Professional Documents
Culture Documents
Het Grote Johannes Evangelie-Deel 10
Het Grote Johannes Evangelie-Deel 10
aan
Jakob Lorber
Deel X
Oorspronkelijke titel: 'Johannes, das grosse Evangelium' geschreven door Jakob Lorber. Dit boek is gepubliceerd
door Lorber-Verlag, Bietigheim Wurttemberg.
Wie wat meer zou willen weten van de profeet Jakob Lorber, kan zich wenden tot de
Jakob Lorber Stichting voor het Nederlandse taalgebied
Burg. de Millylaan 1,7231 DP Warnsveld. Telefoon: 05750 - 21803
NUGI 632
ISBN 9065564932
Uit deze uitgave mag uitsluitend iets verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of
openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm, opnamen, of op welke andere wijze ook,
hetzij chemisch, elektronisch of mechanisch, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Any part of this book may only be reproduced, stored in a retrieval system and/or transmitted in any form, by print,
photoprint, recording, or other means, either chemic, electronic or mechanic, with the written permission from the
publisher
1
Het Grote Johannes Evangelie deel 10 - 244 hoofdstukken
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1: Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer zo snel mogelijk
te verspreiden ............................................................................................................ 9
Hoofdstuk 2: De beperkingen van een wetmatige verbreiding van het rijk Gods .. 10
Hoofdstuk 3: De genezen Romeinse rechter bekeert zijn vrienden ........................ 12
Hoofdstuk 4: Rafaël redt Perzen en Indiërs ............................................................ 14
Hoofdstuk 5: De reis van de Heer naar Genezareth (8.7.1862) .............................. 16
Hoofdstuk 6: De maaltijd bij Ebal........................................................................... 18
Hoofdstuk 7: De Romeinse commandant en zijn soldaten verstoren de maaltijd .. 20
Hoofdstuk 8: Een wonder van de Heer ontnuchtert de Romeinen.......................... 22
Hoofdstuk 9: Over de opstanding van het vlees...................................................... 23
Hoofdstuk 10: De filosofische vragen van de commandant ................................... 25
Hoofdstuk 11: De bedenkingen van de commandant tegen de goddelijkheid van de
Heer (12.7.1862)...................................................................................................... 27
Hoofdstuk 12: De voortdurende inspanningen van de Heer voor de mensen......... 29
Hoofdstuk 13: De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde .... 31
Hoofdstuk 14: Rafaël als leraar in de astronomie ................................................... 32
Hoofdstuk 15: Rafaël verklaart de verhoudingen van de planeten tot de zon ........ 34
Hoofdstuk 16: De voorwaarden om wijsheid te verkrijgen .................................... 36
Hoofdstuk 17: Rafaël verklaart zijn macht (25.7.1862).......................................... 38
Hoofdstuk 18: De vraag van de commandant over het doden van dieren .............. 41
Hoofdstuk 19: De commandant vraagt naar het doel van de strijd in de natuur..... 42
Hoofdstuk 20: De voornaamste redenen voor de verscheidenheid in de schepping
op aarde ................................................................................................................... 45
Hoofdstuk 21: Zielensubstantie en haar trapsgewijze bevrijding uit de materie .... 46
Hoofdstuk 22: De samenstelling van de menselijke ziel ........................................ 47
Hoofdstuk 23: Over het verval van de zuivere leer................................................. 49
Hoofdstuk 24: Het voorstel van de commandant om de valse profeten te
ontmaskeren (11.8.1862) Een 'nota bene', gegeven op 11 augustus 1862 .............. 50
Hoofdstuk 25: Over de geestelijke omstandigheden in de eeuwen na Christus tot in
de tweede helft van de 19de eeuw De geestelijke wending door het instralen van
het goddelijke licht. ................................................................................................. 52
Hoofdstuk 26: Over de weggeworpen hoeksteen - waarvan de tijd nu gekomen is -
en over het einde van de valse profeten .................................................................. 54
Hoofdstuk 27: De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen .......................... 57
Hoofdstuk 28: De toekomst van de ceremoniële kerk ............................................ 59
Hoofdstuk 29: De toekomst van de staten van Europa en Amerika ....................... 61
Hoofdstuk 30: De orde der ontwikkeling De Heer in de omgeving van Caesarea
Philippi (vervolg) .................................................................................................... 62
Hoofdstuk 31: De twijfels van de aanhangers Het gebed van de Heer ................... 64
Hoofdstuk 32: Het gebed van de Heer. De Heer in de bergstad Pella .................... 65
2
Hoofdstuk 33: De Heer bij de waard in Pella ......................................................... 66
Hoofdstuk 34: De Heer in de school in Pella .......................................................... 67
Hoofdstuk 35: Het avondmaal in de herberg .......................................................... 69
Hoofdstuk 36: De Heer en de Romeinse commandant ........................................... 70
Hoofdstuk 37: De genezen Veronica bedankt de Heer ........................................... 72
Hoofdstuk 38: De Heer waarschuwt de rabbi ......................................................... 74
Hoofdstuk 39: De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella
(31.8.1862) .............................................................................................................. 76
Hoofdstuk 40: De Heer kijkt met de commandant op een heuvel naar de
aanbrekende ochtend ............................................................................................... 77
Hoofdstuk 41: De leerlingen zoeken de Heer ......................................................... 79
Hoofdstuk 42: De commandant troost de leerlingen............................................... 81
Hoofdstuk 43: Het ontbijt van Veronica ................................................................. 82
Hoofdstuk 44: Het grote belang vd leer vd Heer ten opzichte van Zijn daden....... 84
Hoofdstuk 45: De tegenwerpingen van de onderaanvoerder .................................. 85
Hoofdstuk 46: Het belang van de waarheid ............................................................ 86
Hoofdstuk 47: Vraag van commandant Pellagius over bezetenheid (13.9.1862) ... 88
Hoofdstuk 48: Er worden twee bezetenen bij de Heer gebracht ............................. 89
Hoofdstuk 49: Pellagius geneest een bezetene........................................................ 90
Hoofdstuk 50: De Heer drijft zeventien geesten uit een bezetene .......................... 91
Hoofdstuk 51: Het wezen van de eerste vijf uitgedreven geesten .......................... 93
Hoofdstuk 52: De achtergronden van de zeventien geesten ................................... 94
Hoofdstuk 53: De Heer vermaant de aanvoerder van de uitgedreven geesten ....... 95
Hoofdstuk 54: De gevaren bij het eten van onreine spijzen. De Heer in Abila ...... 97
Hoofdstuk 55: De reis naar Abila............................................................................ 98
Hoofdstuk 56: De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen ..................... 100
Hoofdstuk 57: Het getuigenis van de oudste over de Heer (21.9.1862) ............... 101
Hoofdstuk 58: De geestelijke overeenstemming van de vernieuwing van de
vervallen burcht ..................................................................................................... 102
Hoofdstuk 59: De burcht van Melchizédek .......................................................... 104
Hoofdstuk 60: Uit de tijd van de koning van Salem ............................................. 105
Hoofdstuk 61: Het avondmaal in de oude eetzaal................................................. 106
Hoofdstuk 62: Het rumoer voor het huis van de Joden......................................... 107
Hoofdstuk 63: De ware sabbatheiliging ................................................................ 108
Hoofdstuk 64: Hoe men bijgelovige heidenen dient te onderrichten ................... 110
Hoofdstuk 65: Over de manier van onderrichten .................................................. 111
Hoofdstuk 66: De burgemeester van Abila ........................................................... 112
Hoofdstuk 67: De commandant onderricht de burgemeester over de Heer
(5.10.1862) ............................................................................................................ 113
Hoofdstuk 68: Liefde en geduld, de twee grootste deugden van de mens............ 114
Hoofdstuk 69: Het middagmaal en het afscheid van de Heer De Heer in Golan . 116
Hoofdstuk 70: De aankomst in Golan ................................................................... 117
Hoofdstuk 71: De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters vd waard ... 120
Hoofdstuk 72: De waard en zijn vrouw verbazen zich over de wondermacht van de
Heer ....................................................................................................................... 121
3
Hoofdstuk 73: Het wezen van het rijk Gods ......................................................... 122
Hoofdstuk 74: De waard en de commandant worden onderricht.......................... 123
Hoofdstuk 75: De aankondiging van een op handen zijnde storm ....................... 124
Hoofdstuk 76: De stormnacht ............................................................................... 126
Hoofdstuk 77: Buiten na de storm (23.10.1862) ................................................... 127
Hoofdstuk 78: De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken ........ 129
Hoofdstuk 79: De goede voornemens van de buren ............................................. 131
Hoofdstuk 80: De naweeën van de storm en de aardbeving ................................. 132
Hoofdstuk 81: De woorden van de buren over de macht van de Galileeër .......... 134
Hoofdstuk 82: De terugkeer naar de herberg ........................................................ 135
Hoofdstuk 83: De commandant vraagt hoe hij zich tegenover de priesters moet
opstellen ................................................................................................................. 137
Hoofdstuk 84: Het belang van de liefde (7.11.1862) ............................................ 139
Hoofdstuk 85: De heidense priesters verdedigen hun gedrag in de stormnacht ... 141
Hoofdstuk 86: De commandant onderricht de priesters over de nutteloosheid van
de afgodendienst .................................................................................................... 143
Hoofdstuk 87: De priesters worden door hun collega's ondervraagd. .................. 144
Hoofdstuk 88: Het besluit van de priesters. .......................................................... 146
Hoofdstuk 89: De dank van de priesters ............................................................... 148
Hoofdstuk 90: Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen De Heer in Afek ... 149
Hoofdstuk 91: Het vertrek naar Afek .................................................................... 151
Hoofdstuk 92: Bij de Romeinse waard in Afek (29.11.1862) .............................. 152
Hoofdstuk 93: De gedachten van de waard over de Heer ..................................... 154
Hoofdstuk 94: De Heer geneest de zieken in de herberg ...................................... 156
Hoofdstuk 95: De Heer vertelt de ontwikkelingsgang van de priester ................. 157
Hoofdstuk 96: De Heer geeft onderricht over het verval van de mensheid .......... 158
Hoofdstuk 97: Het juiste zoeken van God ............................................................ 159
Hoofdstuk 98: De Heer maakt het juiste zoeken van God aanschouwelijk .......... 161
Hoofdstuk 99: De priester wil zijn wereldse leven rechtvaardigen ...................... 162
Hoofdstuk 100: De eerdere openbaringen van de Heer aan de priester ................ 163
Hoofdstuk 101: De bedenkingen van de commandant over de schoonheden van de
natuur (11.12.1862) ............................................................................................... 165
Hoofdstuk 102: Het verzoek en de belofte van de priesters ................................. 167
Hoofdstuk 103: Een wonder met symbolische betekenis voor de priesters.......... 169
Hoofdstuk 104: De leerling Andréas spreekt over de werken en woorden van de
Heer ....................................................................................................................... 170
Hoofdstuk 105: Het wonderbaarlijke ochtendmaal............................................... 172
Hoofdstuk 106: Over het uitroeien van het heidendom ........................................ 173
Hoofdstuk 107: Over de naastenliefde .................................................................. 175
Hoofdstuk 108: De belofte en vermaning van de Heer (2.1.1863) ....................... 177
Hoofdstuk 109: De almacht van de Heer en de beperkingen ervan ...................... 179
Hoofdstuk 110: De commandant vraagt naar de hel ............................................. 180
Hoofdstuk 111: Waarom uiterlijke vormen vernietigd dienen te worden ............ 182
Hoofdstuk 112: Waartoe ziektes dienen ............................................................... 183
4
Hoofdstuk 113: Hoe moeilijk het is voor verdwaalde zielen aan gene zijde om te
keren ...................................................................................................................... 184
Hoofdstuk 114: De vergeefse poging om een tiran op te voeden ......................... 185
Hoofdstuk 115: Een voorspelling van de Heer over de Laatste Tijd .................... 186
Hoofdstuk 116: De geestelijke omgeving van de Heer......................................... 188
Hoofdstuk 117: De burgers van Afek bewonderen de nu vruchtbare omgeving
(21.1.1863) ............................................................................................................ 189
Hoofdstuk 118: Het vertrek van de Heer uit Afek De Heer onderweg naar
Bethsaïda ............................................................................................................... 191
Hoofdstuk 119: De ontmoeting met de karavaan uit Damascus ........................... 192
Hoofdstuk 120: De Heer richt enkele woorden tot de karavaan ........................... 194
Hoofdstuk 121: De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsaïda ............. 195
Hoofdstuk 122: De Heer onthult de waard de oorzaak van het uitblijven van zijn
zonen...................................................................................................................... 196
Hoofdstuk 123: Het geloof en het vertrouwen van de waard ............................... 198
Hoofdstuk 124: De Heer vraagt naar de Messias (26.1.1863) .............................. 199
Hoofdstuk 125: De Heer getuigt over Zichzelf ..................................................... 200
Hoofdstuk 126: De vismaaltijd ............................................................................. 202
Hoofdstuk 127: De geestelijke alomtegenwoordigheid van de Heer en de leiding
van Zijn genade ..................................................................................................... 203
Hoofdstuk 128: Over het verbreiden vd leer vd Heer en over het zegenen .......... 204
Hoofdstuk 129: Ter bestrijding van het bijgeloof verklaart de Heer de kosmos .. 207
Hoofdstuk 130: Over de Egyptische astrologie en andere dwalingen .................. 208
Hoofdstuk 131: De noodzaak om voorzichtig te zijn bij het onderrichten ........... 209
Hoofdstuk 132: Het gezegende landschap ............................................................ 211
Hoofdstuk 133: De tweede uitzending van de leerlingen (1.2.1863) ................... 213
Hoofdstuk 134: De organisatie van de leerlingen van de Heer............................. 214
Hoofdstuk 135: De visvijver van de waard ........................................................... 215
Hoofdstuk 136: De waard onderricht de gasten over het veranderde land ........... 217
Hoofdstuk 137: De gasten herkennen de Heer...................................................... 218
Hoofdstuk 138: De bekentenis van de oudste ....................................................... 219
Hoofdstuk 139: De vraag naar de naaste............................................................... 221
Hoofdstuk 140: De gelijkenis van de landheer ..................................................... 222
Hoofdstuk 141: De Heer voorspelt Zijn dood en Zijn opstanding De Heer in nog
twee andere steden................................................................................................. 223
Hoofdstuk 142: Op doorreis (4.3.1863) ................................................................ 225
Hoofdstuk 143: De Heer in de arme herberg van de basaltstad ............................ 226
Hoofdstuk 144: Het viswonder ............................................................................. 228
Hoofdstuk 145: De waardin en haar dienstboden ................................................. 230
Hoofdstuk 146: Over de liefde tegenover mensen met een ander geloof ............. 231
Hoofdstuk 147: Het toelaten van wantoestanden en verval onder de mensen...... 233
Hoofdstuk 148: De oorzaken van de ziekte van de zoon van de waard ............... 234
Hoofdstuk 149: De twee vreemdelingen uit Nineve ............................................. 236
Hoofdstuk 150: De religieuze situatie in het land van de twee vreemdelingen
(11.4.1864, vanaf vers 6) ....................................................................................... 237
5
Hoofdstuk 151: Over de gerichten van God en de gevolgen daarvan .................. 238
Hoofdstuk 152: Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft Over de
wederkomst van de Heer ....................................................................................... 240
Hoofdstuk 153: De vraag over de opwekking vd gelovigen op de jongste dag ... 241
Hoofdstuk 154: De Heer motiveert Zijn genade ................................................... 242
Hoofdstuk 155: Het begrip eeuwigheid ................................................................ 244
Hoofdstuk 156: Over het Laatste Gericht ............................................................. 245
Hoofdstuk 157: De Heer geeft Johannes en Mattheus aanwijzingen voor hun
aantekeningen ........................................................................................................ 246
Hoofdstuk 158: De historie van de basaltstad en haar omgeving ......................... 248
Hoofdstuk 159: Wat de zon eigenlijk is ................................................................ 249
Hoofdstuk 160: De Heer voorspelt dat de vreemdelingen bij hun koning worden
opgenomen ............................................................................................................ 251
Hoofdstuk 161: Het verbreiden van de leer van de Heer in Babylon ................... 252
Hoofdstuk 162: De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders De
Heer in de stad bij de Nebo ................................................................................... 255
Hoofdstuk 163: De Heer en de Farizeeën voor de stadspoort............................... 256
Hoofdstuk 164: Het wijnwonder in de Romeinse herberg .................................... 259
Hoofdstuk 165: Het gesprek over het wijnwonder ............................................... 261
Hoofdstuk 166: De bevrijding en bekering van de Farizeeën, die voor door
leeuwen worden bewaakt (16.4.1864)................................................................... 262
Hoofdstuk 167: De voorspelling van de Heer aan Barnabas ................................ 264
Hoofdstuk 168: De geloofsbelijdenis van de opperstadsrechter ........................... 266
Hoofdstuk 169: De materialistische kritiek van de opperstadsrechter op de
ontwikkeling van de mens ..................................................................................... 268
Hoofdstuk 170: De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot
nadenken stemmen ................................................................................................ 271
Hoofdstuk 171: Over het werken van krachten..................................................... 272
Hoofdstuk 172: Het verkeer met gene zijde Het innerlijk geestelijk gezicht ....... 273
Hoofdstuk 173: Een geestverschijning.................................................................. 275
Hoofdstuk 174: Belevenissen aan gene zijde ........................................................ 276
Hoofdstuk 175: Leiding in de wereld aan gene zijde............................................ 278
Hoofdstuk 176: De vraag naar de hel en haar geesten .......................................... 279
Hoofdstuk 177: De afgodsbeelden in het huis van de waard ................................ 281
Hoofdstuk 178: Op de berg Nebo ......................................................................... 283
Hoofdstuk 179: De merkwaardige zonsopgang .................................................... 285
Hoofdstuk 180: De ontaarding van de Joodse leer ............................................... 286
Hoofdstuk 181: De huisgoden in de herberg worden vernietigd (27.4.1864) ...... 288
Hoofdstuk 182: De oorzaken van lichamelijke ziekten ........................................ 290
Hoofdstuk 183: De strijd in de natuur ................................................................... 292
Hoofdstuk 184: Het doel van de strijd in de natuur .............................................. 294
Hoofdstuk 185: Het voorbeeld van een vereniging van dierlijke zielen............... 295
Hoofdstuk 186: Dat de Heer de heidenen schijnbaar begunstigt .......................... 296
Hoofdstuk 187: De liefde van de Heer voor het Joodse volk ............................... 297
6
Hoofdstuk 188: Over valse Christussen, valse profeten en valse wonderen Wenken
voor het gedrag van de leerlingen ......................................................................... 299
Hoofdstuk 189: De moeilijkheid van het ambt van leraar .................................... 302
Hoofdstuk 190: De priester van Apollo informeert naar de Heer ......................... 304
Hoofdstuk 191: Het ware vereren van God en afgodendienst .............................. 306
Hoofdstuk 192: Het ontstaan van het afgodendom ............................................... 307
Hoofdstuk 193: Het ontstaan van de Apollo verering........................................... 309
Hoofdstuk 194: De vermaning van de Heer tot liefde en geduld bij het verbreiden
van Zijn leer........................................................................................................... 310
Hoofdstuk 195: De alomtegenwoordigheid van de Heer en Zijn almacht Over het
wezen van de ziel en het proces van het zien ........................................................ 312
Hoofdstuk 196: Een beeld vd geestelijke ontwikkeling vd mens (10.5.1864) ..... 314
Hoofdstuk 197: Over het opstijgen en neerdalen van engelen.............................. 315
Hoofdstuk 198: Het verschijnen van de engelen................................................... 317
Hoofdstuk 199: Over het werken van de engelen ................................................. 318
Hoofdstuk 200: Een bewijs van de macht van Rafaël .......................................... 320
Hoofdstuk 201: De veranderde omgeving bij de berg Nebo ................................ 322
Hoofdstuk 202: Rafaëls bewijs van zijn snelheid ................................................. 323
Hoofdstuk 203: De stralende steen van de zon ..................................................... 325
Hoofdstuk 204: De dierenwonderen van Rafaël ................................................... 327
Hoofdstuk 205: De verbaasde dienaren vangen en temmen de olifanten ............. 328
Hoofdstuk 206: Waarom volmaakte geesten zalig zijn ........................................ 330
Hoofdstuk 207: Over de onbevattelijkheid van de schepping .............................. 332
Hoofdstuk 208: De wonderbare spijziging in de herberg ..................................... 333
Hoofdstuk 209: Het voedingsproces in het menselijke lichaam ........................... 336
Hoofdstuk 210: De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens ..................... 338
Hoofdstuk 211: De Heer als almachtige Schepper ............................................... 339
Hoofdstuk 212: De belijdenis van Petrus en zijn verzoek om de gelijkenis van de
zaaier uit te leggen ................................................................................................. 340
Hoofdstuk 213: Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen ..... 342
Hoofdstuk 214: De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van de
handen en van het eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer ............... 343
Hoofdstuk 215: De juiste toepassing van het gebod van de naastenliefde ........... 345
Hoofdstuk 216: Over de ontrouwe rentmeester .................................................... 347
Hoofdstuk 217: De verklaring van de gelijkenis van de onrechtvaardige
rentmeester en van het koninklijke gastmaal ........................................................ 349
Hoofdstuk 218: De gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe............................ 350
Hoofdstuk 219: De kenmerken van een valse profeet .......................................... 351
Hoofdstuk 220: Over het doen van wonderen....................................................... 353
Hoofdstuk 221: Over het bekeren door wonderen ................................................ 355
Hoofdstuk 222: Noodrijpe en volledig rijpe zielen ............................................... 356
Hoofdstuk 223: Judas Iskariot (30.5.1864) ........................................................... 358
Hoofdstuk 224: De Heer waarschuwt tegen traagheid.......................................... 359
Hoofdstuk 225: Over spaarzaamheid .................................................................... 360
Hoofdstuk 226: Een ochtendgroet van de kraanvogels ......................................... 361
7
Hoofdstuk 227: Over de uiterlijke levenssfeer (de aura) ...................................... 363
Hoofdstuk 228: Waarom de vogels water opnemen ............................................. 364
Hoofdstuk 229: De Heer met de Zijnen in het dal van de Jordaan ....................... 366
Hoofdstuk 230: De ontoeschietelijke waard ......................................................... 368
Hoofdstuk 231: De Heer kondigt de waard een karavaan aan .............................. 369
Hoofdstuk 232: Het oordeel van de waard over de Joden .................................... 370
Hoofdstuk 233: Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864) ...... 372
Hoofdstuk 234: De Heer getuigt over Zichzelf en Zijn zending........................... 374
Hoofdstuk 235: Het ontstaan van de Dode Zee .................................................... 375
Hoofdstuk 236: Het ontstaan van de Kaspische Zee............................................. 377
Hoofdstuk 237: De waard vraagt naar de reden voor het verwoesten van Babylon
en Nineve ............................................................................................................... 378
Hoofdstuk 238: De pest van de traagheid ............................................................. 381
Hoofdstuk 239: Kritiek op de voedselvoorschriften van Mozes .......................... 382
Hoofdstuk 240: Wenken voor de voeding De gebreken vd wetten der profeten .. 383
Hoofdstuk 241: De onvolkomenheid van menselijke kennis................................ 384
Hoofdstuk 242: De verdraagzaamheid van de Romeinen ..................................... 386
Hoofdstuk 243: De slechte bedoelingen van de Farizeeërs (19.7.1864)............... 387
Hoofdstuk 244: De kritiek van de waard op de Joodse priesters .......................... 388
8
Hoofdstuk 1: Het voorstel van de Romein om de leer van de Heer zo snel
mogelijk te verspreiden
[1] Daarop begaven wij ons weer naar buiten, en wel naar de oever, waar wij ons
's morgens vroeg al bevonden.
[2] Nadat wij daar een tijd hadden doorgebracht zonder een woord te wisselen,
kwam de Romein naar Mij toe en zei: 'Enige en enig ware Heer en Meester, vol
van de zuiverste liefde en wijsheid en goddelijke kracht, er is nu een bijzondere
gedachte in mij opgekomen, Voor de mensen kan er op deze aarde toch niets
zaligmakender, gelukkiger en dus ook begerenswaardiger zijn dan dat Uw leer met
haar levende, wonderbaarlijke kracht in zo kort mogelijke tijd onder hen wordt
verspreid; en dat zou naar mijn mening toch niet al te moeilijk gaan.
[3] Kijk, U bent almachtig; één gedachte van U, vervuld van de almacht van Uw
wil -en op de hele aarde bestaat er geen afgodstempel en geen afgodsbeeld meer.
Als die voornaamste steunpilaren van het oude, duistere en boze bijgeloof uit de
weg geruimd zijn, en wel bliksemsnel op alle plaatsen op aarde tegelijk, dan zullen
de mensen daar zeker van schrikken en er weldra over gaan nadenken, hoe en
waarom dat gebeurd is en wat dat te betekenen heeft.
[4] Daarna moeten die velen die goed en naar waarheid van U en Uw rijk op d,e
hoogte zijn, naar de mensen toegaan, die enerzijds geschrokken zijn en zich
anderzijds verbazen en naar de reden van dat verschijnsel vragen, en hen gaan
onderrichten in Uw naam; en als ze ergens zieken aantreffen, moeten zij die op
dezelfde manier genezen als Uw reeds uitgezonden leerlingen in Joppe de,hier
aanwezige zieken hebben genezen - en ik denk dat Uw leer op die buitengewone
manier het snelst en meest zeker bij alle mensen ingang zou moeten vinden. De
mensen zijn daar niet toe in staat omdat ze er de middelen niet voor oor hebben;
maar U hebt de middelen waarmee een heel groot werk snel tot stand zou komen.
Zou dat niet mogelijk zijn, of zou het in tegenspraak zijn met Uw wijsheid en
orde?'
[5] Ik zei: 'Ja, vriend, als Ik slechts een mens zou zijn en op jouw manier zou
denken en oordelen, zou dat verhaal wel opgaan; maar als eeuwige Meester van
alle bestaan en leven zie en beoordeel Ik dat heel anders dan jij; daarom kan Ik niet
op je voorstel ingaan.
[6] Als Ik alle afgoden samen met hun door de mensen gebouwde tempels in één
keer zou vernietigen, zou Ik eerst hun priesters compleet van de aardbodem weg
moeten vagen; maar priesters zijn ook mensen, begiftigd met een vrije wil en ertoe
bestemd om zichzelf te ontplooien en het geestelijke leven in zich te grondvesten.
Ook zijn er onder de afgodenpriesters een groot aantal die bij zichzelf in het
geheim allang naar de waarheid van het leven van de ziel aan gene zijde zoeken;
daarom zou het ongepast zijn om hen te vernietigen vanwege het feit dat ze
afgodenpriesters zijn.
[7] Als nu alle afgodstempels samen met de afgoden in één keer vernietigd zouden
worden en de priesters zouden blijven, dan zouden ze tegenover het volk een
dergelijk verschijnsel als de toorn van de goden uitleggen en het met alle hun ten
dienste staande middelen maar al te gauw tot onbetaalbare en ook wrede offers
9
dwingen. Op veel plaatsen doen de priesters dat toch al als het volk niet meer
zoveel offert door 's nachts de een of andere tempel te vernietigen en dan luid aan
het volk de toorn en wraak van een beledigde god te verkondigen, waarna het volk
nog duisterder en bijgeloviger wordt en moeilijker te bekeren is.
[8] Bovendien zijn wonderen en allerlei tekenen niet de juiste, ware middelen om
te bekeren, met name voor een volk dat nog veel te weinig in de geest gewekt is.
Ze ontnemen de mens snel en gemakkelijk hun vrijheid en dwingen hem met
onweerstaanbaar geweld om zonder twijfel te geloven wat hem wordt
voorgehouden om te geloven; in deze tijd zijn er echter vooral onder de priesters
allerlei soorten magiërs -zoals die er in vroegere tijden geweest zijn en ook in de
toekomst zullen zijn -die allerlei valse wonderen en tekenen doen. Maar waar haalt
het volk het inzicht vandaan en het heldere beoordelingsvermogen om de valse
wonderen en tekenen van de echte en ware te kunnen onderscheiden?
[9] Als Ik jou het vermogen zou schenken om echte, ware tekenen onder de
heidenen te doen, maar de heidense priesters zouden net als de vroegere Essenen
tegenover jou valse tekenen doen die er precies op lijken; hoe zul jij dan aan het
blinde volk bewijzen dat alleen jouw tekenen de echte zijn?'
[10] De Romein zei: 'Ja, ja, Heer en Meester, U hebt helemaal gelijk; alleen door
de lichte waarheid kunnen de mensen mettertijd tot de ware, innerlijke
levensvrijheid komen!
[11] Om Uw goddelijkheid te bewijzen is het van Uw kant zeker noodzakelijk om
voor ons, blinde heidenen, zodanige tekenen en wonderen te doen die - voorzover
wij inzicht hebben in de oude kunsten van de magiërs -door geen enkel mens
gedaan kunnen worden; en U komt het dan ook toe om naast Uw leer, die op
zichzelf al een groot wonder is, tevens andere tekenen en wonderen te doen, opdat
wij des te duidelijker inzien dat Uw woorden niet menselijk, maar goddelijk zijn.
Maar als Uw leer eenmaal door Uw leerlingen aan de andere mensen wordt
verkondigd en geleerd zoals U die aan Uw leerlingen hebt onderwezen, zal die ook
als de zuiverste, levende waarheid uit de hemelen worden aangenomen, begrepen
en al handelend in acht worden genomen; en .het grootste wonder zal de leer zelf
tot stand brengen, doordat de mensen die er getrouw naar handelen in zichzelf
datgene zullen bereiken wat ze belooft. Maar het zal natuurlijk lange tijd duren
voordat deze heilige leer alle mensen op aarde onvervalst zal bereiken. Maar U
bent de Heer en weet het beste waar, hoe en wanneer een volk rijp is voor Uw leer.'
[12] Ik zei: 'Ja, vriend, zo is het, en nu heb je een juister oordeel gegeven dan
zojuist, met je onmiddellijke vernietiging van alle afgoden en hun tempels!'
13
mensen van deze aarde toe zal komen en hun zal teruggeven wat ze door hun
traagheid, liefde voor de wereld en heerszucht hebben verloren.
[23] En nu is deze Godmens er, en Hij leert en werkt volkomen in
overeenstemming met de oude beloften. Waarom zou ik eigenlijk ter wille van
jullie niet tot het grootste heil van mijn leven geloven, wat jullie om zeer
oppervlakkige redenen niet kunnen geloven? Ik beklaag werkelijk iedereen wiens
geloofsogen nu niet te openen zijn.' [24] Na deze woorden van de rechter wisten
de anderen niet wat ze daar tegenin moesten brengen; want hij was door Mij in zijn
hart verlicht en legde hun steeds de meest gefundeerde bewijzen voor,
[25] Pas de derde dag lukte het hem om hen gelovig te maken, waarna hij hen dan
ook 's middags naar Mij toe bracht, en Ik hen ook heb genezen. Daarop raakten ze
vervuld van geloof en prezen de moeite die de rechter had gedaan, omdat hij ook
hen tot het grootste levensheil had gebracht. Ze bleven samen met de rechter de
hele vierde dag nog bij Mij en lieten zich in alles onderrichten, waarbij onze Rafaël
weer heel veel te doen had. [26] De vijfde dag reisden ze 's morgens na het
ochtendmaal vol dankbaarheid en geloof en met een volkomen gezond lichaam
terug naar hun families; sommigen naar Tyrus en anderen naar Sidon.
14
[7] Na een uur gingen we allemaal weer naar de oever en troffen daar het schip in
dezelfde nood en moeilijkheden aan. Nu pas gaf Ik Rafaël een wenk om het schip
naar de oever te brengen. Om bij de aankomenden niet op te vallen klom hij nu in
een roeiboot en roeide snel naar het grote schip.
[8] Toen hij daar aankwam vroegen de schippers hem, heel verbaasd over zijn
moed: 'Wat wil jij, zwakke jongen, hier eigenlijk? Ben je ons te hulp gekomen?
Daar zullen we niet veel aan hebben, want je hebt niet eens een touw of een haak
in je boot! Waarmee wil jij ons sterke, grote schip aanjouw lichte roeiboot
vastmaken en ons dan helpen het via veilig diep water naar de oever te brengen?'
[9] Rafaël zei met luide stem: 'Laat dat maar aan mij over! Als jullie willen en je
aan mij toevertrouwen, kan en zal ik jullie wel helpen; maar als jullie denken dat ik
daar te zwak voor ben, laat je dan bij deze sterke golfslag door iemand anders
helpen!'
[10] Een schipper zei: 'Laat ons dan zien watje kunt en hoe sterk je bent, en
welonmiddellijk, nu we je het vragen; want anders moeten we weldra vergaan!'
[11] Nu greep Rafaël een van het grote schip uitstekende balk en trok het pijlsnel
naar de oever; en omdat hij zodoende, maar ook door zijn wil, een grote massa
water in zekere zin naar de oever duwde, raakte de bodem van het schip de ondiepe
grond niet en leed derhalve ook geen schade. [12] De schippers en reizigers
verbaasden zich buitengewoon over de voor hen volkomen onbegrijpelijke kracht
van de jongeman, die zo speels met de macht van de elementen omging, alsof hij
met een aan een grashalm hangende dauwdruppel en een heel zacht ochtendbriesje
te maken had, in plaats van met het meer en de harde wind.
[13] Toen de schippers zich nu op de rustige en veilige oever bevonden, prezen ze
de moed en de goede wil van de jongeman en heel in het bijzonder zijn
uitzonderlijke kracht en handigheid bij het gebruik ervan, die voor hen allemaal
aan het echt wonderbaarlijke grensde, en ze vroegen hem hoeveel ze hem als
beloning daarvoor moesten geven. [14] Rafaël zei: 'Ik persoonlijk heb jullie
beloning niet nodig. Maar als jullie iemand tegenkomen die nog armer is dan jullie
zelfvoor het merendeel zijn, bewijs hem dan liefde en barmhartigheid!'
[15] Dat deed hen allemaal versteld staan, en zelfs de vreemdelingen zeiden:
'Werkelijk, dat is een buitengewone jongeman!'
[16] Dit voorval had groot opzien gebaard, en alle dienaren van Marcus kwamen
naar de oever om te zien wat er weer voor groots en ongehoords was gebeurd.
[17] Toen de zaak hun nader werd uitgelegd, zeiden ze allemaal: 'Ja,ja, als de
hemel en de aarde zich door de Heer verenigen, worden wonderen al bijna heel
natuurlijke verschijnselen; maar als de Heer eenmaal weer terug zal gaan naar
achter alle sterren, zal er weer een groot gebrek zijn aan dergelijke grootse en
buitengewone gebeurtenissen onder de mensen op de aarde!'
[18] Daarop begonnen de reizigers hun bagage aan land te brengen, en ze
informeerden hoe ze hun reis over land tot aan de grote zee konden voortzetten.
Dat werd hun ook uitgelegd, en onze Rafaël nam het op Mijn aanwijzing op zich
om hen verder te brengen, zonder dat hij de reizigers ook maar in het minst
verraadde dat hij meer was dan een gewoon aards mens. Wel deelde hij daarna in
Tyrus de reizigers mee in wiens nabijheid ze zich hadden bevonden, daar waar hij
15
hen op wonderbaarlijke wijze had gered. [19] Toen de reizigers dat hadden
gehoord, wilden ze weer omkeren om Mij persoonlijk te leren kennen, en ze boden
Rafaël daar grote sommen geld voor. Maar toen verdween Rafaël heel plotseling
uit hun gezicht en bevond hij zich weer bij ons.
21
gevolmachtigde Jood, dat is mijn effectieve volmacht, die jullie net zo lang
gevangen zal houden tot jullie aan mijn eis zullen voldoen! Ken je die volmacht?'
[16] Ik zei: 'Ja, Mijn trotse en tot nu toe nog zeer blinde Romein met je
handlangers en soldaten, die volmacht ken Ik al sinds lange tijd; maar deze keer zal
die je niet baten! Want omdat je Mij nu de volle scherpte van je tanden hebt
getoond, zal Ik jou ook Mijn alomvattende volmacht tonen -maar slechts zoveel als
een zonnestofje ervan; dan zal je daardoor helemaal duidelijk worden dat niet jij
Mijn heer, maar alleen Ik voor altijd jouw Heer zal zijn en blijven!
[17] Kijk, de ruimte van deze zaal is hoog en wijd; het plafond is ruim zeven
manslengten hoog, en hij is ongeveer twintig manslengten lang en twaalf breed!
Nu wil Ik dat jullie door Mijn alomvattende volmacht samen met jullie scherpe
wapens halverwege de hoogte van deze zaal vrij in de lucht zullen zweven, en dan
zullen we zien wat jullie scherpe en leeuwachtige volmacht jullie zal baten; en
totdat je helemaal zult afzien van je onrechtvaardige eis aan Ebal en Mij, zal je
voet geen vaste grond raken. Het geschiede zoals Ik nu heb gezegd!'
22
[5] Toen Ik dat had gezegd, kwamen allen rechtop te staan in de lucht en daalden
toen heel kalmpjes weer naar de aardbodem, die hier tevens de vloer van de zaal
vormde. [6] Toen ze weer vaste voet hadden gekregen, stuurde de commandant
zijn soldaten direct weg en gaf ook de wachten, die buiten om de zaal heen
stonden, het bevel om zich naar hun woonhutten en kampementen te begeven, wat
ook onmiddellijk gebeurde. Zelf bleef hij echter met twee van zijn hoogste
onderaanvoerders bij ons in de zaal, ging aan een kleine bijtafel zitten en liet zich
brood en wijn geven, en nu zei hij tegen Ebal (de commandant): 'Dat kunnen jij en
die almachtige ons voor de volledige kwijtschelding wel toestaan! Had je mij
buiten iets gezegd over de macht van deze zeer uitzonderlijke mens, dan zou ik
vast en zeker meer menselijke eisen aan je hebben gesteld! Maar wie had ook
kunnen vermoeden dat zich onder deze mensen, die volgens jou je oude vrienden
zijn, een aan de goden gelijke almachtige magiër bevindt?
[7] Bij ons Romeinen geldt dat als iets wat zich midden in een hevige strijd als een
wenk van de goden voordoet, en dan is de strijd volledig afgelopen.
[8] Ik heb in de lucht van jouw zaal veel angst doorstaan, waardoor ik heel zwak
ben geworden, en daarom wil ik mij hier nu ook weer versterken; maar ten tweede
zou ik nu tot niemands schade in goede en volle ernst nader kennis willen maken
met die wonderman, wat hij mij wel waardig zal achten, aangezien ik hem op geen
enkele manier meer dreigend in de weg zal staan. Laat mij en ook mijn twee
dienaren nu derhalve zeer goede wijn en wat brood en zout brengen!,
[9] Ebal liet dat direct gebeuren, en de drie werden uitstekend verzorgd en aten en
dronken. Toen ze zich bij de wijn enigszins hersteld hadden van hun angst en vrees
voor Mij, begonnen ze ook harder en moediger te praten, en de commandant wilde
al verschillende keren van zijn stoel opstaan en naar Mij toegaan om een gesprek
met Mij te beginnen; maar zijn twee dienaren raadden hem dat af, omdat het
volgens hen niet raadzaam was zich met grote magiërs in een gesprek te begeven,
voordat die dat zelf wensten. Zodoende bleef de commandant nog rustig en liet
zich nog meer wijn brengen.
29
[9] Daarop keerde het volk wel weer naar Mij terug; maar er waren er steeds velen
die zich door allerlei slechte wereldse begeerten lieten verleiden om het een of
andere gebod van Mij te overtreden en zo tegen Mijn verordeningen te zondigen.
[10] Er moesten door Mozes tijdelijke straffen vastgesteld worden voor het
overtreden van Mijn geboden en verordeningen, om het volk in het gareel te
houden.
[11] Toen het volk later vanuit de woestijn het Beloofde Land binnen werd geleid
en het als het ware uit Mijn hand in bezit nam, werd het geruime tijd door wijze
richters, die steeds met Mij in verbinding en contact stonden, vrijwel volledig door
Mijzelf geregeerd; onder Mijn persoonlijke regering werd het groot en machtig, en
zijn welstand was groter dan die van welk ander volk ter wereld ook.
[12] Toen werd het overmoedig en keek het naar de glans van andere volkeren, die
op tirannieke wijze door een wereldse koning werden overheerst. De ijdele
wereldse glans verblindde het volk -het wilde ook glanzen, werd ontevreden met
Mijn regering en verlangde middels de van Mijn geest vervulde richter Samuël een
wereldse koning, en zo beging het de grootste en grofste van alle zonden.
[13] Zo viel het volk steeds dieper, hoewel Ik nooit nagelaten heb het steeds door
gewekte en van Mijn geest vervulde profeten te vermanen zijn leven te beteren en
boete te doen en het de gevolgen duidelijk te maken, die het door zijn verstoktheid
zou kunnen verwachten; en zo heb Ik tot nu toe met dit volk gehandeld en ben nu
Zelf gekomen, in het vlees. [14] Maar kijk nu eens naar het meer dan grote aantal
Joden die, in plaats van Mij aan te nemen en in Mij te geloven -aangezien Ik Mij
toch overal door ongehoorde wonderen en tekenen boven iedere twijfel verheven
kenbaar maak als Degene die Ik zeker ben -Mij haten, vervolgen, trachten Mij te
grijpen en dit lichaam van Mij te doden!
[15] Maar als er nu op die manier te allen tijde en overal van Mijn kant zonder
onderbreking voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen gezorgd is, zoals Ik
je nu in het kort heb getoond -hoe kun jij, een met veel verstand begiftigde
Romein, Mij dan vragen waarom Ik nu pas naar jullie mensen toe ben gekomen om
het rijk Gods, dat het rijk van het eeuwige leven is, bij jullie weinigen te vestigen!?
[16] Reis maar naar alle landen die je kent en waarvan de bewoners nog enigszins
in hun hart het vermogen hebben Mijn leer aan te nemen, en stel je ervan op de
hoogte of ze zelfs in deze tijd niet op de hoogte zijn van Mijn aanwezigheid hier en
Mijn werkzaamheid!
[17] In vele landen en rijken die jij nog niet kent, hebben de betere mensen
innerlijke visioenen van wat nu hier is en gebeurt. Slechts werkelijk dierlijke
mensen, die in de meest verborgen uithoeken van de aarde leven, kunnen geen
bericht over Mij ontvangen, omdat ze nog lang niet in staat zijn dat op te nemen;
maar mettertijd zal er ook voor hen worden gezorgd.
[18] En zo zie je, dat de vraag die je Mij stelde geheel zinloos was. Als je Mij
verder nog vragen wilt stellen, vraag Mij dan betere dingen, die je meer van nut
zullen zijn dan wat je me nu hebt gevraagd!'
30
Hoofdstuk 13: De commandant vraagt om uitleg over het wezen van de aarde
[1] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, werd hij heel nadenkend
gestemd, evenals zijn twee ondergeschikten, en het duurde nu een poos voor
iemand aan de hele tafel ook maar een woord met zijn buurman begon te wisselen.
Zelf zweeg Ik ook; maar aller ogen en oren waren op Mij gericht.
[2] Tenslotte doorbrak een harde windstoot het stilzwijgen, en de commandant
vroeg onmiddellijk aan Ebal wat dat was geweest; want hij had het idee dat het
gedonderd had. Zijn metgezellen meenden ook een donder te hebben gehoord.
[3] Ebal zei: 'Hier aan het meer en met name in deze baai zijn dergelijke
verschijnselen in deze tijd niet echt zeldzaam; maar deze windstoot, die zo
plotseling ontstond en op een donder leek, zou als gevolg van de allerhoogste
aanwezigheid van de Heer over alle dingen in hemel en op aarde wel eens iets
hogers kunnen betekenen! Maar wat dat is, zal Hij wel het allerbeste weten; ik kan
je daar verder geen uitsluitsel over geven.'
[4] Toen Ebal dat tegen de commandant had gezegd, wendde deze zich direct weer
tot Mij en zei, nu vol echte Romeinse soldatenmoed: 'Hoogste Heer en Meester, ik
heb uit Uw woorden geconcludeerd dat in U werkelijk de hoogste geest van de
enig alleen ware Godheid woont! Zonder Uw wil kan er noch in de hemel noch op
deze aarde iets gebeuren, ontstaan, werkzaam zijn, bestaan en vergaan; en als er
iets gebeurt, ontstaat, werkzaam is en bestaat, zult U in Uw eeuwige geest van
eeuwigheid zeker de reden en de oorzaak daarvan kennen, volgens welke U Uw
wijze bedoelingen gerealiseerd wilt hebben. Voor U zal ook deze windstoot zeker
niet vreemd en onbekend zijn! Hoe is die dan ontstaan, en met welk doel?'
[5] Ik zei: 'Ja, Mijn vriend, er zal nog wel geruime tijd overheen gaan, voordat je
zult inzien waar de wind vandaan komt, hoe hij ontstaat en met welk doel; want
zolang jouw voorstellingen van de vorm en het wezen van de aarde totaalonjuist
zijn, zul je nooit kunnen begrijpen hoe de wind ontstaat, waar hij vandaan komt,
waar hij heen gaat en waarom hij ontstaan is.
[6] Je moet eerst de grond en de bodem die jou draagt goed kennen; daarna kun je
pas vragen naar de oorzaak van de verschijnselen op deze aarde.'
[7] De commandant zei: 'Heer en Meester! Wie, behalve U, zou mij nu de ware
gedaante van de aarde uit de doeken moeten en kunnen doen? U weet toch wel
welke denkbeelden wij over deze aarde van ons hebben; maar ik heb ook met velen
van jullie schriftgeleerden over het wezen van deze aarde van ons gesproken en
kreeg geen betere informatie, maar integendeel nog veel onduidelijker en
verwarder berichten. [8] Ook met de Essenen, die alles weten en kunnen, heb ik
over het wezen van de aarde, de maan, de zon en de sterren gesproken, maar de
verklaring die ik kreeg was geen haar beter dan die ik al had.
[9] U kunt mij vast en zeker de beste verklaring geven over deze aarde, de maan,
de zon en ook de sterren! Ik en mijn twee metgezellen vragen U daarom! Want ik
heb allang ingezien dat onze opvatting en onze oude, ingeprente denkbeelden over
de aarde alsook de sterren aan de hemel niet juist kunnen zijn; want de
verschijnselen die daarmee samenhangen laten zich absoluut niet of maar heel
slecht verklaren door allerlei bijgelovige toevoegsels, waar iemand die in alle
31
dingen de waarheid zoekt en nadenkt, slecht mee gediend is. O Heer en Meester,
wij vragen U er nogmaals om!'
[10] Daarop zei Ik: 'Kijk, de zon is al aan het ondergaan, en er zal te weinig tijd
zijn om jullie verlangen geheel en al te kunnen bevredigen!'
[11] De commandant zei weer: 'O Heer en Meester, als U er niets tegen hebt - wij
willen met de grootste aandacht en rust de hele nacht naar U luisteren!'
[12] Ik zei: 'Nu goed dan! Kijk eens naar deze schijnbare jongeman hier! Hij is al
heel lang een van Mijn echte dienaren; laat hij jullie wens vervullen! In Wat hij
doet en zegt zullen jullie Mijn macht in Hem herkennen.'
[13] Hierop gaf Ik Rafaël een wenk, en hij stond snel op, liep naar de drie toe en
zei (Rafaël) : 'Voor alle anderen die hier aan tafel zitten hoeft dat allemaal niet
meer uitgelegd te worden omdat ze al volledig in alles ingewijd zijn; maar voor
jullie wil ik het overeenkomstig de wil van de Heer doen. Maar laten we naar
buiten gaan, opdat we er des te sneller mee klaar zijn!'
[14] Hierop stonden onze commandant en zijn twee ondergeschikten op van tafel
en gingen brandend van nieuwsgierigheid met Rafaël naar buiten.
32
[7] Toen de Romeinen deze aardbol bijna een uur lang heel aandachtig hadden
bekeken, waarbij Rafaël hun alles met enkele woorden begrijpelijk uitlegde, en zij
zo een juiste voorstelling van de aarde hadden gekregen, zeiden ze alledrie: 'O, wat
zijn de mensen toch nog blind en wat hebben ze een belachelijk domme
voorstellingen van de aarde, die hen draagt en voedt!'
[8] Hierop zei Rafaël: 'Kijk, zoals jullie door dit voorbeeld de juiste kennis over de
hele aarde sneller hebben verkregen dan wanneer een ervaren aardkundige het
jullie met veel woorden nog zo duidelijk uiteengezet zou hebben, zo zal ik jullie nu
ook de verhouding van de aarde tot de maan, de zon en de andere planeten
duidelijk maken! We zullen de aardbol nu verder van ons weg in de lucht plaatsen,
en de maan als haar begeleider zal op een naar verhouding juiste afstand hier voor
jullie ogen weergegeven worden.'
[9] Toen Rafaël dat had gezegd, was de maan ook al - echter als een naar
verhouding kleine bol -voor de verbaasde ogen van de Romeinen tot een goed
zichtbaar en gemakkelijk te herkennen bestaan geroepen. [10] Eerst werd de zijde
die steeds naar de aarde gekeerd is, van boven naar beneden nauwkeurig in
ogenschouw genomen en ook verklaard, voorzover dat nodig was, en daarna pas de
achterzijde, waarbij het ook niet ontbrak aan de juiste verklaring.
[11] Toen zei de commandant: 'Dat is vergeleken met onze aarde wel een treurige
wereld! De mensen, die zoals jij uitlegde alleen aan deze zijde leven, kunnen geen
grote wijsheid bereiken, omdat ze op zo'n kleine, uiterst schrale wereld slechts in
zeer beperkte mate de dingen kunnen aanschouwen die God geschapen heeft, en
omdat ze door hun orde van dag en nacht, die geheel en al ongelijk en verschillend
is ten opzichte van die van de aarde, ook bijna geen tijd kunnen krijgen om zelfs
het weinige op die kleine wereld met aandacht te bekijken en te bestuderen,
vergelijkingen te maken en daaruit de nodige lering te trekken. Ze zullen wel het
meest op onze apen lijken?'
[12] Rafaël zei: 'Dan vergis je je geweldig, ook al heeft het er voorjouw verstand
de schijn van! Ik zou jou niet met een maanbewoner willen laten omgaan; want
dan zou jouw innerlijke wijsheid zeker aan het kortste eind trekken!
[13] Jullie mensen van deze aarde hebben weliswaar veel uiterlijke ervaringen en
dus ook veel uiterlijke kennis; maar de innerlijke kennis van het leven ontbreekt
jullie, en die is onbeschrijfelijk veel belangrijker dan al die uiterlijke,
schreeuwerige, ijdele beuzelarij. [14] De maanmensen staan daarentegen sterk in
het innerlijke, beschouwende leven, waarin ze ook jullie bewoners van deze aarde
heel goed kennen; maar ze hebben slechts zelden enig welbehagen in jullie, omdat
jullie je door je uiterlijk gerichte mentaliteit te ver van de innerlijke waarheid des
levens hebben verwijderd. Zij zeggen van jullie dat jullie dode zielen zijn. Als het
er nu zo met de maanbewoners voorstaat, staan ze zeker op een hoger levensniveau
dan jouw aardse apen.'
[15] De commandant zei: 'Als het met de bewoners van de maan inderdaad zo
gesteld is, neem ik mijn oordeel natuurlijk onmiddellijk terug en vraag ik hun via
jou vele malen om vergeving.'
[16] Rafaël zei: 'Laat dat maar voor wat het is, en laten we naar onze zaak
terugkeren! N a de aarde hebben we nu de maan goed leren kennen *(* Dit wordt
33
uitvoerig beschreven in het boek Aarde en maan van Jakob Lorber. ) Maar hoe zit
het met deze twee hemellichamen in verhouding tot de zon?Voordat ik jullie dat
geheel kan laten begrijpen, moet ik jullie in het kort nog bekend en vertrouwd
maken met de planeten, die jullie op zijn minst wat de naam betreft kennen.
[17] Er zijn weliswaar nog enkele planeten die ook bij deze zon, die de aarde licht
en warmte schenkt, horen en die net als de aarde licht en warmte van haar
ontvangen. Maar ik zal me beperken tot enkel de planeten waarvan jullie de naam
kennen, en ze jullie in hun ware gedaante één voor één voor ogen stellen. Daar is
bijvoorbeeld Mercurius, de planeet die het dichtst bij de zon staat!'
[18] Onmiddellijk zagen de drie Romeinen deze planeet en bewonderden de
tamelijke overeenkomst met veel op onze aarde, en Rafaël gaf daarbij uitgebreide
verklaringen. [19] Toen de drie al gauw klaar waren met Mercurius, kwam Venus
aan de beurt en daarna Mars, die de drie aanvankelijk met enige schroom bekeken.
Maar omdat ze er in plaats van hun oorlogsgod ook alleen maar een planeet in
zagen, die tamelijk veel op de aarde leek, werden ze ook daar snel vertrouwd mee.
Na Mars kwam in overeenkomstige grootte Jupiter met zijn vier manen aan de
beurt, waar de drie Romeinen zich zeer over verbaasden. Rafaël verklaarde hun in
het kort het belangrijkste ervan, waardoor ze zijn macht en wijsheid zeer hoog
prezen. Daarna liet hij Saturnus tevoorschijn komen, die de Romeinen nog meer
bewondering ontlokte dan alle voorgaande planeten* (* Deze planeet wordt
uitvoerig beschreven in het boek Der Saturn van Jakob Lorber.) En Rafaël hield
zich bij deze uitzonderlijke planeet langer bezig met zijn verklaringen dan bij een
van de voorgaande, met uitzondering van de aarde.
35
Dat gaf voor de Romeinen een buitengewoon verbazingwekkend schouwspel, en te
meer omdat Rafaël hun al die bewegingen grondig en heel begrijpelijk verklaarde.
[13] Toen Saturnus na een uur weer op de plaats kwam waar hij begonnen was te
bewegen, liet Rafaël alles weer verdwijnen en zei: 'Nu hebben we de voorbeelden
niet meer nodig, aangezien ze hun goede dienst voor jullie hebben gedaan! Als
jullie deze zaak nu vanuit de ware grondslag begrijpen en ook inzien dat het alleen
maar zo en niet anders kan zijn, zullen we nu weer naar het huis van de
rechtschapen Ebal terugkeren!' [14] Daar waren de Romeinen mee tevreden en
liepen nu vol blijdschap met Rafaël naar het huis van Ebal, waar ze ons allemaal
opgewekt aan tafel bij het avondmaal aantroffen.
[15] Het eerste wat ze deden was dat ze Mij bedankten voor alles wat ze in zo'n
korte tijd door die wonderbaarlijke jongeman hadden geleerd.
[16] Ik zei tegen hen: 'Komen jullie nu bij ons zitten, en eet en drink en versterk je
-daarna zullen we weer met elkaar spreken!' [17] Dat deden de drie ook direct en
verkwikten zich nu met vissen, brood en wijn.
38
[3] Rafaël zei: 'In de eerste plaats ben ik in alle opzichten een mens zoals jij, maar
wel met het belangrijke verschil dat ik dit lichaam, dat jij nu kunt zien, in mijn
zuiver geestelijke wezen kan veranderen, en dat ik als mens van vlees en bloed
reeds bijna vierduizend jaar geleden, nog voor de zondvloed van Noach, in trouwe
overgave aan God gedurende vele jaren op deze aarde heb geleefd en gehandeld.
[4] Nu ben ik echter een burger van de hemelen Gods en voor eeuwig Zijn dienaar
en knecht. Mijn macht is Gods macht; daarom kan ik alles wat de Geest in mij wil.
Als je dat nu weet, zul je ook wel weten van welke stof ik de dingen van de
zichtbare hemel voor jullie gemaakt heb.
[5] Er is geen andere stof in de hele oneindigheid dan alleen de wil van God. Alles
wat je ziet, hoort voelt en door een of ander zintuig waarneemt, zijn gedachten van
God, en als Hij het wil, bestaan ze ook meteen.
[6] Wat God als de oereeuwige Geest in Zichzelf en door Zichzelf in staat is te
doen, kan de geest Gods ook in de mens doen. Want God Zelf is in Zichzelf de
zuiverste liefde, dus in Zichzelf ook het zuiverste levensvuur, zodoende ook het
zuiverste en helderste licht en derhalve in Zichzelf de hoogste wijsheid en daardoor
ook de hoogste alom werkzame macht en kracht. [7] De volmaakt wijze orde van
deze hoogste macht en kracht is de eeuwige wet, waar alle dingen zich naar moeten
richten. Deze wet heerst ook over het lichaam van de mens; maar aan de ziel van
de mens is een vrije wil gegeven en de wet is aan haar geopenbaard, opdat ze die in
zich opneemt en haar wil daarnaar richt, ernaar leeft en handelt, om zo de volledige
gelijkenis met God te bereiken, hetgeen haar bestemming is.
[8] Aan de ziel is echter in deze wereld, die tot haar ontwikkeling dient, slechts
een zeer klein deel uit de wet van de goddelijke orde toevertrouwd om in acht te
nemen; als ze in dat kleine deel getrouw is, zal ze ook over grote dingen gesteld
worden -maar niet voordat ze in het toepassen van het kleine, haar geopenbaarde
deel van de wet van de orde zo'n grote vaardigheid heeft verkregen, dat die haar
volledig eigen en als het ware aangeboren is. Want anders kan ze in zichzelf
immers ook niet tot het innerlijke bewustzijn van haar vrije zelfstandigheid komen
en derhalve ook niet werkelijk waarnemen wat de goddelijke wil allemaal in haar
en door haar in staat is te doen. [9] Waartoe ik, die ook maar een mens ben, door
de volle macht van de goddelijke wil in staat ben, daar hoef ik jullie geen verdere
bewijzen van te geven. Als je een grote vaardigheid hebt bereikt om de goddelijke
wil op te volgen, die je hier volkomen hebt leren kennen, en ook om jezelf
volkomen te verloochenen in alle dingen van de wereld die jou bekoren, dan zul je
in jezelf ook gewaar worden wat voor macht jouw ziel heeft verkregen.
[10] Maar voor alles geldt: oefening baart kunst; als de mens te weinig oefent
blijft hij een eeuwige knoeier en kan hij voor niets groots en buitengewoons
gebruikt worden. Of zou jij als Romeins commandant, die goed doorkneed is in de
krijgskunde, aan iemand een belangrijk ambt toevertrouwen, voordat jij je ervan
overtuigd hebt dat hij alle kennis bezit die voor dat ambt vereist is?
[11] God hoeft de mens niet op allerlei manieren te testen en op de proef stellen
om Zich te overtuigen of hij al bekwaam is voor een groot en belangrijk ambt;
want Hij weet altijd heel duidelijk hoever een ziel het in haar innerlijke
levensvoleinding heeft gebracht. Maar laat de ziel zichzelf onderzoeken, in
39
hoeverre ze gevorderd is in alle zelfverloochening wat de bekoorlijkheden van
deze wereld betreft, in hoeverre ze geheel en al één is geworden met de verkozen
en metterdaad opgevolgde wil van God en of ze nog een knoeier is of misschien al
een meester -en dan zal God de Heer niet aarzelen om de macht van Zijn wil in
haar kenbaar te maken. [12] Kijk eens naar verschillende leerlingen van de Heer!
Als zij iets zouden willen doen vanuit de wil van de Heer, die in hen al heel
machtig is geworden, zou de een of de ander van hen ook in staat zijn iets te doen
wat jou vast en zeker niet minder wonderbaarlijk zou voorkomen dan wat ik bij
jullie heb gedaan; maar hun echte liefde voor de Heer en hun ware deemoed
tegenover Hem zegt hun: 'O, wat zijn wij nog zwakke leerlingen vergeleken bij U!'
En daarom wachten ze nog tot de Heer hun zal zeggen: 'Ga nu de wereld in,
onderricht alle mensen Mijn wil en doe werken in Mijn naam!' Dan zullen ze, waar
dat nodig is, ook dezelfde tekenen doen die de Heer nu Zelf doet, en ook ik van tijd
tot tijd doe door de wil van de Heer in mij.
[13] De macht van de goddelijke wil wordt de mens echter niet ingegoten, zoals
bijvoorbeeld de melk bij een kind, maar hij moet die zelf met zijn eigen wilskracht,
die bij ieder mens volkomen vrij is, als het ware met geweld naar zich toetrekken.
[14] Dat het zo is en niet anders, blijkt duidelijk uit het feit dat de Heer Zelf, voor
wie toch alle dingen mogelijk zijn, Zijn leerlingen onderricht, hen naar Zich
toetrekt en hun laat zien wat ze moeten doen om zich Zijn wil tot hun eigen wil te
maken, die dan voor eeuwig hun zelf toebehoort.
[15] Wat de door de Heer Zelf uitgekozen leerlingen moeten doen om in zichzelf
volledig op God te gaan gelijken, dat moet ook ieder ander mens doen, als hij de
macht van de goddelijke wil in zijn ziel wil verkrijgen.
[16] Ik heb je nu heel duidelijk getoond uit welke stof ik de dingen van de
zichtbare hemel voor jullie heb gevormd; maar zorgen jullie nu dat jullie mettertijd
worden wat ik nu ben. Het 'hoe' heb ik jullie getoond. -En nu kunnen jullie nog
voor een korte tijd je lichaam rust gaan geven; want de ochtend zal niet lang meer
op zich laten wachten!',
[17] Na deze woorden van Rafaël stonden de drie Romeinen op, bedankten Rafaël
voor deze les en gingen vol goede voornemens naar huis, waar ze alles in de
gewenste orde aantroffen; maar alledrie rustten ze weinig, omdat ze in de geest van
hun natuurlijke verstand nog te druk waren en niet wisten hoe ze het moesten
aanleggen om hun wereldse ambt te verenigen met datgene wat ze van Mij en ook
van Rafaël als Mijn wil hadden vernomen.
[18] Onder veel heen-en-weergepraat werd het volop ochtend, en de commandant
moest de soldaten orders geven voor deze dag. De soldaten verwonderden zich in
stilte over het feit dat de commandant, die anders meer dan streng was, vandaag
alleen maar heel zachtmoedige en mensvriendelijke bevelen uitdeelde, en ze
dachten dat er iets heel bijzonders gebeurd moest zijn. Maar ze lieten natuurlijk
wijselijk niet merken dat de zachtmoedigheid van de commandant hun was
opgevallen; want ze hadden immers ook liever een gemakkelijke dienst dan een
zware
40
Hoofdstuk 18: De vraag van de commandant over het doden van dieren
[1] Toen het volop ochtend was, maar nog even vóór zonsopgang, was Ik met
enkele leerlingen reeds buiten, en ook Rafaël was bij ons. Spoedig daarna volgden
ook alle anderen; ook de drie Romeinen lieten niet lang op zich wachten.
[2] We bevonden ons aan de oever van het meer en keken naar het spel van de
golven, en de leerlingen wasten hun voeten en handen met het schone water. De
drie Romeinen zouden graag het een en ander willen vragen en waren daarom ook
dicht bij Mij en Rafaël komen staan. [3] Maar Ik zei tegen hen: 'De dag heeft nog
zijn volle tien uur, en in die tijd zal er nog menige vraag beantwoord kunnen
worden; laten we nu eerst in alle rust van de ochtend genieten!'
[4] Daarmee waren de drie tevreden en ze wasten hun gezichten met het water van
het meer om hun ogen, die de nachtelijke slaap enigszins misten, weer op te frissen
en te sterken. [5] Zo bleven wij in volledige rust ongeveer een uur vlak aan de
oever van het meer en begaven ons toen naar een kleine heuvel, die zich in
zuidelijke richting boven de waterspiegel verhief. Vanaf deze heuvel had men een
mooi uitzicht naar het westen, en aan de oever, die hier over een tamelijk groot
stuk met veel riet en biezen begroeid was, zag men enkele watervogels, die in het
water hun ochtendmaal zochten en het ook gretig opaten.
[6] Nu kon de commandant niet meer zwijgen; hij ging snel naar Rafaël toe en zei:
'Luister, wijze en machtige burger van een betere wereld dan deze aarde! Ik ben
over het algemeen zeer tevreden met de vaak prachtige inrichting van deze aarde
van ons, hoe ze gevormd is en hoe de plantenwereld geordend is; maar wat de
dieren betreft, in de omstandigheden waarin ze onder elkaar leven en bezig zijn,
absoluut niet. [7] Bij alle planten en gewassen is ervoor gezorgd dat ze hun
voeding uit de aarde, het water, de lucht en uit de warmte van het zonlicht halen en
zo voortreffelijk gedijen; alleen de dieren en voor een groot deel ook wij mensen
moeten om ons lichaam te voeden dieren vangen, doden en hun vlees eten.
[8] Kijk, dat doet het hart en het gemoed van de mens onmiskenbaar verwilderen,
wat ik in Rome maar al te vaak heb waargenomen bij de dikwijls vreselijke
stierengevechten en andere gevechten van wilde, verscheurende dieren in speciaal
daarvoor gebouwde en ingerichte kooien; want in Rome en ook in heel veel andere
plaatsen houdt men dergelijke dierengevechten om met name bij de soldaten en de
burgers de oorlogszuchtige en dappere strijdlust steeds opnieuw aan te wakkeren
en gaande te houden.
[9] En van wie hebben de mensen dat woeste oorlog voeren geleerd, waarbij er
geen spoor van de liefde voor God en van de liefde voor de naaste te vinden is?
[10] Hier, kijk eens naar beneden in het water! Wat hebben die arme visjes
eigenlijk misdaan, dat ze door die vraatzuchtige watervogels vaak met duizenden
worden gevangen en opgegeten? Zouden al die talloze verschillende soorten dieren
in de lucht, op de aarde en in het water zich niet allemaal net als de tamme
huisdieren kunnen voeden met de eveneens talloze verschillende soorten planten?
Moeten allerlei soorten vleesetende roofdieren hun voedsel in de kudden van de
zachtmoedige dieren zoeken en zodoende de mensen door hun wreedheid, die hun
door de macht van God is ingeplant, uitlokken tot een woest gevecht?!
41
[11] De mens heeft kunstmatige wapens moeten uitvinden om tegen de
verscheurende beesten te kunnen vechten. Daardoor heeft hij welleren vechten,
doden en overwinnen; maar heeft hij daarbij iets gewonnen voor de veredeling van
zijn hart en gemoed, zoals God hem dat heeft aanbevolen?
[12] Kijk eens, ik heb heel vaak over dit onderwerp nagedacht en nog van geen
enkel mens ook maar een half bevredigende oplossing voor dit ware sfinxenraadsel
kunnen krijgen! Overal werd gezegd: 'De wijze goden zullen wel weten waarom ze
dat allemaal zo hebben toegelaten!'
[13] Ja, dat is zeker zo; maar hebben de mensen daardoor iets gewonnen voor hun
hart en gemoed? Ja, voor het jagen, vechten en oorlog voeren hebben ze wel winst
geboekt, en vervolgens voor het geven van wetten en om dikwijls zo wreed als een
hyena te zijn door hun rechtspraak ten opzichte van die mensen, die tegen hun
wetten hebben gezondigd; maar voor het overige is er werkelijk niet veel goeds
voortgekomen uit het feit dat ze geleerd hebben te vechten, eerst met de wilde
dieren en al gauw daarna ook onder elkaar.
[14] Jij bent wijs en machtig vanuit de geest Gods in jou; onderwijs mij nu ook op
de juiste wijze over deze kwestie, die mij heel belangrijk lijkt!'
42
onze kleine heuvel verlieten en ons naar het huis van Ebal begaven om het
ochtendmaal tot ons te nemen.
[6] Na het ochtendmaal gingen we direct weer naar buiten, maar naar een andere,
grotere heuvel, van waaruit men niet alleen de baai van Genezareth, maar ook een
groot deel van het Meer van Galilea kon overzien. Op deze heuvel hadden de
Romeinen een soort vesting, om van daaruit alles te kunnen overzien wat er op het
meer en in de niet onbelangrijke baai van Genezareth bewoog en als ongewoon te
beschouwen was. Om die reden waren er op deze heuvel ook steeds Romeinse
wachten geplaatst, die niet gemakkelijk iemand op dit punt toelieten, behalve
wanneer de commandant zelf of een andere bevelvoerende ondergeschikte als
leider aanwezig was bij een gezelschap dat deze heuvel wilde bezoeken.
[7] Aangezien de commandant nu zelf met twee van zijn onderofficieren bij ons
was, hadden wij ook niet het minste probleem om van deze mooie heuvel gebruik
te maken. [8] Er waren daar verschillende open tenten geplaatst, voorzien van
banken, die de commandant onmiddellijk voor ons inruimde om te gebruiken, en
ook liet hij nog een paar nieuwe tenten voor ons opzetten.
[9] Toen wij onze plek in de tenten hadden ingenomen, heerste er een tijdlang rust,
en allen keken naar de taferelen aan de oever en in de baai.
[10] Plotseling zag de commandant enkele grote adelaars vanaf de hogere bergen
naar de laaggelegen oevers van het meer vliegen en zei: 'Daar komen vanaf die
hoogte alweer enkele ongenode gasten, op dezelfde tijd als anders, om aan de
oevers van het meer een goed smakend ochtendmaal te halen!
[11] Watervogels zijn weliswaar ook roofdieren, die zich voeden met vissen en
allerlei andere waterdieren; maar ze zien er voor ons gemoed toch zachtmoediger
uit, en hun roven en moorden van onschuldige waterdieren maakt op ons hart en
gevoel niet zo'n storende indruk als wanneer een machtige adelaar vanuit de hoogte
als een pijl op een van de vele watervogels omlaag schiet, hem met zijn klauwen
grijpt en daarna omhoog naar een of andere rots draagt, hem daar verscheurt en
zijn vlees opeet!'
[12] Terwijl de commandant nog zo zijn humane beschouwingen hield, liet een
adelaar zich in een rietveld aan de oever van het meer neervallen en greep daar een
met vis verzadigde kropgans, die natuurlijk, omdat hij door de scherpe klauwen
van de adelaar werd vastgehouden, in de lucht groot spektakel maakte.
[13] Het duurde niet lang of de andere adelaars volgden het voorbeeld van de
eerste, wat de Romein zó boos maakte, dat hij naar Mij toeliep en zei: 'O Heer en
Meester, hebt U soms niet gezien of niet willen verhinderen dat die vraatzuchtige
roofvogels zich vergrepen aan de veel zachtmoediger watervogels op een manier,
die voor ieder mens met een beetje gevoel ten hemel schreiend is? Moeten
dergelijke afschuwwekkende taferelen, die in de wereld der natuur .herhaaldelijk
voorkomen, ertoe bijdragen dat het menselijke hart zachtmoediger wordt en wordt
aangespoord tot daadwerkelijke naastenliefde en barmhartigheid?
[14] Nee, dan blijf ik bij mijn oude grondbeginsel, dat ik enkele jaren geleden uit
de.mond van een oude wijze Griek in Alexandrië heb gehoord: 'De hele aarde is
een roofnest en een. tranendal voor de edele mens; want alles wat hij ziet en wat
hem overkomt is beladen met de eeuwige vloek van de goden. Het is. mets anders
43
dan een voortdurend ontstaan en tot een ellendig en vluchtig bestaan komen; en
een wrede dood is steeds het gevolg van het ontstaan! En toch moet de mens, die
het meest door zijn bestaan wordt gekweld, een volledig goed, edel, humaan leven
leiden en de voortdurend vervloekende goden eren? Maar hoe kan hij dat, als hij
niets anders dan alleen een wreed woeden van de hele natuur om zich heen ziet?
Laat de mens dus ook als een leeuw, een tijger .of een adelaar worden en zich op
zijn medeschepselen wreken - onverschillig of het mensen of dieren zijn - voor de
ook over hem uitgestorte vloek van de goden; laat hij proberen koning te worden
en van zijn toch al korte leven te genieten, in weerwil van de goden!'
[15] Heer en Meester, ik zeg nu niet dat die wijze Griek daarmee een echt en
waarachtig principe voor het welzijn van de mensen onder woorden heeft gebracht,
aangezien ik bij U een heel ander levensprincipe heb gevonden volgens welk ik
ook voortaan zal leven en handelen; maar zegt U nu Zelf of de geheel natuurlijke
mens, met name in een land waar het wemelt van allerlei roofdieren, als gevolg
van zijn waarnemingen en ervaringen uiteindelijk wel tot een ander grondbeginsel
voor het menselijke leven op deze aarde kan komen, ook al heeft hij in aanleg een
goed gemoed, zoals dat vaak bij nog onmondige kinderen goed kan worden
waargenomen. [16] Laten we eens kijken naar de landen waar het wemelt van
allerlei soorten roofdieren en de mensen voortdurend jacht op hen moeten maken,
om met door hen opgevreten te worden! Hoe zijn die mensen zelf? Ze zijn net zo
woest als de dieren die hen omringen! Ze roven en moorden en onder hen is geen
liefde en nog minder echte barmhartigheid te vinden en geen verlangen of neiging
naar een goed geordende, vreedzame bezigheid.
[17] Kijken we daarentegen naar een volk, zoals ik eens in Armenië heb
aangetroffen! In het land van dit volk heeft een vroegere, wijze koning met alle
ijver alle wilde dieren door veel bekwame jagers zoveel mogelijk laten uitroeien -
en ook de adelaars en gieren werden niet ontzien; alleen zachtmoedige en nuttige
huisdieren mochten worden gehouden, en de akkerbouw was de voornaamste
bezigheid van dat volk -en ik zeg U, o Heer en Meester, dat ik nooit een
zachtmoediger en vreedzamer volkje op een continent ben tegengekomen!
[18] Overdag en 's nachts kan men in dat land over alle grote en kleine wegen
reizen, zonder dat men bang hoeft te zijn om door een wild dier en nog minder
door een roofzuchtig mens aangevallen te worden. En in welk huis men ook
binnenkomt, hoe eenvoudig het ook is: men wordt er allervriendelijkst opgenomen
en met alle liefde en vriendelijkheid verzorgd met alles wat men in dat huis voor de
menselijke behoeften bezit.
[19] En aan wie heeft het volk van het genoemde land die uitstekende, goede,
lieve en zachte ontwikkeling van het gemoed te danken? Aan die wijze koning, die
zijn land van alle wilde roofdieren wist te zuiveren. [20] Voor U, o Heer en
Meester, zou het nog veel gemakkelijker zijn om de hele aarde van alle wilde
dieren te reinigen -en dan zouden de mensen, die niet zouden hoeven te vechten
met leeuwen, panters, tijgers, hyena's, beren, wolven, vossen en nog andere wilde
beesten, bij een goed onderricht weldra op de genoemde Armeniërs lijken!'
44
Hoofdstuk 20: De voornaamste redenen voor de verscheidenheid in de
schepping op aarde
[1] Ik zei: 'Mijn vriend, in natuurlijk, werelds opzicht heb je natuurlijk helemaal
gelijk, en er zou weinig tegenin te brengen zijn; maar op het vlak van de ziel en de
geest, dat jou tot nu toe nog volkomen onbekend is, zou je iets van Mij verlangen
wat helemaal tegen iedere orde op deze aarde in zou gaan.
[2] Kijk, op een hemellichaam waar de mensen de bestemming hebben om wat
hun ziel en hun geest betreft volmaakte kinderen Gods te worden, moet alles juist
zo ingericht zijn als het op deze aarde ingericht is!
[3] Jouw oog en je verstand zien weliswaar niets anders dan gericht, vervolging,
roof, moord, dood, ontbinding en vergankelijkheid; maar het is niet zoals jij je die
dingen voorstelt, maar heel anders.
[4] Ten eerste is de traagheid, die een onvermijdelijk gerichtsaanhangsel van de
lichamelijke materie is, de grootste vijand van de ziel, die steeds wakkerder en
actiever moet worden -want alleen daardoor kan ze volledig gelijk worden aan de
geest Gods in haar en zodoende aan God gelijk worden -en hoe warmer de landen
zijn waar de mensen hun woningen hebben gebouwd, des te meer worden ze door
deze belangrijkste vijand van de ziel bedreigd.
[5] Als er in zulke landen niet allerlei dieren waren die lastig zijn voor de mens, en
als hij niet voor de voeding van zijn lichaam hoefde te zorgen, dan zou hij ook niet
zorgen voor de ontwikkeling van de krachten van zijn ziel. Hij zou weldra lijken
op een zeepoliep of op de wortels van een boom, die niets anders hoeven te doen
dan door de mechanische en organische inrichting de bij hen passende voeding uit
het water, de aarde en de lucht naar zich toe te zuigen.
[6] Kijk, dat is de voornaamste reden waarom er voor de mens op deze aarde
allerlei dingen zijn geschapen, die hem tot uiteenlopende activiteit opwekken -eerst
wat zijn lichaam, en daarna ook wat zijn ziel betreft, wat de hoofdzaak is!
[7] Wat de tweede reden aangaat, die kan iedere denker gemakkelijk zelf
ontdekken. Stel je de aarde eens voor als een helemaal eenvormige, grote
wereldbol! Op de uitgestrekte bodem ervan zouden alleen maar geheel gelijke
beken, meren en zeeën voorkomen, geen bergen, geen andere dieren dan schapen,
geen vogels behalve kippen, en geen andere waterdieren dan alleen een overal
precies gelijke soort vissen; op dezelfde manier zou er op de aardbodem maar één
soort gras groeien als voedsel voor de schapen, en slechts één soort vruchten om de
mensen en kippen te voeden, verder ook maar één soort fruitboom en één soort
boom om een eenvoudige woonhut van te kunnen bouwen, en zo zou er ook maar
één overal gelijke soort steen bestaan alsook maar één soort metaal, waar de
mensen het meest eenvoudige gereedschap voor hun huishouden van zouden
kunnen maken. [8] Zeg nu zelf, hoever de mensen zouden kunnen komen met het
ontwikkelen van hun voorstellingen, ideeën en fantasieën!
[9] Hoe buitengewoon schraal het eruit zou zien met het inzicht en verstand, die
hoger en zuiverder moeten worden, hoef ik je niet nader uit de doeken te doen.
Maar Ik maak je opmerkzaam op de zeer geringe staat van ontwikkeling van de
ziel en de geest van op aarde levende mensen die in gebieden wonen waar in de
wijde omtrek geen bergen zijn, waar alleen hier en daar wat eenvormig gras op de
45
bodem groeit, en verder wat schrale en verkommerde struiken aan de oevers van
een paar onaanzienlijke beken en op poelen lijkende meren.
[10] Jij kent dergelijke streken wel. Hoe is het bij de bewoners van die gebieden
echter gesteld met de cultuur van de geest? Kijk, ze zijn voor het grootste deel
helemaal verwilderd! En waarom? Omdat ze door gebrek aan een zo groot
mogelijke verscheidenheid van de hen omringende dingen en schepselen, die
noodzakelijk is voor de hogere ontwikkeling van de ziel, niet tot enige
ontwikkeling van hun voorstellingen, ideeën en de voor de ontwikkeling van
inzicht en verstand vruchtbare fantasie kunnen komen.
[11] Kijk daarentegen eens naar mensen, wier land rijkelijk met alle denkbare
verscheidenheid is toegerust. Je zult ontdekken dat ze ontwikkeld zijn, zij het niet
op het vlak van het diepste innerlijke leven van ziel en geest, dan toch op het vlak
van het uiterlijke verstand, het inzicht en de fantasie; en dat moet er bij een mens
toch zijn, als hij wil overgaan naar een hogere ontwikkeling van het innerlijke
leven van ziel en geest! Want als je vanwege het prachtige uitzicht een berg wilt
beklimmen, moet er ten eerste wel een berg zijn, en als die er is, dan moetje bij het
beklimmen geen genoegen nemen met de halve hoogte van de berg -hoewel die
ook al een heel wijds uitzicht biedt -maar daarenboven de moeite nemen om ook
de hoogste toppen te beklimmen, om van daaruit van het volle uitzicht te genieten.
[12] Zo moeten ook de mensen, wier inzicht, verstand en fantasie eenmaal
ruimschoots ontwikkeld zijn, geen genoegen nemen met deze halve hoogte van het
leven, maar zich inspannen om de volle hoogte ervan te bereiken.
[13] Wat Ik je daarmee wil zeggen, zul je wel begrijpen. En dat is de tweede reden
waarom God deze aarde met zo'n grote verscheidenheid aan dingen, schepselen en
verschijnselen heeft uitgerust, waarvan jij met al je Alexandrijnse ontwikkeling tot
nu toe nauwelijks nog het eerste haaltje van de kleine alfa * (* De 'alfa' is de eerste
letter van het Griekse alfabet.) kent.'
47
staat zijn om een ontwerp voor de bouw van een koninklijke burcht te tekenen en
de burcht volgens die tekening te bouwen.
[3] Als je alle verschillende dieren bekijkt, zowel die in de lucht -zoals insecten en
vogels -alsook de dieren op de vaste aardbodem en die in het water, dan zul je bij
de meesten het vermogen om iets te bouwen ontdekken. Kijk maar naar de bijen en
andere diertjes in de lucht die daar min ofmeer op lijken; bekijk de zeer
verschillend gebouwde nesten van de vogels maar eens; en de mieren en nog
andere insecten in de aarde, de spinnen en de rupsen, verder alle soorten muizen,
de bever, die een echte hut bouwt, de vossen, wolven, beren en nog een groot
aantal andere dieren, en zie hoe ze hun woningen heel doelmatig voor henzelf
bouwen en inrichten; kijk verder eens naar de verschillende dieren in zee, met
name de schaaldieren -dan zie je bij hen zo'n geweldig vermogen om te bouwen,
dat vaak zelfs de beste architect daar hoogst verbaasd over is!
[4] Welnu, ieder dier, van het kleinste tot het grootste, heeft natuurlijk een
vermogen tot bouwen dat aansluit bij de eenvoudige intelligentie van zijn
dierenziel; het kent bovendien het bouwmateriaal en gebruikt het op zijn eigen
manier, die altijd hetzelfde is. Maar in de menselijke ziel zijn er ontelbare aantallen
van al die dierlijk intelligente vermogens tot bouwen aanwezig, en daaruit kan ze,
als het ware door een stilzwijgende bewustwording, ook een ontelbaar aantal
voorstellingen en ideeën samenstellen en zo geheel nieuwe en grote vormen
scheppen. [5] En zo kan de mens dus, wanneer hij ook maar enigszins ontwikkeld
is, allerlei woonhuizen in zeer grote verscheidenheid en talloze andere dingen uit
zichzelf uitvinden en ze met zijn wil, verstand en ijver ook ten uitvoer brengen.
Zou hij dat kunnen, als in zijn ziel niet al die verschillende vermogens op de
getoonde wijze aanwezig zouden zijn? Zeker niet; want zelfs het na de mens meest
intelligente dier heeft geen fantasie en derhalve ook geen alomvattende gave om
dingen vorm te geven. [6] Nu zeg je bij jezelf: 'Ja, maar waarom moest een
mensenziel die vermogens eigenlijk via zo'n lange en moeizame weg verkrijgen?'
[7] Ik zeg je: de eeuwig beste en meest wijze Bouwmeester van alle dingen en
wezens weet het allerbeste, waarom Hij op deze aarde juist die weg voor de
ontwikkeling van een volmaakte mensenziel heeft ingericht, en Mijn woord moet
voorjou hierin voldoende zijn. Als je in jezelf meer voleindigd zult zijn, zul je ook
de reden voor jouw lange en moeizame weg inzien.
[8] Jullie Romeinen, de Grieken en de Feniciërs en ook de Egyptenaren geloofden
in zielsverhuizing en geloven er heden ten dage nog net zo in als de Perzen,
Indiërs, de Chinezen aan de andere kant van de hoge bergen in het wijde, grote en
verre oosten en nog een volk, dat nog verder naar het oosten op grote eilanden
woont* (* De japanners. ) , die omspoeld worden door de grootste zee van deze
aarde, en ook nog vele andere volksstammen op de wijde aarde. Maar overal is de
waarheid, die de oervaderen van de aarde heel goed kenden, geheel vervormd en
volkomen verdraaid doordat in de loop der tijd hebzuchtige mensen opstonden die
aanvankelijk leraren van het volk en later priesters vol eerzucht en heerszucht
werden - want de ware toedracht van de zielsverhuizing zou hun geen tribuut en
offers opgeleverd hebben, en daarom lieten ze de menselijke zielen weer
48
terugverhuizen in de dieren en in die dieren lijden, van welk lijden alleen de
priesters hen in ruil voor grote offers konden bevrijden.'
50
[3] Ik zei: 'Daar valt enerzijds veel op te zeggen, maar anderzijds maar heel weinig
van enig belang! Want zie, ten eerste is het middel dat jij Me nu voorstelt in alle
tijden en bij alle volkeren met min of meer gunstig effect toegepast!
[4] Zolang een volk voor het grootste deel nog trouw was aan de oude waarheid,
maar hier en daar een deel van het volk door de gevonden schatten van deze aarde
te werelds begon te worden en zich meer en meer van de waarheid begon te
verwijderen, hadden jouw middelen vaak gedurende twee, vaak ook drie generaties
een heel gunstige uitwerking; bij de vierde generatie echter, die zich nog meer
bezig ging houden met het najagen van wereldse schatten en er uit eigen vrije wil
toe overging de wereld lief te hebben, werden dergelijke toegepaste middelen tot
fabels, en slechts weinigen geloofden er nog zo half en half in.
[5] Als zulke middelen weer werden toegepast, sorteerden ze over het algemeen al
weinig effect meer en werden ze door de aanzienlijken alleen maar belachelijk
gemaakt en bespot, en de valse wonderdoeners, die ook de kunst verstonden voor
de buidels van de trage groten en aanzienlijken te werken, waren al in het voordeel.
En zo ging het vele eeuwen lang door eigen schuld bij de verschillende volkeren
steeds verder bergafwaarts. [6] Kijk, nu is in Mijzelf het allerhoogste Middel, dat
jij Me voorstelde om al het valse onder de mensen uit te roeien, vanuit de
allerhoogste hemelen al lang daadwerkelijk aanwezig bij de Joden, die nog het
meest en het zuiverst vertrouwd zijn met de oude waarheid, en Het heeft
verschillende keren in Jeruzalem en in vele andere steden en plaatsen tekenen
gedaan die alleen God kan doen, en de meest lichtende waarheid uit de hemelen
onderwezen! Ga maar eens onderzoeken hoeveel mensen zich door dit allerhoogste
Middel nog van hun oude dwalingen en zonden hebben bekeerd!
[7] Maar als het allerhoogste Middel zo weinig tot stand brengt, waarbij de vrije
wil van de mensen noodzakelijkerwijs behouden moet blijven, hoe weinig zou dan
wel niet een andere geest uit de grote wereld aan gene zijde kunnen
bewerkstelligen! [8] Bovendien is het voor iedere geest die in de grote wereld aan
gene zijde al meer dan zalig is een heel zware opgave om weer op deze wereld te
moeten verschijnen. Als hij dat vrijwillig doet, dan wordt het door Mij ook
toegelaten; maar geen enkele geest wordt daartoe gedwongen.
[9] Het is voor een minder volmaakte geest niet minder zwaar om vanuit gene
zijde naar deze wereld terug te keren -met name te midden van louter wereldse
mensen - dan wanneer jij terug zou willen keren in het lichaam van je moeder, dat
de eerste en meest benauwde wereld van ieder mens was, en daarin iets zou willen
ordenen en bewerkstelligen. Daarmee kun je de levenssituatie van de geesten in de
grote wereld aan gene zijde en die van de op deze benauwde aarde levende
menselijke pelgrims ongeveer met elkaar vergelijken.
[10] Een kleine cirkel heeft ruimte genoeg in een grote; maar omgekeerd gaat dat
moeilijk. Begrijp dat goed!'
[11] Daar dachten allen lang over na, en Ik nam wat rust.
[12] Wij bleven tot ongeveer twee uur na de middag op die heuvel. Daar werd nog
over veel dingen gesproken en door Rafaël ook daadwerkelijk aan de Romeinen
getoond, wat naderhand door de commandant en ook door zijn ondergeschikten
opgeschreven is. Daarna begaven wij ons weer naar het huis en namen een maal tot
51
ons. [13] De namiddag bracht Ik in rust door; de leerlingen hadden echter van de
commandant nog allerlei vragen te beantwoorden gekregen. Johannes en Mattheus
gingen aan het schrijven en maakten korte aantekeningen van wat ze tot dan toe
hadden gehoord en gezien; ook Mijn Jacobus de Oudere maakte aantekeningen
voor zichzelf, die hij echter pas na verloop van enkele jaren ordende. De
commandant maakte ook van deze gelegenheid gebruik om in het Grieks
aantekeningen te maken, die ook hij echter pas later meer ordende.
[14] Ik bleef met de leerlingen nog ongeveer acht volle dagen in Genezareth, en er
kwamen nog meer vreemdelingen uit de omgeving van Damascus en ook uit
andere steden daar naartoe, die Mij leerden kennen en het geloof in Mij aannamen.
[15] Alles wat daar verder nog geleerd en gedaan is hoeft niet meer woord voor
woord aangehaald te worden, aangezien tot nu toe al uitputtend getoond is, waarin
en hoe de mensen door Mij en door Rafaël, die eveneens gedurende de genoemde
tijd zichtbaar en werkzaam met Mij in Genezareth bleef, onderwezen zijn. Want ze
zijn niet alleen in de dingen van het rijk Gods op aarde, maar ook in allerlei
natuurlijke dingen en de verschijnselen daarvan heel duidelijk en geheel en al naar
waarheid onderwezen; daardoor lieten ze hun oude bijgeloofvaren, omdat ze hun
oude dwalingen inzagen en begrepen. [16] Op deze wijze vormde in Mijn naam
zich weldra een zeer aanzienlijke gemeente in Damascus, evenals in andere
plaatsen, en Mijn naam werd in de wijde omtrek geprezen.
55
[11] Wat de profeet Ezechiël in het 14e hoofdstuk voorspelt over de bestraffing
van Israël en Jeruzalem, geldt nu voor het hele valse profetendom: het zal en moet
uitgeroeid worden. [12] Waaruit het valse profetendom bestaat en wie de
Farizeeën van de huidige tijd zijn, dat hoeft voor geen enkel enigszins helder
denkend mens nader aangeduid te worden; want iedereen kent de oude vijanden
van het licht, van de waarheid en de liefde uit Mij.
[13] Als Ik Zelf tegen de apostelen heb gezegd dat ze niemand mochten oordelen,
verdoemen of vervloeken, opdat datzelfde, van Mij uitgaand, hen niet zou
overkomen -wie heeft hun dan het recht verleend om diegenen die door Mijn geest
de zuivere waarheid hebben gezocht en nog zoeken, te veroordelen, te verdoemen
en hun de meest verschrikkelijke en afschuwelijke banvloeken op te leggen?!
Daarom zullen ze zelf in die kuil geworpen worden, die zij voor vele miljoenen
mensen hebben gegraven, en daarin zullen hun kwade werken eveneens
onverbiddelijk en zonder enig erbarmen gericht worden en zullen ze hun beloning
ontvangen. [14] Kijk naar alle werelddelen, dan zul je ontdekken hoe gehaat het
valse profetendom van de hoer van Babel bij bijna alle ook maar enigszins betere
volken op aarde is geworden, en hoe hun zendelingen ontvangen en gerespecteerd
worden! Zeker niet op de manier zoals je in de aan de hoer van Babel dienstbare
bedrieglijke bladen leest, maar heel anders. Alleen bij zeer ruwe en wilde volken
kunnen ze zich nog een korte tijd handhaven. Maar wanneer ze daar -maar al te
gauw -hun hebzuchtige en heerszuchtige neigingen of de wolf onder hun
schaapskleren merkbaar en gemakkelijk herkenbaar laten zien, is het succes van
hun zending ook voorbij, en kunnen ze maken dat ze daar heelhuids vandaan
komen.
[15] Hoe vaak hebben ze al niet naar China en Japan, waar veel goud, zilver en
andere schatten zijn, hun brutaalste zendelingen gestuurd! Zolang ze hun
schaapskleren niet aflegden, werden ze geduld en trokken ze velen naar zich toe ter
wille van de voorgewende leer van de hemelse vrede; maar toen ze eenmaal -zoals
men pleegt te zeggen -warm liepen en hun schaapskleren hun ongemakkelijk
begonnen te zitten en ze begonnen denken dat ze nu in hun ware, innerlijke
gedaante hun gang konden gaan, werden ze ook onmiddellijk herkend in alle
dingen die ze eigenlijk wilden, en men greep hen en gaf ze hun welverdiende loon.
[16] Als men in Babel bericht ontving over hun verdiende, kwade lot, verklaarde
men hen met veel staatsie heilig, hoewel Ikzelf heb gezegd en geleerd dat alleen
God heilig is. Maar tegen zulke heiligen kan Ik alleen maar zeggen: 'Ik ken jullie
niet en heb jullie nooit gekend; ga dus uit Mijn ogen en zoek jullie heil en beloning
bij degenen in wier naam jullie hebben gepredikt en gehandeld! Want in Mijn
naam hebben jullie nooit gepredikt en nog minder gehandeld; want sinds jullie
kinderjaren hebben jullie tegenover niemand een daad van ware naastenliefde
verricht, zoals Ik die geleerd heb, omdat jullie nog nooit in Mij hebben geloofd
maar alleen Mijn naam tot jullie wereldse voordeel hebben misbruikt, en daarom
hebben jullie van Mij ook geen loon en geen genade te verwachten. Ga nu dus
maar naar degenen die jullie hebben gediend en verlang je beloning van hen!'
56
Hoofdstuk 27: De onmogelijkheid van meer godsdienstoorlogen
[1] En zo gebeurt het in deze wereld nu ook al. In de zogenaamde heilige stad
wemelt het al van allerlei heilige hongerlijders, en men weet niet meer wat men
met hen aan moet en waar men hen op deze aarde nog een klein paradijsje zou
kunnen bezorgen, omdat men ondanks het dreigen met vervloekingen over niet
veel meer dan enkele vierkante mijlen kan gebieden. Want noch de koningen van
gewekte volkeren en nog minder de volkeren zelf laten zich door die kant iets
bevelen. [2] Wat blijft er dan anders over voor zulke niets doende en hongerige
heiligen, dan hun heiligheid de rug toe te keren en andere -diensten, die voorheen
niet heilig genoeg voor hen waren, te zoeken en aan te nemen om niet als heilige te
hoeven verhongeren?
[3] Denk je dat er op de huidige omstandigheden grote godsdienstoorlogen zullen
volgen? Dat zou wel het geval zijn, als de man in Babel nog zijn vroegere macht
over koningen en volkeren bezat en het grootste deel van de mensen nog even dom
en verduisterd zou zijn als driehonderd jaar geleden; maar de tegenwoordige
aanhang van het oude, eens zo machtige Babel is heel klein geworden, en de
mensen zijn door Mijn bliksem al teveel verlicht geraakt. Zelfs de meest
eenvoudige landman met zijn hele gezin gelooft niet meer dat de duivel de
stoommachines op zee en op het land in beweging zet ter wille van een aan hem
verkochte ziel, of dat de duivel via de draden van de telegrafen heen en weer
springt en huppelt en aan groten en kleinen de verlangde berichten uit verre landen
en plaatsen brengt.
[4] Hoevelen zijn er nog, die serieus in de zogenaamde wonderbeelden*
(*Wonderbeeld: een beeld dat mirakelen doet.) geloven? Waar is er nog een land
waar men nog de zogenaamde goochelaars als tovenaars verbrandt en lezers van de
bijbel en andere geestrijke boeken en geschriften voor een onverbiddelijke
rechtbank van de inquisitie sleurt en doodmartelt? Welk ook maar enigszins
ontwikkeld mens hecht nog enige waarde aan een bepaalde aflaat van zonden, aan
al die lege en geestloze zogenaamde godsdienstige ceremoniën, aan wijwater,
wierook, gewijde afbeeldingen, klokken en klokjes, waskaarsen, relikwieën,
rouwmissen en dure begrafenissen, vastendagen en norma-dagen** (** Van het
Latijnse 'norma' (= regel, richtlijn). Belangrijke kerkelijke feestdagen, waarop
openbare vermakelijkheden verboden zijn.) en nog veel meer van dergelijke
dingen? [5] Men doet nog wel met die dingen mee vanwege de uiterlijke, maar
ook al zeer zwak geworden wet; maar van duizend mensen geloven er nauwelijks
tien meer in, en die niet meer werkelijk, zoals dat in de voorbije, duistere tijd van
bijgeloof helaas langdurig het geval was.
[6] Als de zaken er nu voor ieders ogen zo en niet anders voor staan, hoe valt er
dan ook maar in de verte aan een grote of zelfs algemene godsdienstoorlog te
denken ? [7] Er zijn te weinig echte duisterlingen om tegen de vele verlichten op
te staan, ook al zouden ze dat graag doen; en als de verlichten aangevallen zouden
worden, zijn ze er zich met zekerheid van bewust dat ze steeds en altijd over de
weinige en volkomen machteloze duisterlingen zullen zegevieren.
[8] Maar desondanks zal het tot allerlei gevechten en kleine oorlogen komen, ter
verdeemoediging van alle machthebbers die Mijn licht willen tegenhouden. Want
57
van nu af aan zal Ik met al die machthebbers geen geduld en mededogen meer
hebben. Dat kun je wel geloven, omdat Ik het je Zelf verkondig.
[9] Kijk naar het rijk waar jij in leeft! Om bepaalde, gemakkelijk te raden redenen
heeft het, met name van de zijde van de machthebbers, nog een erg Babylonische
instelling. Het moet nu al zijn macht bij elkaar rapen en zijn 'Heilige Vader' op de
oude troon helpen, als het kan en wil.
[10] Ja, als het nog een tijdlang weifelt om zijn volkeren datgene te geven wat van
Mij uit rechtmatig is -aangezien immers overeenkomstig Mijn woord de zuivere
waarheid, waar ieder mens zich als enige aan dient te houden, iedereen vrij zal
maken en nu moet maken -zal het ook delen in het lot van degene van wie het tot
nu toe zijn heil verwachtte! De geldelijke middelen, die zeer noodzakelijk zijn voor
een krachtiger hulp, heeft het niet; en als het nog op vermeende hulp vertrouwt van
de kant van een zeven keer gewijd altaar en het wonderen verrichtende beeld
daarvan, zal het ook weldra aan elke andere kracht gaan ontbreken! Laat het alleen
maar kijken naar de gevolgen van zijn duistere concordaat, dan zal het hele
buitenland zeggen: ' Als je je zo trouw verbonden hebt aan die door ons allemaal
gehate vijand van het licht en de naastenliefde, dan is er met jou geen
vriendschapsband meer te smeden! Laat degene voor wie jij al je oude vrienden
vergeten hebt en die jij zozeer begunstigd hebt, dat je hem tot je eigen zeer grote
nadeel meer dan de helft van jouw macht in handen hebt gegeven,jou nu helpen in
je nood en verlatenheid!' [11] Denk er zelf over na, of in jouw land niet van alle
kanten de uiterst bittere gevolgen van die ondoordachte daad luid op die manier
spreken! Het is nu zaak zo'n fout weer heel gauw goed te maken, anders komt die
boosaardige, dood brengende, algemene brand daar nog bij* (* Waarschijnlijk
wordt hier gedoeld op het concordaat van 1855, dat de kerk verregaande invloed
gaf op gebieden als onderwijs, opvoeding, huwelijk en dergelijke. De oorlog tussen
Oostenrijk, Frankrijk en Italië in 1859 en de oorlog tussen Oostenrijk, Italië en
Pruisen van 1866 waren er het gevolg van.)
[12] Als bij een huis alle middelen beginnen te ontbreken om het in stand te
houden, en als zijn vrienden en zelfs de betere huisgenoten het de rug toekeren en
niets meer willen horen en weten van het in stand houden van zo'n reeds lang
verwaarloosd huis -hoe zal zo'n huis dan verder nog kunnen bestaan of zelfs op de
oude manier als een krachtig huis kunnen bestaan?
[13] Ja, het kan zichzelf versterken en opnieuw bestendig worden; maar daar is ten
eerste een onbuigzame, vaste wil voor nodig om alles wat oud en vermolmd is weg
te doen, een nieuwe, stevige bodem te leggen en met vele goede bouwlieden het
hele huis inclusief een stevig dak te herstellen; dan zal men dat overal zien en
zeggen: kijk, nu heeft dit huis, dat vroeger volkomen waardeloos was geworden,
weer echt waarde en men kan de fundamenten, kamers en daken ervan vertrouwen!
[14] Als de zaak zo ter hand genomen zou worden, zou het geen gebrek hebben
aan allerlei goede vrienden van buiten en nog meer van binnen; maar wie zal ooit
nog een huis vertrouwen schenken, waarvan men niet meer weet door wie de
huisheer zich tenslotte allemaal de wet moet laten voorschrijven om nog een
poosje huisheer te lijken?
58
Hoofdstuk 28: De toekomst van de ceremoniële kerk
[1] Wat heeft het voor nut om een nieuwe lap stof op een oude, versleten jas te
naaien, opdat die op de gerepareerde plek de naakte huid bedekt en een tijdlang
tegen de wind beschermt; als er dan slechts een lichte storm komt, dan rukt die met
gemak de nieuwe lap van de oude, versleten jas en tegelijk daarmee ook nog een
gedeelte van de jas. Wie zal dan in de storm zijn naakte huid tegen de kou
beschermen? Maak dus direct een volkomen nieuwe en sterke jas voor jezelf,
zolang je daar de middelen nog voor hebt, en verspil die niet aan het aanschaffen
van nieuwe lappen om de oude en meer dan versleten jas te repareren, waar je niets
aan hebt -en als er dan stormen zouden komen, zullen die niet meer in staat zijn om
jouw huid enige schade toe te brengen!
[2] Welke echte waard zal nieuwe wijn in oude zakken willen doen? Wat zal er
met die zakken gebeuren, als de nieuwe wijn daarin begint te gisten? De wijn zal
de zakken doen scheuren, en de onverstandige waard zal zowel de zakken als de
wijn verliezen. Hetzelfde staat een onverstandige regeerder te wachten die een
nieuwe grondwet in een oude wil schuiven; de ene is noodzakelijkerwijs de
ondergang van de andere, en de regeerder raakt daarmee alles kwijt: zijn grondwet,
zijn land en zijn volk, zoals daar in Europa nu al verschillende voorbeelden van
zijn en er weldra nog meer zullen volgen.
[3] Ik zeg je: wie nog langer naar die bepaalde man, die zichzelf vroom noemt, zal
lonken en met gespleten tong met hem zal praten, terwijl Mijn licht uit de hemelen
almaar intensiever wordt, zal er weldra geheel verlaten en alleen bijstaan. Want Ik
wil dat er eindelijk een einde komt aan het langdurige overspel van Babel. Van nu
af aan zal alles nieuw en anders worden, en Mijn woord, dat Ik tot de apostelen en
heel veel andere mensen heb gesproken, moet nu met nieuwe kracht en macht
opstaan en vervolgens tot aan het einde der tijden van deze aarde duren. Allen
moeten zich zonnen en warmen in het licht van Mijn leer uit de hemelen en zij die
Mij oprecht belijden en liefhebben, moeten weer, zoals het in de oertijd was, van
de wieg tot het graf in een voortdurend waarneembare gemeenschap met Mijn
engelen verkeren en zo ook met Mij Zelf.
[4] Nu vraag je ook hoe het in jouw land zal gaan, als de oude zakken door de
nieuwe wijn, die er met geweld in gedaan wordt, scheuren en de wijn verspild
wordt. Ik zegje: wel duizend keer beter dan nu, nu bijna geen mens zelfs zijn
eerlijkste broeder meer vertrouwt, uit vrees voor wat er uit dat langdurige en
kostbare getalm nog allemaal aan ellende en nood zal voortkomen, en steeds zegt:
'Je kunt niet weten hoe het allemaal nog zal aflopen!'
[5] Op het ogenblik dat die wijnzakken barsten houden de grote consumeerders op
te bestaan, en de staat zal ervoor zorgen dat diegenen niets tekort komen, die de
staat en het volk lange tijd trouw gediend hebben met hun geest en verstand. Maar
de meer dan een kwart miljoen straatslijpers en leeglopers zonder verdienste, voor
het merendeel uit de rijen der geestelijkheid, zullen hun grote inkomens en
pensioenen niet meer ontvangen*, (* Inderdaad zijn in de jaren 1868-1874 de
concordaatwetten vervangen door staatswetten, met natuurlijk als gevolg dat veel
kerkelijke autoriteiten werkeloos werden ) maar daarentegen strikt verplicht
59
worden de staatsschuld te betalen - want die zal onder alle omstandigheden
gerespecteerd worden, opdat niet de ene broeder een klacht tegen de andere zal
indienen ** (** Bij het afwikkelen van de naoorlogse zaken hoorde onder meer dat
Venetië bij Italië kwam. Tevens nam Italië de daarbij behorende staatsschuld op
zich, en zodoende hadden de twee landen geen verplichtingen meer aan elkaar.)
[6] Onder alle omstandigheden sta Ik nu weer aan het hoofd, en dan kan geen
wanorde ten nadele van degenen die zich naar Mij richten, bestaan. Dit jaar zal Ik
met het land waarin jij leeft, nog een beetje geduld hebben; maar niet veellanger, al
zouden ook vele van Mijn oude vrienden nog in hun lichaam en in alle liefde en
trouw daar wonen. De Mijnen en de nieuw verlichten zullen wel behouden blijven,
maar alle anderen zullen getuchtigd worden. [7] Nu zeg je natuurlijk weer bij
jezelf: 'Ja, Heer, dat is allemaal wel in orde; want als de leiding van een volk
eenmaal bedorven en ondeugdelijk is geworden, moet het volk een andere krijgen,
die beantwoordt aan de materiële en vooral de geestelijke behoeften van het volk.
Maar zolang de oude afgodstempels, die men godshuizen of kerken noemt, samen
met hun dienaren voortbestaan en dienst doen, en zij met name in de
bedevaartplaatsen en kloosters aan de nog vele blinde mensen de buitengewoon
voortreffelijke werking van hun kerkelijke onderdanigheid aan God mogen
verkondigen, zal een nieuwe leiding van het volk - of die nu bestaat uit een nieuwe
grondwet of uit een nieuwe regeerder -altijd het gevaar lopen om langzamerhand
weer tot de oude duisternis te vervallen, en wel des te eerder wanneer de dienaren
van de tempels erop aangewezen zijn van de verdiensten uit hun kerkelijke
verrichtingen te leven. Als ze dan als leraren van het volk nog enige tijd moeten
voortbestaan, laat men hen dan net als iedere andere staatsdienaar betalen; maar
voor hun dienst aan de kerk zouden ze van niemand een betaling mogen verlangen
en aannemen, dan zou daardoor aan de praktijken van de tempeldienaren, die het
volk uitbuiten, bedriegen en verduisteren, vast en zeker een heel duidelijke grens
gesteld zijn, en aan de bedevaarten, wonderbeelden en relikwieën en nog vele
andere kerkelijke misgeboorten en misbruiken zou dan snel een einde komen!'
[8] Daarop zeg Ik je, dat je aan de ene kant helemaal juist en terecht hebt
geoordeeld; en voor een poos zou het ook goed gaan, omdat de zogenaamde
geestelijke zich ontegenzeglijk meer zou bezighouden met het onderrichten van het
volk, waarvoor hij betaald wordt, dan met de kerkelijke ceremoniën, die hem niets
meer opleveren. Maar als hij zijn kerkelijke dienst zonder vergoeding zou
verrichten, zou het blinde volk hem een nog grotere waarde toekennen vanwege
zijn verdienste voor God, en op die manier vanzelf tot het oude bijgeloof vervallen,
en nog erger en dieper dan voorheen. De geestelijke zou datgene wat hem bij het
volk een groot en luisterrijk aanzien verschaft, niet voorstellen als iets dat voor Mij
geen waarde heeft, maar als iets dat Mij buitengewoon welgevallig is, en op die
manier zou hij het volk in het oude bijgeloof versterken en een nieuwe troon
maken voor de hoge heerschappij van de hoer van Babel, die nu haar volkomen
einde nadert. [9] Laat de geestelijkheid dus haar gang maar gaan met het uitbuiten
van het volk; laat het nog blinde volk maar op bedevaart gaan en dure missen
betalen; laat het biechten, naar de kerk gaan, overdreven dure rouwstoeten vormen;
laat zij op erfenissen jagen en dure ontheffingen en aflaten verkopen. Kortom, laat
60
die Babyloniërs nog erger tekeer gaan, dan zal ook de meest blinde weldra tot
bezinning komen en zeggen: 'Nee, zo'n religie kan niet anders dan bedrog zijn,
omdat degenen die het meest overtuigd zijn van de zuivere waarheid van de leer
van Christus en ernaar zouden moeten handelen, door hun daden laten zien dat ze
zelf helemaal geen waarde aan die leer hechten, in geen enkele God geloven en
derhalve louter valse profeten zijn; ze zorgen voor niets anders dan hun buik,
maken de mensen door allerlei bedrog -en als dat niet meer voldoende is, door een
soort wettelijke dwang, die hun door de staat toegestaan is -dikwijls hun hele
hebben en houden afhandig en reiken geen enkele dorstige zielook maar een slok
water van alles wat ze gewoon geroofd hebben! Daarom weg met al die valse
profeten; weg met die verscheurende wolven in schaapskleren, en weg met alles
waarmee zij zolang het arme, blinde volk hebben gekweld, bedrogen en beroofd;
weg met de tempels, altaren, heiligenbeelden, relikwieën, klokken en alle nutteloze
kerkelijke gebruiksvoorwerpen, die geen enkele geestelijke levenswaarde hebben!
Van nu af aan zullen wijzelf de hele leer van Christus onderzoeken, ons die door
een ware, door God verlichte leraren laten uitleggen en er dan naar leven en
handelen, en de echte leraar zal aan onze tafel niet omkomen van honger en dorst
en ook niet naakt en barrevoets rondlopen!'
61
eigen oog schoon, daarna kun je mij pas helpen met het schoonmaken van mijn
oog!'
[5] Zulke gevechten zijn er al heel veel geweest en er zullen er nog verschillende
zijn, als de mensen zich niet metterdaad volledig aan Mijn leer zullen houden.
[6] Maar in Amerika zal die geschiedenis niet al te lang meer duren. In Zuid
Amerika, waar het Babylon nog veel erger vertegenwoordigd is dan waar ook nu
op aarde, zal weldra een groot strafgericht losgelaten worden; want het Babylon
moet overal in een nieuw Jeruzalem omgevormd worden, en de zwijnen van de
heidense Gadarenen moeten in het graf van hun nacht ten onder gaan.
[7] Ik denk dat Ik je als een merkteken voor deze tijd nu meer dan genoeg heb
gezegd, en iedereen die ook maar enigszins kan tellen, zal gemakkelijk inzien hoe
de zaken er voor staan en waarom ze er zo voor staan en binnenkort hun beslag
moeten krijgen. [8] Naar het jaar, de dag en het uur moetje Mij dus niet vragen,
omdat al die dingen al voor ieder zichtbaar zijn en iedereen het zeer nabije einde
van de nacht toch vast en zeker moet zien aankomen, als hij aan de horizon de
helder door de zon verlichte wolkjes ziet.
[9] Laat de mensen die op een of andere wijze macht bezitten maar eens proberen
om in het voorjaar het gras en alle kruiden, struiken en bomen te verbieden om
opnieuw uit te groeien, nieuwe scheuten te maken, groen te worden en te bloeien
en dat allemaal proberen te verhinderen, de wind te bevelen en de vrije bliksem de
weg voor te schrijven, dan zullen ze er weldra van overtuigd raken hoe groot hun
machteloosheid als gevolg van hun onnozelheid is.
[10] Wat Ik eenmaal zeg en wil gebeurt even vast en zeker als de zon iedere
ochtend moet opgaan en 's avonds moet ondergaan. Meer hoef Ik je eigenlijk niet
te zeggen, hoewel Ik nog een vraag met betrekking tot Frankrijk in je gemoed zie,
die erover gaat hoe dit rijk, dat nu in aards opzicht zeer machtig is, zich zal
gedragen in relatie tot de huidige, algemene stroming van licht. Ik zeg je: tegen
Mijn wil zal het moeilijk en onmogelijk in kunnen gaan!
63
volgende geschrift weer terug naar het evangelie! Een halve dag houden we ons
nog in Genezareth op, daarna zullen we kort door de tien steden reizen.
66
[2] Ik zei: 'Dat wist Ik allang voordat jij geboren was; maar Ik ben nu niet ter wille
van de heidenen, maar alleen ter wille van de Joden hierheen gekomen, en als die
Mij absoluut niet willen opnemen, zal Ik wel weten wat Mij nog te doen staat. Laat
ons dus de ruimte van je herberg en je synagoge zien!'
[3] Daarop keek de waard Mij verbaasd aan en zei: 'Vriend, wie ben jij eigenlijk,
dat je ronduit gebiedend tegen mij spreekt?'
[4] Ik zei:' Als je zou weten wie Ik ben, zou je tegen Mij zeggen: 'Heer, ik heb een
zoon die aan jicht lijdt, waar al vele artsen hun kunsten op hebben beproefd;
daardoor ben ik arm geworden, en mijn zoon lijdt elke dag ergere pijn! Help mijn
zoon, want U kunt alles!' Maar jij weet het niet, daarom heb Ik het je nu gezegd.'
[5] Toen de waard dat uit Mijn mond had gehoord, dacht hij bij zichzelf: 'Hoe
weet deze vreemdeling, die onze bergstad Pella nog nooit heeft gezien, dat mijn
zoon aan jicht lijdt en dat zijn lijden van dag tot dag erger wordt?'
[6] Daarop wendde hij zich pas tot Mij en zei (de waard): 'Heer, dat u geen
gewoon mens bent, heb ik nu wel duidelijk gemerkt; en als u mijn zoon kunt
genezen, zal ook ik ondanks mijn armoede alles geven om mij tegenover u en uw
metgezellen dankbaar te betonen!'
[7] Ik zei: 'Breng Mij dan naar je zoon, dan zal het beter met hem gaan!'
[8] Toen bracht de waard Mij naar het vertrek van zijn zieke zoon, waar rond de
jammerende en klagende zieke zijn moeder en zijn zusters zaten te treuren en God
baden of Hij de zieke toch eindelijk eens van zijn lijden wilde bevrijden.
[9] Toen zei de waard tegen de zijnen: 'Houd op met klagen, want kijk, hier is een
vreemde arts die mijn zoon kan en zal helpen, en ik geloof stellig dat alleen Hij dat
kan doen!' [10] De treurenden zeiden: ' Als deze arts dat kan, heeft God de Heer
onze gebeden verhoord!'
[11] Ik zei: 'Ja, ja, Hij heeft ze verhoord, en nu zeg Ik vanuit Mijn eigen macht, die
in Mij is:jij,jichtlijder, Ik wil datje gezond wordt, en zondig in het vervolg niet
meer; want door jouw geheime zonden ben je zo komen te lijden!'
[12] Op deze woorden van Mij werd de zoon ogenblikkelijk volkomen gezond, en
Ik zei dat hij zijn bed moest verlaten en dat zijn moeder voor hem iets te eten klaar
moest maken, maar vers en zuiver. Dat gebeurde ook direct, en de waard en zijn
genezen zoon wisten niet hoe ze Mij op passende wijze zouden bedanken of zelfs
aanbidden. [13] Maar Ik zei: 'Breek jullie hoofd en hart niet over de manier
waarop jullie je dankbaarheid tegenover Mij moeten betonen; want Ik kijk alleen
naar het hart en weet nu wat daarin omgaat! Maar laat Mij nu je herberg en de
kleine synagoge zien!' [14] Nu stribbelde de waard niet meer tegen om aan Mijn
wens te voldoen en bracht Mij naar de vertrekken van de herberg, die uiteindelijk
toch genoeg ruimte voor ons boden.
69
[10] De waard zei: 'Zorg nu voor de tafel! Of hij nu Elia of zelfs nog iets hogers is
-of uiteindelijk de beloofde Messias Zelf, dat is nu voorlopig onbelangrijk; nu is
het zaak om deze wonderbaarlijke gasten tevreden stellen!'
[11] Toen ging iedereen aan het werk om de spijzen klaar te maken, en de waard
bracht ons brood en vroeg ons dat te willen eten, wat wij dan ook deden. Al gauw
daarna werden de heel goed klaargemaakte spijzen op tafel gezet, evenals
verscheidene lampen, waardoor de eetkamer heel goed verlicht werd.
[12] Wij namen de spijzen tot ons, en de leerlingen spraken met elkaar over de
geschiedenis van de Israëlieten, in de eerste tijd dat ze vanuit de woestijn deze
landstreek binnentrokken, en over de oorlogen die zij met de Moabieten en later
met de Filistijnen moesten voeren; de waard vertelde het een en ander van wat hij
wist over het ontstaan van de oude stad Pella en over de lotgevallen die de stad al
overkomen waren. Ik rustte echter en sprak weinig. [13] Zo verliepen er een paar
uur, en toen zei Ik tegen de waard, die Mij een goed rustbed kwam brengen: 'Laat
maar -wij blijven hier aan tafel en zullen hier onze nachtrust nemen!'
[14] Dat was de waard niet onaangenaam, omdat hij maar heel matig voorzien was
van rustbedden. Hijzelf wilde ons echter niet verlaten en bleef de hele nacht bij ons
aan tafel. De nacht ging heel kalm voorbij, en niemand werd in zijn rust gestoord.
71
leer bevat de waarheid? Hebben al die mensen die op verschillende manieren in
vele goden geloven gelijk, of degenen die in één God geloven?
[17] Als we naar de wetten van ons Romeinse recht kijken, die alleszins goed zijn,
en derhalve het meest dienstig voor het voortbestaan van de gemeenschappen van
mensen en zelfs volkeren, dan lijkt ook onze veelgodenleer, die natuurlijk erg
vervormd is maar uiteindelijk toch de grondslag gevormd heeft voor onze wijze en
zo rechtvaardig mogelijke staatswetten, nog altijd de leer te zijn die het meest
gelding heeft. Maar de Joodse leer van één God, die veel overeenkomst vertoont
met de oer-Egyptische leer, lijkt toch veel dichter bij de grote levenswaarheid te
staan, hoewel ze nu onder de Joden veel sterker vervormd is dan die van ons; want
men hoeft maar met een enigszins scherpe blik naar het uiterst goddeloze en
gewetenloze doen en laten van de Joodse priesters in Jeruzalem te kijken, om te
zien en te erkennen dat het veel dommer en slechter is dan dat van onze
veelsoortige en verschillende priesters. [18] U, goddelijke wonderdoener, zult mij
zeker in een paar woorden het juiste licht der waarheid kunnen geven!'
[19] Ik zei: 'Mijn vriend Pellagius, commandant over deze stad en drie andere
steden, Abila, Golan en Afek! Ik ben hoofdzakelijk ter wille van jou hierheen
gekomen, omdat Ik wel wist dat jij al sinds bijna dertig jaar ijverig de waarheid
hebt gezocht, maar toch niet in staat was die te vinden.
[20] Maar omdat je de waarheid gezocht hebt zoals maar weinigen van jouw volk
en rang, ben Ik, de eeuwige Oerwaarheid Zelf, naar je toegekomen; in Mij heb je
dan ook al de volle, heldere en zuivere waarheid gevonden
[21] Maar jouw oudste dochter Veronica is ziek, en geen arts kan haar helpen; als
jij het gelooft en wenst, zal het beter met haar gaan!'
[22] Helemaal overweldigd van blijdschap zei de commandant: 'Ja, Heer en
Meester vol goddelijke kracht, ik geloof dat, zoals misschien maar weinigen in het
hele Joodse rijk, en wens ook als haar vader de genezing van mijn dochter uit alle
kracht; maar ik ben niet waardig dat U, Heilige, onder mijn heidense dak komt om
daar mijn dochter, die al dicht bij de dood staat, te genezen.
[23] En dat ik het volste geloof schenk aan Uw woorden, bewijst reeds het feit dat
ik mij niet verwonderd heb toen U, die een vreemdeling bent en deze streek nog
nooit hebt bezocht, mijn naam kende, die ik als bewijs van eer van deze stad heb
gekregen en wist van mijn gezag over de drie steden die U ook nog noemde en nu
ook de naam van mijn zieke dochter; want mijn gemoed zei mij immers dat U een
God bent en dat voor U alles mogelijk is. Ik geloof dan ook dat mijn dochter vast
en zeker gezond wordt, als U ook maar één woord over haar uitspreekt!'
[24] Ik zei: 'Waarlijk, zo'n geloof heb Ik in het volk Israël niet aangetroffen! Jou
geschiede dan ook naar je geloof! Stuur nu iemand naar je huis en laatje dochter,
die nu reeds gezond is, hierheen brengen, opdat ze zich versterkt met deze wijn en
dit brood!'
73
niet alleen de meest versterkende wijn voor mijn lichaam, maar ook de kracht van
het eeuwige leven van mijn ziel heb gedronken!
[14] O, drink toch allemaal met mij uit deze beker, als jullie nog twijfelen aan het
eeuwige leven van jullie ziel, dan zullen jullie gesterkt worden tot het eeuwige
leven!' [15] Nu schonk ze de beker vol en reikte hem aan haar vader, die tot nu toe
nog niets van onze wijn geproefd had; hij dronk hem helemaal leeg, kuste toen de
beker en zette hem, terwijl hij Mij bedankte, weer voor zijn dochter neer.
[16] De commandant verbaasde zich over de buitengewone kwaliteit van de wijn
en zei ook, dat hij nu gewaar begon te worden dat hij een ziel had, die een eeuwig
voortduren van het leven in zich voelde, en dat hij daar buitengewoon blij om was.
Daarna dronken ook zijn vrouw, zijn ondergeschikten en tenslotte de Griekse
heidense waard. [17] Toen deze de wijn had geproefd, vroeg hij direct aan de
Joodse waard (de Griekse waard): 'Waar heb je deze wijn gekocht? Want zolang ik
leef en zelf Waard ben heb ik nooit zo'n wijn geproefd! Voor bijzondere gasten heb
ik, als Ze dat wensen, toch ook heel goede wijn in mijn kelder en heb je daar al
herhaalde malen mee geholpen, en jij kunt zeggen dat ik je nooit iets slechts heb
aangeboden. Maar zo'n wijn heb ik nog nooit gehad. Waar heb je die vandaan? Zeg
het mij, opdat ik die ook aanschaf!'
[18] De Joodse waard zei: 'Vriend, dat zul je waarschijnlijk niet kunnen; want
dergelijke wijn groeit er op de hele aarde niet! Heb je dan niet gehoord dat de grote
wonderheiland tegen de dochter van onze rechtvaardige commandant heeft gezegd
waar deze wijn vandaan is gekomen? Kijk, uit de hemelen Gods, echter niet die
van jullie fantasiegod Bacchus, maar uit de hemelen van onze ene en enig ware
God, wiens afgezant zeer zeker deze verheven wonderheiland is! Zo is het en niet
anders, en het zal je moeilijk vallen om voorjouw geld in deze omgeving een
dergelijke wijn te kopen!'
[19] De Griekse waard zei: 'Hoe ben jij er dan aangekomen?'
[20] De Joodse waard zei: 'Dat moet je niet aan mij, maar aan de grote Meester
vragen, voor wie alle dingen mogelijk lijken te zijn, en van wie ik nu ook geloof
wat de commandant en zijn dochter onder woorden hebben gebracht. Spreek dus
met de Meester; want ik als zwak mens, die nog vol geestelijke blindheid en
dwaasheid zit, weet niets en begrijp niets!' [21] Daarop zweeg de Griekse waard.
75
Hoofdstuk 39: De leerlingen en de Heer onderwijzen de inwoners van Pella
(31.8.1862)
[1] Na de maaltijd, die meer dan een uur had geduurd, liep Ik met de commandant
de stad rond en maakte alle zieken gezond, en steeds meer volk volgde Mij. Mijn
leerlingen bleven echter in de herberg en onderrichtten de joden.
[2] Tegen de avond keerde Ik samen met de commandant weer terug naar de
herberg, waar de leerlingen nog volop met de joden in gesprek waren. Die
begonnen Mij tenslotte toch als de beloofde Messias te beschouwen, maar konden
daarbij toch niet begrijpen waarom Ik als zo'n onopvallende verschijning in deze
wereld was gekomen, omdat immers de grote koning David als volgt over Mij had
gesproken: 'Maak de poorten wijd en de deuren hoog, opdat de koning der ere
binnentrekt! Wie is de koning der ere? Het is de Heerjehova Zebaoth!'
[3] Zij, de joden van Pella, wisten echter niet dat er bij Mijn komst in deze wereld
in de een of andere stad een poort verwijd en een deur verhoogd was.
[4] Mijn leer en de tekenen die Ik deed stemden wel overeen met datgene wat met
name de profeet Jesaja en de profeet Ezechiël over de beloofde Messias voorspeld
hadden; maar Mijn optreden onder de mensen op deze wereld kwam volgens hen
niet volkomen overeen met wat de profeten over de Messias hadden voorspeld. En
zodoende hadden de leerlingen het moeilijk met de joden.
[5] Toen Ik met de commandant, zijn ondergeschikten, zijn vrouwen zijn genezen
dochter alsook met de genezen zoon van de waard de kamer binnenkwam, viel er
een stilte onder de joden en ze bekeken Mij, om te zien of ze aan Mijn persoon ook
iets buitengewoons konden ontdekken. [6] Maar Ik zei tegen hen: 'De vrede zij
met jullie! Wat jullie bij Mij zoeken en proberen te vinden komt nooit ofte nimmer
met groot uiterlijk vertoon, maar het bevindt zich inwendig in de mens.
[7] ja, de joden hadden bij Mijn komst in deze wereld de poorten van hun harten
wijd en de deuren van hun zielen hoog moeten maken; maar ze sloegen al sinds
heel lange tijd geen acht meer op de oproep van David. Daarom kwamen ze ook in
de Babylonische gevangenschap en zijn ze. slaven van de heidenen geworden, uit
welke slavernij ze nooit verlost zullen worden als ze in hun oude halsstarrigheid
volharden. [8] Maar daar staan de heidenen; zij hebben de poorten van hun harten
bij Mijn verschijnen wel direct wijd gemaakt en de deuren van hun zielen
verhoogd tot ver boven alle sterren. Daarom ook zal het licht de joden worden
afgenomen en zal het aan de heidenen worden gegeven!'
[9] Toen Ik dat tegen de joden had gezegd, ergerden sommigen zich daarover;
maar de heidenen hieven een grote lofprijzing over Mij aan.
[10] Daarop zei de commandant heel luid tegen de joden: 'Wat blijven jullie daar
nog onderzoekend zitten, als jullie ondanks alles wat de Heer hier voor ons heeft
gedaan nog niet kunnen geloven?! Trek je terug in jullie duistere kamers en blijf in
jullie oude nacht van alle twijfels, en hinder ons niet in deze toch al kleine ruimte!'
[11] Op die heel gebiedende woorden van de commandant trokken de meer
ongelovige joden zich terug en gingen naar buiten; de joden die geloviger waren
bleven echter en wilden nog met de leerlingen over het een en ander spreken.
[12] Maar Ik zei tegen hen: 'Uit de mond van Mijn leerlingen hebben jullie de
volle waarheid gehoord, en een andere, uitgebreidere waarheid is er niet; geloof het
76
en handel ernaar, dan zullen jullie harten en zielen nog breder en hoger verlicht
worden! [13] Gaan jullie maar eens kijken buiten bij de heidenen hoevelen van
hen Ik vanmiddag gezond heb gemaakt en hoevelen Ik van al hun lijden heb
bevrijd, opdat jullie door de heidenen verlicht worden, en niet de heidenen door
jullie! Het licht ging weliswaar uit van de joden -maar de heidenen hebben het
eerder dan de joden gezien en herkend; zij zullen het licht daarom ook behouden,
en de joden zullen het bij hen moeten halen, als ze het willen hebben. Gaan ook
jullie nu dus maar naar buiten en laatje door de heidenen verlichten!'
[14] Toen de meer gelovige joden dat uit Mijn mond hadden gehoord, liepen ze
direct naar buiten naar de juichende heidenen, en ze hoorden hoe die de God van
Abraham, Isaäk en Jacob in Mij hoog loofden en prezen; en ze waren niet weinig
verbaasd, toen ze dat hoorden uit de mond van de heidenen en hun genezen zieken.
Toen werden ook de meeste joden gelovig, gingen naar huis en spraken met elkaar
over alles wat ze eerder van de leerlingen hadden gehoord en wat Ik tegen hen had
gezegd. De lovende woorden van de heidenen hadden hun harten veel wijder
gemaakt en de gedachten van hun zielen verhoogd, en ze begonnen te begrijpen
wat David met zijn psalm had bedoeld.
[15] Wij namen echter het welbereide avondmaal tot ons en spraken met elkaar
over de dingen die die middag allemaal waren gebeurd.
79
[11] Er kwam echter een dienaar van de commandant - maar niet degene die Mij 's
ochtends vroeg het huis van de commandant voorbij had zien gaan, maar een
dienaar die door zijn dochter was gestuurd om te informeren naar Mij en naar de
commandant, of hij misschien bij Mij was, aangezien hij zo vroeg en zo haastig het
huis uit was gegaan. Maar deze dienaar kon van de leerlingen ook niets wijzer
worden.
[12] Toen zei Jacobus: 'Hé, daar gaat me een licht op! Omdat de commandant zo
vroeg het huis uit is gegaan, heeft hij de Heer zien lopen en is hij Hem gevolgd!
Een van zijn dienaren zal wel weten in welke richting hij van zijn huis vertrokken
is. Laten we daarheen gaan, dan zullen we een goed bericht krijgen!'
[13] Na deze woorden van Jacobus stonden allen op en gingen naar het huis van
de commandant; daar troffen ze al gauw de wachthoudende dienaar, die hun
vertelde in welke richting hij Mij en daarna ook de commandant had zien gaan.
[14] Toen de leerlingen, en met hen ook de waard dat hadden vernomen, gingen ze
onmiddellijk in dezelfde richting voort en kwamen weldra op de plek buiten de
stad, waar Ik Mij samen met de commandant bevond.
[15] Maar omdat Ik en de commandant op een blok basalt zaten, waarvan de
achterwand ons verborg, ontdekten de zoekenden ons niet zo snel.
[16] Jacobus zei: 'Laten we deze steenachtige hoogte maar opgaan want van daar
af zullen we vast ver kunnen kijken en de Heer zeker ergens zien wandelen!,
[17] Toen klommen allen omhoog en helemaal boven gekomen zagen zij Mij en
de commandant ook al gauw.
[18] Allen waren blij dat ze Mij gevonden hadden; alleen Simon Juda liep naar
Mij toe en zei met een vriendelijk gezicht: 'Maar Heer en Meester, kijk, wij waren
angstig en bedroefd, omdat wij niet wisten waar U deze ochtend heen was gegaan!
Als U ons daar maar iets over gezegd had, zouden wij zoals altijd meteen met U
mee zijn gegaan en hadden we ons geen zorgen om U hoeven te maken. Wij
vragen U of U ons dat in deze vreemde omgeving niet meer wilt aandoen; maar als
U volgens Uw wijsheid ergens alleen heen wilt gaan, zeg ons dan dat wij alleen
moeten blijven; dan zullen wij zeker nooit tegen Uw heilige wil ingaan! Want kijk,
wij hebben U boven alles lief, en daarom worden wij ongerust als wij ook maar
enkele ogenblikken niet weten waar U bent en wat U doet!'
[19] Ik zei: 'Nou, nou, Ik zou het jullie wel gezegd hebben, als Ik niet van tevoren
had geweten dat jullie Mij zouden zoeken en zeker zouden vinden! Bovendien
heeft het geen van jullie kwaad gedaan dat Ik jullie liefde voor Mij opnieuw weer
sterker heb gemaakt. Maar Ik had met deze nieuwe vriend alleen iets te bespreken
en ben dus ook alleen hierheen gewandeld.
[20] Deze stad en haar omgeving zal in de tijd van de grote verdeemoediging van
Jeruzalem een toevluchtsoord worden voor degenen die in Mij geloven, zoals Ik
jullie al heb aangeduid, en daarom moet hier door deze vriend, die over vele
heidenen te gebieden heeft, nu al een goede basis gelegd worden voor een stevige
gemeente in Mijn naam. En hiermee weten jullie nu ook waarom Ik met de
commandant alleen wilde zijn. [21] Maar als Mijn afwezigheid van slechts enkele
ogenblikken jullie al zo ongerust heeft gemaakt, wat zullen jullie dan doen als Ik
jullie met Mijn lichaam voor langere tijd zal verlaten?'
80
[22] Simon Juda zei weer: 'Heer en Meester, wij weten wel wat U ons daarmee
wilt zeggen! Als het volgens Uw raadsbesluit zo moet zijn zullen wij Uw
afwezigheid, die erg bedroevend voor ons zal zijn, wel verdragen in de hoop dat al
het andere wat U ons daarover hebt onthuld, ook vast en zeker in vervulling zal
gaan. Maar dat niet een van ons die tijd nabij wenst, dat leest Uzelf in onze harten!
Maar altijd geschiede alleen Uw wil!'
81
kunnen nu heel opgewekt naar huis gaan en een stellig goed toebereid ochtendmaal
tot ons nemen, als U, o Heer, dat welgevallig is?'
[6] Ik zei: 'Zeer zeker, want de dienaren van onze waard hebben hun uiterste best
gedaan om een heel goed ochtendmaal voor ons klaar te maken; ook jouw vrouwen
je dochter zijn spoedig na het vertrek van de leerlingen naar de vrouw van de
waard gegaan om daar naar Mij te informeren, en ze hebben heel ijverig
meegewerkt aan het klaarmaken van het ochtendmaal. We kunnen dus nu wel
opbreken en op ons gemak naar de herberg gaan; maar laten we er via een kleine
omweg buiten de stad naartoe gaan, opdat ons in de stad niet teveel mensen
opmerken die ons dan massaal zullen volgen!'
[7] Dat vond de commandant heel goed, en wij sloegen de voorgestelde weg in.
[8] Onderweg verwonderden de leerlingen zich over de wijsheid van de
commandant, en Simon Juda zei: 'Dat heeft hem ook niet zijn vlees en bloed
gegeven, maar de Heer -echter in één keer meer dan aan ons, sinds wij bij Hem
zijn; maar de Heer zal wel weten waarom!'
[9] Ik zei: 'Omdat hij Mij in één keer met meer tegemoet is gekomen dan jullie,
sinds jullie bij Mij zijn! Maar als na Mijn verheerlijking Mijn geest jullie hart zal
vervullen, zullen ook jullie in alle wijsheid binnengeleid worden!'
[10] Daarmee waren Mijn leerlingen dan ook tevreden en ze werden allemaal heel
opgewekt; want de woorden van de commandant hadden een goede invloed op hen
gehad, die daarna langere tijd bij hen aanhield, maar natuurlijk geleidelijk aan weer
aan kracht verloor.
[11] Nu bereikten we onze herberg, waar de leerling Judas Iskariot met enkele
Joden in gesprek was. Toen hij ons in het oog kreeg, ging hij het huis binnen en
liet de Joden staan; want de geur van de spijzen had hem al heel erg aangetrokken.
[12] Ook die Joden wilden nu het huis binnengaan, maar de waard zei: 'Vrienden,
jullie kennen de beperkte ruimte in mijn herberg; blijf dus voorlopig hier op de
voorplaats, en als jullie iets willen hebben, zal het jullie wel gebracht worden! Als
wij het ochtendmaal hebben genuttigd, zal er nog wel tijd zijn om jullie verzoek
kenbaar te maken; maar laat ons tijdens de maaltijd met rust!'
[13] Hierop bleven de Joden op de voorplaats en lieten zich tegen betaling van zes
penningen wat brood en wijn geven.
82
ruikende bouillon opgediend. En het ochtendmaal smaakte allen buitengewoon
goed, en men deed zich tegoed aan de wijn en het brood.
[4] Veronica vroeg Mij of de door haar klaargemaakte vissen Mij goed smaakten.
[5] Ik zei: 'Kijk maar eens of Ik iets in de schaal heb overgelaten! Iedere spijs die
door de liefde van de mensen voor Mij is klaarmaakt, smaakt Mij goed;jij hebt
deze vissen van de edelste soort uit het Meer van Galilea met het vuur van je liefde
klaargemaakt, en daarom hebben ze Mij dan ook bijzonder goed gesmaakt!
[6] Ik zou weliswaar bij jullie mensen geen voedsel voor Mijn lichaam hoeven
nemen; maar Ik neem het toch uit liefde voor hen. Want ze kunnen Mij immers
niets geven wat Ik hun niet van tevoren al heb gegeven; maar als ze Mij met echte
liefde teruggeven wat Ik hun tevoren heb gegeven, neem Ik het ook met alle liefde
en grote blijdschap aan, alsof ze het Mij van hun eigendom hadden geschonken.
[7] Maar dat geldt ook als je ter wille van Mij een arm mens iets geeft; want wat
iemand uit ware liefde voor Mij en van daaruit voor zijn arme naaste doet, dat
neem Ik helemaal aan alsof hij het voor Mijzelf had gedaan, en Ik zal het hem hier
en aan gene zijde vergelden. [8] Onthoud deze woorden van Mij heel goed en
handel ernaar, dan zul je steeds Mijn volle liefde te verwachten hebben! Maar jij
hebt dergelijke vissen toch ook altijd heel graag gegeten; waarom heb je er
vandaag niet ook een paar voor jezelf klaargemaakt?'
[9] Enigszins verlegen zei Veronica: 'Ja, Heer en Meester, dat zou ik anders wel
gedaan hebben; maar in onze visbewaarplaatsen waren er geen meer, en zelfs deze
vier die ik U heb aangeboden moeten er door een wonder ingekomen zijn! Want de
dienaar die voor onze voedselvoorraad zorgt, heeft het mij zelf gezegd toen ik hem
om vis vroeg, en hij dacht dat er helemaal geen vissen meer zouden zijn; maar toen
hij toch ging kijken en de vissen daarin aantrof, zei hij: 'Werkelijk, dat is een
wonder; want een paar maanden lang zijn daar al geen vissen meer te zien
geweest! 'En ik geloof die dienaar, omdat ik hem nog nooit op een leugen heb
betrapt; deze vissen zijn dus echt een wonder, en ik heb U dus, o Heer en Meester,
werkelijk ook alleen maar gegeven wat U mij tevoren hebt gegeven!'
[10] Ik zei: 'Mijn lieve Veronica, voor een deel kan het wel zo gegaan zijn met
jouw vissen zoals je nu denkt; want in ieder geval zijn ze Mijn gave, ook al is die
niet zo wonderbaarlijk als jij nu beweerde. Jullie visbewaarplaats is al heel oud en
heeft verschillende hoeken, waarin dergelijke vissen zich heel goed geruime tijd
kunnen verstoppen om dan op een bepaald moment weer tevoorschijn te komen,
wat met jouw vissen dan ook het geval was; maar dat ze zich juist tot vandaag
verborgen hebben en niemand ze kon ontdekken, dat was Mijn wil.
[11] Als je echter een liefhebster van dergelijke vissen bent, stuur dan een dienaar
naar jullie visbewaarplaats, dan zullen er vast nog wel een paar zijn! En als er een
paar zijn, maak ze dan voor het middagmaal klaar voor Mij, voor jou en ook voor
de anderen! We zullen allemaal genoeg hebben.'
83
Hoofdstuk 44: Het grote belang vd leer vd Heer ten opzichte van Zijn daden
[1] Toen Veronica, de commandant, zijn vrouwen zijn ondergeschikten dat van
Mij hadden gehoord, gingen ze, zonder er verder nog een woord aan te verspillen,
snel naar de visbewaarplaats, die zich in de buurt van een bron op het grondgebied
van de waard bevond en die de commandant van de waard had gepacht, omdat de
waard toch nooit vissen had, en ze troffen de hele visbewaarplaats vol met de
edelste vissen aan.
[2] Vol verbazing kwamen ze vlug allemaal weer terug en zeiden: 'O Heer en
Meester in Uw geest reeds van eeuwigheid! Dat is wel een heel wonder, en wij
zien nu allemaal heel duidelijk in dat geen mens op aarde U iets kan geven wat hij
niet eerst van U heeft ontvangen. U zij alle dank voor deze gave, alsook voor elke
andere; want U alleen bent op wonderbaarlijke wijze de eeuwige Gever van alle
gaven, en wij, maar al te vaak ondankbare mensen, zijn vooral de ontvangers!
Daarom zij U alleen alle eer, alle lof, alle prijs en al onze liefde!'
[3] Ik zei: 'Nou, nou, dat is wel goed zo; maar maak daar tegenover de mensen
geen ophef over!' [4] De commandant zei: 'Heer, wij zullen nooit iets tegen Uw
wil doen en ondernemen; maar sta mij toe dat ik hierover een geheime brief stuur
aan vele van mijn vrienden in Rome -want zulke dingen moeten voor de meer
verstandige mensen die ik ken niet verborgen blijven!'
[5] Ik zei: 'Vriend, voor Rome is al gezorgd, en jouw vriend Agricola en ook
verschillende van zijn metgezellen kennen Mij nog veel beter dan jij nu; maar voor
deze aan jou toevertrouwde gemeente kun je wel in Mijn naam zorg dragen, dan
zal Mijn loon voorjou niet achterwege blijven! [6] Maar spreek ook daar niet
teveel over de tekenen die Ik in speciale gevallen heb gedaan, maar des te meer
over Mijn leer, waardoor alle mensen tot het eeuwige leven in Mijn rijk zijn
geroepen! Want door Mijn wonderen alleen wordt niemand zalig, maar alleen als
hij in Mij gelooft en volgens Mijn leer leeft en handelt.
[7] Door Mijn tekenen kan een mens wel tot geloof in Mij gedwongen worden wat
voor zijn ziel niet van groot nut is - maar wie Mij door Mijn woorden herkent, in
Mij gelooft en overeenkomstig Mijn leer leeft en handelt vanuit zijn niet
gedwongen, volkomen vrije wil, die staat in Mijn rijk veel hoger dan degene die
door Mijn tekenen tot geloof in Mij en Mijn leer is gebracht. Onthouden jullie dat
goed en maak niet teveelophef over Mijn tekenen!
[8] Degene in wie de geest van waarheid overheerst, zal de waarheid van Mijn
woorden ook zonder enig uiterlijk teken herkennen en zal in die waarheid geheel
en al vrij worden en alle knechtschap afwijzen. [9] Mijn leer zal blijven en eeuwig
nooit vergaan; maar alle tekenen die Ik heb gedaan en nog zal doen, zullen in de
loop van de tijd precies als ieder ander historisch verhaal voor het grootste deel van
mond tot mond met vele veranderingen en vervalsingen hier en daar bewaard
blijven en in later tijden bij de meer verlichte mensen weinig of geen geloof
vinden. Maar door de zuivere waarheid van Mijn leer zullen de mensen zich ook in
veellatere tijden gemakkelijk bewust worden wie Degene was die die waarheid aan
de mensen heeft gegeven. Maak nu dus ook niet al teveelophef over Mijn daden,
behalve over die van Mijn liefde!'
84
[10] Dat had een goede invloed op de Rómeinen, die anders wel heel veel waarde
hechtten aan tekenen en wonderen, maar door deze les van Mij de dingen heel
anders en beter gingen zien.
87
Hoofdstuk 47: Vraag van commandant Pellagius over bezetenheid (13.9.1862)
[1] Toen wij ons allemaal op de genoemde heuvel bevonden, vanwaar men een
deel van het Meer van Galilea alsook de steden Abila, Golan en Afek kon
overzien, legde Ik alle aanwezigen de handen op en verleende hun de macht om
door het opleggen van hun handen in Mijn naam allerlei zieken te genezen en de
boze geesten uit bezetenen te verdrijven.
[2] Na deze handeling vroeg de commandant aan Mij: 'Heer en Meester, ik heb al
verscheidene keren mensen gezien en gadegeslagen, die zich heel zonderling
gedroegen en bewogen. Een tijdlang waren ze heel kalm, en als men hun het een of
ander vroeg, gaven ze heel verstandige antwoorden en merkte men niets van een of
andere geestelijke gestoordheid. Maar plotseling werden ze door de een of andere
onzichtbare macht gegrepen, verwrongen hun hele wezen, begonnen te razen en
misdroegen zich door allerlei gruwelijke lasteringen, zelfs ten aanzien van alom
bekend staande goede mensen en tegen de goden of over de ene God van de Joden
en tegen de profeten, en sloegen zichzelf vreselijk met hun vuisten; en als men hen
met geweld wilde boeien, barstten ze uit in een huiveringwekkend gelach, en wie
hen aanraakte, kwam er slecht vanaf.
[3] In de oude mijnstad Gadara, niet ver hiervandaan, heb ik er twee gekend, waar
een heel Romeins legioen weinig of niets mee kon uitrichten. Ze hielden zich op in
de oude groeven en waren een grote kwelling voor de reizigers en ook voor de
inwoners.Als men hen ving en met kettingen en touwen vastbond, dan hielp dat
niets; want als ze door die geheime macht werden gegrepen, rukten ze zelfs de
sterkste kettingen en touwen in één ogenblik kapot, sloegen zichzelf en ook
anderen die het waagden hen te naderen, en als ze door soldaten omsingeld
werden, werden deze zodanig met stenen bekogeld, dat ze ijlings op de vlucht
moesten slaan om niet verschrikkelijk verminkt te raken. En als men van een
afstand met scherpe pijlen op hen schoot, lachten ze; want zelfs de beste en meest
geoefende boogschutters kregen geen enkele pijl in hun buurt.
[4] Dat waren toch zeker mensen die door zeer boze geesten bezeten waren? Wie
en wat zijn die demonen, en waarom wordt het toegelaten dat vaak de meest
onschuldige mensen, ja zo nu en dan zelfs onschuldige kinderen door hen worden
gekweld?' [5] Ik zei: 'Over alles waar je naar vraagt zijn Mijn leerlingen en ook al
verschillende van jouw vrienden in Rome en ook elders volledig onderricht, en jij
zult daarover ook nog wel op de juiste tijd duidelijkheid verkrijgen. Laat het je
voorlopig voldoende zijn, dat Ik ook jou nu de macht geschonken heb om
dergelijke boze geesten bij mensen uit te drijven door de macht en de kracht die in
Mijn naam heerst; wat je Mij nu echter gevraagd hebt, zul je in eerste instantie te
weten komen van degenen die door jou worden genezen, en je kunt veel te weten
komen van Mijn leerlingen, die er getuige van waren dat Ik de bezetenen in Gadara
heb genezen.'
[6] Toen de commandant dat van Mij had gehoord, bedankte hij Mij voor de
sterking, evenals alle anderen, behalve Judas Iskariot, die niet met ons mee deze
heuvel opgegaan was, maar intussen in de stad rondzwierf om bij allen die Ik had
genezen om een zogenaamde fooi te bedelen -een bezigheid, die bij hem niet
88
nieuw of ongewoon was; want hij was en bleef een regelrechte dief en was nooit
tevreden. Niemand informeerde verder ook naar hem, en ook niemand miste hem.
89
[11] Toen schreeuwden alle kwade geesten vanuit de twee: 'We weten wel dat wij
de macht van Zijn wil nooit kunnen weerstreven; maar wij willen die trotseren
zolang het maar kan!'
[12] Nu zei de waard:'Luister,jullie kwade geesten, die de brutaliteit hebben de
almachtige wil van de Heer te trotseren; nu wil de Heer het, sta dus op en ga!'
[13] Toen de waard deze woorden had gezegd, waarbij Ik voelbaar zijn wil met de
Mijne ondersteunde, stonden de twee op en lieten zich door hun familieleden, die
de waard en de smid volgden, direct zonder enig tegenspartelen naar Mij toe
brengen.
93
Hoofdstuk 52: De achtergronden van de zeventien geesten
[1] (De Heer:) 'Wat echter de gedaante van de zeventien geesten betreft: die komt
overeen met de onverzadigbare vraatzucht van de dieren, in wier gedaante zij hier
zichtbaar moesten worden. [2] Toen Ik op de berg Sinaï aan Mozes onder bliksem,
donder, vuur en rook eerst de wetten voor het volk Israël dicteerde, verlangde
Mozes op Mijn bevel en onder verwijzing naar Mijn aanwezigheid een passende
onthouding van het vraatzuchtige volk, opdat hun zielen beter in staat zouden zijn
de waarheden op te nemen die hun vanaf de berg verkondigd werden.
[3] Het volk vroeg echter aan Mozes, en via hem ook aan Mij, of het zich vanwege
de grote vrees en angst voor het voortdurende bliksemen en donderen en het vuur
en de rook van de berg mocht terugtrekken in een verafgelegen dal; het zou daar
helemaal nuchter blijven, en of Mozes met zijn broeder Aäron maar liever alleen
de grote dingen met Mij wilden afhandelen [4] Nadat een groot deel van het volk
daar een poos op aangedrongen had, werd dat verlangen ingewilligd. Dat grote
deel van het volk trok direct met alle bezittingen naar een dal dat tamelijk ver van
de berg aflag. Enkele weken hield het zich tamelijk goed aan het verzoek van
Mozes. Toen Mozes echter langer wegbleef, begon het volk hem en Mij te
vergeten, slachtte kalveren en schapen en hield de ene maaltijd na de andere.
[5] Toen trad een van deze zeventien naar voren en verleidde het volk; want met
de hulp van anderen goot hij een gouden kalf, vroeg het volk bijeen te komen en
zei: 'Dat is ons belangrijkste voedsel, daaraan danken wij ons leven in deze magere
woestijn, waar onze kudden slechts met moeite nauwelijks voldoende voedsel
vinden! Laten we dit kostbare symbool hoog vereren en aanbidden! Maak nu een
overvloed aan maaltijden klaar, en laten we vrolijk en opgewekt zijn rond dit
symbool! Daarna moeten jullie ons als jullie legeraanvoerders kiezen, dan zullen
wij eerder in staat zijn jullie naar een vruchtbaar land te leiden dan Mozes, die ons
helemaal vergeten is, met zijn ark! In Egypte hebben wij van de sluwe krokodillen
geleerd hoe men te werk moet gaan om een goede prooi te bemachtigen; volg ons
daarom, dan zal het ons niet aan overvloedige maaltijden ontbreken!'
[6] En kijk, velen lieten zich verleiden om te doen wat deze belangrijkste
raddraaiers hun aanraadden! [7] Ik liet Mozes echter naar hen toekomen, toen er
een menigte rond het gouden kalf danste. Door Mij aangedreven ontstak hij in een
gerechtvaardigde vurige woede en brak de stenen wetstafelen; onmiddellijk daarop
kwamen er gevleugelde slangen die als het ware gloeiden, wat overeenkwam met
de gerechtvaardigde vurige woede van Mozes, en die beten de afvalligen, en wie
gebeten werd, moest sterven. Onder hen bevonden zich als eerste ook onze
zeventien geesten, die met de sluwheid en vraatzucht van krokodillen vruchtbare
landen en vet gebraad wilden bemachtigen - en om die reden moesten Ze hier dan
ook nog in die gedaante verschijnen, die met hun karakter overeenstemt.
[8] Deze man stamt niet af van de zeventien; maar al van kind af aan was hij
gewend veel te eten en daardoor is hij later een echte veelvraat geworden; en die
slechte hoedanigheid heeft de zeventien boze geesten ingang tot zijn Ingewanden
verschaft. [9] Maar hij heeft er voordeel van gehad. Omdat ze zijn lichaam
aanvankelijk aanzetten om nog meer te eten, verloor zijn maag al gauw het
vermogen om voedsel te verteren; daarna kon hij bijna niets meer eten, zodat men
94
zich erover begon te verbazen dat hij vrijwel zonder enig voedsel kon leven.
Daardoor raakte hij echter ook van zijn grote vraatzucht af, en daardoor werd zijn
ziel geestelijker en krachtiger in zichzelf. En omdat nu zowel zijn lichaam als nog
meer zijn ziel op de juiste manier in orde kwamen, was het ook het juiste moment
om ook hem van zijn kwelgeesten te bevrijden.
[10] Tegelijkertijd had deze tweevoudige bezetenheid nog een ander groot
voordeel, en wel met name voor de inwoners van Abila, die bijna hun hele geloof
zijn kwijtgeraakt; want zij waren voor het merendeel aanhangers van de leer van
Diogenes -stoïcijnen dus in de hoogste graad -en geloofden niet in een voortleven
van de menselijke ziel na de dood van het lichaam.
[11] Welnu, de bezetenheid van deze beiden heeft bij menigeen het geloof in het
voortleven van de ziel na de lichamelijke dood wakker geroepen, zij het niet
geheel, dan toch zeker voor de helft, en nu zal het door hetgeen de twee bezetenen
en hun familieleden hebben meegemaakt en gezien, gemakkelijk zijn om de
inwoners van Abila helemaal van hun al diep gewortelde stoïcisme te bevrijden.
[12] En zo gebeurt er in deze wereld niets wat door Mij is toegelaten, dat niet tot
heil van de mensen zou kunnen dienen; en jij, Mijn vriend, en ook de andere
aanwezigen, zullen dat met jou heel goed inzien.
[13] Aangezien je nu ook weet waar je met de zeventien geesten aan toe bent,
zullen we nu afwachten of er een van hen terug zal keren.'
96
verbetering intreden; maar voor het zover is zal op deze aarde de zomer nog heel
vaak de winter moeten verdringen!'
Hoofdstuk 54: De gevaren bij het eten van onreine spijzen. De Heer in Abila
[1] De commandant zei:'O Heer en Meester, vertel ons toch ook waar dergelijke
geesten zich op aarde het meest plegen op te houden, opdat wij zulke
onheilspellende plaatsen en streken gemakkelijker kunnen vermijden! Want als
men in zulke streken komt en iets heeft dat verwant is aan zo'n boze geest, kan het
gemakkelijk gebeuren dat men door hem beslopen en tenslotte zelfs in bezit
genomen en beschadigd wordt, wat niet bepaald wenselijk is!'
[2] Ik zei: 'Vriend, daar hoeft niemand bang voor te zijn die van harte in Mij
gelooft en Mij liefheeft door de werken te doen die Mijn liefde in hem aangeeft!
Maar mensen die nog diep in allerlei heidens bijgeloof staan dienen overal en te
allen tijde voor dergelijke geesten te vrezen en zijn ook steeds min of meer door
hen omringd of zelfs bezeten; want alle onzuivere hartstochten van de mensen
worden gestimuleerd en beïnvloed door geesten die vroeger zelfhun hele leven
lang door dezelfde onzuivere hartstochten werden beheerst en zich daar naar
hartelust aan overgaven. [3] Zulke onzuivere geesten - voor een deel geesten die al
eens in het vlees in deze wereld hebben geleefd, maar merendeels natuurgeesten,
die nog nooit in een menselijk lichaam tot leven zijn geroepen -zijn er overal: in de
lucht, op en in de aarde, in het water en het vuur, in stenen, metalen, planten,
dieren en ook in het bloed en vlees van de mensen; daarom moeten de mensen ook
geen vlees van gestikte en onreine dieren eten.
[4] In geval van nood kan het vlees van onreine dieren ook wel gegeten worden;
maar het moet eerst goed schoongemaakt, met zout en goede kruiden gemarineerd,
bij het vuur gedroogd en daarna samen met goede kruiden gerookt worden, om het
van de onreine geesten te bevrijden.
[5] Het vlees van roofdieren is, ook bij alle voorzorgsmaatregelen die Ik jullie
aanraadde, schadelijk voor de mensen, omdat de onreine geesten daar nooit
helemaal uit verwijderd kunnen worden.
[6] Evenzo moeten de mensen ook geen water uit onreine bronnen drinken en
moeten ze hun bronnen schoon houden, zoals Mozes dat namens Mij ook de
Israëlieten allemaal strikt heeft bevolen.
[7] Wie wat zijn lichaam betreft volgens de aanwijzingen van Mozes leeft, zal het
altijd en overal bespaard blijven door slechte en onzuivere geesten in bezit
genomen te worden, en des te zekerder als hij werkelijk in Mij en Mijn vaderlijke
zorg gelooft en alles in Mijn naam begint, doet en beëindigt. Maar zonder dat is hij
ieder ogenblik blootgesteld aan duizend gevaren van allerlei soort, helaas door zijn
eigen traagheid, onwetendheid en domheid.
[8] Als Ik die mensen, die reeds van nature een betere wil en instelling hebben,
niet door Mijn engelen zou laten beschermen, zouden er maar weinig niet-bezeten
mensen op deze aarde zijn! Maar daar moeten de mensen zich niet al te zeer op
verlaten, omdat Mijn engelen de wil van de mensen niet beteugelen. -En dat is ook
voor jullie iets om over na te denken!'
97
[9] Toen Ik was uitgesproken, bedankten allen Mij en prezen Mijn wijsheid en
macht, en de inwoners van Abila vroegen Mij of Ik ook hun stad zou willen
bezoeken; want ze zouden Mij daar aankondigen.
[10] Ik zei: 'Dat kunnen jullie wel doen -maar Ik noem niet met zekerheid de tijd
en het uur dat Ik naar jullie toekom; maar Ik zal toch ook naar jullie toekomen! Nu
kunnen jullie weer terug naar huis gaan! Maar neem eerst bij jullie waard wat
brood en wijn tot je; maar eet pas vlees van varkens als je het hebt klaargemaakt
zoals Ik je heb aangeraden!' [11] Daarop bedankten ze Mij allemaal nog eens en
begaven zich toen met de Griekse waard en de smid naar de stad.
[12] Wij bleven nog een poos op de heuvel, en de commandant en ook de andere
Romeinen vroegen Mij nog vele dingen, en Ik nam hun twijfels weg.
[13] Op die manier werd het helemaal middag, en er kwam een bode van onze
waard, die bij ons was gebleven, de heuvel op om ons voor het middagmaal uit te
nodigen. En wij stonden op en volgden de bode.
99
Hoofdstuk 56: De Heer in de woning van de tien Joodse gezinnen
[1] Vergezeld door de commandant liep Ik naar de oudste van het huis, bij wie
zich ook nog enkele bezorgde huisvaders bevonden, die ons bekeken om te zien
wat wij zouden doen als we zagen wat voor oude ruïne het huis was.
[2] Toen Ik bij de oudste kwam, zei deze (de oudste): 'U bent bij ons allen wel
welkom, heer en meester; maar wat wij tegenover de grote genade die u ons
bewijst kunnen doen, zal u vast niet welkom zijn! Kijk eens naar ons huis, en onze
kleren zullen u, zonder verder iets te hoeven zeggen, vanzelf wel laten zien hoe het
er met ons allemaal voor staat!'
[3] Ik zei: 'Vrede zij met jullie! Hoe het er met jullie voor staat, weet Ik welmaar
voor het grootste deel is die armzalige toestand jullie eigen schuld; want door
traagheid en door haast geen vertrouwen op God, de enige Heer en Gever van alle
goede gaven, zal geen enkel mens het op deze aarde ver brengen.
[4] Zolang jullie nog middelen en kracht hadden, deden jullie niets om jullie oude
huis te verbeteren, lieten je niets gelegen liggen aan Jehova en maakten jullie jezelf
vertrouwd met de blinde leer van de Griekse wijzen, waardoor jullie nog vele
malen beklagenswaardiger zijn geworden dan jullie ooit eerder waren.
[5] Nu zijn jullie zelfs slaven van de heidenen geworden en moeten eerder met
zwaar werk karig brood van hen bedelen dan dat jullie tegen hen kunnen zeggen:
'Wij hebben het in het zweet van ons aangezicht verdiend!'Want het is niet
gemakkelijk om mensen te dienen die in geen enkele God geloven en ook niet in
een voortleven van de ziel na de dood van het lichaam en derhalve ook aan geen
enkele vergelding in de grote wereld aan gene zijde, en die derhalve geen
naastenliefde hebben en zelfs vijanden van hun eigen leven zijn.
[6] Welnu, in jullie grootste nood zijn jullie aan de oude Jehova gaan denken en
bij Hem om hulp gaan smeken, en dat heeft Mij er dan ook toe gebracht om naar
jullie toe te komen en jullie te helpen, voor het aangezicht van de vele, al te blinde
heidenen, die eveneens ter wille van hun Diogenes het geloof in hun goden hebben
laten varen. Ik zal dat doen opdat ook zij merken dat de oude God nog leeft en
degenen helpt die in Hem geloven, Zijn geboden houden en in waarachtig en
onwankelbaar vertrouwen van Hem de juiste hulp verwachten.
[7] Laat Mij jullie oude, meer dan half vervallen huis zien, dan zullen we kijken of
daarin overnacht kan worden en of datgene wat beschadigd is gerepareerd kan
worden! Daarna zullen we jullie provisiekamers onderzoeken, om te zien hoeveel
voorraad daar nog aanwezig is!'
[8] De oudste zei: 'O grote heer en meester! Dit huis moet vroeger wel heel veel
grote en kleinere kamers hebben gehad; maar wij hebben er maar nauwelijks zeven
in gebruik kunnen nemen, en zelfs die zijn al erg beschadigd. Alle andere zitten vol
met allerlei soort ongedierte en zijn grotendeels voor mensen zelfs niet meer
begaanbaar. ook onze provisiekamers verkeren vooreerst in een zeer miserabele
staat. Slechts één is er nog half bruikbaar; maar zelfs die ene is leeg op een paar
beschimmelde broodkruimels na. Maar laten we uw wil volgen en toch gaan
kijken, opdat u, o grote heer en meester, met uw eigen ogen aanschouwt hoe het
met ons, afstammelingen van Gad en Ruben, in hun land gesteld is!'
100
[9] Hierop liepen we door alle vertrekken van het grote huis, en het zag er
allemaal zo uit als de oudste had beschreven.
[10] Toen wij ons echter in het buitenste en laatste vertrek bevonden, zei Ik: 'Nu
zul je Gods macht in Mij, die wat Mijn lichaam betreft ook een mensenzoon ben,
leren kennen! Kijk, wij zijn over brokstukken van muren, delen van zuilen,
doornstruiken en allerlei ongedierte tot dit vertrek doorgedrongen, en door
koninklijk versierde, fraaie vertrekken, die van alles voorzien zijn en waarin goed
overnacht kan worden, zullen we onze tocht terug maken. Ik wil het, en zo zij het!'
[11] Nauwelijks had Ik dit zo gezegd, of het hele huis was al volkomen veranderd,
en toen wij daarna door alle kamers en vertrekken heen liepen, was er nergens
meer enige beschadiging te ontdekken. [12] De Joden van dit huis sloegen de
handen boven hun hoofd tegen elkaar en riepen vol blijde verwondering: 'Dat kan
alleen Hij doen, die hemel en aarde heeft geschapen; daarom zij U alle lof, o grote
God, die aan een mens zo'n macht heeft gegeven!'
[13] Daarna bezochten we de provisiekamers, die eveneens gevuld waren met
alles wat de mensen nodig hebben om hun honger en dorst te stillen. Toen werd de
verbazing nog groter, en lange tijd konden ze van louter verbijstering met praten.
103
Hoofdstuk 59: De burcht van Melchizédek
[1] (De Heer:) 'Maar in deze burcht bevindt zich toch ook nog een grote, van
basaltstenen gemetselde kelder! Heb je die nog nooit ontdekt en gezien?'
[2] De oude en een paar van zijn bijna even oude neven zeiden: 'Ja, er moet
vroeger wel een kelder vol uitstekende wijn hebben bestaan, en daar moeten ook
andere schatten in verborgen zijn, maar niemand van ons heeft het ooit gewaagd
zich in de onderaardse ruimten te begeven en daarin tussen allerlei kwaadaardig
ongedierte en andere boze machten naspeuringen te doen, en zodoende kent
niemand de echte, juiste toegang tot de genoemde kelder. Waar en hoe kan men
daarin komen? Door Uw macht zal ook die, net als al het andere, zich nu wel in
een uitstekende staat bevinden?'
[3] Ik zei: 'Zeker, als jullie dat geloven; maar aangezien niemand van jullie de
ingang kent, volg Mij, dan zal Ik jullie naar de kelder brengen!'
[4] Daarop volgden de oude en nog tien van zijn familieleden Mij met een
aangestoken fakkel van was, die wij uit de keuken haalden, waar er veel van in
voorraad waren, en die we daar ook aanstaken. Van de genoemde grote keuken
leidde een zuilengang naar een grote poort, die van een plaat basalt was gemaakt.
Ik liet zien hoe de poort heel gemakkelijk geopend kon worden, en Ikzelf opende
de grote, zware poort. Toen de poort open was, werd er direct een brede trap
zichtbaar, waarlangs men heel goed in de zeer ruime, grote kelder kon komen.
[5] Toen wij in de kelder waren, waar deze arme joden weer buitengewoon
verbaasd over waren, troffen we daar een groot aantal grote en kleine stenen vaten
en een nog grotere hoeveelheid stenen, lemen, zilveren en ook gouden drinkgerei
aan, waar de arme joden natuurlijk heel verbaasd naar keken en waarvan ze niet
wisten of deze dingen ook op wonderbaarlijke wijze door Mij waren geschapen of
dat ze, wat het uiterlijk ervan deed vermoeden, nog uit de oertijd stamden.
[6] Maar Ik zei tegen hen: 'Wat we hier hebben gevonden stamt allemaal nog uit
de tijd van de grote koning en hogepriester van Salem. Dit was op aarde zijn burcht
die evenals de bergen met hun vaak zeer wonderbaarlijke grotten en holen niet
door mensenhanden gebouwd is, maar door dezelfde macht waardoor ze nu weer
opnieuw is opgebouwd. Want Ik alleen ben de ware Koning van Salem en
Hogepriester Melchizédek in eeuwigheid!
[7] Maar neem nu de karaffen in de hand en vul ze met wijn, waarvan jullie hier in
de grote vaten een meer dan grote voorraad hebben!'
[8] Nu pakten de arme joden wel vol vreugde het drinkgerei, maar ze wisten niet
hoe ze de wijn uit de grote stenen vaten moesten krijgen, die met zware, gladde
stenen platen volkomen hermetisch waren afgedekt.
[9] Toen toonde Ik hun onderaan de vaten een met een stop dichtgemaakte,
enigszins uitspringende opening, trok de stop met gemak uit de opening, en
onmiddellijk stroomde er rijkelijk een oude, uitstekende wijn uit in het drinkgerei,
dat eronder werd gehouden; want de uiterst krachtige geur ervan vertelde direct
alle aanwezigen, waar ook de commandant en een van zijn onderofficieren bij was,
dat men hier met een oude, uitstekende wijn te maken had.
[10] Toen alle kannen gevuld en de een na de ander in de grote eetzaal op tafel
gezet waren en degenen die de wijn opdienden weer naar ons toekwamen, terwijl
104
wij nog in de kelder waren gebleven, zei Ik tegen de oude: 'Kijk, deze wijn is
weliswaar ook geperst van druiven die in dit land gegroeid zijn maar hij is bijna
even oud als deze burcht! Dit is een tiendwijn, die door alle koningen waar de
koning van Salem over heerste aan Hem als offer werd gebracht, en hij moest tot
nu bewaard blijven, opdat Ik nu, als geheel dezelfde Koning, samen met al
degenen die in Mij geloven en Mij volgen, van die oude tIendwijn drink.
[11] Zolang deze burcht in Mijn naam zal bestaan, zal ook de wijn niet uitgeput
raken; maar toch zal driehonderd jaar na Mijn hemelvaart deze burcht en een groot
gedeelte van deze stad door de macht van onze tegenstanders dermate verwoest
worden, dat men de plaats waar ze nu staat niet meer zal herkennen. Maar dat is
niet belangrijk; want Ik bouw nu een nieuwe burcht voor Mijzelf in de harten die,
wanneer zij eenmaal stevig gevestigd is, nooit meer vernietigd zal kunnen worden.
[12] Deze oude gedenktekens zullen dan ook helemaal verdwenen zijn, opdat de
mensen er geen afgoderij mee kunnen bedrijven. Maar tot bijna driehonderd jaar na
Mijn hemelvaart zal de burcht er nog staan en zal deze wijn niet uitgeput raken, en
deze zullen voor degenen die uit Jeruzalem gevlucht zijn, als onderkomen dienen
en om hen te sterken.'
110
allerlei soorten geesten en gnomen en verwacht al naargelang de beweging daarvan
geluk of ongeluk!
[7] Want uiteindelijk ligt er aan al die vele verschijnselen, die dikwijls heel
zeldzaam van aard zijn, iets geestelijks ten grondslag, omdat er geen enkel
verschijnsel tot uiterlijk zichtbaar bestaan kan komen zonder een diepste innerlijke
en derhalve eerste ontstaansoorzaak. En om die voornaamste oorzaak voor het volk
begrijpelijk en aanschouwelijk te maken, hebben de oude wijzen die in een
overeenkomstig beeld gepersonifieerd -maar dat beeld wordt nu natuurlijk door
zeer weinigen meer begrepen en ze houden in plaats daarvan het verschijnsel zelf
voor de meest innerlijke en eerste ontstaansoorzaak. Het is dus moeilijk om
dergelijke mensen op overtuigende wijze duidelijk te maken dat datgene wat ze
zien, niet is wat ze zien en waar ze het voor houden, maar -op deze of gene wijze -
een noodzakelijke uiterlijke verschijningsvorm van een meest innerlijke, eerste en
voor het lichamelijke oog nooit zichtbare oorzaak.
[8] Nu doet zich nog een andere vraag voor, en die is, of het uiteindelijk niet beter
is dergelijke mensen in één keer hun bijgeloof af te nemen. Want daardoor raken
ze dat wat ze hadden wel kwijt, maar kunnen zich datgene wat ze in plaats daarvan
ontvangen, niet zo gauw met volle, overtuigende duidelijkheid eigen maken; en
daardoor kunnen ze, zoals reeds bij vele Grieken en Romeinen het geval is
geweest, maar al te gemakkelijk tot het allerdichtste en uiterst moeilijk uit te roeien
materialisme overgaan, waar de inwoners van deze stad toch al geen gebrek aan
hebben. -Heer en Meester, wat vindt U daarvan?'
Hoofdstuk 69: Het middagmaal en het afscheid van de Heer De Heer in Golan
[1] Allen bedankten Mij voor deze les, en de burgemeester stond op van tafel om
weg te gaan omdat hij zag dat de oudste zijn personeel opdracht gaf het
middageten op tafel te zetten. Maar Ik vroeg hem te blijven en samen met ons het
middagmaal te gebruiken; en hij bleef en at met ons.
[2] Toen hij de edele vissen zag, vroeg hij aan de commandant of hij deze Joden
de vissen misschien uit Genezareth of Gadara had verschaft, en wanneer. [3] Maar
de commandant zei: 'Vriend, niet ik heb dat gedaan, maar enkel en alleen de Heer,
voor wie -waar je je vandaag al voldoende van hebt kunnen overtuigen -alles
mogelijk is - en zo zijn deze vissen ook een teken van Zijn goddelijke macht en
heerlijkheid! Eet ze, en versterk je ermee naar je lichaam en in het hart van je ziel!'
[4] Hierop nam de burgemeester een vis en at hem meteen op, aangezien hem die
buitengewoon goed smaakte; maar hij nam geen tweede meer, omdat hij zich door
die ene vis al volkomen gesterkt voelde. [5] Tijdens de maaltijd werd er nog heel
veel over de verschijnselen en dingen in de natuurlijke wereld gesproken, en de
burgemeester beleefde daar grote vreugde aan.
[6] Het gesprek kwam ook op dromen, en Ikzelf verklaarde hun de innerlijke
wereld van de dromen en toonde hun daarbij de goddelijke, scheppende kracht die
in de ziel nog niet ontplooid is en door het trouw handelen volgens Mijn leer haar
hoogste ontwikkeling en volmaaktheid kan bereiken.
[7] Dat verheugde ook de Griek, evenals de commandant, en hij zei: 'O, de
mensen weten met z'n allen toch absoluut niets, en wat stellen ze toch niets voor
vergeleken bij U, o Heer Heer!' [8] Ik zei: 'Daarom ben Ik naar jullie in deze
wereld toe gekomen, om jullie de weg te tonen waarlangs jullie al voort wandelend
die volmaaktheid in alle dingen zullen bereiken, die Ik onveranderlijk en van
eeuwigheid af aan bezit. Ik ben alles in alles, en alles is in Mij en uit Mij! En zo
zullen ook jullie als Mijn kinderen met Mij zijn!
[9] Ik zeg jullie: geen oog heeft ooit gezien, geen oor gehoord en in geen
menselijke gedachte is ooit opgekomen wat voor zaligheden er bereid zijn voor
degenen die Mij liefhebben en Mijn geboden trouw houden! Wees dus nuchter,
ijverig in al het goede en ware en werkzaam met alle liefde en geduld, opdat Mijn
geest in jullie zal ontwaken en opstaan en jullie in het helderste licht de innerlijke
goddelijke wereld in het hart van jullie ziel zal tonen; want daarin ligt een voor de
uiterlijke mens onontdekte zalige oneindigheid verborgen, en niemand behalve Ik
kent de weg daarheen! Maar Ik heb jullie die weg getoond; volg die dus, opdat
jullie de goddelijke wereld in jezelf mogen bereiken!'
[10] Na die woorden van Mij zei de Griek: 'Dat is wel een zeer diepe innerlijke
wijsheid; maar ik heb die niet helemaal kunnen begrijpen, omdat ik vast nog in
alles een op de uiterlijke dingen gericht mens ben. Ik zal daarom proberen die
uiterlijke mens geleidelijk aan helemaal uit te trekken, om zodoende de innerlijke
116
mens steeds beter te kunnen begrijpen. O Heer, Heer, wees en blijf mij behulpzaam
bij dat zware werk! Want alleen met Uw hulp kan de op zichzelf arme en zwakke
mens alles bereiken, maar zonder die hulp eeuwig niets anders dan de dood, die
ieder mens eenmaal zal moeten ondergaan - een lot dat zich er werkelijk niet voor
leent een dieper denkend mens opgewekt en blij te stemmen, en daarom heeft ook
nooit iemand ons, aanhangers van Diogenes, met een blij gezicht rond zien lopen.
[11] Maar vanaf dit moment, nu ik de Schepper en Heer van het leven en van alle
dingen Zelf heb gezien en gesproken en uit Zijn mond overtuigend heb vernomen
dat er voor de mensen geen dood bestaat, ben ik dan ook heel blij geworden in
mijn hart. O Heer, Heer, houd mij in deze blijheid; want een treurig mens kan geen
plezier hebben in een goed werk!'
[12] Ik zei: ' Als jullie je aandeel doen, zal ook Ik het Mijne doen! Maar verlang
niet teveellevensblijheid, zolang jullie nog in het vlees zijn; want daardoor
verdwaalt de ziel gemakkelijk in het wereldse en materiële en vindt dan de juiste
weg naar het leven heel moeilijk meer in de juiste volmaaktheid.
[13] Verdraag vreugde en leed met het juiste geduld en in volle overgave aan Mijn
wil, dan zullen jullie later in Mijn rijk met de kroon des levens getooid worden!
[14] Maar nu is voor deze plaats Mijn tijd ook gekomen, en Ik zal jullie nu
verlaten en Mij naar een andere plaats begeven, waar ook veel doden zijn die Ik tot
leven wil wekken. En jou, commandant, staat het nu vrij om Mij naar Golan te
vergezellen.' [15] De commandant zei: 'O Heer en Meester, ik zou U nog wel
verder willen vergezellen als U dat goedvindt want in deze herfsttijd heb ik daar
wat mijn werk betreft nu ook de tijd voor; maar naar de plaatsen die onder mijn
bevel staan vergezel ik U in ieder geval, omdat ik die toch al in ogenschouw moet
nemen. Mijn onderofficieren gaan derhalve ook mee, evenals mijn dochter, en we
kunnen dus wel op weg gaan!'
[16] Nu kwamen ook de Joden van dit huis, die Mij diep ontroerd bedankten voor
de wonderbaarlijke genade die Ik hun had bewezen, en ze vroegen Mij of Ik hen
ook verder niet wilde verlaten met Mijn hulp bij een of andere nood.
[17] Ik beloofde hun dat Ik in de geest bij hen zou blijven, als zij in Mijn leer
zouden blijven; de commandant beloofde hun ook dat hij hen zou beschermen, en
ook de burgemeester deed dat.
119
Hoofdstuk 71: De Heer geneest de zieke vrouwen de twee dochters vd waard
[1] Nadat we ons met brood en wijn voldoende hadden verkwikt en onze waard
spraakzamer was geworden, wendde hij zich tot Mij en zei: 'U lijkt mij
ontegenzeglijk de heer en meester te zijn, bij wie -volgens de woorden van onze
commandant en gebieder - ik en mijn hele huis ons heil zullen vinden en .het ook
voor altijd zullen behouden en bewaren. Hoe zal dat gaan? U lijkt mij naar uw
kleding te oordelen een Galileeër te zijn; hoezo en waarin bent u dan een heer en
meester?' [2] Ik zei: 'Laat je zieke vrouw nu hierheen brengen en ook je beide
ziekelijke dochters, dan zal Ik hen op dezelfde manier genezen als Ik de dochter
van de commandant heb genezen, die je hier aan zijn zijde ziet zitten. En als Ik
jouw vrouwen dochters niet genees, geneest geen enkele arts op de hele wereld
hen! Handel dus overeenkomstig Mijn woorden, dan zul je de kracht en
heerlijkheid Gods in de mens, die Ik ben, aanschouwen!'
[3] De waard zei: 'Ik ben weliswaar een strenggelovige Jood en houd mij aan de
wet; maar eerlijk gezegd ben ik in het eigenlijke geloof wel wat zwak geworden,
en wel om twee redenen. Ten eerste hebben onze profeten allerlei dingen voorspeld
in het voordeel van de Joden en ook een Messias, die met grote macht en
heerlijkheid zal komen en ons vervallen en verwoeste rijk voor alle tijden der
tijden weer zal oprichten! Maar tot nu toe is er van al die voorspellingen maar
bitter weinig uitgekomen - en als er iets uitgekomen is, is zeker alleen het erge
uitgekomen, en het goede zal wel tot het einde der tijden op zich laten wachten! En
bij zulke, op ervaring berustende, kwalijke omstandigheden is het wel moeilijk om
sterk in het geloof te blijven. [4] Ten tweede moeten wij Joden onder de heidenen
leven en met hen omgaan, en zij hebben meestel geen enkel geloof en lachen ons
uit, als wij met hen over onze enig ware en enige God beginnen te praten; want
deze heidenen zijn voor het merendeel wereldse wijzen, geloven niet in hun goden
en evenmin in de onsterfelijkheid van de zielen, en met handige welbespraaktheid
tonen zij de nietigheid van alle oude geloofszaken aan. Bij hen bestaat er geen
God, maar alleen allerlei krachten in de natuur. Die scheppen aan één stuk door,
volgens bepaalde aan hen ten grondslag liggende wetten, en vernietigen na korte of
lange tijd weer wat ze hebben geschapen.
[5] Zo ziet u, beste heer en meester, dat het met ons geloof erg aan de grens zit;
maar deze keer wil ik toch vast geloven dat u mijn vrouwen mijn twee dochters
zult genezen, en mijn zieke vrouw moet samen met mijn dochters onmiddellijk
hierheen gebracht worden!' [6] Hierop brachten de dienaren van de waard weldra
de vrouw in haar bed bij Mij in de eetzaal, en de twee dochters kwamen zelf,
begeleid door de waard, die hen vlak bij Mij plaatste en tegen hen drieën zei (de
waard): 'Kijk, dat is de heer en meester die jullie op een wonderbaarlijke en voor
ons onbegrijpelijke manier zal genezen; geloof het, en vraag hem erom!'
[7] De vrouwen de dochters deden dat op een ontroerende manier, en daarop zei
Ik: 'Jullie geloof helpe jullie, en Ik wil het! Sta dus op en wandel!'
[8] Op datzelfde ogenblik voelden de vrouwen ook haar twee dochters dat ze
volkomen gezond en sterk waren, en de vrouw verliet haar bed, probeerde te lopen
en voelde in geen enkellichaamsdeel enige pijn en evenmin enige zwakheid; ook
de beide dochters deden dat en voelden hetzelfde als hun moeder.
120
[9] Alle drie kwamen ze dan ook onmiddellijk naar Mij toe en bedankten Mij van
gans er harte voor hun genezing, wat ook de waard deed, die zich buitengewoon
verwonderde over deze wonderlijke manier van genezen.
121
zijn; misschien is hij tenslotte -wie zal het zeggen - zelfs de profeet Elia, die aan de
Messias voorafgaat -of misschien is Hij zelfs de Messias Zelf!'
[8] De waard zei: 'Daar zou je wel eens gelijk in kunnen hebben; want wie dat
enkel door de macht van zijn wil kan bewerkstelligen, moet sterk vervuld zijn van
Gods eeuwige geest. Dat dit allemaal op een bovennatuurlijke wijze hier in huis
gekomen is, dat is zo helder als glas, en wij kunnen die grote meester alleen maar
van gans er harte danken. Maar zorg ervoor dat er weldra een goede en rijkelijke
maaltijd klaargemaakt wordt!' [9] Daarop ging iedereen in de keuken aan de gang,
en de waard kwam diep in gedachten weer naar ons toe in de eetzaal.
Hoofdstuk 78: De commandant spreekt over hoe men God dient te zoeken
[1] Een van de twee zei: 'Hoge gebieder, wij zien dat u werkelijk meer dan
volkomen gelijk hebt, en gelukkig en zalig is ieder mens te prijzen die in staat is
om zo vast te geloven en te vertrouwen als u; want die verdraagt zonder enige
moeite ieder ongemak dat hem op deze aarde kan overkomen en is steeds vol troost
in zijn gemoed! [2] Maar waar moeten wij zo'n geloof en zo'n vertrouwen vandaan
halen? Kijk, daarginds op het breedste stuk van onze hoofdweg liggen onze
belangrijkste priesters van Zeus en Apollo, en niet ver bij hen vandaan twee Joodse
rabbi's! Onze priesters tonen ons door hun gedrag hoe weinig waarde zij voor hun
eigen heil aan de goden hechten, en zo laten ook de Joodse priesters zien dat hun
geloof en vertrouwen in hun ene en enig ware God geen haar beter is dan dat van
onze priesters. [3] O, zo gauw al het gevaar voor een eventuele nakomende storm
voorbij is, zullen ze direct optreden en flink over de goden beginnen te preken, die
vertoornd zijn omdat ons geloof in hen te zwak is en wij veel te weinig offeren; en
ze zullen zeggen dat als wij in ons ongeloof volharden en te weinig rijke offers in
de tempels van de goden blijven brengen, de goden nog toorniger zullen worden en
dit hele land tot een woestijn zullen maken!
[4] Misschien zullen ze vandaag nog op die manier in hun tempels beginnen te
jammeren, en ze zouden daar al mee begonnen zijn, als een heldere ochtend hun
aangeduid zou hebben dat ze niet bang hoeven te zijn dat de storm terugkeert; maar
de zeer trieste en nog dreigend uitziende ochtend houdt hen daar nog vanaf.
[5] En zo is het ook met de priesters van de Joodse god. Zij zouden ook al in hun
synagoge luid boete en offer predikingen houden, als de zeer donkere en
onheilspellende ochtend hen er niet van zou weerhouden hun synagogen binnen te
gaan om enkel voor hun eigen welzijn te gaan jammeren.
[6] Zie, hoge gebieder, wij zien de nu reeds lang bestaande bedriegerijen van
zowel onze als de Joodse priesters maar al te duidelijk in en maken ook bij iedere
enigszins gevaarlijke gelegenheid mee, hoe de priesters als eersten op de vlucht
slaan en daarmee duidelijk te kennen geven hoe weinig geloof en vertrouwen ze
ten opzichte van de door hen zo hoog geprezen goden bezitten! Als bij een leger de
legeraanvoerders op de vlucht slaan voor de vijand waar moeten hun soldaten dan
hun moed vandaan halen? Maar als de goden, in het licht van het verstand
beschouwd, voor de priesters zo goed als niets betekenen -wat moeten en kunnen
zij dan voor ons betekenen?
[7] En zo, hoge gebieder, is het voor ons wel erg moeilijk, zelfs onmogelijk om tot
een vast geloof en vertrouwen in onze goden dan wel in de ene God van de Joden
te komen, en daarom valt onze oude lijfspreuk ons niet kwalijk te nemen, volgens
welke ieder mens zichzelf dient te helpen; en als hij dat niet kan, dan laten zowel
129
de goden als zijn medemensen hem in de steek. [8] Maar u, hoge gebieder, hebt
een goed en waar woord tot ons gesproken, en er moet per slot van rekening toch
zo'n God bestaan, zoals u Hem ons hebt beschreven! Maar waar is Hij? Hoe kan
men in waarheid de weg naar Hem vinden?'
[9] De commandant zei: 'Dat is voor een werelds mens natuurlijk niet zo
gemakkelijk als een werelds verstandig mens misschien wel denkt, terwijl hij zegt:
' Als er één of verscheidene goden bestaan, moeten ze zich door ons mensen niet al
te moeilijk laten vinden, als ze door ons gekend en vereerd willen worden, zoals
alle priesters dat overal als zeer strenge plicht aan de mensen opleggen; en als de
goden zich niet snel en gemakkelijk door de mensen laten vinden, dan willen ze
helemaal niet gekend en vereerd worden, ofwel ze bestaan helemaal niet, en dan is
al het zoeken vergeefse moeite!'
[10] Maar ik .zeg jullie dat het niet zo is! Want ten eerste is er van eeuwigheid
maar een, enig ware God, en die God wil door ons mensen gezocht, gevonden,
gekend en vereerd worden door het strikt houden van Zijn geboden, die Hij tot ons
heil heeft gegeven. En ten tweede, omdat er een God bestaat die door iedereen die
ook maar enigszins moeite doet om te zoeken, heel goed in Zijn werken
waargenomen kan worden, moet de mens die God ook vol echt liefdesverlangen
zoeken; maar niet van vandaag op morgen, zoals lichtzinnige kinderen, maar van
dag tot dag met steeds toenemende ijver en vlijt en met en m liefde voor Hem
groeiend verlangen, en dan zal God Zich door zo'n zoeker net zo laten vinden als
Hij Zich door mij en al door heel velen heeft laten vinden.
[11] En als Hij Zich heeft laten vinden door één of ook meerdere mensen die Hem
op de juiste manier zoeken, dan zal Hij zulke trouwe zoekers wel meedelen wat zij
overeenkomstig Zijn uiterst wijze wil verder moeten doen en hoe ze dienen te
leven om in Zijn liefde en genade te blijven en door Hem tot het eeuwige leven van
hun ziel gewekt te worden. [12] En zo iemand zal zelfs onder de meest
bedreigende omstandigheden op deze materiële beproevingswereld niet zwak
worden of gaan wankelen in zijn werkelijk levende geloof en vertrouwen, maar hij
zal alles met alle geduld en in volle overgave aan de hem bekende goddelijke wil
zonder veel angst en vrees verdragen; en tenslotte zal hij God voor alles danken,
omdat hij inziet dat God alle gebeurtenissen in deze wereld alleen maar voor het
echte heil van de mensen heeft ingesteld. En wie God zo heeft gevonden, heeft
zeker de hoogste en meest waardevolle schat van zijn leven gevonden!
[13] En omdat dat de allerhoogste en meest waardevolle schat van het menselijk
leven is -wat jullie nu wel zullen inzien -loont het zeker de moeite zo'n schat met
de grootste ijver en ernst net zo lang te zoeken tot men hem heeft gevonden.
[14] Wat beulen de mensen zich af bij het najagen en zoeken van aardse,
vergankelijke schatten en goederen! De één boort in de bergen om goud, zilver en
edelstenen te vinden; een ander duikt in de diepte van de zee om enkele parels te
vinden; een derde vaart op een gebrekkig schip over de wijde, stormachtige zee om
in een vreemd land de waren uit zijn eigen land voor een paar penningen duurder
aan de man te brengen - en zo is de één hiermee en de ander daarmee bezig, en
daarbij is geen moeite teveel, wanneer hij daarmee maar een of ander vergankelijk
levensvoordeel te pakken kan krijgen. Waarom wil men bij het zoeken van de
130
allerhoogste levensschat die moeite eigenlijk niet ook nemen, terwijl men toch
weet dat de mensen die die schat met de ware ijver zochten, die ook wis en
waarachtig hebben gevonden?'
131
[7] Ik zei: 'Dat heb je goed beoordeeld; maar hier op deze plek kunnen we daar
met veel verder over spreken, omdat het volk zich steeds meer om ons heen begint
te verzamelen - want het heeft de commandant opgemerkt en is daarom heel
nieuwsgierig, welke orders hij hier op de vroege ochtend zal geven. .Laten we dus
naar een vrije plek buiten de stad gaan, van waaruit men een.ruim uitzicht heeft!
Daar zullen we verder over dit onderwerp kunnen spreken.'
[8] Dat vonden de twee buren goed, en ze gingen samen met hun huisgenoten:
met..ons mee de stad uit.waar een tamelijk hoge heuvel was, waarop een de ruïne
stond, die de Filistijnen vroeger als vesting had gediend.
141
tot nu toe is er geen nieuwe bijgekomen. Maar er is mij iets over jullie ter ore
gekomen wat mijn gemoed niet blij stemt.
[4] Waarom bedriegen en beliegen jullie het volk en willen jullie het daardoor
offers afpersen voor jullie eigen lichamelijke welzijn, omdat jullie voorwenden dat
het alleen aan jullie te danken zou zijn, dat de vertoornde goden vannacht de stad
en de hele omgeving niet tot een woestenij hebben gemaakt, en ?at de nevelige en
nog onheilspellende ochtend plotseling in een heldere dag IS veranderd? Zulke
dingen verkondigen jullie heel brutaal aan het volk, dat jullie tijdens de storm en
de aardbeving toch als eersten uit jullie tempels en woningen heeft zien vluchten
en in de open lucht bescherming heeft zien Zoeken! Wordt daardoor het geloof bij
het volk opgericht - of vernietigd?
[5] Als het volk bij zulke gelegenheden bij de priesters, die zich toch steeds als
trouwe dienaren en vrienden van de goden laten eren en roemen en die het dapperst
en moedigst zouden moeten zijn, niets anders dan de grootste angst, vrees en een
volkomen gebrek aan vertrouwen en geloof vindt - hoe moet het dan, als het gevaar
voorbij is, nog iets geloven van de woorden van zulke priesters - zoals jullie zich,
naar men zegt, al herhaalde malen hebben laten kennen terwijl het volk uit ervaring
maar al te goed weet dat zij zelf nog geen vonkje geloof en vertrouwen in een
hogere goddelijke macht bezitten? En hoe kunnen zulke priesters daarna voor het
volk gaan staan en het op een grove en brutale manier gaan voorliegen?'
[6] Daarop zei een van de twee heidense priesters: 'Vergeef mij, hoge gebieder,
maar op dit terrein van ons hebt u geen volkomen juist oordeel geveld! Het is
inderdaad waar dat een priester bij veel gevaarlijk gelegenheden tegenover het
weifelende volk steeds de grootste moed en een buitengewoon vast vertrouwen op
eventuele hulp van de hoge goden aan de dag dient te leggen om het moed in te
boezemen en in hun gemoed geloof en een vast vertrouwen te wekken; maar bij
buitengewoon gevaarlijke gelegenheden moet ook de priester aan het volk laten
zien dat hij de goden vreest, als ze hun toorn door het geweldige razen van de
elementen aan de mensen openbaren.
[7] Een priester is weliswaar een middelaar tussen de goden en de mensen, maar
hij is geen heer zoals de onsterfelijke goden en dat zal hij nooit zijn; want ook een
priester moet sterven, net als ieder mens, en dus dient ook hij de goden te vrezen.
[8] Zolang de goden de mensen alleen maar door bliksem, donder, harde winden,
geweldige regenbuien, hagel, sneeuwen hevige koude op een ongebruikelijke tijd,
waarin die de vruchten van de aarde schaadt, duidelijk maken dat ze bestaan en
almachtig zijn, dan kan een priester nog wel met grotere moed voor het angstig
geworden volk gaan staan, het troosten en sterken en het geloof en vertróuwen tot
leven wekken en in stand houden; maar soms grijpen de goden met hun macht naar
de grondvesten van de aarde, schudden die heen en weer en dreigen dan alles
ondersteboven te keren -en dan heeft ook het geloof van een priester het recht om
samen met de bodem van de aarde te wankelen.
[9] Hij kan bij zichzelf natuurlijk wel door gebeden en passende geloften de goden
milder trachten te stemmen, maar daarbij tevens laten blijken dat ook hij maar een
zwak mens is en de goden altijd dient te vrezen.
142
[10] Kijk, hoge gebieder, omdat deze dingen zo liggen, hebben we er deze nacht
van ware verschrikking echt niet verkeerd aan gedaan om inderdaad onze
gerechtvaardigde vrees voor de almacht van de goden aan het volk te laten blijken!
Maar aangezien de vertoornde goden zich door ons priesters weer milder hebben
laten stemmen vanwege de aan hen gedane beloften, is het nu tijd om het volk
ervan in kennis te stellen wat het samen met ons moet doen om de beloften, die wij
priesters getrouw aan de goden hebben gedaan, zonder terughoudendheid of
strafbaar verzuim ook geheel en al na te komen; want anders zou er bij een
toekomstige gelegenheid, waarbij de goden zich nog meer vertoornd zouden
kunnen betonen, nauwelijks meer op enige verzachting daarvan gehoopt kunnen
worden. Want de goden hebben slechts zeven keer geduld met de voornaamste
zwakheden van de mensen; bij de achtste keer vindt men waarschijnlijk geen
toegevendheid en geduld meer bij hen. [11] En omdat wij dat nu op indringende
wijze aan het volk bekend maken, handelen wij vaste en zeker goed en juist ten
aanzien van de goden en van de mensen die nog enig geloof en een goede wil
bezitten; en er kan niet gezegd worden dat wij daarmee het volk in zijn geloof en
vertrouwen in de goden zwakker maken.
[12] Ik geloof dat ik met deze korte uiteenzetting onze handelwijze tegenover u,
hoge gebieder, meer dan voldoende gerechtvaardigd heb. Ik heb gezegd!'
143
[4] Als jullie er voor jezelf van overtuigd zijn dat onze goden geen enkele
betekenis hebben en jullie er zelf niet in geloven, zoek dan eerst voor jezelf de
waarheid; en als jullie die hebben gevonden, onthoud die dan niet aan het volk dat
slechts naar de volle waarheid dorst, dan zullen jullie daardoor voor het volk en
voor de staat van meer nut zijn dan met jullie loze geschreeuw!
[5] Maak van de afgodstempels onderkomens voor de armen en zieken, en keer
ook vreemdelingen niet de rug toe; dan zullen jullie daardoor de ware, levende
genade bij de ene, enig ware God vinden, die jullie zeker meer van nut zal zijn dan
al die dode aardse schatten, die jullie door je onzinnige geschreeuw bij al
dergelijke gelegenheden zoals die van vannacht, van het volk hebben afgeperst!'
[6] Hierop zei de heidense priester: 'Hoge gebieder, u hebt nu volkomen de
waarheid gesproken, en zo is het precies met ons gesteld; maar tot wie moeten we
ons wenden om die levende waarheid te vinden, die ons en het volk meer van nut
zou zijn dan het bezit van alle schatten van de hele aarde? En als wij die waarheid
hebben gevonden en het volk overeenkomstig die waarheid hebben onderricht en
bekeerd, wat moeten wij onze opperpriesters dan ten antwoord geven, als ze ons ter
verantwoording zouden roepen voor het feit dat wij het volk afkeren van hetgeen
zij onderwijzen en willen hebben, en het tot het zuivere jodendom bekeren?'
[7] De commandant zei: 'Tot wie jullie je moeten wenden om de zuivere, levende
waarheid en de ene, enig ware God en dus ook Zijn wil te leren kennen, daarvoor
kan ik jullie de allerkortste weg tonen. [8] Kijk, hier rechts van mij zit de man die
jullie de zuivere waarheid in al haar volheid kan tonen, en Hij is ook in Zichzelf
Degene aan wie alle krachten en machten van hemel en aarde gehoorzamen! Als
jullie dat erkennen en inzien, zal je vanzelf wel duidelijk worden wat jullie tegen
diegenen moeten zeggen die jullie zullen vragen waarom jullie samen met het aan
jullie toevertrouwde volk tot het ware jodendom zijn overgegaan.
[9] Wij Romeinen zijn wat de verschillende godsdiensten betreft trouwens erg
verdraagzaam en ontzeggen niemand de wijze waarop hij zich een of andere
godheid voorstelt, erin gelooft en erop vertrouwt; dat weten jullie even goed als ik;
want al hebben de Romeinen ook vele volkeren in Azië, Afrika en Europa
overwonnen en tot onderdanen van Rome gemaakt, ze hebben de godenleer van die
volkeren toch steeds onaangetast gelaten en hebben voor de vreemde afgoden ook
in Rome tempels opgericht. In dit opzicht is Rome dus verdraagzaam en hebben
jullie dus niets te vrezen, en hier in Azië al helemaal niet, aangezien het jodendom
hier immers de heersende godsdienst is.
[10] Ik heb jullie nu de weg naar de zuivere, levende waarheid getoond, en jullie
kunnen nu doen wat jullie willen.'
144
[2] Bent u soms degene van wie onze armen ons buiten vertelden dat hij de
winden, de wolken en het vuur vanaf de heuvel Talba bevelen gaf en dat die hem
gehoorzaamden?'. [3] Ik zei: 'Ja, dat ben Ik inderdaad! Het getuigenis van de
commandant is waar, houd je eraan - al het overige dat jullie en jullie volk nodig
hebben, zullen jullie van deze waard en zijn twee buren te horen krijgen.
[4] Als jullie daar vol geloof naar zullen handelen, zullen jullie in jezelf het
eeuwige leven wekken en het dan ook voor eeuwig behouden. Want Ikzelf -
hoewel Ik in jullie ogen een mensenzoon ben - ben de Weg, de Waarheid en het
eeuwige Leven. Wie in Mij gelooft en volkomen volgens Mijn leer handelt, zal wat
zijn ziel betreft eeuwig leven, al zou hij wat zijn lichaam betreft ook vele malen
sterven. [5] Hoe Mijn leer luidt - heel kort en voor iedereen gemakkelijk te vatten
zullen jullie wel horen van degenen die Ik jullie genoemd heb. En nu kunnen jullie
wel weer naar jullie collega 's buiten gaan en hun vertellen wat jullie hebben
gehoord! Ze moeten het volk geen offers meer afpersen om niet bestaande goden te
verzoenen; want als ze daarmee doorgaan, zal Ik de machten van de aarde nog een
keer de vrije loop laten, en dan kunnen ze zien hoe het hun zal vergaan!'
[6] Toen de twee heidense priesters dat van Mij hadden gehoord, zeiden ze geen
woord meer, maar bogen diep voor Mij en ook voor de commandant en begaven
zich snel naar buiten de brede weg op naar hun collega's, die het volk nog allerlei
sprookjes over de goden vertelden en zo vele penningen binnenhaalden.
[7] Toen de twee naar buiten kwamen, zagen hun metgezellen hen, liepen op hen
toe en vroegen hun vol nieuwsgierigheid wat ze bij de commandant hadden kunnen
bereiken en hoe het met Mij zat.
[8] Maar de twee zeiden: 'Beste vrienden van ons, luister! De zaak is van het
grootste belang, en wij zullen daar later in onze woning nog uitvoerig over
spreken; maar hier op straat is het niet de plaats om over zulke dingen te spreken.
[9] Maar de Man, van wie de armen ons vertelden dat alle machten, krachten en
elementen van de aarde Hem gehoorzamen, schijnt meer te zijn dan enkel mens!
En Hij heeft heel beslist tegen ons gezegd dat wij direct moeten ophouden
zoenoffers in te zamelen voor de goden, die niets zijn; anders zullen wij van Hem
iets nog ergers te verduren krijgen dan wat wij vannacht te verduren hadden. Laten
we dus onmiddellijk afzien van onze inzameling en ons naar onze burcht begeven;
daar zullen we overleggen wat ons verder te doen staat! Want de zaak van die
buitengewone Man moet werkelijk heel belangrijk zijn, anders zou onze
commandant, die zeer kritisch is, die Man niet zo toegedaan zijn en tegenover ons
een getuigenis over Hem afleggen dat men alleen kan geven over iemand waarvan
men klaar en duidelijk herkent dat hij God is. Maar hier nu niets meer daarover!'
[10] Deze woorden van de twee priesters raakten allen hevig, ze lieten het
inzamelen achterwege en begaven zich naar hun burcht, en enkelen van de
voornaamste burgers van deze stad vergezelden hen in grote spanning
[11] Toen ze in de burcht aankwamen, die met allerlei afgodsbeelden was
versierd, klom een van de twee die bij Mij in de herberg waren geweest op het
spreekgestoelte en zei: 'Wees nu zo goed mij aan te horen! Ik zal jullie zo kort
mogelijk meedelen wat ik in de Joodse herberg van onze wijze commandant en
daarna hoofdzakelijk van die buitengewone Man heb gehoord, en wat wij allemaal
145
in hoge mate ter harte dienen te nemen; want een mens aan wie alle machten en
krachten van de hemelen en de aarde gehoorzamen, is zeker meer, groter en
achtenswaardiger dan al onze goden, van wie niemand met enige overtuigende
zekerheid kan zeggen dat ze ooit bestaan hebben of nu in werkelijkheid bestaan
behalve in de tempels, die door mensenhanden zijn gemaakt.
[12] Niemand heeft ooit meegemaakt dat een van onze vele goden een echt
wonder heeft gedaan. Wat tegenover het blinde volk als wonder gedaan werd onder
het aanroepen van een of andere god, dat deed niet die aangeroepen God, maar -
zoals wij wel weten -slechts een in de kunst der magie bedreven priester met
behulp van de hem ten dienste staande middelen; zonder zulke middelen heeft
voorzover wij weten zelfs de pontifex maximus* (* Titel van de opperpriester,
hoofd van het hoogste priestercollege in Rome, dat de verantwoording had voor de
godsdienstzaken in het rijk.) in Rome nog nooit een wonder gedaan.
[13] Maar als die Man, over wie ik spreek, zonder enig tastbaar middel, maar
enkel door Zijn woord en door Zijn wil alle machten van de hemelen en de aarde
beveelt en zij Hem gehoorzamen, dan is zo'n Man geheel als enige een ware God;
dan is alles wat wij met het woord God aanduiden niets anders dan een gewrocht
van de menselijke fantasie, dat voortaan door geen enkel weldenkend en de
waarheid zoekend mens als werkelijk bestaand geaccepteerd dient te worden.
[14] Dit is een noodzakelijke inleiding op wat ik jullie beloofd heb te zeggen en te
vertellen. Maar voordat ik jullie meedeel wat ik van de commandant en daarna van
die Godsman heb gehoord, willen jullie misschien je mening geven over wat jullie
van deze Godsman denken!' [15] Allen zeiden: 'Spreek nu maar verder en vertel
ons wat je van de commandant en in het bijzonder van de Godsman hebt gehoord;
want van al datgene waar jij van overtuigd bent dat het de volle waarheid is, daar
zijn wij evenzo van overtuigd! Kom dus maar meteen ter zake; wij zullen met de
grootste aandacht naar je luisteren!'
146
[3] Maar nu is het tijd dat wij allemaal naar de Godsman toegaan en Hem onze
eerste, Hem alleen toekomende en zo hoog mogelijke verering brengen en daarmee
ook onze dank voor de onverdiende genade die Hij ons heeft bewezen, door naar
ons toe te komen en Zich zichtbaar aan ons te doen kennen.'
[4] Met dat voorstel waren allen het volkomen eens, ze verlieten de priesterburcht,
begaven zich naar onze herberg en wilden er ook direct binnengaan.
[5] Omdat de commandant -evenals allen die zich in de herberg bevonden alles
wat er in de priesterburcht besproken was van Mij hoorde, vroeg hij Mij of
degenen die eraan kwamen wel binnengelaten moesten worden in de herberg, waar
de ruimte beperkt was, of dat men hun duidelijk moest maken dat ze buiten
moesten wachten tot Ik van plan was naar buiten te komen. [6] Maar Ik zei: 'Laat
hen allemaal tot Mij komen, die belast en met allerlei duisternis beladen zijn, dan
zal Ik hen allen verkwikken! Voor degenen die naar Mij toe willen zal de deur
opengedaan worden, en zij zullen in Mij Degene vinden die ze zolang vergeefs
hebben gezocht en met al hun wereldse wijsheid niet konden vinden. Waar Ik ben,
is ook ruimte voor iedereen die Mij liefheeft en Mij zoekt.'
[7] Toen de commandant dat van Mij hoorde, liep hij zelf naar de deur en opende
die, terwijl de aangekomenen al voor de deur wachtten en onder elkaar
beraadslaagden wie van hen het eerst naar binnen zou gaan; want toen het bewuste
gezelschap bij de herberg arriveerde met het voornemen direct naar binnen te gaan,
overviel hun een lichte angst, en geen van hen durfde als eerste de deur te openen.
[8] Toen de commandant echter zelf de deur opende, bogen de aangekomenen
voor hem, en de twee priesters vroegen hem of ze binnen mochten komen om Mij
de eer en dank te betuigen voor de genade, dat Ik ook naar hen in deze oude en
zeer afgelegen stad was gekomen en Mij door de blinde mensen als de ene, enig
ware God had laten herkennen.
[9] De commandant zei: 'De Heer heeft welbehagen in jullie, omdat Hij wel weet
welk besluit jullie allemaal in de burchtzaal hebben genomen, en daarom kunnen
jullie de herberg nu wel binnengaan!' [10] Na dit antwoord van de commandant
liepen allen met diep ontzag de eetzaal binnen, bogen heel diep voor Mij, en de
twee priesters hielden een welgeformuleerde toespraak tot Mij en beëindigden die
met de dank, waarvan ze meenden dat ze Mij die verschuldigd waren en die zij Mij
allemaal wilden brengen.
[11] Toen zij klaar waren met hun toespraak stond Ik op, zegende hen en zei: 'Heil
zij iedereen die naar Mij toekomt en Mij herkent, zoals jullie nu! Want wie Mij
herkent, heeft het licht daarvoor reeds van Mij ontvangen, zodat hij Mij kan
herkennen en dan werkelijk in Mij kan geloven. [12] Dit licht is bij jullie nu
slechts een klein vlammetje in jullie ziel; pas als jullie Mijn leer en daarmee ook
Mijn wil ontvangen hebben en daarnaar handelen en leven, zal jullie licht, dat nu
nog klein is, tot een zon worden, en dan pas zullen jullie tot de volle waarheid van
al het leven en bestaan komen en in jezelf het eeuwige leven wekken.
[13] De waard hier zal jullie de leer geven die hij van Mij heeft ontvangen, en zijn
twee buren en zijn personeel zullen echte getuigen voor jullie zijn en jullie veel
dingen vertellen die jullie nu nog niet weten; pas als jullie die weten, zullen jullie
volledige duidelijkheid over Mij verkrijgen.
147
[14] Maar ga nu aan een tafel zitten en neem wat brood en wijn tot je en versterk
je; daarna zullen we nog een paar dingen met elkaar bespreken en regelen.'
[15] Daarop gingen de heidense priesters met enkele vooraanstaande burgers van
deze stad aan een nog onbezette tafel zitten; er werd hun direct brood en wijn
aangeboden en ze aten en dronken heel welgemoed, want ze hadden al honger en
dorst.
148
[8] De commandant zei: 'Vrienden, dat laten we aan de Heer over. want Hij alleen
weet het allerbeste op welk moment Hij een volk een groter licht in alle dingen
moet geven! Maar van nu af aan zal het juiste, heldere licht overeenkomstig Zijn
wil heel snel verspreid worden onder de mensen die van goede wil zijn, en bij dat
werk zullen wij zelf onze handen niet in de schoot van de traagheid leggen!'
[9] Allen zeiden: 'Dat zullen we nooit doen; want nu weten wij in alle waarheid
wat ons te doen staat, en voor wie en waarom! [10] O, die lange geestelijke nacht,
die reeds onze aartsvaders en nu ook ons met.ijzeren boeien gevangen hield! De
Heer en enig ware God zonder begin of einde, in wie alle machten en krachten
verenigd zijn, zij alle eer, alle lof en alle dank, omdat Hij Zich zo diep vernederd
heeft dat Hij Zichzelf in een lichaam van vlees en bloed heeft gehuld om ons uit de
oude nacht van de dood te verlossen! Want iemand die over alle dingen en
verschijnselen die hem omringen in de grootste dwaling en volslagen geestelijke
blindheid verkeert, is er welbeschouwd uiteindelijk veel erger aan toe dan welk
dier dan ook, en hij is eigenlijk zo goed als dood.
[11] Pas wanneer hij in de geest gewekt wordt, wordt hij levend en staat hij met
zijn zuivere kennis van God en liefde voor Hem hoog verheven boven alle andere
materiële schepselen.
[12] Tot nu toe was ons leven slechts een ijdele droom, waarin de dromer
weliswaar ook een verward bestaan voelt, maar zich nergens werkelijk rekenschap
van kan geven en daarom ook niets inziet en naar waarheid begrijpt.
[13] Aan onze droomtoestand is nu door de genade van de Heer een einde
gekomen, wij zijn wakker geworden en leven nu in de werkelijkheid. En wat een
zaligheid is dan het leven waarin men tot het volledige bewustzijn komt dat men
werkelijk, waarachtig leeft en het leven ook niet meer kan verliezen, als men met
de juiste liefde in Hem blijft, die Zelf eeuwig het oerleven van al het leven zonder
begin of einde is. O, wat voelen wij ons nu reeds gelukkig in de volle
tegenwoordigheid van God, de eeuwige Heer over alle dingen, hoewel de zwaarte
en het gericht van ons lichaam nog op ons drukt; hoe eindeloos gelukkig zullen we
ons echter voelen, als de Heer ons weldra ook van die last bevrijdt!
[14] Maar eerst moeten nog zoveel mogelijk van onze arme medebroeders door
ons uit hun doodsslaap en ijdele droom tot het leven van de geest worden gewekt;
want wat ons nu zo gelukkig heeft gemaakt, moet door onze inspanning in de
toekomst vele duizendmaal duizenden mensen even gelukkig maken!,
[15] Na deze goede woorden raakte de spreker zelf helemaal ontroerd en kon door
zijn tranen niet meer verder spreken.
Hoofdstuk 90: Hoe ware leerlingen van de Heer zich dienen De Heer in Afek
[1] Nu stond ook Ik op van Mijn stoel, liep met een vriendelijk gezicht naar de
heidense priesters en de burgers van deze stad toe en zei: 'Luister, als jullie in Mijn
naam met de juiste, onbaatzuchtige naastenliefde Mijn licht en rijk uitbreiden
onder jullie broeders en zusters, die nog in diepe duisternis smachten, zullen jullie
zelf steeds meer verlicht en zal jullie leven steeds volkomener worden, en dan pas
149
zullen jullie dingen geopenbaard worden waar jullie nu nog geen vermoeden van
hebben en ook niet kunnen hebben!
[2] Blijf voortaan trouw aan dit voornemen, en laat het niet verdringen door de
bekoringen van deze wereld; dan zullen jullie in Mij blijven en Ik in jullie!
[3] Probeer eerst de wereld in jezelf te overwinnen, dan zal het daarna ook
gemakkelijker voor jullie zijn om haar ook in je broeders te overwinnen! Niemand
kan zijn naaste iets geven wat hij niet eerst zelf bezit. Wie in zijn broeder liefde wil
wekken moet hem met liefde tegemoet komen, en wie in zijn medemens deemoed
wil opwekken, moet met deemoed naar hem toekomen. Zo wekt zachtmoedigheid
weer zachtmoedigheid op, geduld, geduld, goedheid, goedheid en barmhartigheid,
barmhartigheid. [4] Neem allemaal een voorbeeld aan Mij! Ik ben de Heer over
alles in de hemel en op aarde, in Mij is alle macht, heerschappij en kracht, en toch
ben Ik van gans er harte volliefde, deemoed, zachtmoedigheid, geduld, goedheid en
barmhartigheid. Jullie moeten allen net zo zijn; dan zal men daaraan duidelijk zien
dat jullie werkelijk Mijn leerlingen zijn!
[5] Heb elkaar onderling lief als broeders, en bewijs elkaar goede dingen! Laat
niemand zich boven een ander verheffen en de eerste willen zijn; want Ik alleen
ben de Heer -jullie zijn allemaal enkel broeders. In Mijn rijk zal alleen hij de eerste
zijn, die de minste is en steeds bereid is om zijn broeders in al het goede en ware te
dienen. [6] In de hel aan deze en aan gene zijde, het rijk van de duivels en alle
boosaardige geesten, is de meest hoogmoedige, trotse, zelfzuchtige en
heerszuchtige geest de eerste, en een kwaal voor de lageren en kleineren; zij zijn
erop uit om de anderen in meerdere of mindere mate in een bepaald soort deemoed,
gehoorzaamheid en onderdanigheid te houden; maar in Mijn rijk is het niet zo,
maar het is zoals Ik jullie nu heb gezegd.
[7] Kijk naar de groten van deze wereld, die op hun tronen zitten en over de
volkeren heersen! Wie mag hen anders dan enkel met de grootste onderdanigheid
benaderen? Als iemand het zou wagen een heerser met een gebiedende houding te
benaderen wat zou zijn lot dan zijn?.
[8] Kijk, zo is de orde in de hel ook; maar onder jullie, Mijn leerlingen, moet het
niet zo zijn, maar alleen zoals Ik jullie heb getoond!
[9] De groten der wereld laten zich lang smeken, voor ze iemand een weldaad
bewijzen alsof het een buitengewone genade is; maar jullie moeten het bewijzen
van een weldaad niet eerst door een van jullie naasten laten vragen. Want jullie
kunnen wel God, de ware Heer en Vader van eeuwigheid, om alle goede dingen
vragen, en dan zullen jullie ze ontvangen; maar broeders onder elkaar moeten zich
niet om weldaden laten vragen.[10] Als echter een deemoedige, arme broeder zijn
rijkere broeder iets vraagt, moet de rijkere niet weigeren voor de armere te doen
wat hij hem heeft gevraagd; want de ene hardvochtigheid wekt de andere op, en
daarin is Mijn rijk niet. [11] Wat voor nut zou het hebben voor de mens om in
zichzelf te zeggen en te belijden: Heer, Heer, God van hemel en aarde, ik geloof
zonder twijfel dat U de, enige, eeuwige enige ware, alwijze en almachtige
Schepper van alle materiële en geestelijke werelden bent, en dat alles wat leeft,
denkt en wil alleen vanuit U leeft, denkt en wil!'
150
[12] Ik zeg jullie dat dat niemand ook maar enigszins tot werkelijk heil van zijn
ziel zou dienen, maar zo'n geloof zal alleen heilzaam zijn voor zijn ziel als iemand
met alle vreugde doet wat Ik hem aangeraden heb te doen; want iemand die
vriendelijk en bereidwillig Mijn wil doet, doet met het weinige dat hij kan doen
tien keer meer dan degene die zich lang laat smeken en zich daarna beroemt op de
daad van liefde voor zijn naaste en er prat op gaat.
[13] Doe, zoals jullie nu uit Mijn mond hebben gehoord, dan zal het jullie
daardoor pas werkelijk in jezelf duidelijk worden dat Mijn woorden waarachtig
Gods woorden zijn; daardoor zullen jullie Mijn geest in jezelf wekken, en die zal
jullie in alle wijsheid van de hemelen binnenleiden, jullie reinigen Voor het
eeuwige leven en tot ware kinderen Gods maken.
[14] En nu weten jullie voorlopig genoeg om het eeuwige leven van jullie ziel te
bereiken; meer hierover zullen jullie -zoals al gezegd is - van deze waard en diens
twee buren te horen krijgen, en het meest volkomen pas daarna, door Mijn geest
van liefde in jullie. Hebben jullie dat allemaal goed begrepen?'
151
[7] Toen Ik dat tegen de heidense priesters had gezegd, bedankten ze Mij allemaal
met grote geestdrift in hun hart voor dit onderricht en de daarmee verbonden
belofte, stonden op van hun zitplaatsen en wilden naar hun burcht gaan om daar
alles in orde te brengen om Mijn leer en Mij op waardige wijze onder de heidenen
te verkondigen. [8] Maar Ik zei tegen hen: 'Vrienden, voor wat jullie nu al willen
doen zal morgen nog meer dan genoeg tijd zijn; blijf nu nog hier en gebruik met
ons het middagmaal, en versterk jullie daarmee!
[9] Na de maaltijd zal Ikzelf met Mijn leerlingen en jullie commandant verder
trekken, en dan kunnen jullie met de waard en zijn twee buren verder over Mij
spreken en je erop voorbereiden hoe jullie misschien morgen al met de inwoners
van deze stad en haar omgeving over Mij dienen te praten.'
[10] Toen de heidense priesters en de vooraanstaande burgers dat van Mij hadden
gehoord, bedankten ze nogmaals voor dit aanbod en gingen weer aan hun tafel
zitten, waarop direct daarna welbereide spijzen en een juiste hoeveelheid brood en
wijn werden gezet, en meteen ook op de andere tafels. Ik ging ook weer aan onze
tafel zitten, en we namen allen in een vrolijke stemming de maaltijd tot ons.
[11] Onmiddellijk na de maaltijd stond Ik samen met Mijn leerlingen op, evenals
de commandant met zijn dochter, die zich gedurende de tijd dat wij met de
heidense priesters spraken in de keuken had bevonden en heel actief meegeholpen
had bij het bereiden van het middagmaal.
[12] De waard bracht nog een keer zijn vrouw, zijn kinderen en ook zijn personeel
bij Mij en vroeg Mij om Mijn zegen; en Ik zegende allen die zich in het huis
bevonden, ook de heidense priesters en de burgers en vanzelfsprekend ook de twee
buren met hun hele gezin, waarvoor zij Mij allemaal heel ontroerd bedankten.
[13] Daarna zei Ik tegen de commandant: 'Nu reizen we naar Afek, echter niet
over de heerweg, maar langs een voetpad, opdat we geen opzien baren bij de
inwoners, die bij de weg hebben postgevat.'
[14] Dat vond de commandant goed, en op die manier verlieten wij Golan en
bereikten tegen de avond de bergstad Afek.
154
[4] Toen werd er direct de juiste en voldoende hoeveelheid brood, zout en wijn
gebracht. Wij gingen aan een grote tafel zitten, die helemaal van steen was
gemaakt, en namen wat brood met zout tot ons en dronken daarna de wijn.
[5] Het viel de waard echter op dat de dochter van de commandant, toen Ik wilde
drinken, Mij direct de gouden beker met wijn voorzette, die Mij in Pella was
aangeboden, en dat Ik die naar Mijn mond bracht en eruit dronk, terwijl alle andere
aanwezigen de wijn uit aarden bekers dronken.
[6] De waard en ook een paar dienaren bekeken Mij van enige afstand van top tot
teen en wisten niet wat ze van Mij moesten denken.
[7] De waard zei bij zichzelf 'Die moet iets hoogs zijn, anders zou onze
commandant hem niet zo'n eer bewijzen!'
[8] Toen wij ons allemaal voldoende met brood en wijn gesterkt hadden, zei Ik
tegen de waard: 'Je moet weten, waard, dat jouw huis een groot heil ten deel is
gevallen! De meesten van jullie Grieken en Romeinen zijn behoorlijk thuis in de
geschriften van de Joden, en jullie weten dat de ene, enig ware God, de Schepper
van hemel en aarde en van alles wat daarop, daarin en daarboven was, is en zal zijn
reeds vanaf het eerste begin van de mensheid bij monde van de profeten aan de
Joden en door hen ook aan jullie heidenen een Messias heeft beloofd! En kijk, deze
beloofde Messias ben Ik, en Ik ben nu dan ook naar jullie heidenen toegekomen,
om ook onder jullie het rijk Gods te vestigen en te verbreiden! [9] Ik ben door
God de Vader vanuit de hemelen gezonden, en de Vader, die Mij gezonden heeft,
is de eeuwige liefde, en Mijn hart is haar troon; zij is in Mij en Ik in haar. In Mij
woont derhalve ook alle macht, kracht en heerschappij over alles in de hemel en op
aarde; Ik ben het Leven, het Licht, de Weg en de eeuwige Waarheid Zelf.
[10] Wie in Mij gelooft, Mij meer dan alles ter wereld liefheeft en volgens Mijn
leer leeft en handelt en zijn medemensen liefheeft als zichzelf, zal van Mij het
eeuwige leven ontvangen en Ik zal hem opwekken op de jongste dag.
[11] Jij hebt Mij zojuist van top tot teen bekeken en bij jezelf gezegd: 'Achter die
man moet iets hoogs verborgen zijn, anders zou onze commandant hem niet zo'n
eer bewijzen!' En kijk,je hebt juist geoordeeld!
[12] Maar opdat je je ervan kunt overtuigen dat het inderdaad zo met Mij gesteld
is als Ik je heb gezegd, moetje nu alle zieken in jouw huis hier bij Mij brengen, dan
zal Ik hen gezond maken! Geloof je dat?'
[13] De waard zei: 'Heer, Heer, Uw woorden zijn diep in mijn ziel doorgedrongen
en hebben daar een leven in wakker geroepen dat ik nog nooit eerder gevoeld heb,
en daarom moet alles wat U tegen mij hebt gezegd waar zijn! Ik geloof dan ook
zonder twijfel dat U al mijn zieken zeker zult genezen.
[14] Hierop werden de vele zieken onze grote eetzaal binnengebracht. Er waren er
bij die door kwade koortsen werden gekweld, sommigen door vallende ziekte,
anderen door jicht, één was er blind, en twee hadden door de angst tijdens de
aardbeving hun stem en spraakvermogen verloren.
155
Hoofdstuk 94: De Heer geneest de zieken in de herberg
[1] Toen binnen een half uur alle zieken, ongeveer dertig in totaal, in de zaal
waren gebracht, zei de waard: 'Kijk, o Heer, Heer, hier zijn nu de zieken van mijn
huis! Als U hen wilt genezen, doe het dan, dan zal mijn gehele huis in U geloven
en U buitengewoon eren en liefhebben!'
[2] Ik zei: 'Dan geschiede hun naar jouw geloof!'
[3] Toen Ik dat had gezegd, werden allen plotseling zo volkomen gezond, alsof
hun nooit iets gemankeerd had. [4] Daarna hield het loven en prijzen van Mijn
wezen maar niet op, en de genezenen hielden Mij voor een god in de zin van hun
heidense leer en vroegen Mij, terwijl ze op hun knieën lagen, of Ik zo genadig
wilde zijn hun te zeggen of Ik misschien Jupiter zelf of een andere god was, opdat
ze die god dan steeds de grootste eer en dankbaarheid konden betonen.
[5] Maar Ik zei: 'Ik ben noch Jupiter noch een ander uit jullie reeks goden, die
nooit hebben bestaan, niet bestaan en nooit zullen bestaan!
[6] Ga nu allemaal naar jullie kamers en neem voedsel en wat wijn tot je en
versterk je leden! Alles wat jullie verder van Mij moeten geloven en denken zal
jullie morgen verkondigd worden!'
[7] Daarop begaven de genezenen zich onmiddellijk naar hun kamers, en
sommigen liepen naar enkele priesters, die in een andere zaal van deze herberg bij
elkaar zaten en nog steeds met elkaar beraadslaagden hoe ze het volk nog grotere
offers konden afpersen, en ze vertelden hun hoe ze op wonderbaarlijke wijze
genezen waren door een man, die naar zijn kleding te oordelen een Jood was maar
door zijn woord en wil gewerkt had als een ware, levende God. [8] Toen de
priesters dat over Mij hadden gehoord en zagen dat de hun welbekende zieken nu
volkomen genezen voor hen stonden, wisten ze niet wat ze moesten doen.
[9] Een van de priesters zei: 'Laten we zelf naar die wonderbaarlijke man toegaan,
dan zal wel blijken wat er achter hem schuilgaat; want het domme volk kan niet
over dergelijke dingen oordelen! Maar laat eerst een van ons erheen gaan, die
wonderman aan de tand voelen en ons dan vertellen wat voor iemand het is!
Waarschijnlijk is het een van de Essenen, die geweldig goed thuis zijn in alle
soorten toverij!' [10] Daarop ging een van hen, een Romein die goed thuis was in
veel kunsten en wetenschappen, naar ons toe in de eetzaal, begroette de
commandant en vroeg toen direct naar Mij.
[11] De commandant zei heel bars tegen hem: 'Hier rechts van mij zit Degene
wiens naam wij niet waardig zijn uit te spreken!'
[12] Toen de priester dat hoorde werd hij minder brutaal, wendde zich tot Mij en
zei: 'Vergeef mij dat ik de vrijheid neem u met alle eerbied en bescheidenheid te
vragen hoe u zonder enig hulpmiddel de zieken hebt kunnen genezen! Ik begrijp
veel dingen en heb veel ervaring, en weet dan ook te beoordelen wat iemand die
heel vertrouwd is met de geheime krachten van de natuur, tot stand kan brengen.
Zonder bepaalde geheime middelen heeft voorzover ik weet nog geen enkele
magiër of priester ooit een wonder gedaan dat alleen de goden zouden kunnen doen
- als ze naar waarheid en in werkelijkheid zouden bestaan; maar bij u lijkt het toch
zo te zijn, dat u enkel door uw woord en uw wil daden kunt volbrengen, en u hebt
daar geen hulpmiddel bij nodig? [13] Hoe hebt u zo'n wilskracht verkregen, en
156
hoe zou een ander mens die kunnen verkrijgen? Want dat er bij de mensen in de
macht van hun wil grote verschillen bestaan is zeker, en daaruit valt te concluderen
dat iemand die reeds van nature een sterke wil bezit het met de juiste ontwikkeling
van zijn wil uiteindelijk tot een verbazingwekkende kracht zou moeten brengen,
vooral als hij ook volkomen vertrouwd zou zijn met de geheime krachten, machten
en vermogens van de grote natuur. [14] Maar waar en hoe kan men zo'n
ontwikkeling van zijn wil bereiken? Waar en hoe hebt u zo'n macht van uw wil
verkregen, zoals er nog bijna nooit bestaan heeft?'
Hoofdstuk 96: De Heer geeft onderricht over het verval van de mensheid
[1] Daarop zei Ik tegen de heidense priester: 'In jouw betoog tot Mij heb je met
geheel onjuist opgemerkt dat bepaalde godheden enkel uit de fantasie van zulke
mensen zijn ontstaan, die wilden heersen over hun medemensen die voor hen
moesten werken en vechten, opdat de heersende mensen buitengewoon goed
konden leven en zich konden vermaken.
[2] Maar kijk, in het begin van de tijd dat de mensen op aarde leefden was het niet
zo! Toen.kende ieder mens de ene, enig.ware God, en vele duizendmaal duizenden
zijn door Hem onderricht, geleid en beschermd. Aan iedereen werd .diepgaand en
grondig getoond dat hij zich niet vrijwillig door alle bekoringen gevangen moest
laten nemen, omdat die de ziel in het gericht van de materie en naar dood trekken
en doof, blind en gevoelloos maken voor al het goddelijke en zuiver geestelijke.
[3] Maar omdat God aan ieder mens de grootst mogelijke vrijheid van wil gaf om
Zijn raad op te volgen, dan wel de aantrekkingskracht van de wereld te volgen,
lieten vele mensen zich al heel gauw door de wereld bekoren en verblinden;
daardoor verloren ze God uit het oog, omdat hun innerlijk gezicht door de slechte
liefde tot de wereld volkomen blind was geworden.
[4] En kijk, pas toen een groot deel van de mensen door de wereld verblind was
geraakt en daardoor de enig ware God volkomen uit het oog verloor, begonnen de
blinde mensen allerlei goden voor zichzelf te maken, die deze blinde wereldse
158
mensen, omdat ze door God met allerlei plagen bezocht werden om hen van de
wereld af te keren, moesten helpen in hun grote nood; en dat gebeurde tegen
betaling van allerlei offers en door de gebeden van de priesters -waaruit maar al te
gauw trotse heersers ontstonden. [5] Maar ze werden niet geholpen; want de ene,
enig ware God kon en mocht hen niet helpen, opdat ze niet nog meer gesterkt
zouden worden in hun verblinding en goddeloosheid. Want als God hun na het
aanroepen van hun valse en totaal niet-bestaande goden de gewenste hulp zou
hebben gegeven, zou dat pas echt een ware triomfvoor de hebzuchtige en boven
alles heerszuchtige priesters zijn geweest, en degene die geholpen zou zijn, zou
zich uitgeput hebben in het brengen van offers om te zorgen dat de priesters en
goden hem nooit meer vijandig gezind zouden worden.
[6] En kijk, omdat de Joden -die het uitverkoren volk van God zijn omdat hun
vaderen zich uit liefde voor Hem het langst niet door de wereld hebben laten
bekoren en verblinden -zich mettertijd ook van God hebben afgewend en zich net
als de heidenen naar de wereld hebben gekeerd, zijn zij ook doof en blind
geworden, en nu erger dan de heidenen; want die zijn weer begonnen het verlorene
te zoeken, en velen van hen hebben het alweer helemaal teruggevonden.
[7] Maar bij de meeste echte Joden is het nog niet opgekomen om het verlorene,
de eeuwige waarheid, te zoeken; ze voelen zich heel behaaglijk in hun levensnacht.
Hoewel ze bij zichzelf wel voelen dat ze goddeloos zijn, willen ze daarvan
vanwege de rijke offers niets aan het volk laten merken en zijn ze de bitterste
vijanden van degene die het volk een juist licht zou geven, het de juiste weg naar
God zou tonen en het werkelijk zou helpen Hem te zoeken en zeker ook te vinden.
[8] Daarom zal het beetje licht dat zulke Joden, helemaal verkommerd, nog
hebben, ook nog van hen worden afgenomen en aan de heidenen worden gegeven,
die daar werkelijk naar verlangen.'
160
Hoofdstuk 98: De Heer maakt het juiste zoeken van God aanschouwelijk
[1] Op deze woorden van Mij zei de priester: 'Waarlijk zeer wijze en van God
bezielde meester, ik bezit een groot vermogen - is het voldoende als ik driekwart
daarvan besteed voor weldaden aan degenen die door mij enige schade hebben
geleden volgens de wetten van Mozes, die ik van nu af aan allemaal op wil en zal
volgen, en als ik met dat ene kwart tot aan het einde van mijn leven andere werken
van naastenliefde beoefen?' [2] Ik zei: 'Vriend, dat is meer dan voldoende; want
kijk, God is in Zichzelf de eeuwig zuiverste en puurste liefde!
[3] Als iemand een vrouw zou willen nemen omdat hij een vrouw nodig heeft,
maar geen liefde heeft en de vrouw ook niet met liefde zoekt, maar alleen met zijn
droge wereldse verstand - denk je dat zo iemand ooit een goede vrouw vol liefde
voor hem zal vinden? Een dwaze vrouw zal hij vinden, jawel, één die niet met die
man maar alleen met zijn goud trouwt, om het daarna met anderen te verbrassen,
maar geen vrouw volliefde voor hem! Wie derhalve een vrouw volliefde wil
vinden, moet haar ook met liefde zoeken.
[4] Wie derhalve God, die de zuiverste liefde is, wil zoeken en vinden, moet Hem
ook zoeken met de zuiverste liefde in zijn eigen hart, waaraan geen enkele nog zo
onbeduidend schijnende liefde voor de vuile wereld kleeft; en als hij Hem zo
zoekt, zal hij Hem ook zeer zeker vinden.
[5] Toen je nog een jonge man was, had je het geluk een heel mooie en zeer rijke
dochter van een patriciër te behagen; jij had ook een grote liefde voor haar en je
zou haar ook tot vrouw hebben gekregen, als jouw grote liefde voor haar helemaal
zuiver geweest zou zijn. Maar terwijl die dochter, die men destijds een parel van
Rome noemde,jou erg liefhad, zonder dat jij daar meer van kon merken dan nodig
was, was het haar bedoeling om zich langs geheime,jou onbekende wegen
nauwkeurig op de hoogte te stellen van jouw liefde voor haar, en ze ontdekte al
gauw dat jij ook nog andere vriendinnen had, voor wie jij ook je hart openhield.
[6] Toen die parel van Rome dat te weten kwam, keerde ze zich al snel van jou af
en gaf je geen teken meer dat ze jou liefhad, en zo keerde ze dan ook haar
aangezicht van je af. [7] Toen werd jij natuurlijk heel verdrietig en je deed nog
enkele vergeefse pogingen om haar jou weer toegenegen te maken, en dat had je
ook wel kunnen lukken; maar jij kon jezelf niet verloochenen en je vrijmaken van
je hartstocht voor die anderen, waardoor je de parel helemaal verloor.
[8] En kijk, ongeveer zo is het ook met God, die de eeuwig zuiverste liefde is!
Alleen met de zuiverste en geheel vlekkeloze liefde kun en zul je Hem vinden, zien
en prijzen en van Hem het eeuwige leven ontvangen.
[9] Voor iemand wiens hart vol van allerlei wereldse dingen is, is het natuurlijk
wel moeilijk om zich daarvan te reinigen; maar een vaste wil is een flinke arbeider
en maakt datgene waarvan je vandaag nog denkt dat het onmogelijk is, voor
morgen gemakkelijk en voor nog verder in de toekomst steeds gemakkelijker
uitvoerbaar. [10] Maar vraag jezelf nu in je gemoed af, of je datgene wat Ik je nu
verklaard heb, ook begrepen hebt zoals het behoort!'
161
Hoofdstuk 99: De priester wil zijn wereldse leven rechtvaardigen
[1] De priester zei: 'Waarlijk bovenmenselijk wijze meester, ik heb u goed
begrepen en zie nu nog beter dan eerst in, dat u door een werkelijk bestaande,
levende God geholpen moet worden, omdat het anders voor u absoluut onmogelijk
zou zijn zo nauwkeurig op de hoogte te zijn van de omstandigheden in mijn jonge
jaren, terwijl geen mens in heel Rome die dingen ooit geweten heeft en nu nog veel
minder!
[2] In alles wat u tegen mij hebt gezegd hebt u volkomen gelijk, en ik zou kunnen
zeggen: niet u, als een mens zoals ik, maar een god heeft uit u gesproken.
[3] Maar denk toch aan al onze menselijke omstandigheden en daarnaast aan de
betrekkingen binnen de staat, die ons met ijzeren dwingende ketenen binden en die
wij, nu levende priesters, beslist niet hebben gemaakt!
[4] leder mens, die onbewust en ongewild in deze wereld is gekomen en reeds
direct na zijn geboorte gevoed moet worden om zijn zeer sterfelijke leven te
behouden en volgens de strakke wetten van de natuur een krachtig mens te worden,
is redelijk bezien een zeer arm wezen.
[5] Als je eenmaal zover bent opgegroeid dat je de dag van de nacht en rood van
groen kunt onderscheiden, wordt er door de ouders ijverig begonnen met de
opvoeding, die geen kind voor zichzelf kan bepalen.
[6] Als je door veelleren een ontwikkeld man bent geworden, dan is het zaak een
beroep te kiezen waarmee je je hele leven in je onderhoud kunt voorzien. Maar je
wilt in de wereld niet slecht, maar zo goed mogelijk leven, omdat je nu eenmaal
leven moet, en zo kies je dan ook al naargelang je mogelijkheden logischerwijs een
beroep waarin je onder de boeien van de macht van de staat nog het meest vrij en
ook het best kunt leven. En dat was voor mij het beroep van priester; ik werd
priester, ongeacht of datgene waar ik voor stond op de leugen en het bedriegen van
het volk of op waarheid gebaseerd was -kortom, ik moest volgens de staatswetten
zijn wat ik nu nog ben.
[7] De wereld en de eigen zo goed mogelijke verzorging waren immers reeds van
kind af aan het allervoornaamste waar men voor moest zorgen. Bovendien
ontwaakten er in mij natuurlijk al gauw nog allerlei andere behoeften, en omdat je
er de middelen voor had om ook die behoeften te bevredigen natuurlijk steeds in
overeenstemming met de staatswetten -dan bevredigde je die ook zoveel mogelijk,
en er verscheen geen Godheid uit de hemel of uit de aarde, die gezegd zou hebben:
'Luister eens, priester, jij leeft en handelt geheel en al in strijd met Mijn wil en
Mijn orde! Leef in het vervolg zus en zo, anders zal Ik je op een geweldige manier
tuchtigen!' [8] Dat je onder zulke levensomstandigheden in hart en gemoed enkel
met materiële, onzuivere en niet-geestelijke liefde vervuld raakte, terwijl je
daarentegen door niets zuiver geestelijks of goddelijks aangespoord werd, bleef je
uiterlijk gezien op zijn minst zoals je kon blijven en uiteindelijk volgens de
staatswetten ook moest blijven, hoewel ik me geleidelijk aan steeds meer, met
name op oudere leeftijd, inwendig begon af te vragen: ja, maar is er eigenlijk wel
één vonkje waarheid in datgene waar je voor staat en wat je uitoefent? Alles wat ik
onderwijs en doe is duidelijk en onmiskenbaar leugen en bedrog. Is er dan geen
fundamentele waarheid meer op de hele aarde?
162
[9] Ik onderzocht, zocht en onderzocht en zocht aan één stuk door bijna tot nu toe
-en ik vond niets! Hoe had ik een ware Godheid ooit met de zuiverste liefde
tegemoet kunnen treden, terwijl die zich nooit op een of andere wijze aan mij had
willen openbaren? Wat er niet is kun je ook niet liefhebben, of dat nu een God is
dan wel een ander voorwerp dat door de verbeelding van de mensen een grote
waarde wordt toegekend.
[10] En kijk nu eens, zeer wijze meester, kan ik er iets aan doen dat ik per slot van
rekening toch datgene moest liefhebben wat voor mij bereikbaar was om een
genoeglijk leven te leiden; want de beelden van je eigen fantasie liefhebben,
betekent volgens het natuurlijke zuivere verstand, datje een dwaas bent!
[11] Als ik dus de ene, enig ware en levende God al sinds lange tijd boven alles
had moeten liefhebben en de voor ieders zintuigen aanwezige genoegens van de
wereld had moeten verachten en ontvluchten, dan had zo'n God Zich aan mij
moeten openbaren ofwel had mijn fantasie er een in alle levende gloed moeten
scheppen; maar noch het een noch het andere is gebeurd, en dus was het
vanzelfsprekend dat ik de wereld en haar schatten en goederen, die de mensheid
voeden en verrukken en voor het genieten waarvan ik geboren en opgevoed ben,
niet opzij kon zetten voor een wezen, dat voor mij helemaal niet en nergens
bestond. [12] Maar hoe het ook zij - ik zit werkelijk nog vol wereld in mijn hart;
laat vandaag, op dit ogenblik, een ene, enig ware godheid zich aan mij openbaren
en mij duidelijk maken wat ik moet doen, dan is mijn oude wereld in één keer uit
mij verbannen!
[13] Had die parel van Rome mij maar één keer een zekere toezegging gedaan dat
zij de mijne zou worden als ik dit of dat zou doen of nalaten -dan zou ik de man
geweest zijn voor wie geen offer te zwaar zou zijn geworden! Maar aangezien
zoiets niet heeft plaatsgevonden, bleef ik dan ook bij wat voor mij gemakkelijker te
bereiken was. [14] Ik zie en weet heel goed dat alle mensen die ik heb leren
kennen al sinds mensenheugenis in grote ellende en verwarring leven en tenslotte
ook vaak vol vertwijfeling sterven; maar wat heeft al dit zien en weten voor nut als
er niemand komt die hun de volle waarheid toont? [15] Zie wijze meester, u hebt
werkelijk in alles wat u mij hebt gezegd volkomen gelijk; maar ook ik heb volgens
menselijke inzichten geen ongelijk! Kunnen de arme mensen er soms iets aan doen
dat ze in alle blindheid in deze wereld zijn geboren en zich geheel onder leugens en
bedrog hebben moeten laten opvoeden? -Heb ik gelijk of niet?'
164
[13] Omdat u dat hebt kunnen doen, zult u nog wel heel veel andere dingen
kunnen! Wie het met de vriendschap van de Godheid zo ver gebracht heeft als u,
kan zich tenslotte natuurlijk ook volledig onsterfelijk maken.
[14] Ja, als ik ook als jood op deze wereld was gekomen, had ik het misschien ook
tot een hoog niveau van eenwording met God kunnen brengen -want aan de wil en
de ijver zou het bij mij niet ontbroken hebben; maar omdat ik als heiden in diepe
nacht op deze wereld ben gekomen, heb ik de juiste weg nooit kunnen vinden, en
zodoende bleef ik in steeds dezelfde nacht hangen en kon ik tot nu toe geen
waarachtig licht verkrijgen. Maar van nu af aan moet het anders worden!.
[15] Sta mij nu echter toe dat ik naar mijn collega's ga en hun meedeel wat ik hier
heb vernomen; want ook zij voelen net als ik wat hun ontbreekt.'
[16] Ik zei: 'Ga dan, en spreek de waarheid!'
166
[16] Hoe moeilijk zulke mensen dan op de juiste baan van het leven te brengen
zijn, dat leert de ervaring van alle tijden, en jijzelf hebt daar al heel veel ervaringen
mee opgedaan en zult er nog vele opdoen.
[17] Maar nu komen er enkele priesters naar ons toe met degene die Ik gisteren
onderwezen heb, en ze willen zien en te weten komen wat voor iemand Ik eigenlijk
ben; want de priester die Ik al onderwezen heb heeft bij hen een lichtje ontstoken
en hen gedwongen diep na te denken. We zullen de zoekers daarom naar ons toe
laten komen en hen laten vinden wat ze zoeken namelijk de waarheid des levens!'
169
[6] O, vergeef ons onze vele zonden, die wij in onze grote blindheid tegenover U
en ook tegen tegenover onze medemensen hebben begaan! Wij willen en zullen
van nu af aan met Uw boven alles machtige hulp zoveel mogelijk alles weer
goedmaken wat wij ooit aan kwaad hebben gedaan; wees ons genadig en
barmhartig, stoot ons zondaars niet te ver van U weg, onze God en onze Heer!'
[7] Ik zei: 'Je hebt nu goed gesproken, maar jouw vlees en bloed hebben je dat niet
Ingegeven, maar de geest van Mijn woord, dat jij in je gemoed hebt opgenomen.
Ook jij bent nu met geestelijk vruchtbare aarde bedekt zoals ook deze heuvel en
deze zeer wijde omgeving, en wat in jou woest en dor was en geen vrucht ten leven
kon voortbrengen, zal overal groen beginnen te worden en een rijke
verscheidenheid aan vruchten voortbrengen, die je ziel werkelijk voeden en
volledig verzadigen voor haar eeuwige leven.
[8] Blijf dus werkzaam zoals je je hebt voorgenomen; dan zul je binnenkort
opbloeien tot leven voor velen, zoals deze heuvel en de hele omgeving ervan nu
door Mijn woord groen zullen gaan worden en zullen opbloeien; en terwijl je een
mens was wiens geest van levenswaarheid tot nu toe dood is geweest, zul jij ook
enkel door Mijn woord, dat je als een levend Godswoord hebt aangenomen en in je
hebt opgenomen, geheel en al tot leven gewekt worden om ware levensvruchten
voort te brengen, zoals ook deze vijgenboom nu voor jullie ogen zal doen, terwijl
hij dertig volle jaren dor en dood is. geweest en hier alleen nog de stam en enkele
sterkere wortels en takken te zien zijn.
[9] Ik wil nu, dat deze heuvel samen met de hele omgeving groen wordt en
opbloeit om rijkelijk vruchten voort te brengen, en dat deze oude en vermolmde
vijgenboom weer levend wordt en vruchten voortbrengt als voeding voor de
mensen en vogelen des hemels! Het zij zo!' [10] Op deze woorden van Mij werden
de heuvel en de hele omgeving groen en bloeiden op, en de vijgenboom kwam vol
bladeren en bloesem te zitten en kreeg ook vele nieuwe takken en wortels.
176
[12] Maar zolang wij onze onverbiddelijke wetten hebben, kan deze wens van mij
slechts een vrome wens blijven; want als ikzelf aan een misdaad schuldig gemaakt
zou kunnen worden, zou het mij toch ook liever zijn als men met mij
overeenkomstig mijn vrome,wens te werk zou gaan dan dat men mij zonder enige
liefde en toegevendheid zou verdoemen. [13] Bij de rechters is het nooit: 'Wat
jullie niet willen dat men jullie aandoet, doe dat ook Jullie naasten -onze
medemensen dus -niet aan!', maar daar is het: 'Ik veroordeel je volgens de wet!', en
daarbij is er van enige liefde en erbarmen ook niet het geringste spoor.
[14] Nu ben ik zelf een hoge rechter in dit gebied, dat U, o Heer, goed kent, en Ik
heb heel wat misdadigers in de kerkers moeten zetten! Moet ik nu ook aan hen in
plaats van de gestrengheid van de wet liefde betonen?'
[15] Ik zei: 'Daar zul je zeker veel goed aan doen, wanneer dat mogelijk is! Wie,
de gevangenen lichamelijk en geestelijk van de boeien van de duivel bevrijdt, zal
ook bevrijd worden van de boeien van de eeuwige dood!
[16] Wie rechter is en zijn ambt over verblinde mensen zachtmoedig en
rechtvaardig uitoefent, zal later ook door Mij zo gericht worden. Met de maat
waarmee jullie meten, zal jullie ook weer gemeten worden! [17] Wie barmhartig
is, zal ook bij Mij barmhartigheid vinden; wie echter een strenge rechter is, zal in
Mij ook een strenge rechter vinden -want juist die strengheld, waarmee hij zijn
medemensen heeft gericht zal later zijn eigen rechter zijn!
[18] Ieder mens draagt dus zijn eigen toekomstige rechter al in zich. Dat zij jou tot
een richtlijn, Mijn vriend Pellagius!'
[19] Daarmee was hij volkomen tevreden, en wij begaven ons toen weer naar
buiten, maar naar een andere kant van de stad Afek.
181
hebben, alles bezitten, en allen moeten hem gehoorzamen en voor een zeer slecht
loon voor hem werken.
[13] Van een waarheid, die zulke boosaardige onzinnigheid en zeer slechte
blindheid en dwaasheid verlicht, kan daar vanzelfsprekend nog minder sprake zijn
dan op deze wereld, waar een heerszuchtige tiran zich door een lichtende waarheid
over het onrecht dat hij op wrede wijze de mensen heeft aangedaan, ook nooit
zodanig zal laten bekeren, dat hij zijn gouden troon zou verlaten, echte boete zou
gaan doen, zijn onrecht in zou zien en zou proberen om het onrecht dat hij zoveel
mensen heeft aangedaan, weer zoveel mogelijk goed te maken.
[14] Probeer jij zo'n woesteling maar eens te bekeren; dan zal je maar al te gauw
duidelijk worden hoe hij jou tegemoet zal treden!'
Hoofdstuk 113: Hoe moeilijk het is voor verdwaalde zielen aan gene zijde om
te keren
[1] (De Heer:) 'En kijk, de ziel van deze mens, die Ik je nu heb getoond, is door
veellijden en pijn, die hij door zijn leven in strijd met de orde zichzelf had bezorgd,
nuchter, geduldig, bescheiden, zuiverder geworden en krachtiger om aan haar
innerlijk leven te werken, en ze is ernstiger en dieper in zichzelf gaan keren. Zo
worden ook de zielen in de grote wereld aan gene zijde door allerlei soorten lijden,
wederwaardigheden en ook pijn, die ze echter alleen maar zichzelf bezorgen,
mettertijd gelouterd, en wel doordat zijzelf een echte afkeer krijgen van hun
verkeerde handelwijze en die in zichzelf steeds dieper beginnen te verafschuwen;
zodoende veranderen ze hun liefde, hun wil en daarmee ook hun denken en streven
volkomen, keren in zichzelf, d.w.z. in hun ware levensgeest en gaan op die manier
als het ware van trede tot trede over naar een helderder en gelukkiger bestaan.
[2] In de grote wereld aan gene zijde gaat dat evenwel moeilijker en moeizamer
dan op deze wereld, en bij heel veel zielen, die te diep gezonken zijn in hun leven
dat in strijd met Mijn orde is, zal er een voor jou onvoorstelbaar lange tijd nodig
zijn, voor ze in zichzelf de weg naar Mijn eeuwige en onveranderlijke orde
gevonden zullen hebben. [3] Op deze aarde staat ieder mens op een vaste bodem
en heeft vóór zich een groot aantal goede en slechte wegen en om zich heen allerlei
184
raadgevers, leiders en leraren; hij kan met slechts weinig onderzoek gemakkelijk
voor al het goede kiezen en zo dan ook zijn liefde en zijn wil veranderen, en op die
manier kan hij in al zijn handelen volgens Mijn orde, die hem steeds duidelijker
wordt, steeds volmaakter worden. Maar in het andere leven heeft de ziel van de
mens niets anders dan alleen zichzelf en schept ze haar eigen wereld, net zoals in
een droom. [4] In zo'n wereld kunnen er dan ook geen andere wegen zijn dan die,
welke een ziel vanuit haar liefde, wil en fantasie voor zichzelf gebaand heeft.
[5] Als haar liefde en wil volgens Mijn orde goed en gerechtvaardigd zijn, al is het
ook slechts voor het grootste deel, dan zal zo'n ziel ook spoedig na enkele bittere
ervaringen, die ze waarschijnlijk opdoet langs de een of andere weg die in strijd is
met mijn orde, natuurlijk eerder en gemakkelijker voor de weg van de orde kiezen,
daarop voorwaarts gaan en op die manier van haar bestaan in fantasie en droom
overgaan naar een waar en reëel bestaan, waar in het steeds helderder licht alles
wat vroeger nooit in haar gedachten op kon komen, steeds begrijpelijker voor haar
wordt.
[6] En zo'n ziel, die al zuiverder is geworden doordat zij zelfhaar leven gebeterd
heeft, komt dan natuurlijk snel en gemakkelijk vooruit. Maar een ziel die in een
wereld van dromen en boze fantasieën leeft - die zijn voortgekomen uit haar eigen
liefde en haar eigen wil, beide in strijd met de orde - en waar vaak nauwelijks een
weg half binnen de orde bestaat en kan bestaan, zal daarentegen heel veel moeite
hebben er in zichzelf voor te kiezen om op haar weg, die nauwelijks merkbaar zo
half binnen de orde loopt, na lange tijd een weg op te gaan die geheel binnen de
orde loopt en naar het ware licht des levens leidt, en daarop met nog heel veel
hindernissen te strijden en geheel en al binnen Mijn orde op te stijgen.
[7] Hoe zal het in de andere wereld dan een ziel vergaan, die nog geen halve of
kwart weg binnen Mijn orde heeft en er dus ook geen zal kunnen vinden? Kijk, dat
is dan al de eigenlijke hel!
[8] Zo'n ziel zal al haar talloze slechte wegen in haar duistere wereld van dromen
en fantasieën opgaan en zich tot heerschappij zelfs over Mij willen verheffen.
[9] Maar omdat ze daar niet alleen niets mee zal bereiken, maar alleen maar steeds
meer verliest, wordt ze ook steeds toorniger, grimmiger en in steeds grotere woede
wraakzuchtiger, maar daardoor ook steeds duisterder en machtelozer. [10] Stel je
nu eens de talloze slechte wegen in de dwaze fantasiewereld van zo'n ziel voor!
Wanneer zal ze die allemaal doorlopen hebben, voor ze zover zal komen dat ze ook
maar heellicht gaat vermoeden dat al haar strevingen en inspanningen zinloze
dwaasheid zijn, en dat er daarna in haar een zeker verlangen wakker en actief
wordt, om in het vervolg liever te gehoorzamen dan zelf over alles te heersen?!'
189
gehoord hadden, bogen ze voor de commandant, die ze goed kenden, en begaven
zich allemaal direct naar de genoemde plaats.
[5] Toen ze de rijke bron aantroffen kwam er geen eind aan hun verbazing, en een
van hen, die nog tamelijk sterk in de heidense goden geloofde, zei: 'Luister, nu
moeten we vóór alles met de priesters overleggen dat er zo spoedig mogelijk op
deze heuvel een tempel voor de god Neptunus gebouwd wordt, als dank voor de zo
grote genade en weldaad die hij ons nu heeft bewezen, en ook dat er tot grotere eer
van die god een eigen Neptunus priester door ons onderhouden moet worden, voor
wie wij in de buurt van deze bron dan ook een mooie grote woning willen en
zullen bouwen!'
[6] Een ander zei: 'We zullen alles doen wat onze priesters ons opdragen; want
alleen zij weten wat er gedaan moet worden. Wij weten dat niet; daarom zullen wij
naar onze krachten doen, wat zij in naam van de goden zullen bepalen.'
[7] Daar waren allen het mee eens, ze gingen de stad in en wezen ook veel andere
burgers erop. Want nog geen mens in de hele stad wist van dit wonder, ten eerste
omdat het nauwelijks enkele uren bestond, en ten tweede omdat die plek van de
stad vanwege zijn al genoemde onvruchtbaarheid maar zelden werd bezocht.
[8] Toen dan ook de andere burgers over deze bron hoorden, liep iedereen, jong en
oud, naar de plaats van het wonder en bekeek het tot bijna tegen de avond, en
zodoende bleven wij verschoond van al te opdringerige mensen en konden al gauw
na het middagmaalongehinderd en gemakkelijk voorbereidingen treffen om verder
te reizen. [9] Voordat Ik met Mijn leerlingen deze plaats verliet, vertelde Ik de
commandant en ook de priesters wat de burgers bij de bron met elkaar hadden
besproken, en dat de priesters nu wel zouden weten wat hun te doen stond, om te
zorgen dat het heidendom niet nog dieper zou gaan wortelen dan het bij deze
heidenen door deze gebeurtenis toch al het geval was.
[10] Toen zei de commandant: 'Dat, o Heer en Meester, zullen wij met Uw
voortdurende hulp wel weten te voorkomen! In werelds opzicht ben ik hier de
enige gebieder en sta alleen onder de overste Cornelius, die tegenwoordig in
Kapernaüm zijn residentie heeft, en de opperstadhouder Cyrenius, die gewoonlijk
in Tyrus en bij tijd en wijle ook in Sidon verblijft. [11] Aangezien zij beiden U, o
Heer en Meester, ook heel goed kennen en in de hoogste mate achter Uw heilige
levenszaak ten behoeve van ons mensen staan en dus het verbreiden van Uw leer
niet zullen belemmeren, hoeven wij niet bang te zijn dat wij bij ons werk voor het
hoogste heil van de mensen op weerstand zullen stuiten.'
[12] Ik zei: 'Zonder weerstand zal het werk voor Mijn rijk weliswaar niet gaan;
maar als jullie op allerlei kleine en af en toe ook grote weerstanden stuiten, verlies
dan niet de moed, het vertrouwen en het geloof in Mij, dan zullen jullie niet
tevergeefs gewerkt hebben. Want - zoals Ik jullie al heb gezegd -in deze tijd,
waarin de macht van de hel op deze aarde meer dan groot is geworden onder de
mensen, heeft Mijn rijk geweld en grote inspanningen nodig, en alleen diegenen
zullen het als hun eigendom bezitten, die het met geweld naar zich toe trekken.
[13] Er zullen derhalve ook over jullie nog allerlei beproevingen en verzoekingen
komen; maar als die komen, bedenk dan dat Ik het jullie van tevoren heb
meegedeeld.[14] Wees dan moedig en strijd wijs en steeds met alle liefde tegen
190
het aanstormen van de wereld in jullie en ook buiten jullie, dan zullen jullie met
Mijn voortdurende hulp in rijke mate gouden vruchten oogsten voor jullie werk
voor de hemel, en jullie vreugde daarover zal groot en onvergankelijk zijn.
[15] Iedere flinke arbeider is zijn loon waard, en hoe zwaarder en moeizamer het
werk is, des te groter en beter loon is de arbeider ook waard -wat jullie wel inzien.
Maar wie niet meer wil werken, omdat de moeite hem te groot lijkt, kan ook geen
loon verwachten en zal dan ook niet eten, maar honger lijden.
[16] Als lichamelijke honger al zo'n kwelling is, dan zal de geestelijke honger des
te kwellender zijn voor iedereen die al eens van het brood uit de hemelen heeft
gegeten maar verder geen moeite heeft gedaan om een grotere voorraad van dit
brood deelachtig te worden, opdat zijn ziel voor eeuwig van die voorraad kan
leven. [17] Het ware brood en de ware drank uit de hemelen ben Ik, in de eeuwige
waarheid van alles wat Ik jullie heb geleerd.
[18] Jullie hebben van dit brood en deze wijn weliswaar een grote voorraad
ontvangen; zorg er echter nu zelf voor dat die bij jullie niet minder wordt! Om dat
krachtig te voorkomen, moeten jullie voortdurend in Mijn naam werkzaam zijn!
Moge Mijn liefde jullie sterken en Mijn wijsheid jullie leiden!' [19] Na deze
woorden van Mij stonden wij allemaal op, en allen dankten Mij met vele tranen
voor het onderricht en voor alle andere weldaden die Ik hun bewezen had.
Hoofdstuk 118: Het vertrek van de Heer uit Afek De Heer onderweg naar
Bethsaïda
[1] Na deze vele dankbetuigingen vroeg de commandant Mij of hij Mij nog verder
naar de volgende plaats mocht begeleiden.
[2] Ik zei: 'Vriend Pellagius, je hebt tot hier toe voldoende gedaan, evenals allen
die bij jou waren; ga nu maar weer in jouw gebied aan het werk in je ambt, alsook
in het ambt waarin Ik je nu heb aangesteld!
[3] Als je naar Pella terugkeert zul je ook veel werk aantreffen. Ik zal nu met Mijn
leerlingen alleen Mijn reis voortzetten, en wij zullen elders onze weg ook zeker
vinden; blijf jij dus nog een paar dagen hier en ondersteun de priesters in hun
aanvankelijk zware werk voor Mijn rijk -maar begeef je dan naar Pella!
[4] Als er binnenkort vreemdelingen en ook Joden naar jullie toekomen, maak dan
niet teveelophef over Mijn daden, en maak Mij niet onnodig voortijdig bekend!'
[5] Toen Ik dat tegen de commandant had gezegd, gaf Ik de leerlingen een wenk
om de herberg te verlaten en in oostelijke richting verder te trekken en buiten de
stad op Mij te wachten. [6] Daarop pakten de leerlingen wat ze bij zich hadden en
liepen vooruit -op Johannes na, die bij Mij bleef en daarna samen met Mij ook de
andere leerlingen volgde.
[7] Ik bleef echter nog een kwartiertje achter vanwege Veronica, om haar te
troosten, omdat ze bij Mijn vertrek heel verdrietig was geworden.
[8] Toen Veronica na korte tijd weer monter was, verliet ook Ik de herberg en
ging, alleen vergezeld door de commandant en Mijn leerling Johannes, de
leerlingen achterna die vooruit waren gegaan.
191
[9] Bij de heuvel die wij 's ochtends hadden bezocht wachtten ze op Mij, en toen
Ik daar aankwam, nam de commandant afscheid van Mij en begaf zich naar de
zijnen in de stad; ook wij trokken vlug verder, en wel in oostelijke richting naar
een andere stad, waarvan de naam niet zo belangrijk is. [10] Menigeen zal nu
vragen wat voor invloed Mijn leer in de loop van de tijd op de heidenen in Afek
heeft gehad, hoe dat ging en hoe lang het duurde voor deze heidenen geheel en al
overgingen tot het geloof in Mij. Heel in het kort kan daarvan gezegd worden, dat
er reeds na verloop van nauwelijks een jaar in deze hele stad en ook in de tamelijk
uitgestrekte omgeving ervan niet een heiden meer woonde.
[11] Aanvankelijk was er natuurlijk wel flink verzet; maar omdat het volk door de
priesters en bij tijd en wijle ook door de commandant zelfheel goed onderricht
werd, zag het ook al gauw de oude dwalingen in en voelde het zich uitermate
gelukkig in het kennen van de zuivere waarheid, en Ik liet zeker niet na om iedere
trouwe belijder van Mijn leer in woord en daad Mijn kracht te schenken.
[12] Na Mijn opstanding bezocht Ik ook met name deze plaatsen en schonk de
inwoners alle troost en gaf hun de juiste kracht om in Mijn naam te werken.
[13] Ten tijde van de grote nood in Jeruzalem en in heel Judea diende ook de stad
Afek als een toevluchtsoord voor de vluchtende Joden die Mijn leer volkomen
aanhingen, en allen die daarheen kwamen werden er goed opgenomen.
[14] De commandant stichtte mettertijd zonder enig werelds opzien te baren zelf
een gemeente, die later, toen ik hem bij Mij riep, ook zijn naam droeg.
[15] Hijzelf leefde na Mijn hemelvaart nog ongeveer dertig jaar en werd tot
overste benoemd over al de tien grote steden waartussen zich een groot aantal
kleinere steden bevonden, die allemaal tot de tien steden werden gerekend
[16] Dat is zo in het kort een overzicht, dat laat zien hoe het in deze steden en
plaatsen in de loop van de tijd verder ging met Mijn leer.
Hoofdstuk 121: De Heer neemt zijn intrek in een herberg bij Bethsaïda
[1] Wij bereikten nog voor zonsondergang een stad niet ver van Bethsaïda; in die
plaats en ook in de omgeving daarvan had Ik vroeger al eens onderricht en tekenen
gedaan. [2] De inwoners van deze plaats waren meest herders en vissers; want alle
nu genoemde plaatsen, waar Ik vanaf Genezareth doorheen trok, bevonden zich als
het ware in een grote halve cirkel min of meer in de buurt van het Meer van Galilea
en langs de Jordaan, waar de rivier vanuit het meer zuidwaarts stroomt.
[3] De ligging van deze steden en ook hun namen zijn niet zo belangrijk, maar
heel belangrijk is wat Ik daar heb geleerd evenals wat Ik daar heb gedaan; dat
laatste is evenwel nota bene - in deze tijd voor het grootste deel in vergetelheid
geraakt, terwijl veel wat van mond tot mond werd overgeleverd, zo misvormd
werd, dat er nog geen jota waarheid meer van overbleef. Maar dat is niet zozeer of
eigenlijk helemaal niet belangrijk, want, zoals gezegd, alleen de trouw bewaarde
leer, die de waarheid van alle waarheden is, is het allerbelangrijkste en van
195
levensbelang. [4] In die kleine plaats, die wij zoals gezegd nog voor
zonsondergang hadden bereikt, vonden wij bij de voor het merendeel arme
inwoners een heel vriendelijke ontvangst.
[5] Er was daar ook een kleine herberg, waarin het met alles wat een herberg zou
moeten hebben, zeer armelijk gesteld was. [6] Van brood en wijn was daar
helemaal geen sprake; gedroogde vis, een bepaald soort wortels, gedroogde vijgen,
pompoenen, hazelnoten en schapenkaas was alles wat men daar kon krijgen.
[7] De waard, die een Griek en een heel goed en geduldig mens was, had een
tamelijk groot gezin, waaronder ook drie zonen, die allemaal ouder waren dan
twintig. Deze drie trokken iedere week naar het Meer van Galilea, dat een kleine
dagreis van deze plaats verwijderd lag, vingen daar vissen en brachten die getrouw
naar huis. [8] Deze keer waren ze ook twee dagen geleden al van huis gegaan om
vis te halen, maar waren nog niet zoals gewoonlijk tegen de avond van de derde
dag na hun vertrek teruggekeerd, en daarom waren de waard, zijn vrouwen ook de
andere kinderen heel angstig en bezorgd dat de drie misschien iets was overkomen.
[9] De waard klaagde direct zijn nood tegenover Mij en verontschuldigde zich ook
voor het feit dat hij ons deze avond behalve wat kaas en schapen en geitenmelk
niets te bieden zou hebben, als zijn drie zonen niet gauw met een lading vis naar
huis zouden komen.
Hoofdstuk 122: De Heer onthult de waard de oorzaak van het uitblijven van
zijn zonen
[1] Ik stelde de waard echter gerust en zei: 'Wees daar maar niet bang voor! Jouw
drie zonen zullen via Bethsaïda binnen een uur hier aankomen met een rijke lading;
want ze hebben deze keer zoveel vis gevangen, dat zij en hun drie lastdieren die
maar ternauwernood kunnen vervoeren. Maar in Bethsaïda hebben ze bij een
bekende twee lastdieren geleend, en nu gaat het vervoer van de vele goede vissen
wel sneller.' [2] De waard, die veel met het jodendom ophad, zei: 'De God van de
Joden geve dat je de waarheid spreekt!'
[3] Ik zei: 'Vriend, als Ik niet heel zeker zou weten dat het zo is, zou Ik het je ook
niet gezegd hebben; want bij Mij gaat de waarheid boven alles, en Ik ben de
grootste vijand van iedere leugen!'
[4] De waard, die zich begon te verwonderen over Mijn zelfverzekerdheid zei:
'Vriend, ben jij soms een Joodse ziener, dat je bepaalde dingen zo zeker schijnt te
weten, waar je op een natuurlijke manier nauwelijks van op de hoogte kunt zijn?
Want jullie komen via Afek hierheen, en die stad ligt op de bergen die het
Jordaandal begrenzen, tamelijk ver voorbij de plaats waar de Jordaan uit het meer
stroomt; Bethsaïda ligt nog bij de bergen, waarvan de uitgestrekte uitlopers de
oever van het meer zelf vormen -en zodoende kun je vanzelfsprekend absoluut niet
op natuurlijke wijze weten hoe het mijn zonen vergaat, die op weg naar huis zijn.
[5] Maar omdat je mij met grote zelfverzekerdheid over hun toestand inlicht, moet
je een ziener zijn; maar als je dat bent, zeg mij dan om mij nog meer gerust te
stellen, hoeveel schapen en geiten ik bezit!'
196
[6] Ik zei: 'Vriend, als je Mij zou kennen zou Ik tegen je zeggen: het is niet zo erg
betamelijk vanje datje Mij durft te verzoeken! Maar omdat je Mij tot nu toe nog
niet kent, wil Ik je vraag wel beantwoorden.
[7] Wel, jij bezit dertig schapen, waarvan twee mannetjes en bijgevolg
achtentwintig vrouwtjes, waarvan er echter maar veertien melk geven, de andere
veertien niet; de oorzaak daarvan is jou als heer des huizes welbekend. En kijk,
met jouw geiten is het precies zo gesteld! Ben je nu meer overtuigd dat Ik ook wel
kan weten hoe het met jouw drie zonen gaat?'
[8] De waard zei: 'Ja, vriend, nu geloof ik jouw woorden zonder te twijfelen en
watje me ook zult zeggen, ik zal het geloven; want nu ben ik er volkomen van
overtuigd dat je werkelijk een ziener en derhalve ook een wijze van de Joden bent!
[9] Kijk, ik en ook mijn weinige buren zijn pas ongeveer dertig jaar geleden
hierheen gekomen en hebben ons met toestemming van de Romeinse rechtbank
hier gevestigd, omdat hier in deze oude plaats helemaal geen mensen woonden en
er derhalve in de wijde omtrek geen eigenaren waren.
[10] Ongeveer vijftig tot zestig jaar geleden moeten hier nog enkele sterk
verarmde Joden hebben gewoond; maar omdat ze behalve wat wortels niets uit de
harde bodem konden halen, verlieten ze deze plaats en moeten zich nu ergens aan
het Meer van Galilea gevestigd hebben. Wat er verder met hen gebeurd is, zal de
God van de Joden waarschijnlijk wel het beste weten.
[11] Wij waren en zijn nog Grieken en kwamen uit Tyrus, waar wij visserij
bedreven en daarbij een klein vermogen hadden verworven. We zouden ons ook
graag in een betere omgeving gevestigd hebben; maar daarvoor was ons vermogen
te klein. Met onze vlijt hebben we deze bodem voor een deel toch zo goed bewerkt
dat ze ons voedt, zij het ook slechts karig.
[12] In Bethsaïda maakten we al gauw kennis met een oude, zeer wijze Jood, die
tevens een zeer welgesteld man was en ons menige weldaad bewees.
[13] Deze Jood vertelde ons, dat deze nu zo verdorde landstreek vroeger tot de
meest gezegende behoorde. Maar toen de Joden geleidelijk aan steeds meer
afvallig werden van hun oude en enig ware God en Hem begonnen te vergeten,
trok Hij ook Zijn zegeningen van deze bodem terug, liet grote onweersstormen
komen waardoor de vette aarde van deze bergachtige gebieden weggespoeld werd,
en wat nog enigszins verschoond bleef van de stormen, werd door herhaaldelijke
en langdurige oorlogen verwoest. En zo werd deze vroeger zo rijk gezegende
streek een echte woestijn en zou dat ook blijven, zolang de mensen zich niet
opnieuw helemaal tot God zouden bekeren. [14] Hij zei dat er voor de heidenen
weinig goeds te verwachten viel; want hun goden, die louter fantasiebeelden van
de mensen waren en anders niets, zouden hen niet kunnen helpen, en de ene, enig
ware en almachtige God van de joden kenden zij niet; ze konden ook niet in Hem
geloven, Zijn buitengewoon wijze geboden houden en Hem vol vertrouwen, zoals
goede kinderen hun vader, om Zijn hulp en genade vragen. Omdat die dingen bij
de heidenen niet konden plaatsvinden, konden ze zich wel voorstellen dat er bij
hen geen sprake kan zijn van buitengewone zegeningen.'
197
Hoofdstuk 123: Het geloof en het vertrouwen van de waard
[1] (De waard:) 'Toen de oude ons die onthullingen deed, vroeg ik hem een keer:
'Vriend, wij Grieken, die bij jullie joden als goddeloze heidenen staan
aangeschreven, hebben niet veel op met onze goden en hebben ons reeds in Tyrus
in de godsdienst van de joden laten inwijden, en houden ook zoveel mogelijk de
wetten van Mozes, met als enige uitzondering de enigszins lastige besnijdenis,
waarin wij werkelijk niet veel echt heil voor de mensen zagen!'
[2] De oude zei daarop, dat de besnijdenis voor de geboren joden alleen van
waarde was, als ze zich precies aan Gods geboden hielden. Voor de heidenen was
het volgens hem voldoende voor God, als ze afstand deden van hun afgoden,
zonder twijfel in de enig ware God zouden geloven, Zijn tien geboden houden,
Hem boven alles liefhebben en hun medemensen als zichzelf God zou van de
heidenen geen andere offers verlangen dan dat van de ware liefde in hun hart.
[3] Toen ik en nog enkelen van mijn buren die werkelijk zeer wijze leer van de
oude hadden gehoord, besloten wij om naar geloof en daad geheel en al joden te
zijn maar voor de wereld Grieken te blijven, om geen onderdanen te worden van de
uiterst zelfzuchtige, heerszuchtige en onbarmhartige opperpriesters, die zich
oneindig veel inbeelden door te denken dat ze datgene zijn wat ze tegenover de
joden beweren te zijn -maar als je hen in het juiste licht ziet, blijkt maar al te
duidelijk dat juist zij degenen zijn die Gods geboden door hun handelen regelrecht
met voeten treden.
[4] En zo zul jij, die zelf een wijze jood bent, ons Grieken zeker geen ongelijk
geven dat wij zijn zoals ik je nu uiteengezet heb; jullie hoeven werkelijk niet bang
te zijn voor ons Grieken, die nu weliswaar arm zijn -want wij zijn ook joden!'
[5] Ik zei: 'Dat jullie wat je geloof en je daden betreft, joden zijn, dat wist Ik, en Ik
ben ook naar jullie toe gekomen om jullie echte troost te brengen en jullie geloof
nog meer te versterken.
[6] Maar omdat jullie al geruime tijd in de ene, enig ware God van de joden
geloven, Hem loven, eren en prijzen en ook volgens Zijn geboden leven en
handelen, zal God jullie huishouden zeker al verschillende keren duidelijk
zichtbaar hebben gezegend en jullie geloof daardoor zeker beloond hebben?'
[7] De waard zei: 'Luister, beste, wijze vriend, ondanks ons vaste geloof is er van
enige reeds van verre zichtbare zegeningen bij ons weliswaar nog niet in het
bijzonder sprake geweest; maar dat doet er ook niet toe, en ons geloof in Hem is
daardoor niet zwakker geworden. Maar wij zijn ook niet zonder zegening
gebleven; want we hebben, al was het nog zo krap, toch altijd het nodige gehad en
hebben nooit bijzonder merkbaar honger en dorst hoeven lijden, niet naakt rond
hoeven lopen of zonder woning hoeven zijn.
[8] Onze kleine kudden bleven gezond en voorzagen ons voldoende van melk en
kaas, en onze kleine tuinen, die wij natuurlijk wel heel ijverig verzorgden, brachten
voor onze kleine behoeften meer dan voldoende zegeningen van God voort, en we
hebben nog geen enkel jaar een mislukte oogst gehad.
[9] Dat de af en toe voorbijtrekkende stormen ook ons niet helemaal hebben
ontzien, laat zich natuurlijk denken; maar we hebben daar toch niet om gemopperd,
want we dachten: 'God heeft ons geloof, onze liefde en trouwen ons geduld
198
opnieuw aan een kleine beproeving onderworpen en zal onze door de storm
veroorzaakte schade door een andere zegen vergoeden' ; dat was dan ook altijd het
geval, en ook onze tuinen bloeiden, weliswaar door onze vlijt, weer opnieuw op en
leverden ons wat we nodig hadden. [10] Ik moet er ook nog aan toevoegen dat
deze streek slechts hoogst zelden door buitengewoon hevig onweer bezocht wordt;
en als het af en toe losbarst, met name op de hoogvlakten, dan merken wij er in ons
dorp minder van dan helemaal boven op de hoogvlakten, omdat dit dorp in een
lager gedeelte van ons hoogland ligt, zoals jullie zien.
[11] En zo zijn wij steeds tevreden met de zegeningen van onze lieve Heer en
God, en die tevredenheid is toch ook een ware zegen van God. Want wat zou het
voor ons voor nut hebben om als een koning alles te bezitten, terwijl God ons zou
straffen met een knagende ontevredenheid, die maar al te gauw een brug kan
worden naar allerlei grote zonden? Zou dat ons geluk vergroten?
[12] En zo zie je, beste vriend, al ziet het er bij ons aan de buitenkant nog zo
armzalig en verlaten uit en zou je kunnen denken dat God Zijn zegeningen ver van
ons houdt, dat dat toch niet zo is; want wij hechten veel meer waarde aan de
innerlijke en uiterlijk zelden zichtbare zegeningen, dan wanneer onze streek een
waar Eden zou zijn en de gebraden duiven ons vanzelf in de mond zouden vliegen.
[13] Vriend, degene aan wie God de gouden tevredenheid en echt geduld schenkt,
heeft van God meer ontvangen dan wanneer Hij hem vanwege zijn geloof, trouwen
deugd een heel koninkrijk met onmetelijke schatten geschonken zou hebben!
[14] Als je dat echt vanuit je hart bekijkt, beste, zeer wijze vriend, dan zul je ook
inzien dat wij niet zonder zegeningen van God zijn! -Heb ik gelijk of niet?'
201
[16] Maar vul nu jullie lege vaten en leren zakken met schoon water! Dat zal
overeenkomstig Mijn wil wijn worden, en dan zullen jullie daaraan onmiddellijk
zien dat Ik vanwege jullie geloof en jullie echte liefde voor Mij met Mijn genade,
liefde en zegen bij jullie ben en ook zal blijven.Want Ik heb bij jullie een geloof
aangetroffen zoals nergens onder de joden, waar Ik al eerder gewag van maakte,
nog voordat jullie wisten met wie jullie in Mij te maken hebben. En ga nu doen
wat Ik jullie heb gezegd!'
Hoofdstuk 128: Over het verbreiden vd leer vd Heer en over het zegenen
[1] (De Heer:) 'Kijk eens, waard en ook jullie overige inwoners van dit dorp, jullie
zijn nu weliswaar geheel en al gedegen onderwezen in Mijn leer, omdat jullie
werkelijk inzien dat alle wetten en ook alle profeten behelzen dat de mens de
eenmaal goed herkende God boven alles en zijn naaste als zichzelf moet
204
liefhebben! Wie dat doet, vervult Mijn steeds aan de mensen geopenbaarde wil
volkomen, en daardoor zal ook Mijn geest in hem zijn ziel wekken en in alle
wijsheid binnenleiden, zoals jullie allemaal weldra in jezelf zullen ervaren.
[2] Maar het gaat hier om nog iets anders, en dat is, dat ook alle andere mensen op
die manier in deze leer onderwezen moeten worden, om naar de geest daarvan te
kunnen denken, willen, handelen en leven; want als een mens niets van een leer
weet, kan hij die ook niet tot richtsnoer voor zijn denken, willen, handelen en leven
maken. [3] Maar het is niet eenvoudig om mensen wier overtuiging op allerlei
verkeerde opvattingen is gebaseerd, en degenen die uit die dwalingen aardse
voordelen weten te halen, tot de zuivere waarheidsleer uit de hemelen te
bekeren.Want ieder mens heeft een volkomen vrije wil en kan derhalve ook altijd
denken, geloven, willen, handelen en leven zoals hij wil, en hij laat zich wel het
allermoeilijkst van zijn grote dwalingen afbrengen, als deze hem, zoals reeds
opgemerkt, grote aardse voordelen bieden.
[4] Maar bedenk eens hoeveel mensen op de hele aarde nu nog in de grootste
dwalingen leven en in de diepste geestelijke duisternis wandelen! Zou het dan voor
die mensen, die nu door Mij in het hoogste licht der levenswaarheid zijn geplaatst,
niet zeer te wensen zijn dat alle mensen die in de oude, nauwelijks voorstelbaar
vele dwalingen verkeren, zich ook zo snel mogelijk in dat licht zouden bevinden
waar jullie je nu al in bevinden? [5] Ik zie in jullie harten dat jullie die wens ten
zeerste koesteren; maar hoe moet je beginnen om deze door Mij voor jullie
uitgesproken en door jullie intens gevoelde wens ten uitvoer te brengen? Misschien
door direct op weg te gaan, overal Mijn leer te verkondigen en op die manier de
mensen Mijn licht uit de hemelen te brengen?
[6] Ja, Mijn beste vrienden, dat zou allemaal wel goed zijn, als er niet al te grote
belemmeringen waren voor zo'n onderneming, vooral in deze tijd, waarin de hele
hel zich met haar macht en kwade invloed over de hele aarde heeft gevestigd; want
ten eerste is de aarde te groot, en een mens zou al bijna duizend jaar bezig zijn om
alleen al heel Azië, Europa en slechts een deel van Afrika door te trekken, zodanig,
dat hij op alle plekken en plaatsen waar mensen leven Mijn leer zou brengen en de
mensen daarvoor zou winnen.
[7] Maar nu zeggen jullie bij jezelf: 'Ja, voor een mens zou dat inderdaad
volkomen onmogelijk zijn, ook al zou hij met geen andere moeilijkheden te
kampen hebben dan alleen de omvang en uitgestrektheid van de aarde; maar wat
één mens niet kan, dat kunnen bij deze ene belemmering véle verlichte mensen
wel! Laat men die in alle richtingen uitzenden, dan zullen er geen duizend jaar
voor nodig zijn voor het levenslicht bij alle mensen is gebracht!'
[8] Ik zeg jullie dat jullie helemaal juist gerekend hebben, als men op aarde alleen
met deze moeilijkheden te kampen zou hebben, die op zichzelf een puur
natuurlijke en geen helse hindernis is.
[9] Maar hoe moet je de belemmeringen van de hel tegemoet treden, hoe moet je
de bijna talloze priesters tot het licht van de eeuwige waarheid uit de hemelen
bekeren, die bij hun volkeren en koningen in een zeer hoog, zeer gevreesd en
vrijwel goddelijk aanzien staan en door hun toverkunsten en dwaalleren al heel
205
lang onmetelijke wereldse rijkdommen en daardoor ook een meer dan grote
wereldse macht hebben vergaard?
[10] Kijk, langs de geheel natuurlijke weg, die Ik nu ter wille van het ware heil
van de mensen heb getoond, zou dat voor Mijzelf net zo onmogelijk zijn als voor
ieder van jullie, zelfs met de allerbeste en ernstigste wil!
[11] Met Mijn almacht werken zou echter betekenen al die mensen zo goed als
geheel vernietigen en dieren van hen maken. Want dieren hebben voor hun
gerichte natuurlijke leven geen onderricht nodig, maar ze handelen allemaal
volgens hun aandrift, die al naargelang de soort door Mijn wijsheid en macht in
hen gewekt en in stand wordt gehouden, en daarom zijn ze niet in staat tot een
ware, uit henzelf voortkomende vervolmaking van hun leven; alleen bepaalde
huisdieren kunnen door het verstand en de vaste wil van de mens zover boven hun
natuurlijke staat uit opgevoed worden, dat zij hem de bekende, zeer grove en meest
ondergeschikte diensten kunnen bewijzen.
[12] Als Ik nu alle mensen die in die duizendmaal duizenden dwalingen verkeren,
ook zo zou behandelen -wat voor verschil zou er dan tussen hen en de dieren zijn?
[13] Wat moet er derhalve gedaan worden om alle mensen de leer te verkondigen
die Ikzelf nu opnieuw vanuit Mijn hemelen naar jullie betere mensen heb gebracht,
en wel met het meeste succes? [14] Dan is het zaak om nooit tijd en geduld buiten
beschouwing te laten en tevens steeds de vaste wil te hebben om bij iedere
geschikte gelegenheid Mijn naam te belijden tegenover de mensen, van welk
geloof ze ook mogen zijn, en Mijn wil aan hen bekend te maken. Want wie Mij
zonder schroom en vrees tegenover de mensen belijdt met de bedoeling om hen te
verlichten tot hun eeuwige heil, die zal Ik in de hemel ook belijden voor de troon
van Mijn Vader, die de eeuwige en zuivere liefde in Mij is.
[15] Kijk, langs deze weg hier, die vanuit het verre morgenland naar de vele
avondlanden voert, reizen gedurende het jaar talrijke mensen heen en weer! Ze
hebben bij jullie weliswaar slechts zelden iets tot zich genomen -afgezien van
water -en zijn hier vandaan naar Afek gereisd; maar als nu jullie landje door Mijn
zegen allerlei vruchten zal dragen, veel meer dan jullie voor eigen gebruik nodig
hebben, en ook jullie kudden talrijker worden, zullen jullie ook menig reiziger
goed kunnen herbergen! En als hij jullie zal vragen hoe deze omgeving, waarvan
hij wist dat die woest was, zo bloeiend en rijk is geworden, maak dan van die
gelegenheid gebruik en toon de nog blinde reiziger het licht der waarheid uit de
hemelen, en noem hem Mijn naam! [16] En als hij jullie licht en jullie geloof
aanneemt, zegen hem dan in Mijn naam, dan zal hij die al snel kunnen waarnemen
en zal dan later in zijn land veel vrienden, bekenden en verwanten tot zijn geloof
bekeren, en zodoende een goede voorloper worden voor de verkondigers van Mijn
leer, die Ik op de juiste tijd daarheen zal zenden!
[17] Als mensen uit Bethsaïda en ook van andere plaatsen naar jullie toekomen en
vragen, wanneer en op welke manier jullie landje zo bloeiend is geworden, doe dan
hetzelfde als wat Ik jullie aanraadde met de vreemdelingen te doen: zegen in Mijn
naam degenen die zonder moeite volledig geloven, dan zullen zij die zegen zeker
gewaarworden! [18] Laat die zegen echter daaruit bestaan, dat jullie degenen die
zijn gaan geloven de handen opleggen en in jullie vaste vertrouwen op Mij en in
206
jullie levende geloof in Mij tegen hen zeggen: 'God de Heer, die in de mensenzoon
Jezus naar ons toe is gekomen en door de macht van Zijn woord en wil betuigde
dat Hij de beloofde Messias is, zij met jullie, en door Hem zij de vrede met de
mensen op aarde die in Hem geloven, Zijn geboden houden en van goede wil zijn!'
[19] Als jullie dat over de bekeerden hebben uitgesproken, zullen zij zich Mijn
zegen weldra bewust worden en ook zeker jullie ware vrienden worden . -maar doe
dit bij degenen die slechts half en half zijn gaan geloven, pas wanneer ze mettertijd
helemaal zijn gaan geloven; want een half geloof is niet geschikt om Mijn zegen te
ontvangen! [20] En nu over nog weer iets anders!'
Hoofdstuk 129: Ter bestrijding van het bijgeloof verklaart de Heer de kosmos
[1] (De Heer) 'Kijk, een kleine verkeerde opvatting over de dingen van deze
wereld, dat wil zeggen van deze aarde, alsook van de verschillende sterren aan de
hemel, heeft noodgedwongen ook al gauw een groot aantal andere dwalingen en
onwaarheden tot gevolg! [2] Als jullie zelf.niet weer ten prooi willen vallen aan de
oude dwalingen en allerlei duister bijgeloof van het duiden van tekenen op deze
aarde en dat van die valse Zieners, die het lot van de mensen uit de sterren lezen,
moeten jullie ook geheel naar waarheld weten hoe de aarde eruit ziet en hoe groot
ze is en hoe dag en nacht ontstaan.
[3] Evenzo moeten jullie weten wat de maan, de zon en de talloze andere sterren
zijn! Want jullie voorstelling van de aarde, van hoe dag en nacht ontstaan, van de
maan,. de zon, de planeten en de vaste sterren en hun bewegingen, van
verduisteringen, van kometen en nog andere verschijnselen aan de hemel en in de
lucht alsook in het water is tot nu toe geheel onjuist, en er is geen jota van waar.
[4] Ik wil jullie dan ook in die natuurlijke dingen een waar licht geven. Maar
zonder aanschouwelijke hulpmiddelen gaat dat natuurlijk niet goed, en daarom zal
Ik nu vanuit Mijn alvermogende macht zulke hulpmiddelen voor jullie scheppen en
jullie dan de gestalte van de aarde en haar beweging de maan de zon, de
dwaalsterren* (* Andere benaming voor de planeten.) alsook de vaste sterren en
ook de andere verschijnselen aan de hemel, in de lucht, in het water en op en in de
aarde tonen. Let nu dus allemaal goed op wat jullie gaan zien en hoe al die dingen
jullie uitgelegd worden!'
[5] Hierop riep Ik, zoals al verschillende keren elders, een geheel natuurlijke
aardbol van een zodanige grootte tot bestaan, dat op het oppervlak daarvan alles
voorkwam -in de natuurlijke verhouding, maar heel klein - wat zich daar als groter
object op bevindt, en Ik verklaarde hun alles zo beknopt en begrijpelijk mogelijk.
[6] Zoals Ik dat met de aarde deed, deed Ik dat ook met alle andere
hemellichamen; Ik liet zien wat de vaste sterren eigenlijk zijn en de centraalzonnen
en ook de hulsgloben, en zo ook de kometen en alle overige eerdergenoemde
verschijnselen.
[7] Deze uitleg duurde wel tot enkele uren na middernacht, en omdat Ik ervoor
zorgde dat hun geest zoveel als nodig was in hun ziel overging, begrepen allen
datgene wat uitgelegd werd goed, en ze konden zich niet genoeg verbazen over de
eindeloze grootheid van Mijn wijsheid en macht.
207
[8] Na zich een poos verbaasd te hebben, zei de waard: 'Ja, grote Heer en Meester
in Uw goddelijke geest van eeuwigheid, dat alles kan alleen Hij kennen en het aan
ons, zwakke kinderen van deze aarde, tonen en uitleggen, die van dat alles de
eeuwige Werkmeester is en dat ook altijd eeuwig zal blijven! Alles wat wij U als
dank zouden kunnen brengen voor deze genade, die U ons zo wonderbaar bewijst,
zou nog minder dan absoluut niets betekenen! [9] Ja, als ik nu mijn vorige
denkbeelden over de aarde en over alle sterren aan de hemel vergelijk met wat ik
nu heb gehoord, kan ik mij er in feite alleen maar over verbazen hoe de mensen
zich over al die dingen zulke totaal verkeerde denkbeelden hebben kunnen
vormen! Mozes en ook de andere grote wijzen van de Joden, die zich Gods volk
noemden, moeten behalve veel andere wijsheid, waarin ze steeds door God
onderwezen waren, toch ook betere denkbeelden en kennis gehad hebben op het
gebied van wat U, o Heer en Meester, ons nu hebt getoond -en toch bestaat er juist
onder de Joden in dat opzicht een bijna nog grotere onwetendheid dan onder de
Romeinen en Grieken, die hun kennis op dit gebied ontleenden aan de oude
Egyptenaren, die daar toch veel dingen van begrepen, hoewel ook zij de zon voor
een planeet hielden die zich om de aarde heen beweegt.'
208
[5] Maar in hun wereldse blindheid bedachten ze niet, dat een kleine dwaling de
mens maar al te gauw en gemakkelijk tot een grotere en van daaruit tot een groot
aantal dwalingen en onwaarheden van allerlei aard verleidt.
[6] En dat dit nu bij alle volkeren het geval is, dat leert jullie de goede kennis die
jullie van alle kanten over de staat van blindheid van de mensen bezitten.
[7] Als ooit de mensen over alle zichtbare dingen van deze wereld
waarheidsgetrouwe kennis zullen hebben, zullen de op goud en schatten beluste
priesters hun niet meer hun oude domheden als geloofwaardige waarheden kunnen
voorhouden en zal de oude, boze nacht van de priesters een einde nemen.'
[8] De waard zei: 'O Heer en Meester, dat zie ik nu wel heel duidelijk in; maar niet
minder duidelijk zie ik ook de grote moeilijkheid, die vanzelf zal optreden, als wij
de een of ander die in die oude dwalingen geworteld is, geheel naar waarheid in
deze natuurlijke dingen gaan onderrichten. Want ten eerste zullen wij dat heel
moeilijk en gebrekkig aanschouwelijk voor hem kunnen maken zonder de
passende middelen, die U er vanuit Uw goddelijke macht zonder moeite bij kon
halen, en ten tweede zal iedere leek ons vragen waar wij die kennis vandaan
hebben. [9] Dan zullen we natuurlijk niet nalaten ons op U te beroepen; maar er
zal nog veel aan vooraf moeten gaan, voordat zo iemand begrijpt wie U bent!
[10] Mettertijd zullen er natuurlijk in Uw allerheiligste naam heel grote dingen tot
stand gebracht kunnen worden; maar in heel korte tijd zal er niet bijzonder veel
bereikt kunnen worden.
[11] We zullen wel al het mogelijke doen en de mensen waarheidsgetrouw
meedelen wat hier allemaal gebeurd is en wat wij gezien en gehoord hebben, en
wij zijn er ook al bij voorbaat van overtuigd dat onze moeite niet voor niets zal
zijn; maar toch zullen er velen bij zijn die ons niet zullen geloven.
[12] Alleen, dat alles moet ons er toch niet in het minst van weerhouden om U als
de enige ware God, Heer en Schepper van hemel en aarde te verkondigen aan de
andere mensen, waarvandaan ze ook naar ons toe mogen komen.
[13] Maar nu nog één ding, Heer en Meester! Zou U niet vanuit Uw almacht zulke
blijvende hulpmiddelen voor ons willen scheppen, met behulp waarvan wij voor de
andere mensen gemakkelijker aanschouwelijk kunnen maken hoe het in waarheid
gesteld is met al die grote kosmische dingen, waarover wij van u zo'n heel
duidelijke uitleg hebben gekregen?'. [14] Ik zei:'O ja, niets is gemakkelijker dan
dat -maar niet van het soort zoals Ik die voor jullie gemaakt heb, maar als het ware
van leem, om te bewaren, en natuurlijk op een kleinere schaal dan die, welke Ik
jullie op geheel natuurlijke wijze heb laten zien; de rest moet jullie verstand en
jullie wijsheid er dan aan toevoegen.
215
Maar het zal jullie veel inspanning en werk kosten, en jullie zullen van die kale
stenen een magere oogst halen.
[4] Maar Ik zal ook in dit opzicht nog iets voor jullie doen; maar wees voorlopig
tevreden met wat Ik voor jullie heb gezegend!
[5] Zeer binnenkort zullen er al een groot aantal reizigers bij jullie aanleggen en
zullen jullie heel welvarend maken, en dan zullen jullie dit landje tot ver voorbij de
huidige grenzen ervan vruchtbaar kunnen maken, en jullie nakomelingen zullen
daar de nodige voeding vinden; maar denk er voorlopig nog niet al teveel aan!
[6] Met dit antwoord waren allen tevreden, en wij begaven ons naar de reeds
bekende kleine visvijver. Daarin wemelde het van de vissen, waar alle inwoners
heel blij mee waren, hoewel de vijver eigendom was van de waard; want hoewel
alle inwoners van dit dorp een soort commune vormden en een gemeenschappelijk
leven leidden, waren hun stukken grond toch volgens de wetten van Rome
gemarkeerd en had ieder zijn precies uitgemeten deel. [7] De visvijver en ook de
bron behoorden tot het grondstuk van de waard. Het water was weliswaar bestemd
voor gebruik door het hele dorp, maar de kleine vijver niet, en dus ook niet de
vissen die erin zwommen. Deze vijver had zich natuurlijk slechts zelden in een
voorraad verheugd, maar deze keer zat er een grote voorraad in.
[8] Daarom zei Ik bij de vijver: 'Omdat alleen door Mijn macht en wil ten eerste
de grote hoeveelheid vis in het Meer van Galilea is gevangen en ten tweede
volkomen vers en gezond in de zakken hierheen is gebracht, en ten derde omdat
deze vissen in deze vijver zich voortdurend rijkelijk zullen vermeerderen, in stand
zullen blijven en het hele dorp rijkelijk kunnen voorzien, zal van nu af aan ieder
huis het recht hebben om zoveel vissen uit deze vijver te halen als het
redelijkerwijs nodig heeft. Maar opdat de vissen mettertijd, als ze zich sterk gaan
vermeerderen, ook voldoende ruimte zullen hebben, zullen wij deze vijver tot de
juiste en passende afmetingen vergroten!' [9] Ik had deze woorden nog maar
nauwelijks uitgesproken, of daar had de voorheen zeer kleine vijver al de passende
afmetingen, en alle inwoners prezen Mij en loofden Gods macht in Mij.
[10] Van de vijver keerden wij weer terug naar de herberg, omdat het al na de
middag was geworden, en we spraken met elkaar over veel dingen en
omstandigheden in het leven van de mensen op deze aarde, namen onderwijl ook
een klein middagmaal tot ons en begaven ons daarna weer naar buiten, waar het
met name op de bekende heuvel heel goed rusten was.
[11] Op deze heuvel rustten wij bijna drie uur lang.
[12] Toen de zon bijna onderging, ontdekte de waard dat er op de weg vanaf
Bethsaïda enkele mensen het kleine dorp naderden, die ieder ogenblik bleven staan
en de omgeving bekeken en niet wisten waar ze aan toe waren. Maar ze gingen
toch naar het dorp en herkenden het aan de welbekende armelijke huizen. Ze
bereikten nu de herberg en vroegen naar de waard.
[13] Toen de waard dat van Mij hoorde, vroeg hij Mij wat hij nu moest doen; want
hij zou met duizend vragen lastig gevallen worden, en hij wist niet wat hij hun ten
antwoord moest geven. [14] Ik zei: 'Ga nu maar naar beneden naar hen toe, en
omdat het Joden zijn die je wel kent, kun je hun wel zeggen wat het nu voor een
216
tijd is en wat er nu allemaal in de wereld gebeurt; daarna zal Ik met Mijn drie
leerlingen naar het huis komen en met de drie mensen spreken!'
218
woestijn in al die veertig jaar niet groen worden voor Israël en zijn magere kudden.
Hier is dus kennelijk meer dan Mozes, Aäron, Jozua, Elia en alle andere profeten!'
[7] Terwijl de oudste dit zo uitsprak, kwam Ik met de drie leerlingen de herberg
binnen en zei tegen de drie: 'De vrede zij met jullie! Laat je door ons niet storen,
maar eet en drink en versterk je met de wijn; want zulk brood en zulke wijn hebben
jullie in Bethsaïda en Gadara niet!'
[8] Toen Ik deze woorden tot de drie had gesproken, stonden ze onmiddellijk op
van hun stoelen, bogen diep voor Mij en zeiden: 'Heer! U bent Degene voor wie
alles mogelijk is, en U bent ook de beloofde grote Messias, de nieuwe grote koning
der joden, die een rijk zal vestigen dat geen vijand ons tot aan het einde der wereld
meer zal kunnen ontnemen! Daarom: heil U, de grote zoon van David!'
[9] Ik zei: 'Ik vestig wel een eindeloos groot rijk, echter geen aards, maar een
Waar Godsrijk voor de ziel en de geest van de mens, dat eeuwig zal bestaan; in dat
rijk zullen allen het eeuwige leven hebben die in Mij geloven en overeenkomstig
Mijn leer zullen leven. [10] jullie verstaan de Schrift wel naar de letter, maar naar
de meest innerlijke geest van de waarheid hebben jullie die nog nooit begrepen als
jullie denken dat Ik als de beloofde en nu in deze wereld gekomen Messias, de
eeuwige Zoon van de eeuwige Vader, voor de joden een onvergankelijk rijk zal
vestigen op deze aarde, waar toch alles inclusief de aarde zelftijdelijk en
vergankelijk is.Want niet alleen deze hele aarde, maar ook het hele firmament dat
jullie zien zal vergaan; hoe zou er dan op deze aarde voor de joden een
eeuwigdurend rijk gevestigd kunnen worden? Versterk je nu dus, opdat jullie de
innerlijke geest van de Schrift kunnen vatten en begrijpen!'
[11] Na deze woorden van Mij keken de drie elkaar verbaasd aan, en de oudste
zei: 'Maar, dat klinkt heel anders dan in de tempel in Jeruzalem! Waar moeten wij
ons aan houden? In de tempel onderwijzen de Farizeeën en schriftgeleerden,
gezeten op de stoelen van Mozes en Aäron rondom de hogepriester, en lezen en
verklaren voor het volk de Schrift geheel naar de letter; maar op gezag van hun
woord en hun wil wordt er geen woestijn groen en wordt er geen kaal gesteente
met vruchtbare aarde bedekt. [12] Deze Meester onderricht heel anders en laat
zien dat wij de Schrift nog nooit naar de geest hebben begrepen, en Zijn uitspraken
zijn rechtstreeks in tegenspraak met die van de tempel -maar op Zijn woord en Zijn
wil bloeit de woestijn en is het gesteente daarvan bedekt met een juiste hoeveelheid
vette aarde; dan moet dus ook alleen in Hem de volle waarheid te vinden zijn!
[13] Wij willen daarom dan ook bij deze Meester blijven en de tempel voor altijd
de rug toekeren, laten we daarom drinken op het welzijn van allen die reeds hebben
gedaan wat wij nu doen!'
[14] Hierop hieven de drie hun bekers en leegden die tot op de laatste druppel.
220
timmerman uit Nazareth -wat U ook wel zult zijn - dan brengt dat ons geloof in U
niet in het minst van de wijs en bent en blijft U voor ons de beloofde Messias!
[13] Neem deze bekentenis van ons niet onwelwillend aan, en onthoud ons Uw
zegen niet!'
221
[9] Als jullie, zoals Ik heel goed weet, wel een groot aards vermogen bezitten en
het alleen tegen goede rente lenen aan degenen die het op een vastgesteld tijdstip
weer kunnen terugbetalen, dan hebben jullie daarmee ook wel een soort
naastenliefde beoefend - maar bij Mij komt een dergelijke naastenliefde, die jullie
zelf met goede rente beloont, niet in aanmerking voor vergoeding. Als jullie echter
je vermogen ook zonder rente aan de armen lenen, van wie jullie kunnen weten dat
ze het jullie niet gemakkelijk weer zullen kunnen terugbetalen, dan zal Ik Degene
zijn die de rente betaalt en jullie vermogen terugbetaalt, en niemand zal bij Mij
tekort komen! [10] Kijk eens naar de inwoners van dit dorp, die arm waren! Zij
konden zelf altijd maar heel schamelleven; maar als er arme en noodlijdende
mensen bij hen kwamen, werden die direct opgenomen en naar mogelijkheid
zonder vergoeding verzorgd. Ik wist dat wel en ben, als de beste Vergoeder, nu op
het juiste moment naar hen toe gekomen, en geen van hen zal zeggen dat Ik te
vroeg dan wel te laat ben gekomen. Doen jullie evenzo, dan zal Ik te zijner tijd ook
jullie Vergoeder zijn!'
222
kinderen, die hij liefhad, en die hij naar wereldse scholen stuurde, opdat ze ervaren
mensen zouden worden.
[6] Hij gaf hun echter slechts het meest noodzakelijke mee naar de wereldse
scholen, opdat ze zich niet te buiten zouden gaan, traag zouden worden en dan
ongeschikt zouden kunnen worden om zijn bezittingen te beheren.
[7] Deze kinderen hadden het op die wereldse scholen niet zo goed, en vaak
moesten ze een echt schamel bestaan leiden en niet zelden vreemde mensen om
een aalmoes vragen. [8] Enkelen van de mensen die zij benaderden zeiden: 'Och,
jullie hebben immers een heel rijke vader! Vraag hem maar, hij zal jullie wel
helpen!', en gaven de kinderen niets.
[9] Enkele anderen, slechts weinigen, dachten echter in hun mildere hart bij
zichzelf: 'Wij weten wel dat de vader van deze kinderen heel rijk is en zijn hier
studerende kinderen wel zou kunnen helpen, als hij niet heel wijze redenen zou
hebben om dat niet te doen - maar die kinderen lijden bij ons nu eenmaal zichtbaar
nood, en wij zullen hen helpen zo goed we kunnen.' En zo gezegd, zo gedaan!
[10] Na enige tijd kwam de zeer rijke landheer zelfnaar die vreemde wereldse
stad, waar zijn kinderen zich de verschillende kennis en ervaringen eigen moesten
maken, en hij stelde zich ervan op de hoogte wie zijn kinderen liefde bewezen had.
[11] En zie, de kinderen brachten hun vader overal heen, waar men hun liefde
bewezen had, en de vader beloonde de weldoeners van zijn kinderen
honderdvoudig en nam de grootste weldoeners bij zich op zijn bezittingen en
behandelde hen als zijn eigen kinderen. [12] Kijk, hier voor jullie staat in Mij die
landheer! De armen in deze wereld zijn overal werkelijk Mijn kinderen; de rijken
zijn echter voor het merendeel kinderen van deze wereld.
[13] Opdat Mijn kinderen zich niet te buiten zullen gaan, laat Ik hen in deze harde,
maar voor hen buitengewoon heilzame levensschool ook nood lijden en in hun
nood bij de rijken van de wereld komen; wat die voor Mijn kinderen doen, zal Ik
ook voor hen doen en Ik zal hen reeds hier veelvoudig en in Mijn rijk eindeloos
veel belonen. [14] Wie derhalve de liefde van de kinderen heeft door zijn liefde
voor de kinderen, die heeft ook de liefde van de Vader en daarmee het eeuwige
loon verworven. -Begrijpen jullie nu wat 'God liefhebben boven alles' wil zeggen?'
223
[4] Ik zei: 'Toen Ik in de woestijn een paar duizend mensen met weinig brood en
vissen verzadigde was er ook geen gedekte tafel; als men brood en wijn van een
ongedekte tafel kan eten, waarom dan ook niet enkele gebraden vissen? Laat de
vissen nu dus maar op deze ongedekte tafel zetten, dan zullen wij ze eten!'
[5] Ik had dat echter zo bepaald vanwege de drie joden, omdat die nog heel veel
belang hechtten aan een tafel die met een geheel rein laken gedekt was; want
volgens hun wet zou een jood die warm voedsel tot zich nam van een tafel die niet
met een rein laken gedekt was, verontreinigd kunnen worden.
[6] De drie keken Mij dan ook vragend aan, terwijl ze heimelijk bij zichzelf
dachten: 'Wat, houdt U Zich niet meer aan alle voorschriften van Mozes?'
[7] Maar Ik zei: 'Wat denken jullie dan? Hadden de Israëlieten in de woestijn ook
met reine doeken gedekte tafels, toen ze manna aten?'
[8] De oudste zei: 'Heer en Meester, die hadden ze vast niet!'
[9] Ik zei: 'Welnu, dan kunnen wij ook vissen eten die op een ongedekte tafel zijn
neergezet! Wat voor Mij rein is, laat dat ook voor jullie rein zijn! Er staat immers
ook geschreven dat men brood niet met ongewassen handen moet eten, en toch
hebben jullie zojuist in Mijn bijzijn brood met ongewassen handen naar je mond
gebracht en zijn daarmee in Mijn ogen toch rein gebleven! Maar als jullie in Mijn
ogen rein zijn, wie zal jullie dan van onreinheid betichten? Een blinde Farizeeër in
de tempel in Jeruzalem misschien? Waard, laat de vissen maar binnenbrengen, dan
zullen wij ze eten en tevens rein blijven!'
[10] Met dit antwoord waren de drie joden volkomen tevreden, en ze aten samen
met ons de vissen zonder enige verdere bedenking.
[11] Deze drie joden bleven daarna nog drie volle dagen bij Mij, en Ik en de drie
bij Mij gebleven leerlingen hebben hun veel uit de Schrift uitgelegd, met name wat
de schepping, de profeten Jesaja en Ezechiël betreft, en hun ook het juiste licht
gegeven over de natuurlijke dingen van deze aarde. [12] Op de vierde dag trokken
ze op Mijn aanraden naar Afek, om zich er daar ook zelf van te overtuigen wat Ik
voor de gelovig geworden heidenen had gedaan. Voordat ze afscheid van Mij
namen, vroeg de oudste aan Mij, of Ze niet ook naar Jeruzalem zouden reizen om
daar de ogen van de blinde tempeldienaren te openen ten aanzien van Mij.
[13] Ik zei: 'Laat dat maar; want als ze niet naar Mijzelf willen luisteren en Mij
niet geloven, ondanks de vele tekenen die Ik voor hun ogen heb gedaan, dan zullen
ze nog minder naar jullie luisteren en jullie woorden geloven -maar ze zouden
jullie wel in de gevangenis gooien en jullie laten tuchtigen! Laat dat dus maar
achterwege, en blijf waar jullie zijn; verkondig Mijn evangelie bij een passende
gelegenheid aan de heidenen, en geef hun het licht der waarheid dat Ik jullie heb
gegeven; maar voeg er niets aan toe en laat ook niets weg! [14] Voor niets heb Ik
het jullie gegeven; geef het evenzo weer aan iedereen die ernaar hongert en dorst.
Maar werp deze parels niet voor de wereldse zwijnen van mensen!
[15] Tegen Pasen zal Ikzelf nog één keer naar Jeruzalem gaan, en dan zal met Mij
gebeuren wat Ik jullie uit de profeten omstandig verklaard heb; als jullie daarvan
horen, erger je dan niet, en bedenk dat Ik jullie dit van tevoren heb meegedeeld en
dat daardoor de Schrift tot de laatste letter vervuld wordt. [16] Als Ik op de derde
224
dag weer zal opstaan van de dood van Mijn lichaam, zal Ik ook weer bij jullie
komen, zoals Ik nu voor jullie sta, en dan zal Ik jullie sterken met Mijn geest.
[17] Wij zullen elkaar dus slechts een korte tijd niet zien en daarna elkaar tot jullie
troost weerzien!' [18] Daarop zegende Ik de drie oude Joden en zij trokken naar
Afek, zoals Ik al eerder heb aangegeven.
[19] Het spreekt vanzelf dat deze drie, toen ze in de buurt van de stad kwamen,
zich steeds meer begonnen te verbazen over het grote teken, en toen ze helemaal in
de stad en in dezelfde herberg kwamen en ook met grote vriendelijkheid door de
waard werden opgenomen, kwam er zowel van de kant van de drie als van de kant
van de waard en allen die bij hem waren en die aankwamen, geen einde aan het
loven en prijzen van Mijn naam.
[20] En wat deed Ik die paar dagen in ons vriendelijke kleine dorp nog?
[21] Iedere dag kwamen er reizigers, die bij de waard hun intrek namen en ijverig
informeerden hoe deze streek zo bloeiend gemaakt had kunnen worden. Enkelen
werd er wel iets verteld, maar de meesten niet; want die reizigers waren voor het
merendeel handelslieden, die geen zintuig hadden voor zulke geestelijke dingen, en
zo nam niemand van ons dan ook de moeite om zulke puur wereldse mensen in de
waarheden des levens in te wijden, en ook de bewoners van het dorp zagen in dat
men voor wereldse zwijnen geen parels als gewoon voer moest werpen.
[22] De zevende dag brak aan, en tegen de avond kwamen Mijn uitgezonden
leerlingen weer goed gestemd in het dorp naar Mij toe, en ze raakten maar niet
uitgepraat over hoe ze in Mijn naam voor het grootste deel goede zaken hadden
gedaan. [23] En Ik zei: 'Jullie weten dat Ik ervan op de hoogte ben hoe jullie
gewerkt hebben, en jullie zijn dan ook het loon waard Mijn leerlingen te zijn; maar
nu moeten jullie rusten en jezelf versterken met spijs en drank!'
[24] Er werd direct wijn en brood gebracht en daarna ook vis.
[25] Na het avondmaal begaven de teruggekeerde leerlingen zich onmiddellijk ter
ruste; Ik bleef met de waard en de drie bij Mij gebleven leerlingen echter wakker
tot de ochtend.
226
[6] Mijn waar is werkelijk onzichtbaar en heeft toch de hoogste waarde voor ieder
mens die die waar met een gelovig hart en zuivere wil van Mij wil aannemen.
[7] Maar opdat je kunt zien waar Mijn onzichtbare waar uit bestaat, moet je nu de
ene zoon van je, die blind en lam is, bij Mij brengen, dan zal Ik hem in één
enkelogenblik ziende en recht van leden maken!'
[8] Toen de waard dat van Mij had gehoord, zei hij: 'Dan bent u dus een heiland,
en het gezond maken van zieken is uw onzichtbare waar? ja, als dat het geval is
met u en uw metgezellen, zult u bij ons zeker uitstekende zaken doen; want bij ons
is er geen gebrek aan allerlei zieken, die door onze artsen niet geholpen kunnen
worden. Ik zal mijn blinde en lamme zoon onmiddellijk zelf hierheen halen!'
[9] Daarop ging de waard zijn zoon halen en zette hem voor Mij neer.
[10] Toen deze zich op een bed voor Mij bevond, vroeg Ik hem of hij ziende en
niet meer verlamd zou willen zijn. [11] De zoon zei: 'Meester, als u dat kunt -waar
ik niet aan twijfel - bewijs mij die genade dan!'
[12] Ik zei: 'Dan wil Ik, datje op dit moment ziende en recht wordt!'
[13] Zodra Ik dat gezegd had was de zoon ook al ziende en wat zijn lichaam
betreft helemaal recht. [14] De waard sloeg zijn handen voor zijn borst en zei:
'Nee, dat is geen gewone manier van genezen! U moet dat door de geest van jehova
hebben gedaan, en u moet derhalve een groot profeet zijn.'
[15] Daarop sprak de genezen zoon, die goed thuis was in de Schrift en met name
in de profeten: 'Vader, voorzover ik weet hebben de profeten, die ook van tijd tot
tijd wonderen hebben gedaan, nooit gezegd: 'Ik wil, dat dit of dat gebeurt!', maar
altijd: 'De Heer zegt, en het is Zijn wil dat dit of dat gebeurt en zal plaatsvinden,
als het volk Israël zich niet van zijn zonden zal afkeren!'. Maar deze heiland heeft
gezegd: 'Ik wil dat jij ziende en recht wordt!', en kijk, in één ogenblik werd ik
ziende en recht in al mijn ledematen, waarvan de verlamming mij al verscheidene
jaren en voor een deel ook al van kind af aan heeft gekweld!
[16] Als deze heiland dat allemaal door de macht van zijn woord en wil tot stand
kan brengen, moet hij ontegenzeglijk meer zijn dan een profeet.
[17] Het wonder dat hij nu heeft gedaan doet mij sterk denken aan het
betekenisvolle woord van een profeet, die uit de geest van jehova het volgende
heeft gezegd: ' Als de grote Held, de Leeuw van Juda, de Koning der koningen, de
Heer aller heerscharen in deze wereld zal komen, zullen de blinden ziende worden,
de doven horen, de krommen recht, en de verlamde zal rondspringen als een hert,
en dat zal Hij allemaal doen vanuit Zijn macht en Hij zal een rijk vestigen, waaraan
geen einde zal komen.' [18] Welnu, dat komt helemaal overeen met de manier van
handelen en spreken van deze wonderheiland, en ik denk dat ik mij niet vergis als
ik beweer, dat in Hem de zo vaak beloofde en door alle ware joden met vurig
verlangen verwachte Verlosser schuilgaat.
[19] Reeds Zijn eerste woorden, die Hij tot mij richtte toen ik nog blind en
verlamd te bed lag, hebben mij zo opgewekt, dat ik er niet meer aan kon twijfelen
dat Hij mij zou genezen, en zo twijfel ik er nu ook niet meer aan dat Hij de
Beloofde is; en omdat Hij naar ons toe is gekomen, is ons huis en daarmee ook
deze hele plaats een groot heil ten deel gevallen. De tijd zal leren of ik mij vergist
heb.' [20] De waard, de vader van de genezene, zei: 'Mijn zoon, je zou wel eens
227
heel erg gelijk kunnen hebben; want ook ik ben stil in mijzelf op die gedachte
gekomen! Maar laten we niet al te sneloordelen; want deze goede Wonderheiland
zal vast wel bereid zijn om ons naar waarheid meer uitsluitsel over Zichzelf te
geven!' [21] Ik zei: 'Dat zal Ik ook doen, en dan zullen jullie je daar erg over
verheugen. Maar, waard, ga eens in je provisiekamer kijken of je nog een paar
vissen in voorraad hebt! Die moet je op jullie manier laten klaarmaken en ze voor
ons op tafel zetten; en jij en je zoon zullen zich daar ook mee verzadigen!'
[22] Toen de waard die wens van Mij hoorde, werd hij heel verdrietig en zei: 'O
wonderbaarlijke Heiland! Daar hebben we het al heel lang zonder moeten doen;
want van hier naar het Meer van Galilea is het te ver, evenals naar de rivier de
Jordaan, en niet minder naar de Eufraat. Onze twee kleine beken, waarvan we het
water in een vijver verzamelen voor onze huisdieren, zijn niet geschikt om vissen
in te houden, en zo hebben we in deze stad eerlijk gezegd geen enkele vis.
[23] In vroeger tijden moeten zich in de buurt van deze stad wel een paar heel
grote vijvers met zoet water bevonden hebben, die heel rijk aan vis waren. Maar
als gevolg van herhaaldelijke aardbevingen, waardoor deze streek ieder jaar wordt
getroffen, zijn die vijvers hun water en daarmee ook hun vissen kwijtgeraakt, en
daarom hebben wij hier in de wijde omtrek geen vissen en zal ik nu dus niet aan
Uw wens kunnen voldoen.' [24] Ik zei: 'Maar op de grote binnenplaats van je huis
heb je toch een bron die zoet water bevat, en daarnaast een behoorlijk grote vijver,
die in de steenachtige bodem is uitgehakt en het water goed vasthoudt. Waarom
kweek je daar geen vissen in?'
[25] De waard zei: 'Dat U in mijn huishouding van alles op de hoogte bent, heb ik
al afgeleid uit het feit dat U direct toen U mijn huis binnenkwam van de ziekte van
mijn Zoon wist; en zo is het ook met de bron en de stenen vijver, die zeer zeker een
grote hoeveelheid vis zou kunnen bevatten. Maar waar moet ik de vissen vandaan
halen om in de vijver te zetten? In alle richtingen is het te ver om levende en
volkomen gezonde, verse vissen hierheen te halen en ze in de vijver te doen om ze
verder te kweken. Omdat dat duidelijk vergeefse moeite zou zijn, is mijn vijver dan
ook de hele tijd zonder vis gebleven - en om begrijpelijke redenen mijn
provisiekamer dus ook!'
[26] Ik zei: 'Als je kunt geloven, ga dan toch maar eens in je provisiekamer kijken,
dan zullen zich daar zeker zoveel vissen reeds geslacht en schoongemaakt
bevinden, dat er voldoende zullen zijn voor vanavond; en voortaan zal jouw vijver
steeds een goede hoeveelheid edele vissen bezitten!' [27] Hierop zette de waard
heel verbaasd grote ogen op, en hij ging kijken hoe het met de vissen stond.
Hoofdstuk 146: Over de liefde tegenover mensen met een ander geloof
[1] (De Heer:) 'Kijk, toen Ik bijna drieëndertig jaar geleden in een schapenstal in
Bethlehem in deze wereld kwam, geboren uit een zeer zuivere en vrome maagd -
die Maria heette en de enige dochter was van Joachim en de oude Anna, die in de
tijd van de vrome Simeon altijd in de tempel hun bezigheden hadden -waren het
heidenen, die als eersten reeds van verre hadden gezien dat in Mij iets
buitengewoons in deze wereld was gekomen. Ze brachten Mij allerlei offers -
goud, wierook en mirre -en de machtigste gezagsdragers van Rome in Judea en
over alle Romeinse landen in Azië en ook Afrika bewezen Mij alle liefde en
verleenden Mij alle hulp, met name bij die treurige gelegenheid, toen het de oude
Herodes ter ore was gekomen dat in Mij een zeer machtige koning der Joden
geboren was en hij alle mannelijke kinderen tot twaalf jaar wilde laten
vermoorden. Mijn aardse moeder en Mijn pleegvader Jozef en zijn vijf zonen, die
hij uit een eerder huwelijk had gekregen, moesten toen met Mij naar Egypte
vluchten, en de Romeinse commandant Cornelius en zijn broer Cyrenius hebben
Mij bij die vlucht veelliefde bewezen en voor een goed onderkomen in een vreemd
land gezorgd* .( * Zie voor deze gebeurtenissen ook De jeugd van Jezus van Jakob
Lorber. Volgens hfdst. 33:3, 17 ,24-25 was Herodes oorspronkelijk van plan alle
kinderen tot 12 jaar om te laten brengen, maar Cornelius wist hem door zijn
231
wijsheid hiervan af te brengen. Volgens hfdst. 41:2 en Matth. 2:16 konden echter
de kinderen tot 2 jaar niet gespaard worden.)
[2] En kijk, dat deden de door de Joden zo gehate heidenen voor Mij, terwijl de
Joden, dat wil zeggen de machtige, Mij uit deze wereld wilden helpen, uit vrees dat
ze hun troon, die ze van Rome gepacht hadden, door Mij kwijt zouden kunnen
raken, als Ik volwassen zou zijn geworden.
[3] Als dat nu zo is, dan is het toch ook volkomen in orde dat nu door Mij, evenals
door iedere ware Jood, aan de heidenen dezelfde liefde betoond wordt als die zij
Mij reeds vanaf Mijn kinderjaren hebben betoond; en de afgelopen tweeënhalf jaar
heb Ik tijdens Mijn reizen als leraar steeds wijd en zijd meer geloof en liefde bij de
heidenen gevonden dan bij de Joden, die Mij voor een valse profeet, bedrieger,
volksopruier en een tovenaar houden die een verbond met de duivel heeft en
tegenover het volk beweren zij ook dat Ik dat ben. En hoe meer de gewone Joden
in Mij geloven, des te meer staan zij Mij naar het leven.
[4] Maar Ik zegje ook dat juist daarom het licht van de eeuwige waarheid van de
Joden zal worden weggenomen en aan de heidenen zal worden gegeven. De Joden
zullen verstrooid raken over de hele wereld en zullen nooit meer een eigen land
bezitten, maar als gehate slaven onder de koningen van heidense volkeren alle
smaad en vervolging te lijden hebben, als blijvend getuigenis van hun ongeloof en
hun algehele liefdeloosheid. Ze zullen de beloofde Messias wel altijd verwachten,
maar tevergeefs; want die Messias ben Ik en verder niemand in eeuwigheid.
[5] Daarom moet ook jij je oude gezindheid ten opzichte van de heidenen
volkomen veranderen, dan zullen ze daardoor je vrienden worden en gemakkelijk
jouw ware geloof aannemen; want de meesten geloven toch al niet meer in hun
goden, maar houden zich aan de leringen van hun wereldse wijsgeren en zijn
daardoor zeer scherpzinnige denkers en sprekers, en door hen zul jij heel veel
ontvangen wat je waarschijnlijk niet bij hen gezocht zou hebben. [6] Mensen die
intelligent en scherpzinnig zijn in wereldse dingen, worden dat ook snel en
gemakkelijk in de dingen van de geest, hetgeen tot diepzinnige wijsheid en
levensbeschouwing leidt; het komt er alleen maar op aan hoe men hen behandelt.
[7] Wie direct met het zwaard en de knuppels van de oude haat op hen in begint te
hakken zal bij hen zeker slechte zaken doen; maar wie met alle zachtmoedigheid
en liefde naar hen toekomt, die zullen ze al gauw op handen dragen en hem alle
wederliefde bewijzen.
[8] Kijk, dat is tot nu toe dus jouw fout geweest, die je in het vervolg moet
afleggen, als je net als Ik een volmaakte Jood en voleindigd mens wilt worden!
[9] Laat God Zijn zon soms niet zowel over de heidenen als over de Joden
schijnen, wat je toch iedere dag wel gemerkt zult hebben? Maar als God, de Heer
over alle dingen in de wereld en in de hemelen, geen onderscheid maakt, moet ook
een ware Jood daarin volledig gelijk proberen te worden aan God, die zijn eeuwige
Vader is. [10] Maar je hoeft hen daarom niet behulpzaam te zijn bij het bouwen
van bijvoorbeeld een afgodstempel, want dat zou geen ware naastenliefde zijn en
in Mijn ogen ook geen waarde hebben; maar de heidenen in alle vriendelijkheid
van al hun oude dwalingen te bevrijden en hun het oude licht der waarheid te
geven, dat heeft in Mijn ogen zeer grote waarde.
232
[11] Hetzelfde is het geval als er een arme heiden aan je deur om een aalmoes
komt smeken, maar je geeft hem die niet omdat hij een heiden is -dan heb je in
Mijn ogen niets verdienstelijks voor het eeuwige leven gedaan; maar als je je ook
over een arme, hongerige en dorstige heiden ontfermt en hem geeft wat hij nodig
heeft, dan heb je in Mijn ogen een Mij zeer welgevallig werk van ware
naastenliefde gedaan, en Ik zal je dat hier al honderdvoudig en later aan gene zijde
oneindigvoudig vergoeden.Want de ware naastenliefde in het hart van een mens -
of hij nu Jood of heiden is, dat is om het even - is het enige waarachtig geestelijke
element van het leven, waardoor de hele zintuiglijke wereld en alle hemelen in hun
bestaansorde worden gehouden. Als een mens de ware naastenliefde bezit en
beoefent, leeft hij daardoor in de juiste orde van God en vestigt hij in zichzelf het
eeuwige leven van zijn ziel. [12] Heb dus van nu af aan echte naastenliefde voor
zowel heidenen als Joden, dan zul je door de kracht van Mijn geest tot het eeuwige
leven gewekt worden en in de diepten van Mijn goddelijke wijsheid doordringen;
daardoor zul je in Mij jouw God ook werkelijk boven alles liefhebben -en dat is
alles wat Ik van de mensen verlang om hen het eeuwige leven te doen verkrijgen.
Wie die liefde heeft, heeft in Mijn ogen geen zonde en hoeft niet die lange zinloze,
voor Mij geheel waardeloze gebeden van de Joden te bidden, geen vasten en geen
boete in zak en as te doen. -Heb je dat begrepen?'
233
net zo snel kunnen verhelpen als U mijn zoon van al zijn lijden hebt afgeholpen;
maar dat gebeurt door U - zoals de Schrift zelf ons leert maar heel zelden.
[6] O Heer en Meester, waarom moet het eigenlijk zo zijn op deze aarde? Zijn de
meeste mensen dan werkelijk door U bestemd om te vallen en slechts weinigen
voor de opstanding?' [7] Ik zei: 'Dat zij verre -niet één mens is door Mij bestemd
om te vallen; maar ieder mens is pas werkelijk mens door zijn vrije wil, die hem
door Mij is gegeven, en hij dient zichzelf te oefenen, te beproeven en te bepalen in
het goede en ware, dat Ik hem altijd getrouw heb geopenbaard. En dan gebeurt het
dat de mensen zich door de bekoringen van de wereld, waarin op verborgen wijze
het rijk van satan heerst, maar al te gauw gevangen laten nemen, Mij ondanks Mijn
voortdurende vermaningen geleidelijk aan vergeten, Mijn geboden in de wind
slaan en ze tenslotte met voeten treden. Van de naastenliefde gaan zij over naar
eigenliefde, worden traag in alle goede werken en in die traagheid beginnen zij te
bedenken hoe ze het moeten aanleggen om alle andere mensen voor zich te laten
werken en hen blindelings te laten gehoorzamen.
[8] Bij dat soort overwegingen nemen ze al gauw hun toevlucht tot allerlei
bedrieglijke kunsten, bedrijven die tegenover hun nieuwsgierige medemensen en
presenteren zichzelf door allerlei valse toverwonderen en mysterieuze woorden al
heel gauw als door de Godheid bezielde profeten.
[9] De andere mensen beginnen die leeglopers dan te geloven en hen voor een
soort hogere wezens te houden; ze voelen zich gelukkig als ze regelmatig bij hen
kunnen zijn en hun allerlei offers kunnen brengen, en uiteindelijk vragen ze de
bedriegers zelfs of die hen in bescherming willen nemen.
[10] En kijk, onder zulke omstandigheden hebben die bedriegers hun doel al
bereikt; door hun nietsdoen en hun bedrieglijke kunsten worden ze aldoor
machtiger, ze verdraaien Mijn openbaringen in hun voordeel, worden heersers over
hun verblinde medemensen en geven hun wetten, volgens welke hun medemensen
uiteindelijk alleen voor hen moeten werken en desnoods ook nog al hun bezit,
bloed en leven voor hun tirannen moeten inzetten en opofferen. [11] Steeds
wanneer dergelijke ontwikkelingen op gang komen, wordt het volk door Mij
vermaand en gewaarschuwd door middel van werkelijk door Mij in de geest
gewekte profeten, zoals dat ten tijde van Samuël gebeurde, toen het volk der Joden
ook een koning wilde hebben zoals de omringende heidense volkeren die hadden.'
235
[13] Daardoor zul je nu wel inzien waar het allemaal door kwam dat jouw zoon
voor een poos blind en verlamd is geworden. [14] Er is weliswaar nog een
geheime, innerlijke, geestelijk reden, die jij nu nog niet kunt begrijpen, maar die
jou pas in het andere leven duidelijk zal worden. Maar aangaande jouzelf en je
zoon mag je nu uit Mijn mond horen, dat zowel jij als je zoon wat jullie zielen
betreft niet van deze aarde, maar van boven stammen, dat wil zeggen van een
andere aarde in de eindeloos wijde ruimte van de hemel. Want alles wat zich aan
de wijde en diepe hemel als vaste sterren voordoet, is het ene hemellichaam na het
andere, en geen daarvan is zonder met rede begaafde menselijke wezens die op
jullie lijken; maar alleen deze aarde draagt Mijn kinderen.
[15] Maar vraag Mij daar verder niets over. Als je in de geest voleindigd zult zijn,
zal je innerlijke gezicht je ook wat dat betreft grotere duidelijkheid verschaffen.'
239
verzekeren van Mijn liefde en genade, en dat het er weldra lichter en beter uit zal
zien, zowel onder vele Joden alsook onder de heidenen.'
Hoofdstuk 152: Wat voor invloed het verbreiden van het evangelie heeft Over
de wederkomst van de Heer
[1] Met deze uitleg van Mij was de waard volkomen tevreden, en hij was het er
mee eens. [2] Maar enkelen van Mij? leerlingen, met name de bij Mij aanwezige
leerlingen van Johannes, zelden: 'Heer, als het altijd zo zal gaan zoals het sinds de
tijd van Noach tot nu toe is gegaan, dan is de aarde toch eerder een kweekschool
voor de hel dan voor de hemel! Want wat zal het baten de volkeren het evangelie te
verkondigen om hen tot echte boete of tot ommekeer van hun oude duisternis naar
Uw levenslicht te bekeren, als satan direct daarna zijn oude spel weer zal
voortzetten, waaraan we niet hoeven te twijfelen?
[3] Want behalve ons, die Uw ware leerlingen zijn, zullen er maar al te gauw een
heleboel valse leraren en profeten opstaan en van U maken wat ze willen en de
mensen zullen zich net als in alle tijden door allerlei bedrieglijke kun~ sten ,en
toverwonderen zodanig door hen laten misleiden dat wij, Uw echte leerlingen,
naast en onder hen ons leven niet zeker zullen zijn.
[4] Wat zal Uw huidige neerdaling de mensen in het algemeen baten? Weinigen
zullen wel met angst en beven in Uw naam geloven en in het verborgene ook naar
Uw leer handelen en leven -maar wee hen in deze wereld als ze als zodanig door
de anderen herkend worden! Dan zal er aan de vervolging waarschijnlijk geen
einde komen totdat het kleine aantal van degenen die U echt belijden van deze
aardbodem zal zijn weggevaagd! [5] Als de Israëlieten in Uw tegenwoordigheid
een gouden kalf konden maken, en het vereerd en geprezen hebben -hoeveel te
meer zullen de tegenwoordig geheel verstokte mensen en zondaren van allerlei
soort dat doen! Heer, hebben wij gelijk of niet?'
[6] Ik zei: 'Enerzijds wel - maar anderzijds niet; want van nu af aan zal Ik degenen
die Mij echt belijden tot aan het einde der tijden wel zodanig weten te beschermen
en te bewaren, dat de macht van satan hun weinig of niets zal kunnen doen.
[7] Maar zorg ervoor dat jullie het na Mij niet onderling oneens worden, omdat Ik
ook jullie je vrije wil en je vrije inzicht moet laten! Als jullie het oneens worden,
en de een dit en de ander dat als beter zijnde aanprijst, dan zullen jullie zelf de
eerste steen leggen voor het valse profetendom en veelvuldige splijtingen
veroorzaken in de leer die Ik jullie heb verkondigd.'
[8] Nu zeiden de leerlingen weer: 'Heer, dat zal wat ons betreft nooit gebeuren,
aangezien wij getuige zijn van Uw leer en Uw daden!'
[9] Ik, zei: 'Dat zijn jullie wel, maar toch zal er van nu af gerekend geen jaar
voorbijgaan en zullen jullie je aan Mij ergeren, Mij verloochenen en verraden!
Waarlijk Ik zeg jullie nog meer: als Ik als jullie Herder binnenkort gedood wordt,
zullen jullie als Mijn schapen verstrooid raken. Ik zal jullie na Mijn opstanding wel
weer bij elkaar brengen en jullie, voorzien van alles, de wereld insturen om alle
mensen Mijn evangelie over de komst van het rijk Gods op deze aarde te
verkondigen, en jullie zullen vele aanhangers krijgen maar uit deze aanhangers
240
zullen weldra volgelingen opstaan, die in jullie voetstappen treden en eveneens in
Mijn naam zullen onderrichten. [10] Degenen die geroepen zijn zullen niets
bederven, maar naast hen de velen die niet geroepen zijn des te meer, en dan zal er
weldra ruzie en twist onder hen optreden, en ieder van hen zal het doen voorkomen
dat hij de volle, zuivere waarheid leert; Mijn leer zal weldra als aas zijn, dat de
gieren al van verre ruiken, waar ze naartoe vliegen en dat ze tot op het bot opeten
om hun lichaam te verzadigen.
[11] Het geraamte zal dan nog wel overblijven, maar slechts weinigen, die wijs
zijn door Mijn geest, zullen onderkennen hoe het vlees, waarmee de botten vroeger
bedekt waren, er naar waarheid uit heeft gezien. De meesten zullen echter nog
zolang aan het geraamte blijven knagen, tot ze daarbij verhongeren.
[12] Dan zal er op de aarde natuurlijk veel geruzie zijn en tandengeknars, en de
mensen die zo lang in de duisternis zijn geweest, zullen in hun nacht de troebele
dwaallichten achterna rennen, in de mening daardoor een echt licht te verkrijgen;
maar het herhaaldelijke uitdoven van zulke dwaallichten zal hen langzamerhand in
henzelf tot de overtuiging brengen dat ze bedrogen zijn.
[13] Kijk, dan zal Ik wederkomen als een heldere bliksem, die van het oosten naar
het westen licht verspreidt en alles verlicht wat er in, op en boven de aarde is; en
dan zal de tijd komen, dat de valse leraren en profeten niets meer zullen bereiken
bij de door de bliksem verlichte mensen!'
241
[6] Kijk, o Heer, geeft U ons daarover nu eindelijk eens een volledige uitleg, zodat
wij niet steeds heimelijk moeten denken dat U van de duizend mensen slechts één
voor het eeuwige leven en negenhonderd negenennegentig voor de eeuwige dood
hebt geschapen!' [7] Daarop zei Ik: 'Luister, Mijn Simon Juda! Ik geloof dat jij op
dit punt, waar je voortdurend over twijfelt, nooit duidelijkheid zult krijgen, ook al
zou je in het volledige bezit van Mijn geest zijn! Ik heb jullie toch al enkele keren
gezegd dat Ik jullie nog heel veel te zeggen heb - maar dat jullie het nu nog niet
kunnen verdragen, dat wil zeggen met jullie verstand begrijpen en verstaan;
daarom zal Ik jullie Mijn geest zenden en die over jullie uitstorten, en die zal jullie
pas in alle waarheid en wijsheid binnenleiden! [8] Ik hoef nu tegenover jullie maar
een beetje hoger te grijpen met Mijn leer, en dan zeggen jullie: 'Nu hebt U weer in
gelijkenissen en beelden gesproken!', en omdat jullie niet in staat zijn Mijn leer te
begrijpen, noemen jullie die hard. 'Wie kan die vatten en begrijpen?'
[9] Weten jullie dan niet dat jullie nu met betrekking tot Mijn leer als kleine,
onmondige kinderen zijn, die men met melk voedt, omdat ze nog geen hard en
krachtig voedsel tot zich kunnen nemen en verteren?
[10] Als jullie er na Mij op uit zullen gaan om Mijn evangelie onder de mensen te
verbreiden, dan zullen jullie hetzelfde doen als wat Ik nu met jullie doe en met
andere mensen, die wij ontmoeten.
[11] Of wat zouden jullie ervan vinden, als er op een school voor kinderen een
zeer wijze schriftgeleerde zou komen en voordrachten over de meest verhulde
tekstgedeelten van de profeten zou gaan houden voor zijn jonge en zwakke
toehoorders -wat natuurlijk geen van de toehoorders zou kunnen begrijpen? Zou
die zeer wijze schriftgeleerde het zich uiteindelijk niet moeten laten welgevallen
dat zijn toehoorders hem toeroepen: 'Hooggeleerde en wijze vriend, leer ons toch
liever eerst lezen, desnoods schrijven en rekenen; en kijk dan pas of wij al dan niet
iets van je hoge wijsheid kunnen begrijpen!'?
[12] En kijk, zo'n terechtwijzing zou Ik Mijzelf van jullie moeten laten
welgevallen, als Ik jullie Mijn evangelie in het zuiver hemelse licht zou
voorhouden! Want als jullie de dingen van deze wereld al niet begrijpen, die toch
zo duidelijk voor de hand liggen, hoe zouden jullie dan iets begrijpen, als Ik met
jullie over dingen zou spreken die geheel en al van gene zijde en hemels zijn?'
247
Hoofdstuk 158: De historie van de basaltstad en haar omgeving
[1] Toen hij tenslotte ook wilde beweren dat de heuvel waar wij op stonden de
berg Nebo was, waar Mozes' aardse leven beëindigd werd, zei Ik tegen hem:
'Vriend, nu ga je toch wat te ver met je kennis van deze streek; want de omgeving
van de berg Nebo, van waaruit men ook de nevelige omgeving van Jericho
helemaal kan overzien, ligt nog een kleine dagreis verder naar het zuiden. Maar
aangezien je zo goed thuis bent in deze omgeving, kun je Mij misschien zeggen
wie de bouwer van deze zwarte basaltstad is waar jij woont! Weet je hoe die heet?'
[2] De waard zei: 'Heer en Meester, in de geschiedenis ben ik slecht thuis; maar
als ik mij niet vergis hebben de Gadieten deze stad gebouwd! Want men zegt dat
vanaf daar verder naar het noorden het land aan de stam Gad heeft toebehoord, en
verder naar het zuiden, samen met een gedeelte van het gelukkige Arabië tot aan de
rivier de Eufraat moet alles aan de stam Ruben hebben toebehoord. De grenzen van
deze twee landen schijnen in de boze tijd van de koningen echter sterk te zijn
verschoven, en tegenwoordig weet men niet meer precies tot hoe ver de stam
Ruben en tot hoe ver de stam Gad het land in bezit had. Wij houden deze stad van
ons nog voor een werk van die stam.'
[3] Ik zei: 'Mijn beste vriend, dan heb je je bijna duizend jaar vergist, want de
bouwer van deze stad alsook van nog verscheidene andere steden was Edon, die
nog vóór Abraham leefde en die deze stukken land bezat, met nog een aanzienlijk
deel van het gelukkige Arabië tot aan de Eufraat en samen met een groot gedeelte
van het huidige Syrië tot ver voorbij Damascus; derhalve is deze stad, samen met
verschillende andere steden, door Edon en zijn nakomelingen gebouwd en is
daarom niet veel jonger in jaren dan Babylon. [4] Kijk, Mijn beste, wij staan nu op
de heuvel waar Abraham en Edon stonden, terwijl ze God in het geloof van hun
hart een offer brachten en de grenzen van hun landen vaststelden. Alles in
westelijke richting behoorde, zover het oog reikt, aan Abraham, en het land in
oostelijke richting tot aan de Eufraat behoorde aan Edon en zijn nakomelingen, die
zich later voor het grootste deel met de nakomelingen van Abraham hebben
verenigd. Kijk, nu weet je wie de bouwer van deze zwarte steden was, die zo stevig
gebouwd zijn dat men ze over meer dan duizend jaar gerekend vanaf nu de alles
vernietigende tand des tijds niet echt duidelijk zal aanzien.
[5] De bevolking zal echter in de loop der tijd sterk afnemen en zeer arm zijn;
want nu is het land nog vruchtbaar, maar dan zal het een woestijn Worden, en
armelijke herdersvolken zullen er alleen in de natte wintertijd schaars voer voor
hun magere kudden aantreffen en niet te kieskeurig zijn om een tijdlang nu eens in
de ene, dan weer in een andere van deze vele steden te wonen.
[6] En toch zal deze nu al zeer woeste streek tot aan de Eufraat weer groen worden
en dan een gezegende plek zijn om te wonen voor de mensen die in Mijn naam van
goede wil zijn!'
[7] Daarop zei de waard: 'Ja, Heer en Meester! Eenzelfde voorspelling heb ik ook
bij de profeet Jesaja gelezen! Maar wanneer zal die tijd komen? Daarover staat
niets bij de profeet! Kunt U, o Heer en Meester, mij een preciezere tijd aangeven?'
[8] Ik zei: 'Het jaar, de dag en het uur niet - want dat is afhankelijk van het doen
en laten van de mensen, namelijk wanneer ze zich weer van hun wereldse
248
koningen zullen losmaken en zich net als in de tijd van Mozes en de richters onder
Mijn heerschappij scharen; maar toch zeg Ik je met zekerheid, dat er tot dan toe
niet veel meer dan tweeduizend jaar zullen verstrijken.
[9] Maar in het nu nog zeer woeste werelddeel, dat jullie Europa noemen en
waarvan de volkeren nu over jullie heersen, zal die gelukkige toestand eerder
optreden; want in dit oude werelddeel zijn nog een groot aantal -welteverstaan -
zeer harde stenen, die niet zo snel en gemakkelijk in vruchtbaar land zijn te
veranderen. Die harde stenen komen echter overeen met de even harde harten van
de mensen, die eveneens moeilijk in vruchtbare akkers voor het opnemen van Mijn
woord veranderd kunnen worden. [10] Ik zeg je: eerder dan een tiende deel van de
mensen van dit oude grote werelddeel zich in de volle zegen van Mijn leer zal
bevinden, zal het slechtste deel van Europa in Mijn leer gezegender zijn dan in dit
oude werelddeel het kleinste en beste deel; want er zal nog veel vuur nodig zijn
voordat de zeer vele mensen van dit werelddeel de invloed van de stralen van Mijn
levenszon ondergaan die hen tot het eeuwige leven zullen verwarmen.'
[11] De waard zei: 'O Heer, dan ziet het er voor ons nog heel treurig uit! Daarom
heeft de profeet natuurlijk niets met zekerheid kunnen aangeven over de tijd dat die
gelukkige toestand terugkeert?' [12] Ik zei: 'Ja, ja, Mijn beste vriend, kijk, daar in
het zeer verre oosten gaat de zon veel eerder op dan in het veraf gelegen westen;
daarom wordt het daar, waar de zon veel vroeger opgaat, ook veel eerder nacht, en
die blijft dan zo lang tot de zon weer opgaat. Dat is een voor jou begrijpelijk,
slechts natuurlijk beeld -maar daarachter gaat ook het geestelijke schuil.
[13] In Mij is de geestelijke zon voor jullie ook het eerst en het vroegst opgegaan;
maar daarom zal ze voor jullie ook het eerste ondergaan. Als ze echter weer
opgaat, zal ze voor jullie niet vanuit het westen opgaan, maar opnieuw vanuit een
zeer ver hier vandaan gelegen oosten; want bij Mij gebeurt alles in een bepaalde
orde, en er gebeurt niets in strijd met die orde, materieel noch geestelijk.
[14] Nu begrijp je deze dingen nog niet, maar weldra zal de tijd komen datje ze
zult begrijpen.'
251
[3] Ik zei tegen hen: 'Voor jullie priesters zal weldra het laatste uur geslagen
hebben; maar jullie huidige koning zal nog een goede man voor jullie worden als
hij over enkele jaren over Mij zal horen. Als jullie van hieruit weer in jullie land
komen en de koning de tribuut overhandigen - niet een -, maar tienvoudig, als hij
het wil aannemen - zal hij vriendelijk tegenover jullie worden en vragen hoe jullie
aan zoveel goud en zilver zijn gekomen. Vertel hem dan in alle bescheidenheid
hoever jullie voorbij de Eufraat zijn getrokken, wat jullie hebben gezien en
gehoord en hoe jullie aan het geld zijn gekomen!
[4] Hij zal jullie dan bij zich opnemen en graag met jullie over Abraham, Mozes
en de andere profeten spreken, en vooral over Mij, aangezien Ik Degene ben - zij
het ook in een lichaam van vlees en bloed - van wie alle profeten voorspellingen
hebben gedaan; binnen afzienbare tijd zal Ik boden naar hem toe zenden, die hem
alles wat ze van Mij hebben gezien en gehoord in het helderste licht zullen tonen.
En als de boden naar die stad komen, waar jullie koning verblijf houdt, zullen ze
eerst naar jullie toekomen, en jullie zullen hen naar de koning brengen.'
[5] Daarna begonnen we aan het ochtendmaal, en toen we klaar waren zei Ik tegen
hen: 'N u kunnen jullie gerust opstaan en op weg naar huis gaan; buiten voor het
huis zullen jullie alles aantreffen wat jullie voor de thuisreis nodig hebben!'
[6] Toen bedankten de twee, stonden op van de tafel en wierpen door de deur snel
een blik in de straat, om te zien wat voor nieuws daar voor de thuisreis stond; want
omdat niemand hun in de kamer een gift ter hand had gesteld waren ze wat
kleingelovig, en daarom nieuwsgierig wat ze op straat zouden aantreffen.
[7] Buiten gekomen troffen ze daar zes kamelen aan, waarvan er vier zwaar met
goud en zilver beladen waren en twee voor hen in orde waren gemaakt om hen
naar huis te brengen en eveneens van zoveel goud en zilver waren voorzien, dat de
twee daarmee tot ze weer thuis waren heel goed in hun levensbehoeften konden
voorzien. [8] Hoewel de weg naar hun eigen land tamelijk afgelegen en hier en
daar onveilig was door rovende bedoeïenen, kwamen de twee daar toch zonder
enig probleem wel behouden aan; zij deden onmiddellijk wat Ik hun had
aangeraden, waarna de koning hun heel vriendelijk gezind werd, hen tot zijn
zaakgelastigden aanstelde en hen hun vrouwen gezond en wel teruggaf, gekleed in
prachtige kleren.
253
hij ook die zou genezen, zouden zij en alle overige priesters zijn leer aannemen en
hun tempels eigenhandig vernietigen.
[13] Na die woorden ging Petrus met de priesters mee en kwam na een uur
inderdaad met hen in een dorp, waar een groot aantal koortsende zieken en
bezetenen waren, die hij allemaal genas en waarbij hij zelfs een dode tot leven
wekte. [14] De genezenen begonnen Petrus echter te loven en ze zeiden: 'Deze
man moet door de waarachtige God gezonden zijn, anders zou het voor hem niet
mogelijk zijn om enkel door zijn woord datgene bij ons te doen waartoe al onze
vele goden nog nooit in staat waren.'
[15] Dat maakte de priesters die Petrus vergezelden buitengewoon kwaad. Ze
dwongen hem ogenschijnlijk vriendelijk om samen met hen nog een klein dorp te
bezoeken, waar men alleen door een bos van mirten en rozen kon komen. In dat
bos grepen ze Petrus, trokken hem zijn kleren uit, sloegen hem dood en hingen
hem toen met zijn voeten aan een dode mirtenboom waaraan ze aan de onderkant
een dwarsbalk bevestigden en daar zijn handen met touwen aan vastbonden; daar
lieten ze hem zo hangen en trokken zich toen langs een andere weg terug in de
stad. [16] Omdat de koning vond dat Petrus te lang wegbleef liet hij hem overal
zoeken, zowel binnen als buiten de stad, en het lukte hem pas de tweede dag om
Petrus - dood en heel erg toegetakeld - in het mirtenbos te vinden.
[17] Daarbij werd hem door de genezenen ook verteld dat de priesters van de stad
hem met alle vriendelijkheid naar hen toe hadden gebracht, dat hij hen op
wonderbaarlijke wijze beter had gemaakt en bovendien een dode weer tot leven
had gewekt. Ze voegden er nog aan toe dat hij daarna met de priesters verder
landinwaarts was gegaan.
[18] Dat deed de koning groot verdriet, hij liet Petrus met koninklijke eer in de
koninklijke tombe begraven en liet ook de mirtenboom in de tombe leggen.
[19] Maar de meer dan tweeduizend priesters in die stad verging het daarna slecht.
De koning spaarde niet een van hen, liet hen door zijn soldaten allemaal doden en
daarna op meer dan vierhonderd wagens ver weg naar een woestijn brengen, waar
hij hen uit de wagens liet gooien om daar als voedsel voor de vele wilde beesten te
dienen. [20] Daarna begon de leerling Marcus met hulp van de koning en onze
twee bekende zaakwaarnemers de mensen van bijna de hele stad tot Mijn leer te
bekeren, en het duurde nog lang geen jaar, of de hele stad en daardoor spoedig
daarna ook bijna het hele land was zegenrijk tot Mijn leer bekeerd.
[21] (Hiermee stel Ik jullie, Mijn jongste leerlingen, bij deze gelegenheid op de
hoogte waar en hoe de eerste apostel voor deze wereld aan zijn einde is gekomen;
dus niet in Rome, nog minder in Jeruzalem, maar in de nieuwe stad Babylon, die
later de Saraceense naam Bagdad kreeg.)
[22] Dat heb Ik echter bij de waard in de jullie bekende stad niet aan de leerlingen
verteld, maar alleen aan jullie in déze tijd, en nu kunnen we weer onze eerdere
plaats, terwijl we nog aan de tafel van de waard zitten, innemen.
254
Hoofdstuk 162: De Heer zegent het woeste gebied van de roofzuchtige herders
De Heer in de stad bij de Nebo
[1] De waard vroeg Mij of Ik niet nog enkele dagen bij hem wilde blijven.
[2] Maar Ik zei tegen hem: 'Als je in Mij gelooft, Mij voortdurend liefhebt en
volgens Mijn leer leeft en handelt, zal Ik in de geest altijd bij je blijven, maar met
Mijn lichaam zal Ik niet lang meer op deze aarde zijn; want Mijn tijd loopt ten
einde, en Ik heb nog veel te doen in andere steden en dorpen; daarom zal Ik met
Mijn leerlingen dan ook onmiddellijk verder naar het zuiden reizen.
[3] Daarop bracht de waard nog nieuwe wijn en vers brood; wij namen daarvan
iets tot ons, stonden toen van tafel op en maakten ons gereed om verder te trekken.
[4] Toen Ik de waard en zijn hele huis had gezegend, bedankten allen Mij en de
waard zelf vergezelde ons nog ongeveer twee uur gaans, bij welke gelegenheid Ik
hem nog menig levensgeheim onthulde, waardoor hij zeer getroost was.
[5] Daarna keerde hij weer terug naar huis en wij trokken nog ruim een halve
dagreis verder naar het zuiden, en wel over zeer woeste en dorre grond; daar
troffen wij slechts enkele herders met hun magere kudden, die op ons toeliepen om
ofwel een aalmoes van ons te vragen of in het ergste geval af te dwingen.
[6] Mijn leerlingen, die met elkaar een aanzienlijke groep mensen vormden,
bedreigden hen echter en zeiden dat ze zich terug moesten trekken, anders zou hun
wat kwaads overkomen; op dat dreigement zetten de te hoop gelopen herders, die
met ongeveer dertig man waren, ook niet zulke tevreden gezichten, en ze begonnen
te schelden en tegen hen tekeer te gaan. Enkele leerlingen, die de Arabische taal
machtig waren, verstonden dat en - zelfs Mijn Johannes en de apostel Petrus -
zeiden tegen Mij (de leerlingen): 'Heer, hebt U voor dit ellendige gespuis geen
bliksems en geen vuur meer? Laat toch net als over de Sodomieten bliksem en
vuur regenen over dit boosaardige roversgespuis!'
[7] Ik zei tegen de leerlingen: 'Altoran, dat betekent: o kinderen van de donder en
van de toorn! Moet Ik deze armen nog meer straffen dan ze al gestraft zijn? Doe
hun liever goed in plaats van hen erg te bedreigen, dan zullen ze jullie direct een
beter getuigenis en betere woorden geven!'
[8] Daarop liet Ik de herders bij Mij komen en zei tegen hen: 'Kijk eens, arme
gebruikers van dit woeste gebied, goud en zilver hebben wij niet bij ons, en Ik als
de Heer wel het allerminst; en ook al zouden wij jullie goud en zilver schenken,
dan zou jullie dat in deze uitgestrekte woestenij van weinig nut zijn! Maar Ik kan
iets anders voor jullie doen, dat jullie van nut zal zijn. Kijk, jullie en jullie kudden
hebben weinig te eten en ook bijna geen water! Ik heb de macht om jullie gebied te
zegenen, en dan zullen jullie en ook jullie kudden al gauw geen gebrek meer
hoeven te lijden. Als jullie dat goedvinden, zal Ik het ook doen.' [9] Alle herders
zeiden: 'Heer en Meester, als U dat kunt -waar wij niet aan twijfelen, omdat U het
hebt gezegd - zal ons dat onuitsprekelijk veelliever zijn dan wanneer U al deze
steenklompen in goud en zilver zou veranderen, terwijl wij te midden van die
schatten samen met onze kudden aan de hongerdood prijsgegeven zouden zijn.'
[10] Na die woorden van de herders hief Ik Mijn handen op, dankte en zegende
het gebied, en onmiddellijk had de hele streek voldoende gras en ook bronnen, en
de hutten van de herders werden voorzien van brood en zout.
255
[11] Toen de herders dat zagen vielen ze voor Mij neer, prezen Mij uitbundig en
zeiden dat Ik geen mens, maar een God was; want noch Mozes, wiens naam ze
kenden, noch zijn volgelingen zouden daar ooit toe in staat zijn geweest.
[12] Daarop brachten ze ons melk en brood en wij namen daar allemaal wat van,
zetten onze reis verder voort onder vele lofprijzingen van de herders en hoorden
nog ver weg het luide gejuich van deze gelukkige herders.
[13] Onderweg zei Ik tegen Mijn leerlingen: 'Oordeel nu zelf wat het beste is:
goed doen aan degenen die je kwaad willen doen, of kwaad met kwaad vergelden?
Daarom moeten jullie in de toekomst jullie vijanden liefhebben en zegenen, en
goed doen aan degenen die jullie kwaad willen doen; zo zullen jullie gloeiende
kolen op hun hoofden stapelen en daardoor vele vrienden maken! [14] Doe in alle
dingen zoals Ik doe, dan zullen jullie op jullie reizen in Mijn naam met weinig
stenen des aanstoots te maken hebben! Maar wee, als jullie degenen die dreigend
op jullie afkomen ook dreigend tegemoet treden en het hen direct betaald willen
zetten! Dan zullen jullie veel tegenspoed op aarde te verduren krijgen! Liefde wekt
altijd weer liefde op -toorn en straf echter weer toorn en wraak!,
[15] Dit griften de leerlingen in hun hart en ze beloofden Mij dat ze dat tot aan het
einde van hun leven in acht zouden nemen.
[16] En Ik zei tegen hen: 'De meesten van jullie zullen dat wel doen, maar Ik zie
ook enkelen onder jullie die zich ondanks deze raad van Mij bij vervelende
gelegenheden toch van bedreiging en straf zullen bedienen; maar daardoor zullen
ze nooit een goede vrucht tot volkomen rijpheid brengen.'
257
wonderen, die je van de Essenen hebt geleerd, zullen weldra doorzien worden, en
dan zal wel blijken watje nog meer kunt!
[18] De heidenen kun je daar wel mee misleiden, maar ons oude nakomelingen
van Abraham niet. Maar als je werkelijk iets goddelijks kunt, doe dan nu Voor ons
een teken, dan zullen wij geloven dat je meer kunt dan alle Essenen en andere
tovenaars op aarde, en dat je werkelijk van de geest Gods vervuld bent!'
[19] Ik zei: 'Ik heb in jullie bijzijn al een groot aantal geweldige tekenen gedaan
die nog nooit door een mens op deze aarde gedaan zijn, en jullie zeiden dat
Beëlzebub, de overste van de duivels, Mij daarbij behulpzaam was. Als jullie dat
geloven en ook jullie voorvaderen in dat geloof bijna alle oude profeten hebben
gestenigd en gedood, omdat ze ook van hen beweerden dat zij de duivel hadden en
met zijn hulp voorspellingen en tekenen deden -hoe zou er dan in jullie enig licht
kunnen zijn om de waarheid van Mijn leer en Mijn daden te herkennen?
[20] Jullie hebben Beëlzebub als vader en leren en handelen volgens zijn ingeving,
wat Ik maar al te goed zie. Ik ben echter herhaalde malen naar jullie toegekomen
om je uit zijn boeien te bevrijden; maar het bevalt jullie beter om dienaren van de
duivel te blijven dan dienaren van de ene en enig ware God te worden, die jullie
niet kennen en nog nooit hebben gekend. Blijf dus dienaren van wie jullie willen;
Ik zal dat ook doen, en binnenkort zal Ik voor de ogen van de hele wereld openbaar
maken wie jullie zijn en wie Ik ben. En laat ons nu gaan, en het ga je goed in naam
van degene die jullie dienen!' [21] Deze woorden van Mij beledigden deze
Farizeeërs in zo buitengewoon hoge mate, dat ze Mij en Mijn leerlingen
onmiddellijk naar het kantoor van de stadsrechter wilden brengen.
[22] Maar Ik zei tegen hen: 'Ik ben de Heer, en Ik zal doen wat Ik wil; zorg liever
dat jullie niet eerder dan Ik met de stadsrechter te maken krijgen!
[23] Ik ben met Mijn leerlingen heel rustig naar jullie toegekomen en heb niemand
van jullie met ook maar één enkel woord of door een gelaatsuitdrukking lastig
willen vallen, hoewel Ik al van enige afstand hoorde wat voor laaghartige praatjes
jullie met elkaar over Mij hadden; derhalve zou Ik het recht hebben gehad om
jullie ter verantwoording te roepen over wie jullie hier in den vreemde het recht
heeft gegeven om opmerkingen over Mij te maken, die Mij noch een van Mijn
leerlingen konden bevallen. En dus zeg Ik jullie nu nog één keer dat Ik de Heer ben
en de macht heb om deze stad binnen te gaan en Mij daarin niet door jullie te laten
hinderen; als dat echter niet genoeg is voor jullie en jullie bij je voornemen willen
blijven, zal Ik daar wel met goed gevolg tegen op weten te treden!'
[24] Na deze woorden van Mij zei Dismas, die de hele kwestie toch wat pijnlijk
vond, tegen zijn zeer hardnekkige metgezel: 'Laat hen in Godsnaam maar verder
gaan! Laten wij eenvoudigweg naar ons gezelschap terugkeren; want met
dergelijke mensen, die in het bezit zijn van geheime krachten, wil ik verder niets te
maken hebben! Als ze in strijd met Gods wil handelen, zal God hen te zijner tijd
wel weten te tuchtigen en vernietigen; als ze echter toch hoe dan ook
overeenkomstig de wil van de Almachtige handelen, zullen wij niet in staat zijn
iets tegen hen uit te richten.' [25] De metgezel van Dismas wilde daar echter niet
naar luisteren, maar riep de anderen, die langzaam achter hen aan liepen, om hem
te hulp te komen en samen met hem Mij en Mijn leerlingen naar de stadsrechter te
258
brengen. [26] Ik zei: 'Tot hier en niet verder met jullie Beëlzebubwoede tegen Mij
en Mijn leerlingen! Ik zal tot morgen wachters voor jullie neerzetten, die jullie aan
geen enkele poort deze stad binnen zullen laten; en die wachters zullen ook het
teken zijn dat jullie van Mij verlangden. Hopelijk zullen jullie daaraan zien dat Ik
volkomen naar waarheid Heer over alle schepselen op deze aarde ben en ook nog
Heer oneindig ver daarbovenuit, veel verder dan jullie je ooit kunnen voorstellen.
Ik wil het, en zo geschiede het!'
[27] Op datzelfde ogenblik stonden er al veertien grote, grimmige leeuwen voor
de Joden die ons achtervolgden, en een van hen pakte de hardnekkige metgezel van
Dismas beet en droeg hem terug naar zijn metgezellen.
[28] Dismas viel echter voor Mij op zijn knieën en vroeg Mij hem te sparen,
aangezien hij persoonlijk een heel andere mening over Mij was toegedaan, en dat
hij voorzover mogelijk al herhaalde malen woorden te Mijnen gunste in de Hoge
Raad had laten vallen; maar dat was olie op het vuur gieten en betekende
uiteindelijk noodgedwongen met de honden mee te moeten blaffen. N u moesten
die halsstarrige metgezellen van hem maar tegen de leeuwen blaffen; die zouden
waarschijnlijk niet bang zijn voor hun geblaf.
[29] Ik zei tegen hem: 'Ga voor ons uit de stad in en breng ons naar een
rechtschapen herberg; daarna kun je naar stadsrechter Titus gaan en tegen hem
zeggen dat Ik in die herberg op hem wacht.'
[30] Dismas bedankte Mij, stond op en bracht ons onmiddellijk naar een
nabijgelegen herberg in deze stad.
264
tevoren heb gezegd,je overkomt, zul je hier wel aan denken; maar blijf zonder
vrees, want Ik zal je niet alleen laten!
[3] In deze dagen moet het hemelrijk echter groot geweld worden aangedaan; wie
het niet met geweld naar zich toetrekt, zal het niet in bezit nemen.
[4] De tijd is nog maar kort, dat Ik Mij zoals nu onder de mensen in deze wereld
zal bevinden en onder hen zal werken; daarna zal Ik op een voor deze wereld
uiterst onaangename en treurige wijze verheerlijkt worden, en dan zal Ik pas voor
allen die in Mij geloven, een eeuwig levensrijk vestigen, waarin Ik zal wonen en al
de Mijnen zullen zijn waar Ik ben.
[5] Neem van Mij aan dat wie in Mij gelooft, volgens Mijn leer leeft en handelt en
Mij boven alles liefheeft en zijn medemens als zichzelf, reeds in dit leven het
eeuwige leven zal ontvangen en nooit meer zal sterven, al zou hij ook -als het
mogelijk zou zijn -wat zijn lichaam betreft honderd keer sterven; want evenals Ik
voortdurend uit eigen macht en kracht zal leven, al wordt dit aardse lichaam Mij
ook afgenomen, zal zijn ziel met Mijn geest in haar voortdurend leven, meer dan
zalig zijn en met Mij in eeuwigheid heersen!'
[6] Met deze belofte van Mij waren allen tevreden, en toen geloofden ze.
[7] Omdat het al avond was geworden, vroeg de waard Mij of het niet al tijd was
om een behoorlijk avondmaal klaar te maken.
[8] Ik zei: 'Het avondmaal dat Mij het liefste is, is dit, waarbij Ik al deze mensen
uit Mijn stam, die verloren waren, weer heb gevonden en gewonnen; maar vraag de
anderen wat ze willen eten!'
[9] Barnabas stond op en zei: 'O Heer en Meester, ook voor ons bestaat het beste
avondmaal uit het feit dat U naar ons toe bent gekomen en wij U herkend hebben
als Degene die U bent! Overigens hebben wij brood en wijn genoeg.Wat voor
ander lichamelijk voedsel hebben we dan nog nodig?'
[10] Toch zei Ik tegen de waard: 'Ga maar naar je provisiekamer en kijk watje
daar aantreft, dat door ons joden gegeten kan worden! Laat het goed klaarmaken,
en zet het dan voor ons op tafel!'
[11] De waard ging de kamer uit en trof op een grote tafel, die daar voor het
bereiden van spijzen was klaargezet, een grote hoeveelheid reeds opengemaakte en
schoongemaakte vis aan, waardoor hij, zijn vrouwen zijn kinderen van louter
verbazing hun handen in elkaar sloegen.
[12] De waard kwam onmiddellijk vol blijdschap weer naar ons terug en zei: 'Mijn
beste heren gasten, een derde wonder! jullie weten hoe moeilijk er in deze streek
vis te krijgen is, en kijk, de grote tafel in de provisiekamer waar wij het voedsel op
klaarmaken ligt zo vol met heel verse, maar reeds schoongemaakte, edele vissen,
dat wij daar voor drie dagen allemaal meer dan genoeg aan hebben; ze hoeven
alleen maar toebereid te worden - waar ik al opdracht toe heb gegeven -en dan
zullen wij verzadigd worden met een zeer zeldzame spijs.'
[13] Toen zeiden Barnabas en Dismas: 'Bij God zijn alle dingen mogelijk, en ons
verwondert het nu helemaal niet meer, aangezien wij Hem in ons midden hebben,
voor wie geen enkel ding onmogelijk is. Want Degene die alle zeeën, meren en
rivieren met allerlei vissen en andere dieren kon bevolken, kan ook uit Zichzelf
overal zoveel vissen tevoorschijn roepen als Hij maar wil; en wij belijden nu dat in
265
deze mens Jezus uit Nazareth in Galilea de volheid van de Godheid lichamelijk
woont! En wie anders gelooft, staat nog ver af van de waarheid!'
[14] Ik zei: 'Blijf bij dat geloof en laatje in je innerlijk door niemand misleiden;
want door dat geloof in Mij zullen jullie gerechtvaardigd voor Mij staan en zal Ik
jullie het eeuwige leven geven en jullie op de jongste dag opwekken!'
[15] Met deze woorden van Mij waren zij tevreden.
267
[13] Toen ik met zulke geloofsbeginselen naar de Joden kwam en hen zag bidden
en boete doen, kreeg ik werkelijk medelijden met hen omdat ze zo kortzichtig
waren; er moest wel net als onder de heidenen allerlei bijgeloof in hen schuilen, dat
hun gemoed misschien enigszins gelukkig maakte maar daarentegen meestal
buitengewoon sterk verwoestte. En degenen die hun dat bijgeloof bijbrengen
zullen, evenals bij alle andere volkeren, zeker de gezamenlijke priesters zijn, die
zich door de mensen goed laten bedienen en voeden voor het door hen bedachte
bedrog, zich niet in het minst bekommeren om een heil van de mensen, dat ergens
anders vandaan komt, en daarbij denken: ' Als de dood jullie eenmaal heeft
gehaald, dan hebben jullie samen met ons voor eeuwig genoeg van alles!'
[14] Daar wilde ik echter geen genoegen mee nemen, en ik verschafte mijzelf de
boeken van de Joden, las ze met grote aandacht door, en ik moet eerlijk bekennen
dat ze mij te geheimzinnig en onbegrijpelijk voorkwamen. Het beste eraan was nog
dat daarin van slechts één God sprake is, die zeer goed en rechtvaardig is; maar
verschillende dreigementen met aan gene zijde te verwachten eeuwige straffen
ontbreken daar evenmin als in de oeroude mythenleer van de Egyptenaren, Grieken
en Romeinen. Ik legde de boeken dus aan de kant en zei: jullie zijn evenzeer een
werk van zwakke mensen van deze aarde als onze afgoden, goden en de vele
boeken over hen, waarvan de grote bibliotheek in Alexandrië er heel veel bezit.
[15] Grote Heer en Meester, dat was tot nu toe mijn geloot; maar nu, in Uw
tegenwoordigheid, voel ik voor het eerst in mijzelf weliswaar veroorzaakt door Uw
daden en weinige woorden -dat ik mij toch in een verkeerd geloof bevind. Daarom
vraag ik U of U mij een goed licht wilt geven, met name over wat U geheel naar
waarheid bedoeld hebt met Uw opwekking tot het eeuwige leven op een bepaalde
jongste dag!'
270
Hoofdstuk 170: De Heer stelt aan de opperstadsrechter enkele vragen die tot
nadenken stemmen
[1] Ik zei: 'Ja, Mijn beste opperstadsrechter! Als wereldse rechter heb je heel goed
gesproken, en ieder die zoals jij alleen van wereldse dingen verstand heeft, kan
deze dingen ook alleen maar zo zien! Maar desondanks verkeer jij wat het leven
van de mensen en alle andere schepselen betreft in een ongelooflijk ernstige
dwaling. [2] Naar de schijn te oordelen - die echter altijd bedriegt - zou je
natuurlijk wel gelijk hebben, maar wat de innerlijke levenswaarheid betreft
absoluut niet; want alles wat jij op de wereld al als levend waarneemt, is in de sfeer
van zijn leven duizendmaal onverwoestbaarder dan alles wat jij je als
onverwoestbaar kun voorstellen.
[3] Jouw belangrijkste stelregel komt erop neer dat jij aan de ziel van een mens na
het afvallen van zijn lichaam geen voortbestaan meer toekent.
[4] Op dat punt zou Ik je met één enkele verschijning uit het gebied van gene zijde
tot een geheel tegenovergesteld geloof kunnen brengen; maar daar hebben we nog
tijd genoeg voor - Ik wil je eerst langs een andere weg tot een geheel andere
overtuiging brengen!
[5] Ik zal je nu heel korte vragen stellen, die jij gemakkelijk kunt beantwoorden,
en jouw eigen antwoorden zullen je weldra tot een andere visie op de wijsheid van
de Schepper brengen, en dan zul je zelf om je huidige mening moeten lachen.
[6] Zeg Mij, Mijn beste vriend, heb je in je leven al eens gezien en meegemaakt
dat een echte grote sufferd, die nauwelijks kan praten en nog veel minder kan
schrijven, rekenen en tekenen, in staat is een ontwerp te maken, aan de hand
waarvan er onder zijn persoonlijke leiding een keizerlijke burcht gebouwd zou
kunnen worden, die iedereen tot verbazing zou brengen? [7] Je zegt bij jezelf:
'Nee, de bouwmeester moet goed toegerust zijn met alle kennis daarvoor, want
zonder dat is hij onmogelijk in staat een enorme keizerlijke burcht te bouwen!'
[8] Kijk, vriend, hieruit moet je concluderen dat een mens of God, die in staat is
een grote keizerlijke burcht te bouwen, onmogelijk dommer kan zijn dan de sufferd
die Ik aanhaalde!
[9] Een enorme keizerlijke burcht is natuurlijk wel een verbazingwekkend werk,
dat de Meester ervan zeker eer aandoet; maar denk je niet dat het bouwen van een
hele wereld, zoals de aarde is, nog aanzienlijk veel meer wijsheid en kracht vereist
dan het bouwen van de majesteitelijke, kunstige keizerlijke burcht?
[10] Nu zeg je alweer bij jezelf: 'Zeer zeker! Maar hoe die kracht ook heten mag,
die een hele wereld zoals de aarde tot bestaan heeft gebracht met alles wat erop,
erboven en erin is, ze moet toch in het volle bewustzijn van haar scheppende kracht
en diepgaande kennis bestaan hebben en nog steeds voortbestaan; want als ze niet
zou voortbestaan zou haar werk, evenals dat van een mens, maar al te gauw een
volslagen ruïne moeten worden.
[11] Maar als deze scheppende kracht in het volle bezit van haar grote wijsheid
zo'n geweldig werk heeft kunnen voortbrengen, zal ze bij het voortbrengen van
schijnbaar kleine werken op zo'n hemellichaam waarschijnlijk niet minder wijs zijn
geweest. Of heb je wel eens gezien dat iets, wat in zichzelf dood is en niet bestaat,
iets levends buiten zichzelf tot bestaan kan roepen?
271
[12] Je zegt: 'Nee, zoiets is ondenkbaar en zelfs op logische gronden onmogelijk.
[13] Goed, zeg Ik je; denk je soms dat er minder voor nodig is om de kleinste
worm tot bestaan en leven te roepen dan een hele aarde, de maan en de zon?
[14] Ik zeg je: als je in staat bent het meest eenvoudige wormpje tot een levend
bestaan te roepen, dan ben je even goed in staat een hele aarde, de maan en de zon
evenals de overige sterren tot bestaan te roepen! Want de zichtbare, lichamelijke
levensmachine van zelfs het meest onbeduidende wormpje is in haar organische
bouw zo kunstig, dat je je daar niet de minste voorstelling van kunt maken. Als die
uiterlijke levensmachine niet zo kunstig en wijs was ingericht, hoe zou men daarin
dan een substantieel zieltje kunnen plaatsen, en hoe zou dit zieltje zich dan van de
levensmachine kunnen bedienen om zich verder te ontwikkelen?
[15] En als degene die het wormpje in leven roept, zelf niet een volmaakte heer
over alle krachten en al het leven zou zijn - hoe zou hij zo'n machine dan tot leven
kunnen brengen? En hij zou zelf behalve een heer over alle krachten en al het leven
toch ook zonder meer het eeuwige leven zelf moeten zijn -want hoe zou hij anders
het wormpje zelf tot leven kunnen brengen?'
Hoofdstuk 172: Het verkeer met gene zijde Het innerlijk geestelijk gezicht
[1] (De Heer:) 'Je hebt beweerd dat men met de mensen die eenmaal zijn
gestorven, geen overleg kan voeren; maar daar vergis je je heel erg in.
[2] Voor mensen van jouw soort is dat inderdaad nauwelijks mogelijk, want die
zijn vanaf het eerste begin te werelds ontwikkeld; ze hebben wel zoveel mogelijk
hun natuurlijke gezichts- en begripsvermogen gescherpt, maar daardoor hun
innerlijk geestelijk gezicht op de achtergrond geplaatst. Want het gaat hun met dat
innerlijke geestelijke gezicht ongeveer zoals iemand die glazen ruiten in zijn huis
heeft aangebracht. Hij bevindt zich echter buiten en hoort plotseling een hard
geluid in het huis. Hij gaat dus onmiddellijk naar een venster en wil het inwendige
van het huis zien; maar ondanks al zijn inspanning kan hij vrijwel niets ontdekken,
want de weerspiegeling van het daglicht op de ruiten maakt dat onmogelijk. Als hij
dus de oorzaak van het geluid te weten wil komen, blijft hem niets anders over dan
de voordeur van het huis en alle tussendeuren open te doen en naar binnen te gaan,
om te zien Wat de oorzaak van het geluid was; of hij moet een ruit kapotslaan en,
als dat te weinig is, nog meerdere, om beter naar binnen te kunnen kijken naar wat
het geluid heeft veroorzaakt.
[3] Als de desbetreffende huisheer zich op het moment dat hij het geluid hoorde in
het huis zelf in plaats van erbuiten had bevonden, dan zou hij eerder en
273
gemakkelijker achter de oorzaak van het geluid zijn gekomen; maar omdat hij zich
buiten bevond, kon hij niet aanwezig zijn op het moment dat het geluid optrad,
maar pas later en in ieder opzicht minder goed, omdat zowel de oorzaak als het
gevolg al verdwenen waren. Hij zou dan langdurig en met veel moeite alle hoeken
binnen in het huis moeten doorzoeken en tenslotte een gebroken stuk vaatwerk
vinden, waarvan hij dan zou moeten vermoeden dat het door een of andere
beweging van boven naar beneden op de grond is gevallen, daarbij gebroken is en
het lawaai heeft veroorzaakt. Maar toch heeft hij zelfs over dit vermoeden geen
volledige zekerheid, omdat het gebroken stuk vaatwerk ook wel eerder gebroken
had kunnen zijn -daarom is zijn aanname ondanks alles niet zeker, maar slechts een
vermoeden, en dat allemaal vanwege het feit dat hij zich op het moment dat hij het
geluid hoorde niet binnen, maar buiten zijn huis bevond.
[4] Kijk, met dit beeld wil Ik je er op wijzen dat een mens die alleen uiterlijk
verstandelijk ontwikkeld is, helemaal niets of slechts zeer weinig en onduidelijk
kan horen en begrijpen van wat er geestelijk in hem gebeurt!
[5] Het lichaam is het huis van de ziel en de geest in haar is door God daaraan
toegevoegd opdat die de ziel onderwijst en wekt in alles wat geestelijk is, en het
haar ook mogelijk maakt, ermee in contact te treden.
[6] Maar hoe kan de geest dat doen, als de ziel in het volledige bezit van haar vrije
wil zich meestal buiten het huis bevindt en zich verkwikt en laaft aan het wereldse
licht? Daardoor wordt ze zo verblind en verdoofd, dat ze dan niets meer ziet en
gewaarwordt van wat er in haar huis gebeurt.
[7] Als ze daartoe aangemaand wordt wil ze mettertijd wel in haar huis rondkijken
en raakt ze daar erg bezorgd om; ze ziet dat het hier en daar al mankementen heeft,
wil dat herstellen en in orde maken en verenigt zich dan uiteindelijk zelf met de
materie van haar innerlijke en uiterlijke woonhuis. [8] Dan zoekt ze evenwel de
geest in haar huis, die haar door af en toe lawaai te maken bij zich in huis wilde
roepen; maar dikwijls hoorde ze dat lawaai niet door het wereldse tumult. Af en toe
wierp ze wel een vluchtige blik in het inwendige van haar huis, waar ze echter
maar weinig en onbetrouwbare dingen zag. Dan keerde ze zich na zo'n klein
onderzoek al gauw weer naar buiten, waar het haar beter beviel dan in de donkere
vertrekken van haar huis, waarin ze niets duidelijks meer kon ontdekken, omdat
haar gezichtsvermogen door het uiterlijke licht teveel verblind en haar innerlijke
vermogen om te horen door het harde wereldse tumult te sterk verdoofd was.
[9] Hier en daar zijn er echter vreesachtige zielen, net als kinderen, die bang zijn
voor het wereldse licht en het wereldse tumult. Die blijven dan liever thuis en
houden zich bezig met wat zich in het huis bevindt. Als er nu lawaai te horen is,
kunnen ze door een ruit, die niet verblind is door uiterlijk licht, heel goed van
binnen naar buiten kijken en er snel en gemakkelijk achter komen wat het lawaai
heeft veroorzaakt, en ze kunnen zich van veel dingen die ook in het huis gebeuren
juister en eerder bewust worden dan degenen die zich buiten hun huis bevinden.
[10] Het geestelijke vermogen om te zien en te horen is dus steeds binnen in de
mens en nooit buiten, in zijn wereldse zintuigen. Als je dus met een of andere ziel
zou willen spreken en haar zou willen zien, dan kan dat alleen maar in jezelf, maar
nooit buiten jezelf bewerkstelligd worden.
274
[11] Als je meer thuis was gebleven zou je allang dezelfde levenservaringen
hebben opgedaan als heel veel anderen die jou daar wel over verteld hebben, maar
wier verhaal jij steeds tot een lichtgelovige zelfbedrog verklaard hebt. Daardoor
heb jij je ook steeds meer alleen maar buiten je huis opgehouden en er slechts
zelden een vluchtige blik in geworpen; daarbij heb je je altijd maar meer geërgerd,
omdat je als gevolg van de verblinding van je innerlijke gezicht door het licht van
het uiterlijke wereldse verstand steeds minder en slechter kon onderscheiden wat er
in jouw levenshuis aanwezig was. En je hebt jezelf gestraft doordatje met je
uiterlijke wereldse licht de eeuwige dood en het eeuwige niet-zijn als de grootste
weldaad beschouwde, en nog beschouwt, voor een wezen dat nu eenmaal tot een
zelfbewust bestaan is geroepen.
[12] Maar kijk, Ik als ware Heer des levens heb de gave omjou in je innerlijk terug
te brengen en je innerlijke gezicht gedurende enkele ogenblikken sterker te maken,
en dan kun je je er onmiddellijk zelf van overtuigen hoe het gesteld is met het
voortbestaan van de ziel na de dood van haar lichaam!
[13] Zeg Mij wie jij uit je vroegere tijd nu wilt zien en spreken, dan zal diegene op
hetzelfde ogenblik komen en je te woord staan, en je zult hem ook herkennen als
degene die je tijdens zijn leven hebt gekend!'
293
bezien, omdat dat niet in staat is de gewelddadige verschijnselen te beoordelen op
hun doelmatigheid voor een groot nuttig doel.
[14] Evenzo .gaat het bij de planten, waar veel edele bij zijn, maar nog meer
onedele, die jullie met het woord 'onkruid' aanduiden. Als iemand een schone
akker heeft om zijn tarwe en gerst te zaaien, zullen deze twee edele graansoorten
zich ook wel goed en zuiver ontwikkelen; maar als er een vijand zou komen die 's
nachts een hoeveelheid onkruidzaad op de tarwe en gerstakker zou strooien, en het
onkruid zou dan tussen het edele graan opkomen, dan zou het dat weldra
verdrukken en verstikken. [15] Er bestaan trouwens plantensoorten die ervoor
zorgen dat er geen andere planten opkomen, wanneer ze zich meester hebben
gemaakt van een groter of kleiner stuk land.
[16] En zo zie je nu hetzelfde voor je in het rijk der dieren. Het ene dier dient het
andere wat zijn vlees betreft tot prooi en voeding, en de mens, die wat zijn vlees
betreft zelf van dierlijke aard is, is en blijft het grootste roofdier. Want een gazelle
of een schaap vluchten als ze een wolf, een beer, een leeuw, een tijger en
dergelijke verscheurende dieren in hun buurt zien komen; maar de mens slaat niet
op de vlucht voor zulke boosaardige dieren als hij voorzien is van allerlei wapens,
die hij met zijn verstand heeft uitgevonden, maar maakt gretig jacht op hen om hun
pelzen te bemachtigen en zo nu en dan ook hun vlees bij het vuur in een goed
smakend stuk gebraad te veranderen.'
Hoofdstuk 185: Het voorbeeld van een vereniging van dierlijke zielen
[1] (De Heer:) 'Je hebt nog gezien hoe de reusachtige adelaar zich tenslotte
meester maakte van de jakhals, die zich reeds met de gazelle had verzadigd, ermee
omhoog vloog en hem toen op een steenachtige bodem liet vallen; bij die
gelegenheid vond dat roofdier een zekere dood, maar daarna werd het weer door de
adelaar gegrepen en ver naar het zuiden gedragen, waar de adelaar tussen de
steenrotsen zijn nest en thuisbasis had. Toen hij daar met zijn buit aankwam, liet
hij zijn prooi nogmaals van een behoorlijke hoogte naar beneden vallen, omdat die
hem al wat te zwaar werd. [2] De buit sloeg echter tegen een rotswand en viel naar
beneden in een tamelijk diepe kloof van het dal. In die kloof weidden Arabische
herders hun magere kudden en zagen al gauw hoe de reuzenadelaar, die voor de
herders een bekende vijand van hun kudden is, steeds lager daalde om zijn prooi op
te halen, die te diep in het dal was gevallen.
[3] Toen de herders dat merkten, spanden ze onmiddellijk hun bogen en mikten op
de steeds lager dalende adelaar, en toen die volgens hun berekening laag genoeg
was gekomen, schoten ze met hun bogen scherpe pijlen af en zie, de adelaar werd
door drie herders goed geraakt, viel dood in de kloof en werd als een echte
overwinningstrofee door de herders in ontvangst genomen. De arme jakhals met
zijn gazelle ligt echter nog tussen de lage rotsen waar hij gevallen is, en zal pas na
enige tijd door andere roofvogels opgegeten worden.
[4] En kijk! Daar voor de deur staat al een menselijke gestalte als die van een
kind, en wacht om bij een volgende verwekking in het lichaam van een moeder
295
opgenomen te worden. En achter deze zielsverschijning zie je een lichtende
gestalte; dat is reeds van gene zijde de geest van die ziel, die ervoor zal zorgen dat
deze ziel die nu nog tot het rijk der natuur behoort bij de eerstvolgende
gelegenheid in een moederlichaam wordt verzorgd. [5] En nu heb je ook gezien
hoe uit de laatste drie, reeds voleindigde dierlijke niveaus -natuurlijk na vele
duizenden voorafgaande processen -een menselijke ziel tevoorschijn is gekomen.
[6] Daaruit zal een mannelijk kind ter wereld komen, waaruit, als het goed
opgevoed wordt, een groot man kan worden. Het goedaardige van de gazelle zal
zijn hart regeren, het slimme van de jakhals zijn inzicht en het krachtige van de
reusachtige adelaar zijn verstand, zijn moed en zijn wil. Zijn karakter zal
voornamelijk krijgslustig zijn, wat hij echter door zijn gemoed en zijn
schranderheid kan matigen, waardoor hij een zeer bruikbaar mens in wat voor
positie dan ook kan worden.Als hij echter soldaat wordt zal hij door zijn moed
weliswaar geluk hebben, maar eveneens aan de oorlogswapens van anderen ten
prooi vallen. [7] Maar opdat jij het kind direct vanaf zijn geboorte kunt gadeslaan,
zal je naaste buurman volgend jaar al als zijn vader kunnen optreden.
[8] Nu weetje alles, en Ik heb je nu iets gezegd en getoond wat Ik tot nu toe aan
geen enkel ander mens op die manier heb gezegd en getoond. -Maar laten we nu
weer wat brood en wijn nemen en ons na deze tamelijk lange verklaring
versterken!'
298
Hoofdstuk 188: Over valse Christussen, valse profeten en valse wonderen
Wenken voor het gedrag van de leerlingen
[1] (De Heer:) 'Ja, vele Joden zullen ook in Mij geloven, en velen geloven al; maar
het .zal niet lang duren voor er onder hen een groot aantal op zal staan, waarvan
Ieder over MIJ een ander evangelie zal schrijven en verkondigen, zoals dat nu al op
veel plaatsen het geval is, waardoor dan vele valse Christussen zullen
ontstaan.Want deze valse verbreiders van Mijn leer zullen tegen hun leerlingen
zeggen: 'Kijk, hier is de ware Christus -en ik kan het weten, aangezien ik Zijn
ooggetuige was!' En een ander zal over zijn Christus hetzelfde beweren.
[2] En zo zullen deze valse profeten weldra ook grote verwarring stichten onder de
heidenen, omdat ze in eerste instantie als Joden gemakkelijker geloof zullen vinden
dan door Mij gewekte heidenen, en onder het predikaat 'in Mijn naam' zullen ze
ook valse wonderen en tekenen doen, daardoor veel mensen verleiden en hen voor
hun valse Christussen winnen.
[3] Ik zeg jullie dat nu, opdat jullie het kunnen weten, als jullie zelf nog op zulke
valse profeten zullen stoten, en jullie dan niet geloven wat ze onderrichten, maar in
Mijn naam tegen hen getuigen en het volk voor hen waarschuwen, de valse
profeten zelf echter straffen en hen ervan weerhouden Mijn leer te verbreiden.
[4] Als jullie in die werkzaamheden lauw worden, zullen jullie op zout lijken dat
krachteloos en nutteloos is geworden. En als het zout krachteloos en nutteloos is
geworden, waarmee moet men de spijzen dan op smaak brengen? Leer de volkeren
dus vooral dat ze zich moeten hoeden voor de valse profeten en hun woorden noch
hun tekenen geloven!
[5] Jullie zelf moeten het echter niet oneens worden, in woorden noch in daden -
maar geef alles in de volle, zichzelf nergens tegensprekende waarheid we~r aan de
mensen zoals jullie het van Mij hebben ontvangen en bij Mij gezien hebben! Want
als jullie het onder elkaar oneens worden en de een dit en de ander dat zal zeggen,
zullen jullie daardoor zelf het onheil brengende zaad van de .tweedracht in Mijn
leer leggen en je daarvoor bij Mij in weinig lof en beloning kunnen verheugen. Het
meest echter zal men jullie herkennen als Mijn echte leerlingen, als jullie elkaar
liefhebben, zoals Ik ook jullie steeds heb liefgehad, en nooit tot twisten en geruzie
vervallen, wat bij de valse profeten al heel gauw het geval zal zijn; daarbij zal de
ene door hen verkondigde Christus de andere onder allerlei vervloeking en
verdoemenis vervolgen, waardoor Mijn leer, die Ik jullie heb gegeven, evenzeer in
stukken gebroken zal worden als binnenkort Jeruzalem en andere steden, waar
geen steen op de andere wordt gelaten.
[6] Maar Ik zal Mijn leer toch wel helemaal zuiver weten te bewaren tot aan het
einde der tijden.Wee echter mettertijd alle antichristenen! Ze zullen hun kwade
praktijken niet veellanger bedrijven dan de Joden sinds de tijd van Mozes tot aan
Mij toe met Mij hebben gedaan, en Ik zal hen bezoeken met een wereldgericht dat
nog erger zal zijn dan dat ten tijde van Noach, Sodom en Gomorra, en nog veel
andere steden en volkeren meer tot in deze tijd.
[7] Ik zal echter tot aan het einde der tijden voortdurend bij de Mijnen blijven en
op verschillende wijzen naar hen toekomen, nu eens hier en dan weer daar; Ik zal
in alle dingen Zelfhun Leraar zijn -want in die tijd zal Ik dan ook komen als een
299
bliksem, die van het oosten tot het westen oplicht en alles verlicht wat op aarde
duister en donker was.
[8] Kijk, dat sterke licht van die bliksem zal hen, de tegenstanders namelijk, net zo
vernietigen als het licht van een bliksem kreeften doodt, als het op hen schijnt! Er
bestaat een overeenkomst tussen dieren en mensen die het voortgaan in Mijn licht
schuwen en voortdurend net als de Israëlieten naar de volle vleespotten van het
duistere Egypte terugverlangen. Zo heeft een kreeft, die bij voorkeur in Egypte
voortkomt, ook de eigenschap dat hij gewoonlijk zijn voedsel in duister slijk zoekt;
en als hij al van tijd tot tijd per ongeluk naar het licht kruipt, maakt hij snel weer
een terugtrekkende beweging en zoekt hij weer zijn duistere slijk op.
[9] Zeg Mij eens: lijken de Joden van nu in het Beloofde Land niet nog volkomen
op de door Mozes uit Egypte bevrijde Israëlieten, die in de woestijn, in plaats van
vooruit te gaan om in het Beloofde Land te komen, enkel terugverlangden naar de
Egyptische vleespotten en daarom Mozes verweten dat hij hen uit Egypte had
weggeleid, waar het hun zo goed was gegaan? Zijn dergelijke mensen niet te
vergelijken met die lelijke slijkdieren, die het licht van een bliksem niet kunnen
verdragen en zich steeds achterwaarts in plaats van naar voren bewegen om hun
voedsel te zoeken?
[10] Daarom heb Ik bij hun uiteindelijke gericht voorzien en bepaald, dat ze
tenslotte allemaal zullen omkomen door het vuur en het licht van Mijn bliksem.
[11] En zo zal datgene in vervulling gaan wat Ik jullie al eens bij gelegenheid heb
gezegd, namelijk dat Ik de aarde tenslotte door vuur van haar vuil zal laten
reinigen. [12] Ik denk dat Ik je daarmee meer dan voldoende de reden heb getoond
waarom het licht van de Joden afgenomen en aan de heidenen gegeven wordt.
[13] Weliswaar zullen de Joden als zodanig nog onder de heidenen voortbestaan
onder alle volkeren op aarde, en ze zullen nog op een Messias hopen, die echter
niet meer zal komen; daarom zullen ze voortdurend lijken op dieren z~als honden
en zwijnen, want een hond keert altijd terug naar wat hij heeft uitgespuwd en een
zwijn naar de modderpoel waarin hij zich heeft gebaad en bevuild.
[14] De drievoudige bedekking voor het gelaat van Mozes zal voor hun ogen
blijven hangen, aangezien ze het.heldere licht van de hemelen niet verdragen en
daarin de innerlijke betekenis van de geschriften van Mozes en de profeten nooit
zullen vatten en begrijpen.
[15] Ben je nu tevreden met deze goed gefundeerde verklaring van Mij?"
[16] De leerling van Johannes zei: 'O Heer en Meester, ik moet daar wel tevreden
mee zijn, omdat ik nu maar al te duidelijk inzie dat het precies zo is en ook in de
toekomst zal zijn, zoals U hier nu in alle duidelijkheid aan ons allen hebt
geopenbaard. [17] O, wie kan er iets aan doen dat de mensen hun vrije wil zozeer
misbruiken en zich liever aan de leiband van de duivel laten rondleiden en
verleiden dan Uw raad op te volgen, die hen zo graag wil verheffen tot alle vrijheid
en hun het eeuwige leven in Uw rijk wil geven!
[18] Ik hoop alleen dat U, o Heer en Meester, nog heel veel middelen over zult
houden om in de loop van vele tijden ook uit de kreeften mensen tevoorschijn te
roepen, die U zullen herkennen; want U hebt hen toch niet op deze wereld laten
komen om hen voor eeuwig wat hun ziel betreft zulke kreeften te laten blijven?'
300
[19] Ik zei: 'Wat aan de langdurige tijden van de toekomst is voorbehouden ligt
verborgen in het raadsbesluit van Mijn liefde en wijsheid; het zal echte; nog lange
tijden duren voor het licht van de laatste zon uit zal doven. De mensen zullen vele
sterren aan de hemel zien uitdoven en weer andere in hun plaats zien treden -maar
de eigenlijke kreeften zullen daarbij nog niet veel van hun lelijke gedaante
kwijtgeraakt zijn. Maar bij Mij zijn duizend aardse jaren als een ogenblik; wat één
lange tijd niet tot stand kan brengen, kan misschien een volgende of de duizendste
tijdsperiode wel. [20] Wie wil dat hij geholpen wordt, zal ook binnen korte tijd
geholpen worden; wie echter in zijn starheid wil volharden, laat die volharden
zolang het hem belieft -en wil hij daar eeuwig in volharden, dan staat hem dat ook
vrij! Want ook het inwendige materiële lichaam van de aarde, evenals dat van de
eindeloos vele andere hemellichamen, heeft zijn voeding nodig om in stand te
blijven, en het zal verschrikkelijk lang duren voor een atoom uit het inwendige van
de aarde weer het oppervlak ervan zal bereiken.
[21] Je zult weliswaar niet begrijpen wat Ik hiermee wil zeggen: de verloren Zoon
is weliswaar al op zijn weg terug, maar er zullen nog bijna eindeloos lange tijden
nodig zijn, voor hij geheel en al in het oude Vaderhuis terug zal komen.
[22] Op kleine schaal lijkt evenwel iedere zondaar op een verloren zoon, over
wiens ware terugkeer grotere blijdschap zal zijn dan over negenennegentig
rechtvaardigen, voor wie boete niet noodzakelijk is.
[23] Het woord dat Ik tot jullie spreek geldt echter niet alleen voor deze aarde,
maar op analoge wijze voor de hele oneindigheid; want Mijn woorden zijn geen
menselijke woorden, maar Gods woorden, en ze worden ook door de talloze
myriaden engelen gehoord en van het ene einde van Mijn eindeloos vele
scheppingen naar het andere gedragen en zullen overal hun uitwerking hebben.
[24] Dit begrijp je ook niet; maar wanneer je in de geest wedergeboren bent, zul je
ook in de eindeloze diepte van Mijn ontferming kunnen blikken. Neem voorlopig
genoegen met wat je nu hebt gehoord; want soortgelijke dingen als die Ik nu tegen
jullie heb gezegd zal Ik in deze wereld niet veel meer zeggen! Houd het dus bij en
in jezelf tot de tijd van jullie innerlijke verlichting, waarna ook jullie met
begrijpende en verlichte mensen kunnen spreken over alles wat jullie van Mij
hebben gehoord; maar houd het vóór je tegenover niet begrijpende mensen, en
werp Mijn parels niet als voer voor de zwijnen!'
[25] De leerlingen hielden dit voor zich, hielden zich daar ook aan bij het
verbreiden van Mijn leer en hebben met name aan de Joden weinig andere dingen
over Mij geopenbaard dan vooral Mijn lijden en sterven en Mijn opstanding, en dat
Ik dienovereenkomstig werkelijk de Messias was. Maar zelfs over deze laatste
gebeurtenissen waren ze het niet volkomen met elkaar eens. Dat blijkt al uit het feit
dat na het bericht van de vrouwen over Mijn opstanding -met name dat van
Magdalena -enkelen van de leerlingen geloofden, anderen weer niet en de
mededeling van de vrouwen voor een sprookje hielden, tot Ik persoonlijk aan hen
verscheen en nog heel wat moeite had om hen er volledig van te overtuigen dat Ik
opgestaan was. Bij deze gelegenheid heb Ik de leerlingen weliswaar gezegd dat ze
zich er vooral voor moesten hoeden dat ze het oneens met elkaar zouden worden;
301
maar het ging bij en onder hen net zo als bij andere mensen: hun geest was
gewillig, maar hun vlees zwak.
303
[17] Ik zei: 'Jullie, Mijn leerlingen, zijn nu de meest vrije mensen op de hele
aarde, en juist jullie wil Ik niet de minste boei aanleggen vanuit Mijn almacht;
want als Ik jullie de wereld instuur om andere mensen in Mijn naam van hun
boeien van het harde knechtschap onder de wet te bevrijden -kan Ik jullie toch niet
als geboeide knechten uitzenden? Als Ik dat zou doen, zou het er met het
vrijmaken en verlossen slecht uitzien bij de mensen; want in dat geval zou hun een
nieuw, zwaarder juk opgelegd worden dan het oude was en zou Mijn komst op
deze aarde van geen enkel nut zijn. [18] Ik wek jullie echter tot apostelen en
profeten van het nieuwe en niet meer van het oude Verbond en maak jullie
daardoor tot de eerste verlosten op deze aarde, opdat door jullie Mijn verlossing op
de juiste manier en in de volmaakte orde van Mijn eeuwige liefde, wijsheid en
macht op alle mensen overgaat. -Heb jij, Barnabas, dat begrepen?'
[19] Barnabas zei dat hij het goed had begrepen, en allen zeiden hetzelfde.
[20] Ik zei tegen hen: 'Blijf in Mij, dan zal Ik bij jullie blijven tot aan het einde der
tijden en zal ieder van jullie op zijn jongste dag in Mijn rijk opwekken!'
Hoofdstuk 194: De vermaning van de Heer tot liefde en geduld bij het
verbreiden van Zijn leer
[1] Hierop zei de Apollopriester: 'O Heer en Meester, wat zijn wij heidenen tot nu
toe nog onbeschrijfelijk blind en dwaas geweest! De zaak ligt nu zo duidelijk voor
mij alsof ikzelf in de oertijd van de Egyptenaren had geleefd en eraan mee had
gedaan en gewerkt; maar het is me nu ook duidelijk, dat er veel inspanning en
werk voor nodig zal zijn om de vele heidenen tot de sfeer van het licht der
waarheid te verheffen. [2] In mijn kleine kring zal ik wel alle moeite doen, en ik
hoop dat ik mijn volkje snel in orde zal hebben; maar de landen en volkeren van de
heidenen zijn wijd over de aarde verspreid. Er zullen dan ook een veellangere tijd
en heel veel moedige leraren nodig zijn, voordat zij met het neerhalen van de vele
afgodstempels klaar zullen zijn.
[3] Maar vertrouwend op Uw hulp zal dat na geruime tijd wel in orde komen;
want het beste van onze heidense godsdienst is, dat zij van de kant van de regering
niet met dwang aan de mensen is opgelegd, en het staat iedere echte Romein vrij
om te geloven wat hij wil of ook om niet te geloven, maar te leven en te handelen
volgens de leer van de filosofen, waar de Grieken en Romeinen er veel van
hebben.
[4] Voor de regering is het voldoende dat men een trouw staatsburger is en zich
haar wijze staatswetten laat welgevallen; maar om het geloof in deze of gene god
bekommert de regering zich weinig of helemaal niet en laat een ieder zijn vrije wil.
[5] Of ik een cynicus, een pythagoreeër, een volgeling van Plato of Aristoteles dan
wel een epicurist ben en daarnaar handel, dat staat mij allemaal vrij, evenals ook de
leer van Mozes bij ons Romeinen nog nooit tot de van staatswege verboden
leerstelsels heeft gehoord; en ik geloof daarom dat Uw leer, o Heer en Meester, bij
310
de vele betere heidenen eerder ingang zal vinden dan bij vele Joden, die zelfhun
eigen leer niet begrijpen en ook over de werkzame krachten in de natuur geen
kennis bezitten en datgene wat ze daarvan weten, aan de heidenen hebben
ontleend. [6] Ik denk dus dat het veel vruchtbaarder zal zijn een natuurkundige
Uw evangelie te verkondigen dan die mensen, die tot nu toe nog steeds niet weten
waarom het water vanuit de hoogte steeds naar het laagste gebied bij de zee
stroomt, en waarom een steen vanuit de hoogte naar beneden valt en niet
omgekeerd. Dat weten wij Romeinen wel, hoewel niet tot in de grond van de zaak,
maar toch voor het belangrijkste deel! Ik dank U, o Heer en Meester, voor Uw
wijze les!' [7] Hierop zei de opperstadsrechter: 'O Heer en Meester, ik heb bij deze
gelegenheid ook enorm veel gewonnen, en ik weet wat mij te doen staat om de
heidenen op de juiste wijze te bekeren!'
[8] Ik zei tegen hem: 'Wat jullie in Mijn naam doen, doe dat met alle liefde en
geduld; want met het zwaard in de hand moeten jullie de mensen Mijn evangelie
niet verkondigen! Ik denk echter dat het heel veel mensen buitengewoon welkom
zal zijn om uit hun langdurige, diepe duisternis in het zeer heldere licht des levens
gebracht te worden. [9] Neem aan Mij een voorbeeld, want ook Ik ben hier onder
jullie volliefde en geduld, heb tegen niemand ook maar één hard woord gezegd en
heb niemand gedwongen om in Mij te geloven, behalve door de weinige wonderen
uit liefde, die Ik in jullie bijzijn heb gedaan. Dergelijke tekenen zullen jullie zelf
ook in Mijn naam kunnen doen; maar als jullie dat kunnen doen, wees er dan zo
spaarzaam mogelijk mee!
[10] De oude Griekse, Egyptische en Romeinse wijzen hebben helemaal geen
tekenen gedaan en toch een groot aantal aanhangers gekregen; het is dus beter voor
iedereen, dat hij Mijn leer aanneemt door de kracht van de waarheid die daarin
overvloedig aanwezig is, dan wanneer hij de leer pas aanneemt als hij daar eerst
door verscheidene wonderen toe gedwongen is. Want Ik zeg jullie: de letter,
evenals ieder ander teken, brengt de geest van de mens niet tot leven, maar enkel
de geest van waarheid in het woord maakt alles levend! [11] Ik zou voor jullie
ogen nog een groot aantal uitzonderlijke tekenen kunnen doen; maar het is beter
voor jullie om bij het woord te blijven dat Ik tot jullie heb gesproken.
[12] Mijn hele leer bestaat in het kort echter uit het volgende: herken in Mij de
geest van de ene en enig ware God en heb Hem boven alles lief en jullie als
broeders onder elkaar, heb elkaar ook in Mijn naam lief zoals ieder zichzelf
liefheeft! Meer hebben jullie niet nodig; want van daaruit zullen jullie door Mijn
geest tot alle waarheid en wijsheid vanuit Mij opgeheven worden.
[13] Ik zal wat dit lichaam van Mij betreft deze wereld weliswaar spoedig
verlaten, maar toch zal Ik in de kracht van Mijn geest bij jullie blijven tot aan het
einde der tijden van de wereld; en wat jullie de Vader, die de eeuwige liefde in Mij
is, in Mijn naam zullen vragen, zal jullie ook gegeven worden.
[14] Maar om dingen van deze wereld moeten jullie je niet veel bekommeren en
zorgen maken; want Ik weet wat jullie wat je lichaam betreft nodig hebben.
[15] Zoek dus allereerst Mijn rijk in de liefde tot Mij en tot jullie zelf onder elkaar;
al het overige zal jullie er zonder meer bij gegeven worden!'
311
Hoofdstuk 195: De alomtegenwoordigheid van de Heer en Zijn almacht Over
het wezen van de ziel en het proces van het zien
[1] Nu bedankten allen Mij heel innig voor deze les.
[2] De opperstadsrechter zei: 'Nu pas zie ik geheel en al in dat U werkelijk de
Heer en Schepper van de hele materiële en geestelijke wereld bent! Ik had U nog
wel willen vragen hoe U ook op afstand door de macht van Uw wil kunt werken,
terwijl U nu toch persoonlijk alleen bij ons aanwezig bent.'
[3] Ik zei: 'Dit lichaam van Mij, dat net als dat van jullie uit vlees en bloed bestaat
en eigenlijk datgene aan Mij is wat men de Zoon Gods noemt, is nu inderdaad hier
bij jullie en niet tegelijkertijd ergens anders; maar de van Mij uitgaande kracht van
de geest Gods vervult de gehele oneindigheid en werkt overeenkomstig de
fundamentele wil in Mij, en wel op het ogenblik dat door Mij het 'Er zij' wordt
uitgesproken -wat Ik evenwel niet hardop hoef uit te spreken, maar alleen in Mijn
diepste innerlijk. En zo is alles wat je ziet in de grond van de zaak niets anders dan
Mijn vaste, onveranderlijke wil.
[4] Deze eigenschap, waarvoor de geest van jouw vader je al heel betrouwbare
mededelingen heeft gedaan, hebben ook alle zuivere geesten - en heel in het
bijzonder Mijn engelen, die steeds klaar staan om Mij te dienen -in een meer
volmaakte graad dan de minder zuivere en nog onvolmaakte geesten.
[5] Dat kun je nu natuurlijk nog niet geheel begrijpen en inzien, omdat de wereld
jouw ziel nog in zijn greep houdt; maar als jouw ziel vrij wordt door Mijn geest in
haar, zal deze zichtbare wereld voorjou vergaan, dat wil zeggen: als je dat wilt zul
je haar nog altijd kunnen zien, maar de materie, die nu voor jou overal hard is, en
de daarin wonende krachten zullen je op geen enkele manier meer enige weerstand
kunnen bieden. En je zult vanuit je eigen innerlijk zelf een wereld kunnen
scheppen die voor jou, zolang jouw wil die in stand wil houden, een even
volmaakte ondergrond zal zijn om te wonen als nu deze aarde voor jouw lichaam
een ondergrond vormt om te wonen en bezig te zijn.
[6] Ik kan je een klein beeld tonen, en als je dat op de juiste wijze beschouwt,
wordt datgene wat Ik zojuist tegen je heb gezegd begrijpelijker voor je. je hebt
bijvoorbeeld 's nachts een heel levendige droom. In deze droom ben je volkomen
bij bewustzijn en ben je je er steeds volkomen van bewust dat alleen jij het bent die
droomt, en niemand anders in jouw plaats.je hebt echter nog nooit een droom
gehad waarin je geen omgeving hebt gezien waar je je bevond alsook mensen met
wie je vaak een gesprek voerde, en wel steeds overeenkomstig jouw inzicht en
manier van denken. [7] Waar is die omgeving, waar je je in je droom hebt
bevonden, en waar en wie waren de mensen met wie je hebt gesproken of iets
anders te doen had? Kijk, nergens anders dan in jezelf!
[8] Als je ziel zich tijdens de slaap van je lichaam voor een korte tijd grotendeels
vrij voelt van de banden met het lichaam, kan ze niet anders dan hetgeen er diep in
haar verborgen ligt, als het ware buiten zichzelf waarnemen in de vorm waarin het
in haar ligt; wat het ook is, de ziel ziet het in volle werkelijkheid voor zich en is in
haar omgeving dan evenzeer thuis als in wakende toestand op deze aarde.
312
[9] Dat ze in een droom ook mensen kan ontmoeten, en wel enerzijds levende
mensen en anderzijds mensen die al gestorven zijn, komt doordat de ziel van ieder
mens in zekere zin een uiterst kleinschalige afbeelding in zich draagt van alle
mensen die ooit op aarde hebben geleefd, nu leven en nog zullen leven evenals van
de gehele geestenwereld, precies zoals een spiegel uiterlijke beelden in zich
opneemt, zonder dat die beelden werkelijkheden zijn. Natuurlijk is een spiegel
maar een heel zwakke vergelijking, omdat die op zichzelf dood is en daarom alleen
dode vormen van tegenover hem staande dingen kan weergeven.
[10] De ziel is echter een levende spiegel; daarom kan ze de beelden die in haar
aanwezig zijn tot leven brengen en ermee omgaan en handelen alsof ze reële
werkelijkheid zijn; daarbij heeft ze het onschatbare voordeel dat ze zich via de
beelden die in haarzelf tot leven zijn gekomen, zonder enige moeite met de
werkelijke beelden in verbinding kan stellen.
[11] Zolang de ziel evenwel nog in deze wereld leeft, blijft dat vermogen in haar
nog onvolmaakt en weet ze tenslotte zelf niet wat ze ermee moet doen; maar
wanneer ze eenmaal geheel en al van deze wereld is bevrijd, zal ze zich in een
steeds hogere graad bewust worden wat ze met dat vermogen moet doen.
[12] In dat opzicht lijkt ze op een jonge erfgenaam, die van zijn vader veel
goederen heeft ontvangen en aanvankelijk ook niet weet hoe de goederen eruit zien
en waar hij ze voor moet gebruiken. Maar mettertijd zal hij al zijn goederen leren
kennen en ook de kennis verkrijgen hoe ze gebruikt moeten worden en wat hij
moet doen om ze zich allemaal ten nutte te maken.
[13] Op dezelfde manier zal het iedere ook maar enigszins meer volmaakte ziel
vergaan, namelijk dat ze zich langzamerhand steeds meer bewust wordt van wat er
diep in haar verborgen ligt en hoe ze dat moet gebruiken. [14] Met je lichamelijke
ogen zie je de gebieden en mensen van deze aarde, evenals alle andere dode en
levende objecten, alsof ze werkelijk buiten jezelf zijn; maar Ik zeg je dat je al die
dingen die je ziet alleen in jezelf ziet. Jouw ziel heeft alleen te maken met de
afbeeldingen van de uiterlijke werkelijkheden die buiten haar zijn, en niet met de
werkelijkheden zelf. Pas jouw tastzin heeft met de werkelijkheden te maken.
[15] Je ziet in de verte een gebergte; maar je ziet niet het gebergte zelf, maar
alleen een afbeelding daarvan door middel van je lichamelijke oog, dat zo ingericht
is dat het de grote beelden van de werkelijkheid -of dingen, als je dat liever wilt -
op een sterk verkleinde schaal in zich kan opnemen en die door een buitengewoon
kunstige inrichting van het lichaam onmiddellijk de ziel voor ogen kan stellen om
ernaar te kijken. [16] Het lichaam zelf ziet niets, en als het lichaam zelf iets zou
kunnen zien, zou zijn oog niet zo'n kunstige inrichting nodig hebben. Die is er dus
alleen ter wille van de ziel en niet ter wille van het lichaam zelf. Want als je de
werkelijkheden zou kunnen aanschouwen in hun werkelijke grootte, zoals ze uit
Mijzelf buiten Mij zijn geplaatst, zou je met een steen, nauwelijks zo groot als een
vuist, in duizend jaar nog niet klaar komen; want alleen op het oppervlak ervan zou
je al zulke wonderbaarlijke, bijzondere dingen aanschouwen, dat je daar vele jaren
niet van zou kunnen scheiden.
[17] In de toekomst zullen de mensen een soort instrumenten voor het oog
ontdekken, waardoor ze zelfs de kleinste dingen sterk vergroot zullen zien en zich
313
daardoor niet genoeg kunnen verbazen over Mijn macht en wijsheid; maar toch
zullen ze het nooit zover brengen dat ze een nog zo klein voorwerp in de
werkelijke grootte zien waarin het door Mij tot bestaan is gebracht.
[18] De kleinste diertjes, die nauwelijks met het oog te zien zijn, zullen ze met
dergelijke instrumenten weliswaar in zo'n reusachtige grootte kunnen aanschouwen
als jij nu met je oog een op zichzelf werkelijk groot dier kunt zien; maar al zouden
ze zelfs het kleinste diertje in de reusachtige grootte van een olifant waarnemen,
zou zo'n vergroting toch nagenoeg niets zijn vergeleken bij de werkelijke, ware
grootte van zo'n diertje, zoals het door Mij in de wereld is geplaatst.
[19] Ik heb je dit verteld opdat je gemakkelijker inziet dat de ziel niets buiten
zichzelf, maar alles alleen maar in zichzelf te zien krijgt, en wel in de afmeting die
ze het gemakkelijkst kan overzien. [20] Als de ziel eenmaal met haar geest
verenigd zal zijn, zal ze, als haar dat vreugde geeft, alles op ware grootte kunnen
bekijken; maar Ik zegje ook dat zelfs de meest volmaakte engelen in de hemel er
een behoorlijke schroom voor hebben om de door Mij geschapen dingen in hun
ware grootte te bekijken en daarbij Mijn eeuwige en oneindige grootsheid te zien
in alles wat ze kunnen zien, voelen, denken en begrijpen. - Mijn beste vriend, heb
je iets begrepen van wat Ik je heb gezegd?'
319
[11] En kijk, hoe meer je ernaar streeft om de wil van de keizer zo nauwkeurig
mogelijk te vervullen -waarvan de keizer binnen zeer korte tijd in kennis gesteld
kan worden -een des te hoger en qua invloedssfeer veel uitgestrekter ambt zal je
door de keizer geschonken worden, waarin je nog veel vrijer zult kunnen handelen
dan nu; en zo kun je je voortdurend steeds verder omhoogwerken, zodat je
tenslotte zelf naar het hof van de keizer wordt gehaald en van daaruit beveelt en
handelt, alsof je al bijna de keizer zelfwas.Vraag jezelf nu eens af hoe je die hoge
macht verkregen hebt -en het antwoord in jezelf zal onmogelijk een ander kunnen
zijn dan: 'Ik heb mijn oude menselijke wil zozeer geheel en al verloochend, dat
daar niets anders van over is gebleven dan alleen, dat ik mij door die oude wil er
heel ijverig op toe heb gelegd mij de wil van de keizer volkomen eigen te maken.'
[12] En kijk, precies zo vergaat het ons, volmaakte engelengeesten! Wij hebben
ook onze eigen, volkomen vrije wil; maar die is desondanks oneindig veel
beperkter dan de volkomen vrije wil van de Heer Zelf.
[13] En hoe meer we ons eigen maken van de wil van de Heer, alsof het onze
eigen wil zelf was, des te meer vrije macht, kracht en gezag wordt ons dan
volkomen eigen, en wij kunnen dan ook alles bewerkstelligen en voortbrengen wat
de Heer Zelf tot stand brengt en voort kan brengen. [14] Maar nu zul je zelf ook
inzien dat niet wij het zijn, die dat kunnen, maar alleen de Heer in en door ons.
[15] Als iemand in jouw gezagsgebied iemand anders heeft beroofd en vermoord
en daarna gepakt en voorjou gebracht wordt, zul je hem berechten en ook laten
doden. Daarmee heb je juist gehandeld, omdat je volgens de wil van de keizer hebt
gehandeld, en daarbij ben je evenals de keizer zelf ex lege*; (* Latijn voor: buiten,
boven de wet.) de rover en moordenaar heeft echter volgens zijn eigen wil
gehandeld en is daardoor ten onder gegaan. [16] Begrijp je nu, hoe ook wij
engelengeesten de macht en heerschappij bezitten om vrij en zonder
verantwoording af te leggen alles te doen wat de Heer Zelf doet?'
321
[12] De opperstadsrechter zei: 'Dat is natuurlijk wel waar, en wij Romeinen
hebben in onze burgerlijke wet ook een soortgelijke uitspraak, maar die wordt niet
altijd zo ten uitvoer gebracht.' [13] Daarop zei Rafaël: 'Beste vriend en broeder,
dat is bij de burgers van deze wereld wel gebruikelijk, omdat jullie wil en de kracht
om die ten uitvoer te brengen nog met veel zwakheden behept is; maar voor ons,
burgers van de hemel van de Heer, is dat niet meer het geval, maar wat wij wensen
en willen is er al op hetzelfde ogenblik en zo volmaakt als maar mogelijk is. Sta nu
op en bekijk deze streek een beetje, dan zul je volkomen overtuigd raken van de
waarheid van wat ik je nu heb gezegd!'
325
[7] Neem jij ook deze steen dus maar, dan zul je daarmee tien jaar lang je kamers
's nachts goed kunnen verlichten; maar na tien jaar zal het licht ervan steeds minder
worden. Als je hem echter langer als verlichting wilt gebruiken, stel hem dan
iedere dag bloot aan de zonnestralen; hij zal zich daar dan mee verzadigen en jou
in plaats van een goede lamp de hele nacht als verlichting dienen. Maar na honderd
jaar, als deze steen te sterk doordrongen zal zijn geraakt van het zuur van de aardse
lucht, zal hij helemaal ongeschikt worden voor verlichting.'
[8] Daarop nam de opperstadsrechter de steen met diep ontzag aan, bedankte
ervoor, wikkelde hem in een schone doek en stopte hem in de zak van zijn mantel.
[9] Dat zagen natuurlijk ook Mijn leerlingen, die de Romeinen heimelijk
benijdden en bij zichzelf zeiden: 'Wij zijn al zolang bij Hem -maar voor ons heeft
Hij nooit zulke wonderen gedaan. Zo gauw Hij bij Romeinen kwam deed Hij
steeds Zijn grootste wonderen, en wij hebben ze pas bij de heidenen kunnen zien,
aan wie Hij ze ook Zelf of door de engel Rafaël kon verklaren! Maar toen in de
buurt van Jeruzalem de ons allen bekende vrome Nicodemus Hem eens vroeg hoe
het rijk Gods eruit zag, gaf Hij hem ten antwoord: 'Zolang je niet in de geest
wedergeboren bent, zul je de dingen van de hemel niet kunnen begrijpe.n; want je
begrijpt de dingen van deze aarde niet, die je toch ziet - hoe zul je dan de hemelse
dingen begrijpen, die je niet ziet?' Waarom zei Hij dat ook niet tegen de heidenen,
en waarom juist tegen de joden?' [10] En zo mopperden de leerlingen heimelijk
onder elkaar, en Ik stond op, liep naar hen toe en zei: 'Wat mopperen jullie daar
heimelijk onder elkaar? Laat Ik jullie niet getuige zijn van alles wat Ik bij de
heidenen doe, en heb Ik jullie niet pas twee dagen geleden nog de reden genoemd
waarom Ik de heidenen meer kan tonen en verklaren dan jullie?
[11] Wat de kennis van de natuur betreft zijn jullie allerminst op de hoogte; de
Romeinen hebben daar echter veel gedegen kennis van en kunnen de
wetmatigheden en de samenhang van de dingen in de natuur heel goed
onderscheiden. Dat alles ontbreekt jullie joden, en dat is al zo sinds de tijd van de
eerste richters, die ook wisten hoe alles in de natuur met elkaar te maken had, en
wel uit de twee boeken van Mozes die jullie verworpen hebben en waarvoor in
plaats jullie een kabbala hebben gemaakt, waarvan de inhoud slechter is dan de
inhoud van welke heidense filosoof ook. Maar Ik belet jullie niet om dergelijke
hogere verklaringen mede aan te horen en dergelijke daden mede te aanschouwen.
Hoe lang zal Ik jullie nog moeten verdragen, tot jullie de dingen beginnen te
begrijpen?' [12] Simon Juda zei: 'O Heer en Meester, heb toch geduld met ons; wij
zien alweer in dat wij tegenover U weer eens gezondigd hebben!'
[13] Ik zei: 'Het is alweer goed; maar laat in de toekomst dergelijk gemopper
achterwege!' [14] Dat griften de leerlingen in hun hart en werden daarna bij iedere
gelegenheid veel bescheidener en gelatener, en Ik keerde van hen weer terug naar
de opperstadsrechter en Rafaël.
326
Hoofdstuk 204: De dierenwonderen van Rafaël
[1] Daarna werd er over meer natuurlijke dingen gesproken, en in de loop van dat
gesprek merkte onze waard op, dat deze streek nu weliswaar tot ver in de omtrek
het heerlijkste gras bezat, zoals niet licht op een andere plek op aarde te vinden zou
zijn -maar de kudden van de bewoners van deze stad en omgeving waren heel
klein, en men zou de kudden wel honderd keer zo groot kunnen maken, dan
zouden ze nog voedsel in overvloed vinden.
[2] Daarop zei Ik: 'Jullie kudden zouden wel op even wonderbaarlijke wijze
vermeerderd kunnen worden, maar dat zou voor de mensen nog opvallender zijn
dan al het andere; want iedereen, die nu tien schapen op de weide heeft, zou erg
grote ogen opzetten als zijn herder in plaats van tien schapen er opeens duizend
naar huis zou brengen, die de eigenaar van de schapen niet eens zou kunnen
onderbrengen, omdat zijn schaapsstal hoogstens ruimte voor twintig schapen heeft.
Probeer dus een flink aantal schapen en andere dieren te kopen; over twee jaar,
gerekend vanaf nu, zullen ze zich wel op een goede manier vermeerderen! Als
jullie het graan geoogst hebben, zullen jullie het gemakkelijk kunnen bewaren -
want daar hebben jullie ruimte genoeg voor; maar met het houden van huisdieren
zou jullie dat slecht lukken -en daarom laten we dat zoals het is!
[3] Van hieruit zien jullie die ene behoorlijke grote vijver; maar in de omgeving
zijn er nog zes, waarmee de hele streek voldoende bevloeid kan worden. In het
diepe water van de vijvers zullen jullie ook een groot aantal vissen aantreffen, die
de bewoners van deze stad en omgeving voor hun dagelijkse levensbehoefte
kunnen gebruiken; de vissen van de vijver die we van hieruit kunnen zien, zullen
echter eigendom zijn van de opperstadsrechter, de waard, de Apollopriesters en de
paar Joden, zodat ieder van jullie die Ik zojuist heb genoemd, dus het recht heeft
om een vierde deel van de vijver te bevissen. Maar laat niemand dat overmatig
doen, maar alleen zoveel hij nodig heeft, opdat niemand door de te grote hebzucht
van een ander benadeeld wordt. De vissen in de vijver zijn van een heel edele
soort, waardoor het water van de vijver nooit verontreinigd raakt.' [4] Daarop
bedankten de vier partijen Mij voor dit geschenk en bezwoeren dat ze zich zeer
nauwkeurig aan dat gebod zouden houden, en de opperstadsrechter zou ook zorg
dragen voor eenzelfde orde bij de andere vijvers en die orde ook in stand houden.
[5] Terwijl verscheidenen nog onder elkaar over dit wonder spraken, namelijk hoe
het mogelijk was geweest om de vijvers direct met vissen te bevolken, stond
Rafaël op en zei tegen de opperstadsrechter en de waard: 'Dat is voor de
almachtige wil van de Heer in ons even gemakkelijk te doen als om een woestijn in
één ogenblik groen te laten worden; want het maakt niet uit om dieren, ongeacht
welk soort, ogenblikkelijk tot bestaan te roepen of talloze grassen, planten,
graansoorten en vruchtbomen.
[6] Want wat een geest zich vanuit de wil van de Heer in zichzelf voorstelt en wil
dat het bestaat, dat is er dan ook meteen; maar natuurlijk is het denken van een
zuivere engelengeest heel anders dan het denken van een mens. [7] De mens kan
zich alleen de uiterlijke vormen voorstellen en daarover allerlei fantasieën vormen;
maar wat de vormen van het kleinste tot het grootste inwendig moeten bevatten, en
hoe ze gebouwd moeten zijn om te kunnen leven, dat kan geen mens zich
327
voorstellen, en daarom kan hij zijn wil ook niet zodanig richten, dat de geest van
zijn wil de vormen tot leven brengt en actief doet worden. Maar een volmaakte
engelengeest kan dat wel, en een minder volmaakte kan het in mindere mate ook.
[8] Daartussen bestaat bijna hetzelfde verschil - om op aardse wijze met je te
praten, mijn beste opperstadsrechter -als tussen een in alle regelen der kunst
ontwikkelde beeldhouwer en iemand anders, die eventueel ook wel in staat is uit
een stuk hout een heel gebrekkig beeld te snijden; maar wat een verschil tussen
zo'n beeld en dat van de hand van een volleerd kunstenaar! [9] En als er reeds op
deze aarde een zeer uiteenlopende gradatie bestaat in de ontwikkeling van de
mensen, hoeveel te meer is dat dan in het rijk van de geesten het geval!
[10] Kijk, een olifant is tegenwoordig het grootste maar tevens meest intelligente
,dier op aarde en kan, als hij door de mensen goed worden afgericht, gebruikt
worden voor allerlei dienstbaar werk. Er is een tijd geweest dat deze diersoort ook
in deze streek woonde. [11] Maar omdat deze streken in de loop der tijd door de
vele wandaden van de mensen steeds onvruchtbaarder zijn geworden, trok dat dier
verder naar het zuiden naar die streken, waar het genoeg voer voor zichzelf vond;
deze streken hebben echter als gevolg van het vertrek van dit dier aan heel wat
belangrijke aardse voordelen ingeboet.
[12] Maar als jij het wenst, mijn beste vriend en broeder opperstadsrechter, kan ik
voor jou in één ogenblik voor een mannetje en een vrouwtje zorgen, en daarvoor
zul je wel voer genoeg vinden -en kijk nu eens naar beneden naar de omgeving van
de vijver, dan zul je daar al een mannetje en een vrouwtje zien!
[13] Stuur je knechten er straks heen met een paar broden, dan zullen ze de
knechten volgen naar jouw eigen stal, die voldoende ruimte heeft voor deze dieren!
Maai dan het gras op het grote stuk weide dat van jou is, laat het drogen en tot
bossen samenbinden; laat de knechten dan met de dieren naar buiten gaan dan
zullen die zelf het hooi in de schuur brengen, en zo zul je ze geleidelijk aan voor
nog verschillende andere werkzaamheden kunnen africhten.'
[14] De opperstadsrechter bedankte Rafaël voor dit wonderbaarlijke geschenk en
zei: 'Een paar knechten van mij verstaan heel goed de kunst om deze dieren af te
richten, want ze hebben dergelijke dieren vanuit Indië zelfs naar Rome gebracht,
en de keizer heeft hen een tijdlang bij zich gehouden om die dieren te verzorgen;
daarna kwamen ze bij mijn vader in dienst en zijn ook hier mijn trouwste dienaren.'
330
[5] Maar die overgrote zaligheid komt in feite toch niet voort uit Mijn heel
eenvoudige persoonlijkheid, waarin Ik evengoed een mens ben als jij en als geest
evenzeer een geest ben als deze oer-aartsengel Rafaël; maar de voornaamste
zaligheid van de volmaakte geesten is gelegen in het feit dat ze Mijn eindeloze
volmaaktheden steeds vollediger, helderder en dieper herkennen in Mijn eindeloos
vele werken die grenzeloos en onbeperkt zijn.
[6] Kijk, vriend, het gaat ongeveer zoals het al bij tijd en wijle op deze aarde bij de
mensen toegaat die echt gevoel hebben voor hogere kunsten en wetenschappen, en
daarmee ingenomen zijn. Stel nu bijvoorbeeld dat je over een groot architect en
beeldend kunstenaar hebt gehoord, dat zijn werken van alle mensen de grootste
bewondering oogsten. Toen je dat hoorde, bekroop je de lust om de grote
kunstenaar zelf persoonlijk te leren kennen, en omdat de middelen voor de reis je
niet ontbraken, begaf je je al gauw op weg naar dat verre land waar de kunstenaar
verbleef en zijn werken op geweldige schaal ten toon stelde en uitvoerde.
[7] Na een tijd gereisd te hebben bereik je dan de plaats waar de kunstenaar
verblijft, en daar kom je vervolgens gemakkelijk in contact met de kunstenaar,
over wie je je tijdens je reis allerlei geweldige voorstellingen hebt gemaakt
waaronder ook, dat hij zich als mens onder de andere mensen door een bijzonder
verheven gestalte kenbaar zou maken. Maar als je hem in zijn dorp ontmoet,
ontdek je dat de kunstenaar een heel bescheiden en eenvoudig mens is, wiens
persoon niet in het minst laat merken wat er in zijn innerlijk schuilgaat. Je voert
dan heel vriendelijk een gesprek met hem, maar tevens denk je toch bij jezelf: 'Het
is haast niet mogelijk dat in deze uiterst eenvoudige en bescheiden persoonlijkheid
zo'n scheppende grootheid aanwezig is, waarover jij je door zelfs de meest
verstandige mensen zulke grootse dingen hebt laten vertellen!' Maar toch ben je
gelukkig, omdat je er in jezelf van overtuigd bent dat je je in gezelschap van de
grootste architect en beeldend kunstenaar bevindt en met hem kunt spreken over
allerlei dingen die hij gemaakt heeft. [8] Tenslotte zegt de kunstenaar tegen je:
'Omdat je de moeite hebt genomen mij op te zoeken en persoonlijk te leren kennen,
wil ik je van deze Woonplaats van mij, die maar weinig van mij kan laten zien,
naar een heel grote stad brengen, die hier niet ver vandaan is, waar je meer dan
voldoende gelegenheid zult krijgen om je in mijn werken te verlustigen!'
[9] Daarop ga je brandend van nieuwsgierigheid mee met de kunstenaar, die heel
vriendelijk tegen je is geworden, maar die jou op je hele reis nog altijd als een heel
eenvoudig en bescheiden mens voorkomt. Terwijl je echter samen met de
kunstenaar steeds dichter bij de grote stad komt en reeds vanaf een flinke afstand
de prachtigste gebouwen, tempels, paleizen en burchten begint te aanschouwen,
begint ook jouw fantasie over de kunstenaar die jou vergezelt steeds maar groter te
worden, zoals zijn bouwwerken in die stad steeds groter beginnen te worden, hoe
dichter je bij de stad komt. Zijn persoonlijke eenvoud begint te verdwijnen
naarmate jou zijn innerlijke, geestelijke grootheid door zijn werken steeds
duidelijker voor ogen komt te staan.
[10] Als je dan helemaal in de stad komt, maakt het ene bouwwonder na het
andere, steeds groter, kunstiger en stoutmoediger, je werkelijk sprakeloos van
bewondering, en je bewondering voor de kunstenaar die jou vergezelt wordt
331
bovendien nog grenzeloos vergroot als je ziet dat in deze stad alle mensen, groot en
klein, hem heel vriendelijk en vol eerbied begroeten.
[11] Zeg Mij nu eens, Mijn beste vriend, of jouw vroegere denkbeelden over de
kunstenaar bij het aanschouwen van zijn grote werken niet van een heel andere
aard en voorjouw gemoed veel zaligmakender zijn geworden!'
333
klaarmaken? Want zoals ik opgemerkt heb, is dat ene lam alleen voor onze
wonderbaarlijke gast Rafaël al nauwelijks voldoende!'
[3] Ik zei: 'Dat komt wel goed; want zoals Mijn leerlingen wel weten heb Ik al
eens met heel weinig broden en nog minder vissen enkele duizenden mensen
zodanig verzadigd, dat ze allemaal meer dan genoeg hadden en er na de maaltijd
nog enkele manden vol overgebleven stukken brood werden verzameld en daarom
zullen we aan dit ene lam meer dan genoeg hebben!'
[4] De waard zei: 'Wat U, o Heer en Meester, goedvindt, vind ik natuurlijk ook
goed; alleen Uw wil geschiede altijd!'
[5] Daarop ging ook de waard - zoals steeds -bij ons aan tafel zitten, maar durfde
toch niets van het lam voor zichzelf te nemen, omdat hij bang was dat er voor de
anderen toch te weinig over zou blijven. [6] Toen nam Ik een stuk van de grote
schaal, legde het op zijn bord en zei daarbij tegen hem: 'Vriend, geloof wat Ik je
heb gezegd! Als het lam nog lang niet op is zullen wij al meer dan voldoende
verzadigd zijn, en zal er tenslotte voor al je personeel nog genoeg overblijven.'
[7] Daarop werden alle gasten van het in stukken verdeelde lam voorzien en aten
daarvan naar behoefte, en hoe meer ze aten, des te meer zagen ze nog op hun bord
liggen; tenslotte bleef er bij allen zoveel over, dat de overgebleven stukken niet
meer pasten op de grote schaal, waarop het lam op tafel was gezet, en er moest nog
een tweede even grote schaal gehaald worden om daar de overige stukken op te
leggen om ze van de tafel naar de keuken te kunnen brengen. Daarop werden de
twee schalen weggebracht, en de vrouw van de waard met haar dochters en de
keukenmeisjes konden hun ogen niet geloven dat dit ene gebraden lam zoveel
restanten had kunnen opleveren; ze bedankten Mij allemaal en aten toen van de
overgebleven stukken, en daarvan bleef ook voor de volgende dag nog een hele
schaal vol over. [8] Toen wij het lam hadden gegeten en nog met onze volle
bekers wijn aan de tafels zaten, zei de opperstadsrechter tegen Mij: 'O Heer en
Meester, ik begrijp nu zo'n beetje hoe u en Rafaël door U -een geheel woest gebied
kunt veranderen in een streek, rijk aan alle vruchten en gewassen, en hoe U voor
mij twee olifanten en -zoals gisteren gebeurde -voor de Joden en Farizeeën
veertien wilde leeuwen als wachters hebt kunnen neerzetten; ook is het mij niet
helemaal onduidelijk hoe U het water uit de waterkelder onmiddellijk in de beste
Cyperse wijn hebt kunnen veranderen, want dat zijn allemaal dingen die voor Uw
almacht gemakkelijk mogelijk zijn.
[9] Want ik had zo gedacht: U hoeft het maar te denken en daarna met Uw wil te
zeggen: 'Er zij!', en dan is datgene wat U door Uw wil al helemaal voltooid tot
bestaan hebt geroepen, er al; want dat hebt U destijds immers ook moeten doen,
toen U de hele aarde vanuit Uzelf tot bestaan hebt geroepen en met haar geleidelijk
aan ook alles wat erin, erop en erboven is. En toen alles wat U op aarde wilde
hebben klaar en voltooid bestond, was het voor U even gemakkelijk om in alle
planten, dieren en mensen het vermogen tot voortplanten en vermeerderen te
leggen, al naar de soort van Uw tot leven gebrachte schepselen.
[10] Maar met dit lam zit het heel anders. Het was maar één lam dat reeds goed
klaargemaakt en gebraden op tafel was gezet, en bij het verdelen bleek duidelijk
dat de stukken van alle gasten kennelijk klein moesten uitvallen. Maar als je het
334
kleine stuk naar je mond bracht, kon je dat niet meer op krijgen; want het groeide
zichtbaar in de hand van degene die at.
[11] Hoe kon dat op zichzelf dode lam met zijn door het braden geheel vernielde
organisme in een steeds goed eetbare toestand groter worden, op zo'n manier als
een jonge ceder van jaar tot jaar groter wordt tot zij een reusachtige boom wordt?
[12] Bij een ceder is dat niet verwonderlijk - want die heeft haar plantaardige,
natuurlijke leven, en haar inwendige organisme is op die manier ingericht maar het
organisme van een gebraden lam kan naar mijn mening toch haast onmogelijk
meer de eigenschap bezitten om van binnenuit te groeien en groter te worden.
Maar omdat het lam, waar wij van gegeten hebben, toch zozeer groter is geworden
dat wij het onmogelijk helemaal hadden kunnen opeten, moet ik openlijk bekennen
dat ik dit wonder van U absoluut niet begrijp.'
[13] Ik zei: 'Kijk, beste vriend, deze leerlingen van Mij zijn al zolang bij Mij en
hebben dergelijke buitengewone voedselvermeerderingen al herhaalde malen
gezien; maar ze zijn Joden, en geen van hen is ook maar één keer op het idee
gekomen om Mij daar speciaal naar te vragen! En ze hebben het Mij niet gevraagd,
omdat ze in hun nog veelvuldige echt Joodse blindheid geen verschil hebben
kunnen ontdekken tussen het ene of het andere wonder dat Ik heb gedaan; maar
jullie scherpzinnige Romeinen ontdekken bij Mijn wonderen een echt verschil, dat
voor de scherpte van jullie verstand waard is verder besproken te worden.'
[14] Een van Mijn leerlingen, die Philippus heette en anders niet zo gemakkelijk
zijn mond opendeed, zei: 'O Heer en Meester, wij hadden U al zo vaak bij
gelegenheden graag meer over het een of ander willen vragen en hebben dat soms
ook gedaan, maar we kregen bij U altijd een terechtwijzing; we lieten het dus
voortaan liever anderen vragen, en luisterden dan wat U daarover zou zeggen, en
zo ontdekten wij Uw grote licht in heel veel dingen en hoefden daarbij geen
terechtwijzing van U te verwachten!' [15] Ik zei: ' Als jullie Mij dergelijke dingen
hadden gevraagd, zouden jullie er bij Mij net als alle andere mensen zonder
terechtwijzing vanaf zijn gekomen; maar jullie vroegen Mij steeds om iets wat Ik
jullie al verschillende keren had uitgelegd, en daardoor hebben jullie Mij
gedwongen tot de voor jullie enigszins onprettige vraag: 'Hoelang zal Ik jullie nog
moeten verdragen, voor jullie Mijn woorden begrijpen?'
[16] Maar ziehier, bij deze Romeinen ben Ik niet genoodzaakt zo'n tegenvraag te
stellen, want hun scherpzinnigheid ontdekt ieder verschil dat er bestaat tussen de
ene of de andere daad die Ik heb verricht! Ik heb destijds toch ook op zeer grote
schaal een vermeerdering van voedsel bewerkstelligd, toen Ik verscheidene
duizenden mensen met een paar broden en vissen ruim voldoende heb verzadigd,
en Ik heb voor jullie ogen ook een groot aantal daden verricht, die deze Romein
van ons tot de meer natuurlijke en begrijpelijke zou rekenen. En toch hebben jullie
destijds niet gezegd: Heer en Meester, wij denken te kunnen begrijpen dat U onze
netten al verschillende keren met vissen hebt gevuld, hele woeste streken
vruchtbaar hebt gemaakt en bij de bruiloft in Kana in Galilea en op veel andere
plaatsen water in wijn veranderd hebt; maar hoe hebt U die op zichzelf dode
broden en vissen zozeer kunnen veranderen, dat vele duizenden zich daar meer dan
voldoende mee konden verzadigen?'
335
[17] Kijk, Mijn beste vriend Philippus, als jullie Mij daar toen naar hadden
gevraagd, zouden jullie er ook heel zeker zonder enige terechtwijzing van Mijn
kant vanaf zijn gekomen; maar jullie hebben Mij niets gevraagd! Want jullie
maken geen onderscheid tussen Mijn daden en gooien ze allemaal op één hoop;
maar onze vriend hier, een echte Romein van het zuiverste water, heeft met de
scherpzinnigheid van zijn verstand een werkelijk verschil ontdekt, en Ik zal hem
dat ook uitleggen, zonder hem vanwege zijn vraag een terechtwijzing te geven, die
jullie zo vervelend vinden!'
336
en geen drank tot je zou nemen, zou het denken, spreken en oordelen je weldra
heel gebrekkig afgaan.
[7] Als de spijzen eenmaal hun belangrijke deel aan het lichaam, de zenuwen en
de ziel hebben afgegeven, wordt het in feite onzuivere deel van de materie, die je
tot je hebt genomen om je lichaam in leven te houden, via de twee natuurlijke
uitgangen uit het lichaam verwijderd.Als een mens echter in ieder opzicht een
zwelger is geworden en zijn buik tot afgod heeft gemaakt, dan kan het tot zich
genomen voedsel alsook de teveel in de maag gegoten wijn niet meer volledig
afgescheiden worden in de twee magen, die Ik je heb uitgelegd. Daardoor komen
er nog veel delen -die het lichaam, de zenuwen en de ziel in leven moeten houden
maar die niet aan het voedsel onttrokken zijn -in de grote buik en de darmen
terecht en voor een ander deel via de lever en de milt in de urineblaas; daar
veroorzaken ze opnieuw gistingen, waaruit zich mettertijd allerlei ziekten voor het
lichaam ontwikkelen en die de ziel traag, afgestompt en gevoelloos maken.
[8] Uit die kwade stoffen komt dan echter nog een ander kwaad voort. Als
namelijk de slechte, nog ongegiste natuurgeesten uit de invloedssfeer van zo
iemand duidelijk merken dat zich in zijn buik en zijn onderlichaam al een groot
aantal aan hen verwante natuurgeesten hebben verzameld, dringen ze weldra het
lichaam van zo'n mens binnen en verenigen zich met die soortgelijke geesten in het
lichaam. [9] Als dat gebeurd is, ziet het er met zo iemand al erg slecht uit. Weldra
maken zich een aantal moeilijk of niet te genezen ziekten meester van niet alleen
zijn lichaam, maar ook van zijn ziel; en door het feit dat die in zichzelf erg
verzwakt en traag gemaakt is, kan ze niet verhinderen dat ze steeds meer in haar
zinnelijke en lijdende vlees overgaat.
[10] Om te verhinderen dat een ziel helemaal materieel wordt, bestaan er geen
andere middelen dan de grote ziekten van het lichaam zelf. Zo iemand verliest dan
alle eetlust en probeert door geneesmiddelen het oude vuil uit zijn lichaam te
verwijderen. Hier en daar bereikt hij wel een soort genezing, maar nooit helemaal
volledig, en zo iemand hoeft maar een beetje onachtzaam te zijn of hij heeft zijn
vroegere kwelgeesten weer tot leven gewekt, en zijn tweede lijdende toestand is
dan gewoonlijk erger dan de eerste. [11] Maar dat alles is niet de enige erge
toestand die de mens zich door zijn vraat en drankzucht op de hals heeft gehaald;
er komt nog een derde, veel ergere bij, en die bestaat uit het zogenaamde bezeten
zijn door één of verschillende werkelijk boze geesten, die korter of langer geleden
in werkelijkheid in het lichaam van de een of andere mens hun leven ter
beproeving van hun vrijheid hebben doorgemaakt.
[12] Van dit derde kwaad kan geen enkele aardse arts de mens meer bevrijden,
maar alleen Ik en ook degene die van Mij de kracht en macht daarvoor heeft
ontvangen.'
337
Hoofdstuk 210: De belangrijkste voedingsmiddelen voor de mens
[1] (De Heer) , Als een mens dus naar lichaam en ziel volkomen gezond wil
blijven, moet hij van kind af aan matig gevoed worden met zuiver voedsel.
[2] Kijk naar Mij! Ik ben wat Mijn lichaam betreft ook een mens, maar Ik eet en
drink steeds een en hetzelfde voedsel en stil Mijn dorst eveneens met zuivere,
goede en gezonde wijn -maar altijd in de juiste mate; en wat Ik nu voor jullie ogen
eet en drink, dat at en dronk Ik ook al in Mijn kinderjaren, evenals trouwens de
meeste van Mijn leerlingen, die bijna allemaal vissers waren en van vis leefden.
[3] Voor wat ze overhielden aan vis kregen ze geld en kochten daarvan de nodige
kleren, brood, zout en ook wijn, die ze met mate met water dronken; en vraag hen
of een van hen ooit door een ziekte gekweld is, behalve degene die Ik j e niet nader
wil aanduiden. [4] Ik zegje: als de mensen gebleven zouden zijn bij de kost die
hun door de profeet Mozes is aangegeven, zouden de artsen met hun
geneesmiddelen nooit iets bij hen te doen gekregen hebben; maar ze zijn begonnen
om net als de heidenen op de wijze van de epicuristen hun lichaam met honderden
verschillende zogenaamde lekkernijen vol te proppen en zijn daardoor binnen korte
tijd tot allerlei ziekten vervallen. [5] Vissen van een goede soort, die zich in
schoon water ophouden, en klaargemaakt op de manier zoals wij ze hebben
gegeten, zijn het allergezondste voedsel voor het menselijke lichaam.
[6] Waar dergelijke vissen echter niet te krijgen zijn, is tarwe en gerstebrood op
zichzelf de meest gezonde voeding voor de mens, evenals de melk van gezonde
koeien, geiten en schapen. Onder de peulvruchten nemen linzen de eerste plaats in,
en ook zoals bij het bereiden van brij de grote Perzische maïskorrels. Alleen het
vlees van enkele kippen en duiven, dan van een gezond en rein rund alsook van
geiten en schapen, in volkomen bloedeloze toestand, kan gebraden of gekookt
gegeten worden; gebraden verdient echter de voorkeur boven gekookt.
[7] Het bloed van dieren moet echter door niemand worden gegeten.
[8] Wat Ik nu heb opgenoemd is en blijft voor de mensen het eenvoudigste,
zuiverste en gezondste voedsel; al het overige -met name wanneer het overmatig
wordt gegeten -is schadelijk voor de mens, met name wanneer het niet zodanig
wordt toebereid, dat het boze van de natuurgeesten er volledig uit wordt gehaald.'
[9] Nu vroeg de opperstadsrechter aan Mij: 'O Heer en Meester, hoe zit het dan
met de vele soorten buitengewoon goed smakend fruit en wortelen?'
[10] Ik zei: 'Het eetbare fruit moet in de eerste plaats volkomen rijp zijn. In die
staat kan men het met mate eten; maar toch is het in gekookte, gebraden of
gedroogde vorm gezonder dan rauw, omdat door het koken, braden en drogen de
slechte en nog ongegiste natuurlevensgeesten eruit verwijderd worden. Hetzelfde is
met wortelen het geval. [11] Je kent het fruit en de wortelen die geschikt zijn voor
mensen om te eten; de begerige en vraatzuchtige mensen nemen daar echter geen
genoegen mee, maar ontdekken voortdurend nog een groot aantal
voedingsmiddelen, zowel uit het planten alsook uit het dierenrijk, en de gevolgen
daarvan zijn de steeds meer toenemende, meest uiteenlopende lichamelijke ziekten.
[12] Op grond van wat Ik je nu heb gezegd kun je met weinig moeite zelf
oordelen, dat het voor Mij in de grond van de zaak een en hetzelfde is om door
Mijn wil een akker van de ene of andere soort graan te voorzien,jouw graanschuren
338
met al rijp graan te vullen of een klaargemaakt brood voor jou en ieder ander neer
te zetten en het ook te vermeerderen, als dat nodig zou zijn. En zo is het ook met
allerlei vlees; want als Ik levende dieren kan scheppen, zal het ook wel niet
onmogelijk voor Mij zijn hun vlees te scheppen, het tevens klaar te maken en het
in toebereide staat naar behoefte te vermeerderen.'.
339
[10] De opperstadsrechter was helemaal overweldigd in zijn gemoed en zei: 'O
Heer en Meester, ik begrijp het natuurlijk wel iets beter dan eerst, maar ik voel me
tegenover Uw oneindige grootheid en verhevenheid als het ware totaal vernietigd.
Ik voel wel dat ik er nog ben, maar daarnaast voel ik ook dat Ik vergeleken bij U zo
goed als niets ben!' [11] Ik zei: 'En toch ben je, net als ieder ander mens, uit Mij en
door Mij eveneens oneindig en eeuwig! Wil je nog meer zijn? Maar hoe, dat zul je
je pas bewust worden als Mijn geest in jou ontwaakt is!'
341
Hoofdstuk 213: Over het verkondigen van het evangelie aan alle schepselen
[1] Ik zei: 'Nu begint Mijn geest toch eindelijk actief in jullie te worden! Want als
jullie een beter geheugen zouden hebben, zouden jullie je ook herinneren dat Ik
jullie dit beeld naderhand bij een goede gelegenheid zodanig heb uitgelegd, dat
jullie bij het verbreiden van Mijn leer niet zo zullen handelen als de onverstandige
zaaier, die de tarwe ook op straten, stenen en struikgewas zaaide, maar als de
verstandige zaaier, die zijn tarwe in goede aarde zaaide. Kijk, Ik heb jullie al eens
gezegd dat jullie de hele wereld in moeten gaan en Mijn evangelie moeten
verkondigen aan alle creatuur! Zeg Mij, Simon Juda, hoe heb je dat eigenlijk
begrepen?'
[2] Simon Juda zei: 'O Heer en Meester, met deze heilige vraag van U hebt U een
enorme steen van mijn borst gewenteld. Want dat U dat beroep op ons doet heeft
althans bij mij de dwaze gedachte opgeroepen, dat U daarmee in ernst zou willen
dat wij later niet alleen aan de mensen, die eigenlijk een goede akker voorstellen,
maar ook aan de bergen, bossen, meren en rivieren, aan alle vogels en alle in de
lucht levende dieren, alle dieren op de aarde en zelfs aan alle vissen in het water
Uw evangelie moeten prediken; want de creatuur is nu eenmaal alles wat door U
geschapen is, en als wij Uw evangelie in de hele wereld aan al het geschapene
moeten verkondigen, heeft mijn verstand toch onmogelijk iets anders kunnen
bedenken dan letterlijk ten uitvoer te brengen wat U ons hebt opgedragen.
[3] Of wij bij dat werk, in het bijzonder bij de verscheurende beesten van de
woestijn, heelhuids weggekomen zouden zijn, valt niet met zekerheid aan te
nemen. Uw wil is natuurlijk de Heer over alles, en als wij het overeenkomstig Uw
wil ook letterlijk zouden doen, zouden wij van de woestheid en woede van die
dieren wellicht minder te vrezen hebben dan van de hoogmoed en het eigenbelang
van de wereldse mensen; maar met de taal die ook voor zulke schepselen
begrijpelijk zou moeten zijn, zou het ons duidelijk erg slecht afgaan!
[4] Men zegt dat er in het grote Indië werkelijk mensen bestaan die met de dieren
kunnen praten; maar daar heb ik nog niets naders van te zien gekregen, en derhalve
kan men zo'n sage al dan niet geloven. Het laatste is naar mijn mening dan ook het
verstandigste!' [5] Ik zei: 'Kijk eens, Simon Juda, wanneer we het beeld van de
zaaier op jou en jullie allemaal betrekken, zal het met betrekking tot zijn domheid
waarschijnlijk nog duidelijker voor je zijn dan eerst; want als je Mijn symbolische
eis om Mijn evangelie aan alle creatuur te verkondigen zo hebt begrepen als je
zojuist onder woorden hebt gebracht, heb je jezelf daarmee al het getuigenis
gegeven dat jouw verstand als zaaier nog niet zo heel bijzonder is.
[6] En toch heb Ik met dat beeld een zeer juiste en waarachtige eis aan jullie
gesteld. Want kijk, als jullie Mijn evangelie aan de juiste mensen verkondigen,
zullen die daardoor in alle dingen wijs en machtig worden door Mijn geest in hen,
en dan zullen zij met die kracht van Mij ook de minder geschikte mensen voor
Mijn leer winnen! [7] Ik heb de mens op deze aarde geplaatst om heerser en heer
te zijn over alle schepselen -wat hij echter al heel lang niet meer is, en hij moet
zich daarentegen door de schepselen van deze aarde laten overheersen. Maar als hij
door Mijn geest weer datgene wordt wat hij zou moeten zijn, zal hij weer heer en
342
beheerser van alle schepselen worden en in staat zijn om ze voor zichzelf
dienstbaar en nuttig te maken.
[8] Als nu de mens dat tot stand zal kunnen brengen, wil dat dan niet zoveel
zeggen als: mijn evangelie is aan alle schepselen verkondigd? Want als jij met
Mijn macht in jou een leeuw, een tijger of een beer kunt bevelen om weg te gaan
naar waar zijn plaats is -zoals je Mij al verschillende keren hebt zien doen -zal je
daarbij toch duidelijk zijn dat Mijn woord en wil door alle schepselen begrepen
wordt. [9] Heb Ik jullie niet al herhaaldelijk gezegd dat jullie, als jullie een echt
geloof zonder twijfel zouden hebben, zelfs tegen een berg zouden kunnen zeggen:
'Verhef je en stort je in zee!', en dat dan zou gebeuren wat jullie zeiden? Maar als
Mijn woord in jullie al door bergen begrepen wordt, zullen alle andere schepselen
het zeker ook begrijpen; maar daar is natuurlijk eerst de echte schranderheid van
een zaaier voor nodig! [10] Mijn beste Simon Juda, nu zul je het beeld van de
zaaier wel duidelijker begrijpen dan tot nu toe! Als er nu nog iets is wat je op
dezelfde manier hebt begrepen als Mijn aansporing om Mijn evangelie aan alle
schepselen te verkondigen, kom er dan mee naar voren!'
Hoofdstuk 214: De beelden van het uitrukken van de ogen, het afhakken van
de handen en van het eten en drinken van het vlees en bloed van de Heer
[1] Simon Juda zei: 'Heer en Meester, ik heb nog wel iets, en wel uit de tijd van
Uw beroemde bergrede; maar eerlijk gezegd schaam ik me om dat naar voren te
brengen, omdat mijn domheid daardoor nog een graadje sterker belicht zal
worden!' [2] Ik zei: 'Wel, wat heb Ik dan in de bergrede gezegd, wat je nog altijd
niet behoorlijk in je gemoed hebt verteerd?'
[3] Daarop zei Simon Juda met benepen stem: 'Och, daar was sprake van het
uitrukken van ogen en het afhakken van handen, als het een of ander je mocht
ergeren; want het zou beter zijn om met één oog en met één hand in de hemel
opgenomen te worden dan met twee ogen en twee handen in de hel af te dalen.
[4] Ik weet wel, o Heer en Meester, dat U dat alleen geestelijk hebt bedoeld, maar
ondanks de uitleg die U ons hebt gegeven hebben wij het geestelijke toch met
helemaal tot op de bodem kunnen vatten. We zijn daarbij toch voor zeker
driekwart aan de altijd nog wat eigenaardig klinkende letterlijke betekenis blijven
hangen en begrepen toch echt niet hoe je het moet aanpakken om, in het geval dat
een oogje ergert, het oog zomaar uit te rukken; het blind maken van een oog zou in
ieder opzicht gemakkelijker zijn. Met het afhakken van een hand zou het in de
meeste gevallen nog ellendiger toegaan; want ten eerste heb je niet altijd een
scherpe hakbijl bij je, en ten tweede zou het afhakken van een hand mij bijzonder
slecht lukken wanneer ik wellicht mijn rechterhand zou moeten afhakken, omdat ik
met mijn linkerhand werkelijk erg onhandig ben in die bezigheid.
[5] Ik weet wel, o Heer en Meester, dat ik hiermee iets heel doms en belachelijks
naar voren heb gebracht -maar wat heeft het voor zin dat U die dingen in Uw
bergrede hebt gezegd, als ik ze niet in de ware geestelijke betekenis heb kunnen
begrijpen, evenals ik Uw prediking in Kapernaüm niet goed heb begrepen, waarin
343
U uitdrukkelijk hebt bevolen Uw vlees te eten en Uw bloed te drinken, omdat men
anders niet het eeuwige leven zou kunnen ontvangen en Uw rijk binnengaan?
[6] Die gelijkenis heeft de scherpzinnige waard voor ons opgehelderd, welke
opheldering Uzelf als goed en waar hebt bevestigd, en wij waren daar allemaal
volkomen tevreden mee. Maar met het genoemde verminken van het lichaam wil
het ons nog niet zo goed lukken, en als wij die bergrede verder onder het volk
verbreiden, zouden er echt hier en daar zwakke mensen kunnen zijn die dat
onderricht letterlijk ten uitvoer zouden kunnen brengen; het wijzere deel van de
mensen zou die leer dan als wreed en onwijs noemen, en wij zouden daar niet veel
goede vruchten mee oogsten.
[7] Tenslotte zou het kunnen gebeuren dat daardoor een gehele zwakke gemeente
eenogig en eenhandig zou worden, en dat al te blind vrome ouders wellicht uit
voorzorg zo'n verminking aan hun kinderen zouden toebrengen, om te voorkomen
dat ze later door dat ene oog of die ene hand geërgerd zouden kunnen worden!'
[8] Daarop zei Ik tegen Simon Juda: 'Wat dat betreft moet je je tot Mijn beste
Johannes wenden, die de geestelijke waarheid van dat beeld al direct na de
bergrede kon verklaren, en dan zul ook jij duidelijk inzien dat Ik daarmee geen
lichamelijke verminking heb aanbevolen, maar alleen het strenge bewaken van de
steeds vrije wil van de mens en zijn verstand! Begrijp je dat?'
[9] Nu zei Simon Juda: 'O Heer en Meester, met Uw laatste twee woorden hebt U
mij de zaak volledig verklaard en kan ik broeder Johannes met rust laten; want dat
het verstand van de mens het oog van de ziel is en de wil haar handelende hand
staat mij nu heel duidelijk voor ogen. [10] Maar een mens heeft twee ogen en twee
handen en heeft dienovereenkomstig ook twee verstanden en twee willen, namelijk
een goed en een slecht verstand en derhalve ook een goede en een slechte wil.
[11] Als het slechte verstand het goede ergert, moet je dat onderkennen en voor
altijd afstand doen van het slechte verstand, en evenzo moet je met de wil doen; en
het is natuurlijk ook beter om met je goede verstand en wil het hemelrijk binnen te
gaan dan met twee verstanden en willen naar de hel te gaan. Want ik houd het er
nu op dat iemand die zich al naargelang de gesteldheid van zijn liefde voor de
wereld nu eens door zijn slechte verstand en zijn slechte wil en dan weer door zijn
goede verstand en goede wil tot allerlei handelingen laat verleiden, reeds op deze
wereld een aartsduivel is. Want iemand anders, die als gevolg van zijn
oorspronkelijke opvoeding alleen maar een slecht verstand en een slechte wil heeft
en derhalve ook niet anders dan slecht kan handelen, is in feite eigenlijk geen
boosaardige, maar veeleer een domme duivel, voor wie je nog tot U de bede kunt
richten: 'Heer, vergeef hem en maak hem beter; want tot nu toe heeft hij niet
geweten wat hij heeft gedaan!' O Heer en Meester, wees zo genadig mij te zeggen
of ik nu goed en juist heb geoordeeld!'
[12] Ik zei tegen Simon Juda:'Nu heb je volkomen goed en juist geoordeeld; maar
je zult tevens hebben gemerkt dat jouw vlees je dat oordeel niet heeft ingegeven,
maar alleen Mijn geest in jou! Daarom moet ook jij proberen je wereldse verstand
en wereldse wil volkomen kwijt te raken, dan zal het hemelse begrip van de geest
en de kracht van het hemelse willen je volkomen eigen worden!
344
[13] Als je nu nog iets hebt op het gebied van het onderricht dat Ik de mensen heb
gegeven, laat het dan horen; want vandaag ben Ik in de stemming om alles wat
voor jullie krom lijkt, recht te maken!'
346
dan als gevolg van zijn kwade wil zijn medemens een of andere schade had
berokkend.
[17] Doordat de richters te streng aan de wet vasthielden, kwam het dan ook dat
het volk in de tijd van Samuël, de laatste richter van Israël, van Mij een koning
verlangde, omdat het onder die koning op een mildere handhaving van de wetten
hoopte dan onder de richters. Weliswaar vergiste het volk zich, met name in
koning Saul, die het nog veel erger tuchtigde dan de vroegere richters; maar onder
David en ook onder Salomo ging het wel menselijker toe dan onder de richters.
[18] Maar onder de latere koningen, met name toen het rijk onder meerdere
koningen werd verdeeld, ging het er nog veel erger aan toe dan onder de richters.
En toen het uiteindelijk al te slecht begon te gaan, bleef er ook niets anders over
dan alle joden en ook vele naburige volkeren, met wie de joden voortdurend in
ruzie leefden, aan de verenigde macht van Rome over te geven, omdat Rome in
werelds opzicht de beste, meest wijze en doelmatigste wetten had. En kijk, toen
kwam er onder de joden alsook onder hun naburige volkeren direct volledige rust
en orde! [19] Maar als de joden nu geleidelijk aan steeds opstandiger worden en
de priesters van de joden de wetten van Rome steeds meer als godslasterlijk gaan
aanduiden en de betere joden verdoemen omdat zij vrienden van de Romeinen zijn,
dan zullen de Romeinen weer opstaan en met grote macht dit rijk binnendringen en
het zozeer verwoesten, dat er geen steen ongebroken op de andere zal blijven.
Daarna zullen de joden zelf over de hele wereld uiteen gedreven worden, en dan
zal ook gebeuren wat Ik jullie al van tevoren heb gezegd, namelijk dat de joden
moeten bidden dat de tijd van hun vlucht niet in de winter en ook niet op een
sabbat plaatsvindt; want dan zou het hun nog slechter vergaan dan in een ander
jaargetijde of op een werkdag. Bijzonder zwaar zal die vlucht voor de zwangere
vrouwen worden.
[20] In die tijd zullen ook twee joden in één bed slapen; de ene, die een bekende
vriend van de Romeinen is, zal behouden blijven en de hardnekkige jood zal
verworpen worden. Zo zullen er ook twee anderen in één molen malen; ook daar
zal om dezelfde reden de ene behouden, de ander verworpen zijn. Wie op het veld
werkt, laat die niet weer naar zijn huis terugkeren om zijn mantel te halen, en wie
het dak op zijn huis repareert, moet niet van het dak zijn huis ingaan om iets te
halen, maar laat hij liever van het dak op de grond springen en door te vluchten
proberen zijn leven te redden! Want als hij in zijn huis afdaalt, zal hij zijn leven
zeker verliezen; als hij echter van het dak springt, kan hij in het gunstigste geval
zijn leven nog behouden en zichzelf door de vlucht redden.
[21] Kijk, Mijn beste Simon Juda, die dingen heb Ik jullie al herhaaldelijk gezegd,
evenals aan vele andere joden en Farizeeën, en Ik denk dat jij in al die dingen geen
kromme lijnen zult ontdekken!'
347
hoop dat door Uw liefde en genade ook die twee kleinigheden in zekere zin vanzelf
opgelost zullen worden!'
[2] Ik zei: 'Noem Mij op zijn minst die twee kleinigheden!'
[3] Simon Juda zei: 'Och, Heer en Meester, dat loont de moeite eigenlijk niet,
maar omdat U het wilt: het gaat om Uw lof over de ontrouwe rentmeester en het
wegsturen van de gast aan de maaltijd, omdat hij geen feestkleed aan had! Want
daar komen twee onbegrijpelijke dingen in voor: ten eerste hoe en waar de gasten,
die door de dienaren van de gastheer, die bij hekken en stegen werden opgevangen
en naar binnen werden geduwd om aan het gastmaal deel te nemen, van de vereiste
feestelijke kleding voorzien zijn, en ten tweede waarom die ene arme duivel, die
ook door de dienaren van de gastheer naar het gastmaal werd gestuurd, eruit
gegooid moest worden omdat hij geen feestkleding aanhad. Kijk, o Heer en
Meester, die man die eruit werd gegooid en Uw lof over de onrechtvaardige
rentmeester zijn voor mij nog twee kromme lijnen, die ik nog niet recht heb
kunnen krijgen!' [4] Ik zei: 'Heb Ik destijds niet tegen jullie gezegd: 'Doen jullie
net zo als de onrechtvaardige rentmeester, en vergaar vrienden door de
onrechtvaardige mammon, dan zullen zij jullie later, als jullie nog geen woning
zouden hebben, in hun hemelse woningen opnemen!'?
[5] Maar opdat jij, Simon Juda, dit goed begrijpt, moet je naar Mij luisteren, met
beide oren tegelijk, opdat niet via het ene oor er weer uit gaat wat het andere heeft
opgenomen, en het zodoende in je hart blijft hangen! Kijk, ieder aards rijk mens
die veel meer goederen en geld bezit dan hij nodig heeft voor zijn aardse
levensonderhoud, is ten opzichte van Mij steeds min of meer een onrechtvaardige
rentmeester, omdat Ik de enige ware eigenaar van de goederen ben, en de goederen
die hij de zijne noemt zijn alles bij elkaar genomen een onrechtvaardige mammon.
[6] Als hij dan met zijn onrechtvaardige rijkdommen tenminste de armen rijkelijk
bedenkt, wanneer de aard van zijn ziekten, die Mijn boden zijn, hem heel duidelijk
zegt: 'De Heer van deze goederen heeft veel tegen jou ten aanzien van je
onrechtvaardige handelwijze, en je zult voortaan geen rentmeester meer zijn!', dan
zal hij vrienden maken door de vele armen die hij veel heeft gegeven, en als hij dan
spoedig daarna naakt en verlaten in Mijn rijk naar hen toekomt, zullen zij zich over
hem ontfermen en hem zijn goede werk aan hen rijkelijk vergelden.
[7] Want kijk, toen Ik de aarde schiep heb Ik geen grenzen vastgesteld, de aarde
niet met meetlint uitgemeten en dus ook niet gezegd: 'Kijk, dit gedeelte behoort
aan hem, het andere aan een ander!', maar Ik heb de hele aarde als een
gemeenschappelijk bezit voor alle mensen gemaakt. Pas in de loop van de tijd zijn
de begeerte, hebzucht en heerszucht van de mensen de aarde begonnen te meten en
met geweld vast te stellen: 'Dit grote stuk land behoort mij toe, en wie mij wil
dienen en voor mij wil werken, zal een klein stuk land in zekere zin in pacht
krijgen; maar desondanks blijf ik de heer over het gehele grote stuk land!'
[8] En kijk, dat was de eerste zogenaamde patriarchale wetgeving onder de
mensen -en hoe onrechtvaardig die op zichzelf ook was, toch was het de beste en
meest rechtvaardige; want als de patriarch zoals gewoonlijk een goede en
godvrezende man was, dan hadden zijn onderdanen of kleine pachters het aan zijn
zijde eveneens goed, want hij zorgde voor het algemeen welzijn van het grote stuk
348
land. [9] Hij bezat weliswaar voor zijn persoon en zijn huis vele duizenden malen
meer dan hij nodig had, en was zodoende ook een onrechtvaardige rentmeester -
maar hij gebruikte zijn onrechtvaardige mammon voor louter goede en Mij
welgevallige doeleinden en maakte daardoor onder zijn onderdanen een groot
aantal vrienden overeenkomstig Mijn wil en welbehagen, en Ik moest hem
eveneens Mijn welbehagen en Mijn lofschenken.'
349
dan zonneklaar heb getoond waar Mijn lof over de onrechtvaardige rentmeester op
slaat, en daarmee heb Ik die ene kromme lijn in jou recht gemaakt.
[7] Nu gaat het nog om degene die van Mijn gastmaal naar buiten werd gegooid
omdat hij geen feestgewaad aanhad en die doorjou een 'arme duivel' werd
genoemd. [8] Kijk, de genodigden die niet verschenen en zich vanwege hun
wereldse bezigheden lieten verontschuldigen zijn louter van die zeer
onrechtvaardige rentmeesters, die van Mijn kant echter geen lof verdienen; de
anderen, die later in de stegen, straten en bij de hekken uitgenodigd werden, zijn
degenen die, hoewel ze aards gezien arm zijn, innerlijk door hun rechtvaardige
leven volgens Mijn wet toch feestelijk gekleed zijn.
[9] Die ene, die ook naar Mijn gastmaal kwam, stelde door zijn persoonlijkheid
het starre farizeeërdom voor, en hij nam ook plaats aan Mijn gastentafel. Toen
Ikzelf echter kwam, wat nu in jullie aller bijzijn het geval is, zag Ik, Mijn beste
Simon Juda, dat die 'arme duivel' van jou geen feestgewaad aan had, en daarom
heb Ik Mijn dienaren bevel gegeven hem te grijpen en naar buiten in de buitenste
duisternis te gooien. [10] En zie, dit gastmaal geef Ik nu -sinds de tijd dat Ik als
leider en leraar van de mensen in deze wereld ben opgetreden, en je zult al
herhaaldelijk hebben gemerkt dat bij heel verschillende gelegenheden dergelijke
gasten zich naar Mijn tafel drongen, die Ik door Mijn woord ook altijd buiten de
deur heb laten zetten -en waarom eigenlijk? Omdat ze geen feestgewaad
aanhadden! Begrijp je nu, Simon Juda, wat Ik heb willen aanduiden met die niet-
feestelijk geklede gast aan de tafel van Mijn gastmaal?'
[11] Simon Juda zei: 'Ja, Heer en Meester, ik begrijp dat nu meer dan zonneklaar,
en ik voeg er nog aan toe dat er aan de tafel van Uw gastmaal zeker nog heel vaak
zulke gasten zullen verschijnen die geen feestgewaad aanhebben, en ik geloof dat
het tijd is om zulke gasten onmiddellijk van de eettafel te verwijderen.'
[12] Ik zei: 'Zeer zeker, maar op deze wereld zal dat waarschijnlijk niet altijd
uitvoerbaar zijn! Ik zal jullie daarvoor een ander beeld van een zaaier geven, waar
jullie je in de toekomst naar dienen te richten, luister dus!'
350
hoeveelheid onkruid tussen de tarwe op! Als u wilt, zullen wij erheen gaan om het
onkruid er tussenuit te wieden!'
[4] Daarop zei de heer van de akker: 'Laat dat maar, opdat jullie door jullie werk
niet ook de reeds hoog opgegroeide edele tarwe beschadigen; want ik weet wel dat
een vijand mij dat heeft aangedaan! Laat dus alles maar rijp worden, de tarwe
samen met het onkruid! Als de tijd aanbreekt dat hij rijp is zal ik de tarwe door
jullie, mijn dienaren, laten verzamelen en in mijn schuur brengen -en daarna pas
het vele onkruid in bundels laten binden, totdat het verdroogt; daarna zullen we het
aansteken en verbranden om de akker verder te reinigen!'
[5] Kijk, dat is het beeld waaruit jullie moeten leren wat jullie met betrekking tot
het onkruid op Mijn levensakker te doen staat!
[6] De edele tarwe stelt die mensen voor, die bij Mijn gastmaalstafel een echt
feestgewaad aanhebben, maar het onkruid stelt in zijn geheel die gast voor, die
geen bruiloftskleed aanhad. Hij bediende zich weliswaar ook net zolang van de op
tafel gezette spijzen, tot de scherpziende gastheer zelf de gastenkamer binnenkwam
-wat het rijp worden van de edele tarwe en van het onkruid betekent.
[7] De feestelijk getooide gasten zullen behouden blijven, en degene die niet
feestelijk gekleed is zal buiten in het toornvuur van de gastheer gegooid worden,
en hij zal er dan toe moeten dienen dat hij door zijn verbranden de verontreinigde
akker tenslotte zelf zal reinigen. [8] Jullie zullen op deze wereld dus nog heel veel
niet feestelijk geklede gasten tegenkomen en heel veelonkruid tussen de zuivere
tarwe zien opgroeien; maar maak je daar niet al te druk om en laat alles rijpen -en
wacht af, totdat de grote Gastheer Zelf komt! Dan zal tegelijk met Hem ook de
juiste tijd van scheiding komen, en iedereen zal het loon ontvangen waar zijn
goede of slechte liefde naar gestreefd heeft.Want in Mijn huis zijn weliswaar heel
veel zaligmakende woningen, maar daarnaast ook heel veel kerkers, en degenen
die aan Mijn vele kerkers de voorkeur geven boven de zaligmakende woningen en
ernaar streven die te bewonen, zullen ook krijgen wat ze wensen; wij zullen hen
daar nooit ofte nimmer door wat voor macht ook uittrekken en door hen onze
zuivere hemelse woningen verontreinigen. Als ze echter iets beters voor zichzelf
bedenken, dan zullen hun wat dat betreft ook geen grenzen gesteld worden. -
Begrijpen jullie dat nu allemaal?'
353
[6] Houd je dus vooral alleen aan de zuivere waarheid; want die alleen maakt de
mens. volkomen vrij. Al het andere laat in zijn gemoed steeds een meer of minder
blijvende dwang achter, die hij niet gemakkelijk kwijtraakt. Een afgedwongen
geloof is meestal veel slechter dan helemaal geen geloof.
[7] De stoïcijnen, die grotendeels uit de leer van de Griek Diogenes voortkomen,
geloven helemaal nergens in, en Ik zeg jullie dat zij Mij als mensen veel liever zijn
dan die domme, blind gelovende Joden, die heden ten dage nog geloven dat de
mest uit de tempel hun akkers, tuinen, weiden en wijngaarden levend en vruchtbaar
maakt, en dat iemand God een veel meer welgevallige dienst bewijst als hij zijn
geld als offer in de godskist in de tempel te Jeruzalem legt dan wanneer hij
datzelfde geld aan een ander, arm mens zou geven, die daar geruime tijd mee
geholpen zou zijn. Verkondig dus vooral alleen de waarheid en wees spaarzaam
met het doen van wonderen!' [8] Hierop zei Mijn Johannes eindelijk eens: 'Heer en
Meester, wat mij betreft zal ik mij heel weinig bezighouden met het doen van
wonderen; want ik heb nu duidelijk ingezien dat het doen van tekenen de mens niet
zoveel baat als het woord alleen. [9] Wie door het ware woord niet vrij wordt, zal
door een teken nog minder vrij worden. Weliswaar hebben tekenen beslist iets
goeds wanneer ze door U gedaan worden, aangezien U als enige het best in staat
bent te bepalen waar het nodig is een teken te doen en van welke aard het moet
zijn; maar wij, Uw leerlingen, zullen dat nooit geheel en al kunnen, zolang onze
zielen met dit vlees omhuld zijn. Ik ben daarom van mening dat het beter is om
alleen bij het woord te blijven, dat door zijn waarheidsgehalte vanzelf krachtig
wordt en geen bijkomende bekrachtiging nodig heeft, zoals dat aan de hand van
onze rekenkunde overduidelijk begrijpelijk gemaakt kan worden.
[10] Moet ik bij iemand, aan wie ik heb uitgelegd dat twee en nog eens twee
precies vier is, soms ook nog een teken doen dat die rekenkundige waarheid voor
hem moet bekrachtigen? Ik denk dat dat niet nodig is; zo is ook Uw uiterst
eenvoudige leer in zichzelf als een rekenkundige waarheid die ieder mens, als hij
ook maar een vonkje goede wil bezit, moet inzien, verstaan en begrijpen als hij
haar één keer heeft gehoord.
[11] Want in ieder mens ligt ten eerste reeds een innerlijke drang om Diegene te
zoeken die de wereld en alles wat daarop is heeft geschapen, omdat zo iemand wel
inziet dat de Schepper van al die grote dingen uiterst wijs, uiterst machtig en uiterst
goed moet zijn, en dat een mens die Hem aldus herkent, Hem wel boven alles moet
achten en liefhebben en dan ook zijn medemensen, die voor hem een even
wonderbaar werk Gods zijn, evenzeer moet achten en liefhebben als zichzelf. Dat
zijn twee wiskundige waarheden, waartegen niemand enige twijfel kan inbrengen.
En dan komt ten tweede het feit dat de mens die helder begrijpt dat Gods macht en
wijsheid al die dingen heeft geschapen, daarna ook moet inzien dat God dergelijke
wonderen niet tot bestaan heeft geroepen om alleen van vandaag op morgen, als
het ware als tijdverdrijf van de Schepper te bestaan, maar dat zelfs het kleinste van
Zijn werken voor eeuwig een steeds hogere bestemming in zich draagt.
[12] Ik geloof dat die waarheid ook zonder het doen van tekenen voor ieder mens
begrijpelijk zal zijn; het komt er alleen maar op aan hoe je het iemand vertelt.
354
[13] Ja, bijvoorbeeld het genezen van zieken of de een of andere bezetene van zijn
kwelgeesten bevrijden, zodoende dus zijn medemensen goed te doen, dat zijn ook
werken van liefde; maar ze moeten niet gedaan worden om daardoor de waarheid
te bekrachtigen, maar uit liefde! [14] Heer en Meester, heb ik met deze
eenvoudige woorden juist of misschien ook niet helemaal juist gesproken?'
361
[5] De kraanvogels die daar boven ons cirkelen zijn deze keer geen profeten van
een weersverandering, maar ook hun zielen worden gewaar in Wiens nabijheid zij
zich bevinden; ze betuigen Hem nu een soort eer en brengen Hem in zekere zin een
ochtendgroet, omdat ze gewaarworden dat Hij ook hun Schepper is.
[6] Kijk, een hond die zijn baas goed kent en hem zeer toegedaan is wordt ook de
nabijheid van zijn baas gewaar, loopt op hem toe en betuigt hem door allerlei
sprongen, gelaatsuitdrukkingen en liefkozingen dat hij zijn baas liefheeft en hem
goed kent; op een vreemde loopt hij echter niet toe, en als iemand zijn baas nadert
wordt hij door de hond woest aangevallen, en hij volgt de stem van niemand
anders dan alleen van zijn baas. Maar wie vertelt de hond dat die ene mens zijn
baas is en een ander niet? [7] Kijk, Mijn beste vriend de opperstadsrechter, dat
weet niet het lichaam van de hond, maar de reeds op een wat hogere trede van
intelligentie staande ziel van de hond! Maar hoe?
[8] Kijk, zowel een mens als een dier bezitten naar buiten toe een sfeer die hen
omringt, die voor het leven noodzakelijk en met hun ziel zeer verwant is. Veel
mensen die heel eenvoudig leven, nemen vaak op een afstand van vele uren gaans
waar dat een vriend die zij vroeger hebben gekend en die lang afwezig is geweest,
naar hen toekomt, en ze kunnen zelfs de tijd vaststellen waarop deze vriend bij hen
zal aankomen. [9] Dieren bezitten vaak in nog scherpere mate het vermogen om
iets wat hun vijandig of vriendelijk gezind is van een nog grote afstand te
bespeuren en waar te nemen. Honden en katten hebben dit vermogen in bijzonder
hoge mate. Je kunt dus een van jouw huishonden enkele dagreizen ver van je weg
laten brengen en daar vrij laten, en hij zal zonder enige kennis van de aarde of de
weg binnen korte tijd bij je terugkeren. Wie toont hem dan de weg, en waar richt
hij zich op, zodat hij weer bij jou terugkomt?
[10] In de eerste plaats toont hem dat jouw ver reikende uiterlijke levenssfeer, die
hij door zijn sterke speurzin heel goed als die van jou herkent, hoewel die door
talloze andere doorkruist wordt. En in de tweede plaats: wat drijft hem vervolgens
naar jou toe? Niets anders dan zijn instinctmatige liefde en trouw voor jou. Dat hij
zich echter niet in de weg vergist en heel goed weet of hij steeds dichter bij jou
komt, dat weet hij door het steeds minder dicht of steeds dichter worden van jouw
uitwendige levenssfeer, die jij in zekere zin uitstraalt.
[11] Want met die uiterlijke levenssfeer, is het net zo gesteld als met het uitstralen
van een licht, maar dan alleen meer op het vlak van de ziel. Waar het licht zelf zich
bevindt is de uitstraling natuurlijk het dichtst, en hoe verder van het licht
verwijderd, wordt ook de straling van het licht steeds dunner en zwakker, en op
grote afstand zal men nauwelijks meer iets merken van een aangestoken licht. Met
name iemand die niet zo'n scherpe blik heeft zal van de uitstraling niets meer
merken, maar wel iemand die een scherpe blik heeft.
[12] En zo merken ook mensen en dieren tot op grote afstand de uitstralingen van
zowel bevriende mensen alsook van dieren des te sterker op, naarmate ze een
sterker gewaarwordingsvermogen bezitten.
[13] Zie, Ik ben de Heer van alle schepselen in de hele oneindigheid en derhalve
ook van die op deze aarde -en zo brengen deze kraanvogels Mij, zoals Ik je al heb
gezegd, een ochtendgroet! En om het jou te bevestigen zullen de kraanvogels heel
362
dicht bij ons komen, en op Mijn wenk zullen ze zich dan naar de vijver begeven
die Ik gisteren door Mijn Rafaël voor jou heb geschapen; daar zullen ze een
ochtendmaal nemen en zich voorzien van een watervoorraad, die zij nodig hebben
om verder te vliegen.' [14] Ik had dit nog maar nauwelijks gezegd, of daar daalden
ongeveer driehonderd veertig kraanvogels op de aarde neer, stelden zich in zekere
zin in twee rijen om ons heen op en keken naar Mij. Spoedig daarna wenkte Ik
deze dieren met Mijn hand naar de vijver; ze vlogen op en bevonden zich in een
ommezien bij de vijver, en door hun gefluister toonden ze dat ze heel blij waren
met het in de vijver aanwezige voedsel en ook met het schone water, waarmee ze
hun inwendige waterzakken vulden.
[15] Iedereen keek met groot genoegen naar dit schouwspel van de natuur en allen
prezen ze Mijn liefde, wijsheid en macht.
363
water opzuigen, maar zuivere waterstof vrijmaken. Hier zijn de ingrediënten ook
al, die je vast zult kennen; het zijn een beetje ijzer, zwavel, kalk, zout en koolstof.
[6] Nu doe ik die in het water -ze bevinden zich al in het water, en je hoort
onmiddellijk een eigenaardig geruis en gebruis in de zak. N u pakken we een droge
blaas; we zullen die met de gemakkelijk opstijgende waterstof vullen en kijk, de
ene blaas is al gevuld! Pak hem nu in je hand onderaan bij de opening, dan zul je
direct merken hoe hij naar boven trekt; en laat hem nu los en kijk wat hij gaat
doen!' [7] Dat deed de opperstadsrechter, en de blaas steeg onmiddellijk pijlsnel
tot zo'n grote hoogte de lucht in, dat niemand hem meer kon zien; op dezelfde
manier werd nog een andere, grotere blaas gevuld en er werd een boomtak aan de
opening gehangen; daarop werd hij losgelaten en vloog hij direct met even grote
snelheid de hoogte in.
[8] Daarna werden er ongeveer twaalf blazen met de nog voorradige waterstof
gevuld en aan een iets grotere en zwaardere boomtak vastgemaakt, waarmee ze
eveneens met grote snelheid de hoogte in vlogen. [9] Toen het experiment
beëindigd was, zei Rafaël tegen de opperstadsrechter: 'Heb je nu al enigszins een
idee waarom de vogels het water hoofdzakelijk voor het vliegen gebruiken?'
[10] De opperstadsrechter zei: 'Er gaat nu wel een klein lichtje branden; maar hoe
de vogels het water gebruiken om te vliegen is mij natuurlijk nog niet duidelijk.'
[11] Rafaël zei: 'Kijk, iedere vogel is inwendig zo ingericht, dat hij uit de
watervoorraad die hij tot zich heeft genomen evenveel zuivere waterstof maakt -
wat op zichzelf een uiterst lichte en fijne soort lucht is -als hij nodig heeft om te
vliegen, wat hij door het gevoel van zijn instinct tot op een haar nauwkeurig kan
berekenen. Met die f~ne waterstof vult hij in een ogenblik al zijn grotere en
kleinere pennenschachten en holle beenderen, waarop hij zo licht wordt als een
haar van een mens; dat kleine gewicht overwint hij met zijn twee vleugels altijd
met gemak en kan zich dan naar believen in de hoogte verheffen.
[12] Als je dit nu eens goed bekijkt, zul je ook gemakkelijk inzien op welke
manier het vliegen mogelijk wordt gemaakt bij al die diersoorten, die zich van de
aarde naar believen in de lucht kunnen verheffen.'
364
iedere plant datgene wat nuttig is voor hen, buitengewoon scherp herkent en het
ook weet te gebruiken.
[3] Kijk eens naar een ei! De schaal ervan is van kalk en de inhoud, wat het
materiële deel betreft, bestaat ook uit nog wat kalk, zout, koolstof, ijzer en zwavel.
Hoeveel van elk daarvan nodig is weet iedere vogel zelf precies, alsook waar hij
het moet halen; want daarvoor heeft ook een vogel, net als ieder ander dier en ook
de mens zelf, de vijf zintuigen, en een plant heeft zijn voeldraden zowel aan de
wortels als aan de takken. En ik ben nu van mening dat ik jou deze voor mensen
moeilijk te begrijpen kwestie heel in het kort zo duidelijk mogelijk heb getoond.'
[4] Daarop zei de opperstadsrechter: 'Luister, mijn hemelse vriend, als de mensen
de verhoudingen zouden weten, dat wil zeggen hoeveel er eigenlijk van ieder van
de vijf ingrediënten nodig is, zouden ze uiteindelijk grote zakken met waterstof
kunnen vullen en zich dan door middel van mechanische hulpmiddelen ook in de
lucht kunnen verheffen en net als de vogels rondvliegen!'
[5] Daarop zei Rafaël: 'Wat nu niet is, kan later nog ooit komen! Voorlopig is het
echter veel beter voor de mens dat hij lichamelijk niet kan vliegen; want als hij ook
dat zou kunnen, zou hij weldra tot het grootste roofdier op aarde worden en zou hij
niet meer aan de cultuur van de aardbodem denken.
[6] Daarom is het beter voor de mens als zijn ziel gééstelijk in staat raakt om te
vliegen, maar dat hij wat zijn lichaam betreft maar mooi op de aardbodem blijft,
waarvoor hij ook de lichamelijke inrichting heeft. De mens komt met zijn voeten
nog ver genoeg en heel vaak maar al te ver; en als hij met zijn voeten niet snel
genoeg vooruit komt, dan heeft hij daarvoor voldoende geschikte dieren die sneller
lopen dan hij en hem na enige africhting in zeer korte tijd van de ene plaats naar de
andere kunnen brengen, en hij kan ook schepen bouwen, met behulp waarvan hij
zich over zee als op droog land kan voortbewegen. In latere tijden zullen de
mensen nog een groot aantal trans portmiddelen uitvinden, die met grote snelheid
van de ene plaats naar de andere zullen voortrazen.
[7] En nu weet jij, beste vriend, over al die dingen meer dan je nodig hebt. Ik heb
je dit nu allemaal getoond, opdat je gemakkelijker inziet dat de Heer werkelijk de
meest volmaakte en niet te evenaren Meester is in al Zijn geschapen dingen, en
vooral dat had je nodig!' [8] Hierop bedankte de opperstadsrechter Mij en Rafaël
met alle innigheid van zijn hart, en zei toen: 'Waarlijk, van U, o Heer, kun je in één
uur meer leren dan anders zelfs van de meest schrandere mens met alle vlijt je hele
leven lang; want bij de mensen is het steeds: 'Tot hiertoe, en geen millimeter
verder!', maar bij U is het: 'Tot hiertoe, en daarna altijd maar verder tot in het
oneindige!', want Uw wijsheid, o Heer en Meester, heeft geen grenzen.
[9] Wij zijn U allemaal buitengewoon dankbaar voor de puur goddelijke genade
die U ons hebt bewezen en zullen ook tot het einde van ons leven op deze aarde
nooit meer ophouden U te danken. Heer en Meester, vergeef ons toch onze
zwakheid en onze zonden!'
[10] Ik zei: 'Die zijn jullie ook vergeven; maar in het vervolg moeten jullie jezelf
hoeden voor de zonde! [11] Nu zullen we hier echter vandaan gaan, snel het
ochtendmaal tot ons nemen en daarna onze reis voortzetten!'
365
[12] Daarop begaven we ons direct naar de herberg en gingen aan het
ochtendmaal; tijdens de maaltijd werd er nog over veel dingen gesproken, waarvan
Ik het niet nodig vind die hier weer te geven, omdat er over dergelijke dingen al
vaker gesprekken zijn geweest. [13] Na het kort durende ochtendmaal stond Ik
snel op met Mijn leerlingen, zegende het huis van de waard, de opperstadsrechter
en allen die er waren, en gingen daarna onmiddellijk op reis.
[14] De waard, zijn zoon en de opperstadsrechter vergezelden ons ongeveer twee
uur, en ze verbaasden zich meer en meer over het feit dat ze hun land nog steeds
maar in goed gecultiveerde staat zagen. [15] Voor ze weer teruggingen, bedankten
ze Mij allemaal nog eens en keerden toen naar huis terug. Bij die gelegenheid
verdween ook Rafaël weer, omdat Ik hem niet meer nodig had.
367
Hoofdstuk 230: De ontoeschietelijke waard
[1] Daarop reikte Ik de waard een beker vol water, en hij was heel erg verbaasd
dat hij in plaats van water een buitengewoon goed smakende wijn in zijn mond
kreeg, en toen zei hij: 'Volgens mij zijn jullie magiërs en heksenmeesters; met
zulke mensen is niet goed om te gaan!'
[2] Ik zei tegen hem: 'Met magiërs van onze soort kun je wel goed opschieten,
maar niet zo gemakkelijk met de magiërs die jij kent; want die hebben kwade
bedoelingen en zitten vol bedrog. Ik ben echter de Waarheid Zelf, en iedere soort
bedrog staat eindeloos ver van Mij af. In de toekomst zul je dat nog duidelijker
inzien dan nu; maar breng ons nu meer brood!'
[3] De waard zei: 'Ik heb nog maar één brood, en dat heb ik morgen nodig voor
mijn personeel, en mijn buren slapen allemaal, zodat ik niet naar hen toe kan gaan
om een brood te lenen!'
[4] Hierop zegende Ik de paar stukken brood die nog op onze tafel lagen; en direct
daarop hadden we brood genoeg, en er bleef nog zoveel van over, dat de waard met
de overgebleven stukken een hele grote mand kon vullen.
[5] Dit wonder deed hem versteld staan, en hij zei dat het veranderen van water in
wijn niet zo onbekend was, want hij wist dat ook de Bacchuspriesters iets
dergelijks hadden gedaan; maar het vermeerderen van brood sloeg hij hoger aan.
Want van iets dat er was kon iemand, die de geheimen kent, wel iets maken -maar
iets scheppen als er niets is, dat leek hem van goddelijke aard te zijn; want dat
konden alleen de goden, maar mensen nooit ofte nimmer! [6] Ik zei tegen de
waard: 'je bent weliswaar een Griek en hebt verscheidene steden in Griekenland
bezocht; maar om de waarheden, die hier en daar nog verstrooid onder de mensen
heersen, heb je je niet zo erg bekommerd, en als waard behoor je niet tot de meest
toeschietelijke! je bent wel erg hebzuchtig, maar desondanks heb je nog maar een
klein vermogen verworven. Als het vandaag niet zo laat geweest was, had Ik er wel
van afgezien om in jouw huis Mijn intrek te nemen.'
[7] Daarop zei de waard: 'Luister, mijn wonderbaarlijke vriend en gast! Ik zou je
wel vriendelijker tegemoet getreden zijn, maar jouw gedrag tegenover mij was ook
enigszins afwijzend. Want ik heb jullie vlees en vis aangeboden; maar daar maakte
jij een opmerking over waar ik niet blij mee kon zijn. Ik kon er weliswaar niet
achter komen hoe je wist dat mijn vissen niet vers zijn, en dat ik jullie ook alleen
varkensvlees kon aanbieden. Jouw opmerking was wel juist, maar ik heb me er
toch over geërgerd; want je zult wel begrijpen dat geen mens - of hij nu Jood,
Griek of Romein is - zich graag laat beledigen. Ik zie nu wel dat jij iets
buitengewoons moet zijn -want je hele wezen schijnt door een hogere geest bezield
te zijn -maar desondanks kan ik je zo laat in de nacht alleen maar aanbieden wat ik
bezit. De enige fout die ik tegenover jou heb begaan is waarschijnlijk dat ik jullie
niet de beste wijn uit mijn kelder heb voorgezet; maar die fout kan ik toch wel
goedmaken, en ik zal je onmiddellijk een karaf van mijn allerbeste wijn op tafel
brengen.' [8] Ik zei: 'Dat is allemaal niet nodig; want als Ik wilde, zouden de hele
Jordaan en de Dode Zee zich in één ogenblik in de beste wijn veranderen! Maar we
hebben nu voldoende brood en wijn, en dus kun je met ons mee-eten en hoef je je
kelder niet verder aan te spreken!'
368
[9] Daarop kwam de waard bij ons zitten, nam brood en Mijn wijn, at en dronk en
werd daarop heel opgewekt; hij vroeg Mij verschillende keren om vergeving voor
het feit dat hij Mij niet met passende vriendelijkheid tegemoet was getreden. Maar
hij meende ook dat Ik een wijze man was en als zodanig wel zou weten dat men
niemand zijn onwetendheid als buitengewone fout kan aanrekenen.
[10] Daarop zei Ik: 'Nou, nou, het is allemaal alweer goed! Eet en drink en wees
opgewekt; want morgen zul je Mij met veel meer tegenzin weer laten vertrekken
dan je Mij vandaag samen met deze mensen, die Mij vergezellen, hebt
opgenomen!' [11] Daarop nam Ik ook een stuk brood, strooide er zout op, at het op
en dronk er ook wijn bij. Mijn leerlingen deden hetzelfde, evenals de waard.
369
[12] Ik zei tegen hem: 'Ook daarover zul je morgen meer te horen krijgen; maar
zoveel mag je wel weten, dat Ik van boven ben gekomen en nu via het Jordaandal
naar de directe omgeving van Jeruzalem zal reizen.'
[13] De waard was tevreden met dit antwoord en vroeg Mij, of Ik Mij samen met
Mijn metgezellen al gauw ter ruste zou begeven.
[14] Ik zei: 'Jouw stoelen rondom deze tafel zijn erg gemakkelijk, daarom blijven
wij allemaal bij deze tafel zitten en zullen zo onze nachtrust nemen!'
[15] De waard zei: 'Zoals jullie wensen, zullen jullie het ook krijgen! Maar ik heb
ook heel goede rustbedden; als jullie echter de voorkeur aan de stoelen geven, dan
is mij dat ook goed.'
[16] Ik zei tegen hem: 'Ik weet wel dat je ook voldoende rustbedden bezit; maar
die zul je vandaag nog nodig hebben -want over een uur zal er een kleine karavaan
van Jericho hierheen komen, en die zal ook bij jou zijn intrek nemen.Je mag je er
dus wel op voorbereiden; want Ik vertel je geen onwaarheid.'
[17] Toen de waard dat van Mij had gehoord, ging hij snel naar de keuken en
vertelde het aan zijn vrouw, en zijn vrouw raakte daardoor behoorlijk in paniek
vanwege het gebrek aan brood.
[18] De waard kwam weldra weer terug en zei tegen Mij dat zijn vrouw in grote
verlegenheid was geraakt, omdat ze nog maar twee broden in voorraad had.
[19] Maar Ik zei tegen de waard: 'Ga dan maar eens naar je broodkamer, en kijk of
je niet meer dan twee broden in voorraad hebt!' [20] Toen liep de waard ijlings de
kamer uit, want hij vermoedde dat Ik zijn twee broden wel eens op dezelfde manier
vermeerderd zou kunnen hebben als het brood op de tafel. En toen hij in de
broodkamer kwam, zag hij dat die helemaal vol was met uitstekende broden.
[21] Hij vertelde het direct aan zijn vrouw, die van louter verbazing haar handen
ineen sloeg en aan de waard vroeg wat voor iemand Ik eigenlijk was dat Ik in één
ogenblik uit het niets zoveel broden kon scheppen, en of het wel vertrouwd was
om zulk getoverd brood te eten.
[22] De waard zei: 'Je hebt zojuist in de kamer met onze twee dochters toch van
hetzelfde brood gegeten, en het heeft jullie niet geschaad, evenmin als mij en de
merkwaardige gasten, die allemaal dat wonderbaarlijke brood hebben gegeten en
nog eten; maak je dus maar geen zorgen! Maar ga naar de aangrenzende tweede
grote gastenkamer en maak daar alles in orde voor de gasten die weldra zullen
aankomen; steek lichten aan, zodat de aankomenden direct een goed verlichte
gastenkamer binnen kunnen gaan! Als ze aan tafel zijn gaan zitten, bedien ze dan
zoals het hoort; want ik zal mij niet veel met de nieuw aangekomenen kunnen
bemoeien, omdat ik bij de eerste gasten blijf en hen zo nodig ook bedien!'
Hoofdstuk 233: Nog meer oordelen van de waard over de Joden (4.6.1864)
[1] De waard ging voor het huis staan om te zien of de karavaan eraan kwam, en
hij hoefde werkelijk niet lang te wachten of daar kwam de karavaan al aan, rijdend
op kamelen en ezels. Ook de knechten van de waard waren bij de hand om de
kamelen en ezels te verzorgen alsook de bagage waarmee ze beladen waren.
[2] De mensen gingen het huis binnen, en de waard bracht hen direct naar de
tweede kamer en zei tegen hen: 'De bedienden staan al klaar; wat jullie wensen zal
jullie ook gegeven worden!'
[3] Daarna begaf de waard zich weer direct naar ons toe en zei tegen Mij:'O mijn
wonderbaarlijke, beste vriend! Met deze gasten, die nu zijn aangekomen, zal ik me
niet zoveel bemoeien; want ik heb direct gezien dat het kooplieden uit Jeruzalem
zijn, in wier gezelschap zich drie levieten bevinden, die ook handel drijven.
[4] Ik zei: 'Dat had Ik je van tevoren wel kunnen vertellen; maar dat zou je niet
prettig hebben gevonden. Maar nuje weet met wieje te maken hebt, zul je ook wel
weten hoe je met deze mensen om moet gaan om het zo goed mogelijk met hen te
kunnen vinden.' [5] De waard zei: 'Die kunnen ook de vissen die ik nog in
voorraad heb wel opeten, die zijn helemaal niet slecht, omdat ze direct na het
vangen gebraden en goed gezouten zijn; verder hebben ze brood en wijn, en daar
zullen ze dan genoegen mee moeten nemen. Ik bezit ook nog wel gerookt schapen
en geitenvlees; als ze dat willen hebben kan daarvan ook iets voor hen
klaargemaakt worden, hoewel de Joden geen gerookt vlees eten, in 't bijzonder
wanneer ze onder elkaar zijn -maar als ze naar ons heidenen toekomen en echt
honger hebben, eten ze alles wat we hun maar voorzetten.'
[6] Ik zei: 'Dat zullen ze ook nu doen, en je hebt er goed aan gedaan om ze in een
andere kamer te zetten!' [7] De waard ging nu naar de keuken en zei tegen zijn
vrouw wat ze de nieuw aangekomen gasten moest geven.
[8] De vrouw had haar vissen echter al op een rooster boven de kolen gelegd en
was druk bezig ze klaar te maken. [9] Een van die gasten kwam nu naar onze
kamer, om met de waard te overleggen of hij geen betere wijn had.
372
[10] De waard zei: 'Hier in de buurt van de Dode Zee groeit geen betere, en dus
moeten jullie met deze genoegen nemen.'
[11] De gast merkte op dat Jericho ook in de buurt van de Dode Zee lag, en dat ze
daar toch een voortreffelijke wijn te drinken hadden gekregen.
[12] De waard zei: 'Dit dorp is Jericho niet, en wij hebben er ook niet het geld
voor om onze kelders met de voortreffelijke Cyperse wijn te vullen! Daarom
moeten we wel genoegen nemen met wat ons kleine stukje land ons als oogst
schenkt!' [13] Toen de gast inzag dat hij bij de waard niets kon bereiken, ging hij
weer naar zijn metgezellen in zijn gastenkamer.
[14] Toen deze zich weer bij zijn metgezellen bevond, zei de waard tegen Mij: 'Ik
heb wel betere wijn, en het spijt me nu dat ik die u en uw metgezellen om dezelfde
reden heb onthouden als waarom ik nu deze net aangekomen gasten de wijn
onthoud. Maar het spreekt toch vanzelf want ik hield ook jullie voor Joden; en dat
ik absoluut geen vriend van de Joden kan zijn, daarvan heb ik jullie de reden
uiteengezet. Maar ik heb wat jullie betreft al heel gauw gezien dat jullie wel naar
het uiterlijk tot het geslacht der Joden behoren, maar jullie innerlijk schijnt ver
verheven te zijn boven het huidige jodendom. [15] Ach, de oude Joden ten tijde
van hun richters waren nog heel andere mensen dan deze nu! Ik ben ook enigszins
thuis in de oudheid van de Joden; maar de Joden van tegenwoordig zijn slechter
dan slecht! Ze zijn enkel belust op aardse schatten en aards aanzien en laten daarbij
de God van Abraham, Isaäk en Jacob samen met alle profeten -zoals men pleegt te
zeggen -voor wat ze zijn; maar ik ben van mening dat niet een van die bijzonder
hoge Jeruzalemmers nog in een God of in een profeet gelooft. Ik behoor weliswaar
ook niet tot die mensen die speciaal in een of andere godheid geloven, maar ik heb
altijd een terechte hoogachting gehad voor de waarheid van de wijzen van Egypte
en Griekenland, omdat ik door die waarheid pas mens ben geworden.
[16] Ik heb mij weliswaar af en toe ook in jullie profeten verdiept, maar ze daarna
weer terzijde gelegd, omdat ze voor mij te onbegrijpelijk waren; want het
Oudhebreeuws, en vooral het schrift ervan, beheers ik minder goed dan het Grieks,
waarin ik geboren ben. Deze Hebreeuwse werken zijn nog niet in mijn moedertaal
vertaald, maar alleen enkele brokstukken in de Romeinse taal, en het is dus
begrijpelijk dat ik helemaal niet zo goed thuis ben in de oude Joodse wijsheid.
[17] Alleen één ding is mij opgevallen -voorzover ik het heb begrepen -en dat is,
dat de Joden op een nieuwe koning hopen, die met grote macht en kracht zal
komen en voor de Joden een groot, machtig en onoverwinnelijk rijk zal vestigen.
Maar ik ben van mening dat deze koning, waar de Joden op hopen, nog heel lang
op zich zal laten wachten, en dat zij zich de Romeinse overheersing nog aardig
lang zullen moeten laten welgevallen.
[18] Het zou ook eeuwig jammer zijn als er ergens ver uit Azië een wijze en
machtige held zou opstaan om het Joodse gepeupel van de Romeinse overheersing
te bevrijden. Ik weet weliswaar niet of ik gelijk heb of niet -maar mijn hogere
inzicht, dat ik aan de Griekse wijzen te danken heb, alsook mijn tamelijk heldere
verstand zeggen mij dat ik een juist oordeel over dit volk vel!
[19] Beste vriend, u bent onmiskenbaar wijzer dan ik en zult mij hopelijk niet
helemaal ongelijk geven; want zoals ik al eerder heb gemerkt, is dit volk er
373
helemaal toe geneigd om iedere leider die erover heerst uiteindelijk van de troon te
stoten en te stenigen! En daarom heb ik u er ook op gewezen dat u echt niet naar
Jeruzalem moet gaan en u met uw wonderbaarlijke wijsheid kenbaar moet maken;
want het volk in Jeruzalem kan niemand gebruiken die duidelijk wijzer is dan dat
hoogmoedige volk zelf.'
Hoofdstuk 237: De waard vraagt naar de reden voor het verwoesten van
Babylon en Nineve
[1] Nu dacht de waard een tijdlang na en zei tenslotte: 'Mijn beste,
wonderbaarlijke Vriend, die vervuld bent van alle kracht en macht van de enig
ware Godheid! Omdat U door Uw wil alles kunt scheppen wat U wilt, vraag ik U
waarom de God van de joden, die jullie voor de ene en enig ware houden, heeft
toegelaten dat steden als Babylon en Nineve zodanig verwoest zijn, dat je nu niet
eens meer kunt vaststellen waar ze gelegen hebben!
[2] Waarom heeft de Godheid toegelaten dat die werken van menselijke vlijt
vernietigd werden. Weliswaar zullen ook de mensen, die deze steden bewoonden,
niet veel minder gezondigd hebben dan de Sodomieten -maar wat is eigenlijk
zonde? [3] Het is niets anders dan een handelswijze die in strijd is met bestaande
wetten, waarvan ieder mens in een land helemaal niet of slechts weinig op de
378
hoogte is, en het is ook helemaal in orde dat een volk vanwege de noodzakelijke
burgerlijke orde wetten moet hebben.
[4] Bij de wetten hoort echter ook een overeenkomstige opvoeding -maar in wat
voor handen ligt de opvoeding dikwijls! Wie zijn de voornaamste opvoeders van
de kinderen? Dat zijn de ouders, die voor het grootste deel, met uitzondering van
de taal en enkele ervaringen, even dom zijn als hun pasgeboren kinderen -en de
kinderen groeien op zonder enige kennis, wetenschap of ervaring.
[5] In de staat bestaan weliswaar wetten waar aldus opgegroeide kinderen niets
van weten, en dat is zowel in de steden als op het platteland het geval, en vaak in
de steden nog meer dan op het platteland.
[6] Nu zijn dergelijke mensen met veel hartstochten, weinig inzicht en weinig
verstand behept; die hartstochten oefenen dus een grote kracht op hen uit, en
dergelijke mensen geven zich over aan hun hartstochten en zondigen tegen de
bestaande wetten, waar ze niet van op de hoogte zijn.
[7] Hoe langer zo'n volk bestaat, des te dommer wordt het en des te meer wordt er
gezondigd, en de machthebbers van zo'n volk, zoals de priesters, leven dan steeds
tevredener naarmate het volk dommer wordt, en niemand bekommert zich om de
opvoeding van de mensheid, ook de almachtige Godheid niet; maar als zo'n
mensheid eenmaal ten dode is opgeschreven door haar zonden, dan laat de
Godheid gerichten van boven en van beneden komen.
[8] Zou het eigenlijk niet wijzer zijn als de Godheid reeds bij het ontstaan van zo'n
volk een dermate grote zorg zou dragen voor een doelmatige opvoeding van de
mens dat de mensen zouden weten waar ze aan toe zijn en dat ze dan ook moeten
zorgen dat dit zo blijft? [9] Maar nu ziet men niets anders dan het eeuwige straffen
op aarde, en de met Gods geest begiftigde leraren komen pas wanneer de mensen
al zo slecht zijn geworden dat ze niet meer te verbeteren zijn.
[10] Dat dergelijke mensen dan ontaarden, zowel op het platteland als in de
steden, is vanzelfsprekend en behoeft geen verdere toelichting, en de van God
bezielde profeet en leraar kan bij zo'n dom geworden volk geen wonderen meer
doen. Uiterst weinig enigszins goede mensen zullen naar hem luisteren en zijn leer
aannemen; maar het allergrootste deel van de mensen zal hem grijpen en doden.
[11] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, dan kan ik denken wat ik wil, maar
ik vind zo'n verwaarlozing in de opvoeding van de mensen, die door een uiterst
wijze en machtige Godheid wordt toegelaten, niet helemaal in orde! De wetten van
die Godheid kunnen wel uiterst wijs zijn; maar wat heeft dat voor nut als de
mensheid daar in het algemeen nooit grondige kennis van verkrijgt?
[12] Waarom is er in de Romeinse staat meer orde dan overal elders? Omdat de
Romeinse regering ervoor zorgt dat haar zeer wijze wetten aan iedere Romein
bekend worden gemaakt, en wel net zolang tot hij een examen moet afleggen,
waarin hij bewijst dat hij de nodige kennis van de staatswetten heeft. Want je krijgt
pas het Romeinse burgerrecht, als je bij de examens aantoont zowel in de steden
als op het platteland -dat je de nodige wetskennis bezit.
[13] Dat zou volgens mijn opvatting ook bij alle andere volkeren ingevoerd
moeten worden; maar zo laat men zowel van goddelijke alsook van staatszijde toe,
dat de volkeren vaak tot lager dan het dierenrijk verwilderen, vervolgens niet
379
anders dan volgens hun hartstochten kunnen handelen en in plaats van beter steeds
slechter en nog duisterder worden en dan buitensporig veel zonden en misdaden
begaan. En als ze in die manier van leven het hoogtepunt hebben bereikt, dan
komen de straffen van boven en van beneden, en dan worden steden en volkeren
van de aarde weggevaagd. Met die manier van opvoeden van de mensen ben ik het
absoluut niet eens! [14] Daarom vroeg ik waarom de Godheid heeft toegelaten dat
steden als Babylon en Nineve helemaal van de aardbodem verdwenen zijn. De
mensen moeten toch wel sterven, zonder te weten wat hun de dood heeft gebracht;
maar de woonplaatsen en de door de mensen gecultiveerde aardbodem kunnen er
toch niets aan doen dat ze samen met de zondige mensheid van de aardbodem
moesten verdwijnen!
[15] Als er dan weer een volk op de wereld komt, moet het weer van voren af aan
beginnen, woningen te bouwen en het land in cultuur te brengen, en bij dat werk
heeft zo'n volk ook weer geen rust, maar wordt het door allerlei vijanden van
boven en beneden aan één stuk door bedreigd, die ervoor zorgen dat het zich nooit
volledig kan ontplooien in de ware, zuivere zedelijkheid en deugd.
[16] Wij Romeinen hier in dit dorpje, die voor het merendeeloude soldaten zijn,
hebben ons ontplooid voorzover dat voor een mens over het algemeen mogelijk is,
en we hebben ook onze kinderen een zodanige opvoeding gegeven, dat ze op onze
manier lang verder kunnen leven, misschien eeuwenlang, als iemand er ons voor
instaat dat dit kleine dorpje van ons niet door welke vijand dan ook bedreigd en
verwoest wordt -wat de almachtige Godheid wel zou kunnen verhinderen als zij
dat wilde, maar wat zij zeker niet zal doen!
[17] En zo zult U, beste, wonderbaarlijke Vriend, met Uw veel diepere wijsheid
dan die van mij, wel inzien dat het op deze schrale aarde welontzettend moeilijk is
om een goed mens te zijn. En dat zou niet zo moeilijk zijn, als er van de kant van
een ware, almachtige God voor gezorgd zou worden dat alle mensen goede mensen
waren! Maar op deze manier laat de Godheid toe dat de mensen zichzelf allang van
tevoren tot op de bodem bederven; daarna pas wekt ze onder zo'n volk
verschillende wijze leraren en profeten op, en die moeten dan het volk
terugbrengen naar de oude reinheid van zeden en deugd, zoals in de
oergeschiedenis van het Joodse volk is te zien. [18] Toen het volk Israël onder de
heerschappij van de farao's al bijna helemaal zedeloos was geworden, wekte de
Godheid pas iemand als Mozes op, die het van al zijn zonden en slechte gewoonten
moest bevrijden. Maar ik vraag: waarom heeft de Godheid niet eerder een wijze
Mozes in het volk Israël opgewekt, toen het nog beter en gewilliger was?
[19] Kijk, mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, ik en ook mijn buren hebben
daarover vaak nagedacht en met elkaar gesproken; maar geen van ons kon op die
vraag een passend en waar antwoord geven. Daarom heb ik deze vraag met al mijn
bedenkingen nu aan U voorgelegd, en ik ben in alle vertrouwen de mening
toegedaan dat U mij daarop een juist antwoord zult kunnen geven.'
380
Hoofdstuk 238: De pest van de traagheid
[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, je hebt hier een heel goede en juiste vraag gesteld;
maar één ding heb je daarbij vergeten, en dat is dat God op deze aarde noch de
aarde zelf noch alles wat ze bevat, voor een eeuwige bestaansduur heeft geschapen
en ook niet heeft willen en kunnen scheppen! [2] Op deze aarde is alles
veranderlijk en vergankelijk, en ze is slechts het punt van overgang van het
oergericht en de dood naar het ware, eeuwig onvergankelijke leven.
[3] De Godheid zou met haar almacht kunnen bewerkstelligen dat de mens net als
de planten en de dieren binnen een bepaalde orde zou moeten bestaan -alleen zou
de mens dan geen mens meer zijn; want dan zou hij vanzelf geen inzicht, geen
verstand en ook geen vrije wil hebben. Maar omdat de Godheid dat op hoogst
wijze gronden niet wilde, gaf ze de mens inzicht, verstand en een vrije wil, en
daarmee ook het vermogen om aan God gelijk te worden door zichzelf geestelijk te
ontwikkelen en te voltooien.
[4] Dat de mensheid wat zijn opvoeding betreft verwaarloosd is, terwijl de
Godheid echter al vanaf het allereerste begin uitstekend voor die opvoeding heeft
gezorgd, is enkel de schuld van de traagheid van de mensen. Als er tegenwoordig
onder de mensen nog eerzame en rechtschapen mensen zijn zoals jij en je buren -
waarom zijn ze dan niet allemaal zoals jullie? Omdat ze traag zijn! Daarom heeft
de Godheid ook die grote steden laten verdelgen, omdat daar de traagheid en de
daardoor veroorzaakte zedeloosheid de overhand was gaan krijgen.
[5] Als die steden en hun inwoners zoals jullie waren gebleven, zou de Godheid
geen vijanden tegen hen gestuurd hebben, maar hen in stand hebben gehouden. Dat
ze echter verdelgd werden heeft als reden dat door hun traagheidspest tenslotte niet
de hele bevolking van de aarde verpest en bedorven zou worden.
[6] Aan wijze leraren onder deze volkeren heeft de Godheid het in geen enkele tijd
laten mankeren, en door hen zijn er ook nog veel betere mensen, die in die steden
leefden, gered; maar de al te tragen moesten tenslotte samen met hun woningen uit
de weg geruimd worden. [7] Een wijze regering, die enige waarde hecht aan een
goede orde door middel van haar wetten, zal een moedwillige overtreder van de
wet zeker ook ter verantwoording roepen en tuchtigen -moet dan de Godheid, ook
al is ze nog zo goed en lankmoedig, een al te zeer ontaard volk niet eveneens
tuchtigen en het met een passende roede opwekken uit de al te grote traagheid en
het tot werkzaamheid brengen?
[8] Je zult wel inzien dat dit noodzakelijk is; neem vooral de volkomen vrije wil
van de mens ter harte, waartegen de Godheid niet belemmerend kan optreden, dan
zul je alles van je tamelijk uitgebreide vraag begrijpen en inzien! Want kijk, op een
aarde waar een mens niet door zijn vrije wil, zijn inzicht en zijn verstand tot alle
grootste ondeugden kan vervallen, kan een mens zich ook niet tot de hoogste en
goddelijke deugd verheffen! [9] Als je hier even over nadenkt, zullen alle punten
van je vraagje duidelijker worden -want kijk: dieren, bomen en planten scheppen
en grootbrengen is voor de Godheid gemakkelijk, maar het opvoeden van mensen
is niet zo gemakkelijk; die kan de Godheid alleen onderrichten, maar hun geen
innerlijke dwang opleggen! Begrijp je dat?' [10] De waard zei: 'Wat de hoofdzaak
381
betreft is het me wel duidelijk; maar er zijn nog wel een tamelijk aantal kleine
bijkomende zaken, die je niet onmiddellijk kunt begrijpen.'
[11] Daarop zei Ik heel kort: 'Mijn vriend, voor wie eenmaal de hoofdzaak kan
begrijpen, zullen ook de bijkomstigheden duidelijk worden! Morgen zullen we
daar nog verder over spreken, Mijn beste vriend, want nu is het niet het moment
om daar verder over te praten, omdat de Farizeeën hun oren weer tegen de muur
leggen en van Mij en van jou vermoeden dat wij twee wijzen zijn. We zullen
morgen nog wel de nodige problemen met hen krijgen; daarom moet je nu je mond
over iets heel onbelangrijks opendoen, dan zullen we daar een gesprek over
voeren!' [12] De waard zei: 'Mijn beste, wonderbaarlijke Vriend, het is echt heel
moeilijk om juist, als je het wilt, iets echt onbelangrijks naar voren te brengen. Wij
Romeinen hebben over het algemeen een meer nadenkende, ernstige en
onderzoekende aard, en het kost ons werkelijk meer moeite om iets heel
onbelangrijks naar voren te brengen dan iets ernstigs, dat met de echte waardigheid
van een Romein te verenigen is. Maar omdat U het nu eenmaal zo wilt hebben, zal
ik proberen of ik niet iets kan bedenken waar niet zoveel aan gelegen is.'
385
Hoofdstuk 242: De verdraagzaamheid van de Romeinen
[1] Ik zei: 'Mijn beste vriend, wat de wereldse denkwijze van de mensen betreft
heb je volkomen gelijk, maar wat de geestelijke betreft absoluut niet; want voor de
geest is er maar één enkele waarheid, en die is: de ene, ware God te kennen, Hem
boven alles lief te hebben en zijn naaste als zichzelf. Dat is beter dan alle kennis
van de aarde, en daar is een mensenleven altijd lang en goed genoeg voor.
[2] Wie in deze ene waarheid ingewijd wordt door de geest van liefde in zijn hart
vanuit God, zal ook binnen zeer korte tijd meer wijsheid en kennis in zichzelf
bezitten dan alle boekenverzamelingen op de hele aarde, waar Ik voor in kan staan.
Maar vandaag is het er niet de tijd voor om jou dat gebied verder binnen te leiden;
morgen zul je in alles verder ingewijd worden, met name op dit gebied -en als je op
dat gebied geheel en al ingewijd bent, zul je weinig andere dingen meer te vragen
hebben!' [3] Terwijl Ik en de Romeinse waard dat met elkaar bespraken, deed een
Farizeeër de deur open, kwam de kamer binnen, liep onmiddellijk naar onze tafel
toe en zei: 'Mijn vrienden, volgens onze zandloper hebben we nog anderhalf uur tot
middernacht, en omdat wij jullie gesprek over Mozes en de profeten en over nog
allerlei andere dingen gehoord hebben en omdat wij Farizeeën ook weten dat de
Romeinen niet zelden heel schrandere en ervaren mensen zijn, die onze Joodse
geschiedenissen niet zelden beter begrijpen dan wijzelf, heb ik de vrijheid
genomen om bij jullie binnen te komen om hier met jullie ook een beetje mee te
praten. Jullie zouden mij er weliswaar van kunnen beschuldigen dat ik bijzonder
brutaal ben; maar ik weet dat Romeinen hoffelijke mensen zijn, die ook een
Farizeeër laten spreken, op zijn minst vragenderwijs, hoewel niet belerend!'
[4] Dat was wat deze Farizeeër zei. [5] De waard zei: 'Wij Romeinen luisteren
naar alles wat iemand naar voren brengt - vooropgesteld dat wij merken dat er
geest en verstand in zijn woorden aanwezig is - en wij zijn ook vrienden van ieder
mens die het in het algemeen met ons en ook met alle andere mensen redelijk goed
meent, en hij heeft in ons gezelschap ook het recht om te spreken, of hij nu een
Griek, een Jood, Arabier, Pers of Indiër is.
[6] Maar jullie opvattingen in Jeruzalem over de echte waarde en de echte
waardigheid van de mensen verschillen dikwijls hemelsbreed van die van ons;
want alle mensen die niet net als jullie verstokte Joden zijn, beschouwen jullie als
door jullie God verachte zondaren. Wij Romeinen staan heel ver af van zo'n
opvatting, want bij ons geldt: 'Leef eerbaar, geef ieder het zijne en breng niemand
schade toe!' Bij die wijze van denken en handelen is dus ieder mens gelijk, uit
welke streek van de aarde, dichtbij of veraf, hij ook komt. Wij beschouwen
niemand als een zondaar, behalve dieven, rovers en moordenaars en ook degene
die moedwillig in strijd met de wet handelt.
[7] Wat overigens het geloof in een of andere god betreft, laten wij ieder mens bij
zijn geloof, of daar nu waarheid dan welleugen in steekt -want ieder mens moet
leven, sterven en zalig zijn naar zijn geloof; al het overige laten wij over aan die
machten, die de aarde, de zon, de maan en alle sterren hebben geschapen, en er
heeft nog nooit een wijs man zijn stem tegen onze grondbeginselenverheven.
[8] Wij staan wel algemeen bekend als een krijgshaftig en uiterst dapper volk, en
de Romeinse scepter voert nu het gezag over meer dan de helft van Europa, half
386
Afrika en half Azië; maar wij zijn nog nooit met onze wapens te velde getrokken
tegen een volk dat ons met rust heeft gelaten. Maar als een volk het gewaagd had
ons te bedreigen en onze rust en orde begon te verstoren dan overvielen wij dat
volk met ware leeuwenmoed, overwonnen het en maakten het aan ons onderdanig
en schatplichtig, zoals ook jullie Joden en andere Aziatische volkeren tot aan de
grenzen van het grote Indië. Maar wat de verering van hun goden betreft hebben
wij hen allemaal, evenals jullie Joden, bij hun leer gelaten, en we hebben in Rome,
evenals in Athene, zelfs tempels voor hun goden gebouwd, wat jullie Joden niet
hebben gedaan. [9] Wij kunnen met onze grote tolerantie ook een fout gemaakt
hebben; maar ik heb altijd de indruk dat ook onze verdraagzaamheid in dat opzicht
tot het gebied van ons grondbeginsel behoort, volgens welk men ieder het zijne
moet toestaan en laten.Alles wat daar bovenuit gaat moet aan een hogere,
goddelijke wijsheid overgelaten worden en blijven.
[10] Als jij,Jeruzalemmer, het met deze opvatting van mij eens bent, kun je in ons
gezelschap spreken zoals het je belieft; want wij Romeinen zijn voor iedere echte
waarheid en wijsheid toegankelijker dan welk ander volk op aarde ook, en bij ons
wordt een werkelijk wijs en verstandig mens gelijkelijk gerespecteerd, zonder
onderscheid van geloof in transcendentale psychische*, (* Gebieden van de ziel
die het bovennatuurlijke betreffen.) sferen. [11] Daarop zei de Farizeeër: 'Mijn
beste, vriendelijke waard, ik heb al met veel Romeinen gesproken -maar een vrijer
en verstandiger Romein dan jij ben ik nog niet tegengekomen! Maar zou jij iets
kunnen zeggen over ons geloof, dat in deze tijd sterk bedreigd wordt?
[12] Er is namelijk in Galilea een man opgestaan, die al bijna drie jaar rondtrekt en
er buitengewoon beledigend op los preekt over ons, daarbij bepaalde tekenen doet
zoals de Essenen en het hele volk tot zijn leer bekeert door zich uit te geven voor
een zoon van God en zelfs op grond van de Schrift duidelijk aantoont dat hij de
beloofde Messias is. En wij weten nu niet wat wij moeten beginnen.'
390