j Han 13:21 Re 6:34; 2Sa 2:28; 2Sa 20:1; r Ge 34:30; Ex 5:21;
van zijn grote naam,v omdat Jeho- k 1Sa 14:5 s Joz 5:9; 1Sa 7:16; 1Sa 11:14; t De 20:1; u Ge 22:17;
vah het op zich genomen heeft U Jes 10:28 Joz 11:4; Re 7:12.
¨ ¨
379 Saul offert; door Samuel terechtgewezen 1 SAMUEL 13:6-23
Beth-Aven. _ ¨ a 6 En de mannen HFDST. 13 aanstellen, omdat gij niet hebt
van Isra
_ el zelf zagen dat zij in a Joz 7:2 onderhouden wat Jehovah u ge-
Joz 18:12
grote nood verkeerden,b want het 1Sa 14:23 boden had.”a
volk kreeg het zwaar te verdu- b De 4:30 ¨
c De 20:3
15 Toen stond Samu _ el op en
ren; en het volk ging zich ver- 1Sa 14:11 ging van G _ilgal op naar G _ibea van
bergen in de grottenc en de spe- d Le 26:36
e Nu 32:1
Benjamin,
_ en Saul ging ertoe over
lonken en de steile rotsen en Joz 13:24 het volk, degenen die zich nog
f 1Sa 10:26
de gewelven en de waterputten. bij hem bevonden, te tellen: on-
¨ Sp 24:10
7 Er waren zelfs Hebreeen die de g 1Sa 10:8 geveer zeshonderd man.b 16 En
h 1Sa 15:11
Jorda_ an_ overtrokkend naar het 1Sa 15:22 Saul en zijn zoon Jonathan _ en
land van Gade en G _ilead. Saul 1Sa 15:23 het volk dat zich nog bij hen be-
Ps 37:7
zelf was echter nog te G _ilgal, en Sp 11:2 vond, verbleven te Geba _ c
van Ben- _
al het volk volgde hem bevend.f Sp 13:10
Sp 21:24
jamin. Wat de Filistijnen betreft,
8 En hij bleef zeven dagen wach- i Ge 47:7 zij hadden zich te M _ichmas d gele-
Ru 2:4
ten, tot de bestemde tijd die Sa- _¨ gerd. 17 En het stroopcomman-
¨ 1Sa 15:13
muel [had gesteld]; g en Samu _ el 1Sa 25:14 do trok er telkens vanuit de le-
j Joz 7:19
kwam niet naar G _ilgal, en het Ro 14:12 gerplaats der Filistijnen in drie
volk verstrooide zich van hem k De 20:1 groepene op uit. De ene groep
1Sa 13:6
vandaan. 9 Ten slotte zei Saul: l 1Sa 13:8 sloeg dan de weg in naar Ofra, _ f
„Brengt het brandoffer en de ge- m 1Sa 13:5 naar het land Sual, _ 18 en de an-
n Sp 3:5
meenschapsoffers bij mij.” Ver- Sp 14:12 dere groep sloeg telkens de weg
volgens offerde hij het brand- Sp 19:21
in naar Beth-Horon, _ g en de derde
o Sp 11:2
offer.h Sp 21:24 groep sloeg gewoonlijk de weg in
Mi 6:8
10 Nu gebeurde het dat hij nog naar de grens die uitziet over het
p Sp 13:21 ¨
maar nauwelijks gereed was met Pr 7:17 dal van Zebo_ ım, in de richting van
Jer 5:4
het brengen van het brandoffer, de wildernis.
¨ q Ps 119:4
of daar kwam Samu _ el aan. Saul Pr 12:13
19 Nu was er in heel het land
ging derhalve naar buiten, hem
1Jo 5:3 ¨
r 1Sa 10:8 van Isra
_ el geen smid te vinden,
tegemoet, om hem te zegenen.i 1Sa 15:11
want de Filistijnen hadden ge-
¨ s De 17:20 ¨
11 Toen zei Samu _ el: „Wat hebt 1Sa 15:28 zegd: „Opdat de Hebreeen geen
t 1Sa 16:1
gij gedaan?”j Hierop zei Saul: „Ik 2Sa 7:15 zwaard of speer vervaardigen.”h
zag dat het volk zich van mij ver- ¨
Ps 78:70
Ps 89:20
20 En alle Israelieten plachten
strooid had,k en gij — gij zijt niet Han 13:22 naar de Filistijnen af te trekken
binnen de bestemde dagen geko- u Ge 49:10
om ieder zijn ploegschaar of zijn
2Sa 5:2
men,l en de Filistijnen brachten 2Sa 7:8 houweel of zijn bijl of zijn sik-
1Kr 28:4
te M _ichmas [hun troepen] bijeen,m kel te laten scherpen.i 21 En
12 dus zei ik bij mijzelf: n ’Nu
de prijs voor het scherpen bleek
zullen de Filistijnen op mij af- 2e kolom een pim te zijn voor de ploeg-
komen te G _ilgal, en ik heb het a 1Sa 10:8 scharen en voor de houwelen en
Jer 7:23
aangezicht van Jehovah niet ver- Jer 11:7 voor de drietandige werktuigen
murwd.’ Zo dwong ik mijzelf o en b 1Sa 13:7
en voor de bijlen en voor het
1Sa 14:2
ben het brandoffer gaan offeren.” c Joz 18:24 vastzetten van de ossenprikkel.j
¨ 1Sa 13:3
13 Daarop zei Samu _ el tot Saul: d 1Sa 13:2
22 En het geschiedde op de dag
„Gij hebt dwaas gehandeld.p Gij Jes 10:28 van de strijd dat er geen zwaardk
e 1Sa 11:11
hebt het gebodq van Jehovah, uw f Joz 18:23 of speer te vinden was in de hand
God, dat hij u geboden heeft,r g Joz 10:11 van iemand van het volk dat bij
Joz 18:13
niet onderhouden, want hadt gij 1Kr 6:68 Saul en Jonathan
_ was; men kon
dit wel gedaan, dan zou Jehovah 2Kr 8:5 er echter wel een vinden die aan
¨ h 2Kon 24:14
uw koninkrijk over Isra _ el tot on- i Ge 4:22
l
Saul en aan zijn zoon Jonathan _
bepaalde tijd bevestigd hebben. Sp 27:17 behoorde.
j Re 3:31
14 En nu zal uw koninkrijk niet k Re 7:20
m
23 Een voorpost van de Filis-
bestendig zijn.s Jehovah zal zich 1Sa 17:47
1Sa 17:50 tijnen nu placht uit te trekken
stellig een man vinden aange- Ps 44:3 naar de ravijnpas van M _ichmas.n
Za 4:6
naam naar zijn hart; t en Jehovah l 1Sa 9:16
zal hem tot leider u over zijn volk m 1Sa 14:4 n 1Sa 13:2; 1Sa 14:5; Jes 10:28.
¨
1 SAMUEL 14:1-19 Jonathans heldendaad te Michmas 380
Nu gebeurde het op zekere HFDST. 14 wij naar boven klimmen, want Je-
14 dag dat Jonathan,
_
van Saul, voorts tot de bediende
a de zoon a 1Sa 13:22
1Sa 14:49
1Sa 18:1
hovah zal hen stellig in onze hand
geven, en dit is voor ons het te-
2Sa 1:4
die zijn wapens droeg, zei: „Kom 2Sa 21:7
ken.”a
toch en laten wij oversteken naar b Re 14:6 11 Toen vertoonden beiden zich
de voorpost van de Filistijnen die c 1Sa 10:26 aan de voorpost van de Filistij-
d 1Sa 13:15
daar aan de overkant zijn.” Hij nen. Hierop zeiden de Filistijnen:
e 1Sa 22:9 ¨
vertelde er echter niets van aan f 1Sa 4:21 „Daar komen de Hebreeen uit de
zijn vader.b 2 En Saul verbleef g 1Sa 2:12 holen waarin zij zich verscholen
1Sa 4:17
aan de rand van G _ibeac onder h 1Sa 1:9
hebben.”b 12 De mannen van de
de granaatappelboom die in M _i- i Joz 18:1 voorpost dan antwoordden Jona- _
gron staat; en het volk dat bij 1Sa 1:3
than en zijn wapendrager en zei-
j Ex 29:5
hem was, was ongeveer zeshon- Nu 27:21 den: „Klimt tot ons op, en wij wil-
derd man.d 3 (En Ah _ia, de zoon k 1Sa 13:23 len U iets te verstaan geven!”c
van Ah _itub,e de broer van Ika- _ l 1Sa 13:2
Terstond zei Jonathan
_ tot zijn wa-
m 1Sa 13:3
bod,f de zoon van P _inehas,g de n Ge 17:10 pendrager: „Klim achter mij aan,
zoon van Eli, h de priester van Je-
_ Re 14:3 want Jehovah zal hen stellig in de
Re 15:18 ¨
hovah te S _ilo,i droeg de efod.j) En 1Sa 17:36 hand van Isra _ el geven.”d 13 En
het volk zelf wist niet dat Jona- _ 2Sa 1:20
1Kr 10:4
Jonathan
_ klom op handene en voe-
than was weggegaan. 4 Tussen Jer 9:26 ten steeds verder naar boven, en
de doorgangen nu waarlangs Jo- _ o Re 7:2
2Kon 6:16
zijn wapendrager achter hem aan;
nathan zocht over te steken naar 2Kr 14:11 zij dan vielen voor Jonathan,
_ f
en
k Ps 115:11
de voorpost van de Filistijnen, Heb 11:33 zijn wapendrager bracht hen ach-
bevond zich aan de ene zijde een p 2Kon 10:15
g
ter hem ter dood. 14 En de eer-
Sp 17:17
tandvormige steile rots en aan ste slachting die Jonathan
_ en zijn
de andere zijde een tandvormige
wapendrager onder hen aanricht-
steile rots, en de naam van de ene 2e kolom ten, bedroeg zowat twintig man op
was Bozez _ en de naam van de an- a Ge 24:14 de oppervlakte van ongeveer een
Re 7:11
dere was Sene. _ 5 De ene tand 1Sa 10:7 half juk land.
stond als een zuil in het noorden b 1Sa 13:6 15 Toen ontstond er een be-
1Sa 14:22
tegenover M _ichmas,l en de ande- c 1Sa 14:10 ving h in de legerplaats op het veld
re stond in het zuiden tegenover 1Sa 17:44 en onder al het volk van de voor-
m 2Kon 14:8
Geba.
_ d 1Sa 14:6 post; en het stroopcommando i
6 Jonathan
_ dan zei tot de be- 2Sa 5:24 beefde, zelfs zij, en de aarde ging
2Kon 6:16
diende, zijn wapendrager: „Kom Sp 3:5 schudden,j en het werd een van
Sp 16:3
toch en laten wij oversteken naar God afkomstige beving.k 16 En
e Ps 18:29
de voorpost van die onbesnede- Heb 11:34 de wachters die bij Saul in G _ibea
nen.n Misschien zal Jehovah voor f 2Sa 1:23 van Benjamin
_ behoorden,l zagen
g Le 26:7
ons werken, want voor Jehovah Joz 23:10 het ten slotte, en zie! het gewoel
is er geen beletsel om door ve- Ps 44:3 zwenkte her- en derwaarts.m
Ro 8:31
len of door weinigen te redden.”o h Re 7:21 17 Toen zei Saul tot het volk
7 Hierop zei zijn wapendrager 2Kon 7:6 dat bij hem was: „Houdt alstu-
i 1Sa 13:17
tot hem: „Doe al wat in uw hart j Ex 19:18
blieft een telling en ziet wie er
is. Wend u waarheen gij wilt. Zie, Na 1:5 van ons is weggegaan.” Toen zij
Mt 27:51
ik ben met u, in overeenstem- Han 16:26 een telling hielden, wel, zie! Jo- _
ming met uw hart.”p 8 Toen zei k Ge 35:5 nathan en zijn wapendrager wa-
Ps 48:5
Jonathan:
_ „Zie, wij steken over Da 5:6 ren er niet. 18 Saul zei nu tot
naar de mannen, en laten wij ons l 1Sa 10:26 Ah _ia: n „Breng toch de ark van
1Sa 14:2
aan hen vertonen. 9 Indien zij m Re 7:22
de [ware] God hierheen!”o (Want
nu zo tot ons zeggen: ’Blijft staan, 1Sa 14:20 de ark van de [ware] God bevond
2Kr 20:23
totdat wij bij U komen!’, dan moe- zich op die dag bij de zonen van
n 1Sa 14:3 ¨
ten wij blijven staan waar wij zijn o Ex 25:22 Isra
_ el.)p 19 Nu geschiedde het
en dienen wij niet naar hen toe p 1Sa 4:3 dat terwijl Saul tot de priester
1Sa 5:2
te klimmen. 10 Maar zeggen zij 1Sa 7:1 sprak,q het gewoel dat in de leger-
zo: ’Klimt tot ons op!’, dan moeten q Nu 27:21 plaats der Filistijnen was, bleef
¨
381 Vijanden verslagen. Sauls eed. Volk eet bloed 1 SAMUEL 14:20-36
aanhouden en hoe langer hoe er- HFDST. 14 en gezegd: ’Vervloekt is de man
ger werd. Toen zei Saul tot de a Nu 10:9 die vandaag brood eet!’ ”a (En het
b Re 7:22
priester: „Trek uw hand terug.” 2Kr 20:23
volk raakte vermoeid.b) 29 Jo- _
20 Zo werden Saul en al het volk Jes 19:2 nathan zei echter: „Mijn vader
Ez 38:21
dat bij hem was, opgeroepen.a Zij c Re 15:11
heeft de banvloek over het land
dan kwamen tot aan de [plaats d 1Sa 13:6 gebracht.c Ziet alstublieft hoe
van de] strijd, en zie, het zwaard 1Sa 14:11 mijn ogen gestraald hebben om-
e De 33:29
van een ieder had zich tegen Re 2:18 dat ik dat beetje honing heb ge-
zijn naaste gekeerd; b de verwarde 2Kon 19:34 proefd.d 30 Hoeveel te meer, in-
Ps 17:7
vlucht was zeer groot. 21 En de Ps 44:7 dien het volk vandaag slechts
¨
Hebreeen die zoals vroeger tot de Jes 63:8
Ho 1:7
had gegetene van de buit van zijn
Filistijnen waren gaan behorenc 1Ti 4:10 vijanden, die het gevonden heeft! f
en die met hen in het legerkamp f 1Sa 13:5 Want nu is de slachting onder de
g Le 5:4
rondom waren opgetrokken, ja, Nu 30:2 Filistijnen niet groot geweest.”g
ook zij gaven er nu blijk van met Re 21:1 31 En op die dag bleven zij de
¨ Sp 20:25
Isra
_ el te zijn, dat bij Saul en Jona- _ Pr 5:6 Filistijnen neerslaan, van M _ich-
than was. 22 Ook alle mannen h Joz 10:13 mas h tot Ajalon
_ i toe, en het volk
¨ Re 11:36
van Isra _ el die zich in het berg- Re 16:28 werd zeer vermoeid.j 32 En het
¨
land van Efra _ ım verscholen had- i De 23:21 volk wierp zich nu gulzig op de
Re 8:5
den,d hoorden dat de Filistijnen op 2Sa 17:29 buitk en nam schapen en run-
de vlucht waren geslagen, en ook Ps 15:4
deren en kalveren en slachtte
j De 8:8
zij zaten hen toen op de hielen in De 27:3 ze op de aarde, en het volk ging
de strijd. 23 Jehovah dan redde e Joz 5:6 [het vlees] eten met het bloed.l
¨
Isra
_ el op die dag, en de strijd zelf k Ex 3:8
Le 20:24 33 Men deelde het dus aan Saul
strekte zich uit tot voorbij Beth- Nu 13:27 mee en zei: „Zie! Het volk zon-
f Mt 3:4
Aven.
_ digt tegen Jehovah door [vlees]
¨ l Ps 15:4
24 En de mannen van Isra _ el zelf m 1Sa 14:17 te eten met het bloed.”m Hier-
kregen het die dag zwaar te ver- n 1Sa 30:12 op zei hij: „GIJ hebt trouweloos
duren, en toch stelde Saul het
gehandeld. Rolt eerst een grote
volk onder een eedsgelofte,g door 2e kolom steen naar mij toe.” 34 Daarna
te zeggen: „Vervloekt ´ ´ is de man a 1Sa 14:24 zei Saul: „Verspreidt U onder het
die brood eet voor de avond en eer b Re 8:4 volk, en GIJ moet tot hen zeggen:
2Sa 17:29
ik mij op mijn vijanden gewrokenh ’Brengt hier bij mij, ieder van
c 1Kon 18:18
heb!” En niemand van het volk d 1Sa 14:27
U zijn stier en ieder zijn schaap,
proefde brood.i e 1Sa 14:26 en GIJ moet de slachting op deze
25 En allen van het land kwa- Han 9:19 plaats doen geschieden, alsook
f De 20:14
men in het bos toen er zich ho- g Pr 9:18
het eten, en GIJ moogt niet te-
ning j over de gehele oppervlakte h 1Sa 13:2
gen Jehovah zondigen door [vlees]
van het veld bevond. 26 Toen i Joz 10:12 met het bloed te eten.’ ”n Bijgevolg
het volk in het bos kwam, wel, Joz 19:42 bracht heel het volk die nacht
j Re 8:5
zie! daar droop honing,k maar er Jes 44:12 ieder zijn stier die in zijn hand
was niemand die de hand naar de k De 20:14 was, en verrichtte daar de slach-
1Sa 15:19
mond bracht, want het volk was l Ge 9:4
ting. 35 Voorts bouwde Saul een
bevreesd voor de eed.l 27 Wat Le 3:17 altaar o voor Jehovah. Hiermee
Le 17:10
Jonathan
_ aangaat, hij had niet ge- De 12:16 maakte hij een begin met het
luisterd toen zijn vader het volk Ez 33:25 bouwen van een altaar voor Jeho-
Han 15:29
onder een eed stelde; m hij strekte m De 12:23
vah.p
dus de punt van de staf die hij in De 15:23 36 Later zei Saul: „Laten wij
n 1Sa 14:32
de hand had uit en doopte die in bij nacht aftrekken, de Filistij-
o 1Sa 7:17
de honingraat en bracht de hand 2Sa 24:18 nen achterna, en hen uitplunde-
2Sa 24:25
weer naar de mond, en zijn ogen ren tot de morgen aanlichtq en
p Ge 4:26
gingen stralen.n 28 Toen nam q Joz 10:9
niemand van hen overlaten.” r
iemand uit het volk het woord 1Sa 11:11 Hierop zeiden zij: „Doe al wat
Jer 6:5
en zei: „Uw vader heeft het volk r De 7:2
goed is in uw ogen.” Toen zei de
onder een plechtige eed gesteld De 7:16 priester: „Laten wij hier tot de
¨
1 SAMUEL 14:37–15:3 Jonathan aangewezen, losgekocht 382
[ware] God naderen.”a 37 En HFDST. 14 de Filistijnen zelf gingen naar
Saul raadpleegde nu God: „Zal a Nu 27:21
1Sa 30:7
hun plaats.a
ik aftrekken, de Filistijnen ach- Ps 65:4 47 En Saul zelf nam het ko-
terna? b Zult gij hen in de hand Ps 73:28 ¨
¨ Mal 2:7 ningschap over Isra _ elb en ging
van Isra
_ el geven?”c En hij ant- b Re 1:1 rondom oorlog voeren tegen al
1Sa 30:8
woordde hem niet op die dag.d 2Sa 5:19 zijn vijanden, tegen Moab _ c en te-
nader,e al GIJ voornaamste man- d 1Sa 28:6 gen Edom _ e en tegen de koningen
Ps 66:18
nen van het volk,f en gaat na Jes 1:15 van Zoba _ f en tegen de Filistij-
en ziet op welke wijze deze zon- Ez 20:3 nen; g en overal waarheen hij zich
e Joz 7:14
de heden tot stand is gekomen. 1Sa 10:19 wendde, diende hij veroordeling
39 Want zo waar Jehovah leeft, f Re 20:2
toe.h 48 En hij bleef zich dap-
¨ g Pr 5:2
die de Bevrijder van Isra _ el is, al is h 2Sa 15:15 per gedrageni en versloeg vervol-
het in mijn zoon Jonathan, toch ¨
_ Pr 8:4
i Ex 28:30
gens Amalek _ j en bevrijdde Israel
_
zal hij beslist sterven.”g Maar er Le 8:8 uit de hand van hun plunderaar.
De 33:8
was niemand uit heel het volk die Ezr 2:63 49 De zonen van Saul nu waren
hem antwoord gaf. 40 Vervol- j Joz 7:16
Jonathan
_ k
en J _isvi en Malkisua, _ l
¨ ´ ´ 1Sa 10:21
gens zei hij tot geheel Isra _ el: „GIJ k Sp 16:33 en wat de namen van zijn twee
zult aan de ene kant komen, en ik Jon 1:7
dochters betreft, de naam van de-
l Joz 7:19
en mijn zoon Jonathan _ — wij zul- m 1Sa 14:27 gene die het eerst werd geboren,
len aan de andere kant komen.” n Ru 1:17
1Sa 3:17 was Merab _ m en de naam van de
Hierop zei het volk tot Saul: „Doe 1Sa 25:22 jongste was M _ichal.n 50 En de
2Sa 3:9
wat goed is in uw ogen.”h 2Sa 19:13 naam van Sauls vrouw was Ahi-
41 Nu zei Saul tot Jehovah: „O o Ge 38:24 ¨
¨ 1Sa 14:24 noam,
_ de dochter van Ahima_ az,
God van Isra _ el, geef toch Tum- 2Sa 12:5 en de naam van zijn legeroverste
Jak 2:13
mim!”i Toen werden Jonathan _ en p 1Sa 11:13 was Abner, _ o de zoon van Ner, de
Saul aangewezen, en het volk zelf 1Sa 14:14 oom van Saul. 51 En Kis p was
j 1Sa 19:5
ging vrijuit. 42 Hierop zei Saul: Ne 9:27 de vader van Saul, en Ner,q de va-
„Werpt het lotk om te beslissen q Ge 44:7
der van Abner, _ was de zoon van
tussen mij en mijn zoon Jona- _
Joz 22:29 ¨
r 1Sa 19:6 Ab _iel.
1Sa 28:10
than.” En Jonathan _ werd aange- s 1Kon 1:52 52 En de oorlogvoering tegen
wezen. 43 Toen zei Saul tot Jo- _ Lu 21:18
de Filistijnen bleef hevig, al de
Han 27:34
nathan: „Vertel mij toch: Wat hebt t 1Sa 14:6 dagen van Saul.r Wanneer Saul
gij gedaan?”l Jonathan _ dan vertel- u Job 6:23
een sterke man of een dappere
de hem en zei: „Ik heb inderdaad
persoon zag, dan vergaderde hij
een beetje honing geproefd aan de 2e kolom
hem tot zich.s
punt van de staf die ik in mijn a Nu 33:55 ¨
Toen zei Samu _ el tot Saul:
hand heb.m Hier ben ik! Laat mij
sterven!”
Re 2:3
b 1Sa 13:1
c 1Sa 12:9
d De 2:19
15 „Mij heeft Jehovah gezon-
den om u tot koning over zijn
44 Hierop zei Saul: „Zo moge 1Sa 11:11 ¨
God doen en zo moge hij daar- e Ge 36:8 volk Isra _ el te zalven; t nu dan, luis-
aan toevoegen,n indien gij niet
Ge 36:43
Mal 1:4
ter naar de stem van de woorden
beslist zult sterven,o Jonathan.” _ f 2Sa 10:6 van Jehovah.u 2 Dit heeft Jeho-
1Kon 11:23
45 Maar het volk zei tot Saul: g 1Sa 9:16
vah der legerscharenv gezegd: ’Ik
„Dient Jonathan,
_ die deze grote h Joz 13:1 moet rekenschap vorderenw van
¨ Joz 23:10 ¨
redding in Isra _ el bewerkt heeft,p i 2Sa 1:23
wat Amalek _ Isra
_ el heeft aange-
te sterven? Dat is ondenkbaar! q j Ex 17:14 daan, toen hij hem in de weg trad
De 25:19
Zo waar Jehovah leeft,r geen haar s 1Sa 15:3 terwijl hij uit Egypte _ optrok.x
van zijn hoofd zal ter aarde vallen;
k 1Sa 13:2
1Sa 14:1
3 Ga nu heen, en gij moet Ama- _
1Kr 9:39
want hij heeft vandaag met God l 1Sa 31:2 o 1Sa 17:55; 2Sa 2:8; 2Sa 3:27; p 1Sa 9:1; 1Kr
gewerkt.”t Zo kocht het volk Jona- _ 1Kr 8:33
9:39; Han 13:21; q 1Kon 2:5; r Ge 49:27; 1Sa 9:16;
m 1Sa 18:17
than los,u en hij stierf niet. n 1Sa 18:27
s 1Sa 8:11; 1Sa 10:26; HFDST. 15 t 1Sa 9:16;
1Sa 10:1; u De 17:20; 1Sa 12:14; Pr 12:13; v 2Sa
46 Aldus staakte Saul de ach- 1Sa 25:44
2Sa 3:13 7:26; w Ge 12:3; Za 2:8; x Ex 17:8; Nu 24:20; De
tervolging van de Filistijnen, en 2Sa 6:20 25:17; De 25:18.
¨
383 Sauls ongehoorzaamheid inzake Amalek 1 SAMUEL 15:4-20
lek verslaana en hem met al wat HFDST. 15 in de morgen tegemoet te gaan.
¨
hij bezit aan de vernietiging prijs- a Ex 17:14
De 25:19
Maar Samu
_ el ontving het volgen-
geven,b en gij moogt geen mededo- 1Kr 4:43 de bericht: „Saul is te Karmel _ a
als vrouw, zowel kind als zuige- c De 9:3 is hij omgekeerd en verder ge-
d Ex 20:5
ling,d zowel stier als schaap, zo- Jes 14:21 trokken en afgedaald naar G _ilgal.”
¨
wel kameel als ezel.’ ”e 4 Bijge- e De 13:17 13 Ten slotte kwam Samu _ el bij
Joz 6:18
volg riep Saul het volk op en telde Saul, waarop Saul tot hem zei:
¨ f Joz 15:24
hen te Tela_ ım: f tweehonderddui- g 1Sa 11:8 „Gezegendc zijt gij door Jehovah.
1Sa 13:15
zend man voetvolk en tienduizend h Nu 10:29
Ik heb het woord van Jehovah ten
mannen van Juda. _ g Nu 10:32 uitvoer gebracht.”d 14 Maar Sa- _
Nu 24:21 ¨
5 Saul kwam nu tot aan de stad Re 1:16 muel zei: „Wat betekent dan dat
van Amalek
_ en legde zich toen Re 4:11 geluid van het kleinvee in mijn
i Ge 18:25
in hinderlaag bij het stroomdal. Ge 19:12 oren en het geluid van het rund-
6 Ondertussen zei Saul tot de Ke- Nu 16:26
1Kon 20:31
vee dat ik hoor?”e 15 Hierop zei
nieten: h „Gaat weg, verwijdert U,i Sp 20:28 Saul: „Van de Amalekieten heb-
trekt af uit het midden der Ama- j Ge 12:3
Ex 18:9
ben zij die meegebracht, want het
lekieten, opdat ik u niet met hen Ex 18:12 volkf had mededogen met het bes-
Nu 10:29
wegvaag. Wat u aangaat, gij hebt Heb 6:10 te van het kleinvee en het rund-
liefderijke goedheid betracht je- k De 5:15 vee, met het doel slachtoffers te
¨ De 16:3
brengen aan Jehovah, uw God; g
gens alle zonen van Isra _ elj toen zij l De 25:19
uit Egypte
_ optrokken.”k De Kenie- 1Sa 14:48 maar wat overgebleven was, heb-
m Ge 25:18
ten verwijderden zich dus uit het ben wij aan de vernietiging prijs-
n Ge 16:7 ¨
midden van Amalek. _ 7 Daar- 1Sa 27:8 gegeven.” 16 Nu zei Samu _ el tot
na ging Saul ertoe over Amalek _ o 1Sa 15:33 Saul: „Houd op! En ik moet u mee-
p Le 27:29
te verslaan,l van Hav _ilam af tot 1Sa 15:3 delen wat Jehovah vannacht tot
aan Sur,n dat tegenover Egypte _ q Le 27:28 mij heeft gesproken.”h Hij zei dus
Joz 7:12
ligt. 8 En hij slaagde erin Agag, _ o
1Sa 13:9 tot hem: „Spreek!”
Sp 11:2 ¨
de koning van Amalek, _ levend ge- Sp 14:12
17 En Samu
_ el vervolgde: „Was
vangen te nemen, en al het ove- Sp 21:24 het niet toen gij klein in uw
r Jer 48:10
rige volk gaf hij aan de vernie- eigen ogen waarti dat gij hoofd
s Ge 6:6 ¨
tiging prijs met de scherpte van 1Sa 15:26 van de stammen van Isra _ el waart
1Sa 15:35
het zwaard.p 9 Maar Saul en het en Jehovah u vervolgens tot ko-
Jer 18:8 ¨
volk hadden mededogen met Agag _ t Ps 36:2 ning over Isra
_ el heeft gezalfd? j
Ps 125:5
en met het beste van het klein- Pr 4:13
18 Later zond Jehovah u uit met
vee en het rundvee en de vette q Mal 3:7 een opdracht en zei: ’Ga, en gij
u 1Sa 13:13
[dieren] en met de rammen en met 1Sa 15:3 moet de zondaars,k de Amalekie-
alles wat goed was, en zij wilden v 1Sa 16:1 ten, aan de vernietiging prijsge-
Ps 119:136
ze niet aan de vernietiging prijsge- w Ps 55:2
ven en tegen hen strijden totdat
ven.r Alle goederen echter die ver- gij hen uitgeroeid zult hebben.’l
achtelijk en verworpen waren, die 19 Waarom hebt gij dan de stem
2e kolom
gaven zij aan de vernietiging prijs. van Jehovah niet gehoorzaamd,
a Joz 15:55
10 Het woord van Jehovah 1Sa 25:2 maar zijt gij u gulzig op de buit
¨ gaan werpenm en gaan doen wat
kwam nu tot Samu _ el en luidde: b 2Sa 18:18
Ps 49:11
11 „Het spijt mij werkelijks dat Sp 8:13 kwaad was in de ogen van Jeho-
Sp 15:25
ik Saul als koning heb doen re- vah?”n
c 1Sa 13:10 ¨
geren, want hij heeft zich van d Sp 12:15 20 Doch Saul zei tot Samu _ el:
´
het volgen van mij afgekeerdt en Sp 18:17
Sp 26:12
„Maar ik heb de stem van Jeho-
mijn woorden niet ten uitvoer e 1Sa 15:3 vah gehoorzaamdo doordat ik in
Ps 36:2
gebracht.”u En het bedroefde Sa- _
¨ f Ge 3:12
muel,v en hij bleef de hele nacht Ex 32:22 h 1Sa 15:10; i 1Sa 9:21; 1Sa 10:22; j 1Sa 9:16;
1Sa 15:21 1Sa 10:1; k 1Sa 15:3; Job 31:3; Sp 10:29; Sp 13:21;
tot Jehovah roepen.w 12 Toen
¨ g 1Kr 28:9 l De 25:19; m De 13:17; 1Sa 15:9; Sp 28:20; Ef 5:5;
stond Samu _ el vroeg op om Saul Sp 28:13 n 1Sa 15:24; o Sp 21:29; Sp 28:14.
¨
1 SAMUEL 15:21–16:2 Saul bestraft; als koning verworpen 384
´ HFDST. 15
opdracht ben gegaan waarheen spijt gevoelen, want Hij is geen
Jehovah mij had gezonden, en ik a Le 27:29 aardse mens, dat Hij spijt ge-
1Kon 20:42
heb Agag,
_ de koning van Amalek, _ Jer 48:10 voelt.”a
meegebracht,a maar Amalek _ heb b De 7:16
1Sa 15:3
30 Hierop zei hij: „Ik heb ge-
ik aan de vernietiging prijsgege- c Ex 32:22 zondigd. Eer mij nub alstublieft
b c 1Sa 15:15
ven. 21 Het volk dan nam uit d 1Sa 13:4
in het bijzijn van de oudere man-
de buit schapen en runderen, de e Pr 5:1 nen van mijn volk en in het bij-
¨
keur daarvan als iets wat aan de f Ps 50:8
Jes 1:11
zijn van Isra _ el en keer met mij
vernietiging was prijsgegeven, om Mi 6:6 terug, en ik zal mij stellig voor
g Jer 7:23
te G _ilgald slachtoffers te brengene Jehovah, uw God, neerwerpen.”c
Jer 38:20 ¨
aan Jehovah, uw God.” h Sp 21:3 31 Samu_ el dan keerde terug ach-
¨ Ho 6:6
22 Samu_ el zei hierop: „Heeft Je- Mr 12:33 ter Saul aan, en Saul wierp zich
hovah evenveel behagen in brand- i Le 3:16 vervolgens voor Jehovah neer.
j Nu 14:9 ¨
offers f en slachtoffers als in het De 9:7 32 Daarna zei Samu _ el: „Brengt
gehoorzamen van de stem van Je- 1Sa 12:15 Agag,
_ de koning van Amalek, _ bij
k Le 20:6
hovah? Zie! Gehoorzameng is be- De 18:10 mij.” Toen ging Agag _ schoorvoe-
ter dan een slachtoffer,h aandacht 1Sa 28:3
1Kr 10:13
tend naar hem toe, en Agag _ zei
schenken [beter] dan het veti van Jes 8:19 nu bij zichzelf: „Voorwaar, de bit-
l Ge 31:19
rammen; 23 want weerspannig- tere ervaring van de dood is ge-
Ge 31:30 ¨
heidj is hetzelfde als de zonde van 2Kon 23:24 weken.” 33 Samu _ el zei echter:
m 1Sa 15:3
waarzeggerij,k en aanmatigend n 1Sa 13:14
„Net zoals uw zwaardd vrouwen
vooruitdringen hetzelfde als [het 1Sa 16:1 van kinderen beroofd heeft, zo
1Kr 28:9
gebruiken van] magische kracht Han 13:22 zal onder de vrouwen uw moe-
en terafim.l Daar gij het woord o 1Sa 2:25 der e het meest van kinderen be-
2Kor 7:10 ¨
van Jehovahm hebt verworpen, Jak 4:17 roofd zijn.”f Toen hakte Samu _ el
verwerpt hij dienovereenkomstig p Sp 29:25
Jes 51:12
Agag
_ in stukken voor het aange-
u als koning.”n q 1Sa 2:25 zicht van Jehovah te G _ilgal.g
¨ r 1Sa 15:30 ¨
24 Toen zei Saul tot Samu _ el: „Ik s De 17:20
34 Samu _ el begaf zich nu naar
heb gezondigd; o want ik heb het 1Sa 12:25 Rama,
_ en wat Saul aangaat, hij
1Sa 13:14
bevel van Jehovah en uw woor- ging op naar zijn eigen huis in
1Sa 16:1 ¨
den overtreden, omdat ik het volk t 1Kon 11:30 G _ibeah van Saul. 35 En Samu _ el
u 1Kon 11:31
vreesde p en daarom hun stem heb zag Saul niet meer tot aan de dag
v 1Sa 13:14 ¨
gehoorzaamd. 25 Nu dan, ver- 1Sa 16:12 van zijn dood, want Samu _ el was
1Sa 28:17
geef q alstublieft mijn zonde en Han 13:22
rouw gaan bedrijveni over Saul.
keer met mij terug, opdat ik mij w 1Kr 29:11 Wat Jehovah betreft, hij had spijt
Job 37:22 ¨
voor Jehovah kan neerwerpen.”r Jes 43:3 dat hij Saul koning over Isra _ el
¨ Jes 44:6 had gemaakt.j
26 Maar Samu _ el zei tot Saul: „Ik x Ps 89:35
zal niet met u terugkeren, want Tit 1:2
Ten slotte zei Jehovah tot
gij hebt het woord van Jehovah
verworpen, en Jehovah verwerpt
Heb 6:18
16 Samu
_
¨
el: „Hoe lang zult gij
nog rouw dragen over Saul, ter- k
¨ 2e kolom
u, dat gij geen koning over Isra el
¨ _ a Nu 23:19
wijl ik hem daarentegen heb ver-
blijft.”s 27 Toen S amu _ el zich Ps 110:4 worpen, zodat hij niet meer als ko-
¨
omkeerde om weg te gaan, greep Ez 24:14 ning over Isra
_ el zal regeren? l Vul
b Sp 26:1
hij hem onmiddellijk bij de slip c 1Sa 15:25 uw hoorn met olie m en ga heen. Ik
¨
van zijn schoudermantel vast, Jes 29:13
Mt 15:8
zal u naar Isa_ ı,n de Bethlehemiet,
maar die scheurde t af. 28 Daar- d Mt 26:52 zenden, want onder zijn zonen heb
¨
op zei Samu _ el tot hem: „Jehovah e Re 5:28 ik mij een koning uitgezocht.”o
f Ge 9:6 ¨
heeft heden de koninklijke heer- Le 24:17 2 Maar Samu
_ el zei: „Hoe kan ik
¨
schappij over Isra _ el van u afge- De 19:21
Re 1:7
gaan? Wanneer Saul het eenmaal
scheurdu en hij zal die stellig aan Mt 7:2 heeft gehoord, zal hij mij stellig
g Ex 17:14
uw naaste geven, die beter is dan De 25:19
gij.v 29 En bovendien zal de Ex- 1Sa 15:3 HFDST. 16 k 1Sa 15:35; Pr 3:4; l 1Sa 15:23;
¨ h 1Sa 11:4 1Sa 15:26; m Ex 30:25; 1Kon 1:39; Ps 133:2; n Ru
cellentie van Isra _ elw niet ontrouw i 1Sa 16:1 4:17; 1Kr 2:12; Jes 11:1; o Ge 49:10; 1Sa 13:14; Ps
blijken te zijn,x en Hij zal geen j 1Sa 15:11 78:70; Ps 89:20; Han 13:22.
¨ ¨
385 David door Samuel gezalfd 1 SAMUEL 16:3-21
doden.”a Vervolgens zei Jehovah: HFDST. 16 len, want wij zullen niet aan ta-
„Een jonge koe uit het rundvee a 1Sa 22:17 fel gaan voordat hij hier gekomen
b 1Sa 9:12
dient gij met u mee te nemen, 1Sa 20:29 is.” 12 Bijgevolg zond hij [om
en gij moet zeggen: ’Om Jehovah Mt 10:16
c Am 3:7
hem] en liet hem komen. Hij nu
een slachtoffer te brengen, ben ik d Ps 89:20 was rossig,a een jonge man met
¨
gekomen.’b 3 En gij moet Isa _ ı e Ru 4:11
1Sa 20:6
mooie ogen en knap van uiterlijk.
tot het slachtoffer uitnodigen; en f 1Sa 21:1 Toen zei Jehovah: „Sta op, zalf
Lu 8:37
ik voor mij zal u te kennen geven g 1Kon 2:13 hem, want hij is het!”b 13 Bij-
wat gij dient te doen,c en gij moet ¨
2Kon 9:22
h Ex 19:10
gevolg nam Samu _ el de hoorn met
mij degene zalvend die ik u aan- Le 11:44 olie c en zalfde hem te midden
wijs.” Le 20:7
van zijn broers. En van die dag
¨ i 1Sa 17:28
4 Samu _ el dan deed wat Jeho- 1Kr 2:13 af werd de geest van Jehovah ten
j 1Sa 10:23
vah gesproken had. Toen hij te aanzien van David _ werkzaam.d
Bethlehem
_ e kwam, gingen de ou-
k Job 10:4 ¨
Jes 55:8 Later stond Samu _ el op en ging
l 2Kor 5:12
dere mannen van de stad hem 2Kor 10:7 naar Rama.
_ e
hij heeft zichzelf opgesloten door Jer 33:3 17 Voorts zei hij tot hem: „Wees
i 1Sa 22:19
in een stad met deuren en gren- Sp 28:15 niet bevreesd; f want de hand van
dels te komen.” 8 Saul riep dus j Ps 118:21 mijn vader Saul zal u niet vinden,
k Ps 31:8 ´´
heel het volk tot de strijd op om en gıj zult koning g zijn over Is- _
Ps 62:2 ¨ ´
naar Keh _ila af te dalen, ten einde Ps 94:11 rael, en ık zal na u de tweede wor-
Ps 118:8
David_ en zijn mannen te belege- l 1Sa 22:2 den; en ook mijn vader Saul is dat
ren. 9 En David _ kwam te weten
1Sa 25:13
1Sa 30:9
bekend.”h 18 Toen sloten zij bei-
dat Saul kwaad tegen hem in de m Joz 15:55 den een verbondi voor het aange-
1Sa 23:24
zin had. f Daarom zei hij tot
Abja-
_ 1Sa 26:1
zicht van Jehovah; en David _ bleef
thar, de priester: „Breng toch de 1Kr 2:42 te Choresa _ wonen, en wat Jona- _
Ps 54, Ops.
efod hier.” g 10 Vervolgens zei than betreft, hij ging naar zijn
David:
_¨ „O Jehovah, de God van Is- _ eigen huis.
2e kolom
rael,h uw knecht heeft met zeker- 19 Later gingen de mannen van
a 1Sa 18:29
heid gehoord dat Saul naar Ke- 1Sa 20:33
Zifj op naar Saul te G _ibeak en zei-
h _ila tracht te komen om wegens 1Sa 27:1 den: „Houdt David _ zich niet dicht
Ps 54:3
mij de stad in puin te leggen.i b 1Sa 2:9 bij ons verborgenl in de moeilijk
11 Zullen de grondbezitters van
Ps 33:18 toegankelijke plaatsen te Chore- _
Ps 54:4
Keh _ila mij in zijn hand overleve- Ps 124:7 sa,m op de heuvel van Hach _ila,n
Sp 21:30 die rechts van Jesjimoon o ligt?
ren? Zal Saul afkomen, juist zoals Ro 8:31
_
uw knecht heeft gehoord? O Je- c 1Sa 23:18 20 Nu dan, o koning, kom af, in
¨ d De 3:28 overeenstemming met heel de
hovah, de God van Isra _ el, laat Ne 2:18
het uw knecht alstublieft weten.” Job 16:5 sterke begeerte van uw zielp om af
Sp 17:17
Hierop zei Jehovah: „Hij zal afko- Sp 27:9 te komen, en ons aandeel zal zijn
Lu 22:32 hem in de hand van de koning
men.”j 12 Vervolgens zei David: _ Han 15:32
Heb 10:25 over te leveren.”q 21 Hierop zei
„Zullen de grondbezitters van Ke- e Ps 37:5 Saul: „Gezegend zijt GIJ door Je-
h _ila mij en mijn mannen in Sauls 1Pe 5:7
f Ps 27:1 hovah,r want GIJ hebt mededo-
hand overleveren?” Hierop zei Je- Jes 41:10 gen met mij gehad. 22 Gaat als-
hovah: „Zij zullen [u] overleve- g 1Sa 16:13
2Sa 2:4 tublieft heen, volhardt nog meer
ren.”k 2Sa 5:3
en vergewist U van en beziet zijn
13 Onmiddellijk stond David _ h 1Sa 20:31
1Sa 24:20 plaats, waar hij zijn voet zet —
met zijn mannen op, ongeveer i 1Sa 18:3
wie hem daar ook heeft gezien —
1Sa 20:42
zeshonderd man,l en zij trok- 1Sa 22:8 want men heeft mij gezegd dat
ken uit Keh _ila en bleven rond- 2Sa 21:7
hijzelf zeer listig is.s 23 En be-
j 1Kr 2:42
zwerven waar zij maar konden k 1Sa 10:26 ziet en vergewist U van alle schuil-
rondzwerven. En aan Saul werd 1Sa 15:34
plaatsen waar hij zich verbergt; en
l 1Sa 22:17
bericht dat David _ uit Keh _ila ont- 1Sa 26:1 GIJ moet bij mij terugkeren met
snapt was, en hij zag er daar- Ps 54, Ops.
het bewijs, en ik wil met U mee-
m 1Sa 23:15
om van af uit te trekken. 14 En n 1Sa 26:3 gaan; en het moet geschieden dat
David _ ging in de wildernis in o 1Sa 23:24
indien hij in het land is, ik ook een
1Sa 26:1
moeilijk toegankelijke plaatsen p 1Sa 18:29 zorgvuldig onderzoek naar hem
wonen, en hij bleef in het berg- 1Sa 20:33
Ps 112:10
land in de wildernis van Zif m wo- Sp 11:23 q Ps 54:3; Ps 70:2; Sp 29:26; r Re 17:2; s Mt 10:16.
¨
1 SAMUEL 23:24–24:12 David ontsnapt ternauwernood, spaart Saul 398
wil instellen onder al de duizen- HFDST. 23 hovah werkelijk tot u zegt: ’Zie!
dena van Juda.” _ a Joz 22:30
1Sa 10:19
Ik geef uw vijand in uw hand,a en
24 Zij stonden dus op en gingen b 1Sa 23:14 gij moet met hem doen net zoals
c Joz 15:55
Saul voor naar Zif,b terwijl David _ 1Sa 25:2
het in uw ogen goed moge schij-
en zijn mannen in de wildernis van d De 1:7 nen.’ ”b David
_ dan stond op en
e 1Sa 26:2
Maon _ c
waren, in de Araba, _ d
ten Ps 54:3 sneed ongemerkt de slip van de
zuiden van Jesjimoon. _ 25 Later f 1Sa 23:28 schoudermantel die Saul toebe-
g Sp 11:19
kwam Saul met zijn mannen om h 1Sa 19:12 hoorde af. 5 Maar het gebeur-
hem te zoeken.e Toen men dit aan 2Sa 15:14
Ps 31:22
de daarna dat Davids _ hart hem
David
_ meedeelde, daalde hij ter- i 2Kr 20:12 bleef slaan,c omdat hij de slip
Ps 17:9
stond af naar de steile rots f en 2Kor 1:8
[van de schoudermantel] die Saul
bleef in de wildernis van Maon _ wo- j 2Sa 22:1 toebehoorde, had afgesneden.
Ps 18, Ops.
nen. Toen Saul dit te horen kreeg, Ps 18:2 6 Daarom zei hij tot zijn man-
ging hij David _ tot in de wildernis Ps 54:7
k Joz 15:62
nen: „Het is voor mij, van Jeho-
van Maon _ najagen.g 26 Ten slot- 2Kr 20:2 vah’s standpunt uit bezien, on-
Hgl 1:14
te kwam Saul aan de ene kant van Ez 47:10 denkbaar dat ik mijn heer, de
de berg, en David _ en zijn mannen
gezalfde d van Jehovah, zo iets zou
waren aan de andere kant van de aandoen, door mijn hand tegen
HFDST. 24
berg. David _ dan maakte haast om hem uit te steken, want hij is de
l 1Sa 23:28
weg te komenh wegens Saul; on- m 1Sa 23:29 gezalfde van Jehovah.”e 7 Bij-
derwijl omsingelden Saul en zijn n 1Sa 13:2
gevolg dreef David _ zijn mannen
o Ps 37:32
mannen David _ met zijn mannen, Ps 38:12 met deze woorden uiteen, en hij
om hen te grijpen.i 27 Maar er p Ps 104:18
q De 23:13
liet hun niet toe tegen Saul op te
kwam een bode bij Saul, die zei: Re 3:24 staan.f Wat Saul betreft, hij stond
1Kon 18:27
„Haast u toch en ga, want de Fi- r Ps 57, Ops. op — uit de grot — en vervolgde
listijnen hebben een inval in het Ps 142, Ops. zijn weg.
land gedaan!” 28 Daarop keer-
8 David
_ dan stond daarna op
de Saul terug van het najagen 2e kolom en ging de grot uit en riep Saul
j
van David _ en ging de Filistijnen a 1Sa 26:8 na en zei: „Mijn heerg de koning!”
tegemoet. Daarom heeft men die 1Sa 26:23
b Sp 24:29 Toen keek Saul om, waarop Da- _
plaats de Steile Rots der Schei- Mt 7:12
vid zich diep boog, met zijn aan-
dingen genoemd. c 2Sa 24:10
Ro 2:15 h
gezicht ter aarde, en zich neer-
29 David _ trok nu vandaar op 1Jo 3:20
wierp. 9 Vervolgens zei David _
d 1Sa 26:11
en ging in de moeilijk toegan- 2Sa 1:14 tot Saul: „Waarom luistert gij naar
kelijke plaatsen te En-Gedi _ k wo- e Ex 22:28
1Kr 16:22 de woorden van mensen,i die zeg-
nen. Ps 105:15
gen: ’Zie! David_ zoekt uw onge-
Han 23:5
Nu geschiedde het dat zo- luk’? 10 Zie, op deze dag heb-
24
f Le 19:18
Ps 7:4
dra Saul van de achtervol- Mt 5:44 ben uw ogen gezien hoe Jehovah
ging der Filistijnen was terug- Ro 12:17
Ro 12:19
u heden in de grot in mijn hand
gekeerd,l men hem het volgende Ro 12:21 heeft gegeven; en iemand zei [mij]
g 1Sa 26:17
kwam berichten: „Zie! David
_ is in h 1Sa 20:41
dat ik u moest doden,j maar ik
de wildernis van En-Gedi.”
_ m 1Sa 25:23 had deernis met u en zei: ’Ik zal
Ro 12:10
2 Toen nam Saul drieduizend Ro 13:7 mijn hand niet uitsteken tegen
uitgelezen mannenn uit heel Is- _ i Le 19:16 mijn heer, want hij is de gezalfde k
¨ 1Sa 26:19
van Jehovah.’ 11 En zie, mijn
rael en ging David
_ en zijn man- Ps 101:5
Sp 16:28
o
nen zoeken op de kale steen- Sp 17:4
vader,l ja, zie de slip van uw schou-
bokrotsen.p 3 Ten slotte kwam j 1Sa 24:4 dermantel in mijn hand, want
k 1Sa 9:16
hij bij de stenen schaapskooien 1Sa 10:1 toen ik de slip van uw schouder-
langs de weg, waar een grot was. 1Sa 26:9
Ps 105:15
mantel heb afgesneden, heb ik u
Saul dan ging daar binnen om l 1Sa 18:27 niet gedood. Weet en zie dat er
1Sa 22:14
zijn behoefte te doen,q terwijl Da- _ Sp 15:1
in mijn hand geen slechtheidm of
vid en zijn mannen in de achter- Sp 25:15 opstandigheid is, en ik heb niet
m 1Sa 26:18
ste gedeelten van de grotr zaten. Ps 7:3 tegen u gezondigd, terwijl gij op
4 Toen zeiden Davids_ mannen Ps 35:7
n 1Sa 23:14
mijn ziel loert om die weg te
tot hem: „Dit is de dag waarop Je- Ps 140:1 nemen.n 12 Moge Jehovah oor-
¨ ¨ ¨
399 Samuel sterft. Nabal en Abigaıl 1 SAMUEL 24:13–25:9
HFDST. 24
¨
delen tussen mij en u; a en Jeho- Mettertijd stierf Samu
_ el; a
boden van David _ en werd toen e 1Sa 27:3 ik hem alstublieft met de speer
2Sa 3:2
zijn vrouw. 1Kr 3:1 slechts eenmaal aan de grond
e uit f Joz 15:56
43 David had ook Ahinoam spietsen, en ik zal het hem geen
¨ _ _ g 1Sa 30:5
J _izreelf genomen; en de vrouwen, 2Sa 5:13 tweemaal doen.” 9 D avid _ zei
2Sa 12:8 ¨
ja beiden, werden zijn echtgeno- h 1Sa 18:20 echter tot Ab _isaı: „Stort hem niet
tes.g i 2Sa 3:15 in het verderf, want wie heeft
j Jes 10:30
44 Wat Saul aangaat, hij had zijn hand uitgestoken tegen de
zijn dochter M _ichal,h D avids _ gezalfde van Jehovahb en is on-
HFDST. 26
vrouw, aan Palti, _ i
de zoon van schuldig gebleven?”c 10 Ver-
¨ k Joz 15:55
La_ ıs, gegeven, die uit Gallim
_ j was. 1Sa 23:14 volgens zei David:
_ „Zo waar Jeho-
Ps 54, Ops. vah leeft,d Jehovah zelf zal hem
Na verloop van tijd kwa-
26 men de mannen van Zif bij
l
Saul te G _ibea en zeiden: „Houdt
k
l Re 19:14
1Sa 10:26
1Sa 11:4
m 1Sa 23:19
een slag toebrengen; e of zijn dag
zal komenf en hij zal moeten ster-
n 1Sa 23:24 ven, of hij zal ten strijde g trekken
David
_ zich niet verborgen op de o 1Sa 23:23
en stellig worden weggevaagd.h
heuvel Hach _ila,m tegenover Jesji- _ 1Sa 24:17
p 1Sa 24:2 11 Het is, van Jehovah’s stand-
moon?”n 2 Toen stond Saul op o q Joz 2:1
Mt 10:16 punt uit bezien,i voor mij on-
en daalde af naar de wildernis van r 1Sa 14:50 denkbaar j dat ik mijn hand zou
Zif, en met hem drieduizend man,p 1Sa 17:55
¨ 2Sa 2:8 uitstekenk tegen de gezalfde van
de uitgelezenen van Isra _ el, om Da- _ 2Sa 3:27
Jehovah! l Nu dan, neem alstu-
vid in de wildernis van Zif te zoe- s 1Sa 17:20
t Ge 10:15 blieft de speer die aan zijn hoofd-
ken. 3 En Saul sloeg zijn kamp Ge 15:20
einde is en de veldfles met water,
op de heuvel Hach _ila op, die te- u 2Sa 16:9
2Sa 18:5 en laten wij heengaan.” 12 Bij-
genover Jesjimoon
_ ligt, langs de v 2Sa 2:18
2Sa 23:18 gevolg nam David _ de speer en
weg, terwijl David _ in de wilder- 1Kr 2:16
de veldfles met water van Sauls
nis woonde. Hij dan zag dat Saul w Re 7:10
1Sa 14:7 hoofdeinde weg, waarna zij heen-
hem tot in de wildernis achterna
gingen; en niemand zag hetm en
was gekomen. 4 Daarom zond
2e kolom niemand merkte het en niemand
David
_ verspieders q uit om te we-
a 1Sa 24:4 werd wakker, want allen lagen
ten of Saul werkelijk was geko- 1Sa 26:23 zij te slapen, omdat er een diepe,
men. 5 Later stond David _ op en b 1Sa 10:1
1Sa 24:6 van Jehovah afkomstige slaap n
ging naar de plaats waar Saul zich 2Sa 1:14
op hen was gevallen. 13 Toen
had gelegerd, en David _ kreeg de c 1Kr 16:22
Ps 20:6 begaf David _ zich naar de over-
plaats te zien waar Saul zich had Ps 105:15
r de Lu 18:7 kant en ging op een afstand op
neergelegd, en ook Abner, _ d 1Sa 20:21 de top van de berg staan, zodat
zoon van Ner, zijn legeroverste; 1Sa 25:26
e De 32:35 de ruimte tussen hen uitgestrekt
en Saul lag binnen de kampom- 1Sa 24:12
was.
heining,s terwijl het volk om hem 1Sa 25:38
c Ge 18:7
Lu 15:23
29 voorts al hun legerkampen
te Afek
_
¨
bijeen, terwijl de Israelie-
ken, en Jehovah zal het konink- ten gelegerd
d De 12:15
¨ waren bij de bron
rijk uit uw hand scheurenm en e 1Sa 28:8 die te J _izreelg was. 2 En de as-
het aan uw naaste, aan David, _ ge-
h
vorsten der Filistijnen trokken
ven.n 18 Daar gij de stem van bij honderden en bij duizenden
HFDST. 29
Jehovah niet hebt gehoorzaamdo voorbij, en David _ en zijn man-
f 1Sa 28:1
en zijn brandende toorn tegen nen trokken daarna voorbij met
g Joz 19:18
Amalek
_ niet hebt voltrokken,p 1Sa 29:11 Achis.
_ i 3 Toen zeiden de vor-
daarom is dit hetgeen Jehovah u 2Sa 4:4 sten der Filistijnen: „Wat heb-
¨
stellig op deze dag zal aandoen. h Joz 13:3 ben die Hebreeenj te betekenen?”
¨ Re 3:3
19 En Jehovah zal ook Isra_ el met 1Sa 5:8 Hierop zei Achis_ tot de vorsten
u in de hand der Filistijnen ge- i 1Sa 28:2 der Filistijnen: „Is dat niet Da- _
ven,q en morgen zullen gijr en uw vid, de dienaar van Saul, de ko-
j 1Sa 13:19 ¨
zonens bij mij zijn. Zelfs het kamp 2Kor 11:22 ning van Isra_ el, die al een jaar of
¨
1 SAMUEL 29:4–30:8 Filistijnen wantrouwen David 406
twee hier bij mij is? a En ik heb HFDST. 29 die met u gekomen zijn; en gijlie-
van de dag af dat hij [naar mij] a 1Sa 27:7 den moet vroeg in de morgen op-
b 1Sa 27:12
overgelopen is tot op deze dag Sp 14:15 staan, wanneer het licht voor U
hoegenaamd niets in hem gevon- c 1Kr 12:19 geworden is. Gaat dan heen.”a
den.”b 4 En de vorsten der Fi- d 1Sa 14:21
11 Bijgevolg stond David
_ vroeg
e 1Sa 18:7
listijnen werden verontwaardigd 1Sa 21:11 op, hij en zijn mannen, om in de
op hem; en de vorsten der Fi- f 1Sa 21:10 b
morgen heen te gaan en naar het
1Sa 27:2
listijnen zeiden vervolgens tot g 1Sa 20:21 land der Filistijnen terug te ke-
hem: „Laat die man teruggaan,c Jer 12:16 ren; en de Filistijnen zelf trokken
¨
en laat hij teruggaan naar zijn h Nu 27:17
Ps 121:8
op naar J _izreel.c
plaats, waar gij hem [een ver- i 1Sa 28:2
Nu geschiedde het terwijl
blijf] hebt toegewezen; en laat hij
niet met ons ten strijde afdalen,
j 1Sa 27:11
1Sa 27:12
1Sa 29:3
30 David
_ en zijn mannen op
de derde dag naar Z _iklag kwa- d
opdat hij geen tegenstrever van Mt 10:16
k 1Sa 29:2 men, dat de Amalekietene een
ons wordtd in de strijd. En waar- l 1Sa 27:11 inval in het zuiden en in Z _ik-
mee zou deze persoon zich bij m 1Sa 28:2
lag deden; voorts sloegen zij Z _ik-
zijn heer in de gunst stellen? Is n 1Sa 27:12
2Sa 14:17 lag en verbrandden het met vuur,
het niet met de hoofden van deze 2Sa 14:20
2 en voerden de vrouwenf [en al-
[onze] mannen? 5 Is dat niet 2Sa 19:27
Sp 14:35 len] die erin waren, van de klein-
David,
_ die men in de reidansen in Ga 4:14
ste tot de grootste, gevankelijk
tegenzang bleef toezingen, door
weg. Zij brachten niemand ter
te zeggen: ’Saul heeft zijn duizen- 2e kolom
dood, maar zij dreven hen voort
den neergeslagen, en David _ zijn a Ps 37:23 en gingen huns weegs. 3 Toen
tienduizenden’?”e Sp 16:9
f
Sp 21:1 David
_ met zijn mannen bij de stad
6 Dientengevolge riep Achis _ Jer 10:23
kwam, zie, daar was ze met vuur
2Pe 2:9
David
_ en zei tot hem: „Zo waar b Ps 91:11 verbrand, en wat hun vrouwen en
Jehovah leeft,g gij zijt oprecht, en Ps 119:133
hun zonen en hun dochters be-
uw uitgaan en uw ingaanh bij mij c Joz 19:18
1Sa 29:1 treft, die waren gevankelijk weg-
in het kamp is goed geweest in 2Sa 4:4
gevoerd. 4 Toen verhieven Da- _
mijn ogen; i want van de dag af
vid en het volk dat bij hem was
dat gij bij mij zijt gekomen tot op HFDST. 30 hun stem en weendeng totdat zij
deze dag heb ik geen slechtheid d Joz 15:31 geen kracht meer in zich had-
in u gevonden.j Maar in de ogen 1Sa 27:6
den [nog langer] te wenen. 5 En
e Ge 36:12
van de asvorstenk deugt gij niet. Davids
_ twee vrouwen, Ahinoam, h
¨_
Ex 17:14
7 Nu dan, keer terug en ga in 1Sa 15:2 ¨
1Sa 27:8 de Jizreelitische, en Ab _igaıl,i de
vrede, opdat gij niets slechts doet f Re 5:30 vrouw van Nabal, _ de Karmeliet,
in de ogen van de asvorsten der 1Sa 27:3
waren gevankelijk weggevoerd.
g Re 21:2
Filistijnen.” 8 Maar David _ zei 6 En het werd erg benauwend
h 1Sa 25:43
tot Achis:
_ „Welnu, wat heb ik ge- 2Sa 2:2 voor David, _ j
omdat het volk het
daan,l en wat hebt gij van de dag i 1Sa 25:42
erover had hem te stenigen; k want
1Sa 27:3
af dat ik voor uw aangezicht ben j Ps 25:17 de ziel van heel het volk was ver-
gekomen tot op deze dag in uw Ps 116:3
bitterd geworden,l ieder om zijn
k Ex 17:4
knecht gevonden,m dat ik niet Nu 14:10 zonen en zijn dochters. Daarom
zou komen en werkelijk tegen l Re 18:25
ging David _ zich sterken bij Jeho-
1Sa 22:2
de vijanden van mijn heer de 2Sa 17:8 vah, zijn God.m
koning zou strijden?” 9 Hierop 2Kon 4:27
7 D avid zei derhalve tot de
m Ps 18:6 _
antwoordde Achis _ en zei tot Da- _ priester Abjathar, n de zoon van
Ps 27:1 _
vid: „Ik weet heel goed dat gij Ps 31:1
Achimelech: „Breng toch alstu-
´´ Ps 31:9 _
in mıjn ogen goed zijt geweest, Ps 34:19
blieft de efodo bij mij.” Toen bracht
als een engel van God.n Alleen Ps 43:5
Ps 56:4 Abjathar
_ de efod bij David.
_ 8 En
de vorsten der Filistijnen hebben Ps 143:5
David
_ ging Jehovah raadplegenp
Sp 18:10
gezegd: ’Laat hij niet met ons Hab 3:18 en zei: „Zal ik die roversbende
ten strijde optrekken.’ 10 Nu Lu 22:43
n 1Sa 22:20
dan, sta vroeg in de morgen op 1Kon 2:26 p Nu 27:21; Re 18:5; Re 20:28; 1Sa 23:2; 1Sa
met de dienaren van uw heer o 1Sa 23:9 23:11; 1Sa 28:6; Sp 3:5.
¨
407 Amalekieten verslagen. Gevangenen bevrijd 1 SAMUEL 30:9-24
achternazetten? Zal ik hen in- HFDST. 30 heen,a en zie, daar lagen zij wan-
halen?” Hierop zei hija tot hem: a 1Sa 14:37
Ps 28:6
ordelijk verspreid over de opper-
„Zet [hen] achterna, want gij zult vlakte van het hele land, etend
hen zonder mankeren inhalen, en b 1Sa 30:18 en drinkend en feestvierendb we-
Ps 34:19
gij zult zonder mankeren een be- Sp 11:8
gens heel de grote buit die zij uit
vrijding bewerken.”b Sp 24:16 het land der Filistijnen en het
9 Prompt begaf David _ zich op land van Juda _ hadden meegeno-
c 1Sa 23:13
weg, hij en de zeshonderd manc 1Sa 27:2 men.c 17 Toen sloeg David _ hen
die bij hem waren, en zij gingen neer van de morgenschemering
d Re 8:4
door tot aan het stroomdal van af tot aan de avond, om hen aan
de Besor,
_ en de mannen die ach- e 1Sa 30:21
de vernietiging prijs te geven;
tergelaten moesten worden, ble- en geen man van hen ontkwam,d
ven staan. 10 En David _ zette de f De 23:7 behalve vierhonderd jonge man-
achtervolging voort,d hij en vier- nen die op kamelen reden en de
g 1Sa 25:18
honderd man, maar tweehonderd vlucht namen. 18 David _ dan be-
man, die te vermoeid waren om h Re 15:19 vrijdde alles wat de Amalekie-
ten hadden meegenomen, en zijn e
het stroomdal van de Besor _ over
te trekken,e bleven staan.
i Sp 12:10 twee vrouwen bevrijdde David. _
19 En niets van hen werd gemist,
11 Ten slotte vonden zij op het j 2Sa 8:18
1Kon 1:38 van het kleinste tot het grootste
veld een man, een Egyptenaar.f 1Kr 18:17
en tot zonen en dochters en van
Zij dan brachten hem bij David _ Ez 25:16
Ze 2:5 de buit, ja, tot alles wat zij voor
en gaven hem brood opdat hij
zich hadden meegenomen.f Alles
kon eten en gaven hem water k Joz 14:13
Joz 21:12 bracht David
_ terug. 20 Zo nam
te drinken. 12 Verder gaven zij David al de schapen en de runde-
_
hem een schijf van een koek van l De 6:13 ren, die zij voor dat [andere] vee
samengeperste vijgen en twee ro- Joz 2:12
Joz 9:15 uit dreven. Toen zeiden zij: „Dit is
zijnenkoeken.g Toen at hij en zijn Davids
_ buit.”g
geesth kwam in hem terug; want m De 23:15
De 23:16 21 Ten slotte kwam David _ bij
hij had drie dagen en drie nach-
de tweehonderd manh die te ver-
ten geen brood gegeten en geen
2e kolom moeid waren geweest om met
water gedronken. 13 David _ zei David mee te gaan en die zij bij
_
nu tot hem: „Wie behoort gij toe, a Re 1:25
het stroomdal van de Besor had-
_
en waar komt gij vandaan?”, waar- b Da 5:1 den laten blijven; en zij gingen
op hij zei: „Ik ben een Egyptische Lu 12:19
David en het volk dat bij hem
_
bediende, een slaaf van een Ama- was, tegemoet. Toen David _ op
c Joz 15:1
lekitische man, maar mijn mees- Job 20:5 het volk toetrad, vroeg hij hun
ter heeft mij verlaten, omdat ik dadelijk hoe zij het maakten.
drie dagen geleden ziek werd.i d Ex 17:14
Ps 73:19 22 Maar iedere slechte en niets-
14 Wij waren het die een inval waardige mani uit de mannen
hebben gedaan in het zuiden van e 1Sa 30:3
die met David
_ waren meegegaan,
de Kerethietenj en in dat wat aan nam het woord en bleef zeggen:
f 1Sa 30:8
Juda
_ behoort en in het zuiden Ps 34:19 „Omdat zij niet met ons zijn mee-
k en Z
van Kaleb;_ _iklag hebben wij gegaan, zullen wij hun stellig
met vuur verbrand.” 15 Hier- g Nu 31:9
2Kr 20:25 niets geven van de buit die wij
op zei David_ tot hem: „Wilt gij bevrijd hebben, behalve aan ieder
mij naar die roversbende bren- h 1Sa 30:10
zijn vrouw en zijn zonen, en la-
gen?” Waarop hij zei: „Zweer l mij ten zij hen leiden en weggaan.”
i 1Sa 10:27
toch vooral bij God dat gij mij Na 1:15 23 Maar David _ zei: „Zo moet GIJ
niet ter dood zult brengen, en dat niet doen, mijn broeders, met
gij mij niet in de hand van mijn j 1Kr 29:12
Ps 33:16 wat Jehovah ons heeft gegeven,j
meester zult overleveren,m en ik doordat hij ons heeft beveiligdk
zal u naar die roversbende bren- k Nu 31:49 en de roversbende die tegen ons
gen.” opkwam, in onze hand heeft ge-
l 1Sa 30:8
16 Bijgevolg bracht hij hem er- Ps 44:3 geven.l 24 En wie zal in deze
¨
1 SAMUEL 30:25–31:13 Jonathan, Saul sterven. Saul begraven 408
zaak naar U luisteren? Want het HFDST. 30 bevreesd was. Daarom nam Saul
deel van degene die ten strijde is a 1Sa 10:22
1Sa 17:22
het zwaard en stortte zich erin.a
getrokken, zal hetzelfde zijn als 1Sa 25:13 5 Toen zijn wapendrager zag dat
1Sa 30:10
het deel van degene die bij de le- b Nu 31:27
Saul gestorven was,b stortte ook
gertros is gebleven.a Allen zullen Joz 22:8 hij zich in zijn eigen zwaard en
Ps 68:12
samen delen.”b 25 Nu geschied- 1Ti 6:18 stierf met hem.c 6 Zo kwamen
de het vanaf die dag en voort- c Nu 27:11 Saul en zijn drie zonen en zijn
d Jes 32:8
aan dat hij het bleef handhaven e Ge 33:11 wapendrager, ja, al zijn mannen,
als een voorschrift en rechterlij- 2Kon 5:15 op die dag tegelijk te sterven.d
¨ Sp 11:24 ¨
ke beslissing c voor Isra _ el, tot op Sp 18:16 7 Toen de mannen van Isra _ el die
Han 20:35
deze dag. f Joz 19:4 in de streek van de laagvlakte
26 Toen David _ te Z _iklag kwam, g Joz 19:8 waren en die in de Jordaanstreek
h Joz 15:48
zond hij voorts een gedeelte van waren, zagen dat de mannen van
Joz 21:14 ¨
de buit aan de oudere mannen i Joz 15:50 Isra
_ el gevlucht waren en dat Saul
Joz 21:14
van Juda,_ zijn vrienden,d en zei: j 1Sa 27:10 en zijn zonen gestorven waren,
„Hier is een zegengeschenke voor
1Kr 2:9
1Kr 2:26
verlieten zij terstond de steden
U uit de buit van Jehovah’s vijan- k Re 1:16 en namen de vlucht,e waarop de
1Sa 15:6
den.” 27 Aan hen die te Beth- _ l Joz 19:4 Filistijnen kwamen en daarin gin-
elf waren, en aan die te Ramoth _ g Re 1:17 gen wonen.f
m Joz 19:7
van het zuiden, en aan die te Jat- _¨ n Joz 14:13 8 Nu geschiedde het de volgen-
2Sa 2:1
tir,h 28 en aan die te Aro _ er, de dag, toen de Filistijnen kwa-
men om de verslagenen uit te
en aan die te S _ifmoth, en aan
die te Estemoa, _ i 29 en aan die HFDST. 31 schudden,g dat zij ten slotte Saul
te Rachal,
_ en aan die in de ste- o 1Sa 14:52 en zijn drie zonen vonden, geval-
¨ 1Sa 29:1
len op de berg Gilboa. _ h 9 Voorts
den der Jerahmeelieten,j en aan p 1Sa 12:25
SAMUEL
of, volgens de Griekse Septuaginta,
HET TWEEDE BOEK DER KONINGEN
409
¨ ¨
2 SAMUEL 1:21–2:10 David koning van Juda, Isboseth van Israel 410
Opdat de dochters der Filistij- HFDST. 1 van Juda?” _ Hierop zei Jehovah
nen zich niet verheugen, a De 28:37 tot hem: „Trek op.” Vervolgens
b 1Sa 31:1
Opdat de dochters der onbe- 1Kr 10:1 zei David:_ „Waarheen zal ik op-
snedenen niet uitgelaten c Le 27:16 trekken?” Toen zei hij: „Naar He- _
zijn.a d Jes 21:5 bron.”a 2 Bijgevolg trok David _
e 1Sa 18:4
21 GIJ bergen van Gilboa, _ b laat 1Sa 20:20 daarheen op en ook zijn twee ¨
er geen dauw, laat er geen vrouwen, Ahinoam, b de Jizreeliti-
¨_
f 1Sa 14:47
g 1Sa 18:1
regen op U zijn, en laten h 1Sa 31:6
sche, en Ab _igaıl,c de vrouw van
er geen velden met heili- 1Kr 10:6 Nabal,
_ de Karmeliet. 3 En de
ge bijdragen zijn; c i Job 9:26
Jer 4:13
mannend die bij hem waren, liet
Want daar werd het schild Klg 4:19 David_ optrekken, ieder met zijn
Hab 1:8
van sterken bezoedeld, j Re 14:18
huisgezin; en zij gingen in de ste-
Het schild van Saul, zodat Sp 30:30 den van [het gebied van] Hebron _
er geen was gezalfd met k Ge 24:53 wonen. 4 Toen kwamen de man-
l 2Sa 1:19
olie.d m 1Sa 31:8
nen van Juda _ e en zalfdenf David
_
22 Van het bloed der verslage- 2Sa 1:19 daar tot koning over het huis van
nen, van het vet van ster- n 1Sa 18:1
Juda.
_ g
o Ru 1:17
ken, 1Sa 18:3 En men kwam David _ het vol-
Trok de boog van Jonathan _ 1Sa 19:2
1Sa 20:17 gende berichten: „De mannen
zich niet terug,e 1Sa 20:41 van Jabes-G _ _ilead waren het die
1Sa 23:16
En het zwaard van Saul Sp 17:17 Saul hebben begraven.” 5 Daar-
keerde niet zonder succes Sp 18:24 om zond David _ boden naar de
weder.f p 2Sa 1:19
mannen van Jabes-G _ _ileadh en zei
23 Saul en Jonathan, g de bemin-
_ tot hen: „Moogt GIJ door Jeho-
nelijken en de aangena- HFDST. 2 vah gezegend zijn, omdat GIJ deze i
men bij hun leven, q Nu 27:21 liefderijke goedheidj jegens UW
Re 1:1
En in hun dood werden zij 1Sa 28:6 heer, jegens Saul, hebt betracht,
niet gescheiden.h 1Sa 30:8 doordat GIJ hem begraven hebt.k
Sneller waren zij dan de aren-
6 En nu, moge Jehovah liefderij-
den,i 2e kolom ke goedheidl en trouw jegens U
Sterker waren zij dan de a Ge 23:2 betrachten, en ook ik zal jegens
leeuwen.j ¨
Nu 13:22
U deze goedheid betrachten, om-
Joz 14:14
24 GIJ dochters van Isra
_ el, weent Joz 20:7 dat GIJ deze zaak hebt gedaan.m
over Saul, Joz 21:11
7 Nu dan, laten UW handen zich
Joz 21:12
Die U kleedde in scharlaken 1Sa 30:31 versterken en betoont U dappere
met sierlijke opschik, 2Sa 5:1
1Kon 2:11 mannen,n want UW heer Saul is
Die gouden sieraden aan- b 1Sa 25:43 dood, en ook heeft het huis van
bracht op UW kleding.k 1Sa 30:5
Juda
_ mij tot koning over zich ge-
c 1Sa 25:42
25 Hoe zijn de sterken gevallen d 1Sa 22:2 zalfd.”o
midden in de strijd! l 1Sa 27:2
8 Wat Abner _ p betreft, de zoon
1Kr 12:1
Jonathan
_ gesneuveld op uw e Ge 49:10 van Ner, de overste van het le-
hoge plaatsen! m 2Sa 19:11
ger dat aan Saul had behoord,
2Sa 19:42
26 Ik ben benauwd om u, mijn f 1Sa 16:13 hij nam Isboseth, _ q
Sauls zoon, en
broeder Jonathan,
_ bracht hem ¨ r vervolgens over naar
g 1Sa 15:28
Gij waart mij zeer aange- 2Sa 5:5
1Kr 11:3 Mahana_ ım, 9 en maakte hem
naam.n h 1Sa 31:11 koning over G _ilead s
en de Aschu-
Uw liefde was mij wonder- i Ru 3:10 ¨ ¨
j 1Sa 15:6 rieten en J _izreelt en over Efra _ ¨ ımu
lijker dan de liefde van Sp 19:22 en Benjamin
_ v
en over Isra
_ el in
vrouwen.o Ho 6:6
zijn geheel. 10 Veertig jaar oud
Mi 6:8
27 Hoe zijn de sterken gevallenp was Isboseth, Sauls
_ ¨ zoon, toen hij
k 1Sa 31:13
En de oorlogswapens ver- l 2Sa 15:20
koning over Isra _ el werd, en hij
Ps 40:11
gaan!” Ps 57:3 heeft twee jaar lang geregeerd.
m 2Sa 9:7
Nu geschiedde het nader-
2 hand dat David
_
q
Jehovah ging
raadplegen en zei: „Zal ik op-
2Sa 10:2
Sp 11:10
n 2Sa 10:12
p 1Sa 14:50; 1Sa 17:55; 1Sa 26:5; 2Sa 4:1; 1Kon
2:5; 1Kr 26:28; q 2Sa 3:7; 2Sa 4:5; 2Sa 4:12; r Ge
o Ge 49:10 32:2; Joz 13:30; 2Sa 17:24; s Nu 32:1; Joz 13:11;
trekken naar een van de steden 2Sa 2:4 t Joz 19:18; u Joz 16:5; v Joz 18:11.
¨
411 Strijd tussen Abner en Joab 2 SAMUEL 2:11-30
HFDST. 2
¨
Alleen [die van] het huis van Juda _ a Asa
_ el wilde niet achter hem van-
betoonden zich volgelingen van a 2Sa 2:4 daan wijken. 22 Daarom zei Ab- _
¨
David.
_ 11 En het aantal dagen b 2Sa 5:5
1Kon 2:11
ner nog eens tot Asa _ el: „Wend u
dat David_ te Hebron _ koning over 1Kr 3:4 af en volg mij niet langer. Waar-
1Kr 29:27
het huis van Juda _ bleek te zijn, om zou ik u ter aarde slaan? a Hoe
c 2Sa 2:8
bedroeg zeven jaar en zes maan- d Joz 10:1
zou ik dan mijn aangezicht tot
den.b Joz 10:12 uw broer Joab _ kunnen opheffen?”
Joz 18:25
12 Na verloop van tijd trokken Joz 21:17 23 Maar hij bleef weigeren zij-
Abner,
_ de zoon van Ner, en de 2Sa 20:8 waarts te wijken; ten slotte stak
1Kon 3:5
dienaren van Isboseth, Sauls zoon, Abner
_ hem met het achterein-
¨_
1Kr 14:16
2Kr 1:3
uit van Mahana_ ımc naar G _ibeon.d Jes 28:21
de van de speer in het onder-
13 Wat Joab, _ e
de zoon van Zeru- _ e 2Sa 8:16 lijf,b zodat de speer er van ach-
ja,f en de dienaren van David _ be- 2Sa 20:23 teren uit kwam; en hij viel daar
1Kon 1:7
treft, [ook] zij trokken uit, en zij f 1Kr 2:16
en stierf ter plaatse. Voorts ge-
ontmoetten elkaar later bij de vij- schiedde het dat allen die bij de
g 2Sa 2:8 ¨
ver van G _ibeon; en zij bleven zit- h 2Sa 2:12 plaats kwamen waar Asa _ el geval-
ten, dezen aan de ene kant van i 2Sa 2:8 len en vervolgens gestorven was,
de vijver en genen aan de andere j 1Kr 2:16 bleven stilstaan.c
k 2Sa 10:7
kant van de vijver. 14 Ten slot- 24 Vervolgens jaagden Joab _ en
2Sa 18:2 ¨
te zei Abner _ tot Joab: _ „Laten als- 2Sa 24:2 Ab _isaı Abner_ na. Toen de zon
1Kon 11:15
tublieft de jonge mannen opstaan 1Kr 11:6 al onderging, kwamen zijzelf bij
en laten zij een kampspel voor l 1Sa 26:6 de heuvel Amma, _ die tegenover
2Sa 10:10
ons opvoeren.” Hierop zei Joab: _ 2Sa 20:6 G _iach ligt, op de weg naar de wil-
„Laten zij opstaan.” 15 Zij ston- 1Kr 11:20 dernis van G _ibeon.d 25 Voorts
1Kr 19:11
den dus op en gingen getalsgewij- m 2Sa 3:27
sloten de zonen van Benjamin _
ze over: twaalf die bij Benjamin _ zich achter Abner aaneen, en zij
´_ ´
2Sa 23:24
g Sauls zoon, behoor- 1Kr 11:26
en Isboseth,
_ werden tot een groep en vatten
1Kr 27:7 ´ ´
den, en twaalf uit de dienaren n 1Kr 12:8 post op de top van een heuvel.
Hgl 2:17
van David. _ 16 Toen grepen zij Hgl 8:14
26 Toen riep Abner _ tot Joab _ en
elkaar bij het hoofd, waarbij het o Re 14:19 zei: „Zal het zwaard eindeloos
e
zwaard van een ieder in de zijde 2Kr 20:25 voortvreten? Weet gij werkelijk
van de ander [werd gedreven], zo-
niet dat het ten slotte op bitter-
dat zij te zamen neervielen. En die 2e kolom heid zal uitlopen? f Hoe lang zal
plaats werd Helkath-Hazz _ urim
_ ge- a Sp 29:1 het dan nog duren voordat gij
Pr 6:10
noemd, die in G _ibeonh is. het volk zegt terug te keren van
b 2Sa 3:27
17 En de strijd werd buitenge- 2Sa 4:6 de achtervolging van hun broe-
woon hevig op die dag, en Abner _ i 2Sa 20:10 ders?”g 27 Daarop zei Joab: _ „Zo
¨ c 2Sa 20:12
waar de [ware] God leeft,h indien
en de mannen van Isra _ el leden ten d 2Sa 2:12
slotte de nederlaag voor de die- e 2Sa 11:25
gij niet hadt gesproken,i dan zou
naren van David. _ 18 Nu bevon- Jes 1:20 het volk pas tegen de morgen
Jer 2:30
den de drie zonen van Zeruja _ j zich Jer 12:12
zijn teruggetrokken, ieder van de
¨ ¨ achtervolging van zijn broeder.”
daar: Joab _ ¨ k en Ab _isaı l en Asa _ el; m Jer 46:10
en Asa
_ el was snelvoetig, als een f Sp 17:14 28 Joab _ blies nu op de hoorn,j
g Han 7:26
der gazellenn die in het open veld en het hele volk maakte halt en
¨ h 1Sa 25:26 ¨
zijn. 19 Asa _ el dan jaagde Abner _ 1Kon 2:24 jaagde Isra _ el niet langer na, en
na, en hij was niet geneigd naar 2Kon 2:2 zij hervatten het strijden niet
i Sp 20:18
rechts of naar links te gaan ach- Lu 14:31
meer.
ter Abner
_ vandaan. 20 Ten slot- j 1Sa 13:3 29 Wat Abner _ en zijn mannen
2Sa 18:16
te keek Abner _¨ om en zei: „Zijt gij 2Sa 20:22
betreft, zij trokken heel die nacht
k en staken vervol-
dat, Asa_ el?”, waarop hij zei: „Ik k De 1:7 door de Araba _
ben het.” 21 Toen zei Abner _ tot Joz 12:3 gens de Jorda_ an _ over l en trokken
l Ge 32:10
hem: „Wijk af naar uw rechter- of door het gehele ravijn en kwa-
Joz 4:1 ¨
naar uw linkerzijde en grijp u een m Ge 32:2 men ten slotte te Mahana_ ım.m
van de jonge mannen en neem het- Joz 21:38
2Sa 2:8
30 Wat Joab _ betreft, hij keerde
geen gij hem uittrekto voor u.” En 2Sa 17:24 terug van de achtervolging van
¨
2 SAMUEL 2:31–3:17 Davids huis sterker. Davids gezin 412
Abner
_ en ging het hele volk bij- HFDST. 2 broeders en aan zijn persoonlij-
eenbrengen. En er werden van a 2Sa 2:26 ke vrienden, en ik heb ervoor ge-
b 2Sa 2:18
de dienaren van David _ ¨ negentien 1Kr 2:15 zorgd dat gij u niet in de hand
man vermist, en Asa _ el. 31 En 1Kr 2:16 van David _ bevindt; en nochtans
c Ge 47:30
de dienaren van David _ hadden er Re 8:32 roept gij mij heden ter verant-
hunnerzijds van Benjamin
_ en van Re 16:31
2Sa 17:23
woording voor een dwaling met
de mannen van Abner
_ neergesla- 2Sa 19:37 betrekking tot een vrouw. 9 Zo
gen — driehonderd zestig man d Ge 35:19
Re 17:7 moge God met Abner _ doen en zo
a
waren er gestorven.
¨ 32 Voorts Ru 1:19 moge hij daaraan toevoegen,a in-
Ru 4:11
droegen zij Asa
_ elb weg en begroe- 1Sa 16:1 dien ik niet, juist zoals Jehovah
ven hem in de grafstede van zijn e 2Sa 2:1 aan David _ heeft gezworen,b aldus
2Sa 2:3
vader,c welke te Bethlehem _ d is.
1Kr 11:1 voor hem zal doen, 10 om het
Daarna trokken Joab _ en zijn man-
koninkrijk uit het huis van Saul
nen de hele nacht verder, en het over te brengen en de troon van
daglicht brak voor hen aan te He- _
HFDST. 3 ¨
f 1Kon 14:30
David _ te bevestigen over Isra _ el
bron.e 1Kon 15:16 en over Juda, _ van Dan tot Berse- _
g 1Sa 15:28
En het werd een langdurige ba.”c 11 En hij kon geen woord
3 oorlog tussen het huis van
Saul en het huis van David;
_ en f
1Sa 24:20
1Sa 26:25
Job 17:9
h 2Sa 2:17
meer zeggen om Abner
woorden, omdat hij bevreesd voor
_ te ant-
zijn uw been en uw vlees. g 2 Zo- 2Sa 19:12 kers en bewerkers van stenen
´ ´ h 2Sa 3:17
voor muren, en zij gingen een huis
wel gisteren als voor die tijd,h i Nu 27:17
toen Saul nog koning over ons 1Sa 18:13 voor David _ bouwen.h 12 En Da- _
´´ ¨ 1Sa 25:28
vid kwam te weten dat Jehovah
was, werdt gıj degene die Isra _ el j 1Sa 16:1
deedt uittrekken en terugbracht.i 2Sa 7:7 hem stevig bevestigd had als ko-
Ps 78:71 ¨
Voorts heeft Jehovah tot u ge- k Ge 49:10
ning over Isra _ eli en dat hij zijn ko-
´´ ¨ 1Sa 25:30 ninkrijk ter wille van zijn volk Is- _
zegd: ’Gıj zult´ ´ mijn volk Isra _ el 2Sa 6:21 ¨
weiden,j en gıj¨ zult leider k wor- 2Sa 7:8 raelj had verhoogd.k
den over Isra _ el.’ ” 3 ¨ Alle oude- 1Kr 28:4 13 Intussen nam David, _ nadat
l Ex 3:16
re mannenl van Isra _ el kwamen 1Kr 11:3 hij uit Hebron _ gekomen was, ook
dus bij de koning te Hebron, _ en m 2Kon 11:17 nog meer bijvrouwenl en vrou-
n 1Sa 16:13
koning David _ sloot een verbondm 2Sa 2:4 wenm uit Jeruzalem; _ en er werden
met hen te Hebron, _ voor het aan- o Han 13:22 nu nog meer zonen en dochters
p 1Kr 29:27
gezicht van Jehovah; daarop zalf- q 2Sa 2:11 aan David _ geboren. 14 En dit
den¨ n zij David _ tot koning over Is- _ r Ge 14:18 zijn de namen van hen die hem te
s Ex 23:23
rael.o Joz 15:63
Jeruzalem_ geboren werden: Sam-
4 Dertig jaar oud was David _ Re 1:8 mua _ n en Sobab _ o en Nathanp en Sa-
_ _
Re 1:21
toen hij koning werd. Veertig t Ps 5:5
lomo,q 15 en J _ibhar en Elisua _ r
en Nefeg s t
en Jaf _ia, 16 en Elisa-
jaar p lang heeft hij geregeerd. u 2Sa 12:28 _ _
1Kon 2:10
5 In Hebron
_ regeerde hij gedu- Ne 12:37
mau en Eljada _ en Elifelet._ v
2 Toen stonden David _ en al het Nu 7:9 slotte werd er aan koning David _
Joz 3:14
volk dat bij bericht en gezegd: „Jehovah heeft
¨ hem was op en gingen w 1Sa 7:1
naar Ba_ ale-Juda
_ q om vandaar de x 1Kr 13:7 het huis van Obed- _ Edom
_ en alles
ark van de [ware] God op te voe-
wat hem toebehoort, gezegend we-
ren, r waar een naam wordt aan- 2e kolom gens de ark van de [ware] God.”
geroepen, de naams van Jehovah a 1Sa 16:16 Toen ging David _ heen en voer-
der legerscharen,t die op de che- b 1Sa 10:5
Ps 150:3
de de ark van de [ware] God met
rubs zit.u 3 Men liet de ark van c Ex 15:20 vreugdebetoon uit het huis van
Ps 150:4
de [ware] God echter op een nieu- d 1Kr 13:8
Obed-
_ Edom
_ op naar de Stad van
r
we wagen rijden,v om haar uit Ps 150:5 David.
_ 13 Nu geschiedde het
e 1Kr 13:9
het huis van Abinadab _ w te dra-
f Nu 4:15
dat toen de dragers s van de ark
gen, dat op de heuvel lag; en Uzza _ Nu 4:19 van Jehovah zes schreden hadden
Nu 4:20
en Ah _io,x de zonen van Abinadab, _ 1Kr 15:2 gezet, hij onmiddellijk een stier en
leidden de nieuwe wagen. Sp 11:2 een gemest [dier] ten slachtoffer
Sp 21:24
4 Men droeg haar dus uit Abina- _ g Nu 12:9 bracht.t
2Kon 24:20
dabs huis, dat op de heuvel lag — h Le 10:2
14 En D avid _ danste uit alle
met de ark van de [ware] God; en 1Sa 6:19 macht rond voor het aangezicht
i 1Kr 13:10
Ah _io liep voor de Ark uit. 5 En ¨ j 1Kr 13:11
David
_ en heel het huis van Isra_ el k 1Sa 6:20 n 1Kr 13:14; 1Kr 15:25; o 1Kr 13:13; p 1Kr 13:14;
Ps 119:120 q Ge 30:27; Ge 39:5; Sp 10:22; Mal 3:10; r 1Kr
bedreven vreugde voor het aan- l 1Kr 13:12 15:25; Ps 24:7; Ps 68:24; s Nu 4:15; Nu 7:9; Joz
gezicht van Jehovah, met allerlei m 2Sa 5:7 3:3; 1Kr 15:2; 1Kr 15:15; t 1Kr 15:26.
¨
417 Michal. David mag de tempel niet bouwen 2 SAMUEL 6:15–7:9
van Jehovah, waarbij David _ om- HFDST. 6 en met de slavinnen van wie gij
gord was met een linnen efod.a a 1Sa 2:18
1Kr 15:27
gewag hebt gemaakt, met hen ben
15 En ¨ David _ en heel het huis van b Ex 37:1 ik van plan mij te verheerlijken.”a
Isra
_ el voerden de arkb van Jeho- Ps 132:8
c 1Kr 15:16
23 Wat dan M _ichal,b Sauls doch-
vah op met gejuichc en hoornge- 1Kr 15:28 ter, betreft, zij heeft geen kind
Ps 47:1
schal.d 16 En het gebeurde dat d 2Kr 15:14 gekregen tot aan de dag van haar
toen de ark van Jehovah de Stad Ps 150:3 dood.
e 1Sa 14:49
van David_ binnenkwam, M _ichal,e 1Sa 18:20
Nu geschiedde het toen de ko-
Sauls dochter, zelf door het ven-
ster naar beneden keek en ko-
1Sa 18:27
2Sa 3:14
f Jer 17:9
7 ning in zijn eigen huis woon-
c
de en Jehovah zelf hem rust had
ning David _ daar zag springen en Mt 15:19
iemand die overgebleven is g 2Sa 20:7 ter tot voedsel dienen en zij moe-
h 2Sa 20:26
van het huis van Saul, opdat ik 1Kon 4:5 ten eten; maar Mefiboseth _ zelf,
liefderijke goedheidi jegens hem 1Kr 18:17 de kleinzoon van uw meester, zal
kan betrachten ter wille van Jo- _
voortdurend aan mijn tafel brood
nathan?”j 2 Het huis van Saul HFDST. 9 eten.”c
nu had een knecht wiens naam i Sp 19:22 Z _iba nu had vijftien zonen en
Mi 6:8
Z _ibak was. Men riep hem dus bij Za 7:9 twintig knechten.d 11 Z _iba dan
David,
_ en de koning zei toen tot j 1Sa 18:3 zei tot de koning: „Overeenkom-
hem: „Zijt gij Z _iba?”, waarop hij 1Sa 20:15
1Sa 20:42
stig alles wat mijn heer de ko-
zei: „Ik ben uw knecht.” 3 Ver- Sp 17:17 ning zijn knecht gebiedt, zo zal
volgens zei de koning: „Is er nie- k 2Sa 16:1
uw knecht doen; maar Mefibo- _
2Sa 19:17
mand meer van het huis van Saul, l 1Sa 20:14 sethe eet aan mijn tafel als een
opdat ik de liefderijke goedheid m 2Sa 4:4 van ’s konings zonen.” 12 Mefi-
2Sa 9:13
van God jegens hem kan betrach- 2Sa 19:26 boseth
_ nu had een zoontje wiens
ten?”l Hierop zei Z _iba tot de ko- n 2Sa 17:27 naam M _ichaf was, en allen die
ning: „Er is nog een zoon van Jo- _ o Joz 13:26
in het huis van Z _iba woonden,
nathan, [hij is] kreupel aan [beide] p 1Sa 24:8
1Sa 25:23 waren knechten van Mefiboseth._
voeten.” m 4 Toen zei de koning q Job 6:14 13 En Mefiboseth_ zelf woonde te
tot hem: „Waar is hij?” Z _iba dan Sp 11:17
Jeruzalem,
_ want hij at voortdu-
r 2Sa 9:1
zei tot de koning: „Zie! Hij is in het s Ru 4:5 rend aan de tafel van de koning; g
huis n de zoon van Am-
¨ van Machir,
_
o
_ t 2Sa 19:28 en hij was aan beide voeten kreu-
miel, te Lodebar.”
_ 1Kon 2:7
pel.h
Sp 11:25
5 Onmiddellijk liet koning Da- _ Jes 32:8
Nu geschiedde het daarna
vid hem uit het huis van
de zoon van Ammi _
¨ Machir,
_
el, te Lode-
_
2e kolom
10 dat de koning van de zo-
nen van Ammon
_ i
kwam te ster-
bar, halen. 6 Toen Mefiboseth, _ a 1Sa 24:14
de zoon van Jonathan, _ de zoon Lu 14:11 ven, en zijn zoon Hanun _ begon in
van Saul, bij David _ kwam, viel b 2Sa 9:1 zijn plaats te regeren.j 2 Toen
2Sa 16:4
hij terstond op zijn aangezicht 2Sa 19:29
zei David:
_ „Ik zal liefderijke goed-
en wierp zich neer. Toen zei Da- p
_ c 2Sa 9:7 heid betrachten jegens Hanun, _ de
2Sa 19:28
vid: „Mefiboseth!”,_ waarop hij zei: zoon van Nahas,_ net zoals zijn va-
d 2Sa 19:17
„Hier is uw knecht.” 7 Vervol- e 2Sa 9:3 der liefderijke goedheid jegens mij
gens zei David _ tot hem: „Wees f 1Kr 8:34 heeft betracht.”k Bijgevolg liet Da- _
1Kr 9:40
niet bevreesd, want ik zal zonder g 2Sa 9:7
vid hem door bemiddeling van zijn
mankeren liefderijke goedheid je- 2Sa 19:28 dienarenl troosten over [het ver-
gens u betrachtenq ter wille van h 2Sa 4:4 lies van] zijn vader, en de diena-
uw vader Jonathan;
_ r
en ik moet u
ren van David_ kwamen toen in
heel het velds van uw grootvader HFDST. 10 het land van de zonen van Am- _
Saul teruggeven, en gijzelf zult i Ge 19:38 mon. 3 De vorsten van de zonen
voortdurend aan mijn tafel brood Re 10:7
Re 11:12
van Ammon
_ zeiden echter tot hun
eten.”t Re 11:33 heer Hanun:
_ „Eert David
_ uw va-
1Sa 11:1
8 Daarop wierp hij zich neer j 1Kr 19:1
der in uw ogen doordat hij troos-
en zei: „Wat is uw knecht, dat k 1Kr 19:2 ters tot u gezonden heeft? Is het
gij uw aangezicht gewend hebt l 2Sa 2:5 niet om de stad goed te verkennen
¨ ¨
421 Ammons zonde. Syriers verslagen 2 SAMUEL 10:4–11:1
en haar te verspiedena en haar HFDST. 10 en ten behoeve van de steden van
ondersteboven te keren dat David _ a Ge 42:9 onze God; a en wat Jehovah be-
Nu 13:2
zijn dienaren tot u heeft gezon- Joz 2:1 treft, hij zal doen wat goed is in
b
den?” 4 Daarom nam Hanun _ de b 1Kr 19:3 zijn eigen ogen.”b
dienaren van David _ en schoor hun c Le 19:27
13 Toen rukten Joab _ en het volk
d 1Kr 19:4
baarden voor de helft weg c en dat bij hem was
e Joz 6:24 ¨ op tot de strijd
sneed hun kleren halverwege af, Joz 18:21 tegen de Syriers, waarop dezen
1Kr 19:5
tot aan hun billen, en stuurde hen voor hem op de vlucht sloegen.c
f Ge 34:30
weg.d 5 Later berichtte men het Ex 5:21 14 Wat de zonen van Ammon _ be-
¨
aan David, _ en hij zond hun ter- 1Sa 13:4
1Sa 27:12
treft, zij zagen dat de Syriers ge-
stond [boden] tegemoet, want de vlucht waren, en zij sloegen toen
g Nu 13:21 ¨
mannen waren zich zeer te schan- h 2Sa 8:5 voor Ab _isaı op de vlucht en kwa-
de gemaakt gaan voelen; en de 1Kr 19:6
men derhalve in de stad.d Daar-
i Joz 13:13
koning zei vervolgens: „Blijft te 1Kr 19:7 na keerde Joab _ van de zonen van
Jericho
_ e totdat UW baard rijkelijk
j 2Sa 23:8 Ammon
_ terug en kwam naar Jeru- _
1Kr 19:8 e
groeit. Dan moet GIJ terugkeren.” zalem.
k Nu 13:21 ¨
6 Mettertijd zagen de zonen l 1Kr 19:9
15 Toen de¨ Syriers zagen dat
van Ammon_ dat zij bij David _ in m 1Kr 19:10 zij voor Isra _ el de nederlaag had-
een kwade reukf waren gekomen, n 1Sa 26:6 den geleden, gingen zij zich bijeen-
2Sa 2:18 f
en de zonen van Ammon _ stuurden 2Sa 23:18 verzamelen. ¨ 16 Hadadezer _ dan
¨
toen [boden] en huurden Syriers 1Kr 2:16 liet de Syriers die in de streek
g en Syriers van
¨ o Ge 19:38
van de Rivier waren, uitrukken; g
van Beth-Rehob _ Nu 21:24
Zoba,_ h twintigduizend man voet- 1Kr 19:11 en zij kwamen vervolgens naar
¨ Helam, met Sobach, h de leger-
volk, en de koning van Ma_ acha,i p 1Kr 19:12
Sp 20:18
_ _
duizend man, en Istob, _ twaalf- q De 31:6
overste van Hadadezer, _ aan hun
duizend man. 7 Toen David _ dit 2Kr 32:7 spits.
hoorde, zond hij Joab _ en heel het
17 Toen het bericht aan David _
leger [en] de sterke mannen er 2e kolom werd gebracht, verzamelde ¨ hij on-
op uit.j 8 De zonen van Ammon _ a 1Kr 19:13 middellijk heel Isra _ el en trok de
dan trokken uit en schaarden zich b 1Sa 3:18 Jorda_ an _ over ¨ en kwam naar He- _
1Sa 14:6
in slagorde bij de ingang van de 2Sa 15:26 lam. De Syriers stelden zich nu
¨ in formatie op om David
poort, alsook de Syriers van Zoba _ ¨ Ps 37:5
Ps 44:5
_ tege-
en van Rehob, _ k
en Istob _ en Ma_ a- Sp 29:25 moet te trekken en gingen tegen ¨
cha, [die] afzonderlijk in het open c 1Kr 19:14 hem strijden.i 18 En de Syriers
¨
veld [opgesteld waren].l d 1Kr 19:15 sloegen voor Isra _ el op de vlucht; j
e 2Sa 5:5
9 Toen Joab _ zag dat de gevechts- voorts
¨ doodde David _ van de Sy-
f 2Sa 8:3
aanvallen nu zowel van voren als g Ge 15:18
riers zevenhonderd wagenmen-
van achteren tegen hem gericht Ex 23:31 ners k en veertigduizend ruiters,
De 11:24
waren, koos hij terstond enkelen 2Sa 8:5 en Sobach,
_ hun legeroverste, sloeg
van alle uitgelezenm mannen in Is- _
1Kon 4:21 hij neer, zodat hij daar stierf.l
¨ Ps 72:8
19 Toen alle koningen,m de knech-
rael uit en stelde hen in forma- h 1Kr 19:16
¨ ten van Hadadezer, _ zagen dat zij
tie op om de Syriers tegemoet te i 1Kr 19:17 ¨
trekken. 10 En de rest van het j 2Sa 8:4 voor Isra _ el de nederlaag hadden
volk gaf hij in de hand van zijn k De 20:1 geleden,n¨ sloten zij prompt vrede
¨ Ps 18:38
met Isra el en o
broer Ab _isaı,n opdat hij hen in for- l 1Kr 19:18
_ ¨ gingen hen dienen;
matie kon opstellen om de zonen m 2Sa 10:6 en de Syriers waren bevreesd om
van Ammon _ o
tegemoet te trek- n Ps 18:37 nog eens te trachten de zonen
ken. 11 Vervolgens zei hij: „In- o Ge 15:18 van Ammon _ te redden.p
¨ De 20:11
dien de Syriers mij te sterk wor- Nu gebeurde het bij de te-
11
Joz 1:4
p 1Kr 19:19
den, dan moet gij mij tot redding rugkeer van het jaar, op q
[met anderen] werd buitengeslo- derweg waren, het bericht zelf Da- _
e Ru 3:7
ten, in het huis van haar broer 1Sa 25:36 vid bereikte, dat luidde: „Absalom _
Es 1:10
Absalom wonen. 21 En koning heeft alle zonen van de koning
_ Ps 104:15 ´ ´
David
_ zelf hoorde over al deze
Pr 2:3 neergeslagen, en niet een van hen
Pr 10:19
g
dingen, en hij werd zeer toor- is overgebleven.” 31 Toen stond
f 1Sa 28:10
nig.h 22 En Absalom _ sprak met 1Sa 28:13
de koning op en scheurde zijn kle-
Amnon
_ noch kwaad noch goed; derenh en ging op de grond lig-
g 1Sa 22:18
want Absalom
_ haatte i Amnon
_ om 1Kon 21:11 gen,i en al zijn dienaren stonden
het feit dat hij zijn zuster Tamar _ h Ge 37:34
daar met gescheurde klederen.j
32 Maar Jonadab, k de zoon van
had vernederd. 2Sa 3:31 _
23 Na twee volle jaren nu ge- i 2Sa 12:16 S _imea,l Davids _ broer, nam het
beurde het dat Absalom _ schaap- j 2Sa 1:11
woord en zei: „Laat mijn heer niet
¨ denken dat zij alle jonge mannen,
scheerders j kreeg te Ba_ al-Hazor, _
¨ k 2Sa 13:3
de zonen van de koning, ter dood
dat dicht bij Efra _ ımk ligt; en Ab- _
salom nodigde vervolgens alle zo- l 1Sa 16:9
1Kr 2:13
gebracht hebben, want alleen Am- _
nen van de koning uit. 24 Ab- l
_ non is gestorven,m want op bevel
m 2Sa 12:10
salom kwam dus bij de koning en van Absalom
_ is het geschied als
zei: „Zie toch, uw knecht heeft n Ge 27:41
Ps 7:14
iets wat bestemd was n sinds de
schaapscheerders! Laat de ko- Sp 18:19 dag dat hij zijn zuster Tamar _ ver-
ning, en ook zijn dienaren, alstu- o 2Sa 13:14 nederdo heeft.p 33 Nu dan, laat
blieft met uw knecht meegaan.” p Le 18:9
mijn heer de koning het woord
25 Maar de koning zei tot Absa- _ Le 18:29 niet ter harte nemen waarin werd
¨
427 Absalom vlucht. Joab bewerkt terugkeer 2 SAMUEL 13:34–14:13
gezegd: ’Alle zonen van de koning HFDST. 13 wierp zich neer en zei: „Red toch,a
zijn gestorven’; maar alleen Am- _ a 2Sa 13:38 o koning!” 5 Hierop zei de ko-
Sp 28:17
non is gestorven.” b 2Sa 18:24
ning tot haar: „Wat is er met u?”
34 Intussen maakte Absalom _ 2Kon 9:17 Waarop zij zei: „Voorwaar, ik ben
zich uit de voeten.a Later sloeg de c 2Sa 13:3 een weduwvrouw,b nu mijn man
b
jonge man, de wachter, zijn ogen d 2Sa 13:32 dood is. 6 En uw dienstmaagd
op en zag, en zie! daar kwam veel e 2Sa 3:3 had twee zonen, en zij beiden
volk aan van de weg achter hem, f 1Kr 3:2 raakten met elkaar aan het vech-
g Pr 7:2
langs de zijde van het gebergte. ten op het veld,c terwijl er geen
h De 3:14
35 Daarop zei Jonadab_ c tot de ko- bevrijder d was om hen te schei-
Joz 12:5 ´ ´
ning: „Zie! De zonen van de ko- 2Sa 14:23 den. Ten slotte sloeg de een de an-
2Sa 15:8
ning zijn gekomen. Overeenkom- der neer en bracht hem ter dood.
stig het woord van uw knecht, 7 En nu is de hele familie tegen
HFDST. 14
zo is het geschied.”d 36 Nu ge- uw dienstmaagd opgestaan, en zij
i 2Sa 2:18
beurde het dat zodra hij opgehou- blijven zeggen: ’Lever hem die zijn
j 1Kr 2:16
den had met spreken, zie, daar broer heeft neergeslagen uit, op-
k 2Sa 13:39
kwamen de zonen van de koning 2Sa 18:33 dat wij hem ter dood brengen voor
en zij verhieven toen hun stem 2Sa 19:2 de ziel van zijn broer,e die hij ge-
en gingen wenen; en zelfs de ko- l 2Kr 11:6
2Kr 20:20
dood heeft,f en laten wij ook de
ning en al zijn dienaren ween- Ne 3:5 erfgenaam verdelgen!’ En zij zul-
Am 1:1
den met een zeer groot geween. len stellig mijn houtskoolgloed
m 2Sa 20:16
37 Wat Absalom
_ betreft, hij nam die overgebleven is uitblussen, om
e n Pr 9:8
de wijk om naar Talmai _ te gaan, Da 10:3 aan mijn man noch naam noch
de zoon van Amm _ihud, de ko- o Ge 27:41 overblijfsel op de oppervlakte van
ning van Gesur. f En [David] bleef
_ _ p 2Sa 14:19 de aardbodem toe te kennen.”g
alle dagen treureng over zijn zoon. q 1Sa 24:8 8 Toen zei de koning tot de
2Sa 1:2
38 Wat Absalom
_ betreft, hij nam vrouw: „Ga naar uw huis, en ik-
de wijk en begaf zich naar Gesur; _ h
zelf zal aangaande u bevel ge-
en hij bleef daar drie jaar. 2e kolom ¨
ven.”h 9 Hierop zei de Tekoıti-
39 Ten slotte verlangde [de ziel a 2Kon 6:26
Mt 21:9 sche vrouw tot de koning: „Op mij,
van] David,
_ de koning, ernaar om b Ex 22:22 o mijn heer de koning, zij de dwa-
naar Absalom
_ uit te gaan; want Jak 1:27
ling, en ook op het huis van mijn
hij had zich betreffende Amnon _ c Ge 4:8
vader,i terwijl de koning en zijn
Ex 2:13
getroost, omdat hij dood was. troon onschuldig zijn.” 10 Ver-
d Ex 2:14
Joab
_ i
nu, de zoon van Zeru-
_ volgens zei de koning: „Indien
14 j
ja, kwam te weten dat het
hart van de koning naar Absa-
_
e Ge 4:14
f Nu 35:19
De 19:12
iemand tot u spreekt, dan moet gij
hem bij mij brengen, en hij zal u
g Nu 27:4
lom [uitging].k 2 Bijgevolg zond De 25:6
nooit weer aantasten.” 11 Maar
Joab
_ _ l
een boodschap naar Tekoa h 1Sa 8:20 zij zei: „Laat de koning alstublieft
en liet vandaar een wijze m vrouw i Ge 27:13 Jehovah, uw God, gedenken,j op-
halen en zei tot haar: „Ga alstu- 1Sa 25:24 dat de bloedwreker k niet voortdu-
j Ge 14:22
blieft in de rouw en kleed u als- Ge 24:3
rend verderf aanricht en opdat zij
tublieft in rouwkleren en wrijf u k Nu 35:19 mijn zoon niet verdelgen.” Hier-
niet met olie in; n en gij moet als Nu 35:27 op zei hij: „Zo waar Jehovah leeft,l
De 19:6
een vrouw worden die nu reeds l De 6:13
geen haar m van uw zoon zal ter
vele dagen rouw draagt over een 1Sa 28:10 aarde vallen.” 12 De vrouw zei
Pr 8:4
dode.o 3 En gij moet naar de ko- nu: „Laat uw dienstmaagdn alstu-
m 1Sa 14:45
ning gaan en een woord zoals dit 1Kon 1:52 blieft een woord tot mijn heer de
tot hem spreken.” Daarop leg- Han 27:34 koning spreken.”o Daarom zei hij:
n 1Sa 25:41
de Joab_ haar de woorden in de „Spreek!”p
o Ge 44:18
mond.p 13 Vervolgens zei de vrouw:
¨ p Han 26:1
4 Toen ging de Tekoıtische „Waarom hebt gij dan iets derge-
q De 1:17
vrouw naar de koning en viel r Ex 19:5
lijks overlegdq tegen het volk van
op haar aangezicht ter aarde q en Nu 6:27 God? r Nu de koning dit woord
¨
2 SAMUEL 14:14-30 Absalom met David verzoend 428
spreekt, is hij als iemand die HFDST. 14 van de engela van de [ware] God,
schuldig is,a doordat de koning a 2Sa 12:7 zodat hij alles weet wat er op aar-
zijn eigen verstotene niet terug- de [gebeurt].”
brengt.b 14 Want wij zullen zon- b 2Sa 13:38
21 Nadien zei de koning tot
der mankeren stervenc en als wa- Joab:_ „Zie toch, ik zal deze zaak
c Pr 3:19
teren zijn die op de aarde worden Pr 9:5 stellig doen.b Ga dus heen, breng
uitgestort, die niet verzameld de jonge man Absalom _ terug.”c
kunnen worden. Maar God zal een d De 10:17 22 Toen viel Joab _ op zijn aange-
ziel niet wegnemen,d en hij heeft zicht ter aarde en wierp zich neer
redenen bedacht waarom de ver- e 2Sa 14:2 en zegende de koning; d en Joab _
stotene niet van hem verstoten 2Sa 14:7
zei vervolgens: „Heden weet uw
dient te worden. 15 En nu, dat knecht werkelijk dat ik gunst ge-
f 1Sa 29:9
ik gekomen ben om dit woord 2Sa 19:27 vonden heb in uw ogen,e o mijn
tot de koning, mijn heer, te spre- heer de koning, omdat de koning
ken, is omdat het volk mij be- g 1Kon 3:9 volgens het woord van zijn knecht
vreesd heeft gemaakt. Daarom zei 1Kon 3:28
heeft gehandeld.” 23 Daarna
uw dienstmaagd: ’Laat ik alstu- stond Joab _ op en ging naar Ge- _
h 1Sa 3:17
blieft tot de koning spreken. Mis- Ef 4:25 sur f en bracht Absalom _ naar Je-
schien zal de koning volgens het ruzalem.
_ g 24 De koning zei ech-
woord van zijn slavin handelen. i 2Sa 14:1 ter: „Laat hij naar zijn eigen huis
16 Omdat de koning ertoe over- keren, maar mijn aangezicht mag
ging te luisteren, ten einde zijn j Sp 20:5 hij niet zien.”h Absalom _ keerde
slavin te bevrijden uit de hand- dus naar zijn eigen huis en het
palm van de man die mij en mijn k 1Sa 1:26
aangezicht van de koning zag hij
eenzame zoon uit het door God 1Sa 17:55
niet.
gegeven erfdeel [tracht] te ver-
25 Vergeleken bij Absalom nu
delgen’,e 17 zei uw dienstmaagd l 2Sa 14:3
¨_
vervolgens: ’Laat het woord van
bleek er in heel Isra _ el geen man
mijn heer de koning alstublieft tot 2e kolom te zijn die zozeer om zijn schoon-
geruststelling dienen.’ Want als a 2Sa 14:17
heidi te prijzen viel. Van zijn voet-
´ zool tot aan zijn schedel bleek
een engelf van de [ware] God, zo is
mijn heer de koning, om te onder- b 2Sa 14:13 er geen gebrek aan hem te zijn.
scheiden wat goed en wat slecht 26 En wanneer hij zijn hoofdhaar
is,g en moge Jehovah, uw God, zelf c 2Sa 13:38 liet scheren — en het gebeurde
met u blijken te zijn.” aan het einde van elk jaar dat hij
18 De koning antwoordde nu d Nu 6:23 het gewoonlijk liet scheren; om-
en zei tot de vrouw: „Verberg dat het hem zo zwaar j was, liet hij
mij alstublieft niets waarover ik
e Ru 2:2 het scheren — woog hij het haar
1Sa 20:3
u vraag.”h Hierop zei de vrouw: Es 5:8 van zijn hoofd, tweehonderd sik-
„Laat mijn heer de koning alstu- kelen naar de koninklijke weeg-
blieft spreken.” 19 Vervolgens f De 3:14 steen. 27 En er werden Absa- _ ´ ´
2Sa 3:3
zei de koning: „Is de hand van 2Sa 13:37 lom drie zonenk geboren en een
Joab_ i met u in dit alles?”j Toen dochter, wier naam Tamar _ was.
antwoordde de vrouw en zei: „Zo g 2Sa 5:5 Zij bleek een vrouw te zijn die
waar uw ziel leeft,k o mijn heer de zeer schoon van uiterlijk was.l
koning, niemand kan ter rechter- h Ex 10:28 28 En Absalom
_ bleef twee vol-
2Sa 3:13
of ter linkerzijde [wijken] van alles le jaren in Jeruzalem _ wonen, en
wat mijn heer de koning heeft ge- i 1Sa 9:2
het aangezicht van de koning zag
sproken; want het was uw dienaar hij niet.m 29 Derhalve ontbood
Joab Absalom
_ Joab,
_ met de bedoeling
_ ´ die
´ [het] mij geboden heeft, j Pr 9:8
en hıj heeft uw dienstmaagd al hem naar de koning te zenden,
deze woorden in de mond gelegd.l k 2Sa 18:18 en hij wilde niet bij hem komen.
20 Om de zaak een ander voor- Toen ontbood hij [hem] nog eens,
komen te geven, heeft uw die- l Es 2:7 een tweede maal, en hij wilde niet
naar Joab _ dit gedaan, maar mijn komen. 30 Ten slotte zei hij tot
heer is wijs als met de wijsheid m 2Sa 14:24 zijn dienaren: „Ziet het stuk land
¨
429 Absaloms samenzwering, opstand 2 SAMUEL 14:31–15:14
van Joab_ naast het mijne, en daar HFDST. 14 neer een man naderbij kwam om
heeft hij gerst. Gaat erheen en a Ex 22:6 zich voor hem neer te buigen, hij
Re 15:5
steekt het in brand.”a Bijgevolg b 1Kon 21:11
zijn hand uitstak en hem greep a
staken de dienaren van Absalom
_ c 2Sa 14:23 en hem kuste. 6 En Absalom _
het stuk land in brand.b 31 Toen d Ps 36:2 bleef op een dergelijke wijze doen
¨
stond Joab_ op en kwam bij Absa- _ e Ge 45:15 met alle Israelieten die tot de ko-
lom in het huis en zei tot hem:
ning kwamen om recht; en Absa- _
„Waarom hebben uw dienaren het HFDST. 15 lom bleef het hart van de man-
¨
stuk land dat van mij is, in brand f 1Sa 8:11 nen van Isra _ el stelen. b
gebeurde het dat zodra Husai, h 2Sa 12:11 bij hem is, zal moeten vluchten,
_ 1Kon 2:22
de Arkiet, Davids i metgezel,j bij Job 31:10 en ik zal stellig de koning alleen
_
Absalom kwam, Husai voorts tot
p 2Sa 15:16 neerslaan.h 3 En laat mij al het
_ _ q Ge 49:4
Absalom
_ zei: „Leve de koning! k r Ge 34:30 volk tot u terugbrengen. De terug-
1Sa 13:4
Leve de koning!” 17 Hierop zei 1Sa 27:12
keer van allen staat gelijk met de
Absalom
_ tot Husai: _ „Is dit soms
s 2Sa 2:7 man die gij zoekt; [en] al het volk
uw liefderijke goedheid jegens uw
zal zelf tot vrede geraken.” 4 En
metgezel? Waarom zijt gij niet 2e kolom het woord was zeer juist in de
ogen van Absalom i en in de ogen
met uw metgezell meegegaan?” a 2Sa 11:2 _
b Nu 25:6
18 Husai _ dan zei tot Absalom: _ van alle oudere mannen van Is- _
2Sa 12:12 ¨
„Neen; maar degene die door Je- Jes 3:9 rael.
c De 22:30
hovah is gekozen en ook door dit 2Sa 12:11 5 Absalom
_ zei echter: „Roep
2Sa 20:3 j de Arkiet,
volk alstublieft ook Husai, _
¨ en door alle mannen van Is- _ d 2Sa 17:14
en laat ons eens horen wat er
rael, hem zal ik toebehoren en bij e 2Sa 15:12
2Sa 17:23
hem zal ik wonen. 19 En voor in zijn, ja zijn mond is.” 6 Hu- _
de tweede keer [moet ik zeggen]: sai kwam dus bij Absalom. _ Toen
HFDST. 17
Wie zal ikzelf dienen? Is het niet zei Absalom
_ tot hem: „Overeen-
f Sp 1:16
voor het aangezicht van zijn zoon? Sp 4:16
komstig dit woord heeft Achitofel _
Net zoals ik voor het aangezicht g De 25:18 gesproken. Zullen wij volgens zijn
2Sa 16:14
van uw vader heb gediend, zo zal h 1Kon 22:31 woord
´´ handelen? Zo niet, spreek
ik voor uw aangezicht bewijzen te Ps 37:12
Ps 41:9
gıj dan.” 7 Hierop zei Husai _ tot
zijn.”m Ps 55:12 Absalom:
_ „De raad waarmee Achi-
i Mt 15:4
20 Later zei Absalom_ tot Achi- 2Ti 3:3 tofel
_ raad heeft gegeven, is in dit
tofel:
_ „Geeft gijlieden van UW zij- j 2Sa 15:32 geval niet goed!”k
2Sa 16:16
n
de raad. Wat zullen wij doen?” k 2Sa 15:34 8 Vervolgens zei Husai: _ „Gij-
l 1Sa 16:18
21 Toen zei Achitofel _ tot Absa-
_ 2Sa 15:18 zelf kent uw vader en zijn man-
lom: „Heb betrekkingen met de 2Sa 23:8 nen heel goed, [en gij weet] dat
2Sa 23:18
bijvrouwen van uw vader, die o
1Kr 11:26 zij sterk zijn,l en zij zijn verbit-
m Re 18:25
hij achtergelaten heeft om het n 2Kon 2:24
terd van ziel,m als een berin in
huis p het veld die haar jongen kwijt
¨ te verzorgen. En heel Is- _ Sp 17:12
Ho 13:8
rael zal stellig horen dat gij u o 1Sa 17:50 is; n en uw vader is een krijgs-
bij uw vader q in een kwade reuk 1Sa 18:7
1Sa 19:8
man,o en hij zal de nacht niet met
hebt gebracht,r en de handens van 2Sa 10:18 het volk doorbrengen. 9 Zie!
¨
433 Husai verijdelt Achitofels raad 2 SAMUEL 17:10-23
Hij houdt zich nu schuila in een HFDST. 17 richt: a ’Blijf vannacht niet in de
van de groeven of op een van de a 1Sa 22:1 woestijnvlakten van de wildernis,
1Sa 23:19
andere plaatsen; en het zal stel- b Ge 49:9
maar gij dient ook zonder manke-
lig geschieden dat zodra hij hen Nu 24:9 ren over te steken,b opdat de ko-
2Sa 1:23
in het begin overvalt, degene die Jes 31:4
ning en al het volk dat bij hem is,
het hoort dan zeker zal horen en c De 1:28
niet wordt verzwolgen.’ ”c
zeggen: ’Er heeft een nederlaag Joz 2:9 17¨ Terwijl Jonathan
_ d en Ahi-
Joz 7:5
plaatsgevonden onder het volk 1Sa 17:11 ma_ aze bij En-Rogel
_ f
stonden, ging
dat Absalom
_ volgt!’ 10 En zelfs d 1Sa 18:5 een dienstmaagd heen en bericht-
de dappere man wiens hart als Heb 11:34
te het hun. Derhalve gingen zij-
e 2Sa 17:8
het hart van de leeuw is,b zal zelf zelf heen, daar zij het aan ko-
f Re 20:1
beslist week worden van zwak- ning David_ moesten berichten;
¨ g Ge 32:12
heid; c want heel Isra _ el weet dat 1Kon 4:20 want zij konden zich niet verto-
uw vader een sterke man is,d en h Ps 7:15 nen door de stad binnen te gaan.
de dappere mannen die bij hem Ps 9:16 18 Een jonge man kreeg hen ech-
zijn, zijn dat eveneens.e 11 Ik i 1Sa 23:23 ter te zien en berichtte het aan
2Sa 17:9
voor mij geef werkelijk de raad: Absalom.
_ Zij gingen beiden dus
¨ j Ps 110:3
Laat heel Isra _ el, van Dan tot Ber- vlug heen en kwamen bij het huis
k Mt 24:2
seba,
_ zonder mankeren tot u ver- van een man te Bahurim, _ g die in
l Sp 21:1
gaderd worden,f zo talrijk als de zijn hof een put had; en zij daalden
m De 2:30
zandkorrels die aan de zee zijn,g 2Kr 25:20 daarin af. 19 Daarna nam de
Ps 91:11
terwijl gij in eigen persoon ten vrouw een dekkleed en spreidde
n 2Sa 16:23
strijde trekt.h 12 En wij moe- het uit over de bovenkant van de
o 2Sa 15:31
ten tegen hem opkomen op een 2Sa 15:34 put en strooide er gestoten ko-
van de plaatsen waar hij stellig te Job 5:12 ren op; h en er werd niets van ge-
Sp 19:21
vinden is,i en wijzelf zullen stel- Sp 21:30 merkt. 20 De dienaren van Ab- _
lig op hem zijn net zoals de dauwj Jes 8:10
1Kor 3:19
salom kwamen nu bij de vrouw
neervalt op de aardbodem; en er p 1Sa 2:6
in haar ¨ huis en zeiden: „Waar zijn
zal van hem en alle mannen die Job 34:11 Ahima_ az en Jonathan?”
_ Hierop
Jes 46:10
bij hem zijn, stellig geen enkele zei de vrouw tot hen: „Zij zijn van
q 2Sa 8:17
worden overgelaten. 13 En in- 2Sa 15:35 hier verder gegaan naar de wate-
dien hij zich in de een of andere 1Kr 12:28 ren.”i Toen zochten zij verder, en
stad zal terugtrekken, dan moet
zij vonden hen nietj en keerden
¨
heel Isra _ el touwen naar die stad 2e kolom daarom naar Jeruzalem _ terug.
dragen, en wij zullen haar stellig a 2Sa 15:28 21 Nu gebeurde het nadat zij
naar het stroomdal slepen, totdat b 2Sa 15:14 waren weggegaan, dat zij voorts
daar zelfs geen steentje meer ge- c 2Sa 20:19 uit de put klommen en verder
Ps 35:25
vonden zal worden.”k gingen en koning David _ bericht
d 2Sa 15:27
14 Toen zeiden Absalom en alle
¨_ 1Kon 1:42 brachten en tot David _ zeiden:
mannen van Isra _ el: „De raad van e 2Sa 15:36 „Staat op en trekt vlug de wateren
2Sa 18:19
Husai,
_ de Arkiet, is beterl dan over; want aldus heeft Achitofel _
f Joz 15:7
de raad van Achitofel!” _ En Jeho- Joz 18:16
tegen U raad gegeven.”k 22 On-
vah zelf had bevel gegevenm om 1Kon 1:9 middellijk stond David _ op en ook
de raad van Achitofel, _ ofschoon g 2Sa 3:16 al het volk dat bij hem was, en
2Sa 16:5
die goed was,n te verijdelen,o op- 2Sa 19:16 zij bleven de Jorda_ an _ overtrekken
dat Jehovah rampspoed over Ab- _ h Joz 2:6 totdat het morgenlicht aanbrak,l
´ ´
salom zou brengen.p i Ex 1:19 totdat er zelfs niet een ontbrak die
Joz 2:5
15 Later zei Husai _ tot Zadok
_ q
1Sa 19:14
de Jorda_ an_ niet was overgetrok-
en Abjathar,
_ de priesters: „Zo 1Sa 21:2 ken.
Mt 10:16
en zo heeft Achitofel _ aan Absa-
_ j Joz 2:22
23 Wat Achitofel _ betreft, hij
lom en de oudere mannen van zag dat zijn raad niet was op-
¨ k 2Sa 17:2
Isra
_ el raad gegeven; en zo en gevolgd,m en hij zadelde vervol-
´ l Sp 27:12
zo heb ık raad gegeven. 16 Nu m Sp 16:18
gens een ezel en stond op en ging
dan, zendt vlug een boodschap n Joz 15:51
heen naar zijn huis in zijn eigen
en brengt David _ het volgende be- 2Sa 15:12 stad.n Toen gaf hij zijn huisgezin
¨
2 SAMUEL 17:24–18:11 Burgeroorlog. Absalom verslagen 434
bevelena en worgde b zich en stierf HFDST. 17 hart niet op ons zetten, want gij
aldus.c Hij dan werd begravend in a 2Kon 20:1 zijt tienduizend van ons waard; a
b Ex 20:13
de grafstede van zijn voorvaders. 1Sa 31:4 nu dan, het zou beter zijn indien
24 Wat David betreft, hij kwam 1Kon 16:18 gij ons van dienst zoudt zijn door
¨_ Mt 27:5
te Mahana_ ım,e en Absalom _ zelf Han 1:18 vanuit de stad hulp te bieden.”b
c Ps 5:10
trok de Jorda_ an _ over, hij en 4 De koning dan zei tot hen: „Wat
¨ Ps 55:23
alle mannen van Isra _ el met hem. d Pr 8:10 goed schijnt in UW ogen zal ik
25 En Amasa _ f was degene die e Ge 32:2
Joz 13:26
doen.”c En de koning bleef opzij
door Absalom_ in de plaats van 2Sa 2:8 van de poort staan,d en al het
f 2Sa 19:13
Joab
_ g
over het leger was aange- 2Sa 20:4
volk zelf trok bij honderden en bij
steld; en Amasa _ was de zoon van 2Sa 20:10 duizenden naar buiten.e 5 Ver-
g 2Sa 8:16
een man h volgens gebood de koning Joab
¨ wiens naam J _itra was, h 1Kr 2:17 ¨ _
de Israeliet, die betrekkingen had i 1Kr 2:16 en Ab _isaı en Ittai, _ en zei: „Be-
¨ i
gehad met Ab _igaıl, de dochter j Nu 32:1
De 3:15
handelt ter wille van mij de jon-
van Nahas, _ de zuster van Zer¨ uja, _ k De 3:11 ge man Absalom
_ met zachtheid.”f
Joabs
_ moeder. 26 En Isra _ el en Joz 13:25
2Sa 12:29
En al het volk zelf hoorde hoe
Absalom
_ sloegen hun kamp op in l 2Sa 12:26 de koning aan alle oversten bevel
het land G _ilead.j m 2Sa 9:4 gaf inzake Absalom.
_
n 2Sa 9:5
27 Nu geschiedde ¨ het zodra Da- _ o 2Sa 19:32 6 En het volk bleef naar bui-
¨
vid te Mahana_ ım kwam, dat Sobi, _ 1Kon 2:7
p 2Sa 19:31
ten trekken, het veld in, Isra _ el te-
de zoon van Nahas, uit Rabba k
_ _ q Ge 18:6 gemoet; en de strijd vond plaats
l ¨
van de zonen van Ammon, _ en 1Sa 28:24
in het woud van Efra _ ım.g 7 Ten
m de zoon van ¨ n r 1Sa 25:18 ¨
Machir,
_ Ammi
_ el, s Ez 4:9 slotte leed het volk van Isra _ elh
uit Lodebar,
_ en Barz _illai,o de Gi- t Ge 25:34 daar voor de dienaren van David _
p 2Sa 23:11
leadiet uit Rogelim, _ 28 bedden u Ex 3:8 de nederlaag,i en het kwam daar
en bekkens en pottenbakkers- v Ge 18:8 op die dag tot een grote slach-
Sp 30:33
vaten [brachten], en tarwe en w Sp 11:25 ting, van twintigduizend man.
gerst en meelq en geroosterd ko- Han 28:2 8 En de strijd breidde zich daar
x 2Sa 16:2
ren¨ r en tuinbonens en linzent en uit over heel het land, zover men
geeest koren; 29 en honing u en
kon zien. Bovendien verslond
boter v en schapen en gestremde HFDST. 18
het woud meer van het volk dan
melk van runderen voerden zij y 1Sa 8:12 het zwaard er op die dag ver-
1Kr 13:1
aan opdat David _ en het volk dat 1Kor 14:40 slond.
bij hem was, konden eten,w want z Re 7:16
9 Ten
zij zeiden: „Het volk is hongerig
Sp 20:18 ´ ´ slotte bevond Absalom _
a 2Sa 8:16 zich voor de dienaren van David. _
en vermoeid en dorstig in de wil- 2Sa 10:7
En Absalom
_ reed op een muil-
b 2Sa 23:18
dernis.”x c 1Kr 2:16 dier, en het muildier kwam toen
d 2Sa 15:19
David
_ telde toen het volk onder het netwerk van takken
18 dat bij hem was en stel-
de over hen oversten van duizend
2Sa 15:21
e 2Sa 21:17
f 2Sa 17:2
van een kolossale boom, zodat
hij met zijn hoofd vast raakte in
1Kon 22:31
en oversten van honderd aan.y de grote boom, en hij werd op-
2 Voorts zond D avid _ het volk genomen tussen hemel en aarde,j
2e kolom
uit: een derde z onder de hand daar het muildier zelf, dat onder
a 2Sa 17:3
van Joab a
en een hem was, doorliep. 10 Voorts
_ ¨ derde onder de Klg 4:20
hand van Ab _isaı,b de zoon van Ze- b Ex 17:10 zag een zeker man het en hij
c Ru 3:5 k en zei:
ruja,
_ Joabs
_ broer,c en een derde Jak 3:17 vertelde het aan Joab _
onder de hand van Ittai, _ d de Ga- d 2Sa 18:24 „Zie! Ik heb Absalom_ in een gro-
e 1Sa 29:2
thiet. Toen zei de koning tot het te boom zien hangen.” 11 Hier-
´ f 2Sa 18:12
volk: „Ook ık zal zonder manke- g 2Sa 17:26 op zei Joab _ tot de man die hem
ren met U uittrekken.” 3 Maar h 2Sa 16:15 het bericht kwam brengen: „En
i 2Sa 2:17
het volk zei: „Gij moogt niet uit- 2Kr 13:16 gij hebt het nog wel gezien, en
trekken,e want mochten wij soms 2Kr 28:6
Ps 3:7
waarom hebt gij hem daar niet
vluchten, zij zouden het hart niet Sp 24:22 ter aarde geslagen? Dan zou op
j 1Kr 21:16
op ons zetten; f en al zou de helft k 2Sa 8:16
mij de verplichting hebben ge-
van ons sterven, zij zouden het 2Sa 18:2 rust u tien zilverstukken en een
¨
435 Absalom gedood; zijn monument 2 SAMUEL 18:12-28
gordel te geven.”a 12 Maar de HFDST. 18 den] uit de hand van zijn vijan-
man zei tot Joab: _ „En ook al woog a 1Sa 17:25
1Kr 11:6
den.”a 20 Maar Joab _ zei tot hem:
ik duizend zilverstukken op mijn „Gij zijt deze dag geen man van
handpalmen, ik zou mijn hand b 2Sa 18:5 nieuws, en gij moet het nieuws op
niet uitsteken tegen de zoon van een andere dag overbrengen; maar
de koning; want ten aanhoren c Sp 16:14 deze dag moogt gij het nieuws
Sp 24:21
van ons heeft de koning u en niet overbrengen, en wel omdat
¨
Ab _isaı en Ittai _ geboden en ge- d Re 4:21
’s konings eigen zoon gestorven
zegd: ’Waakt, wie het ook [zij], Re 5:31 is.”b 21 Toen zei Joab _ tot de Ku-
Ps 45:5
over de jonge man, over Absa- _ schiet: c „Ga, vertel de koning wat
lom.’b 13 Anders zou ik verra- e 2Sa 18:9
gij gezien hebt.” Daarop boog de
derlijk tegen zijn ziel gehandeld Kuschiet zich voor Joab _ en rende
¨
hebben en de hele zaak zelf zou f De 27:16 weg. 22 Ahima_ az, de zoon van
de koning niet verborgen blij- De 27:20
Zadok,
_ zei nu nog eens tot Joab: _ ´´
´´ 2Sa 12:10
ven,c en gıj zoudt u afzijdig hou- Ps 63:9 „Gebeure nu wat wil, laat ook mıj
Sp 2:22
den.” 14 Hierop zei Joab: _ „Laat Sp 20:20 alstublieft achter de Kuschiet aan
ik mij niet op deze wijze voor rennen.” Joab zei echter: „Waarom
´´ _
Sp 30:17
die bij de poort is!”o 16 Hierop o 2Sa 2:18 zoon van Dodo, _ uit Bethlehem;
_
2Sa 2:23
drongen de drie sterke mannen 1Kr 2:16 25 de Harodiet Samma; _ q de Haro-
Juda.”
_ 2 Derhalve zei de koning
t Nu 1:2
u De 2:36
van uw knecht alstublieft voor-
tot Joab, _ n de overste van de strijd- Joz 13:9 bijgaan; j want ik heb zeer dwaas
v Nu 32:34
krachten, die bij hem was: „Ga w Nu 32:1
gehandeld.”k 11 Toen David _ nu
alstublieft rond onder alle stam- Nu 32:35 ’s morgens opstond, kwam het
¨ x Ge 31:21
woord van Jehovah tot de pro-
men van Isra _ el, van Dan tot Ber- Nu 32:40
seba,
_ o en schrijft het volk in,p en ik feet Gad,l Davids _ visionair,m dat
zal stellig het getal van het volk luidde: 12 „Ga, en gij moet tot
2e kolom
weten.”q 3 Maar Joab _ zei tot de David_ zeggen: ’Dit heeft Jehovah
a Ge 10:15 n
koning: „Moge Jehovah, uw God, Ge 49:13 gezegd: „Drie ´ ´ dingen leg ik u op.
zelfs nog honderdmaal zoveel aan Joz 11:8 Kies u er een van, opdat ik het
b Joz 19:29 o
het volk toevoegen als het [nu] is, c Joz 9:7 u moge aandoen.” ’ ” 13 Bijge-
terwijl mijn heer de koning het Joz 11:19 volg kwam Gad bij David _ en deel-
d Joz 15:1
met eigen ogen ziet. Maar wat e Ge 21:31 de het hem mee en zei tot hem: p
mijn heer de koning betreft, waar- Joz 15:28 „Dient er voor u zeven jaar hon-
f 1Kr 21:5
om heeft hij behagen gevonden in g Nu 2:32 gersnood te komen in uw land,q
deze zaak?”r Nu 26:51
1Kr 27:23
of drie maanden waarin gij vluch-
4 Ten slotte zegevierde het h 1Sa 24:5 ten moet voor uw tegenstanders,r
woord van de koning s over Joab _
Han 2:37
Ro 2:15
terwijl zij u achtervolgen, of [dient
en de oversten van de strijdkrach- 2Kor 7:10 er] drie dagen pestilentie in uw
1Jo 3:20
ten. Joab _ en de oversten van de i 2Sa 12:13
land te heersen? s Weet nu en zie
strijdkrachten trokken dus van 1Kr 21:8 wat ik zal antwoorden aan Dege-
j Ps 130:3
voor het aangezicht van de koning Ho 14:2 ne die mij zendt.” 14 David _ dan
¨ 1Jo 1:9 zei tot Gad: „Het benauwt mij
uit om het volk Isra _ el in te schrij- k 1Sa 13:13
ven.t 5 Toen trokken zij de Jor- Ps 107:17 zeer. Laat ons alstublieft in de
da_ an _ over ¨ en sloegen hun kamp
Pr 10:1
l 1Sa 22:5
hand van Jehovah vallen,t want
op bij Aro _ er,u rechts van de stad 1Kr 21:9 zijn barmhartigheden zijn vele; u
die midden in het stroomdal ligt,
m 1Kr 29:29
n 1Kr 21:10
maar laat mij niet in de hand van
in de richting van de Gadieten,v o Sp 3:12 de mens vallen.”v
¨ w p 1Kr 21:11
en naar Jaezer. _ 6 Daarna kwa- q Le 26:20
r Le 26:17; Le 26:36; De 28:25; s Le 26:16; Le 26:25;
men zij naar G _ileadx en het land De 28:23
2Sa 21:1 De 28:22; t 1Kr 21:13; Heb 12:6; u Ne 9:17; Ps
Tachtim-H
_ odsi
_ en trokken verder 1Kr 21:12 103:8; Ps 119:156; v Re 6:6; 2Kr 28:5; Jes 47:6.
¨
447 Pestilentie. Abisag 2 SAMUEL 24:15—1 KONINGEN 1:3
15 Toen gaf Jehovah een pes- HFDST. 24 ging Ara_ una
_ terstond naar buiten
¨
tilentie a in Isra
_ el van de morgen a Nu 16:46 en boog a zich met zijn aangezicht
De 28:21
af tot aan de bestemde tijd, zo- 1Kr 21:14 ter aarde voor de koning neer.b
dat er uit het volk van Dan tot 1Kr 27:24
21 Toen zei Ara_ una:
_ „Waarom is
b 2Sa 24:2
_ b zeventigduizend perso-
Berseba c De 32:4
mijn heer de koning bij zijn knecht
nen stierven.c 16 En de engeld Job 34:12 gekomen?” Daarop zei David: _ „Om
Klg 3:22
bleef zijn hand uitgestoken hou- d 1Kr 21:15
van u de dorsvloer te kopen,c
den naar Jeruzalem, _ om het in e Ps 78:38 ten einde een altaar voor Jeho-
het verderf te storten; en Jehovah Jer 26:19
¨
Joe 2:13
vah te bouwen, opdat de geseld
e
kreeg spijt over de rampspoed, en f 2Kr 3:1 over het volk gestuit moge wor-
hij zei daarom tot de engel die on- g Ge 10:16 den.” 22 Maar Ara_ una _ zei tot
Joz 15:8
der het volk verderf stichtte: „Het 2Sa 5:9 David:
_ „Laat mijn heer de koning
is genoeg! Laat nu uw hand zak- h 1Kon 22:17 die nemene en offeren wat goed is
Ps 44:11
ken.” En Jehovah’s engel zelf be- Ps 95:7
in zijn ogen. Ziedaar de runderen
vond zich toen dicht bij de dors- i Ge 44:33 voor het brandoffer en de dorssle-
f de Jebusiet.g
vloer van Ara_ una, _ 1Kr 21:17
de en het tuig van de runderen
j 1Kr 21:18
17 David
_ dan zei bij het zien 2Kr 3:1 voor het hout.f 23 Alles, o ko-
van de engel die het volk neer- k 1Kr 21:19 ning, geeft Ara_ una
_ werkelijk aan
sloeg tot Jehovah, ja, hij zei daar-
de koning.” Vervolgens zei Ara_ una _
´ ´
op: „Zie, ık heb gezondigd en ık 2e kolom tot de koning: „Moge Jehovah, uw
heb verkeerd gedaan; maar deze a Ru 2:10 God, een welgevallen in u tonen.”g
schapenh — wat hebben zij ge- 2Sa 9:8
24 De koning zei echter tot
b 1Kr 21:21
daan? Laat uw hand alstublieft c 1Kr 21:22 Ara_ una:
_ „Neen, maar ik zal het
op miji en op het huis van mijn va- d Nu 16:47 zonder mankeren voor een prijs
der komen.” Nu 25:8
2Sa 24:15
van u kopen; h en ik zal Jehovah,
18 Later kwam Gad nog diezelf- e Ge 23:11 mijn God, niet kosteloos brand-
de dag bij David _ en zei tot hem: f 1Sa 6:14 offers brengen.”i Bijgevolg kochtj
1Kon 19:21
„Ga op, richt voor Jehovah op 1Kr 21:23 David
_ de dorsvloer en de runde-
de dorsvloer van Ara_ una, _ de Je- g Ps 20:3 ren voor vijftig zilveren sikkelen.
h Ge 23:13
busiet, een altaar op.”j 19 Toen 25 Voorts bouwde David _ daar een
i 1Kr 21:24
ging David
_ op overeenkomstig het j 1Kr 21:25
altaar k voor Jehovah en offerde
woord van Gad, overeenkomstig k Ex 20:25 brandoffers en gemeenschapsof-
1Kr 21:26
dat wat Jehovah geboden had.k 1Kr 22:1
fers, waarop Jehovah zich ten gun-
l
20 Toen Ara_ una _ naar beneden l 2Sa 21:14 ste van het land liet verbidden,
¨
keek en de koning en zijn die- 1Kr 21:27
2Kr 33:13
zodat de gesel over Isra
_ el werd ge-
naren naar hem toe zag komen, Jes 19:22 stuit.
ccc dccc
HET EERSTE BOEK DER
KONINGEN
of, volgens de Griekse Septuaginta,
HET DERDE BOEK DER KONINGEN
Koning David
_ nu was oud, a HFDST. 1 zij moet aan uw boezem liggen,a
1 vergevorderd in dagen; en
men dekte hem wel toe met kle-
a 2Sa 5:4
1Kon 2:11
1Kr 23:1
en mijn heer de koning zal het
stellig warm krijgen.” b 3 En
ren, maar hij kreeg het niet warm. 1Kr 29:27
men zocht nu in het hele gebied
2 Daarom zeiden zijn dienaren tot
Ps 90:10 ¨
van Isra
_ el naar een schoon meisje,
hem: „Laat men voor mijn heer b Es 2:2
en men vond ten slotte Ab _isag,c
de koning een meisje, een maagd,b c 2Sa 13:5 de Sunamitische,d en bracht haar
zoeken, en zij zal de koning ten 1Kon 1:15
dienste moeten staan,c opdat zij d Ru 4:16 2e kolom a Ge 16:5; b Pr 4:11; c 1Kon 2:17;
zijn verzorgster d kan worden; en 2Sa 4:4 1Kon 2:22; d Joz 19:18; 2Kon 4:8.
1 KONINGEN 1:4-24 Adonia op troon uit. Bathseba in actie 448
vervolgens bij de koning. 4 En HFDST. 1 „Uw zoon Salomo _ is degene die ´´
het meisje was uitermate schoon; a a Hgl 4:7 na mij koning zal worden, en hıj
b 2Sa 3:4
en zij werd de verzorgster van de c 1Kr 3:2 zal op mijn troon zitten”? a Waar-
koning en bleef hem bedienen, en d Sp 16:18 om is Adonia _ dan koning gewor-
Lu 14:11
de koning had geen gemeenschap Ro 12:16 den?’ 14 Zie! Terwijl gij daar
met haar. e De 17:15 nog ´ met de koning spreekt, dan
f 2Sa 15:1
5 Intussen verhief Adonia, _ b
de g Sp 13:24
zal ık na u binnenkomen, en ik
zoon
´ van Haggith, _ c
zichd en zei: Sp 29:17 zal uw woorden stellig bevesti-
Ga 6:1
„Ik zal als koning regeren!”e En h 2Sa 14:25 gen.”b
hij liet zich vervolgens een wa- i 2Sa 20:25 15 Bijgevolg ging Baths eba _
j 1Kon 2:22
gen maken, met ruiters en vijf- k 2Sa 8:17
naar de koning in de binnenka-
tig man die voor hem uit moesten Ez 44:15 mer, en de koning was zeer oud,d
c
l 2Sa 20:23
lopen.f 6 En zijn vader krenkte 1Kr 27:5 en Ab _isag,e de Sunamitische,
nooit zijn gevoelens door te zeg- m 2Sa 7:2 bediende de koning. 16 Toen
2Sa 12:1
gen: „Waarom hebt gij aldus ge- n 1Kon 4:18 maakte Bathseba _ een diepe bui-
daan?”g En hij was ook zeer wel- o 2Sa 23:8 ging en wierp zich voor de koning
1Kr 11:10
gevormd van gestalte,h en [zijn p Sp 24:21
f
neer, waarop de koning zei: „Wat
moeder] had hem na Absalom _ q 2Sa 15:12 hebt gij [te vragen]?”g 17 Hier-
r 2Sa 17:17
gebaard. 7 En hij knoopte on- s 2Sa 13:23
op zei zij tot hem: „Mijn heer,h gij-
derhandelingen aan met Joab, _ de t 2Sa 7:4 zelf hebt uw slavin bij Jehovah,
zoon van Zeruja, _ en met Abja- _ u
2Sa 7:17
2Sa 11:3
uw God, gezworen: ’Uw zoon Salo- _
thar,i de priester, en zij gingen mo is degene die
2Sa 11:27
´ ´ na mij koning zal
hulp bieden als volgelingen van v
w
2Sa 12:24
2Sa 3:4
worden, en hıj zal op mijn troon
j zitten.’i 18 En zie! nu is Ado-
Adonia. _ 8 Wat de priester Za- _ x Sp 20:18 _
dokk betreft en Benaja, _ l de zoon Sp 27:9
Heb 1:1
niaj koning geworden, en nu weet
van Jojada, _ en de profeet Na-_ y Re 9:5 mijn heer de koning zelf er niets
¨ ¨ 1Kon 1:21
thanm en S _imeı n en Re_ ı en de 2Kon 11:1
van.k 19 Daarom heeft hij een
sterke manneno die bij David _ be- Mt 21:38 groot aantal stieren en gemeste
hoorden, zij lieten zich nietp met
[dieren] en schapen geofferd en
Adonia _ in. 2e kolom al de zonen van de koning l en de
priester Abjathar m
9 Ten slotte offerde q Adonia _ a 1Kr 22:9 _ en de leger-
overste Joab n uitgenodigd; maar
schapen en runderen en gemes- 1Kr 28:5
1Kr 29:1
_
te [dieren] in de nabijheid van Ps 132:11 uw knecht Salomo _ heeft hij niet
de steen Zoheleth, _ die naast En- b De 19:15
2Kor 13:1
uitgenodigd.o 20 En gij, mijn
Rogel _ r
ligt, en hij nodigde voorts c Ge 43:30 heer de koning — de ogenp van
¨
al zijn broers, de zonen van de ko- Re 15:1
2Sa 13:10
heel Isra_ el zijn op u [gericht],
ning, en alle mannen van Juda, _ d 1Kon 1:1 om hun te vertellen wie op de
de dienaren van de koning, uit; s e 1Kon 1:3 troon van mijn heer de koning na
f 1Sa 25:23
10 en de profeet Nathan _ en Be- g 1Kon 2:20 hem zitten zal.q 21 En het zal
naja _ en de sterke mannen en zijn Es 7:2 stellig geschieden dat zodra mijn
h Ge 18:12
broer Salomo _ nodigde hij niet uit. 1Pe 3:6 heer de koning bij zijn voorva-
11 Nathan _ t
zei nu tot Bathseba, _ u i 1Kon 1:13
1Kr 22:10
ders neerligt,r ikzelf en ook mijn
Salomo’s
_ moeder: v „Hebt gij niet j 1Kon 1:5 zoon Salomo _ stellig tot misdadi-
gehoord dat Adonia, _ de zoon van k 1Kon 1:11 gers zullen worden.”
l 1Kon 1:9
w koning is geworden, ter-
Haggith,
_ m 2Sa 20:25 22 En zie! terwijl zij nog met
wijl onze heer David _ er niets van 1Kon 1:7 de koning sprak, kwam de pro-
n 2Sa 8:16
weet? 12 Nu dan, kom, laat ik 1Kon 2:28 feet Nathan_ in eigen persoon bin-
u alstublieft dringend raad ge- o 1Kon 1:10 nen.s 23 Terstond meldde men
p Ps 123:2
ven.x En verschaf ontkoming voor q 2Sa 23:2 de koning en zei: „Daar is de pro-
uw eigen ziel en voor de ziel van 1Kon 2:15
1Kon 2:24
feet Nathan!”_ Daarna verscheen
y
uw zoon Salomo. _ 13 Ga heen 1Kr 29:1 hij voor de koning en wierp zich
en treed binnen bij koning Da- _ r Ge 15:15
1Kon 2:10
met zijn aangezicht ter aarde
vid, en gij moet tot hem zeggen: s 1Kon 1:14 voor de koning neer.t 24 Toen
’Hebt gij, mijn heer de koning, uw t 1Sa 24:8
Ro 13:7
zei Nathan:
_ ´´ „Mijn heer de koning,
slavin niet gezworen en gezegd: 1Pe 2:17 hebt gıj gezegd: ’Adonia _ is de-
449 David geeft bevel Salomo koning te maken 1 KONINGEN 1:25-43
HFDST. 1
¨
gene die na ´ ´ mij koning zal wor- over Isra
_ el zalven; a en GIJ moet op
den, en hıj zal op mijn troon zit- a 1Kon 1:5
1Kon 1:18
de hoorn blazenb en zeggen: ’Leve
a
ten’? 25 Want hij is vandaag b 2Sa 15:12 koning Salomo!’ _ c 35 En GIJ moet
1Kon 1:9
afgedaald om een groot aantal c 1Kon 1:7
in zijn gevolg optrekken, en hij
stieren en gemeste [dieren] en d 2Sa 16:16 moet binnenkomen en op mijn
2Kr 23:11 ´´
schapen te offerenb en alle zonen e 1Kon 1:8 troon zitten; en hıj zal koning zijn
van de koning en de legeroversten f 1Kr 27:5 in mijn plaats, en hem zal ik moe-
g 1Kon 1:10
en de priester Abjathar _ uit te no- h Jo 15:15 ten aanstellen om leider te wor-
¨
digen; c en zie, zij zijn voor zijn i 2Sa 12:24
1Kon 1:15
den over Isra _ el en over Juda.” _
aangezicht aan het eten en drin- j Nu 30:2 36 Terstond antwoordde Benaja, _
Pr 5:4
ken en zij zeggen aldoor: ’Leve Mt 5:33 de zoon van Jojada, _ de koning en
d
koning Adonia!’ _ 26 Maar wat k 1Sa 20:21 zei: „Amen! Zo moge Jehovah, ded
l Ps 71:23
mij, uw knecht, aangaat, mij en m 2Sa 4:9 God van mijn heer de koning, zeg-
e
de priester Zadok _ en Benaja,_ f de 2Kor 1:10
n Ps 19:14
gen.e 37 Net zoals Jehovah be-
zoon van Jojada, _ en uw knecht Ps 31:5 wezen heeft met mijn heer de ko-
Ps 103:4
Salomo
_ heeft hij niet uitgeno- o 1Kon 1:13 ning te zijn,f zo bewijze hij ook
digd.g 27 Indien deze zaak van- 1Kon 1:17 met Salomo_ te zijn,g en moge hij
p 1Kon 1:16
wege mijn heer de koning tot q Ne 2:3 zijn troon groter h maken dan de
stand is gebracht, dan hebt gij uw Da 2:4 troon van mijn heer koning Da- _
r 1Kon 1:8
knecht niet laten wetenh wie op s 2Sa 20:23 vid.”
2Sa 23:20
de troon van mijn heer de koning 1Kr 27:5 38 Toen daalden de priester Za- _
na hem zitten zou.” t 2Sa 20:6 doki en de profeet Nathan _ j en Be-
u Ge 41:43
28 Koning David _ antwoordde 1Kon 1:38 _ k de zoon van Jojada,
naja, _ en de
i Es 6:8
nu en zei: „Roept mij Bathseba.” _ Za 9:9 Krethi
_ l
en de Plethi _ m
af en lieten
Daarop verscheen zij voor de ko- Lu 19:35 Salomo
_ op het wijfjesmuildier van
v 2Sa 5:8
ning en bleef voor de koning staan. 2Kr 32:30 koning David _ rijdenn en brach-
29 Voorts zwoer j de koning en zei:
ten hem vervolgens naar G _ihon.o
„Zo waar Jehovah leeft,k die mijn 2e kolom 39 De priester Zadok _ nam nu de
ziell uit alle benauwdheidm heeft a 1Sa 10:1 hoorn met olie p uit de tentq en
verlost,n 30 juist zoals ik u bij 1Sa 16:13 r
zalfde Salomo; _ toen blies men op
¨ 2Kon 9:3
Jehovah, de God van Isra _ el, ge- b 2Sa 15:10 de hoorn, en heel het volk barst-
zworen heb door te zeggen: ’Uw c 1Sa 10:24 te los en zei: „Leve koning Salo- _
2Kon 11:12
zoon Salomo_ is degene die´ ´ na 2Kr 23:11 mo!”s 40 Daarna trok al het volk
d Ps 72:19
mij koning zal worden, en hıj zal e 1Kr 17:27 achter hem op, en het volk speel-
in mijn plaats op mijn troon zit- Jer 11:5 de op fluitent en verheugde zich
Jer 28:6
ten!’, zo zal ik deze dag doen.”o f 1Sa 16:13 met grote vreugde,u zodat de aar-
31 Toen maakte Bathseba _ een die- g 1Kr 28:20 de v van hun rumoer spleet.
h 1Kon 3:12
pe buiging met haar aangezicht 1Kon 10:23 41 En Adonia _ en al de genodig-
ter aarde en wierp zich voor de ko- 2Kr 9:22
Ps 72:8 den die bij hem waren, kregen
ning neer p en zei: „Mijn heer, ko- i 1Kon 1:8 dit te horen, toen zijzelf gereed
j 2Sa 7:2
ning David,
_ leve tot onbepaalde k 1Kr 27:5 waren met eten.w Toen nu Joab _
tijd!”q l 1Sa 30:14
het hoorngeschal hoorde, zei hij
2Sa 8:18
32 Onmiddellijk zei koning Da- _ m 2Sa 15:18 terstond: „Wat heeft het rumoer
r 1Kr 18:17
vid: „Roept mij de priester Zadok _ n 1Kon 1:33 van de in rep en roer zijnde stadx
en de profeet Nathan _ en Benaja, _ s Mt 21:7 te betekenen?” 42 Terwijl hij
o 2Kr 32:30
de zoon van Jojada.” _ Zij versche- p Ex 30:25 nog sprak, zie, daar kwam Jona- _
nen dus voor de koning. 33 Ver- 1Sa 16:13
than,y de zoon van de priester Ab- _
q 2Sa 6:17
volgens zei de koning tot hen: r 1Sa 10:1 jathar. Toen zei Adonia: _ „Kom
1Kr 29:22
„Neemt de dienarent van UW heer s 1Kon 1:34 binnen, want gij zijt een dapper
mee, en GIJ moet mijn zoon Salo- _ t Jes 5:12 man, en gij brengt goed nieuws.”z
Jes 30:29
mo laten rijden op het wijfjesmuil- u 1Sa 11:15 43 Maar Jonathan _ antwoordde en
dier dat mij toebehoortu en hem 2Kon 11:14
zei tot Adonia: _ „Neen! Onze heer
Ps 97:1
naar G _ihonv leiden. 34 En de v 1Sa 4:5 koning David _ zelf heeft Salomo _
priester Zadok _ en de profeet Na- _ w 1Kon 1:9
1Kon 1:25
than moeten hem daar tot koning x Han 21:30 y 2Sa 15:36; 2Sa 17:17; z 2Sa 18:27.
1 KONINGEN 1:44–2:7 Adonia gespaard. David onderricht Salomo 450
koning gemaakt.a 44 Daarom HFDST. 1 ven.”a 53 Koning Salomo
_ dan
heeft de koning de priester Za- _ a 1Kon 1:30 zond [boden] en zij deden hem
b 1Kon 1:33
dok en de profeet Nathan _ en Be- c 1Kon 1:34 van het altaar afkomen. Daarop
naja,
_ de zoon van Jojada, _ en de d 1Kon 1:40 kwam hij binnen en boog zich
e 1Kon 2:12
Krethi
_ en de Plethi _ met hem mee 1Kr 29:23 neer voor koning Salomo,
_ waar-
Ps 132:11
gezonden en zij hebben hem op f 1Kon 1:37 na Salomo
_ tot hem zei: „Ga naar
het wijfjesmuildier van de ko- Lu 19:38 uw eigen huis.”b
g Ge 47:31
ning laten rijden.b 45 Toen heb- Heb 11:21
En de dagen van David
_ kwa-
ben de priester Zadok
feet Nathan
_
_
hem te G _ihon tot
en de pro- h 1Kr 29:10
Ne 9:5
Ps 34:1
2 men geleidelijk naderbij dat
c
hij sterven moest; en hij gebood
koning gezalfd,c waarna zij onder Ps 72:18
4 _
ning over heel Isra
_ el. 2 En
dit zijn de vorsten die hij had:k
j
naar S _ichem, want naar g 1Kon 11:26 der heeft van zijn kant ons juk
f ¨ h 1Kon 11:40 zwaar gemaakt, maar wat u aan-
S _ichem was heel Isra
_ el gekomen 2Kr 10:2
om hem koning te maken. 2 Nu i 2Kr 10:3 gaat, maak het lichter op ons’;
geschiedde het dat zodra Jero- _ j 1Sa 8:11 dit dient gij tot hen te spreken:
1Sa 8:18
beam,g de zoon van Nebat, _ het 1Kon 4:7 ’Mijn pink alleen al zal stellig dik-
hoorde, terwijl hij nog in Egypte k Mt 11:30 ker zijn dan mijn vaders heupen.f
_
was (want hij had de wijk geno-
l 2Kr 10:4 11 Nu dan, mijn vader heeft van
m 1Kon 12:12
men wegens koning Salomo, _ opdat 2Kr 10:5 zijn kant een zwaar juk op U gela-
Jerobeam
_ in Egypte zou kunnen n 2Sa 16:20 den; maar ik voor mij zal UW juk
_ Sp 11:14
wonen),h 3 zij hem voorts lie- Sp 20:29 nog verzwaren.g Mijn vader heeft
ten roepen. Daarna kwamen Je- o 2Kr 10:6 U van zijn kant met zwepen ge-
Sp 22:17
robeam
_ en de gehele gemeente p Pr 4:13
tuchtigd, maar ik voor mij zal U
¨ met gesels tuchtigen.’ ”h
van Isra _ el en zij spraken toen tot Mr 10:43
q Sp 15:1
Rehabeam
_ en zeiden: i 4 „Uw va- 12 En Jerobeam
_ en al het volk
r 2Kr 10:7
der heeft van zijn kant ons juk kwamen nu op de derde dag bij
hard gemaakt, en wat u aangaat, Rehabeam,
_ juist zoals de koning
2e kolom
maak nu de harde dienst van uw gesproken had door te zeggen:
a Sp 13:20
vader en zijn zware jukj dat hij ons Sp 24:7
„Komt op de derde dag bij mij
heeft opgelegd lichter,k en wij zul- Jes 3:4 terug.”i 13 Toen gaf de koning
len u dienen.”l b 2Kr 10:8 een hard antwoordj aan het volk,
c 2Sa 17:6
5 Hierop zei hij tot hen: „Gaat d 2Kr 10:9
en hij sloeg de raad van de ou-
voor drie dagen heen en komt e 2Sa 17:7 dere mannen die hem van ad-
dan bij mij terug.”m Het volk ging f 2Kr 10:10 vies hadden gediend, in de wind.k
Ps 140:11
dus heen. 6 Toen ging koning Sp 18:6 14 Vervolgens sprak hij hun toe
Rehabeam _ te rade bij de oudere Sp 29:23 overeenkomstig de raad van de
g 2Kr 16:10
mannenn die zijn vader Salomo, _ Sp 11:17 jonge mannenl en zei: „Mijn va-
toen deze nog in leven was, steeds h 2Kr 10:11 der heeft van zijn kant UW juk
Jes 3:5
ten dienste hadden gestaan en zei: i 2Kr 10:12
zwaar gemaakt, maar ik voor mij
„Wat raadt GIJ aan, dit volk te ant- j Ge 42:30 zal UW juk nog verzwaren. Mijn
woorden?”o 7 Bijgevolg spraken Sp 15:1
Sp 18:23
vader heeft U van zijn kant met
zij tot hem en zeiden: „Indien gij u Pr 10:12 zwepen getuchtigd, maar ik voor
vandaag een knecht van dit volk k 2Kr 10:13
Sp 13:20
mij zal U met gesels tuchtigen.”m
betoont en hen werkelijk dient,p l Sp 12:5 15 En de koning luisterde niet
dan moet gij hun antwoorden en m 2Kr 10:14 naar het volk,n want de keer in
Sp 29:2
goede woorden tot hen spreken; q n Sp 21:13
de aangelegenheden geschiedde
en zij zullen stellig voor altijd uw o De 2:30 op aandrang van Jehovah,o opdat
knechten worden.”r 2Kr 10:15 hij inderdaad zijn woord gestand
2Kr 22:7
8 Hij sloeg echter de raad van Ps 5:10 kon doen,p hetwelk Jehovah door
Sp 21:1
de oudere mannen waarmee zij Am 3:6
bemiddeling van Ah _ia, de Silo-
hem van advies hadden gediend Ro 9:18 niet, tot Jerobeam,
_ de zoon van
p 1Sa 15:29
in de wind en ging te rade bij de Nebat,
_ gesproken had.q
Jes 55:11 ¨
jonge mannen die met hem op- q 1Kon 11:31 16 Toen nu heel Isra_ el zag dat
1 KONINGEN 12:17-33 Tien stammen in opstand. Kalveraanbidding 472
de koning niet naar hen had ge- HFDST. 12 den het woord van Jehovaha en
luisterd, antwoordde het volk de a 2Sa 20:1 keerden naar huis terug, over-
2Kr 10:16
koning en zei: „Wat hebben wij b Ex 20:3 eenkomstig het woord van Jeho-
a En er is
voor deel aan David? _ Sp 11:9 vah.b
¨ c 2Sa 7:15
geen erfdeel met de zoon van Isa _ ı. 25 En Jerobeam
_ bouwde nu S _i-
¨ d 1Kon 11:13
¨
Naar uw goden,b o Isra _ el! Zorg 2Kr 10:17
chemc in het bergland van Efra _ ım
c 2Kr 11:13
nu voor uw eigen huis, o David!” _ 2Kr 11:16 en ging daar wonen. Later trok hij
¨ ¨
Daarop begaf Isra _ el zich naar zijn e 2Sa 20:24
daar vandaan en bouwde Pnu_ el.d
1Kon 4:6
tenten. 17 Wat de zonen van Is- _ 26 Toen zei Jerobeam _ in zijn
¨ f 1Kon 5:14
rael betreft die in de steden van g Ex 17:4
hart: e „Nu zal het koninkrijk aan
Nu 14:10
Juda
_ woonden, over hen bleef Re- 2Kr 10:18 het huis van David _ terugkomen.f
habeam_ regeren.d 2Kr 24:21
27 Indien dit volk blijft optrek-
Han 5:26
18 Nadien zond koning Reha- _ h 2Kon 17:21 ken om slachtoffers op te dragen
e
beam Adoram, _ die over degenen i 2Kr 10:19
in het huis van Jehovah te Jeruza- _
j 1Kon 11:31
ging die tot dwangarbeid waren lem,g dan zal het hart van dit volk
¨ k 1Kon 11:13
verplicht,f maar heel Isra _ el wierp 2Kr 13:10
stellig terugkeren tot hun heer,
2Kr 25:5
hem met stenen,g zodat hij stierf. Ho 11:12 Rehabeam,
_ de koning van Juda; _
En koning Rehabeam _ zelf kon nog l 2Kr 11:1
en zij zullen mij stellig dodenh
m 2Kr 14:8
net de wagen bestijgen om naar 2Kr 17:17 en terugkeren tot Rehabeam, _ de
Jeruzalem _¨ te vluchten. 19 En de n 2Kr 11:2
koning van Juda.” 28 Dienten-
2Kr 12:5 _
Israelieten hebben hun opstandh o 1Kon 13:1 gevolge beraadslaagde i de koning
tegen het huis van David _ volge- 1Kon 17:18
en maakte twee gouden kalverenj
Heb 1:1
houden tot op deze dag.i p Nu 14:42 en zei tot het volk: „Het is te veel
20 Nu geschiedde het dat zo- q 1Kon 11:31
voor U om naar Jeruzalem _ op te
¨ Sp 16:9 ¨
dra heel Isra _ el hoorde dat Jero- _ gaan. Hier is uw God,k o Isra _ el, die
beam teruggekeerd was, zij hem
u uit het land Egypte _ heeft opge-
terstond naar de vergadering lie- 2e kolom
voerd.”l 29 Toen plaatste hij het
ten ontbieden ¨ en hem koning over a Han 5:39
m en het andere zet-
b 2Kr 11:4 ene in Bethel,
_
heel Isra _ el maakten.j Niemand c 1Kon 12:1 te hij in Dan.n 30 En deze zaak
werd een volgeling van het huis d Ge 32:31
werd een oorzaak tot zonde,o en
van David _ dan alleen de stam Re 8:9
k
Re 8:17 het volk ging vervolgens voor het
Juda.
_ e Ps 14:1
ene uit tot Dan toe.
21 Toen Rehabeam _ te Jeruza- _ f 1Kon 11:38
Jerobeam
_ ¨ geregeerd heeft, waren
m Ex 34:14
De 4:24
van de hardlopers.g
tweeentwintig jaar, waarna hij Ps 78:58 29 En de rest van de aangele-
Jes 65:2
zich bij zijn voorvaders neerleg- 1Kor 10:22 genheden van Rehabeam _ en alles
de; e en zijn zoon Nadab _ f begon in n Re 3:7 wat hij gedaan heeft, is dat niet be-
1Kon 11:7
zijn plaats te regeren. o De 12:3 schreven in het boekh van de aan-
21 Wat Rehabeam, _ g de zoon van p Le 26:1 gelegenheden van de tijden der ko-
2Kon 3:2
Salomo,
_ betreft, hij was koning ge- q 2Kon 21:3
ningen van Juda? _ 30 En er werd
worden in Juda. _ Eenenveertig jaar r Jes 65:7 altijd oorlog gevoerd tussen Reha- _
Jer 2:20 i
oud was Rehabeam _ toen hij be- Ho 4:13
beam en Jerobeam. _ 31 Ten slot-
gon te regeren, en zeventien jaar s De 12:2 te legde Rehabeam _ zich neer bij
2Kr 28:4
heeft hij geregeerd te Jeruzalem, _ Jes 57:5 zijn voorvaders en werd bij zijn
de stadh die Jehovah uit alle stam- t De 23:17 voorvaders begraven in de Stad
¨ 1Kon 15:12
van David.
_ j En de naam van zijn
men van Isra _ el gekozen hadi om 1Kon 22:46 ¨
er zijn naam te vestigen.j En¨ de u 2Kon 23:7 moeder was Na_ ama, de Ammoniti-
Ho 4:14
naam van zijn moeder was Na_ ama, sche.k En zijn zoon Ab _iaml begon
de Ammonitische.k 22 En Juda _ in zijn plaats te regeren.
2e kolom
bleef doen wat kwaad was in de En in het achttiende jaar
ogen van Jehovah,l zodat zij hem
tot jaloezie prikkeldenm door hun
a 1Kon 11:40
2Kr 12:2
b 1Kon 7:51
15 van koning Jerobeam,
zoon van Nebat,
_
_
n
de
werd Ab _iam
m
1Kon 15:18
zonden waarmee zij zondigden, 2Kon 18:15 koning over Juda._ o
2 Drie jaar
meer nog dan alles wat hun voor- 2Kon 24:13
c 2Kr 12:9
heeft hij te Jeruzalem
_ geregeerd;
vaders gedaan hadden.n 23 En en de
¨ naam van zijn moeder was
Ps 39:6
ook zij bleven zich hoge plaatseno d 1Kon 10:17
2Kr 9:15
p
Ma_ acha, de kleindochter van Ab _i-
en heilige zuilenp en heilige pa- e 1Sa 8:11 salom.q 3 En hij ging voort te
len bouwenq op elke hoge heuvelr 1Sa 22:17
wandelen in al de ´ zonden van zijn
2Sa 15:1 ´
en onder elke lommerrijke boom.s f 2Kr 12:10 vader, die deze voor hem gedaan
24 En zelfs ´ de mannelijke tempel- g 2Kr 12:11 had; en zijn hart bleek niet on-
h 1Kon 11:41
prostitue bleek in het land te zijn.t 1Kon 15:23 verdeeldr met Jehovah, zijn God,
Zij handelden overeenkomstig ¨ alle
1Kr 27:24 te zijn, zoals het hart van zijn
2Kr 12:15
verfoeilijkheden van de natien die i 1Kon 12:24 voorvader David.
_ s
4 Want ter
Jehovah van voor het aangezicht 1Kon 15:6
¨ j 1Kon 11:43
der zonen van Isra _ el had verdre- 1Kon 15:24 l 1Kr 3:10; Mt 1:7; HFDST. 15 m 1Kon 12:20;
ven.u 1Kon 22:50 n 1Kon 12:2; o 2Kr 11:22; 2Kr 13:1; p 2Kr 11:20;
k 1Kon 11:1 2Kr 13:2; q 2Kr 11:21; r 2Kon 20:3; 2Kr 25:2; 2Kr
25 Nu gebeurde het in het vijf- 2Kr 12:13 31:20; Ps 119:80; s 1Kon 11:4.
477 Asa verwijdert afgoden; neemt Rama in 1 KONINGEN 15:5-22
wille van David _ a
gaf Jehovah, zijn HFDST. 15 15 En hij ging ertoe over de din-
God, hem een lamp b in Jeruzalem _ a 2Sa 7:12 gen die zijn vader had geheiligd
Ps 89:35
door zijn zoon na hem te doen op- Jes 37:35 en de dingen die hijzelf had ge-
staan en Jeruzalem _ te laten voort- Jer 33:21
b 1Kon 11:36
heiligd, in het huis van Jehovah
bestaan,c 5 omdat David _ had ge- 2Kr 21:7 te brengen, zilver en goud en voor-
Ps 132:17
daan wat recht was in de ogen Lu 1:69
werpen.a
van Jehovah en hij al de dagen Lu 2:32 16 En er was voortdurend oor-
Jo 1:9 ¨ b
van zijn leven niet was afgewe- Jo 8:12 log tussen Asa _ ¨ en Baesa, _ de ko-
Opb 22:16
ken van iets wat Hij hem geboden ning van Isra _ el, al hun dagen.
c Ps 87:5 ¨
had,d behalve in de zaak van Ur _ia d 1Kon 14:8 17 Zo ¨ trok Baesa, _ de koning van
2Kon 22:2
de Hethiet.e 6 En er was voort- e 2Sa 11:4
Isra
_ el, tegen Juda _ op en ging
durend oorlog tussen Rehabeam _ 2Sa 11:15 Rama _ bouwen,c om niemand te
Ps 51, Ops.
en Jerobeam,_ al de dagen van zijn f 1Kon 14:30
laten uitgaan of ingaan tot Asa, _
d
leven.f 2Kr 12:15 de koning van Juda. _ 18 Daar-
g 2Kr 13:22
7 Wat de rest van de aangele- h 2Kr 13:3 op nam Asa _ al het zilver en het
genheden van Ab _iam betreft en i 2Kr 14:1 goud dat overgebleven was in de
j 1Kr 3:10
alles wat hij gedaan heeft, is dat Mt 1:7 schatten van het huis van Jeho-
niet beschreven in het boekg van k 1Kon 15:2 vah en de schatten van het huis
2Kr 11:20
de aangelegenheden van de da- 2Kr 13:2 van de koning, en stelde het zijn
gen der koningen van Juda? _ Ook
l 1Kon 15:2
2Kr 11:21
dienaren ter hand; en koning Asa _
e
was er voortdurend oorlog tus- m 2Kr 14:2 zond hen nu naar Ben-Hadad, _ de
sen Ab _iam en Jerobeam. _ h 8 Ten
2Kr 14:11
2Kr 15:17
zoon van Tabr _immon, de zoon ¨ f van
slotte legde Ab _iam zich neer bij n De 23:17 Hezion,
_ de koning van Syri _ e, die
1Kon 14:24 g
zijn voorvaders, en men begroef 1Kon 22:46
te Damaskus _ woonde, en liet zeg-
hem in de Stad van David; i en 1Kor 6:9 gen: 19 „Er is een verbond tus-
_ o Ex 20:4
zijn zoon Asa j begon in zijn plaats sen mij en u, tussen mijn vader
_ 2Kr 14:3
te regeren.
Jer 10:14 en uw vader. Zie, ik heb u een
p 1Kon 11:7
1Kon 14:23 geschenkh van zilver en goud ge-
9 In het twintigste jaar van zonden. Kom, verbreek toch uw
¨ Ez 20:18
¨
Jerobeam,
_ de koning van Isra _ el, q 2Kr 11:20
verbond met Baesa, _ de koning
r De 13:6
regeerde Asa _ als koning van ¨
2Kr 15:16 van Isra _ el, opdat hij van mij weg-
Juda.
_ 10 En eenenveertig jaar Za 13:3
Mt 10:37 trekt.”i 20 Bijgevolg luisterde
heeft hij te Jeruzalem _ geregeerd; Lu 12:53
Ben-Hadad _ naar koning Asa _ en
s De 7:5
en de naam van zijn grootmoe- zond de oversten van de strijd-
¨ 2Kon 18:4
der was Ma_ acha,k de kleindochter 2Kr 34:4
krachten die hij
van Ab _isalom.l 11 En Asa _ deed
t 2Sa 15:23 ¨ had, tegen de
Jo 18:1 steden van Isra _ el en sloeg vervol-
voorts wat recht was in de ogen u De 9:21
gens¨ Ijon _ j
en Dank en Abel-Beth- _
v Nu 33:52
van Jehovah, evenals zijn voorva- De 12:2 Ma_ achal en heel K _innereth, tot
der David. m 12 Bijgevolg liet hij 1Kon 22:43
_ ´ w 1Sa 9:12 aan heel het land van Naftali. _ m
de mannelijke tempelprostitues x 1Kon 8:61 21 Nu geschiedde het dat zodra
uit het land verdwijnenn en ver- 2Kr 15:17 ¨
Baesa _ het hoorde, hij de bouw
wijderde hij alle drekgodeno die
aan Rama _ onmiddellijk staakte n
zijn voorvaders gemaakt hadden.p 2e kolom
en te T _irzao bleef wonen. 22 En
13 Zelfs wat zijn grootmoeder a 1Kr 26:26
koning Asa _ riep van zijn kant heel
¨ 2Kr 15:18
Ma_ achaq betreft, hij ontzette haar b 1Kon 15:32 Juda
_ op p — niemand werd vrij-
voorts uit [de waardigheid van] 1Kon 16:3
1Kon 16:12
gesteld — en zij droegen voorts
Vrouwe,r omdat zij een afschuwe- 2Kr 16:3 de stenen van Rama _ en ¨ de bal-
c Joz 18:25
lijk afgodsbeeld voor de heilige 2Kr 16:1 ken ervan, waarmee Baesa _ aan
paal had gemaakt, waarna Asa _ d 1Kon 12:27 het bouwen was geweest, weg;
2Kr 11:14
haar afschuwelijke afgodsbeeld e 2Kr 16:2 en koning Asa _ bouwde daar-
s
omhieuw en het in het stroom- f 2Kr 16:7
2Kr 16:9
mee toen Geba _ q in Benjamin, _ en
dal van de K _idront verbrandde.u g Ge 15:2 M _izpa. r
HFDST. 19
ben zij met het zwaard gedood,f
zodat ik alleen ben overgeble-
profeten met het zwaard had ge- ven; g en nu zoeken zij mijn ziel,
g 1Kon 16:29
dood.i 2 Daarop zond Izebel _ een 1Kon 21:25 om die weg te nemen.”h 11 Maar
bode naar El _ia en liet zeggen: „Zo h 1Kon 16:31 het zei: „Ga naar buiten, en gij
i 1Kon 18:40
j
mogen de goden doen, en zo mo- j 1Kon 20:10 moet op de berg voor het aange-
gen zij daaraan toevoegen,k indien k Han 23:13 zicht van Jehovah gaan staan.”i
l Ex 2:15
ik morgen om deze tijd uw ziel 1Sa 27:1 En zie! Jehovah ging voorbij,j en
niet gelijk zal maken aan de ziel
Sp 16:14
Sp 22:3
een grote en sterke wind ver-
van elk van hen!” 3 En hij werd Mt 10:23 scheurde bergen en verbrijzelde
m Ge 21:31
bevreesd. Dientengevolge stond n Joz 15:28
steile rotsen voor Jehovah uit.k
hij op en ging heen ter wille van o Jon 4:6 (Jehovah was niet in de wind.)
p Nu 11:15
zijn ziell en kwam te Berseba,_ m
dat Job 3:21 En na de wind was er een aardbe-
tot Juda
_ behoort.n Toen liet hij zijn Jon 4:3 ving.l (Jehovah was niet in de aard-
q Job 30:4
bediende daar achter. 4 En hij- r Ps 34:7 beving.) 12 En na de aardbeving
zelf ging een dagreis ver de wil- s Da 10:10 was er een vuur.m (Jehovah was
Han 12:7
dernis in, en ten slotte kwam hij t 1Kon 17:12 niet in het vuur.) En na het vuur
daar en zette zich onder een ze- Jes 33:16
u Heb 1:14
was er een rustige, zachte stem.n
kere bremstruik neer.o Toen vroeg v Ps 103:13 13 Nu geschiedde het dat zodra
w Ex 24:18
hij of zijn ziel mocht sterven en De 9:9
El _ia dit hoorde, hij onmiddellijk
zei: „Het is genoeg! Neem nu, o Je- Lu 4:2 zijn gezicht in zijn ambtsgewaad
x Ex 3:1
hovah, mijn ziel weg,p want ik Ex 19:18 hulde o en naar buiten ging en aan
ben niet beter dan mijn voorva- Mal 4:4 de ingang van de grot bleef staan;
ders.”
en zie! er was een stem voor hem,
5 Ten slotte legde hij zich neer 2e kolom en die zei vervolgens tot hem:
en viel in slaap onder de brem- a Ex 33:22 „Wat hebt gij hier te doen, El _ia?”p
struik.q Maar zie! nu raakte een
Heb 11:38
b Ge 16:8
14 Hierop zei hij: „Ik ben absoluut
engelr hem aan.s Toen zei hij tot Ps 139:7 jaloers geweest ten opzichte van
c Ex 20:5
hem: „Sta op, eet.” 6 Toen hij op- Nu 25:11
Jehovah, de God der legerscha- ¨
keek, zie, daar was aan zijn hoofd- 2Kon 10:16 ren; want de zonen van Isra _ el heb-
Ps 69:9
einde een ronde koekt op gloeien- Ps 119:139 ben uw verbond verlaten,q uw al-
de stenen en een veldfles met 2Kor 11:2
d De 29:25
taren hebben zij omvergehaald en
water. En hij ging eten en drin- Re 2:20 uw profeten hebben zij met het
1Kon 8:9
ken, waarna hij zich weer neerleg- 2Kon 17:15
zwaard gedood, zodat ik alleen
de. 7 Later kwam de engelu van Heb 8:9 ben overgebleven; en nu zoeken
e Ro 11:3
Jehovah voor de tweede maal te- f 1Kon 18:4 zij mijn ziel, om die weg te ne-
rug en raakte hem aan en zei: „Sta g 1Kon 18:22 men.”r
Sp 24:10
op, eet, want de reis is te veel voor Ro 11:3 15 Jehovah zei nu tot hem:
h 1Kon 19:2
u.”v 8 Hij stond derhalve op en i Ex 34:2
„Ga, keer op uw weg terug naar
at en dronk, en hij ging in de j Ex 33:22 de wildernis van Damaskus;_ s
en
Hab 3:3 ¨
kracht van dat voedsel veertig da- k Job 38:1 gij moet daar komen en Haza _ elt
genw en veertig nachten voort, tot Ps 50:3
Jes 29:6
aan de berg van de [ware] God, de l 1Sa 14:15 m De 4:11; n Ex 34:6; De 4:33; o Ex 3:6; p 1Kon
Horeb. x 19:9; q De 31:20; Ps 78:37; Jes 1:4; Jer 22:9; Ro
_ Job 9:6
Ps 68:8 11:3; r 1Kon 19:10; s 2Kon 8:7; t 2Kon 8:8; 2Kon
9 Daar ging hij ten slotte een Na 1:5 8:12; Am 1:4.
¨
485 Elia moet Hazael, Jehu en Elisa zalven 1 KONINGEN 19:16–20:12
¨ a HFDST. 19
tot koning over Syri _ e zalven. mijn heer de koning; ik ben van u
16 En Jehu, b de kleinzoon van
_ a 1Sa 2:7 met al wat mij toebehoort.”a
c b 2Kon 9:2
N _imsi,
¨ dient gij tot koning over 2Kon 9:30 5 Later kwamen de boden te-
Isra
_ el te zalven; en El _isa,d de zoon c 2Kon 9:14 rug en zeiden: „Dit heeft Ben-
van Safat,_ uit Abel-Meh
_ _ e dient
ola, d 2Kon 2:9 Hadad
_ gezegd: ’Ik heb u laten zeg-
Lu 4:27
gij tot profeet in uw plaats te zal- gen: „Uw zilver en uw goud en uw
e Re 7:22
ven.f 17 En het moet geschieden 1Kon 4:12 vrouwen en uw zonen zult gij mij
dat¨ wie aan het zwaard van Ha- _ f 2Kon 2:15 geven. 6 Maar morgen om deze
zael ontkomt,g door Jehu _ ter dood g 2Kon 8:12
tijd zal ik mijn dienaren naar u toe
2Kon 9:14
gebracht zal worden; h en wie aan 2Kon 10:32 sturen, en zij moeten uw huis en
het zwaard van Jehu _ ontkomt, 2Kon 13:3
de huizen van uw dienaren zorg-
h 2Kon 9:24
door El _isa ter dood gebracht zal 2Kon 10:6 vuldig doorzoeken; en het moet
worden. 18 En i
¨ ik heb er zeven-
2Kon 10:25
j
geschieden dat zij alles wat in uw
duizend ¨ in Isra
_ el overgelaten, ¨ alle
i 2Kon 2:24
ogen begeerlijk is,b in hun hand
j Jes 1:9
knieen die zich niet voor Ba_ al heb- Ro 11:4 zullen leggen, en zij moeten het
ben gebogen,k en elke mond die Ro 11:5
meenemen.” ’ ”
2Ti 2:19
hem niet heeft gekust.”l k Ex 20:5 7 Daarop riep de koning van
19 Bijgevolg ging hij daar van- l Ho 13:2 ¨
Isra
_ el alle oudere mannen van
daan en trof El _isa, de zoon van m Ex 3:1
Re 6:11 het landc en zei: „Merkt alstu-
Safat,
_ terwijl deze aan het ploe- ´ ´ 2Sa 7:8 blieft op en ziet dat deze enkel
gen was m met twaalf span voor n 2Kon 2:8
zich, en hij was zelf bij het twaalf- o Ge 31:28
rampspoed zoekt; d want hij heeft
de. El _ia dan stak naar hem over p Le 19:5
mij een boodschap gestuurd om
en wierp zijn ambtsgewaadn op q 2Sa 24:22 mijn vrouwen en mijn zonen en
hem. 20 Daarop liet hij de stie- r Ex 24:13 mijn zilver en mijn goud, en ik
2Kon 2:3
ren in de steek en snelde El _ia 2Kon 3:11 heb het hem niet onthouden.”
achterna en zei: „Laat mij alstu-
8 Toen zeiden alle oudere man-
blieft mijn vader en mijn moeder HFDST. 20
nen en al het volk tot hem: „Ge-
kussen.o Dan wil ik u gaan vol- hoorzaam niet, en gij dient niet
s 2Kon 6:24
gen.” Hierop zei hij tot hem: „Ga, 2Kon 8:7 toe te geven.” 9 Daarom zei hij
keer terug; want wat heb ik u ge- t Jes 10:8 tot de boden van Ben-Hadad:
_ „Zeg
Ez 26:7
daan?” 21 Hij keerde dus van u Sp 21:31
tot mijn heer de koning: ’Alles
achter hem terug en nam vervol- v De 20:1 waarom gij de eerste maal tot
gens een span stieren en slacht- w 2Kon 6:24 uw dienaar hebt gezonden, zal ik
2Kon 17:5
te p ze, en met het tuig q van de doen; maar deze zaak kan ik niet
x Le 26:25
stieren kookte hij hun vlees en De 28:52 doen.’ ” Zo gingen de boden heen
gaf het toen aan het volk, waar- y 2Kon 19:9 en brachten hem het antwoord
2Kon 19:23
op zij aten. Daarna stond hij op Jes 37:9 over.
en ging El _ia volgen en hem die- z Ex 15:9 10 Nu liet Ben-Hadad
_ hem zeg-
Job 40:12
nen.r Jes 10:13 gen: „Zo mogen de godene met mij
Ben-Hadad s
_ ¨ nu, de koning doen, en zo mogen zij daaraan toe-
20 van Syri
_ e, bracht al zijn
strijdkrachten bijeen en ook twee-
2e kolom
a Le 26:28
voegen,f indien het stof van Sama-
ria voldoende zal zijn om de hand-
_
endertig koningen met hemt en De 28:48 holten te vullen van al het volk
paardenu en wagens,v waarna hij b Re 5:30 dat mij volgt!”g 11 De koning
Ezr 8:27 ¨
optrok en het beleg voor Samaria_ w
c Sp 11:14
van Isra
_ el antwoordde vervolgens
sloeg x en ertegen streed. 2 Toen d Sp 11:27 en zei: „Spreekt [tot hem]: ’Wie
zond hij bodeny¨ naar Achab,
_ de ko- e 1Kon 19:2 zich aangordt,h beroeme zich niet
Jer 5:7
ning van Isra
_ el, in de stad. Ver- als wie zich ontgordt.’ ”i 12 Nu
f Han 23:12
volgens zei hij tot hem: „Dit heeft g Sp 16:18
geschiedde het dat zodra hij dit
Ben-Hadad
_ gezegd: 3 ’Uw zilver Jes 37:24 woord hoorde, terwijl hijzelf en
en uw goud zijn van mij, en uw h 1Sa 2:3 de koningen in de hutten aan het
1Sa 25:13
vrouwen en uw zonen, de mooiste, Ps 45:3 drinken waren,j hij onmiddellijk
zijn van mij.’ ”z 4 Hierop ¨ ant- i Sp 27:1 tot zijn dienaren zei: „Stelt U op!”
Pr 7:8
woordde de koning van Isra _ el en Pr 8:7 Toen stelden zij zich op tegen de
zei: „Overeenkomstig uw woord, j Sp 31:4 stad.
¨
1 KONINGEN 20:13-30 Jehovah geeft Achab overwinning op Syrie 486
13 En zie! een zekere profeet HFDST. 20 de terugkeer van het jaar trekt
¨ a
trad toe op Achab, _ de koning van a 1Kon 16:29 de koning van Syri _ e tegen u op.”
¨
Isra
_ el,a en zei toen: „Dit heeft b Jes 55:11 23 Wat de dienaren van de ko-
Jehovah gezegd: ’Hebt gij heelb ¨
c Ex 14:18 ning van Syri _ e betreft, zij zei-
deze grote menigte gezien? Zie, Ps 37:20 den tot hem: „Hun God is een
ik geef die heden in uw hand, en d 1Sa 14:6 God van bergen.b Daarom zijn zij
2Kr 14:11
gij zult stellig weten dat ik Jeho- sterker gebleken dan wij. Laten
vah ben.’ ”c 14 Toen zei Achab: _ e Sp 31:4
Pr 10:17
wij daarentegen dus op het vlak-
„Door wie?”, waarop hij zei: „Dit Ho 4:11 ke land tegen hen strijden [en
heeft Jehovah gezegd: ’Door de f 1Kon 20:14 zien] of wij niet sterker zullen blij-
jonge mannen van de vorsten der g Sp 16:18
ken te zijn dan zij. 24 En doe
rechtsgebieden.’ ” Ten slotte zei Sp 18:12 dit: Verwijder de koningen,c ieder
Lu 14:11
hij: „Wie zal de strijd aanbinden?”, van zijn post, en stel stadhouders
waarop hij zei: „Gij!” h Ge 25:20 aan in hun plaats.d 25 En gij, gij
De 26:5
15 Toen telde hij de jonge man- 2Sa 8:6 dient u een krijgsmacht te tel-
2Kon 5:2
nen van de vorsten der rechtsge- Jes 9:12 len gelijk aan de krijgsmacht die
bieden, en [hun aantal] bedroeg u ontvallen is, met evenveel paar-
¨ i Le 26:8
tweehonderd tweeendertig; d en De 28:7 den en wagens; en laten wij op het
Ps 33:16
na hen telde hij het gehele volk, vlakke land tegen hen strijden [en
¨ Ps 46:6
alle zonen van Isra _ el, zevendui- zien] of wij niet sterker zullen blij-
j Joz 11:6
zend. 16 Zij dan trokken uit op ken te zijn dan zij.”e Bijgevolg luis-
k 1Kon 20:13
de middag, terwijl Ben-Hadad _ Am 3:7
terde hij naar hun stem en deed al-
zich in de hutten bedronk,e hij te dus.
l 2Kr 25:8
zamen met de koningen, de twee- Ps 25:8 26 Nu gebeurde het bij de te-
Ps 27:14
endertig koningen die hem hiel- rugkeer van het jaar ¨ dat Ben-
pen. 17 Toen de jonge mannenf m Sp 20:18 Hadad _ voorts de Syriers f mon-
van de vorsten der rechtsgebie-
sterde en naar Afek _ ¨ g optrok, ten
den het eerst uittrokken, zond 2e kolom strijde tegen Isra _ ¨ el. 27 Wat de
Ben-Hadad _ terstond [boden] uit; a 2Sa 11:1 zonen van Isra _ el betreft, zij wer-
1Kr 20:1
en zij kwamen hem berichten en 2Kr 36:10
den gemonsterd en van het nodi-
zeiden: „Er zijn mannen uit Sama- _ h
ge voorzien en gingen hun toen
b Ps 47:7
ria getrokken.” 18 Daarop zei Ps 83:18 tegemoet; voorts legerden de zo-
¨
hij: „Of zij nu tot vrede zijn uit- Ps 97:9
Ps 115:2
nen van Isra _ el zich tegenover
getrokken, GIJ dient hen levend te Ro 1:21 hen als twee kleine geitenkud-
1Kor 8:4 ¨
grijpen; of dat zij ten strijde zijn den, terwijl de Syriers hunner-
uitgetrokken, levend dient GIJ hen c 1Kon 20:1
1Kon 20:16
zijds het land vulden.i 28 Toen
te grijpen.”g 19 En dezen waren trad de man van de [ware] Godj
d Sp 21:30
het die uit de stad trokken, de naderbij en zei tot de koning van
¨
jonge mannen van de vorsten der e Ps 10:3 Isra
_ el, ja, hij zei vervolgens: „Dit
rechtsgebieden en de strijdkrach- f 1Kon 20:20 heeft Jehovah gezegd: ’Omdat de
¨
ten die hen volgden. 20 Zij dan g 1Sa 29:1 Syriers hebben gezegd: „Jehovah
sloegen ieder hun man neer; en de 2Kon 13:17 is een God van bergen, en hij is
¨
Syriers h namen de vlucht,i waar- h Joz 1:11 niet een God van laagvlakten”,
¨
op Isra
_ el hen achterna zette, doch i Re 6:5 zal ik heel deze grote menigte in
Ben-Hadad, _ de koning van Sy- _ 1Sa 13:5 uw hand moeten geven,k en gij-
¨ 2Kr 32:7
rie, ontkwam ten slotte te paard Heb 11:34 lieden zult stellig weten dat ik Je-
met de ruiters. 21 Maar de ko- hovah ben.’ ”l
¨ j Ps 18:30
ning van Isra _ el trok uit en bleef de k De 32:27
29 En zeven dagen lang ble-
paarden en de wagens neerslaan,j Ps 58:10 ven dezen tegenover genen ge-
¨ Ez 20:9
en hij richtte onder de Syriers een Ez 36:22 legerd.m Op de zevende dag nu
grote slachting aan. geschiedde het dat het tot een ge-
l Ex 6:7
22 Later trad de profeetk op de Ex 7:5 vecht kwam; en de zonen¨ van Is- _
¨ Ex 8:10 ¨
koning van Isra _ el toe en zei tot Ez 6:14 rael sloegen toen de Syriers neer,
hem: „Ga, versterk ul en merk op Ez 39:7 honderdduizend man voetvolk op
´ ´
en zie wat gij doen zult; m want bij m Joz 6:15 een dag. 30 En die overgeble-
487 Ben-Hadad gespaard. Achab bestraft 1 KONINGEN 20:31–21:2
ven waren, vluchtten vervolgens HFDST. 20 u stellig neerslaan.” Daarna ging
a naar de stad; en de
naar Afek,
_ a 1Kon 20:26 hij bij hem vandaan, en de leeuwa
muur kwam te vallen op zeven- b Jes 24:18
Jer 48:44
trof hem toen aan en sloeg hem
entwintigduizend man die over- Am 2:14 neer.b
Am 9:3
gebleven waren.b Wat Ben-Hadad _ 37 Vervolgens vond hij een an-
c 1Kon 20:20
betreft, hij vluchtte c en kwam ten dere man en zei: „Sla mij alstu-
d 1Kon 22:25
slotte in de stad, in het binnenste d blieft.” De man dan sloeg hem,
e Sp 20:28
vertrek. Jes 16:5 waarbij hij [hem] sloeg en ver-
31 Zijn dienaren dan zeiden tot f Jon 3:8 wondde.
hem: „Zie toch, wij hebben ge- g Ge 37:34 38 Toen ging de profeet heen
1Kon 21:27
hoord dat de koningen van het en bleef langs de weg staan, [wach-
¨ Es 4:1
huis van Isra_ el koningen van lief- Jes 22:12 tend] op de koning, en hij hield
Opb 11:3
derijke goedheid zijn.e Laten wij h Jon 3:9
zich onherkenbaar c met een ver-
alstublieft een zakf om onze len- i Sp 25:13
band over zijn ogen. 39 Nu ge-
denen drageng en touwen op ons j 2Kon 10:15
beurde het dat terwijl de koning
hoofd, en laten wij uitgaan tot de voorbijging, hij de koning luid
¨ k 1Kon 15:20
koning van Isra _ el. Misschien zal 2Kr 16:4 toeriep en vervolgens zei: d „Uw
hij uw ziel in het leven houden.”h l Ex 23:32 knecht zelf trok uit in het heetst
32 Bijgevolg gordden zij een zak m 2Kon 2:3 van de strijd; en zie! een man
Am 7:14
om hun lendenen, met touwen op trad uit de [gevechts] linie, en hij
n 1Kon 17:14
hun hoofd, en kwamen bij de ko- kwam mij een man brengen en
¨
ning van Isra _ el en zeiden: „Uw zei toen: ’Bewaak deze man. In-
2e kolom
knecht Ben-Hadad _ heeft gezegd: dien hij vermist wordt, hoe dan
’Laat mijn ziel alstublieft in le- a 1Kon 13:24
ook, dan zal uw ziele voor zijn ziel
ven.’ ” Hierop zei hij: „Leeft hij dan b Sp 16:25
in de plaats moeten komen,f of gij
c 2Sa 14:2
nog? Hij is mijn broeder.” 33 De zult een talent zilver uitwegen.’g
d 2Sa 12:1
manneni zelf dan beschouwden 2Sa 14:4 40 Nu geschiedde het dat ter-
dit als een voorteken en vatten e Ge 2:7 wijl uw knecht hier en daar be-
het snel op als een beslissing zij- Le 17:11 zig was, hij opeens verdwenen
nerzijds, en zij zeiden vervolgens: f 2Kon 10:24 was.” Hierop zei de koning van
Han 12:19 ¨
„Ben-Hadad _ is uw broeder.” Daar- Han 16:27 Isra
_ el tot hem: „Dan is dat uw
op zei hij: „Gaat hem halen.” Toen g Ex 21:30 eigen oordeel. Gij hebt het zelf ge-
Sp 13:8
ging Ben-Hadad _ uit tot hem; en veld.”h 41 Daarop deed hij vlug
h Job 34:4
hij liet hem terstond in de wagen het verband van zijn ogen en toen
j
Lu 19:22 ¨
stijgen. Ga 6:7 herkende de koning van Isra _ el
34 [Ben-Hadad] _ zei nu tot hem: i 1Kon 20:35 hem, dat hij uit de profeten was.i
„De stedenk die mijn vader aan j Le 27:29
Joz 6:18
42 Hij zei nu tot hem: „Dit heeft
uw vader ontnomen heeft, zal ik 1Sa 15:9 Jehovah gezegd: ’Omdat gij de
1Kr 2:7
teruggeven; en straten zult gij Jer 48:10 man die aan mij ter vernietiging
u in Damaskus _ toewijzen, zoals k 1Kon 22:31 was overgegeven, uit uw hand
ook mijn vader in Samaria _ heeft 1Kon 22:35 hebt laten gaan,j moet uw ziel voor
2Kr 18:33
gedaan.” l 2Kon 6:24
zijn ziel in de plaats komen,k en uw
„En wat mij betreft, onder een 2Kon 8:12 volk voor zijn volk.’ ”l 43¨ Daar-
2Kr 18:16
verbondl zal ik u heenzenden.” op ging de koning van Isra
_ el heen
m 1Kon 21:4
Zo sloot hij een verbond met Ps 2:10 naar zijn huis, mismoedig en ter-
m en kwam te Sama-
hem en zond hem heen. n 1Kon 16:29 neergeslagen, _
35 En een zekere man uit
ria.n
de profetenzonenm zei door het Nu gebeurde het na deze
woordn van Jehovah tot zijn
vriend: „Sla mij alstublieft.” Maar
HFDST. 21
o Joz 19:18
1Kon 18:45
21 dingen dat er een wijn-
¨
gaard was die aan de Jizreeliet
Ho 2:22
de man weigerde hem te slaan. Naboth
_ bleek te behoren [en] die
p Ex 20:17 ¨
36 Daarom zei hij tot hem: „Om- De 5:21 in J _izreelo lag, naast het paleis
Hab 2:9
dat gij niet geluisterd hebt naar Lu 12:15 van Achab,
_ de koning van Sama- _
de stem van Jehovah, zie, gij gaat Ro 7:7
Jak 1:14
ria. 2 Achab _ dan sprak tot Na-_
p mij toch uw
van mij vandaan en een leeuw zal 2Pe 2:14 both en zei: „Geef
1 KONINGEN 21:3-19 Naboths wijngaard. Oordeel aangezegd 488
wijngaard,a opdat die mij tot HFDST. 21 naar buiten en stenigt hem, op-
moestuinb kan dienen, want hij a 1Sa 8:14 dat hij sterft.”a
b De 11:10
ligt dicht bij mijn huis; en laat ik Pr 2:5 11 De mannen van zijn stad, de
u er een betere wijngaard voor c Ge 16:6 oudere mannen en de edelen die
in de plaats geven. [Of,] indien d Joz 22:5
1Sa 24:6
in zijn stad woonden, deden der-
het goed is in uw ogen,c wil ik 1Sa 26:11 halve juist zoals Izebel _ hun had la-
u geld geven overeenkomstig de e Le 25:18
ten weten, juist zoals geschreven
Ps 97:10
prijs van deze.” 3 Maar Naboth _ Am 5:15 stond in de brieven die zij hun ge-
zei tot Achab:_ „Het is wat mij f Le 25:23
stuurd had.b 12 Zij kondigden
Nu 36:7
betreft, van Jehovah’s standpunt Ez 46:18 een vastenc af en lieten Naboth _
uit bezien,d ondenkbaar e u de er- g Sp 15:13
aan het hoofd van het volk zit-
Sp 18:14
felijke bezitting van mijn voor- h 1Kon 16:31 ten. 13 Toen kwamen twee van
vaders te geven.”f 4 Dientenge- 1Kon 18:4
de mannen, nietswaardige lieden,
1Kon 19:2
volge kwam Achab _ in zijn huis, 1Kon 21:25 binnen en gingen tegenover hem
mismoedig en terneergeslagen ¨
2Kon 9:34
zitten; en de nietswaardige man-
i Ne 2:2
over het woord dat de Jizreeliet nen gingen ten overstaan van het
j 1Kon 21:3
Naboth
_ tot hem gesproken had, k 1Sa 8:14 volk tegen hem getuigen, dat wil
toen hij zei: „Ik zal u de erfelij- l Mi 2:1
zeggen tegen Naboth, _ en zeiden:
Mi 7:3
ke bezitting van mijn voorvaders m 2Sa 11:14 „Naboth
_ heeft God en de koning
niet geven.” Toen legde hij zich n Ne 9:38 vervloekt!”d Daarna brachten zij
neer op zijn rustbed en hield zijn Es 8:8
hem naar de buitenwijken van de
o Nu 11:16
gezicht afgewend,g en hij at geen De 16:18 stad en stenigden hem met ste-
brood. p Sp 6:18
nen, zodat hij stierf.e 14 Nu zon-
5 Ten slotte kwam zijn vrouw q De 17:6
den zij een boodschap aan Izebel _
h bij hem en sprak tot hem: r 1Sa 2:12
Izebel _ 2Sa 20:1 en lieten zeggen: „Naboth _ is geste-
„Waarom is uw geest mismoedig i Sp 17:23
nigd, zodat hij dood is.”f
s Ex 20:16
en eet gij geen brood?” 6 Daar- De 5:20 15 Het gebeurde dan dat zodra
op sprak¨ hij tot haar: „Omdat ik Sp 6:19
Sp 24:28 Izebel
_ hoorde dat Naboth _ geste-
de Jizreeliet Naboth _ eens heb aan- Jes 32:7
nigd was, zodat hij gestorven was,
gesproken en vervolgens tot hem Han 6:13
t Ex 22:28 Izebel
_ onmiddellijk tot Achab _ zei:
heb gezegd: ’Geef mij toch uw Le 24:16
wijngaard voor geld. Of laat ik, als Mt 26:65 „Sta op, neem bezit¨ van de wijn-
g
gij dat liever hebt, u er een andere
Han 23:5 gaard van de Jizreeliet Naboth, _
wijngaard voor in de plaats geven.’
die hij weigerde u voor geld te
Maar hij zei: ’Ik zal u mijn wijn- 2e kolom geven; want Naboth _ is niet meer
gaard niet geven.’ ”j 7 Toen zei a Le 24:16 in leven maar dood.” 16 Nu ge-
zijn
Jo 10:33 schiedde het dat zodra Achab _
´ ´ vrouw Izebel _ tot hem: „Oefent ¨ Han 7:58
hoorde dat Naboth _ dood was,
gıj nu het koningschap over Isra _ el b Ex 23:1
ccc dccc
HET TWEEDE BOEK DER
KONINGEN
of, volgens de Griekse Septuaginta,
HET VIERDE BOEK DER KONINGEN
g Ge 2:7 2 c
hovah El _ia in een storm ten
d
hemel zou opnemen, dat El _ia en
„Indien ik een man van de [ware] h 1Sa 26:21
Zebub,
_ de god van Ekron,
_ l
te raad-
1Kon 13:1
2Kon 2:23
Houdt U stil.”o
plegen, is het omdat er helemaal 6 El _ia zei nu tot hem: „Blijf als-
¨ k 1Kon 18:13
tublieft hier, want Jehovah zelf
geen God in Isra_ el is wiens woord 1Kon 20:35
2Kon 4:1
gij kunt raadplegen? Daarom, heeft mij naar de Jorda_ an _ p ge-
l 1Kon 19:16
van het rustbed waarop gij ge- zonden.” Maar hij zei: „Zo waar
klommen zijt, daar zult gij niet m Am 3:7 Jehovah leeft en zo waar uw ziel
van afkomen, want gij zult be- n Joz 6:26 leeft, ik wil u niet verlaten.”q Zij
1Kon 16:34
slist sterven.’ ” 17 En ten slotte gingen dus beiden verder. 7 En
o 2Kon 2:3
stierf hij,m naar het woordn van vijftig man van de profetenzonen
p 2Sa 19:15
Jehovah dat El _ia gesproken had; gingen heen en bleven op zichtaf-
q Ge 32:26
en Joram
_ o begon in zijn plaats te
Ru 1:16
stand staan; r maar wat hen bei-
regeren, in het tweede jaar van 2Kon 2:2 den betreft, zij stonden aan de
Joram, p de zoon van Josafat, de
_ _ r 1Kon 18:13 Jorda_ an.
_ 8 Toen nam El _ia zijn
2 KONINGEN 2:9-25 Elia weggenomen. Elisa’s wonderen 494
ambtsgewaada en wond het sa- HFDST. 2 „Zie toch, er zijn bij uw knech-
men en sloeg de wateren, en ge- a 1Kon 19:19 ten vijftig mannen, dappere per-
2Kon 2:13
leidelijk werden ze herwaarts en b Ex 14:22
sonen. Laat hen alstublieft uw
derwaarts verdeeld, zodat zij bei- Joz 3:17 meester gaan zoeken. Misschien
2Kon 2:14
den op de droge grond naar de Ps 114:5 heeft de geesta van Jehovah hem
overkant gingen.b Jes 11:15 opgeheven en hem daarna op een
c Lu 24:51
9 Nu gebeurde het dat zodra Heb 7:7 van de bergen of in een van de da-
zij aan de overkant gekomen wa- d De 21:17 len geworpen.” Maar hij zei: „GIJ
ren, El _ia zelf tot El _isa zei: „Vraag e De 34:9 moet hen niet zenden.” 17 En
Lu 1:17
wat ik voor u dien te doen voor- Han 1:8 zij bleven bij hem aandringen tot
Han 8:17
dat ik van u weggenomen word.”c hij er verlegen van werd, zodat
f 1Kon 19:16
Hierop zei El _isa: „Dat alstublieft g Mt 7:7
hij zei: „Zendt.” Zij zonden nu
twee delend van uw geeste op mij 1Jo 5:14 vijftig mannen; en zij bleven drie
mogen komen.”f 10 Daarop zei h 2Kon 6:17
Ps 68:17
dagen zoeken, maar zij vonden
hij: „Gij hebt iets moeilijks ge- Hab 3:8 hem niet. 18 Toen zij bij hem
vraagd.g Indien gij mij ziet wan- i 2Kr 21:12 terugkwamen, woonde hij in Jeri- _
j 2Kon 5:13
neer ik van u weggenomen word, Han 7:2 cho.b Toen zei hij tot hen: „Heb ik
zal het u aldus geschieden; maar 1Kor 4:15 U niet gezegd: ’Gaat niet’?”
k 2Kon 13:14
[ziet gij mij] niet, dan zal het niet l 2Sa 1:11
19 Na verloop van tijd zeiden
geschieden.” Job 1:20 de mannen van de stad tot El _isa:
11 Nu gebeurde het, terwijl zij m 1Kon 19:19 „Zie toch, de ligging van de stad
2Kon 1:8
al sprekende verder gingen, zie- Za 13:4 is goed,c juist zoals mijn meester
Mt 3:4
daar! een vurige strijdwagenh en ziet; maar het water d is slecht, en
n Joz 3:13
vurige paarden, en die maakten 2Kon 2:8 het land veroorzaakt misgeboor-
vervolgens scheiding tussen hen o 1Kon 18:36 ten.”e 20 Daarop zei hij: „Haalt
Heb 10:39
beiden; en El _ia voer toen in de p Nu 11:25
mij een kleine nieuwe schaal en
storm ten hemel.i 12 Al die tijd Nu 27:20 doet er zout in.” Zij haalden die
2Kon 2:9
zag El _isa het, en hij riep luid: Jes 11:2 dus voor hem. 21 Toen ging hij
„Mijn vader, mijn vader,j de strijd- q Joz 4:14 uit naar de bron van het water
¨ Ro 12:10
wagen van Isra_ el en zijn ruiters!”k en wierp er zout inf en zei: „Dit
En hij zag hem niet meer. Dien-
heeft Jehovah gezegd: ’Waarlijk,
tengevolge greep hij zijn eigen 2e kolom ik maak dit water gezond.g Daar-
kleren en scheurde ze in twee a 1Kon 18:12 uit zal geen dood of oorzaak van
stukken.l 13 Daarna raapte hij b Joz 6:26
1Kon 16:34
misgeboorte meer voortkomen.’ ”
het ambtsgewaadm van El _ia op, c De 34:3 22 En het water is nog steeds ge-
dat van hem afgevallen was, en d Ex 15:23 zond tot op deze dag,h naar het
keerde terug en bleef staan aan de e De 28:18
Ho 9:14
woord van El _isa dat hij gespro-
oever van de Jorda_ an. _ 14 Toen f Ex 15:25 ken heeft.
nam hij het ambtsgewaad van 2Kon 4:41
23 Nu ging hij vandaar op naar
g Ez 47:8
El _ia, dat van hem afgevallen was, Bethel.
_ i Terwijl hij de weg op-
h Pr 3:14
en sloeg de waterenn en zei: „Waar i 2Kon 2:2 ging, kwamen er kleine jongens j
is Jehovah, de God van El _ia, ja j Sp 20:11 uit de stad, en zij gingen hem
Hij?”o Toen hij de wateren sloeg, Sp 22:15
beschimpenk en bleven tot hem
k Ge 21:9
werden ze daarop geleidelijk her- 2Kr 36:16 zeggen: „Ga op, kaalkop! l Ga op,
waarts en derwaarts verdeeld, Lu 10:16
1Th 4:8
kaalkop!” 24 Ten slotte keerde
zodat El _isa naar de overkant l Jes 22:12 hij zich om en zag hen en smeek-
ging. m Re 9:20 te kwaad over hen af m in de naam
Re 9:57
15 Toen de profetenzonen die 2Kon 1:10 van Jehovah. Toen kwamen er
te Jericho
_ waren hem op enige Han 8:20 twee berinnenn uit het bos en ¨
n Sp 17:12
afstand zagen, zeiden zij voorts: Sp 28:15 verscheurden vervolgens tweeen-
„De geest p van El
_ia is op El _isa Ho 13:8 veertig kinderen van hun aantal.o
o 1Kon 19:17
komen te rusten.” Bijgevolg gin- Sp 9:12
25 En vandaar ging hij verder
p en van-
gen zij hem tegemoet en bogen Sp 19:25 naar de berg Karmel,
_
Sp 19:29
zich voor hem ter aarde neer.q Na 1:2 daar keerde hij terug naar Sa-
16 Vervolgens zeiden zij tot hem: p 2Kon 4:25 maria.
_
495 Jorams veldtocht tegen Moab 2 KONINGEN 3:1-20
Wat Joram _ a
betreft, de zoon HFDST. 3 geen profeet van Jehovah? a La-
3 van Achab, _
ria koning over Isra
hij werd te Sama-
_
¨
el in het acht-
_ a 2Kon 1:17
b Job 34:21
ten wij dan door bemiddeling van
hem Jehovah raadplegen.”b Een
c 1Kon 16:30
tiende jaar van Josafat, _ de ko- van de dienaren ¨ van de koning
d Ex 23:24
ning van Juda, _ en hij bleef twaalf Ex 34:13 van Isra _ el dan antwoordde en zei:
jaar lang regeren. 2 En hij deed e 1Kon 16:33 „Hier is El _isa,c de zoon van Safat, _
voortdurend wat kwaad was in f 1Kon 12:28 die water uitgoot over de handen
2Kon 10:29 d
Jehovah’s ogen,b alleen niet zoals van El _ia.” 12 Toen zei Josafat:
_
g 1Kon 14:16
zijn vader c of zoals zijn moeder, h 2Kon 3:27
„Bij hem is het woord van Jeho-
maar hij verwijderde de heilige i 1Kon 22:37
vah aanwezig.” Bijgevolg ¨ daalden
¨ de koning van Isra _ el en Josafat
_ en
zuild van Ba_ al, die zijn vader ge- j 2Sa 8:2
maakt had.e 3 Alleen hield hij 2Kon 1:1 de koning van Edom _ naar hem af.
k 1Kon 20:27
vast aan de zonden van Jerobeam, _ f 13 El _isa ¨ dan zei tot de koning
l 2Kr 19:2
de zoon van Nebat, _ waarmee deze van Isra _ el: „Wat heb ik met u te
¨ m 1Kon 22:4
maken? e Ga naar de profetenf van
Isra
_ el had doen zondigen.g Daar- 2Kor 6:14
van week hij niet af. n Nu 21:4 uw vader en naar de profeten van
4 Wat Mesa _ h betreft, de ko-
o 2Sa 8:14 uw moeder.” Maar de koning van
1Kon 22:47 ¨
ning van Moab, _ hij werd scha- Pr 4:12 Isra
_ el zei tot hem: „Neen, want
penfokker, en hij betaalde de ko- p 1Kr 15:13 Jehovah heeft deze drie koningen
¨ Ps 78:34
geroepen om hen in de hand van
ning van Isra _ el honderdduizend Sp 19:3
lammeren en honderdduizend Jes 8:21 Moab _ te geven.”g 14 Hierop zei
ongeschoren mannetjesschapen.
q 1Kon 22:7 El _isa: „Zo waar Jehovah der leger-
5 Nu geschiedde het dat zodra
scharen leeft,h ja, voor wiens aan-
Achab gestorven was,i de koning 2e kolom gezicht ik sta, indien ik de per-
_
van Moab voorts tegen de ko- a Am 3:7 soon van Josafat, _ de koning van
_ ¨ b Re 20:18 Juda,
_ niet in aanmerking nam,i
ning van Isra _ el in opstand kwam.j
c 1Kon 19:16 zou ik niet naar u kijken noch
6 Dientengevolge trok koning Jo- _ 2Kon 2:15
u zien.j 15 Nu dan, haalt mij
ram die dag uit Sam ¨ aria _ en mon- d 1Kon 19:21
k Lu 22:26 iemand die een snaarinstrument
sterde heel Isra _ el. 7 Hij ging
e 1Sa 2:30 kan bespelen.”k En het gebeurde
nog verder en liet nu tot Josa- _ Ez 14:3
dat zodra de speler op het snaar-
fat, de koning van Juda, _ zeggen: 1Kor 10:21
instrument speelde, de handl van
f Re 10:14
„De koning van Moab _ zelf is te- 1Kon 18:19 Jehovah op hem kwam. 16 Ver-
gen mij in opstand gekomen. Wilt 1Kon 22:6
volgens zei hij: „Dit heeft Jeho-
1Kon 22:22
gij met mij ten strijde trekken g De 32:39 vah gezegd: ’Laat dit stroomdal
naar Moab?” _ Hierop zei hij: „Ik Ho 6:1
vol greppels m worden gemaakt;
zal gaan.l Ik ben net als gij; mijn h De 6:13
17 want dit heeft Jehovah gezegd:
Jer 12:16
volk is net als uw volk; m mijn i 2Kr 17:3 „GIJ zult geen wind zien, en GIJ
paarden zijn net als uw paarden.” 2Kr 19:4
zult geen stortregen zien; toch zal
8 Vervolgens zei hij: „Langs wel- j Job 34:18
dit stroomdal gevuld worden met
Sp 15:29
ke weg precies zullen wij optrek- Mi 3:4 water,n en GIJ zult stellig [daar-
ken?” Hij dan zei: „Langs de weg k 1Sa 10:5 uit] drinken,o GIJ en UW vee en
n 1Kr 25:1
van de wildernis van Edom.” _ UW huisdieren.” ’ 18 En dit zal
l 1Kon 18:46
9 Toen trokken de koning van Ez 1:3 inderdaad iets onbeduidends zijn
¨ Ez 3:14
Isra
_ el en de koning van Juda _ en Ez 8:1 in de ogen van Jehovah,p en hij
o heen, en
de koning van Edom _ Han 11:21 zal stellig Moab _ in UW hand ge-
zeven dagen bleven zij rondtrek- m Jer 14:3
ven.q 19 En GIJ moet elke ver-
n Ps 84:6
ken op hun weg, en er bleek geen Ps 107:35 sterkte stadr en elke uitgelezen
water te zijn voor het kamp en o Jes 41:17 stad slaan, en elke goede s boom
voor de huisdieren die hen op de p Jer 32:17 dient GIJ te vellen,t en alle water-
Mr 10:27
voet volgden. 10 Ten slotte zei bronnen dient GIJ dicht te stop-
¨ q De 28:7
de koning van Isra _ el: „Wat jam- r De 3:5
pen, en elk goed stuk land dient
mer dat Jehovah deze drie ko- GIJ met stenen te bederven.”
s De 20:19
ningen geroepen heeft om hen t 2Kon 3:25 20 Nu gebeurde het ’s mor-
in de hand van Moab _ te geven!”p u Ex 29:39 gens,u op de tijd dat het graan-
q „Is er hier
11 Daarop zei Josafat: _ v Ex 29:41 offer opstijgt,v dat er, zie! water
2 KONINGEN 3:21–4:10 Moab verslagen. De olie van de weduwe 496
kwam uit de richting van Edom, HFDST. 3 Nu was er een zekere vrouw
en het land werd gevuld met wa-
ter.
_
a 1Kon 20:11 4 uit de vrouwen van de profe-
tenzonena die luid tot El _isa riep
b Ex 15:9
21 Wat alle Moabieten betreft, Re 5:30 en zei: „Uw knecht, mijn man, is
zij hoorden dat de koningen op- c 1Kon 12:19 gestorven; en gij weet zelf heel
getrokken waren om tegen hen goed dat uw eigen knecht voort-
d Le 26:7
te strijden. Dientengevolge rie- 1Th 5:3 durend Jehovah heeft gevreesd,b
pen zij [mannen] bijeen uit zo e Jes 37:26
en de schuldeiser c zelf is gekomen
velen als er een riem aangord- om mijn beide kinderen voor zich
dena en daarboven, en zij stelden
f Ge 26:15
2Kr 32:4
als slaven weg te halen.” 2 Hier-
zich vervolgens op aan de grens. op zei El _isa tot haar: „Wat zal
22 Toen zij ’s morgens vroeg op-
g 2Kon 3:19
ik voor u doen? d Vertel mij; wat
stonden, wierp de zon haar eer- h Jes 15:1 hebt gij in huis?” Hierop zei zij:
Jes 16:7
ste stralen op het water, zodat „Uw dienstmaagd heeft helemaal
de Moabieten van de tegenover- i 2Kon 3:9 niets in huis behalve een getuite
gestelde kant het water rood als j De 12:31
kruik [die] olie [bevat].”e 3 Toen
bloed zagen. 23 En zij zeiden 1Kon 11:7 zei hij: „Ga, vraag buitenshuis va-
2Kon 17:17
toen: „Dat is bloed! De koningen 2Kr 28:3 ten voor u, van al uw buren, lege
Ps 106:37 vaten. Beperk u niet tot weinige.
zijn ontegenzeglijk over de kling Jer 7:31
Ez 16:20 4 En gij moet heengaan en de
gejaagd en elkaar gaan neerslaan. 1Kor 10:20
deur achter u en uw zonen sluiten,
Nu dan, op naar de buit,b o Moab!” _
en gij moet in al die vaten gieten,
24 Toen zij in het kamp van Is-
¨ ¨ _ 2e kolom en de volle dient gij opzij te zet-
rael kwamen, stonden de Israelie-
c onmiddellijk op en gingen de
ten.” 5 Daarop ging zij van hem
ten HFDST. 4 weg.
Moabieten neerslaan, zodat dezen
a 2Kon 2:3 Toen zij de deur achter zich en
voor hen op de vlucht sloegen.d 2Kon 2:5
haar zonen sloot, brachten de-
Zij kwamen derhalve in Moab, _ ter- b 1Kon 19:18 zen steeds [de vaten] bij haar, en
wijl zij al voortgaande de Moabie- Sp 8:13
zij bleef maar gieten.f 6 Nu ge-
ten neersloegen. 25 En de ste- c 1Sa 22:2 schiedde het dat zodra de vaten
den maakten zij voorts met de
d Sp 3:27 vol waren, zij vervolgens tot haar
grond gelijk,e en wat elk goed stuk Ga 6:10 zoon zei: „Breng mij toch nog
land betreft, zij wierpen ieder hun Heb 13:16
een vat.”g Maar hij zei tot haar:
Jak 1:27
steen en vulden het in feite; en „Er is geen vat meer.” Toen hield
elke waterbron stoptenf zij dicht, e 1Kon 17:12
de olie op [met vloeien].h 7 Zij
en elke goede boom velden zij,g f Mr 6:41
dan ging het aan de man van de
Mr 8:6
totdat zij alleen de stenen van Kir- Jo 2:9 [ware] God vertellen, en hij zei
h
Hareseth_ daarin overlieten; en de nu: „Ga heen, verkoop de olie en
g Mt 14:19
slingeraars gingen het omsingelen Mt 15:37 betaal uw schulden,i en gij [en]
en slaan. uw zonen dienen te leven van
h Joz 5:12
26 Toen de koning van Moab _ 1Kon 17:14 wat er nog over is.”j
Jo 6:12
zag dat de strijd hem te mach- 8 Nu gebeurde het op zekere
tig werd, nam hij terstond zeven- i Ps 37:21
dag dat El _isa voorts verder trok
Ro 13:8
honderd mannen die het zwaard naar Sunem,
_ k
waar een voorna-
konden trekken mee om door j Ps 128:4
me vrouw was, en zij noodzaak-
te breken naar de koning van k Joz 19:18 te l hem vervolgens om brood te
i maar zij konden het niet.
Edom;
_ 1Kon 1:3
Hgl 6:13 eten. Het geschiedde dan dat zo
27 Ten slotte nam hij zijn eerst- vaak hij voorbijkwam, hij daar
l Ge 19:3
geboren zoon, die in zijn plaats Re 13:15 altijd aanging om brood te eten.
zou gaan regeren, en offerde j hem Han 16:15 9 Ten slotte zei zij tot haar man: m
als brandoffer op de muur. Toen m Sp 31:11 „Zie toch, ik weet heel goed dat
ontstond er grote verontwaardi- 1Kor 11:3
het een heilige man Gods is n die
¨
ging tegen Isra _ el, zodat zij van n 2Kon 2:9 steeds bij ons langskomt. 10 La-
hem wegtrokken en naar hun land o Re 3:20
ten wij alstublieft een klein dak-
terugkeerden. 1Kon 17:19 vertreko aan de muur maken en
497 Elisa belooft zoon. Zoon geboren, sterft 2 KONINGEN 4:11-29
daar voor hem een rustbed en HFDST. 4 legde hem op het rustbeda van
een tafel en een stoel en een lam- a Mr 4:21 de man van de [ware] Godb en
penstandaarda neerzetten; en het b Mt 10:41 sloot de deur achter hem en ging
Ro 12:13
moet geschieden dat wanneer hij Heb 13:2 naar buiten. 22 Nu riep zij haar
dan bij ons komt, hij daar zijn in- c 2Kon 4:29
man en zei: „Stuur mij alstublieft
trek kan nemen.”b 2Kon 5:20 een van de bedienden en een van
2Kon 5:27
11 Nu gebeurde het op zekere 2Kon 8:4
de ezelinnen, en laat mij naar
dag dat hij daar als gewoonlijk de man van de [ware] God snel-
d Joz 19:18
kwam en zijn intrek nam in het 1Sa 28:4 len en terugkeren.”c 23 Maar hij
dakvertrek en zich daar neerleg- e Ro 16:6 zei: „Waarom gaat gij vandaag
de. 12 Hij dan zei tot zijn be- Heb 6:10 naar hem toe? Het is geen nieu-
_ c „Roep die Suna-
diende Gehazi: f 2Kon 2:9 we maand of sabbat.” Maar zij zei:
2Kon 4:2
mitische d vrouw.” Daarop riep hij „Het is in orde.” 24 Derhalve za-
haar opdat zij voor hem kon staan. g 2Kon 8:3 delde zij de ezeline en zei tot haar
13 Toen zei hij tot hem: „Zeg als- h 2Kon 9:5 bediende: „Drijf maar aan en ga
tublieft tot haar: ’Zie, gij hebt u i 2Kon 8:1 voort. Houd u ter wille van mij
met al deze ontzegging [veel] voor j Ge 15:2
niet in met rijden, tenzij ik u zulks
ons ontzegd.e Wat kan er voor u Ge 30:1 zal hebben gezegd.”
worden gedaan? f Is er iets waar- k Ge 18:10 25 Zij ging dan en kwam bij
over voor u tot de koning g of tot l Ps 127:3 de man van de [ware] God op
de legeroverste h gesproken kan Mt 10:41 de berg Karmel.
_ Voorts geschied-
worden?’ ” Hierop zei zij: „Ik woon m De 18:22 de het dat zodra de man van de
te midden van mijn eigen volk.”i n Mt 13:30 [ware] God haar in de verte zag
14 Vervolgens zei hij: „Wat kan er o Job 14:1
[aankomen], hij onmiddellijk tot
dan voor haar worden gedaan?” zijn bediende Gehazi _ zei: f „Zie!
p Jes 49:15
Gehazi
_ zei nu: „Voorwaar, een Jes 66:13 Daar is de Sunamitische vrouw.
zoon heeft zij niet,j en haar man q 1Kon 17:17
26 Snel haar nu alstublieft te-
is oud.” 15 Onmiddellijk zei hij: Pr 9:12 gemoet en zeg tot haar: ’Gaat
„Roep haar.” Hij riep haar dus,
het goed met u? Maakt uw man
en zij bleef aan de ingang staan. 2e kolom het goed? Gaat het goed met het
16 Toen zei hij: „Volgend jaar op a 2Kon 4:10 kind?’ ” Hierop zei zij: „Alles is
deze bestemde tijd zult gij een b 2Kon 4:9
goed.” 27 Toen zij bij de man
zoon omhelzen.”k Maar zij zei: van de [ware] God op de berg
c Jo 11:3
„Neen, mijn meester, o man van Han 9:38 kwam, greep zij dadelijk zijn voe-
de [ware] God! Vertel geen leu- d Nu 10:10
ten vast.g Hierop kwam Gehazi _
gens in verband met uw dienst- Nu 28:11 naderbij om haar weg te duwen,h
Ez 46:3
maagd.” maar de man van de [ware] Godi
17 De vrouw werd echter zwan- e Ex 4:20
1Sa 25:20
zei: „Laat haar begaan,j want haar
ger en baarde in het volgende jaar ziel is bitter k in haar binnenste;
f 2Kon 4:12
op deze bestemde tijd een zoon,l en Jehovah zelf heeft het voor
juist zoals El _isa tot haar gespro- g Mt 28:9 mij verborgen gehoudenl en het
ken had.m 18 En het kind groei- h Mr 10:13 mij niet meegedeeld.” 28 Zij zei
de op, en voorts gebeurde het i 2Kon 4:9 nu: „Heb ik door bemiddeling van
op zekere dag dat hij als gewoon- j Job 29:25
mijn heer soms om een zoon ge-
lijk naar buiten, naar zijn vader 2Kor 1:4 vraagd? Heb ik niet gezegd: ’Gij
1Th 5:11
ging bij de oogsters.n 19 En hij moet mij geen valse hoop doen
zei aldoor tot zijn vader: „Mijn k Sp 15:13
Sp 17:22
koesteren’?”m
hoofd, o mijn hoofd!”o Ten slot- 29 Onmiddellijk zei hij tot Ge-
l Ge 18:17
te zei hij tot de bediende: „Draag Am 3:7 _ n „Omgord uw lendeneno en
hazi:
hem naar zijn moeder.”p 20 Bij- m 2Kon 4:16 neem mijn staf p in uw hand en
gevolg droeg hij hem en bracht ga heen. Als gij iemand ontmoet,
n 2Kon 4:12
hem naar zijn moeder. En tot de moogt gij hem niet groeten; q
¨ o 1Kon 18:46
middag bleef hij op haar knieen en als iemand u groet, moogt
zitten, en ten slotte stierf q hij. p Ex 4:17 gij hem niet antwoorden. En gij
21 Toen ging zij naar boven en q Lu 10:4 moet mijn staf op het gezicht van
2 KONINGEN 4:30–5:4 Elisa wekt zoon op. Andere wonderen 498
de jongen leggen.”a 30 Hierop HFDST. 4 kleed vol, waarna hij kwam en
zei de moeder van de jongen: „Zo a Han 19:12 ze in de etenspot sneed, want zij
b De 6:13
waar Jehovah leeftb en zo waar Jer 12:16 kenden ze niet. 40 Later goten
uw ziel leeft,c ik wil u niet ver- c 1Sa 1:26 zij het voor de mannen uit om
2Kon 2:4
laten.”d Daarom stond hij op en d Mt 15:28
te eten. Nu gebeurde het dat zo-
ging met haar mee. 31 En Ge- Jo 11:40 dra zij van het gerecht aten, zij-
e Mt 17:16
hazi
_ zelf ging hun vooruit en legde Mr 9:18
zelf het uitschreeuwden, waarop
vervolgens de staf op het gezicht f Mr 5:39 zij zeiden: „De dood is in de pot,a
Lu 8:52
van de jongen, maar er kwam Jo 11:11 o man van de [ware] God.”b En zij
geen stem noch werd er aandacht g 2Kon 4:21 konden het niet eten. 41 Hij zei
geschonken.e Hij keerde daarom h 1Kon 17:19
Mt 6:6
derhalve: „Haalt dan meel.” Na-
terug, hem tegemoet, en vertelde i 1Kon 17:20 dat hij het in de pot had gewor-
het hem en zei: „De jongen is niet Jo 11:41
Han 9:40
pen, zei hij vervolgens: „Giet het
wakker geworden.”f j 1Kon 17:21 uit voor het volk, opdat zij kun-
32 Ten slotte kwam El _isa het Han 20:10 nen eten.” En er bleek niets scha-
k 2Kon 8:1
huis binnen, en zie, de jongen 2Kon 8:5 delijks in de pot te zijn.c
was dood, op zijn rustbed neer- l 2Kon 4:12
42¨ En er was een man die uit
m Heb 11:35
gelegd.g 33 Toen ging hij naar n 1Sa 25:23 Ba_ al-Sal _isad kwam, en hij kwam
binnen en sloot de deur achter o 1Kon 17:24 de man van de [ware] God brood
Han 20:12
hen beidenh en bad vervolgens tot p 2Kon 2:1
brengene van de eerste rijpe
Jehovah.i 34 Ten slotte klom q De 28:23 vruchten,f twintig gerstebroden,g
2Kon 8:1
hij op en ging op het kind lig- Ez 14:13
en vers koren in zijn broodtas.
genj en legde zijn eigen mond op r 2Kon 2:3 Toen zei hij: „Geef het aan het
2Kon 2:5
diens mond en zijn eigen ogen op s Sp 8:34
volk, opdat zij kunnen eten.”h
diens ogen en zijn eigen handpal- Han 22:3 43 Zijn dienaar zei echter: „Hoe
men op diens handpalmen en zo t 2Kon 4:12 zal ik dit aan honderd man voor-
u Ps 37:19
bleef hij over hem heen gebogen, Ps 37:25 zetten?”i Hierop zei hij: „Geef het
en langzamerhand werd het vlees v Jes 26:19 aan het volk, opdat zij kunnen
van het kind warm. 35 Vervol-
eten, want dit heeft Jehovah ge-
gens ging hij weer in het huis lo- 2e kolom zegd: ’Men zal eten en overhou-
pen, eenmaal op en eenmaal neer, a Job 12:11 den.’ ”j 44 Daarop zette hij het
waarna hij naar boven ging en b 1Kon 17:24 hun voor, en zij gingen eten, en
Jes 44:26
zich over hem heen boog. Toen c Ex 15:25
zij hielden over, naar het woord
niesde de jongen, tot zevenmaal 2Kon 2:21 van Jehovah.k
toe, waarna de jongen zijn ogen
d 1Sa 9:4 ¨ l
Een zekere Naaman _ nu, de
opendeed.k 36 Nu riep hij Ge-
hazi
_ en zei: „Roep die Sunamiti-
e Heb 13:16
f Ex 23:16
1Sa 9:7
5 legeroverste
van Syri
¨ van de koning
Ga 6:6 _ e, was een groot man ge-
sche l vrouw.” Hij riep haar dus g De 8:8
worden voor het aangezicht van
Jo 6:9
en zij kwam bij hem. Toen zei h 1Kor 9:11 zijn heer en stond in hoog aan-
hij: „Neem uw zoon op.”m 37 Zij zien, want ¨ door hem had Jehovah
i Mt 14:17
Mr 8:4
kwam nu binnen en viel aan zijn j Ps 132:15 aan Syri _ e redding geschonken;
m
voeten en boog zich voor hem ter Mt 14:20 en de man zelf had zich doen
Mr 8:8
aarde neer,n waarna zij haar zoon k Lu 9:17 kennen als een dappere, sterke
opnam en heenging.o Jo 6:13 man, ofschoon hij¨ melaats was.
38 En El _isa zelf keerde naar
2 En wat de Syriers betreft, zij
G _ilgal terug,p en er was hongers- HFDST. 5 waren als roversbendenn uitge-
noodq in het land. Terwijl de pro- trokken, en zij
l 2Kon 5:14
¨ namen toen uit
fetenzonenr voor hem zaten,s zei Lu 4:27 het land Isra _ el een klein meisje
m Sp 21:31
hij na verloop van tijd tot zijn gevangen,o en zij kwam voor het
n Re 9:34 ¨
bediende: t „Zet de grote kookpot 1Sa 13:17 aangezicht van Naamans _ vrouw.
2Kon 6:23
op en kook een gerecht voor de o 1Sa 30:2 3 Na verloop van tijd zeip zij tot
profetenzonen.”u 39 Bijgevolg p Ps 148:12 haar meesteres: „Was mijn heer
Ps 148:13
ging er een het veld in om ma- q Nu 11:29
maar voor het aangezicht van
luwenv te plukken, en hij vond 1Kon 19:16 de profeetq die in Samaria _ is!
toen een wilde wingerd en plukte r Mt 8:2
Mt 11:5
Dan zou die hem wel van zijn me-
r
daarvan wilde pompoenen, zijn Lu 4:27 laatsheid genezen.” 4 Nadien
¨
499 Elisa geneest Naaman van melaatsheid 2 KONINGEN 5:5-18
kwam er iemand en meldde het HFDST. 5 pen en zijn hand over de plek
aan zijn heer en zei: „Zus en zo a Ps 8:2 heen en weer bewegen en de me-
heeft het meisje gesprokena dat b Nu 22:7 laatse werkelijk genezing schen-
¨ 1Sa 9:8
uit het land Isra _ el is.” ken.’ 12 Zijn de Abana _ en de
¨ c 1Kon 10:16
Parpar, de rivieren van Damas-
5 Toen zei de koning van Syri _ e: d Ge 45:22 _ _
„Ga erheen! Kom, en laat ik een Re 14:12 kus,a niet¨ beter dan alle waterenb
¨ van Isra el? Kan ik mij niet daarin
brief aan de koning van Isra _ el zen- e 2Sa 11:14 _
den.” Hij ging dus heen en nam f Nu 14:6
Mt 26:65
baden en stellig rein zijn?”c Daar-
in zijn handb tien talenten zilver g Ge 30:2
op keerde hij zich om en ging in
en zesduizend stukken goudc en De 32:39 woede heen.d
tien wisselklederend mee. 6 En h 1Sa 2:6
Da 5:19
13 Zijn dienaren traden nu na-
hij kwam de brief e aan de koning Ho 6:1 derbij en spraken tot hem en zei-
¨
van Isra
_ el brengen, waarin stond: i 2Sa 10:3 den: „Mijn vader,e had de profeet
Pr 7:9
„Nu dan, terzelfder tijd dat deze j Job 2:12
zelf iets groots tot u gesproken,
brief u bereikt, zie, zend ¨ ik waar- k 1Kon 17:24
zoudt gij dat dan niet doen? Hoe-
lijk mijn dienaar Naaman _ tot u, 1Kon 19:16 veel te meer dan, nu hij tot u
2Kon 3:12
opdat gij hem van zijn melaats- 2Kon 4:9 heeft gezegd: ’Baad u en wees
heid geneest.” 7 Nu gebeurde 2Kon 6:32 rein’?” 14 Daarop daalde hij af
2Kon 8:4
het dat zodra de koning van Is- _ en dompelde zich toen zevenmaal
¨ l Le 14:7
rael de brief las, hij onmiddel- Nu 19:4 onder in de Jorda_ an,_ naar het
lijk zijn klederen scheurde f en zei: m De 8:2 woord van de man van de [ware]
Jo 9:7
„Ben ik God,g dat ik ter dood kan God,f waarna zijn vlees terug-
n Ex 4:7
brengen en in het leven kan hou- o Sp 8:13
keerde als het vlees van een klei-
den? h Want deze persoon zendt Jak 4:10 ne jongen,g en hij werd rein.h
mij een boodschap om een man p Jes 55:8 15 Toen ging hij terug naar de
van zijn melaatsheid te genezen;
man van de [ware] God,i hij met
want LET alstublieft maar eens 2e kolom heel zijn kamp, en kwam en ging
op en ziet hoe hij ruzie met mij a 2Sa 8:5 voor hem staan en zei: „Zie toch,
zoekt.”i Han 9:2
ik weet stellig dat er op de ge-
b Joz 3:15
8 Nu gebeurde het dat zodra hele aarde geen God is behal-
c Jon 2:8 ¨
El _isa, de man van de [ware] God, ve in Isra
_ el.j Nu dan, neem als-
¨ d Sp 14:17
hoorde dat de koning van Isra _ el Pr 7:9 tublieft een zegengeschenkk van
zijn klederen gescheurd had,j hij e 2Kon 2:12 uw dienaar aan.” 16 Maar hij
2Kon 6:21
de koning terstond een bood- zei: „Zo waar Jehovah leeft,l ja,
f 2Kon 5:10
schap zond en [hem] liet zeggen: 2Kr 20:20 voor wiens aangezicht ik sta, ik
„Waarom hebt gij uw klederen 1Pe 5:5 wil het niet aannemen.”m Toen
g Job 33:25
gescheurd? Laat hem alstublieft drong hij bij hem aan het aan
h Lu 4:27
bij mij komen, opdat hij weet dat te nemen, maar hij bleef weige-¨
¨ Lu 5:13
er een¨ profeet in Isra _ el bestaat.”k i Lu 17:15 ren. 17 Ten slotte zei Naaman: _
9 Naaman _ kwam dus met zijn j Ps 96:5 „Zo niet, laat er dan alstublieft
paarden en zijn strijdwagens en Jes 43:10
Jes 44:6
aan uw dienaar wat aarden wor-
bleef staan aan de ingang van Jes 45:5 den gegeven, [en wel] de vracht
1Kor 8:4
het huis van El _isa. 10 Maar El _i- van een paar muildieren; want
k 1Sa 25:27
sa zond een bode tot hem en liet uw dienaar zal geen brandoffer
l De 6:13
zeggen: „Daarheen gaande, moet Jer 12:16 of slachtoffer meer opdragen aan
gij u zevenmaall in de Jorda_ an _ ba- m Mt 10:8 andere goden, welke ook, dan
1Kor 9:18
den,m opdat uw vlees tot u terug- 2Kor 11:9
aan Jehovah.o 18 In deze zaak
keert; n en wees rein.” 11 Hier- Opb 22:17 moge Jehovah uw dienaar verge-
¨
op werd Naaman _ verontwaardigdo n Ex 20:24
Ex 20:25
ven: Wanneer mijn heer in het
en maakte aanstalten om heen te o 1Th 1:9
huis van R _immonp komt om zich
gaan en zei: „Zie, ik had [bij mij- p Jer 10:14
daar neer te buigen, en hij op
zelf] gezegd: p ’Hij zal helemaal 1Kor 8:5 mijn hand steunt,q en ik mij wel
tot mij naar buiten komen en zal q 2Kon 7:2 moet neerbuigenr in het huis van
stellig gaan staan en de naam r Ex 20:5
1Kon 19:18
R _immon, moge Jehovah, wan-
van Jehovah, zijn God, aanroe- 2Kon 17:35 neer ik mij neerbuig in het huis
2 KONINGEN 5:19–6:10 Gehazi’s hebzucht. Bijlblad 500
van R _immon, uw dienaar dan HFDST. 5 of schapen of runderen of dienst-
alstublieft in dit opzicht verge- a 2Kr 30:18 knechten of dienstmaagden? a
2Kr 30:19
ving schenken.”a 19 Hierop zei 27 Daarom zal de melaatsheidb
b 2Sa 3:22 ¨
hij tot hem: „Ga in vrede.”b Bij- c 2Kon 4:12 van Naaman
_ u en uw nageslacht
2Kon 8:4
gevolg ging hij een flinke uitge- tot onbepaalde tijd aankleven.”c
d 1Kon 17:24
strektheid van het land van hem Jes 44:26 Onmiddellijk ging hij van voor
vandaan. e 2Kon 5:1 zijn aangezicht naar buiten, een
Lu 4:27
20 Toen zei Gehazi, _ c de bedien- f 2Sa 12:5
melaatse wit als sneeuw.d
de van El _isa, de man van de [ware] g Ps 10:3 e
De profetenzonen zeiden nu
God: „Zie,d
¨ mijn¨ meester
deze Syrier Naaman _
heeft
e gespaard,
Jer 17:9
Lu 12:15
1Ti 6:10
6 tot El _isa: „Zie toch! De plaats
waar wij voor uw aangezicht wo-
f
ter hem?” 33 Terwijl hij nog met l Nu 14:11 tegen ons op te trekken!” 7 On-
2Th 3:2
hen sprak, zie, daar kwam de bode middellijk stonden zij op en sloe-
tot hem af, en [de koning] zei ver- m Nu 11:23
gen in de avondschemering op de
2Kr 20:20
volgens: „Zie, dit is de rampspoed vluchtg en lieten hun tenten en
afkomstig van Jehovah.f Waar- n 2Kon 7:17
hun paardenh en hun ezels — het
om zou ik nog langer op Jehovah o Le 13:46 kamp net zoals het was — achter,
De 24:8
wachten?”g en zij bleven vluchten voor hun
El _isa zei nu: „Luistert naar het ziel.i
7 h
woord van Jehovah. Dit heeft
Jehovah gezegd: ’Morgen om deze
2e kolom
a 2Kon 6:25
8 Toen deze melaatsen nu aan
de buitenrand van het kamp kwa-
tijd zal in de poort van Samaria
_ b Klg 4:9 men, gingen zij vervolgens een
een sea-maat meelbloem een sik- c Sp 20:12 tent binnen en aten en dronken en
kel waard zijn, en twee sea-maten d De 28:7
droegen er zilver en goud en kle-
gerst een sikkel.’ ”i 2 Daarop 2Sa 5:24 ren uit weg en gingen heen en ver-
2Kon 19:7
antwoordde de adjudant op wiens borgen het. Daarna keerden zij
hand de koning steunde j de man e 1Kon 10:29
2Kr 1:17
terug en gingen een andere tent
van de [ware] God en zei: „Al binnen en droegen daar dingen uit
f 2Kr 12:2
maakte Jehovah sluizen in de he- weg en gingen heen en verborgen
mel,k zou deze zaak kunnen ge- g Ps 48:5 het.j
Sp 28:1
schieden?”l Hierop zei hij: „Zie, 9 Ten slotte nu zeiden zij tot
h Ps 33:17
gij ziet het met uw eigen ogen,m Sp 21:31 elkaar: „Het is niet juist wat wij
maar gij zult er niet van eten.”n doen. Deze dag is een dag van
i Ge 2:7
3 En er waren vier mannen, goed nieuws! k Indien wij aar-
j Jer 41:8
melaatsen, die zich aan de in- zelen en werkelijk wachten tot
gang van de poort bevonden; o k Na 1:15 het morgenlicht, dan zal stellig
1Kor 10:24
zij zeiden nu tot elkaar: „Waar- Fil 2:4 schuld ons achterhalen.l Nu dan,
om blijven wij hier totdat wij ge- 1Th 5:15 komt en laten wij [de stad] bin-
storven zijn? 4 Indien wij had- l 1Ti 6:10 nengaan en het aan het huis van
¨
503 Kamp van de Syriers geplunderd 2 KONINGEN 7:10–8:4
de koning melden.” 10 Zij kwa- HFDST. 7 dant op wiens hand hij steunde,a
men dus en riepen de poortwach- a 2Sa 18:26 belast met het toezicht over de
Ps 127:1
ters a van de stad toe en meld- Mr 13:34 poort; en het volk bleef hem in de
den het hun, door te zeggen: „Wij b 2Kon 7:7 poort onder de voet lopen,b zodat
kwamen in het kamp van de Sy- c 2Kon 6:8 hij stierf, juist zoals de man van de
¨
riers, en ziet! er was daar nie- d Sp 14:15 [ware] God gesproken had,c toen
mand, noch het geluid van een e 2Kon 6:25
2Kon 6:29
hij sprak ten tijde dat de koning
mens, maar alleen de vastgebon- f Joz 8:4 tot hem afgekomen was. 18 Al-
den paarden en de vastgebonden Joz 8:12 dus geschiedde het juist zoals de
Re 20:29
ezels en de tenten net zoals ze Re 20:37 man van de [ware] God tot de ko-
waren.”b 11 Terstond riepen de g 2Kon 6:25 ning gesproken had, toen hij zei:
poortwachters het uit, en zij meld- h Klg 4:9 „Twee sea-maten gerst ter waar-
den het binnen in het huis van de i Es 1:7 de van een sikkel en een sea-maat
Jes 22:24
koning. meelbloem ter waarde van een sik-
j Ps 68:12
12 Onmiddellijk stond de ko- Jes 2:20 kel zal het worden, morgen om
Mt 16:26
ning in de nacht op en zei tot zijn deze tijd in de poort van Sama- _
k 2Kr 20:25
dienaren: c „Laat ik U alstublieft Ps 68:12 ria.”d 19 Maar de adjudant ant-
¨
vertellen wat de Syriers ons heb- Jes 33:1
woordde de man van de [ware]
l Nu 23:19
ben aangedaan.d Zij weten heel 2Kon 7:1 God en zei: „Ook al maakte Jeho-
goed dat wij hongerig zijn; e en Jes 44:26 vah sluizen in de hemel, zou het
Jes 55:11
daarom zijn zij uit het kamp weg- naar dit woord kunnen geschie-
getrokken om zich te verbergen den?”e Hierop zei hij: „Zie, gij ziet
in het veld,f zeggend: ’Zij zullen 2e kolom
het met uw eigen ogen, maar gij
de stad uit komen, en wij zul- a 2Kon 5:18
zult er niet van eten.”f 20 Zo is
b 2Kon 9:33
len hen levend vangen en de stad Jes 25:10 het ook met hem gebeurd,g toen
binnentrekken.’ ” 13 Toen ant- c De 32:35 het volk hem in de poort onder
woordde een van zijn dienaren en 2Kon 7:2
de voet bleef lopen,h zodat hij
2Kr 36:16
zei: „Laat men alstublieft vijf van Jes 5:24 stierf.
de overgebleven paarden nemen Jes 28:22
Na 1:2
En El _isa zelf had tot de vrouw
die er in de stad zijn overgeble-
ven.g Zie! Ze staan gelijk met heel
¨
d 2Kon 7:1
Jes 44:26 8 wier zoon hij weer levend ge-
i
maakt had, gesproken en gezegd:
de menigte van Isra _ el die daarin e Nu 20:12
Ps 78:19
is overgebleven. Zie! Ze staan ge- „Sta op en ga heen, gij met uw
f 2Kon 7:2
lijk met heel de menigte van Is- _ huisgezin, en vertoef als vreemde-
¨ g 2Kr 20:20
ling waar gij maar als vreemdeling
rael die is vergaan.h En laten wij h Jes 41:25
[die] uitzenden en zien.” 14 Bij- vertoeven kunt; j want Jehovah
gevolg namen zij twee wagens heeft een hongersnood opgeroe-
HFDST. 8
met paarden en de koning zond pen,k en bovendien moet die ze-
i 2Kon 4:35
die achter het kamp van de Sy- ven jaar lang over het land ko-
¨ j Ge 12:10
men.”l 2 De vrouw stond dus op
riers aan en zei: „Gaat en ziet.” Ge 26:1
15 Daarop gingen zij hen achter- Ge 47:4
Ru 1:1
en deed naar het woord van de
na tot aan de Jorda_ an;
_ en zie! heel k Le 26:19
man van de [ware] God en ging
de weg lag vol met kleren en ge- De 28:23 heen,m zij met haar huisgezin,n
¨ 2Sa 21:1
waarop zij zeven jaar als vreem-
rei,i die de Syriers hadden weg- 1Kon 17:1
geworpen toen zij zich weghaast- Ps 105:16
Han 11:28
deling in het land van de Filistij-
ten.j Daarop keerden de boden l Ge 41:27
neno vertoefde.
terug en meldden het aan de ko- 2Sa 24:13
Am 3:2
3 Nu gebeurde het na verloop
ning. m Sp 27:12
van zeven jaar dat de vrouw
16 Toen ging het volk naar bui- n Ge 15:3 voorts terugkeerde uit het land
ten en plunderde k het kamp van 1Ti 5:8 van de Filistijnen en heenging
¨
de Syriers; en zo werd een sea- o Joz 13:3
1Sa 27:1
om luid tot de koning te roepenp
maat meelbloem een sikkel waard, p 1Sa 8:5 om haar huis en om haar veld.
en twee sea-maten gerst een sik- 2Sa 14:4 4 De koning nu was juist in ge-
2Kon 6:26
kel, naar het woordl van Jehovah. Lu 18:3 sprek met Gehazi, _ q de bedien-
17 En de koning zelf had de adju- q 2Kon 4:12 de van de man van de [ware] God,
¨
2 KONINGEN 8:5-21 Sunamitische krijgt land terug. Hazael 504
HFDST. 8
¨
en zei: „Verhaal mij toch alstu- gij de zonen van Isra _ el zult aan-
blieft al de grote dingen die El _i- a 2Kon 2:14 doen. Hun versterkte plaatsen
2Kon 2:20
sa heeft gedaan.”a 5 Voorts ge- 2Kon 3:17 zult gij aan het vuur prijsgeven,
beurde het dat terwijl hij juist 2Kon 4:4
2Kon 5:14
en hun uitgelezen mannen zult
bezig was de koning te verha- 2Kon 5:27 gij met het zwaard doden, en hun
2Kon 6:6
len hoe hij de dode weer levend 2Kon 7:1
kinderen zult gij verpletteren,a
had gemaakt,b wel, daar riep de b 2Kon 4:35 en hun zwangere vrouwen zult
c Nu 36:9 b
vrouw wier zoon hij weer levend d 1Sa 26:17
gij openrijten.”
¨ 13 Daarop zei
had gemaakt, luid tot de koning 2Kon 6:26 Haza _ el: „Wat is uw knecht, [die
1Pe 2:17
om haar huis en om haar veld.c e 2Kon 4:32
slechts een] hondc [is], dat hij zo
Terstond zei Gehazi: _ „Mijn heerd f 2Kon 9:32 iets groots zou kunnen doen?”
de koning, dit is de vrouw, en dit g Ps 82:3
Sp 21:1
Maar El _isa zei: „Jehovah heeft
is haar zoon die door El _isa weer Sp 29:4 mij ¨ u getoond als koning over Sy- _
Sp 31:9
levend gemaakt is.” 6 Daarop h Jes 7:8
rie.”d
ondervroeg de koning de vrouw, i 1Kon 20:1 14 Daarna ging hij van El _isa
2Kon 6:24
en zij verhaalde hem vervolgens j 1Kon 17:24
heen en kwam bij zijn eigen heer,
de geschiedenis.e Toen gaf de ko- k 1Kon 19:15 die toen tot hem zei: „Wat heeft
l 1Sa 9:8
ning haar een hofbeambte f en zei: 1Kon 14:3
El _isa u gezegd?” Hierop zei hij:
„Geef alles terug wat haar toebe- 2Kon 5:5 „Hij heeft mij gezegd: ’Gij zult
m Ge 25:22
hoort en al de producten van het 1Kon 14:2
beslist herstellen.’ ”e 15 Nu ge-
veld, van de dag af dat zij het land 2Kon 3:11 beurde het de volgende dag dat
2Kon 22:13
verliet tot nu toe.”g n 1Sa 25:8 hij voorts een dekkleed nam en
7 Voorts kwam El _isa naar Da- 2Kon 6:21 het in water doopte en het over
2Kon 13:14 f zodat hij
maskus;
_ h en Ben-Hadad,i
_ de ko- o Jes 44:26 zijn gezicht uitspreidde, ¨
¨ Am 3:7 stierf.g En Haza _ elh begon in zijn
ning van Syri _ e, was ziek. Bijge- p 2Kon 8:15
volg berichtte men hem en zei: q Jer 9:1 plaats te regeren.
„De man van de [ware] Godj is Lu 19:41
Han 20:19
16 En in het vijfde jaar van Jo- _
hierheen gekomen.” ¨ 8 Daarop r 2Kon 10:32 ram,i de zoon¨ van Achab, _ de ko-
zei de koning tot Haza _ el: k „Neem
2Kon 12:17
2Kon 13:3
ning van Isra _ el, terwijl Josafat _ ko-
j
een geschenkl in uw hand en ga Am 1:3 ning van Juda _ was, werd Joram, _
de man van de [ware] God te-
de zoon van Josafat, _ de koning
¨ van
gemoet, en gij moet door bemid- 2e kolom Juda,
_ koning. 17 Tweeendertig
deling van hem Jehovah raadple- a De 28:45
jaar oud was hij geworden toen
gen,m door te zeggen: ’Zal ik van De 28:63 hij koning werd, en hij heeft acht
2Kon 15:16
deze jaar lang te Jeruzalem _ geregeerd.k
¨ ziekte herstellen?’ ” 9 Ha- _ Ho 10:14
b Jes 13:16 18 En hij ging de ¨ weg van de ko-
zael ging hem dus tegemoet en Ho 13:16
nam een geschenk in zijn hand, Am 1:13 ningen van Isra _ el bewandelen,l
ja, allerlei goeds van Damaskus, _ c 1Sa 17:43 net zoals degenen van het huis
2Sa 9:8
de vracht van veertig kamelen, Ps 22:20 van Achab_ hadden gedaan; m want
en hij kwam en ging voor hem d 1Sa 2:7 Achabs
_ dochter werd zijn vrouw,n
1Kon 19:15
staan en zei: „Uw zoon,n Ben-H a-
_ e 2Kon 8:10 en hij bleef doen wat kwaad was
¨ f Ps 36:1 in Jehovah’s ogen. 19 En Jeho-
dad, de koning van Syri _ e, heeft Mi 2:1
mij tot u gezonden en laat [u] zeg- g 1Kon 16:10 vah wilde Juda _ o niet in het verderf
gen: ’Zal ik van deze ziekte her-
2Kon 11:1 storten ter wille van zijn knecht
2Kon 15:10 p
stellen?’ ” 10 Toen zei El _isa tot Jes 33:1 David,
_ juist zoals hij hem beloofd
hem: „Ga, zeg tot hem: ’Gij zult
h 1Kon 19:15 had hem [en] zijn zonen voor altijd
i 2Kon 1:17
beslist herstellen’, en Jehovah j 1Kon 22:50 een lamp te geven.q
2Kr 21:3 r
heeft mij getoondo dat hij beslist k 2Kr 21:5
20 In zijn dagen kwam Edom _
zal sterven.”p 11 En hij zette l 1Kon 12:28 in opstand en onttrok zich aan de
een strak gezicht en hield het zo
1Kon 16:32
m 1Kon 16:33
hand van Juda, _ en zij lieten zich
tot verlegen wordens toe. Daar- 1Kon 21:25 vervolgens door een koning s re-
2Kon 21:3
na barstte de man van de [ware] 2Kr 21:13
geren. 21 Dientengevolge ¨ trok
God in tranen q uit. 12 Hierop n 2Kon 8:26 Joram
_ over naar Za_ ır, alsook alle
¨ 2Kr 18:1
zei Haza_ el: „Waarom weent mijn 2Kr 21:6
o Ge 49:10 q 1Kon 11:36; Ps 132:17; Lu 1:69; Han 15:16; r Ge
heer?” Waarop hij zei: „Omdat ik p 2Sa 7:16 27:40; 2Sa 8:14; 2Kon 3:9; 2Kr 21:8; s 2Sa 8:14;
heel goed weet wat voor kwaadr 2Kr 21:7 1Kon 22:47.
505 Joram en Ahazia koning. Jehu gezalfd 2 KONINGEN 8:22–9:10
wagens met hem. Nu gebeurde HFDST. 8 En de profeet El _isa riep van
het dat hijzelf ’s nachts opstond
en ten slotte de Edomieten die
a Joz 21:13
2Kon 19:8
2Kr 21:10
9 zijn kant een van de profe-
tenzonena en zei vervolgens tot
hem en de wagenoversten om- b 1Kon 14:29 hem: „Omgord uw lendenenb en
1Kon 15:23
singelden, versloeg; en het volk 2Kon 15:6 neem deze pulc met olie in uw
vluchtte toen naar zijn tenten. 2Kon 15:36
c 1Kon 2:10
hand en ga naar Ramoth-G _ _ilead.d
22 Maar Edom _ heeft zijn opstand 1Kon 11:43 2 Wanneer gij daar aangekomen
1Kon 14:31
volgehouden en heeft zich aan de 2Kr 21:19
zijt, zie daar dan uit naar Jehu, _ e
hand van Juda _ onttrokken tot op d 2Kr 21:20 de zoon van Josafat, _ de zoon
deze dag. Het was toen dat L _ib- e 1Kr 3:11
2Kr 21:17
van N _imsi; en gij moet naar bin-
naa voorts in opstand kwam, in die f 2Kon 9:29 nen gaan en hem uit het mid-
tijd. 2Kr 22:1
den van zijn broeders doen op-
g 2Kr 22:2
23 En de rest van de aangele- h 2Kon 8:18 staan en hem in het binnenste
genheden van Joram _ en alles wat 2Kon 11:1
2Kon 11:13
vertrekf brengen. 3 En gij moet
hij gedaan heeft, is dat niet be- 2Kon 11:16 de pul met olie nemen en die over
schreven in het boek van de aan- b i 1Kon 16:16
1Kon 16:23
zijn hoofd uitgieteng en zeggen:
gelegenheden van de dagen der 1Kon 16:27 ’Dit heeft Jehovah gezegd: „Voor-
2Kr 22:2 h i
koningen van Juda? _ 24 Ten slot- j 1Kon 16:33
waar, ¨ ik zalf u tot koning over
te legde Joram _ zich neer bij zijn 2Kr 22:3 Isra
_ el.” ’ En gij moet de deur ope-
k 2Kon 19:22
voorvaders en werd bij zijn voor- c
l 2Kon 8:18
nen en vluchten en niet wach-
vaders begraven in de Stad van 2Kor 6:14 ten.”
d En zijn zoon Ahaziae be-
David._ _ m 2Kon 9:15
2Kr 22:5
4 En de bediende, de bedien-
gon in zijn plaats te regeren. n Joz 21:38 de van de profeet, ging op weg
1Kon 22:3
25 In het twaalfde jaar van Jo- _ o 1Kon 19:17
naar Ramoth-G _ _ilead. 5 Toen hij
ram, de zoon ¨ van Achab, _ de koning p 2Kon 9:15 daar kwam, zie, daar zaten de
van Isra _ el, werd Ahazia, _ de zoon q Joz 19:18
1Kon 21:1
oversten van de krijgsmacht. Hij
van Joram, _ de koning ¨ van Juda, _ 2Kr 22:6 zei nu: „Ik heb een woord voor u,j
koning.f 26 Tweeentwintig jaar r 2Kon 9:16 o overste.” Hierop zei Jehu: _ „Voor
oud was Ahazia _ toen´ hij ´ begon te
wie van ons allen?” Toen zei hij:
regeren, en hij heeft een jaar te Je- 2e kolom „Voor u, o overste.” 6 Derhalve
g En de naam
ruzalem
_ geregeerd.
stond hij op en ging het huis bin-
van zijn moeder was Athalia, h de
_ HFDST. 9 nen; voorts goot hij de olie over
i de koning
kleindochter ¨ van Omri, _ a 2Kon 4:1 zijn hoofd uit en zei tot hem: „Dit
van Isra _ el. 27 En hij ging de weg 2Kon 6:1 heeft Jehovah, de God van Is- _
b 1Kon 18:46 ¨
van het huis van Achab _ bewan- 2Kon 4:29 rael, gezegd: ’Voorwaar, ik zalf u
j
delen en bleef doen wat kwaad Lu 12:35 k
tot koning over Jehovah’s volk,l
k gelijk c 1Sa 10:1 ¨
was in Jehovah’s ogen, d 2Kon 8:28 dat wil zeggen over Isra _ el. 7 En
het huis van Achab, _ want hij was 2Kr 22:5 gij moet het huis van Achab, _ uw
e 1Kon 19:17
door huwelijk met het huis van f 1Kon 20:30 heer, neerslaan, en ik moet het
Achab
_ verwant.l 28 Bijgevolg 1Kon 22:25 bloed van mijn knechten, de profe-
g Ex 29:7
ging hij met Joram, _ de zoon van ¨ 1Kon 19:16 ten, en het bloed van alle knech-
Achab,
_ ten strijde tegen ¨ Haza _ el,m h 2Kr 22:7 ten van Jehovah wrekenm van de
i Jer 27:5
de koning van Syri _ e, bij¨ Ramoth-_ Da 2:21 hand van Izebel. _ n 8 En het gehe-
G _ilead,n maar de Syriers versloe- j Re 3:19 le huis van Achab _ moet vergaan;
geno Joram. _ 29 Daarom keerde k 1Kon 19:16
2Kr 22:7
en ik moet van Achab _ afsnijdeno
p terug om in J
koning ¨ q Joram
_ _iz- l 1Kon 16:2 al wie tegen een muur watertp en
reel genezing te zoeken van de m De 32:35 iedere ¨hulpeloze en waardeloze q
¨ De 32:43
wonden die de Syriers hem ten Ps 94:1 in Isra_ el. 9 En ik moet het huis
slotte bij Rama _ hadden toege- Lu 18:7
Ro 12:19 van Achab _ maken gelijk het huis
bracht toen hij streed tegen Haza-
_ van Jerobeam, _ r
de zoon van Ne-
¨_
Ro 13:4
¨ Heb 10:30
el, de koning van Syri _ e. Wat Aha- _ n 1Kon 18:4 bat, en gelijk het huis van Bae- _
r betreft, de zoon van Joram,
zia _ 1Kon 19:2 s
sa, de zoon van Ah _ia. 10 En
1Kon 21:15
de koning van Juda, _ hij daalde af 1Kon 21:25 Izebel
_ zullen de honden ¨ opetent
om Joram, _¨ de zoon van Achab, _ te o 1Kon 21:21 op het stuk land te J _izreel, en er
p 1Kon 14:10
J _izreel te bezoeken, want hij was q De 32:36
ziek. 1Kon 21:21 r 1Kon 15:29; s 1Kon 16:11; t 1Kon 21:23.
2 KONINGEN 9:11-25 Jehu’s rit; zijn samenzwering tegen Joram 506
zal niemand zijn die haar be- HFDST. 9 zei: „Dit heeft de koning gezegd:
graaft.’ ” Daarop opende hij de a 2Kon 9:3 ’Is het vrede?’ ” Maar Jehu _ zei:
deur en vluchtte weg.a b 2Kon 4:26 „Wat hebt gij met ’vrede’ te ma-
c 1Sa 21:14 a Keer om [en kom] achter
11 Wat Jehu _ betreft, hij ging ken?
d 2Kon 9:6
naar buiten naar de dienaren van mij!”
e Mt 21:7
zijn heer, en zij zeiden toen tot f 2Sa 15:10
Vervolgens meldde de wachter b
hem: „Is alles in orde? b Waarom 1Kon 1:34 en zei: „De bode is tot bij hen ge-
is deze waanzinnige c bij u geko- g 1Kon 1:39 komen, maar hij is niet terugge-
men?” Maar hij zei tot hen: „GIJ- h 1Kon 19:16 keerd.” 19 Hij stuurde er derhal-
ZELF kent de man en zijn gepraat
i 2Kon 9:2 ve een tweede paardrijder op uit,
heel goed.” 12 Maar zij zeiden:
j 2Kon 10:9
die, toen hij bij hen kwam, vervol-
k 1Kon 22:3
„Dat is niet waar! Vertel het ons 2Kon 8:28
gens zei: „Dit heeft de koning ge-
alstublieft.” Toen zei hij: „Zus l 1Kon 19:15 zegd: ’Is het vrede?’ ” Maar Jehu _
en zo heeft hij tot mij gespro- 2Kon 8:15
2Kon 10:32
zei: „Wat hebt gij met ’vrede’ te
ken en gezegd: ’Dit heeft Jehovah m 2Kon 8:29
maken? c Keer om [en kom] achter
gezegd: „Voorwaar, ik zalf u tot n Joz 19:18
mij!”
¨ 1Kon 21:1 20 Vervolgens meldde de wach-
koning over Isra _ el.” ’ ”d 13 Hier-
op namen zij haastig ieder hun
o 2Kr 22:6
ter en zei: „Hij is tot bij hen ge-
p Sp 20:18
kleede en legden dat onder hem komen, maar hij is niet terugge-
q 2Kr 22:7
op de kale treden, waarop zij op keerd; en de manier van rijden is
r Jes 21:6 d
de hoorn bliezenf en zeiden: „Jehu _ Jes 62:6 als de manier van rijden van Jehu, _
is koning geworden!” g 14 En
Ez 33:2 de kleinzoon van N _imsi,e want
s 2Kr 14:7
Jehu,
_ h de zoon van Josafat, de
_ hij rijdt als een waanzinnige.”f
t 1Kon 21:1
zoon van N _imsi,i zette een samen- 21 Daarop zei Joram: _ „Span in!”g
u 1Sa 16:4
zwering op touwj tegen Joram. _ 1Kon 2:13 Zijn strijdwagen werd dus inge-
spannen en Joram, _ de koning van
En Joram _ zelf had juist de wacht ¨ h
Isra
_ el, en Ahazia,
_ de koning van
gehouden bij Ramoth-G
¨ _ _ilead,k hij ¨
2e kolom
Juda,
_ trokken uit, ieder op zijn
met heel Isra _ el, wegens Haza
¨ _ el,l a Jes 48:22
eigen strijdwagen. Terwijl zij uit-
Ro 3:17
de koning van Syri _ e. 15 Later
m terug om
b 2Sa 18:24 trokken, Jehu _ tegemoet, troffen
keerde koning Joram _ 2Sa 18:26
¨ zij hem ten slotte op het stuk
in J _izreeln genezing te zoeken van c Jes 57:21 ¨ i
¨ land van de Jizreeliet Naboth. _
de wonden die de Syriers hem ten d 1Kon 19:16
22 Nu gebeurde het dat zodra
slotte hadden toegebracht toen hij e 2Kon 9:2
¨ f Za 12:4 Joram
_ Jehu
_ zag, hij onmiddellijk
streed tegen Haza _ el, de koning
¨ o g Mi 1:13 zei: „Is het vrede, Jehu?” _ Maar
van Syri _ e. h 2Kon 8:25 hij zei: „Hoe zou het vrede j kun-
Jehu
_ zei nu: „Indien UW ziel 2Kon 8:29
nen zijn zolang de hoererijen van
2Kr 22:7
ermee instemt,p laat dan nie- uw moeder Izebel _ k
en haar vele
i 1Kon 21:1
mand uit de stad ontsnappen om 1Kon 21:15 toverijen er nog zijn?”l 23 Ter-
¨
het in J _izreel te gaan berichten.” 1Kon 21:19
stond maakte Joram _ een wen-
j Jes 48:22
16 Toen reed Jehu _ weg en ging ding met zijn handen, om te kun-
¨ Jes 57:21
naar J _izreel; want Joram _ lag daar, Jes 59:8
nen vluchten, en zei tot Ahazia: _
q Jer 16:5
en Ahazia, _ de koning van Juda, _ Ro 3:17 „Er is bedrog in het spel,m Aha- _
was in eigen persoon afgekomen k 1Kon 16:31 zia!” 24 En Jehu _ zelf vulde zijn
1Kon 18:4
om Joram _ te bezoeken. 17 En de 1Kon 19:2 hand met een boog en schoot Jo- n
_
wachter r stond op de torens in J _iz- 1Kon 21:7
ram vervolgens tussen de armen,
¨ Opb 9:21
reel,t en hij zag ten slotte de dei- l Le 20:6 zodat de pijl er bij zijn hart uit
nende massa van Jehu’s _ [mannen], De 18:10 kwam, en hij zakte in zijn strijd-
1Kon 18:19
toen hij er aankwam, en hij zei ter- Mal 3:5 wagen ineen.o 25 Nu zei hij tot
stond: „Ik zie een deinende mas- m 2Kon 11:14 B _idkar, zijn adjudant: p „Neem
sa [mannen].” Daarop zei Joram: _ n Ps 7:12 hem op; werp hem op het stuk
¨
„Neem een ruiter en zend hun die o 1Kr 28:9 veld van de Jizreeliet Naboth; _ q
Ps 50:22
tegemoet, en laat hem zeggen: ’Is Pr 8:13 want denk nog eens terug: Ik en
het vrede?’ ”u 18 Bijgevolg ging p 2Kon 7:17 gij reden spannen [paarden] ach-
hem een paardrijder tegemoet en q 2Kon 9:21 ter zijn vader Achab _ aan, en Jeho-
507 Jehu doodt Joram, Ahazia en Izebel 2 KONINGEN 9:26–10:6
vah zelf heeft deze formele uit- HFDST. 9 van haar dan de schedel en de voe-
spraaka tegen hem aangeheven: a 1Kon 21:29
1Kr 16:12
ten en de handpalmen.a 36 Toen
26 ’„Voorzeker, het bloedb van Na- _ b Ge 4:10 zij terugkwamen en het hem ver-
Ps 9:12
both en het bloed van zijn zonenc Ps 72:14
telden, zei hij vervolgens: „Het
heb ik gisteren gezien”, is de uit- Jes 26:21 is het woord van Jehovah dat hij
c 2Kr 24:25
spraak van Jehovah, „en ik zal het 2Kr 25:4 door bemiddeling b van zijn knecht
u stellig vergeldend op dit stuk d Ge 9:5
Ex 20:5
El _ia, de Tisbiet, gesproken heeft,
land”, is de uitspraak van Jeho- Le 24:17 toen hij zei: ’Op het stuk land van
De 5:9 ¨
vah.’ Nu dan, neem hem op; werp e 1Kon 21:24
J _izreel zullen de honden het vlees
hem op het stuk land, naar het f 2Kon 8:29 van Izebel_ eten.c 37 En het dode
2Kr 22:7
woord van Jehovah.”e g 1Kon 21:2 lichaam van Izebel _ zal stellig tot
27 En Ahazia,
_ f
de koning van h Joz 17:11 mest wordend op de oppervlakte
Re 1:27
Juda,
_ zag het zelf en nam de i 1Kon 9:15 van het veld, op het stuk land van
¨
vlucht langs de weg van het tuin- j 2Kr 22:7
k 2Sa 5:7
J _izreel, opdat men niet kan zeg-
huis.g (Later zette Jehu _ hem ach- l 2Kon 8:25 gen: „Dit is Izebel.”
_ ’ ”e
m 2Kon 8:24
terna en zei: „Hem ook! Slaat hem Achab
_ nu had zeventig zo- f
neer!” Zij sloegen hem dus in de
wagen neer op de weg die omhoog-
2Kr 22:2
n 1Kon 21:1
o 1Kon 16:31
1Kon 21:25
10 nen in Samaria.
schreef Jehu
_
_ g
Daarom
brieven en stuurde
p Jer 4:30
voert naar Gur, dat bij J _ibleamh Ez 23:40 die naar Sam aria
_ aan de vorstenh
ligt. En hij zette zijn vlucht voort ¨
q Jes 3:18
1Pe 3:3
van J _izreel, de oudere manneni en
naar Meg _iddo i en stierf daar ten r Sp 7:6 de verzorgers van Achabs
_ [kinde-
slotte.j 28 Toen vervoerden zijn s 1Kon 16:16
ren], waarin stond: 2 „Nu dan,
1Kon 16:18
dienaren hem op een wagen naar t Ex 32:26 terzelfder tijd dat deze brief U be-
1Kr 12:18
Jeruzalem,
_ en zo begroeven zij Ps 94:16 reikt, zijn bij U de zonen van UW
hem in zijn graf bij zijn voorvaders u Ge 37:36 heer, en bij U zijn de strijdwagens
k 1Sa 8:15
in de Stad van David. _ 29 En het 2Kon 8:6 en de paardenj en een versterkte
was in het elfde jaar van Joram, l
_ Es 1:10
v Job 31:3
stad en het wapentuig. 3 En GIJ
m
de zoon van Achab, _ dat Ahazia
_ w 2Kon 7:20 moet zien wie de beste en meest
Jes 25:10
koning over Juda _ was geworden.) Mal 4:3 oprechte is onder de zonen van UW
30 Ten slotte kwam Jehu _ naar Ro 16:20 heer en hem op de troon van zijn
¨ n x De 27:15
J _izreel, en Izebel _ o zelf vernam
De 27:25 vader plaatsen.k Strijdt vervol-
1Kon 21:25
het. Zij beschilderde toen haar p
Ps 119:21
gens voor het huis van UW heer.”
ogen met zwarte verf en maak- y 1Kon 16:31 4 En zij werden ten zeerste be-
te haar hoofd mooiq en ging door
vreesd en zeiden voorts: „Zie!
het venster naar beneden kijken.r 2e kolom Zelfs twee koningenl hebben voor
31 En Jehu _ zelf kwam de poort a 2Kon 9:10 hem geen stand´ ´ kunnen houden,
Jes 14:20
binnen. Zij zei nu: „Is het goed ge- Jer 22:19 en hoe zullen wıj dan stand kun-
gaan met Z _imri,s de doder van zijn b Jes 44:26 nen houden?”m 5 Dientengevol-
Jes 55:11
heer?” 32 Daarop hief hij zijn c 1Kon 21:23 ge zonden degene die over het
gezicht op naar het venster en zei: d Ps 83:10 huis ging en degene die over de
Jer 8:2
„Wie is met mij? Wie?”t Onmiddel- Jer 16:4 stad ging en de oudere mannen
e Sp 10:7
lijk keken twee of drie hofbeamb- en de verzorgers n een boodschap
tenu naar beneden, naar hem.
aan Jehu_ en lieten zeggen: „Wij
33 Hij dan zei: „Laat haar val- HFDST. 10 zijn uw knechten, en al wat gij ons
len!”v Toen lieten zij haar vallen, f Re 8:30 zegt, zullen wij doen. Wij zullen
Re 12:14
waarop er wat van haar bloed te- g 1Kon 16:29 niemand koning maken. Doe wat
gen de muur en tegen de paarden h De 16:18
i 1Kon 21:8
goed is in uw eigen ogen.”
opspatte; en hij vertrapte w haar j Sp 21:31 6 Daarop schreef hij hun een
k 2Kon 10:1
nu. 34 Daarna ging hij naar bin- l 2Kon 9:24
tweede brief, waarin stond: „In-
nen en at en dronk en zei toen: 2Kon 9:27 dien GIJ mij toebehoorto en mijn
m Lu 14:31
„Ziet alstublieft om naar deze ver- n 2Kon 10:1 stem gehoorzaamt, neemt dan de
vloekte x en begraaft haar, want o 2Kon 9:32 hoofden van de mannen die zo-
p De 5:9
zij is de dochter van een koning.”y Job 21:19 nenp van UW heer zijn en komt
35 Toen zij heengingen om haar Jes 14:21 morgen om deze tijd bij mij te J _iz-
Opb 2:23 ¨
te begraven, vonden zij niets meer q 2Kon 9:30 reel.”q
2 KONINGEN 10:7-22 Achabs 70 zonen. Jonadab en Jehu 508
HFDST. 10
¨
De zonen van de koning nu, put van het bindhuis, twee´ enveer- ´
zeventig man, waren bij de aan- a Re 9:5
1Kon 21:21
tig man, en hij liet niet een van
zienlijken van de stad, die hen Ps 109:13 hen overblijven.a
grootbrachten. 7 Nu gebeurde b 2Sa 4:10 15 Toen hij vandaar verder
het dat zodra de brief hen be- 2Sa 11:19
ging, trof hij voorts Jonadab, _ b de
de toen over zijn aangezicht en i 1Sa 29:1 hij heeft hen tot nu toe nog niet
1Kon 20:26
zei: „Mijn vader,e mijn vader, de van voor zijn aangezicht wegge-
¨ j Ga 6:9
worpen. 24 Ten slotte stierf Ha-
strijdwagen van Isra _ el en zijn rui- k Jes 44:26
¨ ¨ _
ters!”f 15 El _isa zei nu tot hem: l 2Kon 13:25 zael, de koning van Syri _ e, en zijn
„Neem een boog en pijlen.” Hij m Ps 139:8 zoon Ben-Hadad _ begon in zijn
nam zich dus een boog en pij- n 2Kon 24:2
plaats te regeren. 25 En Joas, _
o 2Kon 1:1
len. 16 Vervolgens zei hij tot de de zoon van Joahaz, _ nam voorts
¨ p Jo 11:44
uit de hand van
koning van Isra _ el: „Leg uw hand Heb 11:35
¨ Ben-Hadad, _ de
aan de boog.” Bijgevolg legde hij q Opb 11:11 zoon van Haza _ el, de steden weer
zijn hand eraan, waarna El _isa
terug die hij in de oorlog uit de
zijn handen op de handeng van de 2e kolom hand van zijn vader Joahaz _ geno-
koning legde. 17 Toen zei hij: a 1Kon 19:15 men had. Driemaal versloeg Joas _
„Open het venster naar het oos- 2Kon 10:32 hem, en hij heroverde ¨ j ten slotte
b 2Kon 8:12
ten.” Hij opende het dus. Ten slot- Ps 106:41 de steden van Isra _ el.
te zei El _isa: „Schiet!” Hij schoot c Re 10:16
In het tweede jaar van
dus. Nu zei hij: „Jehovah’s pijl
van redding, ja, de pijl van red-
2Kon 14:27
Ne 9:31
Ps 86:15
14 Joas,
_
de koning van Isra
_
k
de zoon¨ van Joahaz,
_
el, werd Ama-
_
¨
h tegen Syrie! En gij zult Sy-
Jes 30:18
ding
¨ _ _ Klg 3:32 l
zia, de zoon van Joas,
_ de koning
i stellig geheel en al
rie bij Afek _ d Ps 145:8
van Juda,
_ koning. 2 Vijfentwin-
2Kor 1:3
verslaan.” Ef 2:4 tig jaar oud was hij geworden toen
18 Vervolgens zei hij: „Neem de e Ex 2:24
hij begon te regeren, en hij heeft
pijlen.” Daarop nam hij [ze]. Toen f Ge 13:16
negenentwintig jaar lang te Je-
¨ Ge 17:7
zei hij tot de koning van Isra _ el: Ge 22:17 ruzalem
_ geregeerd. En de naam
Ex 32:13
„Sla op de aarde.” Hij sloeg derhal- g Ge 26:3
van zijn moeder was Joaddin, _ m
de muur van Jeruzalem _ maakte r 1Kr 3:12 de zoon van Joas, _ de koning van
¨ s De 2:8 ¨
bij de Efraımpoort,p helemaal tot 1Kon 9:26
Isra
_ el, koning te Samaria, _ voor
aan de Hoekpoort,q vierhonderd 2Kon 16:6 eenenveertig jaar. 24 En hij
2Kr 26:2
el. 14 En hij nam al het goud t Ho 1:1
bleef doen wat kwaad was in Jeho-
en zilver en alle voorwerpen die Am 1:1 vah’s ogen. Hij week niet af van
515 Azarja (Uzzia), Zacharia, Sallum 2 KONINGEN 14:25–15:14
alle zonden van Jerobeam, _ de zoon HFDST. 14 dag van zijn dood, en hij bleef vrij-
¨
van Nebat,_ waarmee hij Isra _ el a 1Kon 12:28 gesteld van plichtena in zijn huis
a 1Kon 13:34
had doen zondigen. 25 Hij was Ps 106:20 wonen, terwijl Jotham, _ b
de zoon
¨
het die de grens van Isra _ el her- b Nu 13:21
Nu 34:8
van de koning, over het huis ging
stelde, vanaf de toegang van Ha- _ Ez 47:16 en het volk van het land richtte.c
Am 6:14
mathb helemaal tot aan de zee van c Ge 14:3
6 Wat de rest van de aangelegen-
de Araba, c naar het woord van Je-
_ ¨
De 3:17 heden van Azarja _ betreft en alles
d Jon 1:1
hovah, de God van Isra _ el, die ge- Mt 12:39 wat hij gedaan heeft, is dat niet be-
sproken had door bemiddeling van e Joz 19:13 schreven in het boekd van de aan-
zijn knecht Jona, d de zoon van f Ex 3:7
_ Re 10:16 gelegenheden van de dagen der
Am _ittai, de profeet die afkomstig Ps 106:44 koningen van Juda? _ 7 Ten slot-
e g 1Kon 14:10
was uit Gath-Hefer. _ 26 Want 1Kon 21:21 te legde Azarja _ zich neer bij zijn
Jehovah had de ¨ zeer bittere el- h De 25:19 e
voorvaders, en men begroef hem
De 29:20
lende van Isra _ el gezien.f Er was i 2Kon 13:5 bij zijn voorvaders in de Stad van
geen hulpeloze noch waardeloze, ¨
Ps 86:15
David;_ en zijn zoon Jotham _ be-
Jer 31:20
en er was geen helper voor Isra _ el.g Ho 1:7 gon in zijn plaats te regeren.f
27 En Jehovah ¨ had beloofd de
j 2Sa 8:6
8 In het achtendertigste jaar
k 2Kr 8:3
naam van Isra _ el niet van onder de van Azarja, g de koning van J
uda,
l 2Kon 15:8 _ _
hemel uit te wissen.h Dientenge-
werd Zachar _ia,h de zoon van Je-
volge redde hiji hen door de hand ¨
HFDST. 15 robeam,
_ koning over Isra _ el te Sa-
van Jerobeam,
_ de zoon van Joas. _
m 2Kon 14:21 maria, _ voor zes maanden. 9 En
28 Wat de rest van de aange- 2Kr 26:1 hij ging voort te doen wat kwaad
legenheden van Jerobeam _ betreft n 2Kon 14:1
was in Jehovah’s ogen, net als
o 2Kr 26:3
en alles wat hij gedaan heeft en p 2Kon 14:3 zijn voorvaders gedaan hadden.i
zijn machtsbetoon, hoe hij ge- 2Kr 26:4
Hij week niet af van de zonden
q Nu 33:52
streden heeft en hoe hij Damas- _ j de zoon van Ne-
De 12:14 van Jerobeam, _ _
kus j en Hamath _ k aan Juda in Is-
_ _ 2Kr 6:6 ¨
¨ 2Kr 32:12 bat, waarmee hij Isra _ el had doen
rael teruggebracht heeft, is dat r 1Sa 14:35 k
zondigen. 10 Toen smeedde Sal- _
niet beschreven in het boek van 1Kon 22:43
2Kon 14:4 lum, de zoon van Jabes, _ een sa-
de aangelegenheden van
¨ de dagen s 2Kr 26:19
menzwering l tegen hem en sloeg m
der koningen van Isra _ el? 29 Ten Job 34:19
ven. Daarop keerde de koning van q 1Kon 15:20 en voerde [de bewoners] in bal-
¨ ¨ x
Assyri _ e terug, en hij bleef daar r 2Sa 20:18
1Kon 15:20
lingschap naar Assyri _ e. 30 Ten
niet in het land. 21 Wat de rest s Joz 19:37 slotte smeedde Hosea, _ y de zoon
van de aangelegenheden van Me- Joz 20:7
t Joz 11:10
van Ela, _ een samenzwering z te-
o betreft en alles wat hij ge-
nahem _ Re 4:2 gen Pekah, _ de zoon van Rema- _
daan heeft, is dat niet beschreven u Nu 32:40
De 3:15
lia, en sloeg hem neer a en bracht
in het boekp van de aangelegen- v Joz 20:7 hem ter dood; en hij begon in zijn
1Kon 9:11
heden van ¨ de dagen der koningen Jes 9:1 plaats te regeren in het twintigste
van Isra _ el? 22 Ten slotte legde Mt 4:15 jaar van Jotham, _ b
de zoon van Uz-
w Joz 19:32
Menahem _ zich neer bij zijn voor- x Le 26:38 z _ia. 31 Wat de rest van de aan-
vaders, en zijn zoon Pekahia q be-
_ De 28:64 gelegenheden van Pekah _ betreft
2Kon 17:23
gon in zijn plaats te regeren. y 2Kon 17:1 en alles wat hij gedaan heeft, zie,
23 In het vijftigste jaar van z De 19:11 dat is beschreven in het boekc van
a Mt 26:52
Azarja, _ de koning van Juda, _ werd de aangelegenheden van de dagen
b 2Kr 27:1 ¨
Pekahia, _ de zoon van Menahem, _ c 1Kon 14:19 der koningen van Isra _ el.
517 Jotham. Rezin. Tiglath-Pileser. Achaz 2 KONINGEN 15:32–16:12
32 In het tweede jaar van Pe- _ HFDST. 15 rook op de hoge plaatsena en op de
kah, de zoon van Remalia, _ de ko- a 1Kr 3:12 heuvels b en onder elke lommerrij-
¨ a
2Kr 27:7
ning van Isra _ el, werd Jotham, _ Mt 1:9 ke boom.c
b 2Kon 14:21
de zoon van Uzz _ia,b de koning van 2Kon 15:1 5 Het was toen dat Rezin, _ d de
jaar oud was hij geworden toen hij d De 28:1 zoon van Remalia, _ de koning van
begon te regeren, en hij heeft zes-
Pr 12:13 ¨
e 2Kr 27:2 Isra
_ el, voorts tegen Jeruzalem _
tien jaar lang te Jeruzalem _ gere- f Nu 33:52
De 12:14 ten strijde trokken en Achaz _ be-
geerd. En de naam van zijn moe- 2Kr 6:6 legerden, maar zij waren niet in
2Kr 32:12
der was Jerusa, _ de dochter van g 2Kr 27:3 staat te strijden.f 6 In die tijd
c h 2Kon 15:6
Zadok._ 34 En hij bleef doen wat 2Kr 27:7 bracht Rezin, _ de koning van Sy- _
recht was in Jehovah’s ogen.d Hij i 2Kon 16:5 ¨ g aan
Jes 7:2
rie, Elath
_ Edom
_ terug, waar-
deed naar alles wat zijn vader Uz- j 2Kon 15:27 na hij de joden uit Elath _ ver-
2Kr 28:6
z _ia gedaan had.e 35 Alleen de Jes 7:1 dreef; en de Edomieten, van hun
hoge plaatsen verdwenen niet. k De 28:49
kant, kwamen naar Elath _ en zijn
Ps 78:49
Nog steeds ging het volk door Jes 10:5 daar blijven wonen tot op deze
Jer 43:10
met het brengen van slachtoffers l 1Kon 14:31 dag. 7 Daarom zond Achaz _ bo-
en offerrook op de hoge plaat- m 1Kr 3:13
den naar T _iglath-Pileser, _ h de ko-
sen.f Hij was het die de bovenpoort
¨
ning van Assyri _ e, om te zeggen:
van het huis van Jehovah bouw- HFDST. 16
„Ik ben uw knechti en uw zoon.
de.g 36 Wat de rest van de aan- n Jes 1:1
Trek op en redj mij uit de hand-
gelegenheden van Jotham _ betreft,
Jes 7:1 ¨
Ho 1:1
Mi 1:1
palm van de koning van Syri _ e
wat hij gedaan heeft, is dat niet be- Mt 1:9 en uit de handpalm van de ko-
schreven in het boek van de aan- o 2Kr 28:1 ¨
p 1Kon 12:28 ning van Isra _ el, die tegen mij op-
gelegenheden van de dagen der 1Kon 16:33 staan.” 8 Bijgevolg nam Achaz _
h 1Kon 21:26
koningen van Juda? _ 37 In die 2Kon 8:18 het zilver en het goud dat in het
i de
dagen begon Jehovah Rezin, _ 2Kr 28:2
huis van Jehovah en in de schat-
¨ j de
q Le 20:2
koning van Syri _ e, en Pekah, _ De 18:10
ten van het huis van de koning
2Kon 23:10
zoon van Remalia, _ tegen Juda _ 2Kr 28:3 te vinden was k en zond de ko-
te zenden.k 38 Ten slotte leg- 2Kr 33:6 ¨
Ps 106:37 ning van Assyri _ e een omkoopge-
de Jotham _ zich neer bij zijn voor- Jes 57:5
Jer 7:31 schenk.l 9 Daarop luisterde de
vaders en werd bij zijn voorva- Ez 16:20 ¨
koning van Assyri _ e naar hem en
ders begraven in de Stad van Ez 23:37 ¨
r De 12:31 de koning van Assyri _ e trok op
David, _ zijn voorvader,l en zijn Ps 106:35
Ez 16:47 naar Damaskus _ m en nam het inn
m
zoon Achaz _ begon in zijn plaats
en voerde [de bevolking] ervan in
te regeren. 2e kolom ballingschap naar Kir,o en Rezin _ p
d 2Kon 15:37 ¨
tham, de koning van Juda, _ koning. e 2Kr 28:6 ser,r de koning van Assyri _ e, te
f 2Kr 28:5
2 Twintig jaar oud was Achaz _ g 2Kon 14:22 ontmoeten, en hij kreeg het al-
toen hij begon te regeren, en hij h 2Kon 15:29 taar te ziens dat in Damaskus _ was.
i 1Kon 20:4
heeft zestien jaar lang te Jeruza- _ j Ps 146:3 Koning Achaz _ dan zond aan de
Jer 17:5
lem geregeerd; en hij deed niet Klg 4:17 priester Ur _ia de tekening van het
wat recht was in de ogen van Je- k 1Kon 15:18
2Kon 14:14
altaar en het model ervan met be-
hovah, zijn God, zoals zijn voorva- 2Kr 16:2 trekking tot heel de uitvoering
o l 2Kr 19:7
der David.
_ 3 En hij ging de weg m 2Sa 8:6 ervan.t 11 En de priester Ur _iau
bewandelen
¨ p van de koningen van 2Kon 14:28
2Kr 28:5
bouwde voorts het altaar.v Naar
Isra
_ el, en hij liet zelfs zijn eigen Jes 7:6 alles wat koning Achaz _ uit Da-
n Am 1:5
zoon door het vuur gaan,q over- o Jes 22:6 maskus
_ gezonden had, zo maakte
eenkomstig de verfoeilijkhedenr Am 9:7
de priester Ur _ia het, in afwachting
¨ p Jes 7:1
van de natien die Jehovah ¨ wegens Jes 9:11 van de tijd dat koning Achaz _ uit
q 2Kon 16:7
de zonen van Isra _ el verdreven r 2Kon 15:29 Damaskus _ kwam. 12 Toen de
had. 4 En hij ging door met het s De 12:30
2Kr 28:23
brengen van slachtoffers en offer- Jer 10:2 t Ps 106:39; u Jes 8:2; v Jer 23:11; Ez 22:26.
2 KONINGEN 16:13–17:9 Achaz’ wandaden. Hosea 518
koning uit Damaskus _ kwam, zag HFDST. 16 vaders begraven in de Stad van
de koning ten slotte het altaar; a 2Kr 26:16 David;
_ a en zijn zoon Hizk b
_ia begon
2Kr 28:25
en de koning trad toen nader b Nu 18:4 in zijn plaats te regeren.
tot het altaar a en offerde daar- Nu 18:7
In het twaalfde jaar van
op.b 13 En vervolgens liet hij
zijn brandoffer c en zijn graan-
c Le 1:3
d Le 2:1
1Kr 23:29
e Le 2:2
17 Achaz,
_
werd Hosea,
_
de koning van Juda,
_
de zoon van Ela,
_ c
te
offer d in rook opgaane en goot zijn f Le 23:13 d koning over Israel, voor
¨
Samaria _ _
drankoffer f uit en sprenkelde het g 1Kr 28:12
de hand
¨b van de koning van As- Jes 36:19 6 Toen zei Jesaja _ tot hen: „Dit
c g Jes 37:13
_ e bevrijd?
syri 34 Waar zijn de h 2Kon 19:13 dient GIJ tot UW heer te zeggen:
goden van Hamath d en Arpad? e
_ _ i 2Kon 17:6 ’Dit heeft Jehovah gezegd: e „Wees
2Kon 17:23
Waar zijn de goden van Sefarva- _ j 2Kon 19:17 niet bevreesdf wegens de woor-
f g h
im, Hena _ en Ivva?_ Hebben ze k 2Kon 19:19
den die gij hebt gehoord, waar-
2Kr 32:15
soms Samaria _ uit mijn hand be- Job 15:25 mee de bedienden van de koning
vrijd? i 35 Wie zijn er onder al Ps 2:2 ¨
Jes 36:20 van Assyri _ e schimpend over mij
de goden van de landen die hun Jes 37:23 gesproken hebben.g 7 Zie, ik leg
l Ps 38:13
land uit mijn hand hebben be- Ps 39:1 een geesth in hem, en hij moet een
vrijd,j zodat Jehovah Jeruzalem _ Pr 3:7
bericht horeni en naar zijn eigen
m Sp 9:7
uit mijn hand zou bevrijden?” ’ ”k Sp 26:4 land terugkeren; en ik zal hem
Jes 36:21
36 En het volk bleef zwijgenl 2Ti 2:24 stellig in zijn eigen land door het
en antwoordde hem met geen n Ps 38:15 zwaard doen vallen.” ’ ”j
woord,m want het gebod van de ko- o 2Kon 18:18 ´
p Jes 22:15 8 Daarna keerde Rabsak _ ek te-
ning luidde aldus: „GIJ moogt hem q Jes 36:3
rug en vond de koning van Assy-
Jes 36:22 ¨ _
niet antwoorden.”n 37 Maar El- _ r Ge 37:29 rie strijdend tegen L _ibna; l want
jakim,o de zoon van Hilk _ia, die 2Kon 22:11
hij had gehoord dat hij van La- _
over de huishouding ging, en Seb- _
chis m opgebroken was. 9 Hij
na,p de secretaris, en Joah, _ q de HFDST. 19
hoorde aangaande Tirhaka, _ de ko-
zoon van Asaf,
_ de geschiedschrij- s Jes 37:1 ¨
t 1Sa 4:12
ning van Ethiopi _ e, zeggen: „Zie,
ver, kwamen met gescheurde kle- 2Kon 18:37 hij is uitgetrokken om tegen u
renr bij Hizk _ia en meldden hem de Ezr 9:3
te strijden.” Daarom zond hij op-
´ Job 1:20
woorden van Rabsak _ e. u Ge 37:34 nieuw bodenn naar Hizk _ia en liet
1Kon 21:27
Nu geschiedde het dat zo- zeggen: 10 „Dit dient GIJ tot Hiz-
19 dra koning Hizk _ia [het]
hoorde, hij onmiddellijk zijn kle-
s
2Kon 6:30
Es 4:1
Ps 35:13
Jes 22:12
k _ia, de koning van Juda,
gen: ’Laat uw God, op wie gij ver-
_ te zeg-
v 2Kr 7:16
t
deren scheurde en zich met een Ps 73:17 trouwt, u niet bedriegen,o door
p
zak bedekte u en het huis van Jeho- w 2Kon 18:18 te zeggen: „Jeruzalem _ zal niet in
x Jes 37:2
vahv binnenging. 2 Voorts zond y Jes 1:1 de hand van de koning van Assy- _
¨
hij Eljakim,
_ w
die over de huis- z Jes 2:1
a 2Sa 22:7
rie worden gegeven.”q 11 Zie!
houding ging, en Sebna,
_ x
de se- 2Kr 20:9 Gij hebt zelf gehoord wat de konin-
Job 5:19 ¨
cretaris, en de oudere mannen