Taalcompleet A1 Arabisch Nederlands Def

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 67

�‫أﺳﺎ‬

‫ي‬ ‫ﻗﺎﻣﻮس‬
‫ﻋﺮي‬
‫ﻫﻮﻟﻨﺪي ب ي‬
Basiswoordenboek
Nederlands - Arabisch

Van 0 naar A1
met veel oefeningen
‫اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻟﺘﻤﺎر�ﻦ‬
‫ي‬ �‫�ﺤﺘﻮي ﻋ‬
Corona-update – grammatica – zinnen – plaatjes – teksten – uitspraak
‫اﻟﻨﻄﻖ اﻟﺴﻠ�ﻢ • ﻧﺼﻮص • ﺻﻮر • ﺟﻤﻞ • ﻗﻮاﻋﺪ • ﺣﺪ�ﺚ اﻟﻤﺤﺘﻮى بﻤﺎ �ﺨﺺ ﻛﻮروﻧﺎ‬
TAALCOMPLEET A1 2.7 Wat zegt u? ‫ ﻋﻔوا ً ﻣﺎذا ﺗﻘول؟‬..................... 17
2.8 In de klas ‫ ﻓﻲ اﻟﺻف‬................................. 17
Basiswoordenlijst Nederlands Arabisch
2.8.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 17
‫ﻋﺮئ‬
‫ﻗﺎﺋﻤﺔ ﻣﻔﺮدات اﺳﺎﺳ�ﺔ ﻫﻮﻟﻨﺪي ب ي‬ 2.9 Een opdracht maken ‫ ﺣل وظﯾﻔﺔ أو ﺗﻣرﯾن‬.. 18
Inhoudsopgave 2.10 De maanden van het jaar ‫ أﺷﮭر اﻟﺳﻧﺔ‬... 18
TAALCOMPLEET A1 ................................................ 2 2.11 In de pauze ‫ ﻓﻲ اﻹﺳﺗراﺣﺔ‬....................... 18
Basiswoordenlijst Nederlands Arabisch ................ 2 2.11.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬...... 18
Thema 1 Hallo! !‫ ﻣﺮﺣبﺎ‬:‫ اﻟﻔﺼﻞ اﻻول‬5 2.12 Woorden met -ch of -sch ................... 19

1.1 Hallo, mijn naam is Julia. ً ‫ﻣرﺣﺑﺎ‬ 2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken .......... 19
‫ إﺳﻣﻲ ﯾوﻟﯾﺎ‬......................................................... 5 2.14 Begrijp je het? ‫ ھل ﺗﻔﮭم؟‬........................ 19
1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens ‫ﻣرﺣﺑﺎ و ﻣﻊ‬ 2.14.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬...... 20
‫ اﻟﺳﻼﻣﺔ‬............................................................. 5
2.15 Alsjeblieft, dank je wel ....................... 20
1.3 Maan – man ‫ ﻗﻣر و رﺟل‬............................. 5
Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟‬................... 21
1.4 Familie (1) ‫ اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬...................................... 8
Thema 3 Wonen‫ اﻟﺴﻜﻦ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺜﺎﻟﺚ‬
1.5 A, b, c ....................................................... 8
................................................... 22
1.6 Ik, jij, wij .................................................. 9
3.1 Het huis ‫ اﻟﺑﯾت‬......................................... 22
1.7 Fiets, boek, trein ‫ اﻷﺣرف اﻟﻣرﻛﺑﺔ‬................ 9
3.2 Ik zeg, wij zeggen – ik spel, wij spellen 22
1.8 Hoe gaat het? ‫ ﻛﯾف اﻟﺣﺎل؟‬........................ 10
3.3 De kamers ‫ اﻟﻐرف‬.................................... 22
1.9 Letter, woord, zin .................................. 11
3.4 Ik wil me graag voorstellen.................. 23
1.10 Familie (2) ‫ اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬................................... 11
.‫أرﯾد أن أﻋرف ﻋن ﻧﻔﺳﻲ‬.................................... 23
1.11 Huis, neus, touw ................................. 11
3.4.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 23
1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn .............. 12
3.5 De meubels ‫ اﻷﺛﺎث‬.................................. 23
1.13 Waar kom je vandaan? ‫ ﻣن أﯾن أﻧت؟‬...... 12
3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij
1.13.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬...... 13
spreken ....................................................... 24
1.14 Wie? Wat? Waar? ‫ ﻣن؟ ﻣﺎذا؟ أﯾن؟‬........... 13
3.7 De kleuren ‫ اﻷﻟوان‬................................... 24
1.15 Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben . 14
3.8 De buurt ‫ اﻟﺣﻲ او اﻟﺣﺎرة‬............................ 24
Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟‬.................... 14
3.8.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 25
Thema 2 De school :‫اﻟﺜﺎي‬ ‫اﻟﻔﺼﻞ ف‬
‫ي‬ 3.9 Eerste, tweede, derde .......................... 25
‫ اﻟﻤﺪرﺳﺔ‬....................................... 15 3.10 Te huur ‫ ﻟﻼﯾﺟﺎر‬...................................... 25
2.1 Naar school ‫ إﻟﻰ اﻟﻣدرﺳﺔ‬........................... 15 3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij
2.2 Eén, twee, drie ...................................... 15 kiezen.......................................................... 26

2.3 De cursisten leren Nederlands. ............ 16 3.12 Kazem is de sleutel vergeten. ............ 26

‫ اﻟطﻼب ﯾﺗﻌﻠﻣون ھوﻟﻧدي‬...................................... 16 ‫ ﻛﺎظم ﻧﺳﻲ اﻟﻣﻔﺗﺎح‬............................................. 26

2.4 De dagen van de week ‫ اﯾﺎم اﻻﺳﺑوع‬......... 16 3.13 Zinnen maken (1) ‫ ﺗﻛوﯾن ﺟﻣل‬................ 26

2.5 Hoeveel? Wanneer?.............................. 16 Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟‬................... 27

2.6 Twintig, dertig, veertig ......................... 16

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 2


Thema 4 Eten en drinken ‫اﻟﻔﺼﻞ‬ 5.12 Naar de apotheek ‫ إﻟﻰ اﻟﺻﯾدﻟﯾﺔ‬.............. 38
‫ اﻷ�ﻞ و ش‬:‫ اﻟﺮاﺑﻊ‬....................... 28
‫اﻟ�ب‬ 5.13 Waarom? ............................................ 39
5.14 Bij de tandarts ‫ ﻋﻧد طﺑﯾب اﻻﺳﻧﺎن‬............ 40
4.1 Boodschappen doen ‫ اﻟﺗﺳوق‬................... 28
5.14.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬...... 40
4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan ..... 28
Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟‬................... 41
4.3 Ontbijt, lunch en avondeten................. 28
4.4 Soep koken ‫ طﺑﺦ ﺷورﺑﺔ‬............................ 29 Thema 6 De kleding ‫اﻟﻔﺼﻞ‬
4.5 Aan tafel! !‫ﺗﻔﺿﻠوا اﺟﻠﺳوا ﻋﻠﻰ اﻟطﺎوﻟﺔ‬......... 29 ‫ ﻣﻼ�ﺲ‬:‫ اﻟﺨﺎﻣﺲ‬............................. 42
4.7 Wat vind je lekker? ‫ﻣﺎذا ﺗﺣب أن ﺗﺄﻛل؟‬....... 29 6.1 De jas, de broek, de schoenen ............. 42
4.7.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 30 6.2 De en het .............................................. 42
4.8 Vragen maken (1) ‫ ﺗﻛوﯾن أﺳﺋﻠﺔ‬................. 30 6.3 Kleding kopen ‫ ش�اء ﻣﻼ�ﺲ‬...................... 42
4.9 Appeltaart maken ‫ ﻋﻣل ﻓطﯾرة ﺗﻔﺎح‬........... 30 6.3.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 43
4.9.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 31 6.5 Wat draagt zij? ‫ ﻣﺎذا ﺗرﺗدي ھﻲ؟‬................ 43
4.10 De euro ‫ اﻟﯾورو‬....................................... 31 6.6 Welk? Welke? ....................................... 43
4.11 Gesloten vragen maken (2) ‫ﺗﻛوﯾن أﺳﺋﻠﺔ‬ 6.7 Welke sieraden draagt zij?................... 44
‫ ﻣﻐﻠﻘﺔ‬.............................................................. 31 6.8 De rok is kapot. ‫اﻟﻔﺳﺗﺎن ﺗﻠف‬................... 44
4.12 Op de markt ‫ ﻓﻲ اﻟﺳوق‬.......................... 32 6.8.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 44
4.13 Van € 1,50 voor € 0,99! ....................... 33 6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen ............. 45
4.14 Su - per - markt ................................... 33 6.10 De tijd ‫ اﻟوﻗت‬......................................... 45
4.15 In de supermarkt ‫ ﻓﻲ اﻟﺳوﺑرﻣﺎرﻛت‬.......... 33 6.11 Is de winkel open? ‫ ھل اﻟدﻛﺎن ﻣﻔﺗوح؟‬..... 45
4.15.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬...... 34 6.13 Duizend, miljoen, miljard ................... 46
Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟‬.................... 34 6.14.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬...... 47
Thema 5 De dokter :‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺨﺎﻣﺲ‬ 6.15 Hoe laat is het? ‫ ﻛم اﻟﺳﺎﻋﺔ؟ ﻗراءة اﻟﺳﺎﻋﺔ‬. 47
‫ اﻟﻄﺒ�ﺐ‬........................................ 35 Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬.................. 48
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen............ 35 Thema 7 Reizen‫ اﻟﺴﻔﺮ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺴﺎﺑﻊ‬
5.2 Schou - der ............................................ 35 ................................................... 48
5.3 Ogen, oren en neus ............................... 35 7.1 Ik ga op reis. ‫ أﻧﺎ ﺳﺄﺳﺎﻓر‬........................... 49
5.4 Voet – voeten, lip – lippen.................... 35 7.1.1. Luisteren en lezen ‫اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬....... 49
5.5 Een afspraak maken ‫ أﺧذ ﻣوﻋد‬................ 35 7.2 Hoe? ‫ ﻛﯾف؟‬.............................................. 49
5.5.1. Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬....... 36 7.3 Regels in het verkeer ‫ ﻗواﻋد اﻟﻣرور‬......... 49
5.6 Been – benen, huis – huizen ................. 37 7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij mogen
5.7 Naar de dokter ‫ إﻟﻰ اﻟطﺑﯾب‬....................... 37 .................................................................... 50
5.8 Jij of u?................................................... 37 7.5 De kaart van Nederland ‫ﺧﺎرطﺔ ھوﻟﻧدا‬..... 50
5.9 Wat zijn uw klachten? ‫ ﻣِ ّم ﺗﺷﻛو؟‬............. 38 7.6 Op de doos, achter de doos, in de doos
5.9.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 38 ‫ اﻷﺣرف اﻟﺟر ﻟﻠﻣﻛﺎن‬........................................... 50

5.10 Dokter – dokters ................................. 38 7.7 In de file ‫ ﻓﻲ اﻹزدﺣﺎم اﻟﻣروري‬.................... 51


7.7.1 Luisteren lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬............. 51

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 3


7.8 Waar is het station? ‫ أﯾن اﻟﻣﺣطﺔ؟‬............. 52 Legenda ‫ﺑ�ﺎن رﻣﻮز‬:
7.9 Woorden opzoeken ‫ ﺑﺣث ﻋن ﻛﻠﻣﺎت‬.......... 52
7.10 Voor het eten, op donderdag, om Woordsoort Arabisch Symbool Aantal
negen uur ‫اﻷﺣرف اﻟﺟر ﻟﻠزﻣﺎن‬.......................... 52 ‫ﻗﺴﻢ اﻟ�ﻼم‬ ‫ﻋﺮي‬
‫بي‬ ‫رﻣﺰ‬ ‫ﻋﺪد‬
Zelfstandig ‫إﺳﻢ‬ ‫؞‬ 422
7.11 Op het station ‫ ﻓﻲ اﻟﻣﺣطﺔ‬...................... 52
naamwoord
7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto ........ 53
(substantief)
7.13 Met de bus ‫ ﺑﺎﻟﺑﺎص‬................................ 53 Meervoud ‫ﺟﻤﻊ‬ ‫ج‬ 422
Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟‬.................... 54 (pluralis)
Thema 8 Vrije tijd :‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺜﺎﻣﻦ‬ Bijvoeglijk ‫ﺻﻔﺔ‬ ◊ 142
naamwoord
‫ وﻗﺖ اﻟﻔﺮاغ‬.................................... 55
(adjectief)
8.1 De boerderij ‫ اﻟﻣزرﻋﺔ‬............................... 55
8.2 Woorden leren ‫ﺗﻌﻠم ﻛﻠﻣﺎت‬........................ 55 Werkwoord ‫ﻓﻌﻞ‬ □ 140
8.3 Voetbalclub Groen Gras........................ 55 (verbum)
8.4 Zinnen maken (2) ‫ ﺗﻛوﯾن ﺟﻣل‬................... 56 Voorzetsel ‫ﺣﺮف ﺟﺮ‬ ≡ 15
(prepositie)
8.5 Wat is je hobby? ‫ ﻣﺎ ھﻲ ھواﯾﺗك؟‬............... 56
Voorbeeldzin ‫ﺟﻤﻠﺔ‬ ∆ 460
8.5.1 Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬........ 57
‫ﻣﺜﺎﻟ�ﺔ‬
8.6 Een formulier invullen ‫ ﻣلء اﺳﺗﻣﺎرة‬......... 57
8.7 De broek, een broek – het paard, een
paard ........................................................... 58
8.8 Wat ga jij in het weekend doen? .......... 58
‫ ﻣﺎذا ﺳوف ﺗﻌﻣل ﻓﻲ ﻧﮭﺎﯾﺔ اﻻﺳﺑوع؟‬........................ 58
8.9 Geen of niet ‫ اﻟﻧﻔﻲ‬................................... 58
8.10 Op vakantie ‫ ﻗﺿﺎء ﻋطﻠﺔ‬........................ 59
8.11 Ik begrijp het niet. ‫ أﻧﺎ ﻻ أﻓﮭم‬................ 59
8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar. ...... 60
8.13.1. Luisteren en lezen ‫ اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة‬..... 60
Wat heb je geleerd? ‫ ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟‬.................... 61

Bijlage: Ik heb gefietst – Wij


hebben gewoond. ‫ﻣﻠﺤﻖ ﻋﻦ زﻣﻦ اﻟﺘﺎم‬
................................................... 62
Oefenexamen schrijven ............ 65

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 4


Thema 1 Hallo! !‫ ﻣﺮﺣﺒﺎ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻻول‬ □ wonen (ik woon, jij woont, hij woont,
wij wonen) ‫�ﺴﻜﻦ‬
∆ Ik woon in Nederland en hij woont in
België. .‫أﻧﺎ أﺳﻜﻦ ف ي� ﻫﻮﻟﻨﺪا و ﻫﻮ �ﺴﻜﻦ ف ي� بﻠﺠ�كﺎ‬
1.1 Hallo, mijn naam is Julia.
‫ﻣﺮﺣﺒﺎ ً إﺳﻤﻲ ﯾﻮﻟﯿﺎ‬
□ ◊ Getrouwd ‫ﻣ�وج‬ �‫ت‬
1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens ‫ﻣﺮﺣﺒﺎ و ﻣﻊ‬
◊ Niet getrouwd
‫اﻟﺴﻼﻣﺔ‬
(ongetrouwd, ongehuwd) �
� ‫ﻏ� ت‬ ∆ Dag (hallo) ‫ﻣﺮﺣبﺎ‬
‫ﻣ�وج‬ ‫ي‬ �
∆ Hoi (dag) ‫• ﻣﺮﺣبﺎ‬
∆ Ben je getrouwd? Ja, ik ben �
∆ Dag (hallo) meneer. ‫ﻣﺮﺣبﺎ �ﺎ ﺳ�ﺪ‬
getrouwd.
.‫ﻣ�وج‬ ‫ﻣ�وج؟ ﻧﻌﻢ أﻧﺎ ت ن‬
‫ﻫﻞ أﻧﺖ ت ن‬ ∆ Doei ‫ﻣﻊ اﻟﺴﻼﻣﺔ‬
• Goedemiddag
� ‫”ﺗﺤ�ﺔ ﻣﻨﺘﺼﻒ اﻟﻨﻬﺎر" ﻃﺎب ﻳﻮﻣﻚ‬
∆ Hallo ‫ﻣﺮﺣبﺎ‬
∆ Goedemorgen �‫اﻟﺨ‬ ‫• ﺻبﺎح ي‬
∆ Goedenavond �‫اﻟﺨ‬ ‫ﻣﺴﺎء ي‬
‫ ؞‬Het jaar ‫اﻟﻌﺎم أو اﻟﺴﻨﺔ‬,
de jaren ‫ج‬
□ groeten (ik groet, jij groet, hij groet,
∆ In welk jaar ben je geboren?
َ wij groeten) ‫اﻟﻘﺎء اﻟﺘﺤ�ﺔ‬
‫ف ي� أي ﻋﺎم ُوﻟﺪت؟‬
∆ Ik groet de buren. .‫اﻟﺠ�ان‬
‫أﻧﺎ أﺳﻠﻢ ﻋ� ي‬
‫ ؞‬Het kind ‫اﻟﻄﻔﻞ أو اﻟﻮﻟﺪ‬, de kinderen ‫ج‬
‫ ؞‬De meneer ‫اﻟﺴ�ﺪ‬
∆ Heb je kinderen? ‫ﻫﻞ ﻋﻨﺪك أوﻻد؟‬
‫ ؞‬De mevrouw ‫اﻟﺴ�ﺪة‬
‫ ؞‬het Nederlands ‫اﻟﻠﻐﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ‬
□ komen uit (ik kom uit, jij
∆ tot ziens ‫إ� اﻟﻠﻘﺎء‬
komt uit, hij komt uit, wij
komen uit) ‫تأى ﻣﻦ‬
∆ Waar kom je vandaan? ‫ﻣﻦ أﻳﻦ أﺗ�ﺖ؟‬ 1.3 Maan – man ‫ﻗﻤﺮ و رﺟﻞ‬
∆ Ik kom uit Syrië en hij komt uit Irak. Het Nederlands heeft lange klanken en
.‫أﻧﺎ أﺗ�ﺖ ﻣﻦ ﺳﻮر�ﺎ و ﻫﻮ تأى ﻣﻦ اﻟﻌﺮاق‬ korte klanken.
‫ف ي� اﻟﻠﻐﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ ﺗﻮﺟﺪ أﺻﻮات ﻃ��ﻠﺔ و أﺻﻮات‬
‫ ؞‬De naam ‫اﻹﺳﻢ‬, de namen ‫ج‬ .‫ﻗﺼ�ة‬
‫ي‬
∆ Mijn naam is … .. �‫ﺳ‬ man
‫إ ي‬
∆ Zijn naam is … .. ‫إﺳﻤﻪ‬
∆ Haar naam is … .. ‫إﺳﻤﻬﺎ‬ a
korte klank �‫ﻗﺼ‬
‫ﺻﻮت ي‬
‫ ؞‬De man ‫اﻟﺮﺟﻞ‬, de mannen ‫ج‬ (�‫ﻗﺼ‬
‫)ﺣﺮف ي‬
∆ Hij is een man. .‫ﻫﻮ رﺟﻞ‬ man
wat
‫ ؞‬De vrouw ‫اﻟﻤﺮأة‬, de vrouwen ‫ج‬
glas
∆ Zij is een vrouw. .‫� إﻣﺮاة‬
‫ي‬
Nederland ‫ﻫﻮﻟﻨﺪا‬ dag
klas

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 5


kast naar
lamp twaalf
acht maak
zwart maand
hand jaar
pak raam
straat

pen
e been
korte klank�‫ﻗﺼ‬
‫ﺻﻮت ي‬ ee
(�‫ﻗﺼ‬
‫)ﺣﺮف ي‬ lange klank ‫ﺻﻮت ﻃ��ﻞ‬
pen (‫)ﺣﺮف ﻃ��ﻞ‬
het been
heb eet
geld vlees
fles een
zeg heeft
werk teen
ben keel
ken feest
mes veel

maan
aa
lange klank ‫ﺻﻮت ﻃ��ﻞ‬
(‫)ﺣﺮف ﻃ��ﻞ‬
maan
waar
praat
vraag

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 6


sok Boom
o oo
korte klank �‫ﻗﺼ‬‫ﺻﻮت ي‬ lange klank ‫ﺻﻮت ﻃ��ﻞ‬
(�‫ﻗﺼ‬
‫)ﺣﺮف ي‬ (‫)ﺣﺮف ﻃ��ﻞ‬
sok boom
kom zoon
op voor
slot school
kost woord
kort woon
toch oom
stop hoor
tot hoofd
hond loop
sport

bus muur
u uu
korte klank �‫ﻗﺼ‬
‫ﺻﻮت ي‬ lange klank ‫ﺻﻮت ﻃ��ﻞ‬
(�‫ﻗﺼ‬
‫)ﺣﺮف ي‬ (‫)ﺣﺮف ﻃ��ﻞ‬
bus muur
kun uur
druk schuur
vul buurt
dun huur
munt duur
rust stuur
vuur

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 7


□ heten (ik heet, jij heet, hij heet, wij
heten) �‫ُ�ﺪ‬
Vis Ik heet “Fatima” en hij heet “Ahmad”.
.‫ﺳ� ﻓﺎﻃﻤﺔ و ﻫﻮ إﺳﻤﻪ أﺣﻤﺪ‬‫أﻧﺎ إ ي‬

Enkelvoud Meervoud
‫ﻣﻔرد‬ ‫ﺟﻤﻊ‬
ik De broer de broers ‫اﻷخ‬
i De zus de zussen ‫اﻷﺧﺖ‬
korte klank �‫ﻗﺼ‬ ‫ﺻﻮت ي‬ De dochter de ‫اﻻﺑﻨﺔ‬
(�‫ﻗﺼ‬
‫)ﺣﺮف ي‬ dochters
vis De zoon de zoons ‫اﻹﺑﻦ‬
is De ouder de ouders ‫اﻷﺑﻮان‬
De moeder de ‫اﻷم‬
gratis
moeders
mis De vader de vaders ‫اﻷب‬
cursist De oma de oma’s ‫اﻟﺠﺪة‬
ik De opa de opa’s ‫اﻟﺠﺪ‬
twintig
wil 1.5 A, b, c
lig Het Nederlandse alfabet heeft
vind hoofdletters en kleine letters.
.‫ﺻﻐ�ة‬ ‫ﻛﺒ�ة و أﺣﺮف‬ ‫ف‬
ring ‫ي‬ ‫ي� اﻷﻟﻔبﺎﺋ�ﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ أﺣﺮف ي‬
links
in
dik
film
zin
zit
licht
1.4 Familie (1) ‫اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬
En ‫و‬
∆ Jij en ik ‫أﻧﺖ و أﻧﺎ‬ Het alfabet heeft klinkers en
medeklinkers.
.‫اﻷﻟﻔبﺎﺋ�ﺔ ﻟﻬﺎ أﺣﺮف ﺻﻮﺗ�ﺔ و أﺣﺮف ﺳﺎ�ﻨﺔ‬

‫ ؞‬De familie ‫اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ أو اﻷﻗﺎرب‬, de families ‫اﻷﺣﺮف اﻟﺼﻮﺗ�ﺔ‬


∆ Ik heb familie in Nederland. a o i e u y
.‫ﻋﻨﺪي ﻋﺎﺋﻠﺔ ﺑﻬﻮﻟﻨﺪا‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 8


‫اﻷﺣﺮف اﻟﺴﺎ�ﻨﺔ‬ 1.7 Fiets, boek, trein ‫اﻷﺣﺮف اﻟﻤﺮﻛﺒﺔ‬
b c d f g h j k l m In les 1.3 heb je de korte en de lange
n p q r s t v w x z klanken geleerd.
‫اﻟﻘﺼ�ة و‬
‫ي‬ ‫ ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ اﻻﺻﻮات‬1.3 ‫ف ي� درس‬
.‫اﻟﻄ��ﻠﺔ‬
1.6 Ik, jij, wij Er zijn ook klanken met twee
Ik ‫أﻧﺎ‬ verschillende letters: tweetekenklanken.
∆ Ik ben een cursist en ik ‫يف‬
‫ﻣﺨﺘﻠﻔن‬ ‫يف‬
‫ﺣﺮﻓن‬ ‫ﺗﻮﺟﺪ أ�ﻀﺎ أﺻﻮات ﻣﺘﻜﻮﻧﺔ ﻣﻦ‬
heb een boek. ‫أﻧﺎ ﻃﺎﻟﺐ و ﻋﻨﺪي‬ .‫ﻓنﺴﻤﻴﻬﺎ أﺣﺮف ﻣﺮﻛبﺔ‬
‫ﻛﺘﺎب‬
Tweetekenklanken
jij / je ‫أﻧﺖ‬ ْ
‫أﺣﺮف ﻣﺮﻛبﺔ‬
∆ Jij bent een cursist en jij hebt een boek. ie oe ij - ei
‫أﻧﺖ ﻃﺎﻟﺐ و ﻋﻨﺪك ﻛﺘﺎب‬

‫أﻧﺖ ض‬ Tweetekenklanken met dezelfde klank


U ‫ﺣ�ﺗﻚ‬ ْ
‫أﺣﺮف ﻣﺮﻛبﺔ ﺑﻨﻔﺲ اﻟﺼﻮت‬
∆ U bent een cursist en u hebt een boek.
ei ij
‫أﻧﺖ ﻃﺎﻟﺐ و ﻋﻨﺪك ﻛﺘﺎب‬

Hij ‫ﻫﻮ‬
∆ Hij is een cursist en hij heeft een boek.
‫ﻫﻮ ﻃﺎﻟﺐ و ﻋﻨﺪە ﻛﺘﺎب‬

zij / ze �‫ي‬ fiets


∆ Zij is een cursist en zij heeft een boek.
‫� ﻃﺎﻟبﺔ و ﻋﻨﺪﻫﺎ ﻛﺘﺎب‬
ie
‫ي‬
fiets
wij / we ‫ﻧﺤﻦ‬ zie
∆ Wij zijn cursisten en wij hebben een papier
boek. ‫ﻧﺤﻦ ﻃﻼب و ﻋﻨﺪﻧﺎ ﻛﺘﺎب‬ kies
nieuw
jullie ‫أﻧﺘﻢ‬ tien
∆ Jullie zijn cursisten en jullie hebben
niet
een boek. ‫أﻧﺘﻢ ﻃﻼب و ﻋﻨﺪكﻢ ﻛﺘﺎب‬
zij / ze ‫ﻫﻢ‬ brief
∆ Zij zijn cursisten en zij hebben een iets
boek. ‫ﻫﻢ ﻃﻼب و ﻋﻨﺪﻫﻢ ﻛﺘﺎب‬ knie
griep
Zij cursisten en zij een ziek
zijn hebben boek. drie
‫ﻫﻢ‬ ‫ﻃﻼب‬ ‫ﻋﻨﺪﻫﻢ و‬ ‫ﻛﺘﺎب‬
vies

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 9


hier

boek
oe ijs
boek ij
hoe ijs
goed jij
moet hij
stoel krijg
groen wij
zoek prijs
doe mijn
bloem wijn
voet zijn
soep
groet
1.8 Hoe gaat het? ‫ﻛﯿﻒ اﻟﺤﺎل؟‬
◊ goed, goede ‫ﺧ� أو ﺟ�ﺪ أو ﺻﺤﻴﺢ‬ ‫ي‬
1. ∆ Het gaat goed. �‫بﺨ‬ ‫ي‬ ‫أو‬ ‫اﻷﻣﻮر ﺗﻤﺎم‬
2. ∆ Het antwoord is goed.
trein .‫اﻟﺠﻮاب ﺻﺤﻴﺢ‬
ei 3. ∆ Nederlands leren is goed.
trein .‫ﺗﻌﻠﻢ اﻟﻠﻐﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ أﻣﺮ ﺟ�ﺪ‬
mei
eind ∆ Hoe gaat het? (Hoe is het?) ‫ﻛ�ﻒ اﻟﺤﺎل؟‬
∆ Hoe gaat het met je? (Hoe is het met
klein
je?) ‫ﻛ�ﻒ ﺣﺎﻟﻚ؟‬
meisje
reis ∆ Het gaat goed met me. .�‫بﺨ‬ ‫أﻧﺎ ي‬
allebei ∆ En met jou? (En jij?) ‫و أﻧﺖ )ﻛ�ﻒ ﺣﺎﻟﻚ(؟‬

ei ∆ Met mij ook. .(�‫)بﺨ‬
‫ي‬ ‫أﻧﺎ أ�ﻀﺎ‬

◊ Ook ‫ • أ�ﻀﺎ‬Het gaat wel. ‫ﻻ بﺄس‬

∆ Het gaat niet goed. �‫بﺨ‬


‫اﻷﻣﻮر ﻟ�ﺴﺖ ي‬
∆ Het gaat niet goed met me. �‫بﺨ‬
‫أﻧﺎ ﻟﺴﺖ ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 10


1.9 Letter, woord, zin 1.11 Huis, neus, touw
□ beginnen (begint) ‫ﻳبﺪأ‬ In deze les leer je nog drie
∆ Een zin begint met een hoofdletter. tweetekenklanken.
.�‫اﻟ�ﺒ‬
‫ي‬ ‫اﻟﺠﻤﻠﺔ ﺗبﺪأ بﺎﻟﺤﺮف‬ .‫ف ي� ﻫﺬا اﻟﺪرس ﺳتﺘﻌﻠﻢ ﺛﻼث أﺣﺮف ﻣﺮﻛبﺔ أﺧﺮى‬

□ eindigen (eindigt) �‫ﻳنﺘ‬


‫ي‬ Tweetekenklanken
∆ Een zin eindigt met een punt. ‫أﺣرف ﻣرﻛﺑﺔ‬
.‫ﺗنﺘ� ﺑﻨﻘﻄﺔ‬
‫ي‬ ‫اﻟﺠﻤﻠﺔ‬ ui eu ou - au

‫ ؞‬de letter ‫اﻟﺤﺮف‬, de letters ‫ج‬ Tweetekenklanken met dezelfde klank


‫ ؞‬de punt ‫ﻧﻘﻄﺔ‬, de punten ‫ج‬ ‫أﺣﺮف ﻣﺮﻛبﺔ ﺑﻨﻔﺲ اﻟﺼﻮت‬
‫ ؞‬het woord ‫كﻠﻤﺔ‬, de woorden ‫ج‬ au ou
‫ ؞‬de zin ‫ﺟﻤﻠﺔ‬, de zinnen ‫ج‬
De tweetekenklank, de
1.10 Familie (2) ‫اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬ tweetekenklanken ‫ﺣﺮﻓﺎن ﻣﺨﺘﻠﻔﺎن �ﺸكﻼن‬

‫ ؞‬Het kleinkind ‫ﺣﻔ�ﺪ‬, de kleinkinderen ‫ج‬ .‫ﺻﻮﺗﺎ ﺧﺎص‬

Mijn �‫ي‬
∆ Mijn kinderen. ‫أوﻻدي‬

‫ ؞‬De neef ‫إﺑﻦ ﻋﻢ أو إﺑﻦ ﻋﻤﺔ أو إﺑﻦ ﺧﺎل أو إﺑﻦ‬


‫ﺧﺎﻟﺔ أو إﺑﻦ أخ أو إﺑﻦ أﺧﺖ‬, de neven ‫ج‬ huis
ui
‫ ؞‬De nicht ‫ﺑنﺖ ﻋﻢ أو ﺑنﺖ ﻋﻤﺔ أو ﺑنﺖ ﺧﺎل أو‬ huis
‫ﺑنﺖ ﺧﺎﻟﺔ أو ﺑنﺖ أخ أو ﺑنﺖ أﺧﺖ‬, de nichten ‫ج‬ uit
suiker
∆ De dochter van mijn broer is mijn
‫ن‬
nicht. �‫أ‬ tuin
‫ﺑنﺖ ي‬
bruin
∆ De dochter van mijn zus is mijn nicht. druif
‫ت‬
‫أﺧي‬ fruit
‫ﺑنﺖ ي‬
buik
‫ ؞‬De oom ‫ﻋﻢ أو ﺧﺎل‬, de ooms ‫ج‬ huid
‫ ؞‬De schoonzus ‫أﺧﺖ اﻟﺰوج‬,
ruil
de schoonzussen ‫ج‬
‫ ؞‬De tante ‫اﻟﻌﻤﺔ أو ﺧﺎﻟﺔ‬, de tantes ‫ج‬ kruis
‫ ؞‬De zwager ‫أﺧﻮ اﻟﺰوج أو اﻟﺰوﺟﺔ أو زوج اﻷﺧﺖ‬,
de zwagers ‫ج‬
‫ ؞‬De schoondochter ‫زوﺟﺔ اﻹﺑﻦ أو ﻛﻨﺔ‬
‫ ؞‬De schoonzoon ‫زوج اﻹﺑﻨﺔ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 11


hout
schouder
vrouw

neus 1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn


eu Zijn ‫ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن‬
ik ben ‫أﻧﺎ أ�ﻮن‬
neus
∆ Ik ben een cursist. ‫أﻧﺎ ﻃﺎﻟﺐ‬
keuken
kleur jij bent ‫أﻧﺖ ﺗﻜﻮن‬
meubel ∆ Jij bent een cursist. ‫أﻧﺖ ﻃﺎﻟﺐ‬
sleutel
deur ben jij? ‫ﻫﻞ أﻧﺖ؟‬
leuk ∆ Ben jij een cursist? ‫ﻫﻞ أﻧﺖ ﻃﺎﻟﺐ؟‬

u bent
‫أﻧﺖ ض‬
∆ U bent een cursist. ‫ﺣ�ﺗﻚ ﻃﺎﻟﺐ‬
auto hij is ‫ﻫﻮ �ﻜﻮن‬
au ∆ Hij is een cursist. ‫ﻫﻮ ﻃﺎﻟﺐ‬
auto
blauw zij is ‫� ﺗﻜﻮن‬
‫ي‬
pauze ∆ Zij is een cursist. ‫� ﻃﺎﻟبﺔ‬
‫ي‬
restaurant
het is ‫إﻧﻬﺎ \ إﻧﻪ �ﻜﻮن‬
wenkbrauw
∆ Het is een pen. ‫إﻧﻪ ﻗﻠﻢ‬
augurk
wij zijn ‫ﻧﺤﻦ ﻧﻜﻮن‬
∆ Wij zijn cursisten. ‫ﻧﺤﻦ ﻃﻼب‬

jullie zijn ‫أﻧﺘﻢ ﺗﻜﻮﻧﻮن‬


∆ Jullie zijn cursisten. ‫أﻧﺘﻢ ﻃﻼب‬

touw zij zijn ‫ﻫﻢ �ﻜﻮﻧﻮن‬


ou ∆ Zij zijn cursisten. ‫ﻫﻢ ﻃﻼب‬
touw
getrouwd 1.13 Waar kom je vandaan? ‫ﻣﻦ أﯾﻦ أﻧﺖ؟‬
oud ‫ ؞‬De baby ‫ﻣﻮﻟﻮد و رﺿﻴﻊ‬, de baby’s ‫ج‬
koud
houd

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 12


◊ hier ‫ ◊ ﻫﻨﺎ‬Geen Saleh Ik kom uit Eritrea. En jij?
‫�ء ﻣﻌﺪود‬ ‫ش‬ ‫ف‬
‫ﻟﻨ� إﺳﻢ أو أي ي‬
‫أداة ي‬ Kim Ik kom uit Canada.
∆ Ik heb geen boek. Ben je getrouwd?
‫ﻣﺎ ﻋﻨﺪي ﻛﺘﺎب أو ﻟ�ﺲ ي� ﻛﺘﺎب‬ Saleh Ja, ik ben getrouwd met Ruth.
∆ Ik heb geen familie hier in Nederland. En jij?
‫ﻟ�ﺲ ي� ﻋﺎﺋﻠﺔ ﻫﻨﺎ ف ي� ﻫﻮﻟﻨﺪا‬ Kim Ik ben ook getrouwd.
En hebben jullie kinderen?
‫ ؞‬Het gezin ‫اﻷ�ة‬, de gezinnen Saleh Ja, we hebben een zoon.
‫ج‬ Hij is een baby.
◊ groot, grote �‫ﻛﺒ‬
‫ي‬ En jij?
Ik kom uit een groot gezin. Kim Ik heb een groot gezin. Ik heb vier
.‫ﻛﺒ�ة‬
‫أﻧﺎ أﺗ�ﺖ ﻣﻦ أ�ة ي‬ kinderen: drie jongens en een meisje. De
jongens zijn groot. Het meisje is nog
□ horen (ik hoor, jij hoort, hij hoort, wij klein.
horen) ‫�ﺴﻤﻊ‬ Saleh Wat leuk!
∆ Ik hoor de trein. Kim Ja. En heb jij familie hier?
‫أﻧﺎ أﺳﻤﻊ اﻟﻘﻄﺎر‬ Saleh Nee, ik heb geen familie hier.
Waar woon jij?
ja ‫ • ﻧﻌﻢ‬nee ‫ﻻ‬ Kim Ik woon in Den Haag. En jij?
‫ ؞‬De jongen ‫اﻟﺼي‬,
‫بي‬ de jongens Saleh Ik ook! Wat leuk!
‫ج‬ Kim Nou, tot ziens!
‫ ؞‬het meisje ‫اﻟﺒﻨﺖ‬, de meisjes ‫ج‬ Saleh Dag!
◊ klein, kleine �‫ﺻﻐ‬‫ي‬
∆ Het meisje is nog klein. 1.14 Wie? Wat? Waar? ‫ﻣﻦ؟ ﻣﺎذا؟ أﯾﻦ؟‬
.‫ﺻﻐ�ة‬
‫ي‬ ‫اﻟﺼب�ﺔ ﻣﺎ زاﻟﺖ‬ ‫ ؞‬Het antwoord ‫ﺟﻮاب‬, de antwoorden ‫ج‬
∆ Weet jij het antwoord? ‫ﻫﻞ ﺗﻌﻠﻢ اﻟﺠﻮاب؟‬
◊ leuk, leuke ‫ﻇ��ﻒ أو ﺣﻠﻮ أو إﻋﺠﺎب‬
∆ Wat leuk! ‫ﻣﺎ أﺟﻤﻠﻪ أو ﻣﺎ أﺣﻼە‬ □ beginnen (ik begin, jij begint, hij
begint, wij beginnen) ‫ﻳبﺪأ‬
□ praten (ik praat, jij praat, hij praat, wij ∆ De les begint om 15.00 uur.
praten) ‫ﻳﺘﺤﺪث‬ .‫اﻟﺪرس ﻳبﺪأ ف ي� اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻟﺜﺔ‬
∆ Kim en Saleh praten over familie. ∆ Een vraag begint met een hoofdletter.
.‫ﻛ�ﻢ و ﺻﺎﻟﺢ ﻳﺘﺤﺪﺛﺎن ﻋﻦ اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬ .�‫ﻛﺒ‬
‫ﺳﺆال ﻳبﺪأ بﺤﺮف ي‬
∆ Waar kom je vandaan? ‫ِﻣ ْﻦ أﻳﻦ اﻧﺖ؟‬ □ eindigen (ik eindig, jij eindigt, hij
eindigt, wij eindigen) �‫ﻳنﺘ‬‫ي‬
1.13.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬ ∆ Een vraag eindigt met een vraagteken.
Je hoort Kim en Saleh. .‫ﻳنﺘ� بﻌﻼﻣﺔ اﻹﺳﺘﻔﻬﺎم‬ ‫ي‬ ‫ﺳﺆال‬
Ze praten over familie. ∆ De les eindigt om 15.00 uur.
.‫ﻳنﺘ� ف ي� اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻟﺜﺔ‬
‫ي‬ ‫اﻟﺪرس‬
Kim Hoi, ik ben Kim. Hoe heet jij? ‫ ؞‬de vraag ‫ﺳﺆال‬, de vragen ‫ج‬
Saleh Hallo, ik heet Saleh.
Kim Waar kom je vandaan?

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 13


Waar ‫أﻳﻦ‬ Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬
Waar woon je? ‫أﻳﻦ �ﺴﻜﻦ؟‬
Wat ‫ﻣﺎذا‬ Kijk naar de foto. Maak
Wat hoor je? ‫ﻣﺎذا �ﺴﻤﻊ؟‬ zinnen met zijn en hebben.
Wie ‫َﻣ ْﻦ ؟‬ ‫أﻧﻈﺮ إ� اﻟﺼﻮرة و ﻛﻮن ﺟﻤﻞ بﺎﺳﺘﻌﻤﺎل ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن و‬
Wie bent u? ‫ﻣﻦ أﻧﺖ‬ .‫ﻓﻌﻞ اﻟﻤﻠﻚ‬
Voorbeeld ‫ﻣﺜﺎل‬:
1.15 Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben Hij is de vader. ‫ﻫﻮ اﻟﻮاﻟﺪ‬
Hebben ‫�ﻤﻠﻚ أو ﻟﺪى‬ Hij heeft twee kinderen. .‫ﻫﻮ ﻋﻨﺪە وﻟﺪان‬

ik heb ‫ﻟﺪي‬
∆ Ik heb zes boeken. ………………………………………………………
‫ﻟﺪي ﺳﺘﺔ ﻛﺘﺐ‬

jij hebt ‫ ∆ﻟﺪ�ﻚ‬Jij hebt een ………………………………………………………


boek. ‫ﻟﺪ�ﻚ ﻛﺘﺎب‬

heb jij? ‫ﻫﻞ ﻟﺪ�ﻚ؟‬ ………………………………………………………


∆ Heb jij een boek? ‫ﻫﻞ ﻟﺪ�ﻚ ﻛﺘﺎب؟‬

u hebt ‫ﻟﺪ�ﻚ‬ ………………………………………………………


∆ U hebt een boek.
‫ﻟﺪى ض‬
‫ﺣ�ﺗﻚ ﻛﺘﺎب‬

hij heeft ‫ﻟﺪ�ﻪ‬


∆ Hij heeft een boek. ‫ﻟﺪ�ﻪ ﻛﺘﺎب‬

zij heeft ‫ﻟﺪﻳﻬﺎ‬


∆ Zij heeft een boek. ‫ﻟﺪﻳﻬﺎ ﻛﺘﺎب‬

wij hebben ‫ﻟﺪﻳﻨﺎ‬


∆ Wij hebben een auto.
‫ﻟﺪﻳﻨﺎ ﺳ�ﺎرة‬

jullie hebben ‫ﻟﺪ�كﻢ‬


∆ jullie hebben een boek. ‫ﻟﺪ�كﻢ ﻛﺘﺎب‬

zij hebben ‫ﻟﺪﻳﻬﻢ‬


∆ zij hebben een boek. ‫ﻟﺪﻳﻬﻢ ﻛﺘﺎب‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 14


Kijk naar de zinnen. Maak de zinnen af. Thema 2 De school ‫ اﻟﻤﺪرﺳﺔ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺜﺎﻧﻲ‬
.‫أﻧﻈﺮ إ� اﻟﺠﻤﻞ و أ �ﻤﻠﻬﺎ‬
2.1 Naar school ‫إﻟﻰ اﻟﻤﺪرﺳﺔ‬
Mijn vader heeft een broer. ◊ Binnen ‫ ◊ • داﺧﻞ‬Buiten ‫ ≡ ﺧﺎرج‬Naar �‫إ‬
‫ ؞‬De cursist ‫ﻃﺎﻟﺐ‬, de cursisten ‫ج‬
Hij heet Max. ‫ ؞‬De docent ‫أﺳﺘﺎذ‬, de docenten ‫ج‬
□ gaan (ik ga, jij gaat, hij gaat, wij gaan)
Max is mijn ‫�ﺬﻫﺐ‬
∆ Ik ga naar buiten. .‫أﻧﺎ ذاﻫﺐ إ� اﻟﺨﺎرج‬
………………………………………………
□ lopen (ik loop, jij loopt, hij loopt, wij
Max heeft een zoon. lopen) �‫�ﻤ‬‫ش‬
‫ي‬
∆ Ik loop naar school. .‫أﻣ� إ� اﻟﻤﺪرﺳﺔ‬ ‫أﻧﺎ ش‬
‫ي‬
Hij heet Daan.
‫إ ت‬, de pauzes ‫ج‬
‫ ؞‬De pauze ‫ﺳ�اﺣﺔ أو ﻓﺮﺻﺔ‬
Daan is mijn

◊ Samen ‫ﻣﻌﺎ أو ﻣﻊ بﻌﺾ‬
…………………………………… ∆ We praten samen. .‫ﻧﺘكﻠﻢ ﻣﻊ بﻌﻀﻨﺎ اﻟبﻌﺾ‬

Mijn moeder heeft een zus. ‫ ؞‬De school ‫ﻣﺪرﺳﺔ‬, de scholen ‫ج‬

∆ Welkom ‫ﻣﺮﺣبﺎ أو أﻫﻼ وﺳﻬﻼ‬
Zij heet Carola.
□ zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij
Carola is mijn zeggen) ‫�ﻘﻮل‬

∆ We zeggen dank je wel! !‫ﻧﻘﻮل ﺷﻜﺮا ﻟﻚ‬
…………………………………………
2.2 Eén, twee, drie
Carola heeft een dochter.
‫ ؞‬Het getal, de getallen ‫ﻋﺪد‬
Hoeveel? ‫كﻢ‬
Zij heet Linda.
0 Nul ‫ﺻﻔﺮ‬
Linda is mijn
1 Een ‫واﺣﺪ‬
2 Twee ‫اﺛﻨﺎن‬
…………………………………………….
3 Drie ‫ﺛﻼﺛﺔ‬
Ik heb twee kinderen. 4 Vier ‫ار�ﻌﺔ‬
5 Vijf ‫ﺧﻤﺴﺔ‬
Mijn vader is hun 6 Zes ‫ﺳﺘﺔ‬
7 Zeven ‫ﺳبﻌﺔ‬
……………………………………. 8 Acht ‫ﺛﻤﺎﻧ�ﺔ‬
9 Negen ‫�ﺴﻌﺔ‬
10 Tien ‫ﻋ�ة‬‫ش‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 15


11 Elf �‫ﻋ‬‫اﺣﺪى ش‬ □ schrijven (ik schrijf, jij schrijft, hij
12 Twaalf �‫ﻋ‬ ‫اﺛﻨﺎ ث‬ schrijft, wij schrijven) ‫�ﻜﺘﺐ‬
13 Dertien �‫ﻋ‬ ‫ﺛﻼﺛﺔ ث‬ ∆ Hij schrijft met een pen. .‫ﻫﻮ �ﻜﺘﺐ بﺎﻟﻘﻠﻢ‬
14 Veertien �‫ﻋ‬ ‫ار�ﻌﺔ ش‬
15 Vijftien ‫ﺧﻤﺴﺔ ش‬
�‫ﻋ‬ □ spreken (ik spreek, jij spreekt,
16 Zestien �‫ﻋ‬ ‫ﺳﺘﺔ ش‬ hij spreekt, wij spreken) ‫ﻳﺘﺤﺪث‬
17 Zeventien �‫ﻋ‬ ‫ﺳبﻌﺔ ش‬ ∆ Spreek je Nederlands?
18 Achttien �‫ﻋ‬ ‫ﺛﻤﺎﻧ�ﺔ ث‬ ‫ﻫﻞ ﺗﺘﺤﺪث اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ؟‬
19 Negentien �‫ﻋ‬ ‫�ﺴﻌﺔ ش‬
20 Twintig ‫ﻋ�ون‬ ‫ش‬ 2.4 De dagen van de week ‫اﯾﺎم اﻻﺳﺒﻮع‬
‫ ؞‬De agenda ‫أﺟﻨﺪة أو ﺟﺪول أﻋﻤﺎل أو ﻣﻔﻜﺮة‬,
2.3 De cursisten leren Nederlands. de agenda’s ‫ج‬

‫ ؞‬De dag ‫ﻳﻮم‬, de dagen ‫ • ج‬Morgen ‫ﻏﺪا‬
‫اﻟﻄﻼب ﯾﺘﻌﻠﻤﻮن ھﻮﻟﻨﺪي‬
Vandaag ‫• اﻟﻴﻮم‬
‫ ؞‬De week ‫أﺳﺒ�ع‬, de weken ‫ج‬
‫ ؞‬Het boek ‫ﻛﺘﺎب‬, de boeken ‫ج‬
‫ ؞‬Het weekend ‫ﻧﻬﺎ�ﺔ اﻷﺳﺒ�ع‬,
‫ ؞‬Het bord ‫ﺳﺒﻮرة‬, de borden ‫ج‬
de weekenden ‫ج‬
‫ ؞‬De computer ‫اﻟ�ﻤﺒﻴﻮﺗﺮ أو‬
‫ﺣﺎﺳﻮب‬, de computers ‫ج‬ ‫ﻳﻮم اﻹ ي ن‬
1 Maandag ‫ﺛﻨن‬
□ leren (ik leer, jij leert, hij leert, wij
2 Dinsdag ‫ﻳﻮم اﻟﺜﻼﺛﺎء‬
leren) ‫ﻳﺘﻌﻠﻢ‬
∆ De cursisten leren Nederlands. 3 Woensdag ‫ﻳﻮم اﻷر�ﻌﺎء‬
.‫اﻟﻄﻼب ﻳﺘﻌﻠﻤﻮن اﻟﻬﻮﻟﻨﺪي‬ 4 Donderdag ‫ﻳﻮم اﻟﺨﻤ�ﺲ‬
‫ ؞‬de tekst ‫ﻧﺺ‬, de teksten ‫ج‬ 5 Vrijdag ‫ﻳﻮم اﻟﺠﻤﻌﺔ‬
□ lezen (ik lees, jij leest, hij leest, wij 6 Zaterdag ‫ﻳﻮم اﻟﺴبﺖ‬
lezen) ‫�ﻘﺮأ‬ 7 Zondag ‫ﻳﻮم اﻷﺣﺪ‬
∆ Ze lezen de tekst in het boek.
.‫ﻫﻢ �ﻘﺮؤون اﻟﻨﺺ ف ي� اﻟ�ﺘﺎب‬ 2.5 Hoeveel? Wanneer?
□ luisteren (ik luister, jij luistert, hij ∆ bijvoorbeeld ‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
luistert, wij luisteren) �‫�ﺼ‬ � ‫�ﺴﺘﻤﻊ أو‬ Hoeveel? ‫كﻢ؟‬.
‫ي‬
∆ Ze luisteren naar de docent. ∆ Hoeveel kinderen heb je? ‫كﻢ وﻟﺪ ﻋﻨﺪك؟‬
.‫ﻫﻢ �ﺴﺘﻤﻌﻮن إ� اﻷﺳﺘﺎذ‬
□ maken (ik maak, jij maakt, hij □ vragen (ik vraag, jij vraagt, hij vraagt,
maakt, wij maken) ‫�ﺼﻨﻊ أو �ﻌﻤﻞ‬ wij vragen) ‫�ﺴﺄل‬. Mag ik iets vragen?
‫�ء؟‬ ‫ش‬
‫أو �ﺤﻞ‬ ‫ﻫﻞ �ﺴﻤﺢ ي� أن أﺳﺄﻟﻚ ﻋﻦ ي‬
‫ ؞‬de opdracht ‫واﺟﺐ أو ﺗﻤ��ﻦ أو وﻇ�ﻔﺔ‬, wanneer ‫ﻣى؟‬ ‫ ت‬.
de opdrachten ‫ج‬ ∆ Wanneer heb je een afspraak?
∆ Ze maken de opdracht. ‫ﻣى ﻋﻨﺪك ﻣﻮﻋﺪ؟‬ ‫ت‬
.‫ﻫﻢ �ﺤﻠﻮن اﻟﻮﻇ�ﻔﺔ‬
2.6 Twintig, dertig, veertig
‫ ؞‬de pen ‫ﻗﻠﻢ‬, de pennen ‫ج‬ ‫ ؞‬Het getal ‫ﻋﺪد‬, de getallen

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 16


‫ ؞‬De klas ‫ﺣﺠﺮة اﻟﺪراﺳﺔ أو اﻟﺼﻒ‬,
Dertig 30 ‫ﺛﻼﺛﻮن‬ de klassen ‫ج‬
Veertig 40 ‫أر�ﻌﻮن‬ zitten (ik zit, jij zit, hij zit, wij
Vijftig 50 ‫ﺧﻤﺴﻮن‬ zitten) ‫�ﺠﻠﺲ‬
Zestig 60 ‫ﺳﺘﻮن‬ ∆ We zitten in de klas. ‫ﻧﺤﻦ‬
Zeventig 70 ‫ﺳبﻌﻮن‬ .‫ﻧﺠﻠﺲ ف ي� اﻟﺼﻒ‬
Tachtig 80 ‫ﺛﻤﺎﻧﻮن‬
Negentig 90 ‫�ﺴﻌﻮن‬ ◊ makkelijk, makkelijke ‫ﺳﻬﻞ‬
Honderd 100 ‫ﻣﺌﺔ‬ ∆ Korte woorden zijn makkelijk.
.‫ﻘﺼ�ة ﺳﻬﻠﺔ‬
‫اﻟ�ﻠﻤﺎت اﻟ ي‬
2.7 Wat zegt u? ‫ﻋﻔﻮاً ﻣﺎذا ﺗﻘﻮل؟‬
‫ ؞‬het papier ‫ورﻗﺔ‬, de papieren ‫ج‬
□ Begrijpen (snappen) (ik begrijp, jij
begrijpt, hij begrijpt, wij begrijpen) ‫�ﻔﻬﻢ‬
□ staan (ik sta, jij staat, hij staat, wij
staan) ‫�ﻘﻒ‬
∆ Hoe schrijf je dat? ‫ﻛ�ﻒ ُ��ﺘﺐ ذﻟﻚ؟‬
∆ De docent staat voor de klas.
‫اﻷﺳﺘﺎذ �ﻘﻒ أﻣﺎم اﻟﺼﻒ‬
◊ moeilijk, moeilijke ‫ • ﺻﻌﺐ‬veel �‫ﻛﺜ‬
‫ي‬
∆ De Nederlandse taal heeft veel
□ zien (ik zie, jij ziet, hij ziet, wij zien) ‫ﻳﺮى‬
moeilijke woorden.
∆ Wat zien jullie in de klas?
‫ﻛﺜ� ﻣﻦ اﻟ�ﻠﻤﺎت‬
‫اﻟﻠﻐﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ ﺗﺤﺘﻮي ﻋ� ي‬
.‫اﻟﺼﻌبﺔ‬ ‫ﻣﺎذا ﺗﺮون ف ي� اﻟﺼﻒ؟‬

‫ ؞‬het potlood ‫ﻗﻠﻢ رﺻﺎص‬, de potloden ‫ج‬


‫ ؞‬De mensen ‫اﻟﻨﺎس‬
◊ snel, snelle ‫�� ــﻊ‬
∆ Mensen praten snel. 2.8.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
.‫اﻟﻨﺎس ﻳﺘﺤﺪﺛﻮن ��ﻋﺔ‬
∆ sorry ‫آﺳﻒ‬ Je ziet een docent en twee cursisten. De
∆ Wat betekent dat? ‫ﻣﺎ‬ docent staat voor de klas. De cursisten
‫ﻣﻌىن ﻫﺬا؟‬ zitten in de klas.
∆ Wat is dat? ‫ﻣﺎ ﻫﺬا؟‬ de docent Goedemiddag! We gaan
� beginnen. We leren vandaag de dingen
∆ Wat zeg je? ‫ﻋﻔﻮا ﻣﺎذا‬
‫ﺗﻘﻮل؟‬ in de klas.
∆ Wat zegt u? ‫ﺣ�ﺗﻚ؟‬ ‫ﻣﺎذا ﺗﻘﻮل ض‬ Wat zien jullie in de klas? Olek, wat zie
jij?
2.8 In de klas ‫ﻓﻲ اﻟﺼﻒ‬ Olek Ik zie een bord en ik zie een
□ beginnen (ik begin, jij begint, hij potlood.
begint, wij beginnen) ‫ﻳبﺪأ‬ de docent Potlood, heel goed.
‫ ش‬de dingen ‫ج‬
‫ ؞‬het ding ‫اﻟ�ء‬, Olek En ik zie dit. Wat is dit?
‫ي‬ de docent Dat? Dat is een gum.
‫ ؞‬De gum ‫ﻣﺤﺎ�ﺔ‬, de gummen
Olek Gum? Hoe spel je dat?
∆ Hoe spel je dat? ‫ﺗﺘﻬ� ذﻟﻚ؟‬
� ‫ﻛ�ﻒ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 17


de docent G - U - M. Heel ◊ Eerste ‫اﻷول‬
goed! En Hiba, wat zie jij? ‫ ؞‬Het jaar ‫ﻋﺎم أو ﺳﻨﺔ‬, de jaren ‫ج‬
Hiba Ik zie een pen en ‫ ؞‬De maand ‫ﺷﻬﺮ‬, de maanden ‫ج‬
papier. ◊ Laatste �‫اﻷﺧ‬
‫ي‬
de docent Heel goed. Hoe spel je dat, ∆ December is de laatste maand van het
pen? jaar. .‫د�ﺴﻤ� أﺧﺮ ﺷﻬﺮ اﻟﺴﻨﺔ‬
‫ب‬ ‫ﺷﻬﺮ‬
Hiba Dat is makkelijk. P - E - N.
de docent P - E - N, heel goed. En papier? 1. Januari ‫ين‬
‫كﺎﻧﻮن اﻟﺜﺎ ي‬
Hoe spel je papier? 2. Februari ‫ﺷبﺎط‬
Hiba P - A - P - … Dat is moeilijk. 3. Maart ‫آذار‬
de docent Het is moeilijk, hè. Ik schrijf 4. April ‫ﻧ�ﺴﺎن‬
het woord op het bord. Papier. 5. Mei ‫أ�ﺎر‬
6. Juni ‫ﺣ��ﺮان‬
2.9 Een opdracht maken ‫ﺣﻞ وظﯿﻔﺔ أو ﺗﻤﺮﯾﻦ‬ 7. Juli ‫ﺗﻤﻮز‬
□ kiezen (ik kies, jij kiest, hij 8. Augustus ‫آب‬
kiest, wij kiezen) ‫�ﺨﺘﺎر‬ 9. September ‫أ�ﻠﻮل‬
∆ Je moet het goede 10. Oktober ‫���ﻦ اﻷول‬ ‫ش‬
antwoord kiezen. 11. November ‫ين‬ ‫ث‬
‫���ﻦ اﻟﺜﺎ ي‬
.‫�ﺠﺐ أن ﺗﺨﺘﺎر اﻟﺠﻮاب اﻟﺼﺤﻴﺢ‬ 12. December ‫كﺎﻧﻮن اﻷول‬

‫ ؞‬het kruisje ‫ﻋﻼﻣﺔ اﻟﺼﻠ�ﺐ‬, 2.11 In de pauze ‫ﻓﻲ اﻹﺳﺘﺮاﺣﺔ‬


de kruisjes ‫ج‬ �
∆ Alsjeblieft ‫ ∆ • ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ‬dank je wel ‫ﺷﻜﺮا‬
∆ Je moet een kruisje zetten. □ drinken (ik drink, jij drinkt, hij drinkt,
.‫�ﺠﺐ أن ﺗﻀﻊ ﻋﻼﻣﺔ اﻟﺼﻠ�ﺐ‬ wij drinken) ‫��ب‬ ‫ش‬
‫ ؞‬de lijn ‫ﺧﻂ أو ﺳﻄﺮ‬, de lijnen ‫ج‬ ∆ Ik drink thee. ‫أﻧﺎ شأ�ب ﺷﺎي‬
∆ Wil je wat drinken?
□ moeten (ik moet, jij moet, hij moet, wij ‫� ًء؟‬‫ش‬ ‫ش‬
‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ أن ��ب ي‬
moeten) ‫�ﺠﺐ‬ ∆ graag ‫ ؞ • بكﻞ �ور‬De koffie ‫ﻗﻬﻮة‬
∆ Je moet veel opdrachten maken. ∆ Wil je koffie? Ja, graag!
.‫ﻛﺜ�ة‬
‫�ﺠﺐ أن ﺗﺤﻞ وﻇﺎﺋﻒ ي‬ .‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ ﺷﺎي؟ ﻧﻌﻢ بكﻞ �ور‬
‫ ؞‬het plaatje (foto) ‫ﺻﻮرة‬, de plaatjes ‫ج‬ �
‫ ؞‬De melk ‫•ﺣﻠ�ﺐ‬Nee, dank je. ‫ﻻ ﺷﻜﺮا‬
‫ ؞‬Het rondje ‫داﺋﺮة أو ﻛﺮة‬, de rondjes • ◊ op school ‫ ؞ • بﺎﻟﻤﺪرﺳﺔ‬De suiker ‫ﺳﻜﺮ‬
‫ج‬ ‫ ؞‬De thee ‫ﺷﺎي‬
‫ ؞‬De streep ‫ﺧﻂ أو ش��ﻂ‬, de strepen ‫ج‬ □ willen (ik wil, jij wil, hij wil, wij willen)
□ typen (ik typ, jij typt, hij typt, wij ‫ﻳ��ﺪ‬
typen) ‫اﻟ�ﺘﺎبﺔ ﺑ�ﺳﺘﺨﺪام ﻟﻮﺣﺔ اﻟﻤﻔﺎﺗﻴﺢ‬ ∆ Wil je koffie of thee?
∆ Ik typ op een toetsenbord. ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ ﻗﻬﻮة أو ﺷﺎي؟‬
.‫أﻧﺎ أ�ﺘﺐ بﻠﻮﺣﺔ اﻟﻤﻔﺎﺗﻴﺢ‬
2.11.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
2.10 De maanden van het jaar ‫أﺷﮭﺮ اﻟﺴﻨﺔ‬
‫ ؞‬De datum‫ ﺗﺎر� ــﺦ‬, de datums (de data) ‫ج‬ Je ziet Linda en Karim. Ze zijn op school.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 18


Ze praten in de pauze.
Linda Hoi Karim! drinken
Karim Hoi! �‫اﻟﻨﻈﺎ‬
‫ي‬ ‫اﻟﻔﻌﻞ‬
Linda Hoe is het met je? Het regelmatige werkwoord
Karim Goed! En met jou? ‫ﺻ�ﻐﺔ‬
Linda Ook goed. Ik drink Ik-vorm ‫اﻧﺎ شأ�ب‬
Wil je wat drinken? Jij drinkt Ik vorm + t ‫��ب‬ ‫اﻧﺖ ش‬
Karim Ja, graag. U drinkt Ik vorm + t ‫��ب‬ ‫اﻧﺖ ش‬
Linda Wil je koffie of thee? Hij drinkt Ik vorm + t ‫��ب‬ ‫ﻫﻮ ش‬
Karim Koffie graag. Zij drinkt ‫��ب‬ ‫� ش‬
‫ي‬
Linda En wil je suiker en melk? Wij Hele ‫��ب‬‫ﻧﺤﻦ ش‬
Karim Nee, dank je. drinken werkwoord
Linda Alsjeblieft. Jullie Hele ‫���ﻮن‬ ‫اﻧﺘﻢ ش‬
Karim Dank je wel! drinken werkwoord
Zij drinken Hele ‫���ﻮن‬ ‫ﻫﻢ ش‬
2.12 Woorden met -ch of -sch werkwoord

-ch : -g ‫يف‬
‫ﺣﺮﻓن‬ ‫اﻟﻔﻌﻞ اﻟﻨﻈﺎ� ي ف‬
‫ﻳﺘﻤ� بﺤﺬف أو ز�ﺎدة ﺣﺮف أو‬ ‫ي‬
Lach ‫ �ﻀﺤﻚ‬Licht ‫ ﺿﻮء‬Dochter ‫إﺑﻨﺔ‬ ‫ﻣﻦ أﺟﻞ اﻟﺘﺤﻮل ﻣﻦ اﻟﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ إ� ﺻ�ﻐﺔ‬
Acht ‫ ﺛﻤﺎﻧ�ﺔ‬Nicht ‫ إﺑﻨﺔ ﻋﻢ‬Opdracht .‫اﻟﻤﺼﺪر‬
‫ﺗﻤ��ﻦ أو‬
‫وﻇ�ﻔﺔ‬ ‫أﻣﺜﻠﺔ أﺧﺮى ﻟﻸﻓﻌﺎل اﻟﻨﻈﺎﻣ�ﺔ‬
Voorbeelden van regelmatige
-sch : -sg werkwoorden
School ‫ﻣﺪرﺳﺔ‬ Schoen ‫ﺣﺬاء‬ Luisteren ‫�ﺴﺘﻤﻊ‬
Schrijven ‫ﻧﻜﺘﺐ‬ Schoonzus ‫زوﺟﺔ إﺑﻦ‬ Begrijpen ‫ﻧﻔﻬﻢ‬
Betekenen ‫ن‬
(‫)�ﻌي‬ ‫ن‬
‫ﻧﻌي‬
‫ي‬ ‫ي‬
Drinken ‫��ب‬‫ش‬
2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken
Moeten (‫�ﺠﺐ )ﻻزم‬
In thema 1 heb je zijn en hebben geleerd.
Typen ‫ﻧﻜﺘﺐ ﻋ� ﻟﻮﺣﺔ‬
Zijn en hebben zijn onregelmatige
‫ﻣﻔﺎﺗﻴﺢ‬
werkwoorden.
Werken (‫ﻧﻌﻤﻞ )�ﺸﺘﻐﻞ‬
‫ف ي� اﻟﻔﺼﻞ اﻷول ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن و ﻓﻌﻞ‬
‫ ﻫﺬان اﻟﻔﻌﻼن ﻣﻦ اﻷﻓﻌﺎل اﻟﺸﺎذة ﻷن ﺻ�ﻐﺔ‬.‫اﻟﻤﻠ��ﺔ‬
.‫اﻟﻤﺼﺪر ﺗﺨﺘﻠﻒ ﺗﻤﺎﻣﺎ ﻋﻦ ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬ 2.14 Begrijp je het? ‫ھﻞ ﺗﻔﮭﻢ؟‬
Veel werkwoorden zijn regelmatige ‫ ؞‬De bladzijde ‫ﺻﻔﺤﺔ‬, de bladzijdes ‫ج‬
werkwoorden. Bijvoorbeeld: drinken. ‫ ؞‬de fout, de fouten ‫ج‬
‫ ﻋ� ﺳب�ﻞ‬.‫اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻷﻓﻌﺎل ﺗﻜﻮن أﻓﻌﺎل ﻧﻈﺎﻣ�ﺔ‬
‫ي‬ ◊ fout, foute ‫ﺧﻄﺄ‬
:‫اﻟﻤﺜﺎل‬ ‫ئ‬
∆ Het antwoord is fout. .�‫ﺧﺎ‬ ‫اﻟﺠﻮاب‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 19


□ kijken (ik kijk, jij kijkt, de docent Nee, dat is fout. Rosa, weet
hij kijkt, wij kijken) ‫ﻳﻨﻈﺮ أو‬ jij het?
‫�ﺸﺎﻫﺪ أو ﻳﺘﻔ�ج‬ Rosa Ja, op bladzijde 86.
∆ Ik kijk tv. de docent Goed! Jullie gaan de tekst
.‫أﻧﺎ أﺗﻔ�ج إ� اﻟﺘﻠﻔ��ﻮن‬ lezen. En jullie maken de opdrachten bij
de tekst: Welk woord is weg? En de
‫ ؞‬de les ‫درس‬, de lessen ‫ج‬ puzzel. Hebben jullie vragen?
‫ ؞‬de puzzel ‫ﻟﻐﺰ كﻠﻤﺎت ﻣﺘﻘﺎﻃﻌﺔ‬, de puzzels ‫ج‬ Bob Ja, wat is een puzzel?
‫ ؞‬de titel ‫اﻟﻌﻨﻮان أو إﺳﻢ اﻟﻨﺺ‬, de titels ‫ج‬ de docent Je ziet een puzzel op bladzijde
85.
□ weten (ik weet, jij weet, hij weet, wij Begrijp je het?
weten) ‫�ﻌﺮف و �ﻌﻠﻢ‬ Bob Ja, dank je wel.
∆ Hij weet de titel van de tekst.
.‫ﻫﻮ �ﻌﺮف ﻋﻨﻮان اﻟﻨﺺ‬ 2.15 Alsjeblieft, dank je wel
∆ Ik weet het niet. .‫أﻧﺎ ﻻ أﻋﻠﻢ أو أﻧﺎ ﻻ أﻋﺮف‬ Alsjeblieft ‫ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ‬
∆ Wil je mij helpen, alstublieft?
◊ weg ‫ﻏ� ﻣﻮﺟﻮد‬
‫ﻏﺎﺋﺐ أو ﻣﻔﻘﻮد أو ي‬ ‫ت‬
‫ﻣﺴﺎﻋﺪي ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ؟‬ ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ‬
‫ي‬
∆ Welk woord is weg? ‫ﻏ� ﻣﻮﺟﻮدة؟‬ ‫أي كﻠﻤﺔ ي‬

∆ Bedankt (dank je wel) ‫ﺷﻜﺮا‬
welk, welke ‫ أي‬،‫أﻳﻬﻤﺎ‬
∆ Welke bladzijde? ‫أي ﺻﻔﺤﺔ؟‬ � �
∆ graag gedaan �‫ﻋﻔﻮا أو ﻻ ﺷﻜﺮا ﻋ‬
‫واﺟﺐ‬
2.14.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
□ geven (ik geef, jij geeft, hij geeft, wij
De cursisten zitten in de klas. geven) �‫�ﻌ‬
‫ي‬
De les begint. ∆ Kun je het boek aan mij geven?
Je hoort de docent en twee cursisten. ‫ن‬
‫ﺗﻌﻄﻴي اﻟ�ﺘﺎب؟‬ ‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻨﻚ أن‬
‫ي‬
de docent Goedemiddag.
We gaan vandaag lezen, schrijven en □ helpen (ik help, jij helpt, hij helpt, wij
spreken. We gaan kijken naar tekst 2.15. helpen) ‫�ﺴﺎﻋﺪ‬
Wat is de titel van tekst 2.15, Rosa? iemand ‫ﺷﺨﺺ ﻣﺎ‬
Rosa Ik weet het niet. ∆ Hij helpt iemand. ‫ﻫﻮ �ﺴﺎﻋﺪ‬

de docent Wie weet wat een titel is? .‫أﺣﺪا‬
Jij, Bob?
Bob Ja, de titel is de naam van een □ krijgen (ik krijg, jij krijgt, hij krijgt, wij
tekst. ‫�ﺤﺼﻞ ﻋ� و �ﺴﺘﻠﻢ و ت‬
krijgen) �‫ﻳﺘﻠ‬
de docent Dat is goed. En wat is de ∆ In Nederland krijg je veel
naam van tekst 2.15? brieven. ‫ﻛﺜ�ة‬ ‫ف‬
‫ي� ﻫﻮﻟﻨﺪا �ﺴﺘﻠﻢ رﺳﺎﺋﻞ ي‬
Bob Uh… dat is Alsjeblieft, dank je wel.
de docent Ja, goed. En op welke
bladzijde staat tekst 2.15?
Bob Op bladzijde 68.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 20


∆ Wat is een puzzel? ‫ﻣﺎ ﻫﻮ‬ Lees de woorden. Wat is het
‫ﻟﻐﺰ؟‬ tegenstelde?
∆ Je ziet een puzzel op
bladzijde 85. Binnen - ………………………………………………

‫ين‬
.‫اﻟﺜﻤﺎﻧن‬ ‫أﻧﺖ ﺗﺮى ﻟﻐﺰا ف ي� اﻟﺼﻔﺤﺔ اﻟﺨﺎﻣﺴﺔ و‬
Pen - ……………………………………………………
□ vragen (ik vraag, jij
vraagt, hij vraagt, wij Makkelijk - ………………………………………….
vragen) ‫�ﺴﺄل‬
∆ Ik wil je iets vragen. Docent - ………………………………………………
.‫�ء‬ ‫ش‬
‫أر�ﺪ أن أﺳﺄﻟﻚ ﻋﻦ ي‬
Vandaag - ……………………………………………
Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬
Goed - …………………………………………………
Lees de vragen en geef antwoord. Maak
hele zinnen. Vraag - ………………………………………………..

Wie ben jij? Groot - ………………………………………………

…………………………………………………………….

Wat leer jij?

…………………………………………………………….

Waar kom je vandaan?

…………………………………………………………….

Waar woon je?

…………………………………………………………….

Hoeveel kinderen heb je?

………………………………………………………….

Wanneer is het weekend?

…………………………………………………………….

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 21


Thema 3 Wonen ‫ اﻟﺴﻜﻦ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺜﺎﻟﺚ‬ :‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
‫ﺻﺤﻴﺢ‬ ‫ئ‬
�‫ﺧﺎ‬ (fout)
3.1 Het huis ‫اﻟﺒﯿﺖ‬ (goed)
‫ ؞‬Het dak ‫اﻟﺴﻘﻒ‬ Ik pak ‫أﻧﺎ‬ Ik pakk
Ik bel ‫أﻧﺎ أﺗﺼﻞ‬ Ik bell
‫� ي‬
�‫اﻟﺨﺎر‬, de daken ‫ج‬
‫ ؞‬De deur ‫بﺎب‬, Tas ‫ﺷﻨﻄﺔ‬ Tass
de deuren ‫ج‬ Ik zeg ‫أﻧﺎ أﻗﻮل‬ Ik zegg
‫ ؞‬Het balkon ‫ ش�ﻓﺔ أو بﻠ�ﻮن‬, de Klas ‫ﺻﻒ‬ Klass
balkons ‫ج‬ Sok ‫ﺟﻮرب‬ Sokk

‫ ؞‬De flat ‫ﺷﻘﺔ أو ﻋﻤﺎرة أو ﺑﻨﺎ�ﺔ‬, ik-vorm ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬


de flats ‫ج‬ ‫ ؞‬Het werkwoord ‫اﻟﻔﻌﻞ‬, de werkwoorden
‫ ؞‬De garage ‫ﻛﺮاج أو ﻣﺮأب‬, ‫ج‬
de garages ‫ج‬
‫ ؞‬Het huis ‫ﺑ�ﺖ‬, 3.3 De kamers ‫اﻟﻐﺮف‬
de huizen ‫ج‬ ‫ ؞‬De badkamer ‫ﺣﻤﺎم‬, de badkamers ‫ج‬
‫ ؞‬De muur ‫ﺟﺪار أو ﺣﺎﺋﻂ‬, de muren ‫ج‬ ◊ Beneden ‫ف ي� اﻷﺳﻔﻞ أو ﺗﺤﺖ‬
‫ ؞‬Het raam ‫ﻧﺎﻓﺬة‬, de ramen ‫ج‬ ∆ De keuken is beneden.
‫ ؞‬De schuur ‫ﺻﻐ� ﻋﻨﺪ‬‫ي‬ ‫ﻣﺴﺘﻮدع‬ .‫اﻟﻤﻄﺒﺦ ف ي� اﻷﺳﻔﻞ‬
‫اﻟﺒ�ﺖ‬, de schuren ‫ج‬
‫ ؞‬De tuin ‫ﺣﺪ�ﻘﺔ‬, de tuinen ‫ج‬ ◊ Boven ‫أﻋ� أو ﻓﻮق أو اﻟﻄﺎﺑﻖ اﻟﻌﻠﻮي‬
∆ De slaapkamer is boven.
3.2 Ik zeg, wij zeggen – ik spel, �‫ﻏﺮﻓﺔ اﻟﻨﻮم ف ي� اﻷﻋ‬
wij spellen � ‫ﻣﻤﺮ أو ﻛﻮر�ﺪور أو ي‬, de
‫ ؞‬De gang �‫دﻫﻠ‬
De korte klank, de korte
gangen ‫ج‬
klanken �‫ﻗﺼ‬‫ﺻﻮت ي‬
‫ ؞‬De kamer ‫ﻏﺮﻓﺔ‬, de kamers ‫ج‬
‫ ؞‬De keuken ‫ﻣﻄﺒﺦ‬,
de keukens ‫ج‬
�‫ﻗﺼ‬
‫ي‬ ‫اﻓﻌﺎل ﻟﻬﺎ ﺻﻮت‬
‫ ؞‬De slaapkamer ‫ﻏﺮﻓﺔ ﻧﻮم‬,
Werkwoorden met een korte klank
de slaapkamers ‫ج‬
‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬ ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬
‫ ؞‬De wc (het toilet) ‫ﻣﺮﺣﺎض‬, de wc’s ‫ج‬
Zeggen ‫أﻗﻮل ﻧﻘﻮل‬ Zeg
‫ ؞‬De woonkamer ‫ﻏﺮﻓﺔ اﻟﺼﺎﻟﻮن‬,
Zitten ‫أﺟﻠﺲ ﻧﺠﻠﺲ‬ Zit
de woonkamers ‫ج‬
Beginnen ‫ﻧبﺪأ‬ ‫أبﺪأ‬ Begin ‫ ؞‬De zolder ‫اﻟﺴﻘ�ﻔﺔ‬, de zolders ‫ج‬
Pakken ‫أﺧﺪ ﻧﺄﺧﺬ‬ Pak ∆ Op de zolder staat een tafeltje achter
Spellen ‫ئ‬
�‫ﻧﻬ‬
� ‫ئ‬
�‫أﻫ‬� Spel ‫ف� اﻟﺴﻘ�ﻔﺔ ﺗﻮﺟﺪ ﺗﺮ ي ف‬
het bed. .‫اﺑ�ة ﺧﻠﻒ اﻟ��ﺮ‬ ‫ي‬
‫ ؞‬De kelder ‫ﻗﺒﻮ‬, de kelders ‫ج‬
Aan het eind van een woord staan nooit
twee dezelfde medeklinkers.
‫ﻻ �ﻤﻜﻦ أن �ﻜﻮن ف ي� أﺧﺮ اﻟ�ﻠﻤﺔ ﺣﺮﻓﺎن ﺳﺎ�ﻨﺎن‬
.‫ﺗنﺘ� اﻟ�ﻠﻤﺔ بﺤﺮف ﺳﺎ�ﻦ واﺣﺪ ﻓﻘﻂ‬ ‫ي‬ ‫ إﻧﻤﺎ‬.‫ﻣﺘﻤﺎﺛﻼن‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 22


3.4 Ik wil me graag voorstellen. 3.4.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
.‫أرﯾﺪ أن أﻋﺮف ﻋﻦ ﻧﻔﺴﻲ‬

◊ Alleen ‫وﺣ�ﺪا‬ Je ziet Sara en Kees. Kees is de buurman
∆ Woon je alleen? ‫ﻫﻞ �ﺴﻜﻦ ﻟﻮﺣﺪك؟‬ van Sara.
Sara Goedemorgen, ik ben de nieuwe
‫ ؞‬De buurman ‫ﺟﺎر‬, de buurmannen ‫ج‬ buurvrouw.
‫ ؞‬De buren ‫ﺟ�ان‬
‫ي‬ Ik wil me graag voorstellen.
‫ ؞‬De buurvrouw ‫ﺟﺎرة‬, de buurvrouwen ‫ج‬ Mijn naam is Sara Pol.
Kees Hallo.
‫ ؞‬Een beetje ‫ﻗﻠ�ﻞ‬ Welkom in de straat!
∆ Een beetje suiker, alstublieft. Ik ben Kees van Daal.
ً
.‫ﻗﻠ�� ﻣﻦ اﻟﺴﻜﺮ ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ‬ Mijn vrouw heet
Anneke.
◊ gezellig, gezellige Zij is ook thuis.
‫ﻣﻤﺘﻊ أو ﻣﺆ�ﺲ أو ﺣﺴﻦ اﻟﻤﺨﺎﻟﻄﺔ أو رﻓﻘﺔ ﺟﻤ�ﻠﺔ‬ Wil je een kopje koffie?
□ komen (ik kom, jij komt, hij komt, wij Sara Ja graag!
komen) ‫�ﺠئ‬‫�ﺄئ و ي ئ‬‫ت‬ Kees Gezellig! Kom binnen.
‫ي‬ �
∆ Kom binnen! !‫ادﺧﻞ‬ Kees Dit is mijn vrouw.
∆ Gezellig! Kom binnen. Anneke, dit is de nieuwe buurvrouw.

.‫�ﺎ ﻟﻬﺎ ﻣﻦ رﻓﻘﺔ ﺟﻤ�ﻠﺔ! ادﺧﻞ‬ Anneke Dag, ik ben Anneke van Daal.
Welkom!
‫ ؞‬het koekje ‫ﺻﻐ�ة‬
‫ي‬ ‫ﻛﻌﻜﺔ‬, de koekjes ‫ج‬ Sara Dank je. Mijn naam is Sara Pol.
‫ ؞‬Het kopje ‫ﻓﻨﺠﺎن‬, de kopjes ‫ج‬ Kees Ik ga koffie zetten.
nieuw, nieuwe ‫ﺟﺪ�ﺪ‬ Wil je suiker en melk?
‫ ؞‬de straat ‫ﺷﺎرع‬, de straten ‫ج‬ Sara Een beetje melk, graag.
Kees Oké.
◊ thuis ‫بﺎﻟﺒ�ﺖ‬ Kees Alsjeblieft.
∆ Zij is ook thuis. Sara Dank je wel.

.‫� أ�ﻀﺎ ﻣﻮﺟﻮدة بﺎﻟﺒ�ﺖ‬
‫ي‬ Kees Wil je een koekje?
Sara Ja, graag.
□ zich voorstellen (ik wil me voorstellen) Anneke Woon je alleen?
‫�ﻌﺮف ﻋﻦ ﻧﻔﺴﻪ‬ Sara Nee, ik ben getrouwd.
∆ Ik wil me graag voorstellen. En ik heb een dochter.
�‫ﻧﻔ‬ ّ ‫أر�ﺪ أن‬
‫أﻋﺮف ﻋﻦ‬ Anneke Oh wat leuk! !‫�ﺎ ﺳﻼم‬
‫ي‬
Wij hebben ook een dochter.
∆ Kom je koffie drinken? Ze is dertien jaar.
‫ﺗﺄي ش‬
‫ﻟت�ب ﻗﻬﻮة؟‬ ‫ت‬ Sara Mijn dochter is drie jaar.
‫ﻫﻞ ﻟﻚ أن ي‬ �
∆ Ja, gezellig! ‫ﺣﺴﻨﺎ �ﺎ ﻟﻬﺎ ﻣﻦ رﻓﻘﺔ ﺟﻤ�ﻠﺔ‬
∆ Oh wat leuk! !‫�ﺎ ﺳﻼم! �ﺎ ﻟﻪ ﻣﻦ ﺟﻤ�ﻞ‬ 3.5 De meubels ‫اﻷﺛﺎث‬
∆ Wanneer kun je? ‫ﻣى �ﻤﻜﻨﻚ؟‬ ‫ت‬ ‫ ؞‬Het bad ‫بﺎﻧﻴﻮ أو ﺣﻮض اﻻﺳﺘﺤﻤﺎم‬
∆ Tot zo! !‫إ� اﻟﻠﻘﺎء بﻌﺪ ﻗﻠ�ﻞ‬ ∆ De badkamer heeft geen bad.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 23


‫اﻟﺤﻤﺎم ﻟ�ﺲ ﻓ�ﻪ بﺎﻧﻴﻮ‬ ‫ ؞‬De lange klank, de lange klanken ‫ﺻﻮت‬
‫ ؞‬De bank ‫ﻛﻨبﺔ أو أر�ﻜﺔ أو ﻣﻘﻌﺪ‬, de banken ‫ج‬ ‫ﻃ��ﻞ‬
∆ Ik zit op de bank. .‫أﻧﺎ أﺟﻠﺲ ﻋ� اﻟ�ﻨبﺔ‬ ‫ ؞‬Het werkwoord ‫اﻟﻔﻌﻞ‬, de werkwoorden
‫ ؞‬Het bed ‫��ﺮ‬, de bedden ‫ج‬
‫ ؞‬De douche ‫ﺣﻤﺎم‬,‫ﱠ‬
3.7 De kleuren ‫اﻷﻟﻮان‬
de douches ‫ج‬ ◊ blauw, blauwe ‫أزرق‬
∆ Ik neem elke ochtend een ◊ bruin, bruine ‫ﺑي أو أﺳﻤﺮ‬ ‫ن‬
ّ ‫ي‬
douche. ‫أﺳﺘﺤﻢ كﻞ ﺻبﺎح‬ ‫أﻧﺎ‬ ∆ Een bruine tafel. .‫ﻃﺎوﻟﺔ ﺑن�ﺔ‬
‫ ؞‬De kast ‫ﺧﺰاﻧﺔ‬, de kasten ‫ج‬ ◊ geel, gele ‫أﺻﻔﺮ‬
‫ ؞‬De lamp ‫ﻣﺼبﺎح‬, de lampen ‫ج‬ ◊ grijs, grijze ‫رﻣﺎدي‬
‫ ؞‬Het meubel ‫أﺛﺎث‬, de meubels ‫ج‬ ◊ groen, groene �‫أﺧ‬ ‫ض‬
‫ ؞‬De stoel �‫ﻛﺮ‬,
‫ي‬ de stoelen ‫ ؞‬de kleur ‫اﻟﻠﻮن‬, de kleuren ‫ج‬
‫ج‬ ◊ oranje �‫ﺑﺮﺗﻘﺎ‬
‫ي‬
‫ ؞‬De tafel ‫ﻃﺎوﻟﺔ‬, de tafels ‫ج‬ ◊ paars, paarse �‫ﺑﻨﻔﺴ‬ ‫ﻣﻮف أو‬
‫ب ي‬
‫ ؞‬De televisie ‫ﺗﻠﻔ��ﻮن‬, de ◊ rood, rode ‫أﺣﻤﺮ‬
televisies ‫ج‬ ◊ roze ‫وردي‬
◊ wit, witte ‫أﺑ�ﺾ‬
3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij ∆ De kast in de slaapkamer is wit.
spreken .‫اﻟﺨﺰاﻧﺔ بﻐﺮﻓﺔ اﻟﻨﻮم ﺑ�ﻀﺎء‬
Heeft het hele werkwoord een lange ◊ zwart, zwarte ‫أﺳﻮد‬
klank? De ik-vorm krijgt twee klinkers.
‫ﻫﻞ ﻟﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر ﺻﻮت ﻃ��ﻞ؟‬ 3.8 De buurt ‫اﻟﺤﻲ او اﻟﺤﺎرة‬
:‫ﻣﺜﻼ‬ ◊ aardig , aardige ‫ﻟﻄ�ﻒ‬
‫ ؞‬de buurt ‫اﻟ� أو اﻟﺤﺎرة‬
‫ ي‬, de buurten ‫ج‬
Wonen Spreken ∆ De mensen in mijn buurt zijn aardig.
‫ﻓ�ﻜﻮن ﻟﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ ﺣﺮﻓﺎن ﺻﻮﺗ�ﺎن‬ ّ �‫اﻟﻨﺎس ف‬
.‫� ﻟﻄﻔﺎء‬‫ي ي‬
Wij wonen. Ik woon. ‫ ؞‬het dorp ‫ﻗ��ﺔ‬,
Wij Ik spreek. de dorpen ‫ج‬
spreken. ◊ hoog, hoge �‫ﻋﺎ‬‫ﻣﺮﺗﻔﻊ أو ي‬
∆ De flat is hoog. .‫اﻟﺒﻨﺎ�ﺔ ﻋﺎﻟ�ﺔ‬
‫ ؞‬de lift ‫ﻣﺼﻌﺪ‬, de liften ‫ج‬
‫اﻓﻌﺎل ﻟﻬﺎ ﺻﻮت ﻃ��ﻞ‬ ∆ Er is geen lift. .‫ﻻ ﻳﻮﺟﺪ ﻣﺼﻌﺪ‬
Werkwoorden met een lange klank ◊ mooi, mooie ‫ﺟﻤ�ﻞ‬
‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬ ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬ ‫ ؞‬het park ‫ﺣﺪ�ﻘﺔ ﻋﺎﻣﺔ‬, de parken ‫ج‬
Spelen ‫أﻟﻌﺐ ﻧﻠﻌﺐ‬ Speel ∆ Er is een mooi park.
Lezen ‫ﻧﻘﺮأ‬ ‫أﻗﺮأ‬ Lees .‫ﺗﻮﺟﺪ ﺣﺪ�ﻘﺔ ﺟﻤ�ﻠﺔ‬
Slapen ‫ﻧﻨﺎم‬ ‫أﻧﺎم‬ Slaap ‫ ؞‬de stad ‫ﻣﺪﻳﻨﺔ‬, de steden ‫ج‬
Maken ‫أﺻﻨﻊ ﻧﺼﻨﻊ‬ Maak ‫ ؞‬de trap ‫درج أو ﺳﻼﻟﻢ أو ﺳﻠﻢ‬,
de trappen ‫ج‬
ik-vorm ‫)ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ( اﻧﺎ‬ ‫ ؞‬de verdieping ‫اﻟﻄﺎﺑﻖ‬, de verdiepingen ‫ج‬
◊ weinig, weinige ‫ﻗﻠ�ﻞ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 24


‫ ؞‬de winkel ‫دكﺎن أو ﻣﺘﺠﺮ أو ﻣﺤﻞ‬, de winkels 3.9 Eerste, tweede, derde
‫ج‬. ∆ Er zijn weinig winkels.
.‫ﻳﻮﺟﺪ اﻟﻘﻠ�ﻞ ﻣﻦ اﻟﻤﺤﻼت‬ Eerste ‫اﻷول‬
Tweede ‫ين‬
‫اﻟﺜﺎ ي‬
3.8.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬ Derde ‫اﻟﺜﺎﻟﺚ‬
Vierde ‫اﻟﺮاﺑﻊ‬
Je hoort Jan, Layla en Merel.
Vijfde ‫اﻟﺨﺎﻣﺲ‬
Ze zeggen waar ze wonen.
Hoi! Ik ben Jan. Zesde ‫اﻟﺴﺎدس‬
Ik woon in de stad Utrecht. Zevende ‫اﻟﺴﺎﺑﻊ‬
Utrecht is een mooie stad. Achtste ‫اﻟﺜﺎﻣﻦ‬
De mensen in mijn straat zijn aardig. Negende ‫اﻟﺘﺎﺳﻊ‬
Tiende ‫ش‬
�‫اﻟﻌﺎ‬
Het is een leuke buurt.
Er is een groot park.
Hallo! Ik heet Merel. 3.10 Te huur ‫ﻟﻼﯾﺠﺎر‬
Ik woon ook in Utrecht. ‫ ؞‬Het aantal ‫ﻋﺪد‬, de aantallen ‫ج‬
Ik woon in een flat. De flat is hoog. ◊ druk, drukke ‫ﻣﺰدﺣﻢ‬
Ik woon op de tiende verdieping. ∆ Een grote stad is druk.
Er is een lift. .‫�ﺒ�ة ﻣﺰدﺣﻤﺔ‬
‫اﻟﻤﺪﻳﻨﺔ اﻟ ي‬
In mijn buurt zijn veel winkels.
Dag! Mijn naam is Layla. □ huren (ik huur, jij huurt, hij huurt, wij
Ik woon in Maarssen. huren) ‫�ﺴﺘﺄﺟﺮ‬
Maarssen is een dorp. ∆ Zij willen het huis huren.
Ik woon in een flat. ‫ﻫﻢ ﻳ��ﺪون أن �ﺴﺘﺄﺟﺮوا اﻟﺒ�ﺖ‬
Ik woon op de tweede verdieping.
Er is geen lift. Ik ga met de trap. ‫ ؞‬het internet ‫•إ تﻧ�ﻧﺖ‬nu ‫•اﻵن‬per ‫ﻟ�ﻞ‬
In mijn buurt is een school. ∆ Per maand (elke maand). .‫كﻞ ﺷﻬﺮ‬
Er zijn weinig winkels.
‫ ؞‬de plaats (plek) ‫ﻣكﺎن‬, de plaatsen ‫ج‬
‫ ؞‬de prijs ‫اﻟﺴﻌﺮ‬, de prijzen ‫ج‬

◊ rustig, rustige ‫ﻫﺎدئ‬


∆ Een dorp is rustig. .‫اﻟﻘ��ﺔ ﻫﺎدﺋﺔ‬
◊ te huur ‫ﻟﻺ�ﺠﺎر‬

□ zoeken (ik zoek, jij zoekt, hij


zoekt, wij zoeken) ‫ﻳبﺤﺚ ﻋﻦ‬
∆ Ik zoek een woning. .‫ﻣ�ل‬‫أﻧﺎ أبﺤﺚ ﻋﻦ نن‬
◊ zonder ‫بﺪون‬
∆ Het is een huis zonder tuin.
‫إﻧﻪ ﺑ�ﺖ بﺪون ﺣﺪ�ﻘﺔ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 25


3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij □ lachen (ik lach, jij lacht, hij lacht,
kiezen wij lachen) ‫�ﻀﺤﻚ‬
Aan het eind van een woord staat nooit
een v of een z. □ liggen (ik lig, jij ligt, hij ligt, wij liggen)
‫ت‬
‫يف‬
‫بﺎﻟﺤﺮﻓن‬ �‫ﻳنﺘ‬
‫ي‬ ‫ﻻ ﻳﻮﺟﺪ ف ي� اﻟﻠﻐﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ ﻓﻌﻞ‬ ‫�ﺴﺘﻠ� و ﻳﺘﻤﺪد‬
‫ي‬
‫ين‬
:‫اﻟﺘﺎﻟﻴن‬ ∆ Mijn sleutel ligt binnen.
v ‫و‬ z .‫ﻣﻔﺘﺎ� ف ي� اﻟﺪاﺧﻞ‬
‫ي‬
‫ﻟﺬﻟﻚ �ﻘﻠﺐ اﻟﺤﺮف‬ ◊ op slot ‫ﻣﻘﻔﻞ‬
f �‫إ‬ v ∆ De deur is op slot. ‫اﻟبﺎب ﻣﻘﻔﻞ‬
‫و اﻟﺤﺮف‬
s �‫إ‬ z □ pakken (ik pak, jij pakt, hij pakt, wij
pakken) ‫�ﻤﺴﻚ أو �ﺄﺧﺬ‬
:‫كﻤﺎ ﺗﺮى ف ي� اﻷﻓﻌﺎل اﻟﺘﺎﻟ�ﺔ‬ ‫ ؞‬de sleutel ‫ﻣﻔﺘﺎح‬, de sleutels ‫ج‬
◊ Van ‫�ء أﺧﺮ‬ ‫ش‬ ‫ش‬
‫�ء ﺗﺎﺑﻊ ﻷﺣﺪ أو ﻟ ي‬
‫ي‬
‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬ ‫ﺻﻐ�ﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬ ∆ Ik pak de sleutel van je huis. ‫أﻧﺎ أﺧﺬ‬
Hele Ik-vorm ‫ﻣﻔﺘﺎح ﺑيﺘﻚ‬
werkwoord
Wij Schrijv → Ik schrijf □ vergeten (ik vergeet, jij vergeet, hij
schrijven vergeet, wij vergeten) �‫ﻳن‬
� �
◊ vaak ‫ﻏﺎﻟبﺎ أو ﻣﺮارا‬
Wij kiezen Kiez → Ik kies
∆ Ik vergeet mijn sleutel vaak.
Wij lezen Leez → Ik lees �
.‫ﻣﻔﺘﺎ� ﻣﺮارا‬
‫ي‬ ��‫أﻧﺎ أ‬
Wij geven Geev → Ik geef

‫ﺣﺮف أﺧﺮ ﺧﻼل اﻟﺘﻨﻘﻞ ي ف‬ � 3.13 Zinnen maken (1) ‫ﺗﻜﻮﯾﻦ ﺟﻤﻞ‬
‫ﺑن اﻟﺠﻤﻊ و‬ ٍ �‫ﻧﺤﻮل ﺣﺮﻓﺎ إ‬
.‫اﻟﻤﻔﺮد‬ De hoofdzin ‫اﻟﺠﻤﻠﺔ اﻟﺮﺋ�ﺴ�ﺔ‬
‫ ﺣﺮف‬Meervoud Enkelvoud ‫ﺣﺮف‬ Het werkwoord, de werkwoorden ‫اﻟﻔﻌﻞ‬
‫ﺟﻤﻊ‬ ‫ﻣﻔﺮد‬
v Schrijven Schrijf f In een zin staat het werkwoord op de
z Kiezen Kies s tweede plaats. Bijvoorbeeld:
.‫اﻟﻔﻌﻞ �ﻜﻮن ف ي� اﻟﻤﺮﺗبﺔ اﻟﺜﺎﻧ�ﺔ ﻟﻠﺠﻤﻠﺔ اﻟﻤﻔ�ﺪة‬
:‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
3.12 Kazem is de sleutel vergeten.
‫ﻛﺎظﻢ ﻧﺴﻲ اﻟﻤﻔﺘﺎح‬ Wie of wat Werkwoord Rest
□ kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij ‫ﻓﺎﻋﻞ‬ ‫ﻓﻌﻞ‬ ‫بﻘ�ﺔ اﻟﺠﻤﻠﺔ‬
kunnen) Ik kom morgen.
‫�ﺴﺘﻄﻴﻊ‬ We moeten naar
□ vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij school.
vinden) ‫�ﺠﺪ‬ Zij leest een boek.
∆ Ik kan mijn sleutel niet vinden! De schrijven de
.�‫ﻣﻔﺘﺎ‬
‫ي‬ ‫أﻧﺎ ﻻ أﺳﺘﻄﻴﻊ إ�ﺠﺎد‬ cursisten woorden.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 26


Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬ Garage: ja / nee

Schrijf over je huis. Lees de Je krijgt een bericht van een van je
vragen en geef antwoord. buren.
Maak hele zinnen.
Hallo! Hoe gaat het met je?
Waar woon je?

Woon je in een huis of in een Kom je koffie drinken?


flat?

Heb je een tuin of een balkon?

Hoeveel kamers heb je? Wanneer kun je komen?

Welke meubels staan in de kamers?

Wat is er in de buurt? Leuk! Tot dan!

Wat is de goede vraag? Vul in.

a. Hoeveel e. In welke plaats


kamers heb woon je?
je?
b. Woon je in f. Heb je een
een flat? balkon?
c. Heb je een g. Heb je een
garage? tuin?
d. In welke h. Wat is de prijs?
straat
woon je?

Plaats: Den Haag


Straat: Harderwijstraat
Flat: ja / nee
a Aantal kamers: 4
Tuin: ja / nee
Balkon: ja / nee

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 27


Thema 4 Eten en drinken ‫ اﻷﻛﻞ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺮاﺑﻊ‬ Komen ‫ﻓﻌﻞ ﺷﺎذ‬
‫و اﻟﺸﺮب‬ Ik-vorm ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬
Ik kom ‫آي‬ ‫ت‬
‫أﻧﺎ ي‬
Jij komt ‫ﺗﺄي‬ ‫أﻧﺖ ت‬
4.1 Boodschappen doen ‫اﻟﺘﺴﻮق‬ ‫ي‬
U komt ‫ت‬
‫ﺗﺄي‬ ‫ض‬
‫ ؞‬De appel ‫ﺗﻔﺎﺣﺔ‬, de appels ‫ج‬ ‫ﺣ�ﺗﻚ ي‬
Hij komt ‫�ﺄي‬ ‫ت‬
‫ ؞‬De bakker ‫ﺧبﺎز‬, de bakkers ‫ج‬ ‫ﻫﻮ ت ي‬
Zij komt ‫ﺗﺄي‬
‫� ي‬ ‫ي‬
□ boodschappen doen (ik doe Hele werkwoord ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬
Wij komen ‫ت‬
‫ﻧﺄي‬
boodschappen, jij doet, hij doet, ‫ﻧﺤﻦ ي‬
wij doen) ‫�ﺴﻮق أو ﺗبﻀﻊ‬ Jullie komen ‫أﻧﺘﻢ ﺗﺄﺗﻮن‬
∆ Hij doet elke zaterdag boodschappen. Zij komen ‫ﻫﻢ �ﺄﺗﻮن‬
.‫ﻫﻮ ﻳتﺴﻮق كﻞ ﻳﻮم ﺳبﺖ‬
∆ Kom je vandaag naar school?
�‫ب‬ ‫ت‬
‫ﺗﺄى إ� اﻟﻤﺪرﺳﺔ اﻟﻴﻮم؟‬
‫ ؞‬de boter ‫ ؞ • ز�ﺪة‬Het brood �‫ﺧ‬, ‫ﻫﻞ ي‬
de broden ‫ج‬ ∆ Ja, ik kom vandaag naar school.
‫ض‬ ‫ت‬
.‫آى إ� اﻟﻤﺪرﺳﺔ اﻟﻴﻮم‬
‫ ؞‬De groente ‫م‬, de groenten ‫ﺧ�وات‬ ‫ﻧﻌﻢ أﻧﺎ ي‬
‫ت‬
∆ Kom je op bezoek? ‫ﻟ��ﺎري؟‬ ‫ﻫﻞ ت‬
‫ﺗﺄي‬
□ kopen (ik koop, jij koopt, hij koopt, wij ‫ي‬ ‫ي‬
‫ت‬ ‫ت‬
∆ Ik kom op bezoek. .‫أي ﺑ��ﺎرة‬
kopen) ‫�ﺸ�ي‬ ‫أﻧﺎ ي‬
□ kunnen (ik kan, jij kunt, hij kan, wij
kunnen) ‫�ﺴﺘﻄﻴﻊ و �ﻘﺪر‬ Gaan ‫ﻏ� ﻣﻨﺘﻈﻢ‬‫ﻓﻌﻞ ي‬
Je kunt in de supermarkt veel dingen Ik-vorm ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬
kopen. Ik ga ‫أﻧﺎ أذﻫﺐ‬
.‫ﻛﺜ�ة ﻣﻦ اﻟﺴ��ﺮﻣﺎرﻛﺖ‬ ‫ت‬
‫�ﻤﻜﻨﻚ أن �ﺸ�ي أﻏﺮاض ي‬ Jij gaat ‫أﻧﺖ ﺗﺬﻫﺐ‬
U gaat ‫ﺣ�ﺗﻚ ﺗﺬﻫﺐ‬ ‫ض‬
‫ ؞‬de markt ‫ﺳﻮق‬, de markten ‫ج‬ Hij gaat ‫ﻫﻮ �ﺬﻫﺐ‬
‫ ؞‬de slager ‫ﺟﺰار أو ﻟﺤﺎم أو ﻗﺼﺎب‬, de slagers Zij gaat ‫� ﺗﺬﻫﺐ‬ ‫ي‬
‫ج‬ Hele werkwoord
‫ ؞‬De supermarkt ‫ﺳ��ﺮﻣﺎرﻛﺖ‬, Wij gaan ‫ﻧﺤﻦ ﻧﺬﻫﺐ‬
de supermarkten ‫ •ج‬Het vlees ‫ﻟﺤﻢ‬ Jullie gaan ‫أﻧﺘﻢ ﺗﺬﻫﺒﻮن‬
Zij gaan ‫ﻫﻢ �ﺬﻫﺒﻮن‬
4.2 Ik kom, wij komen – ik ga, wij gaan
□ Je hebt in thema 1 onregelmatige ∆ Ga je vandaag naar school?
werkwoorden geleerd: zijn en hebben. In .‫ﻫﻞ ﺗﺬﻫﺐ إ� اﻟﻤﺪرﺳﺔ اﻟﻴﻮم‬
deze les leer je de werkwoorden komen ∆ Ja, ik ga vandaag naar school.
en gaan. .‫ﻧﻌﻢ أﻧﺎ أذﻫﺐ إ� اﻟﻤﺪرﺳﺔ اﻟﻴﻮم‬
‫ف ي� اﻟﻔﺼﻞ اﻷول ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن و ﻓﻌﻞ‬
ْ
.‫ﺟﺪ�ﺪﻳﻦ‬ ‫ ف� ﻫﺬا اﻟﺪرس ﺳتﺘﻌﻠﻢ ِﻓﻌﻠ ْي ن‬.‫اﻟﻤﻠ��ﺔ‬
‫ن‬ 4.3 Ontbijt, lunch en avondeten
‫ي‬
‫ ؞‬De aardappel ‫اﻟبﻄﺎﻃﺎ‬, de aardappels ‫ج‬
‫ ؞‬De wijn ‫ﻧب�ﺬ‬, de wijnen ‫•ج‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 28


‫ ؞‬Het water ‫ﻣﺎء‬ de minuten ‫ج‬
Dan ‫ﺣﻴنﺌﺬ أو بﻌﺪ ذﻟﻚ‬ ‫ ؞‬de pan ‫ﻣﻘﻼة او ﻃﻨﺠﺮة‬,
□ eten (ik eet, jij eet, hij eet, wij eten) de pannen ‫ج‬
‫�ﺄ�ﻞ‬ ‫ ؞‬de kookpan ‫ﻃﻨﺠﺮة‬
∆ Als de zon opkomt, dan eet ik brood. ‫ ؞‬de koekenpan ‫ﻣﻘﻼة‬
��
.‫ﺧ�ا‬ ‫ﻋﻨﺪﻣﺎ ﺗﻄﻠﻊ اﻟﺸﻤﺲ ﺳﺄ �ﻞ ب‬
□ snijden (ik snijd, jij snijdt, hij snijdt, wij

’s Ochtends ‫ ؞ ﺻبﺎﺣﺎ‬het snijden) ‫�ﻘﻄﻊ‬
ontbijt ‫اﻟﻔﻄﻮر‬ ∆ De slager snijdt het vlees.
ّ
.‫�ﻘﻄﻊ اﻟﻠﺤﻢ‬
∆ ’s Ochtends eet ik ‫اﻟﻘﺼﺎب‬
het ontbijt. ‫ ؞‬de soep ‫ﺣﺴﺎء أو ﺷﻮر�ﺔ‬, de soepen ‫ج‬

.‫أﻧﺎ أﻓﻄﺮ ﺻبﺎﺣﺎ‬ ‫ ؞‬de tomaat ‫ﻃﻤﺎﻃﻢ أو ﺑﻨﺪورة‬,
de tomaten ‫ج‬
’s Middags ‫ ؞ بﻌﺪ اﻟﻈﻬﺮ‬de lunch ‫اﻟﻐﺬاء‬ ‫ ؞‬de ui ‫بﺼﻞ‬, de uien ‫ج‬
∆ ’s Middags eet ik de lunch.
.‫أﻧﺎ أﺗﻐﺬى بﻌﺪ اﻟﻈﻬﺮ‬ 4.5 Aan tafel! !‫ﺗﻔﻀﻠﻮا اﺟﻠﺴﻮا ﻋﻠﻰ اﻟﻄﺎوﻟﺔ‬
◊ Allemaal ‫ﺟﻤﻴﻊ‬
ً
’s Avonds ‫ﻣﺴﺎء‬ ‫ ؞‬het avondeten ‫اﻟﻌﺸﺎء‬ ∆ Ze hebben allemaal een glas.
∆ ’s Avonds eet ik het avondeten. .‫ﺟﻤ�ﻌﻬﻢ ﻟﺪﻳﻬﻢ كﺄس‬
ً
.‫ﻣﺴﺎء‬ ‫أﻧﺎ ش‬
�‫أﺗﻌ‬ ‫ ؞‬Het bord ‫ﻃﺒﻖ أو ﺻﺤﻦ‬, de borden ‫ج‬
∆ eet smakelijk ‫بﺎﻟﻬﻨﺎء و اﻟﺸﻔﺎء‬
4.4 Soep koken ‫طﺒﺦ ﺷﻮرﺑﺔ‬ ‫ ؞‬het eten ‫ﻃﻌﺎم‬
het zout ‫ﻣﻠﺢ‬ ‫ ؞‬Het glas ‫كﺄس‬, de glazen ‫ج‬
□ doen (ik doe, jij doet, hij doet, ‫ ؞‬Het ijs ‫ﺑﻮﻇﺔ أو ﺟﻠ�ﺪ‬
wij doen) ‫ ؞‬De lepel ‫ﻣﻠﻌﻘﺔ‬, de lepels ‫ج‬
‫�ﻔﻌﻞ‬ ‫ين‬
‫ ؞‬Het mes ‫ﺳﻜن‬, de messen ‫ج‬
∆ Je doet een beetje zout in de pan. ◊ Op ‫ ∆ ﻧﺎﻓﺪ‬Het eten is op.
ً
.‫ﻗﻠ�� ﻣﻦ اﻟﻤﻠﺢ ف ي� اﻟﻄﻨﺠﺮة‬ .‫ﻧﻔﺪ اﻟﻄﻌﺎم أو ﺧﻠﺺ اﻷ�ﻞ‬
‫أﻧﺖ ﺗﻀﻊ‬
□ nodig hebben (ik heb nodig, jij hebt
nodig, hij heeft nodig, wij hebben nodig) □ roepen (ik roep, jij roept, hij roept, wij
‫�ﺤﺘﺎج اﻟ�ﻪ‬ roepen) ‫ﻳﻨﺎدي‬
∆ Wat heb je nodig? ∆ Julia roept de kinderen. .‫ﻳﻮﻟ�ﺎ ﺗﻨﺎدي أﻃﻔﺎل‬
‫إ� ﻣﺎذا ﺗﺤﺘﺎج؟‬ ‫ ؞‬de vork ‫ ﺷﻮﻛﺔ‬de vorken ‫ج‬
□ zetten (ik zet, jij zet, hij zet, wij zetten)
◊ Klaar ‫ﺟﺎﻫﺰ‬ ‫�ﻀﻊ‬
∆ Het eten is klaar. ∆ Julia zet de pannen op tafel.
‫اﻟﻄﻌﺎم ﺟﺎﻫﺰ‬ .‫ﻳﻮﻟ�ﺎ ﺗﻀﻊ اﻟﻄﻨﺎﺟﺮ ﻋ� اﻟﻄﺎوﻟﺔ‬
□ koken (ik kook, jij kookt, hij kookt, wij 4.7 Wat vind je lekker? ‫ﻣﺎذا ﺗﺤﺐ أن ﺗﺄﻛﻞ؟‬
koken) ‫�ﻄﺒﺦ‬ �
◊ Altijd ‫ ؞ داﺋﻤﺎ‬De bloemkool ‫ﻗﺮﻧب�ﻂ أو زﻫﺮة‬,
∆ Ik kook elke dag. .‫أﻧﺎ أﻃﺒﺦ كﻞ ﻳﻮم‬ de bloemkolen ‫ج‬
‫ ت‬de liters ‫ج‬
‫ ؞‬de liter �‫ﻟ‬,
‫ ؞‬de minuut ‫دﻗ�ﻘﺔ‬,

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 29


‫ ؞‬De boterham ‫ﺗﻮﺳﺖ ﻋ� ﺷكﻞ ش�اﺋﺢ‬, de Kelly Ik vind bloemkool niet lekker.
boterhammen ‫ج‬
‫ ؞‬De kaas ‫ﺟﺒﻨﺔ‬, de kazen ‫ج‬ 4.8 Vragen maken (1) ‫ﺗﻜﻮﯾﻦ أﺳﺌﻠﺔ‬
‫ ؞‬De kip ‫دﺟﺎج‬, de kippen ‫ج‬ ّ ‫ف� ﻫﺬا اﻟﺪرس ﻧﺪرس ﻛ�ﻒ �ﻤﻜﻦ ﻟﻨﺎ أن‬
‫ﻧﻜﻮن أﺳﺌﻠﺔ‬ ‫ي‬
� � .‫بﺎﻹﺳﺘﻌﺎﻧﺔ بكﻠﻤﺔ إﺳﺘﻔﻬﺎﻣ�ﺔ‬
◊ Meestal ‫ﻋﻤﻮﻣﺎ أو ﻏﺎﻟبﺎ أو ﻣﻌﻈﻢ‬ Het vraagwoord staat op de eerste
‫اﻷﺣ�ﺎن‬ plaats in de zin. Het werkwoord staat op
∆ Ik drink ’s ochtends meestal koffie. de tweede plaats.

.‫أﻧﺎ شأ�ب اﻟﻘﻬﻮة ﺻبﺎﺣﺎ ﻣﻌﻈﻢ اﻷﺣ�ﺎن‬ ‫اﻟ�ﻠﻤﺔ اﻹﺳﺘﻔﻬﺎﻣ�ﺔ ﺗﻜﻮن ف ي� بﺪا�ﺔ اﻟﺠﻤﻠﺔ و اﻟﻔﻌﻞ‬

◊ Nooit ‫ ؞ ﻻ أبﺪا‬De rijst ‫اﻷرز‬
� .‫�ﻜﻮن ف ي� ﻣكﺎن اﻟﻤﺠﺎور‬
∆ Ik eet nooit rijst. .‫ﻻ أ�ﻞ ُرز أبﺪا‬ ‫كﻠﻤﺔ‬ ‫بﻘ�ﺔ اﻟﺠﻤﻠﺔ ﻓﺎﻋﻞ ﻓﻌﻞ‬
‫اﺳﺘﻔﻬﺎﻣ�ﺔ‬
◊ Lekker ‫ﻟﺬ�ﺬ‬ vraag- ww wie rest van de
□ vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij woord zin
vinden) ‫�ﺠﺪ‬ 1 Wie bent u?
∆ Wat vind je lekker? 2 Wat drink je?

‫ﻣﺎ اﻟﺬي ﺗﺠﺪە ﻟﺬ�ﺬا )ﻣﺎذا ﺗﺤﺐ أن ﺗﺄ�ﻞ(؟‬
� ‫أﻧﺎ أﺟﺪ ب ن‬ 3 Waar koop je groente?
∆ Ik vind brood lekker. .‫اﻟﺨ� ﻟﺬ�ﺬا‬
4 Wanneer doe je boodschap-
‫ ؞‬de vis ‫ﺳﻤﻚ‬, de vissen ‫ج‬
pen?
‫ ؞‬de worst ‫ﺳﺠﻖ أو ﻧﻘﺎﻧﻖ‬, de worsten ‫ج‬
5 Hoeveel drink je?
kopjes
4.7.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬ koffie
Je hoort Mark.
Hij vraagt aan twee mensen wat ze 1 ‫ﺣ�ﺗﻚ؟‬ ‫ﻣﻦ أﻧﺖ ض‬
lekker vinden. 2 ‫��ب؟‬ ‫ﻣﺎذا ش‬
Mark Wat vind jij lekker, Rivka? 3 ‫ﺧ�وات؟‬‫�ﺸ�ي ض‬ ‫أﻳﻦ ت‬
Rivka Ik vind kip en vis lekker. 4 ّ
‫ﺗتﺴﻮق؟‬ ‫ﻣى‬‫ت‬
En ik vind rijst lekker. 5 ‫��ب؟‬‫كﻢ ﻓﻨﺠﺎن ﻗﻬﻮة ش‬
Mark En wat vind je niet lekker?
Rivka Ik vind brood niet lekker. Ik eet Meer voorbeelden ‫اﻟﻤ��ﺪ ﻣﻦ اﻷﻣﺜﻠﺔ‬
nooit brood. �
∆ Wat eet jij ’s middags? ‫ﻣﺎذا ﺗﺄ�ﻞ ﻇﻬﺮا؟‬
Ik eet altijd rijst: ’s ochtends, ’s middags � ‫ﻣﺎذا ش‬
∆ Wat drink jij ’s middags? ‫��ب ﻇﻬﺮا؟‬
en ’s avonds. ∆ Waar is je broer? ‫أﻳﻦ أﺧﻮك؟‬
Mark En wat vind jij lekker, Kelly? ∆ Waar is je zus? ‫أﻳﻦ أﺧﺘﻚ؟‬
Kelly Ik vind brood lekker.
Ik eet ’s ochtends en ’s middags meestal
4.9 Appeltaart maken ‫ﻋﻤﻞ ﻓﻄﯿﺮة ﺗﻔﺎح‬
twee boterhammen.
Mark Wat eet je op je brood? ‫ ؞‬De oven ‫ﻓﺮن‬, de ovens ‫ج‬
Kelly Ik eet kaas en worst op ◊ aan ‫ﺷﻐﺎل‬
brood. De oven is aan. .‫اﻟﻔﺮن ﺷﻐﺎل‬
Mark En wat vind je niet lekker? ◊ Genoeg ‫كﺎف‬
Is dat genoeg? ‫كﺎف؟‬
ٍ ‫ﻫﻞ ﻫﺬا‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 30


‫ ؞‬Het ei ‫ﺑ�ﻀﺔ‬, de eieren ‫ج‬ Hè? De oven is koud. .‫اﻟﻔﺮن بﺎرد‬
‫ض‬
∆ Een ei is genoeg. .�‫ﺗﻜ‬
‫ﺑ�ﻀﺔ واﺣﺪة ي‬ Sofie O, staat hij niet aan?
Marnix Nee, hij staat uit!

‫ ؞‬De gram ‫ ◊ •ﻏﺮام‬Koud ‫ ◊ •ﺑﺮد‬Meer ��‫أ‬ Wat dom!
• ◊ Minder ‫أﻗﻞ‬
∆ Ik wil minder dan een kilo. 4.10 De euro ‫اﻟﯿﻮرو‬
.‫أر�ﺪ أﻗﻞ ﻣﻦ ﻛ�ﻠﻮ‬ ‫ ؞‬Het bedrag ‫ﻣبﻠﻎ‬, de bedragen ‫ج‬

◊ Oké (goed!) ‫ﺣﺴﻨﺎ أو ﻣﻮاﻓﻖ‬ □ betalen (ik betaal, jij betaalt, hij
betaalt, wij betalen) ‫�ﺪﻓﻊ‬
‫ ؞‬De taart ‫كﺎﺗﻮ أو ﻛﻌﻜﺔ أو ﻛ�ﻚ‬, de ∆ Ik betaal het bedrag. .‫أﻧﺎ أدﻓﻊ اﻟﻤبﻠﻎ‬
taarten ‫ج‬
Ik zet de taart in de oven. �‫أﻧﺎ أﺿﻊ اﻟ�ﺎﺗﻮ ف ي‬ ◊ bijna �‫ﺣﻮا‬

‫ﺗﻘ��بﺎ و‬
.‫اﻟﻔﺮن‬ ‫ي‬
‫ ؞‬De euro ‫ﻳﻮرو‬, de euro’s ‫ج‬
‫ف ئ‬
◊ uit �‫ﻣﻄ‬ ‫ ؞‬Het briefje ‫ورﻗﺔ ﻧﻘﺪ�ﺔ أو ورﻗﺔ ﻋﻤﻠﺔ‬,
‫اﻟﻔﺮن ف ئ‬
∆ De oven is uit. �‫ﻣﻄ‬ de briefjes ‫ج‬

◊ Dom ‫ﻏي‬
‫بي‬ □ gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij
∆ Wat dom! !‫�ﺎ ﻟﻪ ﻣﻦ ﻏبﺎء‬ gebruikt, wij gebruiken) ‫�ﺴﺘﻌﻤﻞ‬
∆ Ik gebruik een briefje van tien euro
4.9.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬ vaak.
� ‫أﻧﺎ أﺳﺘﻌﻤﻞ ورﻗﺔ ﻧﻘﺪ�ﺔ ﻣﻦ ﻓﺌﺔ اﻟ ش‬
Je ziet Sofie en Marnix. .‫ﻛﺜ�ا‬
‫ﻌ�ة ﻳﻮرو ي‬
Marnix wil een taart maken.
Marnix Sofie, kun je me helpen? ‫ ؞‬De cent ‫ﺳنﺖ أو ﻗﺮش‬, de centen ‫ج‬
Sofie Ja, hoor. □ kosten (het kost, ze kosten) ‫�كﻠﻒ‬
Marnix Ik wil graag een appeltaart ∆ Het boek kost dertig euro.
maken. Hoeveel appels heb ik nodig? ‫اﻟ�ﺘﺎب ﺳﻌﺮە ﺛﻼﺛﻮن ﻳﻮرو‬
Sofie Je hebt zes appels nodig. ∆ Hoeveel kosten de appels?
Marnix Oké. En hoeveel boter heb ik ‫ﻣﺎ ِﺳ ْﻌﺮ اﻟﺘﻔﺎح ﻫﺬا؟‬
nodig? ‫ ؞‬de munt ‫ﻋﻤﻠﺔ ﻣﻌﺪﻧ�ﺔ‬, de munten ‫ج‬
Sofie 150 gram. ◊ verschillend, verschillende ‫ ∆ﻣﺨﺘﻠﻒ‬Er
Marnix Ik heb 50 gram suiker. zijn verschillende munten.
Is dat genoeg? .‫ﺗﻮﺟﺪ ﻋﻤﻼت ﻣﻌﺪﻧ�ﺔ ﻣﺨﺘﻠﻔﺔ‬
Sofie Nee, je moet meer suiker hebben,
80 gram. 4.11 Gesloten vragen maken (2) ‫ﺗﻜﻮﯾﻦ‬
En heb je ook een ei? ‫أﺳﺌﻠﺔ ﻣﻐﻠﻘﺔ‬
Marnix Ja, ik heb twee eieren. Het vraagwoord ‫كﻠﻤﺔ إﺳﺘﻔﻬﺎﻣ�ﺔ‬, de
Sofie Nee, je moet minder vraagwoorden ‫ج‬
eieren hebben. ‫ ؞‬Het werkwoord ‫اﻟﻔﻌﻞ‬, de werkwoorden
Eén ei is genoeg. (…) ‫ج‬
Marnix Oké. Je hebt in les 4.8 vragen met een
De taart is klaar. vraagwoord geleerd. Je kunt ook een
Ik zet hem in de oven. .‫أﻧﺎ أﺿﻌﻪ ض ي� اﻟﻔﺮن‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 31


vraag beginnen met een werkwoord. Kijk ∆ Heb jij een huis in een stad?
naar de vragen. ‫ﻫﻞ ﻟﺪ�ﻚ ﺑ�ﺖ ف ي� اﻟﻤﺪﻳﻨﺔ؟‬
‫ ﻃ�ح أﺳﺌﻠﺔ ﻋﻦ ﻃ��ﻖ‬4.8 ‫ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ف ي� درس‬ ∆ Heb jij een huis in een dorp?
‫ �ﻤﻜﻦ ﻟﻚ أ�ﻀﺎ ﻃ�ح أﺳﺌﻠﺔ ﻋﻦ‬.‫اﻟ�ﻠﻤﺔ اﻹﺳﺘﻔﻬﺎﻣ�ﺔ‬ ‫ﻫﻞ ﻟﺪ�ﻚ ﺑ�ﺖ ف ي� اﻟﻘ��ﺔ؟‬
.‫ اﻧﻈﺮ إ� اﻻﺳﺌﻠﺔ اﻷﺗ�ﺔ‬.‫ﻃ��ﻖ ﻓﻌﻞ ف ي� بﺪا�ﺔ اﻟﺴﺆال‬ ∆ Drink jij veel koffie?
‫اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻟﻘﻬﻮة؟‬
‫ي‬ ‫ﻫﻞ ث‬
‫��ب‬
‫اﻟﻔﻌﻞ‬ ‫اﻟﻔﺎﻋﻞ‬ ‫ﺳﺎﺋﺮ اﻟﺠﻤﻠﺔ‬ ∆ Drink jij weinig koffie?
ww wie of wat rest van de ‫��ب اﻟﻘﻠ�ﻞ ﻣﻦ اﻟﻘﻬﻮة؟‬ ‫ﻫﻞ ش‬
zin ∆ Heb jij een zoon? ‫ﻫﻞ ﻟﺪ�ﻚ اﺑﻦ؟‬
1 Wil je een kopje ∆ Heb jij een dochter? ‫ﻫﻞ ﻟﺪ�ﻚ إﺑﻨﺔ؟‬
koffie? ∆ Ben je alleen? ‫ﻫﻞ أﻧﺖ ﻟﻮﺣﺪك؟‬
2 Gaat Julia naar de ∆ Ben je getrouwd? ‫ﻣ�وج؟‬ ‫ﻫﻞ أﻧﺖ ت ن‬
markt? ∆ Woon je samen? ‫ﻫﻞ �ﺴﻜﻦ ﻣﻊ أﺣﺪ؟‬
3 Is de soep klaar? ∆ Woon je in een huis? ‫ﻫﻞ �ﺴﻜﻦ ف ي� ﺑ�ﺖ؟‬
4 Eet Karim ’s middags ∆ Woon je in een flat? ‫ﻫﻞ �ﺴﻜﻦ ف ي� ﺷﻘﺔ؟‬
brood? ∆ Zijn jullie binnen? ‫ﻫﻞ أﻧﺘﻢ ف ي� اﻟﺪاﺧﻞ؟‬
5 Vinden jullie het eten ∆ Zijn jullie buiten? ‫ﻫﻞ أﻧﺘﻢ ف ي� اﻟﺨﺎرج‬
� ‫ﻫﻞ ت‬
lekker? ∆ Krijg jij les? ‫ﺗﺘﻠ� درﺳﺎ‬
� ‫ت‬
∆ Geef jij les? ‫ﺗﻠ� درﺳﺎ‬ ‫ﻫﻞ ي‬
� ∆ Praat jij met oma? ‫ﻫﻞ ﺗﺘﺤﺪث ﻣﻊ اﻟﺠﺪة؟‬
1 ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ ﻓﻨﺠﺎﻧﺎ ﻣﻦ اﻟﻘﻬﻮة؟‬
2 ‫ﻫﻞ ﺳﺘﺬﻫﺐ ﻳﻮﻟ�ﺎ إ� اﻟﺴﻮق؟‬ ∆ Is de tafel wit? ‫ﻫﻞ اﻟﻄﺎوﻟﺔ ﺑ�ﻀﺎء؟‬
∆ Is dit fout? ‫ﺧﺎ�؟‬ ‫ئ‬ ‫ﻫﻞ ﻫﺬا‬
3 ‫ﻫﻞ اﻟﺸﻮر�ﺔ ﺟﺎﻫﺰة؟‬
�� ∆ Is dit goed? ‫ﻫﻞ ﻫﺬا ﺻﺤﻴﺢ؟‬
4 ‫ﺧ�ا بﻌﺪ اﻟﻈﻬﺮ؟‬ ‫ﻫﻞ �ﺄ�ﻞ ﻛ��ﻢ ب‬
� ∆ Ga je met de trap? ‫ﻫﻞ ﺗﺼﻌﺪ اﻟﺪرج؟‬
5 ‫ﻫﻞ ﺗﺠﺪون اﻟﻄﻌﺎم ﻟﺬ�ﺬا؟‬
∆ Ga je met de lift? ‫ﻫﻞ ﺗﺼﻌﺪ بﺎﻟﻤﺼﻌﺪ؟‬
Meer voorbeelden ‫اﻟﻤ��ﺪ ﻣﻦ اﻷﻣﺜﻠﺔ‬
Merk op dat een gesloten vraag altijd 4.12 Op de markt ‫ﻓﻲ اﻟﺴﻮق‬
met een werkwoord begint. ‫ ؞‬De verkoper ‫بﺎﺋﻊ‬, de verkopers ‫ج‬
� ‫ ؞‬de helft ‫اﻟﻨﺼﻒ‬
.‫ﻻﺣﻆ أن ﺻ�ﻐﺔ اﻟﺴﺆال اﻟﻤﻐﻠﻖ داﺋﻤﺎ ﻳبﺪأ بﺎﻟﻔﻌﻞ‬
� ∆ Alstublieft ‫ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ‬
∆ Eet jij ’s ochtends? ‫ﻫﻞ ﺗﺄ�ﻞ ﺻبﺎﺣﺎ؟‬
ً
∆ Eet jij ’s avonds? ‫ﻣﺴﺎء؟‬ ‫ﻫﻞ ﺗﺄ�ﻞ‬ ‫ ؞‬De druif ‫ﻋﻨﺐ‬, de druiven ‫ج‬
∆ Ga jij naar de klas? ‫ﻫﻞ ﺗﺬﻫﺐ إ� اﻟﺼﻒ؟‬ ‫ ؞‬De kilo ‫ﻛ�ﻠﻮ‬
∆ Kom jij naar de klas? ‫ﺗﺄى إ� اﻟﺼﻒ‬ ‫ت‬ ∆ Ik wil een pond druiven, alstublieft.
‫ﻫﻞ ي‬
∆Is de buurvrouw aardig? ‫ﻫﻞ اﻟﺠﺎرة ﻟﻄ�ﻔﺔ؟‬ .‫أر�ﺪ ﻧﺼﻒ ﻛ�ﻠﻮ ﻣﻦ اﻟﻌﻨﺐ‬
∆ Is de buurman aardig? ‫ﻫﻞ اﻟﺠﺎر ﻟﻄ�ﻒ؟‬ ∆ Anders nog iets? (Wil je nog iets?)
‫�ء أﺧﺮ؟‬‫ش‬
∆ Is de wc boven? �‫ﻫﻞ اﻟﻤﺮﺣﺎض بﺎﻷﻋ‬ ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ ي‬
∆Is de wc beneden? ‫ﻫﻞ اﻟﻤﺮﺣﺎض ض ي� اﻷﺳﻔﻞ؟‬ ◊ Duur ‫ﻏﺎ� اﻟﺜﻤﻦ‬
‫• ي‬
∆ Wonen jullie in een rustige buurt? ∆ De druiven zijn duur. .‫ﻏﺎ� اﻟﺜﻤﻦ‬
‫اﻟﻌﻨﺐ ي‬
‫� ﻫﺎدئ؟‬ ‫ف‬ ‫ ؞‬De komkommer ‫ﺧ�ﺎر‬, de komkommers
‫ﻫﻞ �ﺴﻜﻨﻮن ي� ي‬
∆ Wonen jullie in een drukke buurt? ‫ج‬. ‫ ؞‬Het ons 100 ‫• ﻏﺮام أو أوﻗ�ﺔ‬
‫� ﻣﺰدﺣﻢ؟‬ ‫ف‬ ‫ ؞‬Het pond 500 ‫ﻏﺮام‬
‫ﻫﻞ �ﺴﻜﻨﻮن ي� ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 32


◊ Terug ‫إ� اﻟﻮراء أو رﺟﻊ‬ ‫ﻣﻘﻄﻊ واﺣﺪ‬
∆ U krijgt drie euro terug. Ei Ei
.‫ُﻳ ْﺮ َﺟﻊ ﻟﻚ ﺛﻼث ﻳﻮروﻫﺎت‬ Sla Sla

◊ fijn, fijne Twee lettergrepen


1. ‫ ∆ ﻣﻤﺘﻊ‬Een fijne dag! ‫ﻣﻘﻄﻌﺎن‬
� �
‫أﺗﻤىن ﻟﻚ ﻳﻮﻣﺎ ﺳﻌ�ﺪا‬ Slager Sla-ger
2. ‫ ∆ ﻧﺎﻋﻢ‬Fijne bulgur ‫ﺑﺮﻏﻞ ﻧﺎﻋﻢ‬ Bakker Bak-ker
3. ‫ ∆ ﻣ�� ــﺢ‬Een fijne stoel ‫ﻛﺮ� ﻣ�� ــﺢ‬
‫ي‬ Citroen ci-troen
4. ‫ ∆ ﺟ�ﺪ أو ﺟﻤ�ﻞ‬Dat is fijn! ‫�ء ﺟﻤ�ﻞ‬ ‫ش‬
‫ي‬ Wortel Wor-tel

4.13 Van € 1,50 voor € 0,99! Drie lettergrepen


◊ Alle ‫ ∆ ﺟﻤﻴﻊ‬Alle soorten druiven. ‫ﺛﻼﺛﺔ ﻣﻘﺎﻃﻊ‬
.‫ﺟﻤﻴﻊ أﻧﻮاع اﻟﻌﻨﺐ‬ Verkoper Ver-ko-per
‫ ؞‬De banaan ‫ﻣﻮز‬, de bananen Supermarkt Su-per-markt
‫ج‬ Appeltaart Ap-pel-taart
‫ ؞‬De boon ‫ﻓﺎﺻﻮﻟ�ﺎ‬, de bonen ‫ج‬
‫ ؞‬De citroen ‫ﻟ�ﻤﻮن‬, de citroenen ‫ج‬ 4.15 In de supermarkt ‫ﻓﻲ اﻟﺴﻮﺑﺮﻣﺎرﻛﺖ‬

‫ ؞‬Het fruit ‫ • ﻓﺎ�ﻬﺔ‬Gratis ‫ﻣﺠﺎﻧﺎ‬
‫ ؞‬De bon ‫ﻓﺎﺗﻮرة أو إ�ﺼﺎل أﻣﺎﻧﺔ‬, de bonnen ‫ج‬
‫ ؞‬De peer ‫إﺟﺎص‬, de peren ‫ج‬
∆ Wilt u de bon? ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ اﻟﻔﺎﺗﻮرة؟‬
‫ ؞‬De sinaasappel ‫ﺑﺮﺗﻘﺎل‬, de sinaasappels ‫ج‬
Daarna ‫بﻌﺪ ذﻟﻚ‬
‫ ؞‬De sla ‫• ﺧﺲ‬
‫ ؞‬De kassa ‫أﻟﺔ �ﺴﺠ�ﻞ اﻟﻨﻘﺪ‬, de kassa’s ‫ج‬
‫ ؞‬Het soort ‫ﻧ�ع‬, de soorten ‫ج‬
∆ Ik pak het brood en de melk en daarna
∆ Er zijn verschillende soorten groenten
ga ik naar de kassa.
en fruit. � ‫أﻧﺎ أﻟﺘﻘﻂ ب‬
.‫اﻟﺨ� و اﻟﺤﻠ�ﺐ ﺛﻢ أﺗﻮﺟﻪ إ� أﻟﺔ اﻟﺪﻓﻊ‬
‫ض‬
.‫اﻟﺨ�وات و اﻟﻔﻮا�ﻪ‬ ‫ﺗﻮﺟﺪ أﻧﻮاع ﻣﺨﺘﻠﻔﺔ ﻣﻦ‬
‫ ؞‬Het geld ‫ﻧﻘﻮد و اﻟﻤﺎل‬
‫ ؞‬De wortel ‫ﺟﺰر‬, de wortels ‫ج‬
∆ Hoeveel geld heb je nodig?
‫ ؞‬De zak ‫ﻛ�ﺲ‬, de zakken ‫ج‬
‫كﻢ ﻣﻦ اﻟﻤﺎل ﺗﺤﺘﺎج إﻟ�ﻪ؟‬
◊ goedkoop, goedkope ‫رﺧ�ﺺ‬
4.14 Su - per - markt ◊ iets ‫�ء‬ ‫ش‬
‫ي‬
‫ ؞‬De lettergreep ‫ﻣﻘﻄﻊ اﻟ�ﻠﻤﺔ‬, de ◊ in de aanbieding ‫ﻋﻠ�ﻪ ﻋﺮض‬
lettergrepen ∆ Is de koffie in de aanbieding?
‫ ؞‬het stukje, de stukjes ‫ﻗﻄﻌﺔ أو ﺟﺰء‬ ‫ﻫﻞ اﻟﻘﻬﻮة ﻋﻠﻴﻬﺎ ﻋﺮض؟‬
□ verdelen (ik verdeel, jij verdeelt, hij ∆ Ja, de koffie is in de aanbieding.
verdeelt, wij verdelen) ‫�ﻘﺴﻢ‬ .‫ﻧﻌﻢ اﻟﻘﻬﻮة ﻋﻠﻴﻬﺎ ﻋﺮض‬
∆ Woorden kun je verdelen in ◊ Mee ‫ﻣﻊ‬. Ik loop met u mee. �‫أﻣ‬ ‫أﻧﺎ ش‬
‫ي‬
lettergrepen. .‫ﻣﻌﻚ‬
.‫�ﻤﻜﻦ ﻟﻚ أن ﺗﻘﺴﻢ اﻟ�ﻠﻤﺎت إ� ﻣﻘﺎﻃﻊ‬ ‫ ؞‬Het pak ‫ﻋﻠبﺔ‬, de pakken
:‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬ ∆ Wat is de prijs van dit pak koffie?
‫ﻣﺎ ِﺳ ْﻌﺮ ﻋﻠبﺔ اﻟﻘﻬﻮة؟‬
Een lettergreep

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 33


□ pinnen (ik pin, jij pint, hij
pint, wij pinnen) ‫اﻟﺪﻓﻊ ﺑبﻄﺎﻗﺔ‬ Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬
‫اﻻﺋﺘﻤﺎن‬
Want ‫ﻷن‬ Lees de vragen en geef antwoord. Maak
∆ Ik wil pinnen, want ik heb hele zinnen.
geen contant geld bij me. Wat vind je lekker om te eten?
‫أر�ﺪ أن أدﻓﻊ ﺑبﻄﺎﻗﺔ اﻟﺒﻨﻚ ﻷن ﻟ�ﺲ ﻟﺪي‬ Ik vind …
.‫ﻧﻘﻮد‬ Wat vind je lekker om te drinken?
‫ ؞‬De zegel ‫ﻃﺎﺑﻊ‬, de zegels ‫ج‬ Ik vind …
∆ Wilt u zegels? ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ ﻃﻮاﺑﻊ؟‬ Waar doe je boodschappen?
Ik doe boodschappen bij …
4.15.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬ De bananen kosten € 1,49 bij de Albert
Je hoort Anna. Ze is in de supermarkt. Heijn. De bananen kosten € 0,89 bij de
Verkoper A Goedemorgen, mevrouw. JUMBO.
Zoekt u iets? Hoeveel kosten de bananen bij Albert
Anna Goedemorgen. Heijn?
Ja, ik kan de koffie niet vinden. De bananen kosten 1 euro 49 cent.
Verkoper A Ik loop met u mee. Hoeveel kosten de bananen bij JUMBO?
Hier is de koffie. De bananen kosten minder bij JUMBO.
Anna Dank u wel! Ze kosten daar 89 cent.
Wat is de prijs van dit pak
koffie? € 1,05 (Albert Heijn)
Verkoper A De koffie is in de € 0,85 (JUMBO)
aanbieding.
U betaalt nu twee euro dertig. Een pak melk kost meer/minder bij de
Anna O, dat is goedkoop! JUMBO.
Dan wil ik twee pakken.
Anna gaat daarna naar de kassa.

Anna Goedemorgen.
Verkoper B Goedemorgen.
Wilt u zegels?
Anna Nee, dank u.
Verkoper B Dat is dan vijftien euro
tachtig, alstublieft.
Anna Oké. Ik wil graag pinnen, want ik
heb geen geld bij me.
Verkoper B Dat kan. Wilt u de bon?
Anna Ja, graag.
Verkoper B Fijne dag en tot ziens!
Anna Tot ziens.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 34


Thema 5 De dokter ‫ اﻟﻄﺒﯿﺐ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺨﺎﻣﺲ‬ ‫ ؞‬Het gezicht ‫وﺟﻪ‬, de gezichten ‫ج‬
‫ ؞‬Het haar ‫اﻟﺸﻌﺮ‬
5.1 Hoofd, schouders, knie en teen ‫ ؞‬De kin ‫ذﻗﻦ‬, de kinnen ‫ج‬
‫ ؞‬De arm ‫ذراع‬, de armen ‫ج‬ ‫ ؞‬De lip ‫ﺷﻔﺔ‬, de lippen ‫ج‬
‫ ؞‬Het been ‫ﺳﺎق‬, de benen ‫ج‬ ‫ ؞‬De mond ‫ﻓﻢ‬, de monden ‫ج‬
‫ ؞‬De bil ‫ردف أو ﻣﺆﺧﺮة‬, de billen ‫ج‬ ‫ ؞‬De nek ‫رﻗبﺔ‬, de nekken ‫ج‬
‫ ؞‬De buik ‫بﻄﻦ‬, de buiken ‫ج‬ ‫ ؞‬De neus ‫أﻧﻒ‬, de neuzen ‫ج‬
‫ ي ن‬de ogen ‫ج‬
‫ ؞‬Het oog ‫ﻋن‬,
‫ ؞‬De hand ‫�ﺪ‬, de handen ‫ج‬
‫ ؞‬Het hoofd ‫ رأس‬, de hoofden ‫ج‬ ‫ ؞‬Het oor ‫أذن‬, de oren ‫ج‬
‫ ؞‬Het lichaam ‫ﺟﺴﻢ‬, ‫ ؞‬De snor ‫ﺷﺎرب‬, de snorren ‫ج‬
de lichamen ‫ج‬ ‫ ؞‬De tand ‫اﻟﺴﻦ‬, de tanden ‫ج‬
‫ ؞‬De knie ‫رﻛبﺔ‬, de knieën ‫ج‬ ‫ ؞‬De wang ‫وﺟﻨﺔ أو ﺧﺪ‬, de wangen ‫ج‬
‫ ؞‬De rug ‫ﻇﻬﺮ‬, de ruggen ‫ج‬
‫ ؞‬De schouder ‫ﻛﺘﻒ‬, 5.4 Voet – voeten, lip – lippen
‫ ؞‬de schouders ‫ج‬ ‫ﺟﻤﻊ اﻟ�ﻠﻤﺎت‬
‫ ؞‬De teen ‫إﺻﺒﻊ اﻟﻘﺪم‬, de tenen Één is enkelvoud. Twee of meer is
‫ج‬ meervoud.
� ‫واﺣﺪ ﻫﻮ اﻟﻤﻔﺮد و إﺛﻨﺎن أو‬
.‫أ�� �ﺴﺎوي اﻟﺠﻤﻊ‬
‫ ؞‬De vinger ‫إﺻﺒﻊ اﻟ�ﺪ‬,
de vingers ‫ج‬
Enkelvoud Meervoud
‫ ؞‬De voet ‫ﻗﺪم‬, de voeten ‫ج‬ Één voet Twee voeten
Één wang Twee wangen
5.2 Schou - der Één arm Twee armen
Je hebt in les 4.14 lettergrepen geleerd. Één tand Twee tanden
Sommige woorden hebben één
lettergreep. Andere woorden hebben Woorden met een korte klank
twee, drie of vier lettergrepen. In elk �‫ﻗﺼ‬
‫ي‬ ‫كﻠﻤﺎت ﻟﻬﺎ ﺻﻮت‬
woord heeft één lettergreep de Één pan Twee pannen
klemtoon. Die lettergreep zeg je met een Één lip Twee lippen
hogere klank. Één zus Drie zussen
‫ بﻌﺾ‬.‫ اﻟﻤﻘﺎﻃﻊ اﻟﻠﻔﻈ�ﺔ‬4.14 ‫ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ف ي� درس‬
‫ﺻﻮي واﺣﺪ و ﻣﻦ ﺛﻢ ﺣﺮف‬ ‫ت‬ ‫إن �ﻜﻮن ﻟﻠﻤﻔﺮد ﺣﺮف‬
‫اﻟ�ﻠﻤﺎت ﻟﻬﺎ ﻣﻘﻄﻊ واﺣﺪ و كﻠﻤﺎت أﺧﺮى ﻟﻬﺎ ﻣﻘﻄﻌﺎن‬ ‫ي‬
‫ ف ي� كﻞ كﻠﻤﺔ ﻣﻘﻄﻊ واﺣﺪ ُﻳﻨﻄﻖ‬.‫أو ﺛﻼﺛﺔ أو أر�ﻌﺔ‬ .‫ﺳﺎ�ﻦ واﺣﺪ ﻓ�ﻜﻮن ﻟﻠﺠﻤﻊ ﺣﺮﻓﺎن ﺳﺎ�ﻨﺎن ﻣﺘﻤﺎﺛﻼن‬
.�‫ﻋﺎ‬
‫بﺼﻮت ي‬
5.5 Een afspraak maken ‫أﺧﺬ ﻣﻮﻋﺪ‬
Dochter Water Schouder ‫ ؞‬De afspraak ‫ﻣﻮﻋﺪ‬, de afspraken ‫ج‬
Makkelijk Dinsdag Verschillend ‫ ؞‬De assistente ‫ﻣﺴﺎﻋﺪ‬, de assistentes ‫ج‬
Computer Banaan Cursist
□ bellen (ik bel, jij belt, hij belt, wij
5.3 Ogen, oren en neus bellen)
‫ ؞‬De baard ‫ﻟﺤ�ﺔ‬, de baarden ‫ج‬ ‫ﻳﺘﺼﻞ ﻫﺎﺗﻔ�ﺎ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 35


∆ Hij belt de huisarts. ∆ Ja, dat kan! !‫ﻧﻌﻢ ﻣﻦ اﻟﻤﻤﻜﻦ‬
.‫ﻫﻮ ﻳﺘﺼﻞ بﻄﺒ�ﺐ اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬
Maar ‫ﻟ�ﻦ‬
‫ ؞‬De controle ‫ﻓﺤﺺ دوري أو ﻣﺮاﻗبﺔ أو ﻣﺮاﺟﻌﺔ‬, ∆ Vandaag kan niet, maar morgen wel.

de controles ‫ج‬ .‫ﻏ� ﻣﻤﻜﻦ ﻟ�ﻦ ﻏﺪا ﻣﻤﻜﻦ‬
‫اﻟﻴﻮم ي‬
∆ Ik ga naar het ziekenhuis voor een
controle. ∆ In Nederland moet iedereen een
‫ف‬
.‫اﻟﻤﺸ� ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺮاﺟﻌﺔ‬ �‫أﻧﺎ أذﻫﺐ إ‬ zorgverzekering hebben.
‫ف� ﻫﻮﻟﻨﺪا كﻞ ﺷﺨﺺ �ﺠﺐ أن �ﻜﻮن ﻋﻨﺪە ي ن‬
‫ﺗﺄﻣن‬ ‫ي‬
◊ Eerder (vroeger) ‫أبﻜﺮ أو ﻗبﻞ ذﻟﻚ‬ .�‫ﺻ‬‫ي‬
∆ Kan de afspraak eerder (vroeger)?
‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻦ ﺗﺤﺪ�ﺪ اﻟﻤﻮﻋﺪ ﻗبﻞ ذﻟﻚ؟‬ 5.5.1. Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
Je hoort Melissa. Ze belt de tandarts.
‫ ؞‬De huisarts ‫ﻃﺒ�ﺐ ﻋﺎم أو ﻃﺒ�ﺐ اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬ En je hoort Tom. Hij belt de huisarts.
de huisartsen ‫ج‬ de assistente Goedemiddag. Met de
assistente van tandarts Peters.
‫ ؞‬De koorts ‫ﺣﺮارة ﻣﺮﺗﻔﻌﺔ‬ Melissa Dag. Met Melissa Verburg. Ik wil
�‫و ﺣ‬ graag een afspraak maken.
∆ Ik heb sinds twee de assistente Dat kan. Waarom wilt u
dagen koorts. een afspraak maken?
‫ت‬
‫اري ﻣﺮﺗﻔﻌﺔ ﻣﻨﺬ ي ف‬
.‫ﻳﻮﻣن‬ ‫ﺣﺮ ي‬ Melissa Voor een controle.
de assistente Oké. Kunt u 4 april om elf
uur?
◊ Later ‫وﻗﺖ ﻣﺘﺄﺧﺮ أو بﻌﺪ‬ Melissa Nee, ik kan niet om elf uur. Kan
.‫ذﻟﻚ‬ het later?
∆ Kan de afspraak later? de assistente Het kan ook om drie uur ’s
‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻦ ﺗﺤﺪ�ﺪ اﻟﻤﻮﻋﺪ بﻌﺪ ذﻟﻚ؟‬ middags.
Melissa Dat is goed.
‫ ؞‬De pijn ‫أﻟﻢ‬ de assistente Ik zie u dan
∆ De tandarts ‫ﻃﺒ�ﺐ أﺳﻨﺎن‬, maandag 4 april om
de tandartsen ‫ج‬ drie uur.
Melissa Bedankt!
∆Ik wil graag een afspraak maken. de assistente Dag.
.‫أﻧﺎ أر�ﺪ أن أﺧﺬ ﻣﻮﻋﺪ‬ de assistente

Waarom? ‫ﻟﻤﺎذا‬
∆ Waarom wilt u een
afspraak maken? ‫ﻟﻤﺎذا ﺗ��ﺪ‬
‫أن ﺗﺄﺧﺬ ﻣﻮﻋﺪ؟‬
∆ Kan ik u helpen?
‫ن‬
‫�ﻤﻜﻨي ﻣﺴﺎﻋﺪﺗﻚ؟‬ ‫ﻫﻞ‬
‫ي‬ ‫ت‬
∆ Wanneer wilt u komen? ‫ﺗﺄى؟‬ ‫ت‬
‫ﻣى ﺗ��ﺪ أن ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 36


‫ ؞‬de apotheek ‫ﺻ�ﺪﻟ�ﺔ‬,
Goedemorgen. Met de assistente van de de apotheken ‫ج‬
huisarts. □ halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij
Tom Goedemorgen. Met Tom van Dam. ‫اﻟﺬﻫﺎب إ� ﻣكﺎن ﻣﺎ ﻣﻦ أﺟﻞ إﺳﺘﻼم ي ئ‬
halen) ‫ﺷئ‬
de assistente Waarmee kan ik u helpen? ∆ Je moet de medicijnen halen bij de
Tom Ik wil graag een afspraak maken. apotheek.
de assistente Dat kan. Waarom wilt u .‫�ﺠﺐ أن ﺗﺬﻫﺐ إ� اﻟﺼ�ﺪﻟ�ﺔ ﻟتﺴﺘﻠﻢ اﻷدو�ﺔ‬
een afspraak maken?
Tom Ik heb koorts. En ik heb pijn. □ Ik heb last van … ... ‫أﻧﺎ أﻋﺎين ي ﻣﻦ‬
de assistente Oké. Wanneer wilt u ∆ Ik heb last van mijn buik.
‫ف‬
.‫بﻄي‬ ‫ف‬ ‫يف‬
komen? ‫أﻧﺎ أﻋﺎ ي ﻣﻦ وﺟﻊ ي� ي‬
Tom Kan het vandaag om twee uur?
de assistente Nee, maar het kan wel ‫ ؞‬Het medicijn ‫دواء‬, de
eerder. Kunt u om één uur? medicijnen ‫ج‬
Tom Ja, dat kan! Dank u wel. ∆ Hoe moet ik de medicijnen gebruiken?
de assistente Dag. ‫ﻛ�ﻒ �ﺠﺐ أن أﺳﺘﻌﻤﻞ اﻷدو�ﺔ؟‬

5.6 Been – benen, huis – huizen ‫ ؞‬Het probleem ‫ﻣﺸكﻠﺔ‬, de problemen ‫ج‬
‫اﻟﺠﻤﻊ ﻟﻠ�ﻠﻤﺎت‬ ∆ Wat is het probleem? ‫� اﻟﻤﺸكﻠﺔ؟‬ ‫ﻣﺎ ي‬

◊ Soms ‫أﺣ�ﺎﻧﺎ‬
Woorden met een lange klank ∆ Zij heeft soms pijn, maar niet altijd.
� ْ ‫أﻟﻢ بﻌﺾ‬
ٌ ‫� ﻟﺪﻳﻬﺎ‬
.‫اﻷﺣ�ﺎن و ﻟ�ﻦ ﻟ�ﺲ داﺋﻤﺎ‬ ‫ي‬
‫كﻠﻤﺎت ﻟﻬﺎ ﺻﻮت ﻃ��ﻞ‬
‫ ◊ ؞‬Ziek, zieke (patiënt) ‫ﻣ��ﺾ‬
Één been Twee benen ‫ف‬
het ziekenhuis �‫ﻣﺸ‬, de ziekenhuizen ‫ج‬
Één oog Twee ogen
∆ ‫ ؞‬Zij is patiënt in het ziekenhuis.
Één muur Vier muren ‫ض‬
.�‫بﺎﻟﻤﺸ‬ ‫� ﻣ��ﻀﺔ‬‫ي‬
∆ ◊ Ze is ziek geworden ‫ﺻﺎرت ﻣرﯾﺿﺔ‬
Heeft het enkelvoud twee dezelfde
klinkers met daarna een medeklinker?
5.8 Jij of u?
Een klinker gaat weg in het meervoud.
‫إن كﺎن ﻟﻠﻤﻔﺮد ﺣﺮﻓﺎن ﺻﻮﺗ�ﺎن ﻣﺘﻤﺎﺛﻼن و ﻣﻦ ﺛﻢ‬ ‫؞‬De achternaam ‫اﻟ�ﻨ�ﺔ أو إﺳﻢ اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ‬,
‫ﺣﺮف ﺳﺎ�ﻦ واﺣﺪ ﻓﻌﻨﺪ َﺟ ْﻤﻌﻪ ُ�ﺤﺬف ﺣﺮف ﺻﻮيت‬ de achternamen ‫ج‬
‫ي‬ ِ
.‫واﺣﺪ‬ Wat is je achternaam? ‫� ﻛﻨيﺘﻚ؟‬ ‫ﻣﺎ ي‬
Één oog Twee ogen ◊ jong, jonge �‫ﺻﻐ‬
‫ي‬ ‫ﺷﺎب �ﺎﻓﻊ أو ﺷﺎب‬
jonge leeftijd �‫ﺻﻐ‬ ُ
‫ﻋﻤﺮ ي‬

∆ Hij is nog jong ‫ﺻﻐ�ا‬ ‫ي‬ ‫ﻫﻮ ﻻ ﻳﺰال‬
5.7 Naar de dokter ‫إﻟﻰ اﻟﻄﺒﯿﺐ‬
□ kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij
‫ ؞‬de dokter ‫ﻃﺒ�ﺐ‬, de dokters ‫ج‬ �
kennen ‫أن �ﻌﺮف أﺣﺪا ﺷﺨﺼ�ﺎ‬
◊ ander, andere ‫آﺧﺮ‬ ∆ Ik ken veel mensen uit mijn buurt.
Ik wil een andere dokter. ‫أﻧﺎ‬ .‫بﺎﻟ� اﻟﺬي أﺳﻜﻦ ﻓ�ﻪ‬ ‫اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻟﻨﺎس‬ ‫أﻧﺎ أﻋﺮف‬
� ‫ي‬ ‫ي‬
.‫أر�ﺪ ﻃﺒيبﺎ أﺧﺮ‬
◊ oud, oude ‫ﻛﺒ� بﺎﻟﺴﻦ‬ ‫ﻗﺪ�ﻢ أو ﻛﻬﻞ أو ي‬
∆ Een oude man. .‫ﻛﺒ� بﺎﻟﺴﻦ‬ ‫رﺟﻞ ي‬
bijvoorbeeld ‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬ ∆ Mijn opa is oud. .‫ﻛﺒ� بﺎﻟﺴﻦ‬ ‫ﺟﺪي ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 37


‫ ؞‬de voornaam ‫اﻹﺳﻢ اﻷول‬, de voornamen .‫ﻫﻮ ﻟﺪ�ﻪ ﻋ� اﻷﻏﻠﺐ إﻧﻔﻠﻮﻧﺰا‬
‫ج‬ 5.9.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
□ zeggen tegen (ik zeg tegen, jij zegt Je ziet Tom. Hij is bij de huisarts.
tegen, hij zegt tegen, wij zeggen tegen) de huisarts Goedemiddag meneer Van
‫�ﻘﻮل‬ Dam.
∆ Ik zeg mijn voornaam tegen de docent. Tom Goedemiddag.
.‫ﺳ� اﻷول ﻟﻸﺳﺘﺎذ‬
‫أﻧﺎ أﻗﻮل إ ي‬ de huisarts Wat zijn uw klachten?
Tom Ik heb veel pijn in mijn keel, hoofd
5.9 Wat zijn uw klachten? ‫ِﻣ ّﻢ ﺗﺸﻜﻮ؟‬ en spieren.
∆ Beterschap de huisarts Heeft u ook koorts?
‫أﺗﻤىن ﻟﻚ اﻟﺸﻔﺎء و اﻟﺴﻼﻣﺔ‬ Tom Ja, sinds twee dagen.
□ hoesten (ik hoest, jij de huisarts En heeft u nog andere
hoest, hij hoest, wij klachten?
hoesten) ‫�ﺴﻌﻞ‬ Tom Ik hoest erg veel, sinds een week.

◊ Erg ‫ﺟﺪا‬ de huisarts Ik wil graag in uw keel kijken.
� ْ
∆ Ik hoest erg veel. ‫ﻛﺜ�ا‬‫أﻧﺎ أﺳﻌﻞ ي‬ Is dat goed?

.‫ﺟﺪا‬ Tom Ja, natuurlijk.
de huisarts U heeft waarschijnlijk griep.
‫ ؞‬De griep ‫إﻧﻔﻠﻮﻧﺰا‬ En uw keel is erg rood.
∆ Hij heeft griep. Ik geef u een recept voor medicijnen.
.‫ﻫﻮ ﻋﻨﺪە اﻹﻧﻔﻠﻮﻧﺰا‬ Uw keelpijn gaat met die medicijnen
weg. Alstublieft. Heeft u nog vragen?
‫ ؞‬de keel ‫ﺣﻠﻖ‬, de kelen ‫ج‬ Tom Nee. Bedankt, dokter.
‫ ؞‬de klacht ‫ﺷﻜﻮى‬, de huisarts Graag gedaan. Beterschap,
de klachten ‫ج‬ meneer Van Dam!
◊ natuurlijk ‫بﺎﻟﻄﺒﻊ‬ Tom Dank u wel.

∆ nog een keer ‫ﻣﺮة أﺧﺮى‬ 5.10 Dokter – dokters


∆ Heeft u nog andere klachten? ‫اﻟﺠﻤﻊ ﻟﻠ�ﻠﻤﺎت‬

‫ﻫﻞ ﻋﻨﺪك ﺷكﺎوي أﺧﺮى أ�ﻀﺎ؟‬ In les 5.4 heb je het meervoud geleerd.
Dit is een nieuwe les over het meervoud.
‫ ؞‬het recept ‫وﺻﻔﺔ ﻃﺒ�ﺔ‬ ‫ ﻫﺬا درس‬.‫ ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ﺻ�ﻐﺔ اﻟﺠﻤﻊ‬5.4 ‫ف ي� اﻟﺪرس‬
de recepten ‫ج‬ .‫ﺟﺪ�ﺪ ﻋﻦ ﺻ�ﻐﺔ اﻟﺠﻤﻊ‬
Één meisje Twee meisjes
≡ sinds ‫ﻣﻨﺬ‬ Één sleutel Vier sleutels
‫ ؞‬de spier ‫ﻋﻀﻠﺔ‬, de spieren ‫ج‬ Één jongen Tien jongens
∆ Ik heb spierpijn sinds twee dagen. Één dokter Vijf dokters
‫ﻋﻨﺪي أﻟﻢ ﻋﻀ� ﻣﻨﺬ ي ض‬
‫ﻳﻮﻣن‬ ‫ي‬
5.12 Naar de apotheek ‫إﻟﻰ اﻟﺼﯿﺪﻟﯿﺔ‬
◊ Waarschijnlijk
◊ Daar ‫ﻫﻨﺎك‬
‫ﻣﺤﺘﻤﻞ أو ﻋ� اﻷرﺟﺢ أو ﻋ� اﻷﻏﻠﺐ‬ �
◊ dagelijks, dagelijkse (elke dag) ‫ﻳﻮﻣ�ﺎ‬
∆ Hij heeft waarschijnlijk griep.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 38


َ
∆ Je moet dagelijks een druppel in de ‫ ؞‬de handgel ‫ﻣﻌﻘﻢ َ�ﺪﻳﻦ‬
ogen doen. ∆ handgel wrijf je op je handen.
� ً ً
‫يض‬
.‫اﻟﻌﻴﻨن‬ �‫�ﺠﺐ أن ﺗﻀﻊ ﻗﻄﺮة واﺣﺪة ﻳﻮﻣ�ﺎ ض ي‬ ْ ‫ﻣﻌﻘﻢ اﻟ�ﺪﻳﻦ ﺗﻔﺮﻛﻪ‬
.‫ﺑ�ﺪ�ﻚ‬
‫ ؞‬de besmetting (infectie) ‫إﺻﺎبﺔ أو ﻋﺪوى‬
‫ ؞‬het doosje ‫ﺻﻨﺪوق أو ﻋﻠبﺔ‬, de doosjes ‫ج‬ mondkapje ‫ﻃي‬ ‫كﻤﺎﻣﺔ ﻃﺒ�ﺔ أو ﻗﻨﺎع ب ي‬
doosje medicijnen ‫ﻋﻠبﺔ دواء‬ ‫ ؞‬het virus ‫ ؞ يﻓ�وس‬de bacterie ‫ﺟﺮﺛﻮم‬
□ Beschermen (beschermt) �‫�ﺤ‬ ‫ي‬
‫ ؞‬de drogist ‫ﻣﺘﺠﺮ ﺣﺒﻮب‬, de drogisten ‫ج‬ ∆ Een mondkapje beschermt je tegen een
‫ ؞‬De druppel ‫ﻗﻄﺮة‬, de druppels ‫ج‬ besmetting door een virus of bacterie.
∆ Hoeveel druppels moet ik in ‫اﻟ�ﻤﺎﻣﺔ اﻟﻄﺒ�ﺔ ﺗﺤﻤ�ﻚ ﻣﻦ اﻹﺻﺎبﺔ اﻟﺠﺮﺛﻮﻣ�ﺔ أو‬
mijn ogen doen? .‫ﻔ�وﺳ�ﺔ‬
‫اﻟ ي‬
�‫كﻢ ﻗﻄﺮة �ﺠﺐ أن أﺿﻌﻬﺎ ض ي‬ ‫ ؞‬het vaccin ‫ﻟﻘﺎح‬
‫ﻋﻴﻮين ي ؟‬ ∆ Een vaccin beschermt je tegen een
∆ Wanneer moet ik de besmetting. .‫اﻟﻠﻘﺎح �ﺤﻤ�ﻚ ﻣﻦ إﺻﺎبﺔ‬
druppels in mijn ogen doen? ‫ ؞‬De quarantaine ‫كﺎراﻧﺘﺎن‬
‫ﻣى �ﺠﺐ أن أﺿﻊ اﻟﻘﻄﺮات ض ي� ﻋﻴﻮىض ي ؟‬
‫ت‬ ‫اﻟﺼ� ﻣكﺎن ُ�ﻌﺰل ﻓ�ﻪ‬‫ي‬ ‫اﻟﻤ ْﺤ َﺠﺮ‬
َ ‫ﺣﺠﺮ ﺻ� أو‬
‫ي‬
.‫أﺷﺨﺎص‬
‫ ؞‬de keer ‫ﻣﺮة‬, de keren ‫ج‬ ‫ ؞‬De lockdown "‫"ﻟوك داون‬
∆ Je moet twee keer per dag een pil met ‫ين‬
‫اﻟﺪكﺎ�ن أو‬ ‫ﻣﻼزﻣﺔ اﻟﻤﻨﺎزل و ﺣﻈﺮ اﻟﺘﺠﻮل و إﻏﻼق‬
water innemen. ‫ﺣﺪود اﻟبﻠﺪ‬
‫�ﺠﺐ ان ﺗتﻨﺎول ي ن‬
.‫ﻣﺮﺗن كﻞ ﻳﻮم ﺣبﺔ ﻣﻊ ﻣﺎء‬ □ Afstand houden
‫ين‬
‫اﻹﺟﺘﻤﺎ� أو اﻹﺑﺘﻌﺎد اﻟﻤكﺎ ي‬
‫ي‬ ‫اﻟﺘبﺎﻋﺪ‬
□ innemen (ik neem in, jij neemt ∆ We moeten anderhalve meter afstand
in, hij neemt in, wij nemen in) van elkaar houden.
‫�ء‬ ‫ش‬ .‫ﻣ� ﺑيﻨﻨﺎ‬‫ﻣ� و ﻧﺼﻒ ت‬ ‫�ﺠﺐ أن ﻧﺤﺎﻓﻆ ﻋ� ﻣﺴﺎﻓﺔ ت‬
‫ﻳتﻨﺎول ي‬
‫ ؞‬de pil ‫ﺣبﺔ دواء‬, de pillen
∆ Hoe moet ik de pillen innemen? 5.13 Waarom?
‫ﻛ�ﻒ �ﺠﺐ أن أﺗﻨﺎول اﻟﺤﺒﻮب؟‬ ∆ Waarom ga je naar de dokter?
∆ Hoeveel pillen moet ik innemen? ‫ﻟﻤﺎذا ﺗﺬﻫﺐ إ� اﻟﻄﺒ�ﺐ؟‬
‫كﻢ ﺣبﺔ �ﺠﺐ أن أﺗﻨﺎوﻟﻬﺎ؟‬
∆ Ik ga naar de dokter, want ik ben ziek.
‫ ؞‬De huid ‫��ة‬‫ﺟﻠﺪ أو ش‬ ‫ن‬
.‫ﻷﻧي ﻣ��ﺾ‬
‫أﻧﺎ أذﻫﺐ إ� اﻟﻄﺒ�ﺐ ي‬
□ smeren (ik smeer, jij smeert, ∆ Waarom neem je een pil?
hij smeert, wij smeren) ‫�ﺪﻫﻦ‬ ‫ﻟﻤﺎذا ﺗتﻨﺎول ﺣبﺔ دواء؟‬
‫ ؞‬De zalf ‫ﻣﺮﻫﻢ‬
∆ Je moet de zalf op de huid ∆ Ik neem een pil, want ik heb hoofdpijn.
smeren. ‫ن‬
.‫ﻳﺆﻟﻤي‬
‫ي‬ ‫أﻧﺎ أﺗﻨﺎول ﺣبﺔ دواء ﻷن ر ي‬
�‫أ‬
‫�ﺠﺐ أن ﺗﺪﻫﻦ اﻟﻤﺮﻫﻢ ﻋ� ش‬
.‫اﻟب�ة‬

◊ sommige ‫بﻌﺾ‬
∆ Sommige medicijnen zijn zonder
recept. ‫بﻌﺾ اﻷدو�ﺔ ﺗﻜﻮن بﺪون وﺻﻔﺔ ﻃﺒ�ﺔ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 39


5.14 Bij de tandarts ‫ﻋﻨﺪ طﺒﯿﺐ اﻻﺳﻨﺎن‬ ‫ ؞‬De vulling �‫ﺳي ﺛﺎبﺖ أو ﺣﺸﻮة ض‬
‫ض‬
‫ﺗﻌ��ﺾ ي‬,
helaas ‫ﻟﻸﺳﻒ‬ vullingen ‫ج‬
‫ ؞‬het gaatje ‫ﻧﺨﺮ أو‬
‫�ﺴﻮس أو ﺛﻘﺐ‬, de 5.14.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
gaatjes ‫ج‬ Je hoort Melissa. Ze is bij de tandarts.
◊ Vervelend ‫ﻣﺰﻋﺞ أو‬ de tandarts Goedemiddag mevrouw
‫ﻣﻀﺎﻳﻖ‬ Verburg. Hoe gaat het?
◊ Wat vervelend voor je! ‫كﻢ ﻫﻮ ﻣﺰﻋﺞ‬ Melissa Het gaat goed, maar ik heb soms
!‫ﻟﻚ‬ kiespijn.
‫ ؞‬De kies ‫�س‬, ‫ ض‬de kiezen ‫ج‬
de tandarts U heeft misschien een
∆ Helaas heeft u twee gaatjes in uw gaatje. Ik ga een foto maken.
kiezen. Dat is vervelend! Ik kan dan zien of u gaatjes heeft.
‫ كﻢ ﻫﻮ ﻣﺰﻋﺞ‬.‫أ�اﺳﻚ‬‫ﻟﻸﺳﻒ أﻧﺖ ﻟﺪ�ﻚ ﻧﺨ��ﻦ ض� ض‬
‫ي‬ de tandarts U heeft helaas twee gaatjes
!‫ﻟﻚ‬ in uw kiezen.
Melissa Dat is vervelend!
‫ ؞‬de foto (plaatje) ‫ﺻﻮرة‬, de tandarts Poetst u vaak uw tanden?
foto’s ‫ج‬ Melissa Ja, elke avond.
‫ ؞‬het gebit ‫ﻃﻘﻢ أﺳﻨﺎن‬, de tandarts U moet twee keer per dag
de gebitten ‫ج‬ poetsen. ’s Ochtends en ’s avonds.
◊ in orde ‫بﺨ� أو ﻋ� ﻣﺎ‬
‫ي‬ Melissa Oké.
‫ﻳﺮام‬ de tandarts Ik ga de gaatjes vullen. Uw
� �
◊ Helemaal ‫كﻠ�ﺎ أو بﺎﻟ�ﺎﻣﻞ أو ﺗﻤﺎﻣﺎ‬ gebit is daarna helemaal in orde!
∆ Uw gebit is helemaal in orde! ‫ْأﺳﻨﺎﻧﻚ‬ Melissa Dat is fijn!

‫بﺨ� ﺗﻤﺎﻣﺎ‬
‫ي‬

◊ Misschien ‫ر�ﻤﺎ‬
□ Poetsen (ik poets, jij
poetst, hij poetst, wij
poetsen) ‫ﺗﻔ��ﺶ اﻷﺳﻨﺎن‬
∆ Hij poetst zijn tanden.
.‫� أﺳﻨﺎﻧﻪ‬ ‫ش‬
‫ﻫﻮ �ﻔﺮ ي‬
elk, elke (iedere) ‫كﻞ‬
∆ Ik poets elke avond mijn tanden.
‫أﻓﺮ� أﺳﻨﺎين ي كﻞ ﻣﺴﺎء‬
‫ي‬
‫أﻧﺎ ش‬

□ vullen (ik vul, jij vult, hij


vult, wij vullen) ‫�ﺤﺸﻮ‬
Een kies vullen. ‫ﺣﺸﻮ ض�س‬
∆ De tandarts vult de tand
van de patiënt. ‫ﻃﺒ�ﺐ اﻷﺳﻨﺎن‬

.‫�ﺤﺸﻮ ﺳﻨﺎ ﻟﻠﻤ��ﺾ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 40


Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬ Stel, je bent ziek en iemand vraagt jou
dingen over jouw gezondheid. Wat zeg
Lees de vragen en de antwoorden. Welk jij?
antwoord hoort bij welke vraag? .‫ﻋﻦ ﺻﺤﺘﻚ‬ ً ‫ﺗﺨ�ﻞ أﻧﺖ ﻣ��ﺾ و أﺣﺪ �ﺴﺄﻟﻚ ْأﺷ‬
ْ ‫�ﺎء‬
‫ﻣﺎذا ﺗﻘﻮل؟‬
De vragen Letter
1. Wie is je tandarts? e. Jij
2. Wat smeer je op Hoe is het met je? Niet zo goed. Ik
je huid? ben ziek.
3. Waar krijg je Waar heb je last Ik heb last van
medicijnen? van? mijn buik.
4. Wanneer ga je
naar de Sinds wanneer Sinds twee dagen.
apotheek? ben je ziek?
5. Waarom gebruik
je zalf? Heb je koorts? Ja, ik heb 38,2.
6. Waarom krijg je
medicijnen? Kun je eten? Nee, ik drink
7. Waarom ga je alleen thee en
naar de water.
apotheek? Wanneer ga je Ik heb morgen
8. Hoeveel vingers naar de dokter? een afspraak.
heeft een mens?
Neem je Nee, ik heb geen
De antwoorden medicijnen? medicijnen.
a. Tien
b. Bij de apotheek Kun je naar de Nee, ik lig in bed.
c. Zalf les?
d. Morgen
e. Meneer Geurts Heb je pijn? Ja, ik heb buikpijn.
f. Ik gebruik zalf,
want mijn huid is Moet je hoesten? Nee, ik hoest niet.
rood.
g. Ik ga naar de
apotheek want ik
heb pillen nodig.
h. Ik krijg
medicijnen, want
ik heb pijn.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 41


Thema 6 De kleding ‫ ﻣﻼﺑﺲ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺨﺎﻣﺲ‬
‫أدوات اﻟﺘﻌ��ﻒ إﺛﻨﺎن‬
6.1 De jas, de broek, de schoenen Twee lidwoorden:
‫ ؞‬De broek ‫ﺑﻨﻄﻠﻮن‬, de broeken ‫ج‬ De Het
‫ ؞‬Het hemd �‫داﺧ‬ ‫ﻓﺎﻧ�ﻠﺔ أو ﻗﻤ�ﺺ‬, De vrouw Het boek
‫ي‬
de hemden ‫ج‬ De jongen Het kind
‫ ؞‬De jas ‫ﻣﻌﻄﻒ أو ﺟﺎ��ﺖ‬, De broek Het huis
de jassen ‫ج‬ De tas Het antwoord
‫ ؞‬De onderbroek ‫ﺗﺤي أو‬ ‫�او �ﻞ ت‬
‫ي‬
‫كﻠﺴﻮن أو ﻛ�ﻠﻮت‬, de onderbroeken ‫ج‬ Woorden in het meervoud krijgen altijd
‫ ؞‬Het overhemd �‫رﺳ‬ ‫ﻗﻤ�ﺺ‬, de ‘de’.
‫ي‬ :‫كﻠﻤﺎت بﺎﻟﺠﻤﻊ داﺋﻤﺎ ﺗﺄﺧﺬ اﻷداة اﻷﺗ�ﺔ‬
overhemden ‫ج‬
‫ ؞‬De rok ‫ﺗﻨﻮرة أو ﻓﺴﺘﺎن‬, ‫؞‬ de
de rokken ‫ج‬ Enkelvoud Meervoud
‫ ؞‬De schoen ‫ﺣﺬاء‬, De broek De broeken
‫ ؞‬de schoenen ‫ج‬ Het boek De boeken
‫ ؞‬De sok ‫ﺟﻮرب‬, Het huis De huizen
de sokken ‫ج‬ Het kind De kinderen
‫ ؞‬De tas ‫ﺣﻘﻴبﺔ أو ﺷﻨﻄﺔ‬, de tassen ‫ج‬
‫ نن‬de truien ‫ج‬
‫ ؞‬De trui ‫ﻛ�ة‬, 6.3 Kleding kopen ‫ش�اء ﻣﻼ�ﺲ‬
‫ ؞‬Het T-shirt ‫ﻗﻤ�ﺺ ﻧﺼﻒ كﻢ أو ت يي‬ ‫ ؞‬De bloes ‫بﻠﻮزة‬, de bloezen ‫ج‬
‫ﺷ�ت‬,
‫ ي‬de T-shirts ‫ج‬ ∆ Een moment alstublieft (even
‫ت‬ ً
‫ ؞‬Het vest ‫ﺳ�ة أو ﺻﺪﻳﺮي‬, wachten). ‫اﻧﺘﻈﺮ ﻗﻠ�� ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ‬
de vesten ‫ج‬ ‫ ؞‬Het feest ‫ﺣﻔﻠﺔ‬, de feesten ‫ج‬
‫ ؞‬Het ondergoed ‫ﻣﻼ�ﺲ داﺧﻠ�ﺔ‬ ‫ ؞‬De kleding (kleren) ‫ﻣﻼ�ﺲ‬
‫ ؞‬Het onderhemd ‫ﻓﺎﻧﻠﺔ‬ ∆ Ik koop nieuwe kleren voor een feest.
.‫أﺷ�ي ﻣﻼ�ﺲ ﺟﺪ�ﺪة ﻣﻦ أﺟﻞ ﺣﻔﻠﺔ‬ ‫أﻧﺎ ت‬
‫ ؞‬De onderbroek ‫كﻠﺴﻮن‬
‫ ؞‬De knoop ‫زر‬, de knopen ‫ج‬
6.2 De en het ‫ ؞‬De maat ‫ﻣﻘﺎس‬, de maten ‫ج‬
‫ ؞‬Het lidwoord ‫أداة اﻟﺘﻌ��ﻒ‬, de lidwoorden ∆ Ik wil een maat kleiner. ‫أﻧﺎ �أر�ﺪ ﻣﻘﺎس‬
‫ج‬. ‫ ؞‬Het meervoud ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﺠﻤﻊ‬ .‫أﺻ َﻐﺮ‬
ْ

‫ ؞‬Het verkleinwoord �‫اﻟﺘﺼﻐ‬


‫ي‬ ‫ﺻ�ﻐﺔ‬, de □ mogen (ik mag, jij mag, hij
verkleinwoorden ‫ج‬ mag, wij mogen) ‫ُ�ﺴﻤﺢ ﻷﺣﺪ ﻣﺎ‬
□ passen (ik pas, jij past, hij past,
Het verkleinwoord heeft altijd het wij passen) ‫�ﻘ�ﺲ أو �ﺠﺮب اﻟﻤﻼ�ﺲ‬
lidwoord het. ∆ Mag ik de broek passen?
َ
."‫"ﻫﺖ‬

‫اﻟﺘﺼﻐ� داﺋﻤﺎ ﺗﻜﻮن ﻟﻬﺎ أداة اﻟﺘﻌ��ﻒ‬
‫ي‬ ‫ﺻ�ﻐﺔ‬ ‫ﻫﻞ ُ� ْﺴﻤﺢ ي� أن أﻗ�ﺲ اﻟﺒﻨﻄﻠﻮن؟‬
:‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
Het tasje • het jasje • het broekje. ‫ ؞‬de medewerker ‫ﻣﻮﻇﻒ‬,
‫ ؞‬Het woordenboek ‫ﻗﺎﻣﻮس‬, de medewerkers ‫ج‬
de woordenboeken ‫ج‬ ‫ ؞‬De paskamer ‫ﻏﺮﻓﺔ اﻟﻘ�ﺎس‬, de paskamers
‫ج‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 42


◊ te ‫زاﺋﺪ ﻋﻦ اﻟﺤﺠﻢ اﻟﻤﺮﻏﻮب ﻓ�ﻪ‬ Sanne Bedankt. De rok past goed. Ik
∆ Helaas is de rok te groot voor mij. koop hem!
ّ �‫ﻛﺒ‬
.�‫ﻋ‬ ‫ﻟﻸﺳﻒ اﻟﻔﺴﺘﺎن ي‬ de medewerker Heeft u nog iets nodig?
‫ي‬
Sanne Nee, bedankt. Ik heb thuis een
□ trouwen (ik trouw, jij trouwt, hij zwarte bloes. Dat is mooi bij deze rok!
trouwt, wij trouwen) ‫ﻳ�وج‬ �‫ت‬
∆ Mijn broer gaat trouwen. .‫ﺳﻴ�وج‬ � ‫�أ� ت‬
‫ي‬ 6.5 Wat draagt zij? ‫ﻣﺎذا ﺗﺮﺗﺪي ھﻲ؟‬
∆ Ik vind de knopen leuk. Maar ik vind de ◊ Allebei ‫ﻋ� ﺣﺪ ﺳﻮاء أو كﻼﻫﻤﺎ‬
kleur niet mooi. □ dragen (ik draag, jij draagt, hij draagt,
َ
.‫اﻟﻠﻮن ﻻ ُ� ْﻌ ِﺠ ُﺒ ن يي‬ ‫اﻷزرار ُﺗ ْﻌﺠ ُﺒ ني و ﱠ‬
‫ﻟ�ﻦ‬
ْ
‫ِ ِي‬ wij dragen) ‫ﻳﺮﺗﺪي و �ﻠبﺲ‬
∆ Ze dragen allebei een trui.
6.3.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و‬ ً ‫نن‬
‫ﻛ�ة‬ ‫كﻼﻫﻤﺎ ﻳﺮﺗﺪ�ﺎن‬
‫اﻟﻘﺮاءة‬
Je hoort Sanne. Ze is in een □ aanhebben (ik heb aan, jij hebt
winkel. aan, hij heeft aan, wij hebben aan)
Ze zoekt kleding voor een feest. ‫ﻳﺮﺗﺪي‬
Ze praat met de medewerker van de ∆ Ik heb een lange jas aan.
ً �
winkel. .���‫ﻃ‬ ‫أﻧﺎ أرﺗﺪي ِﻣ ْﻌﻄﻔﺎ‬
de medewerker Goedemiddag, kan ik u
helpen? ‫ ؞‬De jurk ‫ﻓﺴﺘﺎن‬, de jurken ‫ج‬
Sanne Ja. Ik zoek kleding voor een feest. ‫ ؞‬De kleren (kleding) ‫ﻣﻼ�ﺲ‬
Mijn broer gaat trouwen. ◊ kort, korte �‫ﻗﺼ‬
‫ي‬
de medewerker Wat leuk! Wat zoekt u? ∆ Ik draag een T-shirt met korte
mouwen. .‫ﻗﺼ�ة‬ ‫ت‬
Sanne Ik zoek een mooie rok. ‫ﺷ�ت بﺄ�ﻤﺎم ي‬‫أﻧﺎ أرﺗﺪي يي ي‬
de medewerker Wat vindt u van deze
rok? ‫ ؞‬de laars ‫ﺟﺰﻣﺔ أو �ﺴﻄﺎر‬, de laarzen ‫ج‬
Sanne Ik vind de knopen leuk. ◊ lang, lange ‫ﻃ��ﻞ‬
Maar ik vind de kleur niet mooi. ◊ net, nette ‫ﻣﺮﺗﺐ أو أﻧﻴﻖ‬
Heeft u ook een andere kleur? ‫ ؞‬het pak ‫بﺪﻟﺔ‬, de pakken ‫ج‬
de medewerker Ja, ik heb ook ‫ض‬
◊ vrij, vrije ‫ﻓﺎ� أو ﻣﺘﻔ�غ أو ﺷﺎﻏﺮ‬
‫ي‬
paars. Kijk maar! ∆ een vrije dag ‫ﻳﻮم إﺟﺎزة‬
Sanne Die vind ik erg mooi! Mag ik ‫ ؞‬Het werk ‫ﻋﻤﻞ‬
de rok passen?
de medewerker Natuurlijk. De 6.6 Welk? Welke?
paskamer is daar. welk, welke ‫ أي‬،‫أﻳﻬﻤﺎ‬
de medewerker Past de rok? ∆ Welke jas wil je? ‫أي ﻣﻌﻄﻒ ﺗ��ﺪ؟‬
Sanne De rok is helaas te groot. Heeft u ‫ﻣﺎ اﻟﻤﻌﻄﻒ اﻟﺬي ﺗ��ﺪە؟‬
de rok ook een maat kleiner? Je zegt welk bij een het-woord:
de medewerker Ik ga voor u kijken. Een ‫�ﺴﺘﺨﺪم‬
moment alstublieft. Welk
de medewerker Alstublieft! Deze rok is ‫ت‬
‫اﻟي أداﺗﻪ اﻟﺘﻌ��ﻒ‬
‫ﻣﻊ اﻟ�ﻠﻤﺔ ي‬
een maat kleiner.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 43


Het ◊ Even ‫بﻌﺾ اﻟﺜﻮايض ي‬
Het pak Welk pak? ∆ Ik ga even voor u kijken.
.‫ﺳﺄﻟ� ﻧﻈﺮة ﻟﻚ‬‫ق‬
Het t-shirt Welk t-shirt? ‫ي‬
‫ ؞‬Het gat ‫ﺛﻘﺐ‬, de gaten ‫ • ج‬Heel
‫�ﺴﺘﺨﺪم‬ fijn! !‫ﻣﻤﺘﺎز‬. ◊ Jammer ‫ﻟﻸﺳﻒ‬
Welke ◊ kapot, kapotte ‫ﺧ��ﺎن أو ﺗﻠﻒ أو‬
‫ت‬
‫اﻟي أداﺗﻪ اﻟﺘﻌ��ﻒ‬ ‫ﻣﻜﺴﻮر‬
‫ﻣﻊ اﻟ�ﻠﻤﺔ ي‬
De □ meenemen (ik neem mee, jij
neemt mee, hij neemt mee, wij
Je zegt welke bij een de-woord: nemen mee) ‫ ∆ �ﺎﺧﺬ ﻣﻌﻪ‬Neemt u
De jas Welke jas? morgen de bon mee?
De sokken Welke sokken? ‫ﻫﻞ ﺳﺘﺄﺧﺬ ﻣﻌﻚ اﻟﻔﺎﺗﻮرة ﻳﻮم اﻟﻐﺪ؟‬

□ ruilen (ik ruil, jij ruilt, hij ruilt, wij


6.7 Welke sieraden draagt zij?
‫ت‬ ruilen) ‫�ﺴتبﺪل‬. ∆ Wilt u de rok ruilen?
‫�؟‬ ‫اﻟي ﺗﻠبﺴﻬﺎ ي‬
‫� اﻟﻤﺠﻮﻫﺮات ي‬ ‫ﻣﺎ ي‬ ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ إﺳتبﺪال اﻟﻔﺴﺘﺎن؟‬
‫ ؞‬De armband ‫ﺳﻮار أو اﺳﻮارة‬,
de armbanden ‫ج‬
□ sturen (ik stuur, jij stuurt, hij stuurt, wij
‫ ؞‬De bril ‫ﻧﻈﺎرة‬, de brillen
sturen) ‫ﻳﺮﺳﻞ‬
‫ﻧﻈﺎرات‬
∆ Ze sturen de rok naar deze winkel.
‫ ؞‬De handschoen, handschoenen ‫ﻛﻔﻮف‬ .‫ﺳ�ﺳﻠﻮن اﻟﻔﺴﺘﺎن إ� ﻫﺬا اﻟﺪكﺎن‬
‫ﻫﻢ ي‬
∆ In de winter draag ik handschoenen.
.‫ف ي� اﻟﺸﺘﺎء أرﺗﺪي ﻛﻔﻮف‬
wel ‫ﺗﺄ��ﺪ اﻟﻌﻜﺲ‬
‫ ؞‬De hoed ‫ﻗبﻌﺔ‬, de hoeden ‫ج‬
∆ Helaas heb ik de rok niet in dezelfde
‫ ؞‬De hoofddoek ‫ﺣﺠﺎب‬, de hoofddoeken
kleur. Maar een andere winkel heeft de
‫ج‬
rok wel.
∆ Zij draagt een hoofddoek.
‫ﻟﻸﺳﻒ ﻟ�ﺲ ﻟﺪي اﻟﻔﺴﺘﺎن ﺑﻨﻔﺲ اﻟﻠﻮن و ﻟ�ﻨﻪ‬
.‫� ﺗﺮﺗﺪي اﻟﺤﺠﺎب‬
‫ي‬ .‫ﻣﻮﺟﻮد ف ي� ﻣﺤﻞ أﺧﺮ‬
‫ ؞‬Het horloge ‫ﺳﺎﻋﺔ �ﺪ‬, de horloges
‫ج‬
□ werken (ik werk, jij werkt, hij werkt,
‫ ؞‬De ketting ‫ﻃﻮق أو ﻗﻼدة‬,
wij werken) ‫�ﻌﻤﻞ‬
de kettingen ‫ج‬
∆ Ze werkt in een kledingwinkel.
‫ ؞‬De muts ‫ﻃﺎﻗ�ﺔ ﺻﻮف‬, de mutsen ‫ج‬ .‫� ﺗﻌﻤﻞ ف ي� ﻣﺤﻞ ﺛ�ﺎب‬
‫ ؞‬De oorbel ‫ﻗﺮط أو ﺣﻠﻖ اﻻذن‬, de oorbellen ‫ي‬
‫ج‬
6.8.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
‫ ؞‬De ring ‫ﺧﺎﺗﻢ‬, de ringen ‫ج‬
‫ ؞‬Het sieraad ‫ﻣﺠﻮﻫﺮات‬, de sieraden ‫ج‬ Je hoort Sanne. Ze is in de winkel. De
‫ ؞‬De sjaal ‫وﺷﺎح أو ﻟﻔﺤﺔ أو ﺷﺎل‬, de sjaals ‫ج‬ nieuwe rok heeft een gat. Ze praat met
6.8 De rok is kapot. ‫اﻟﻔﺴﺘﺎن ﺗﻠﻒ‬ een vrouw.
‫ش‬ De vrouw werkt in de winkel.
◊ Dezelfde ‫اﻟ�ء‬‫ﻧﻔﺲ ي‬ de medewerker Goedemorgen mevrouw.
∆ Een ogenblik alstublieft.
.‫ﻟﺤﻈﺔ ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ‬ Wat kan ik voor u doen?

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 44


Sanne Goedemorgen. Deze rok is nieuw.
Maar hij is kapot! ‫ت‬
Wil je mij helpen? ‫ﻣﺴﺎﻋﺪي؟‬ ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ‬
‫ي‬
de medewerker O, dat is vervelend. Wat
is er kapot? 6.10 De tijd ‫اﻟﻮﻗﺖ‬
Sanne De rok heeft een gat. Kijk maar. ‫ ؞‬De avond ‫ﻣﺴﺎء‬, de avonden ‫ج‬
de medewerker Ik zie het. Wilt u de rok □ duren (het duurt) ‫�ﺴﺘﻐﺮق‬
ruilen? ∆ de avond duurt van 18.00 uur tot
Sanne Ja, graag. Heeft u dezelfde rok 00.00 uur.
nog? ‫دوام اﻟﻤﺴﺎء ﻣﻦ اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺴﺎدﺳﺔ إ� اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻧ�ﺔ‬
de medewerker Ik ga even voor u kijken! .�‫ﻋ‬‫ش‬
de medewerker Nee, helaas. Ik heb de
rok niet in dezelfde kleur. ‫ ؞‬een half uur
Sanne Dat is jammer! Mijn ‫ﻧﺼﻒ ﺳﺎﻋﺔ‬
broer gaat vrijdag trouwen. ∆ Hoe laat is het?
Ik wil de rok ‫كﻢ اﻟﺴﺎﻋﺔ؟‬
dan aan. ‫ ؞‬De klok, de klokken ‫ﺳﺎﻋﺔ ﺣﺎﺋﻂ‬
de medewerker Ik bel even naar een
andere winkel. Een ogenblik alstublieft. ‫ ؞‬Een kwartier ‫ر�ــﻊ ﺳﺎﻋﺔ‬
de medewerker De andere winkel heeft Het is kwart voor acht (7.45 uur /
de rok wel. Ze sturen hem naar deze 19.45 uur).
winkel. U kunt de rok hier morgen .‫إﻧﻬﺎ اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻣﻨﺔ إﻻ ر�ــﻊ‬
komen halen.
Sanne Dat is heel fijn! Het is kwart over twaalf (12.15 uur
de medewerker Neemt u morgen de bon / 00.15 uur).
mee? ‫إﻧﻬﺎ اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻧ�ﺔ ث‬
.‫ﻋ� و اﻟ��ــﻊ‬
Sanne Ja, dat doe ik. Tot morgen!
‫ ؞‬De middag ‫بﻌﺪ اﻟﻈﻬﺮ‬, de middagen ‫ج‬
6.9 Ik wil, jij wil, hij wil, wij willen ‫ ؞‬De nacht ‫ﻟ�ﻠﺔ‬, de nachten ‫ج‬
ً
‫ ؞‬Het onregelmatige werkwoord ‫اﻟﻔﻌﻞ‬ ◊ ’s nachts ��‫ﻟ‬
‫اﻟﺸﺎذ‬, de onregelmatige werkwoorden ‫ج‬ ‫ ؞‬De ochtend ‫ﺻبﺎح‬, de ochtenden ‫ج‬
‫ ؞‬Een seconde ‫ﺛﺎﻧ�ﺔ‬, de secondes ‫ج‬
‫ﺗ��ﻒ ﻓﻌﻞ ﺷﺎذ‬ ‫ ؞‬De tijd ‫وﻗﺖ‬, de tijden ‫ج‬
Ik wil ‫أﻧﺎ أر�ﺪ‬ ‫ ؞‬Een uur ‫ﺳﺎﻋﺔ‬, de uren ‫ج‬
Jij wil ‫أﻧﺖ ﺗ��ﺪ‬
Wil jij? ‫ﻫﻞ ﺗ��ﺪ؟‬ 6.11 Is de winkel open? ‫ھﻞ اﻟﺪﻛﺎن ﻣﻔﺘﻮح؟‬
U wilt ‫أﻧﺖ ﺗ��ﺪ‬ ◊ Behalve ‫ﻣﺎ ﻋﺪا أو ﺑ�ﺳتﺜﻨﺎء‬
Hij wil ‫ﻫﻮ ﻳ��ﺪ‬ ∆ De winkel is elke dag open behalve op
Zij wil ‫� ﺗ��ﺪ‬‫ي‬ zondag. .‫اﻟﺪكﺎن ﻣﻔﺘ�ح كﻞ ﻳﻮم ﻣﺎ ﻋﺪا ﻳﻮم اﻷﺣﺪ‬
Wij willen ‫ﻧﺤﻦ ﻧ��ﺪ‬ □ bestellen (ik bestel, jij bestelt, hij
bestelt, wij bestellen) ‫�ء‬ ‫ش‬
Jullie willen ‫أﻧﺘﻢ ﺗ��ﺪون‬ ‫ﺗﻮ� ﻋ� ي‬
‫ي‬ ‫أن‬
Zij willen ‫ﻫﻢ ﻳ��ﺪون‬ ∆ Je kunt spullen bestellen op internet.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 45


.‫ﻋ� اﻹ تﻧ�ﻧﺖ‬ � ‫ف� ﻫﻮﻟﻨﺪا �ﺴﻜﻦ‬
‫أ�� ﻣﻦ ﺳبﻌﺔ ث‬
.‫ﻋ� ﻣﻠﻴﻮن �ﺴﻤﺔ‬
‫ﺗﻮ� ﻋ� أﻏﺮاض ب‬
‫ي‬ ‫�ﻤﻜﻦ ﻟﻚ أن‬ ‫ي‬
□ brengen (ik breng, jij brengt, hij Miljard ‫• ﻣﻠ�ﺎر‬Miljoen ‫• ﻣﻠﻴﻮن‬Ongeveer
brengt, wij brengen) ‫�ﺠﻠﺐ أو‬ �‫ﺣﻮا‬
‫ي‬ •Precies ‫بﺎﻟﻀبﻂ‬
�‫ﺤ‬‫ُ� ض‬ 6.14 Kleren wassen ‫ﻏﺳل ﻣﻼﺑس‬
∆ Het postbedrijf brengt de ‫ ؞‬de wasmachine ‫ﻏﺴﺎﻟﺔ‬
brief naar je huis. ◊ Alles ‫اﻟ�ء‬‫ش‬
‫كﻞ ي‬
‫ش�ﻛﺔ ﺑ��ﺪ ﺗﺠﻠﺐ اﻟﺮﺳﺎﻟﺔ إ� نن‬
.‫ﻣ�ﻟﻚ‬ ◊ Apart ‫�ﺸكﻞ ﻣﻨﻔﺼﻞ‬
∆ Je moet je kleren apart wassen.
ً
.‫ﻣﻨﻔﺼ� ﻋﻦ بﻌﺾ‬
‫ ؞‬De feestdag ‫ﻳﻮم ﻋ�ﺪ‬, de ‫�ﺠﺐ أن ﺗﻐﺴﻞ ﺛ�ﺎبﻚ‬
feestdagen ‫ج‬. ‫أ�ﺎم اﻷﻋ�ﺎد أو‬ ◊ donker , donkere ‫ﻣﻈﻠﻢ و ﻏﺎﻣﻖ‬
‫اﻟﻤﻨﺎﺳبﺎت‬ ‫ ؞‬Donkere kleding ‫ﻣﻼ�ﺲ ﻏﺎﻣﻘﺔ‬

◊ dicht (gesloten) ‫ﻣﻐﻠﻖ‬. De winkel is ◊ droog, droge ‫ﺟﺎف أو ﻧﺎﺷﻒ أو �ﺎ�ﺲ‬


dicht. ∆ Als je de kleren ophangt worden ze
◊ Gesloten (dicht) ‫ﻣﻐﻠﻖ‬ sneller droog.
ً
◊ Online ‫ﻣﻮﺟﻮد بﺎﻹ تﻧ�ﻧﺖ أو ﻣﺘﺼﻞ‬ ‫��ت اﻟﻤﻼ�ﺲ ﻓﺴﺘﺼﺒﺢ ﺟﺎﻓﺔ‬ ‫إذا ش‬
◊ Open ‫ﻣﻔﺘ�ح‬ .‫�ﺸكﻞ أ�ع‬
‫ ؞‬De openingstijden ‫أوﻗﺎت اﻟﺪوام‬
‫ ؞‬de graad ‫درﺟﺔ‬, de graden
□ ophalen (ik haal op, jij haalt op, hij ‫درﺟﺎت‬
haalt op, wij halen op) ∆ Het is buiten twaalf graden.
.‫أي ﻹﺳﺘﻼم اﻷﻏﺮاض ض ي� اﻟﺪكﺎن‬
‫ي‬
‫ت‬ .‫ﻋ� درﺟﺔ‬‫ف� اﻟﺨﺎرج اﻟﺤﺮارة إﺛنﺘﺎ ش‬
‫ي‬
‫ ؞‬de spullen ‫أﻏﺮاض أو أﺷ�ﺎء‬
� ‫ش‬
∆ Ik kom de spullen ophalen in de winkel. ◊ meteen ‫ﻣبﺎ�ة أو ﻓﻮرا‬
.‫آي إ� اﻟﺪكﺎن ِﻷﺳﺘﻠﻢ اﻷﻏﺮاض ﻓ�ﻪ‬ ‫ت‬ ∆ Ik ga meteen mijn kleren wassen!
‫أﻧﺎ ي‬ �
.‫ﺛ�ﺎي ﻓﻮرا‬
‫ﺳﺄﻏﺴﻞ ب ي‬
toch ‫ﻣﻊ ذﻟﻚ أو بﺎﻟﺮﻏﻢ ﻣﻦ ذﻟﻚ‬
∆ Is de winkel dicht, maar wil je toch iets □ ophangen (ik hang op, jij hangt op, hij
kopen? ‫� ًء؟‬‫ش‬ ‫ت‬
‫ﻫﻞ اﻟﺪكﺎن ﻣﻐﻠﻖ و ﺗ��ﺪ أن �ﺸ�ي ي‬ hangt op, wij hangen op) ‫�ﻌﻠﻖ‬

‫�ﻌﻠﻖ اﻟﻐﺴ�ﻞ ش‬
Hij hangt de was op. .(‫)ﻳن�ە‬ ‫ﻫﻮ‬

◊ schoon, schone �‫ﻧ‬ ‫ق‬


6.13 Duizend, miljoen, miljard ‫ﻧﻈ�ﻒ أو ي‬
Duizend ‫أﻟﻒ‬ ∆ Ik leg de schone kleren in de kast.
‫ ؞‬Het getal ‫رﻗﻢ‬, de getallen .‫أﻧﺎ أﺿﻊ اﻟﻤﻼ�ﺲ اﻟﻨﻈ�ﻔﺔ ف ي� اﻟﺨﺰاﻧﺔ‬
Welk getal deel je door drie?
‫أي رﻗﻢ ﺗﻘﺴﻤﻪ ﻋ� ﺛﻼﺛﺔ؟‬ ◊ vies, vieze (vuil) ‫ﻗﺬر أو وﺳﺦ‬
∆ De kleren zijn vies geworden.
‫ ؞‬Aantal ‫ﻋﺪد‬ .‫اﻟﺜ�ﺎب أﺻبﺤﺖ وﺳﺨﺔ‬
∆ Wat is het aantal inwoners van ◊ warm, warme ‫ﺳﺎﺧﻦ‬
Nederland? ‫ﻣﺎ ﻫﻮ ﻋﺪد ﺳكﺎن ﻫﻮﻟﻨﺪا؟‬ □ wassen (ik was, jij wast, hij wast, wij
∆ In Nederland wonen meer dan wassen) ‫�ﻐﺴﻞ‬
zeventien miljoen mensen. ◊ zelf ‫ﺑﻨﻔﺴﻚ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 46


∆ Hoe warm moet ik de kleren wassen? 6.15 Hoe laat is het? ‫ﻛﻢ اﻟﺴﺎﻋﺔ؟ ﻗﺮاءة اﻟﺴﺎﻋﺔ‬
‫ﻋﻨﺪ أي درﺟﺔ ﺣﺮارة �ﺠﺐ أن أﻏﺴﻞ اﻟﻤﻼ�ﺲ؟‬
∆ Ik moet mijn kleren zelf wassen. Het is drie uur
.�‫ﺑﻨﻔ‬
‫ي‬ ‫ﺛ�ﺎي‬
‫أﻧﺎ �ﺠﺐ أن أﻏﺴﻞ ب ي‬ 3:00 uur / 15:00 uur
∆ Ik vind dit moeilijk. .‫أﻧﺎ أﺟﺪە ﺻﻌﺐ‬ ‫إﻧﮭﺎ اﻟﺳﺎﻋﺔ اﻟﺛﺎﻟﺛﺔ‬

6.14.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬


Je ziet Jordi en de moeder van Jordi. Het is half vier
Jordi woont sinds een week alleen. 3:30 uur / 15:30 uur
moeder Wat is het probleem? ‫إﻧﮭﺎ اﻟﺳﺎﻋﺔ اﻟﺛﺎﻟﺛﺔ و اﻟﻧﺻف‬
Jordi Ik moet mijn kleren nu zelf wassen.
En ik weet niet hoe dat moet. Veel
Het is tien over een
kleren zijn vies!
1:10 uur / 13:10 uur
Kan ik het allemaal in één keer wassen?
‫إﻧﮭﺎ اﻟﺳﺎﻋﺔ اﻟواﺣدة و ﻋﺷر دﻗﺎﺋﻖ‬
moeder Nee, je moet je kleren apart
wassen. Je kunt de donkere kleren
samen wassen. En je kunt de witte
Het is tien over half vier
spullen samen wassen.
3:40 uur / 15:40 uur
Jordi En hoe warm moet ik alles wassen?
‫إﻧﮭﺎ اﻟﺳﺎﻋﺔ اﻟراﺑﻌﺔ إﻻ ﺛﻠث‬
moeder Veel spullen was je op veertig
graden. Kijk maar.
Jordi Oké.
Het is tien voor half een
moeder Zijn je kleren schoon? Dan kun je
0:20 uur / 12:20 uur
ze ophangen.
‫إﻧﮭﺎ اﻟﺳﺎﻋﺔ اﻟﺛﺎﻧﯾﺔ ﻋﺷر و اﻟﺛﻠث‬
Dan worden ze droog.
Jordi Oké, dank je wel. Ik ga meteen mijn
kleren wassen! Het is tien voor drie
2:50 uur / 14:50 uur
‫إﻧﮭﺎ اﻟﺳﺎﻋﺔ اﻟﺛﺎﻟﺛﺔ إﻻ ﻋﺷر‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 47


Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬
Jij Iemand anders
Ik moet een
Geef je mening over kleding.
nieuwe jas kopen
in de winkel.
Ik vind dat
moeilijk.
Wat vind je van deze trui?
Wil je me helpen?
Ik vind de trui … Ja, natuurlijk.
Geen probleem.
Wat vind je van de kleuren? Wanneer wil je
nieuwe kleding
Ik vind de kleuren … passen?
Ik ga dan met je
leuk / mooi / te groot / niet mooi / mee.
te klein. Goed?
Dat is goed.

Welke broek wil je kopen? Stel, je moet een brief schrijven. Je vindt
dat moeilijk. Hoe vraag je of iemand jou
Ik wil … wil helpen?

Spreken: Jij Iemand anders


Je bent in een kledingwinkel en je Ik moet een brief
wil een jas passen. Wat vraag je aan de schrijven.
medewerker? Ik vind dat
moeilijk.
Stel, je moet nieuwe kleding kopen. Wil je me helpen?
Je vindt dat moeilijk. Hoe vraag je
of iemand jou wil helpen? Ja, natuurlijk.
Geen probleem.
Schrijf jij de brief
eerst. Daarna
kijken we samen
naar jouw brief.
Goed?
Dat is goed.

Thema 7 Reizen ‫ اﻟﺴﻔﺮ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺴﺎﺑﻊ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 48


7.1 Ik ga op reis. ‫أﻧﺎ ﺳﺄﺳﺎﻓﺮ‬ Mijn vader werkt in Driebergen. Hij gaat
‫ ؞‬De auto ‫ﺳ�ﺎرة‬, de auto’s ‫ج‬ met de auto naar het werk.
‫ ؞‬De boot ‫ﻗﺎرب‬, de boten ‫ج‬
‫ ؞‬Het schip ‫بﺎﺧﺮة‬, de schepen ‫ج‬ Hoi! Ik ben Joy. Ik woon in Amersfoort
‫ ؞‬De bus ‫ﺣﺎﻓﻠﺔ و بﺎص‬, de bussen ‫ج‬ en ik werk in Zwolle.
‫ ؞‬De fiets ‫دراﺟﺔ أو �ﺴكﻠ�ﺖ‬, de fietsen ‫ج‬ Ik ga elke dag met de fiets naar het
‫ ؞‬De metro ‫ﻣ�و‬,‫ ت‬de metro’s ‫ج‬ station. Ik neem daar de trein naar
Zwolle.
◊ Laat ‫ﻣﺘﺄﺧﺮ‬ Ik moet soms voor mijn werk naar China.
∆ Ik ben soms laat. Ik reis dan met het vliegtuig.
ْ ‫أﻧﺎ ﻣﺘﺄﺧﺮ ف� بﻌﺾ‬
.‫اﻷﺣ�ﺎن‬ ‫ي‬
Dag! Ik ben Fareed. Ik woon en werk in
□ nemen (ik neem, jij neemt, hij neemt, Amsterdam. Ik neem de tram of de
wij nemen) ‫�ﺄﺧﺬ‬ metro naar mijn werk, want dat is snel.
∆ Ik neem de bus naar het centrum. De tram en de metro gaan elke tien
.‫أﻧﺎ ﺳﺄذﻫﺐ بﺎﻟبﺎص إ� ﻣﺮﻛﺰ اﻟﻤﺪﻳﻨﺔ‬ minuten. Ik ga elk jaar naar Engeland.
∆ Ik ga elke dag met de fiets naar het Mijn broer woont daar. Ik ga dan met de
station. boot.
.‫أﻧﺎ أذﻫﺐ كﻞ ﻳﻮم بﺎﻟﺪراﺟﺔ إ� اﻟﻤﺤﻄﺔ‬
7.2 Hoe? ‫ﻛﯿﻒ؟‬
□ reizen (ik reis, jij reist, hij reist, wij ∆ Hoe laat vertrekt de trein?
reizen) ‫�ﺴﺎﻓﺮ‬ ‫أي ﺳﺎﻋﺔ �ﻐﺎدر اﻟﻘﻄﺎر؟‬
∆ Ik reis met de trein. ‫أﻧﺎ أﺳﺎﻓﺮ بﺎﻟﻘﻄﺎر‬ ∆ Hoe oud ben jij? ‫كﻢ ﻋﻤﺮك؟‬
∆ Hoe vaak ga jij naar de tandarts?
‫ ؞‬het station ‫ﻣﺤﻄﺔ‬, de ‫كﻢ ﻣﺮة ﺗﺬﻫﺐ إ� ﻃﺒ�ﺐ اﻷﺳﻨﺎن؟‬
stations ‫ج‬
‫ ؞‬de tram ‫ﺗﺮام‬, de trams ‫ ؞‬De lengte ‫ﻃﻮل‬
‫ج‬ ∆ Hoe lang ben je? (Wat is je lengte?)
‫ ؞‬de trein ‫ﻗﻄﺎر‬, de treinen ‫ج‬ ‫كﻢ ﻃﻮﻟﻚ؟‬

‫ ؞‬het vliegtuig ‫ﻃﺎﺋﺮة‬, 7.3 Regels in het verkeer ‫ﻗﻮاﻋﺪ اﻟﻤﺮور‬


de vliegtuigen ‫ج‬
‫ ؞‬Het bord (verkeersbord)
‫ﻟﻮﺣﺔ ﻣﺮور�ﺔ‬, de borden ‫ج‬
7.1.1. Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬ ‫ ؞‬Het fietspad ‫ﻃ��ﻖ ﻟﻠﺪراﺟﺎت‬,
Je hoort Aziz, Joy en Fareed. Ze vertellen ‫ ؞‬de fietspaden ‫ج‬
hoe ze reizen. ‫ت‬
‫ ؞‬De kilometer �‫ﻛ�ﻠﻮﻣ‬, de kilometers ‫ج‬
□ ∆ Let op! ‫اﺣﺬر! أو اﻧتبﻪ‬
Hallo! Ik ben Aziz. Ik woon in Bunnik. Ik ‫ ؞‬De regel ‫ﻗﺎﻋﺪة أو ﻧﻈﺎم أو ﺣكﻢ‬, de regels ‫ج‬
ga met de fiets naar school. ∆ Er zijn veel verkeersregels.
De school is in Utrecht. Maar ik ben .‫اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ ﻗﻮاﻋﺪ اﻟﻤﺮور‬
‫ﺗﻮﺟﺪ ي‬
soms laat. Dan ga ik met de bus.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 49


□ rijden (ik rijd, jij rijdt, hij rijdt, wij Kun jij? ‫ﻫﻞ ﺗﻘﺪر؟‬ Mag jij? ‫ﻫﻞ ُ�ﺴﻤﺢ‬
rijden) �‫�ﺴ‬
‫�ﺴﻮق أو �ﻘﻮد أو ي‬ Kan jij? ‫ﻟﻚ؟‬
∆ Je mag hier 80 kilometer per uur U kunt ‫أﻧﺖ ﺗﻘﺪر‬ U mag ‫ُ�ﺴﻤﺢ ﻟﻚ‬
rijden.
� ‫ت‬ Hij kan ‫ﻫﻮ �ﻘﺪر‬ Hij mag ‫ُ�ﺴﻤﺢ ﻟﻪ‬
.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ�ا ف ي� اﻟﺴﺎﻋﺔ‬ 80 ‫اﻟﺴ� ��ﻋﺔ‬ ُ
‫�ﺴﻤﺢ ﻟﻚ ي‬ Zij kan ‫� ﺗﻘﺪر‬ Zij mag ‫ُ�ﺴﻤﺢ ﻟﻬﺎ‬
‫ي‬
Wij kunnen ‫ﻧﺤﻦ‬ Wij mogen ‫ُ�ﺴﻤﺢ‬
‫ ؞‬de snelweg ‫ﻃ��ﻖ �� ــﻊ‬, de ‫ﻧﻘﺪر‬ ‫ﻟﻨﺎ‬
snelwegen ‫ج‬ Jullie kunnen ‫أﻧﺘﻢ‬ Jullie mogen
‫ﺗﻘﺪرون‬ ‫ُ�ﺴﻤﺢ ﻟ�ﻢ‬
‫ ؞‬het stoplicht ‫إﺷﺎرة ﺿﻮﺋ�ﺔ أو إﺷﺎرة‬ Zij kunnen ‫ﻫﻢ‬ Zij mogen ‫ُ�ﺴﻤﺢ ﻟﻬﻢ‬
‫اﻟﻤﺮور‬, ‫�ﻘﺪرون‬
de stoplichten ‫ج‬

□ stoppen (ik stop, jij stopt, hij 7.5 De kaart van Nederland ‫ﺧﺎرطﺔ ھﻮﻟﻨﺪا‬
stopt, wij stoppen) ‫ﻳﺘﻮﻗﻒ‬
‫ ؞‬de hoofdstad ‫ﻋﺎﺻﻤﺔ‬, de hoofdsteden ‫ج‬
∆ Je moet stoppen voor een rood
∆ Amsterdam is de hoofdstad van
stoplicht. ‫ت‬
Nederland. .‫أﻣﺴ�دام ﻋﺎﺻﻤﺔ ﻫﻮﻟﻨﺪا‬
.‫�ﺠﺐ أن ﺗﺘﻮﻗﻒ أﻣﺎم إﺷﺎرة ﻣﺮور ﺣﻤﺮاء‬
◊ belangrijk, belangrijke ‫ﻣﻬﻢ‬
∆ De hoofdstad is een belangrijke stad.
‫ ؞‬het verkeer ‫ﻣﺮور‬ .‫� ﻣﺪﻳﻨﺔ ﻣﻬﻤﺔ‬
‫ ؞‬de weg ‫ﻃ��ﻖ‬, de wegen ‫ج‬ ‫اﻟﻌﺎﺻﻤﺔ ي‬
‫ ؞‬het eiland ‫ﺟ��ﺮة‬, de eilanden
‫ ؞‬het zebrapad ‫ﻣﻤﺮ اﻟﻤﺸﺎة‬,
‫ج‬
de zebrapaden ‫ج‬
‫ ؞‬de kaart ‫ﺧ��ﻄﺔ‬, de kaarten ‫ج‬
‫ ؞‬het land ‫بﻠﺪ‬, de landen ‫ج‬
7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij ‫ ؞‬het midden ‫وﺳﻂ‬
mogen ∆ Utrecht ligt in het midden van
‫ ؞‬Het onregelmatige werkwoord ‫اﻟﻔﻌﻞ‬ Nederland. .‫ﻣﺪﻳﻨﺔ أوﺗﺮﺧﺖ ﺗﻘﻊ ف ي� وﺳﻂ ﻫﻮﻟﻨﺪا‬
‫اﻟﺸﺎذ‬, ‫ ؞‬het noorden ‫ﺷﻤﺎل‬
de onregelmatige werkwoorden ‫ج‬ naartoe �‫بﺎﺗﺠﺎە أو ا‬
∆ Waar ga je naartoe? ‫إ� أﻳﻦ ﺗﺬﻫﺐ؟‬
∆ Mag ik u wat vragen? ‫ ؞‬Het oosten ‫اﻟ�ق‬ ‫ش‬
‫�ء؟‬ ‫ش‬
‫ﻫﻞ �ﺴﻤﺢ ي� أن أﺳﺄﻟﻚ ﻋﻦ ي‬ ‫ ؞‬De provincie ‫ﻣﻘﺎﻃﻌﺔ‬, de provincies
‫ ؞‬Het westen ‫ﻏﺮب‬
‫ت‬
∆ Kun je mij helpen? ‫ﻣﺴﺎﻋﺪي؟‬ ‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻨﻚ‬
‫ي‬ ∆ Den Haag ligt in het westen
van Nederland.
.‫ﻣﺪﻳﻨﺔ ﻻﻫﺎي ﺗﻘﻊ ف ي� اﻟﻐﺮب ﻣﻦ ﻫﻮﻟﻨﺪا‬
‫ﺗ��ﻒ ي ف‬
‫ﻓﻌﻠن ﺷﺎذﻳﻦ‬ ‫ ؞‬Het zuiden ‫ﺟﻨﻮب‬
Kunnen Mogen 7.6 Op de doos, achter de doos, in de
Ik kan ‫أﻧﺎ أﻗﺪر‬ Ik mag �‫ُ�ﺴﻤﺢ ي‬ doos ‫اﻷﺣﺮف اﻟﺠﺮ ﻟﻠﻤﻜﺎن‬
Jij kan ‫أﻧﺖ ﺗﻘﺪر‬ Jij mag ‫ُ�ﺴﻤﺢ ﻟﻚ‬ ≡ Aan �‫ﻋ‬
Jij kunt ‫أﻧﺖ ﺗﻘﺪر‬ ∆ De foto hangt aan de muur.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 50


‫اﻟﺼﻮرة ﻣﻌﻠﻘﺔ ﻋ� اﻟﺤﺎﺋﻂ‬ □ doorgeven (ik geef door, jij/hij/zij geeft
door, wij geven door) �‫ﺧ‬ ‫ﻧﻘﻞ ﻣﻌﻠﻮﻣﺔ و ب‬
≡ Achter ‫وراء أو ﺧﻠﻒ‬ ∆ Kun je dit nieuws doorgeven,
∆ De bussen staan alstublieft?
achter het station. ‫اﻟﺨ� ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ؟‬
‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻨﻚ أن ﺗﻨﻘﻞ ﻫﺬا ب‬
‫اﻟبﺎﺻﺎت ﺗﻘﻒ ﺧﻠﻒ‬ ◊ te laat ‫ • بﻌﺪ ﻓﻮات اﻷوان‬Dus ‫ﻟﺬﻟﻚ‬
.‫اﻟﻤﺤﻄﺔ‬ ∆ Het is druk op de weg! Dus ik kom te
≡ Boven ‫ﻓﻮق‬ laat. .‫ﺗﻮﺟﺪ زﺣﻤﺔ ف ي� اﻟﻄ��ﻖ ﻟﺬﻟﻚ ﺳﺄﺗﺄﺧﺮ‬
∆ De lamp hangt boven de tafel.
.‫اﻟﻤﺼبﺎح ﻣﻌﻠﻖ ﻓﻮق اﻟﻄﺎوﻟﺔ‬ ‫ ؞‬De file ‫اﻟﺴ� أو إزدﺣﺎم ﻣﺮوري‬
‫ﻋﺠﻘﺔ ي‬,
≡ In �‫ ≡ ف ي‬Naast ‫بﺠﺎﻧﺐ‬ de files ‫ج‬
≡ Onder ‫ﺗﺤﺖ‬ ◊ Onderweg ‫ﻋ� اﻟﻄ��ﻖ‬
∆ De sleutel ligt onder het bed. ‫ ؞‬De plek (de plaats) ‫ﻣكﺎن‬, de plekken ‫ج‬
.‫اﻟﻤﻔﺘﺎح ﺗﺤﺖ اﻟ��ﺮ‬ Prima ‫ﻣﻤﺘﺎز و ﺗﻤﺎم‬
≡ Op �‫ﻋ‬.
∆ De sleutel ligt op tafel. □ snappen (ik snap, jij snapt, hij snapt,
.‫اﻟﻤﻔﺘﺎح ﻋ� اﻟﻄﺎوﻟﺔ‬ wij snappen) ‫�ﻔﻬﻢ أو �ﺴﺘﻮﻋﺐ‬
≡ Over ‫ﻓﻮق‬ ∆ Snap je? ‫ ∆ • ﻓﻬﻤﺖ؟‬tot straks ‫أراك بﻌﺪ‬
∆ De hond springt over de doos. ‫ﻗﻠ�ﻞ‬
‫اﻟ�ﻠﺐ �ﻘﻔﺰ ﻓﻮق اﻟﺼﻨﺪوق‬
7.7.1 Luisteren lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
≡ Tegenover ‫اﻟﻤﻘﺎبﻞ ل‬ Je hoort Kidan. Hij is docent.
∆ Ik zit tegenover je. .‫أﻧﺎ أﺟﻠﺲ أﻣﺎﻣﻚ‬ Hij is onderweg naar school.
≡ Tussen ‫ﺑن‬ ‫ﻣﺎ ي ن‬. ∆ Het station ligt tussen
Hij belt zijn collega Milena.
het park en het ziekenhuis.
‫ف‬
.�‫اﻟﻤﺸ‬ ‫ﺑن اﻟﺤﺪ�ﻘﺔ و‬ ‫اﻟﻤﺤﻄﺔ ﺗﻘﻊ ﻣﺎ ي ف‬
Milena Met Milena.
Kidan Hoi Milena, met Kidan. Ik sta in de
≡ Uit ‫ﺧﺎرج أو ﻣﻦ‬ file.
∆ De hond springt uit de Milena O, dat is vervelend.
auto. .‫اﻟ�ﻠﺐ �ﻘﻔﺰ ﻣﻦ اﻟﺴ�ﺎرة‬ Kidan Ja, het is erg druk op de weg. Ik sta
al een kwartier op dezelfde plek. Dus ik
≡ Voor (tegenover) ‫أﻣﺎم‬. ∆ Ik sta voor het kom te laat.
station. .‫أﻧﺎ أﻗﻒ أﻣﺎم اﻟﻤﺤﻄﺔ‬ Milena Ik snap het. Moet ik iets aan de
7.7 In de file ‫ﻓﻲ اﻹزدﺣﺎم اﻟﻤﺮوري‬ cursisten doorgeven?
◊ Alvast ‫�ﺸكﻞ ﻣﺴﺒﻖ‬. Kidan Ja, graag. De cursisten komen om
� �
Alvast bedankt! ‫ﺷﻜﺮا ﺳﻠﻔﺎ‬ negen uur. Ik ben niet voor tien uur op
‫ ؞‬De collega ‫زﻣ�ﻞ‬, de collega’s ‫ج‬ school, denk ik. De cursisten kunnen op
□ denken (ik denk, jij denkt, hij denkt, wij de computer werken.
denken) ‫�ﻌﺘﻘﺪ أو �ﻈﻦ أو �ﻔﻜﺮ‬ Milena Prima. Ik ga het doorgeven.
∆ Ik ben niet voor tien uur op school, Kidan Alvast bedankt! Tot straks.
denk ik. Milena Ja, tot straks!
.‫ﻋ�ة ﻋ� ﻣﺎ أﻇﻦ‬‫ﻟﻦ أ�ﻮن ف� اﻟﻤﺪرﺳﺔ ﻗبﻞ اﻟﺴﺎﻋﺔ ش‬
‫ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 51


‫ ؞‬Het hele werkwoord, de hele
7.8 Waar is het station? ‫أﯾﻦ اﻟﻤﺤﻄﺔ؟‬ werkwoorden ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬
□ passen (het past) ‫ﻳﻨﺎﺳﺐ و �ﻠﻴﻖ‬
◊ Dichtbij ‫بﺎﻟﻘﺮب ﻣﻦ‬ Kies de betekenis die goed in de zin past.
� ‫إ ت‬
∆ Het station is dichtbij. .‫ﺧ� اﻟﻤﻌىن اﻟﺬي ﻳﻨﺎﺳﺐ اﻟﺠﻤﻠﺔ ﺗﻤﺎﻣﺎ‬
.‫اﻟﻤﺤﻄﺔ ﻗ��بﺔ‬
‫ ؞‬de vorm ‫ﺷكﻞ‬, de vormen ‫ج‬
◊ Eerst ‫اﻷول‬. ‫ ؞‬Het woordenboek ‫ﻗﺎﻣﻮس‬
∆ De eerste straat. .‫اﻟﺸﺎرع اﻷول‬
7.10 Voor het eten, op donderdag, om
≡ Bij ‫ﻋﻨﺪ‬ negen uur ‫اﻷﺣﺮف اﻟﺠﺮ ﻟﻠﺰﻣﺎن‬
‫ ؞‬Het kruispunt ‫ﺗﻘﺎﻃﻊ اﻟﻄﺮق‬, ‫ف‬ ‫ف‬
‫ ∆ ي‬We zitten in de klas. �‫ﻧﺠﻠﺲ ي‬
≡ In �.
de kruispunten ‫ج‬ .‫اﻟﺼﻒ‬
□ oversteken (ik steek over, ≡ Na ‫بﻌﺪ‬. ∆ We lezen de tekst na de
jij/hij steekt over, wij steken pauze. .‫ﺳ�اﺣﺔ‬ ‫ﺳﻨﻘﺮأ اﻟﻨﺺ بﻌﺪ اﻹ ت‬
over) ≡ Om ‫ ف ي� اﻟﺴﺎﻋﺔ‬... . ∆ De les begint om
‫�ﻌ� أو �ﻘﻄﻊ اﻟﺸﺎرع‬
‫ب‬ 12.30 uur. ‫ﻋ� و‬ ‫اﻟﺪرس ﻳبﺪأ ف� اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻧ�ﺔ ث‬
‫ي‬
∆ U moet bij het kruispunt oversteken. .‫اﻟﻨﺼﻒ‬
.‫ﺗﻌ� ﻋﻨﺪ ﺗﻘﺎﻃﻊ اﻟﻄﺮق‬
‫�ﺠﺐ أن ب‬ ‫ف‬
‫ ∆ ي‬Ik heb een afspraak op
≡ Op ‫� اﻟﻴﻮم‬.
maandag. .‫ﺛﻨن‬ ‫ﻋﻨﺪي ﻣﻮﻋﺪ ﻳﻮم اﻹ ي ن‬

Rechtdoor .‫اﻟﺘﻮﺟﻪ ﻗﺪﻣﺎ‬ ≡ Over ‫بﻌﺪ‬. ∆ Ik heb over twee weken
∆ Je moet rechtdoor. een afspraak. ‫ﺳﺒﻮﻋن‬ ‫ين‬ ‫ﻋﻨﺪي ﻣﻮﻋﺪ بﻌﺪ أ‬
� ‫�ﺠﺐ أن ض‬
.‫ﺗﻤ� ﻗﺪﻣﺎ‬
‫ي‬ ≡ Sinds ‫ﻣﻨﺬ‬. ∆ Ik ben ziek sinds gisteren.
.‫أﻧﺎ ﻣ��ﺾ ﻣﻨﺬ ﻳﻮم اﻷﻣﺲ‬
‫اﻟﺘﻮﺟﻪ ﻧﺤﻮ ي ن‬
∆ Rechtsaf (rechts) ‫اﻟ�ﻤن‬ ≡ Tijdens ‫ﺧﻼل‬. ∆ Je mag niet eten tijdens
‫�ﺠﺐ أن ﺗﺘﻮﺟﻪ ﻧﺤﻮ ي ن‬
Je moet rechtsaf. .‫اﻟ�ﻤن‬ de les. .‫ﻻ ُ�ﺴﻤﺢ ﻟﻚ ﺗﻨﺎول اﻟﻄﻌﺎم ﺧﻼل اﻟﺪرس‬

∆ Linksaf (links) ‫اﻟﺘﻮﺟﻪ ﻧﺤﻮ اﻟ�ﺴﺎر‬ ≡ Van ‫ ≡ • ﻣﻦ‬Tot ‫ﺣى‬‫ت‬


Bij de tweede straat links. ∆ We hebben les van 12.30 uur tot 15.00

.‫ﻋﻨﺪ ﺛﺎين ي ﺷﺎرع اﺗﺠﻪ �ﺴﺎرا‬ uur.
‫ﺣى‬‫ﻋ� و اﻟﻨﺼﻒ ت‬‫ﻟﺪﻳﻨﺎ درس ﻣﻦ اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻧ�ﺔ ث‬
∆ Aan de rechterkant .‫ﻋﻦ �ﻤﻴﻨﻚ‬ .‫اﻟﺴﺎﻋﺔ اﻟﺜﺎﻟﺜﺔ‬

◊ Ver ‫بﻌ�ﺪا‬. ∆ Het station is niet ver
ً
(dichtbij). ‫اﻟﻤﺤﻄﺔ ﻟ�ﺴﺖ بﻌ�ﺪة‬ ≡ Voor ‫ﻗبﻞ‬. ∆ Je zet een handtekening
‫ ؞‬De rotonde ‫دوار‬ ‫ ﱠ‬. • ‫ ؞‬De weg
voor het begin van de les.
‫أﻟﻄ��ﻖ‬ .‫أﻧﺖ ﺗﻘﻮم بﺎﻟﺘﻮﻗﻴﻊ ﻗبﻞ بﺪء اﻟﺪرس‬

7.9 Woorden opzoeken ‫ﺑﺤﺚ ﻋﻦ‬ 7.11 Op het station ‫ﻓﻲ اﻟﻤﺤﻄﺔ‬
‫ﻛﻠﻤﺎت‬ ‫ ؞‬Het bord ‫ﻟ�ح أو ﺻﺤﻦ‬, de borden
‫ ؞‬De betekenis ‫ﻣﻌىن‬, de betekenissen ‫ج‬ 1. ∆ Ik kijk op het bord. .‫أﻧﺎ أﻧﻈﺮ إ� اﻟﻠ�ح‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 52


2. ∆ Ik eet op een bord. .‫أﻧﺎ أ�ﻞ ﻋ� ﺻﺤﻦ‬
◊ Gelukkig ‫ﻟﺤﺴﻦ اﻟﺤﻆ أو ﺳﻌ�ﺪ‬ □ vertrekken (ik vertrek, jij vertrekt, hij
1. ∆ Ik ben gelukkig in Nederland. vertrekt, wij vertrekken) ‫�ﻐﺎدر‬
.‫أﻧﺎ ﺳﻌ�ﺪ ﺑﻬﻮﻟﻨﺪا‬ De trein vertrekt over vijf minuten.
2. ∆ Gelukkig gaan er veel treinen .‫اﻟﻘﻄﺎر ﺳ�ﻐﺎدر بﻌﺪ ﺧﻤﺲ دﻗﺎﺋﻖ‬
naar Hilversum.
‫اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻟﻘﻄﺎرات ﺑ�ﺗﺠﺎە‬
‫ي‬ ‫ﻟﺤﺴﻦ اﻟﺤﻆ ﺗﺬﻫﺐ‬ ‫ ؞‬de vertrektijd ‫وﻗﺖ اﻟﻤﻐﺎدرة‬,
.‫ﻫ�ﻠﻔﺮﺳﻮم‬ de vertrektijden ‫ج‬

□ halen (ik haal, jij haalt, hij haalt, wij ◊ via ‫ﻣﺮورا ﺑﻨﻘﻄﺔ ﻣﻌﻴﻨﺔ‬
halen) ∆ De trein naar Amsterdam gaat via
‫ﻣﻌن ﻣﻦ أﺟﻞ إﺳﺘﻼم ي ئ‬
‫ﺷئ‬ ‫اﻟﺬﻫﺎب إ� ﻣكﺎن ي ن‬ Hilversum.
� ‫اﻟﻘﻄﺎر �ﺬﻫﺐ إ� أ ت‬
‫ ﻣﻼﺣﻘﺔ ﻗﻄﺎر أو بﺎص أو ﻃﺎﺋﺮة‬:‫أو بﻤﻌىن أﺧﺮ‬ .‫ﻣﺴ�دام ﻣﺮورا بﻤﺪﻳﻨﺔ ﻫ�ﻠﻔﺮﺳﻮم‬
∆ Ahmed kan de trein
halen. □ wachten (ik wacht, jij wacht, hij wacht,
‫أﺣﻤﺪ �ﺴﺘﻄﻴﻊ أن �ﻠﺤﻖ‬ wij wachten) ‫ﻳنﺘﻈﺮ‬
.‫اﻟﻘﻄﺎر‬ ∆ In een dorp moet je meestal lang
wachten op de bus.
ً
□ rennen (ik ren, jij ‫اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻷﺣ�ﺎن‬
‫ي‬ �‫ف ي� اﻟﻘ��ﺔ �ﺠﺐ أن ﺗنﺘﻈﺮ ﻃ��� ف ي‬
rent, hij rent, wij .‫ﻣﻦ أﺟﻞ اﻟبﺎص‬
rennen). ‫ﻳﺮﻛﺾ‬.
∆ Ahmed moet rennen om de trein te 7.12 Mijn auto, jouw auto, onze auto
halen.
.‫ﻟ� �ﻠﺤﻖ اﻟﻘﻄﺎر‬
‫أﺣﻤﺪ �ﺠﺐ أن ﻳﺮﻛﺾ ي‬ mijn auto ‫ﺳ�ﺎر ت يي‬
jouw / je auto ‫ﺳ�ﺎرﺗﻚ‬
‫ ؞‬De kant ‫ﺟﺎﻧﺐ‬, de kanten ‫ج‬ uw auto ‫ض‬
‫ﺳ�ﺎرة ﺣ�ﺗﻚ‬
Aan de andere kant van het station. zijn auto ‫ﺳ�ﺎرﺗﻪ‬
.‫ف ي� ﺟﺎﻧﺐ اﻷﺧﺮ ﻟﻠﻤﺤﻄﺔ‬
haar auto ‫ﺳ�ﺎرﺗﻬﺎ‬
ons / onze auto ‫ﺳ�ﺎرﺗﻨﺎ‬
□ aankomen (ik kom aan, jij komt aan, jullie auto ‫ﺳ�ﺎرﺗكﻢ‬
hij komt aan, wij komen aan) ‫�ﺼﻞ‬
hun auto ‫ﺳ�ﺎرﺗﻬﻢ‬
De trein komt over tien minuten aan.
‫اﻟﻘﻄﺎر ﺳ�ﺼﻞ بﻌﺪ ش‬
.‫ﻋ� دﻗﺎﺋﻖ‬
7.13 Met de bus ‫ﺑﺎﻟﺒﺎص‬
□ missen (ik mis, jij mist, hij mist, wij □ blijven (ik blijf, jij blijft, hij blijft, wij
‫ق‬
blijven) �‫ﻳب‬
missen). (‫ﻓﺎت )اﻟﻘﻄﺎر‬
Helaas! Hij is te laat en dus mist hij de ∆ Layla blijft twee dagen in het huis van
trein. .‫ﻟﻸﺳﻒ ﻫﻮ ﻣﺘﺄﺧﺮ ﻟﺬﻟﻚ ﻓﺎﺗﻪ اﻟﻘﻄﺎر‬ haar zus. .‫ﻳﻮﻣن ف ي� ﺑ�ﺖ أﺧﺘﻬﺎ‬
‫ﺳتب� ي ف‬ ‫ت‬ ��‫ﻟ‬
‫ ؞‬de chauffeur ‫ﺳﺎﺋﻖ‬, de chauffeurs ‫ج‬
‫ ؞‬Het spoor ‫ﺳﻜﺔ أو ﻣﺴﺎر‬, de sporen ‫ج‬ De chauffeur zit achter het stuur.
De trein rijdt over het spoor. .‫أﻟﺴﺎﺋﻖ �ﺠﻠﺲ ﺧﻠﻒ اﻟﻤﻘﻮد‬

.‫�ﺴ� ﻋ� اﻟﺴﻜﺔ اﻟﺤﺪ�ﺪ�ﺔ‬
‫اﻟﻘﻄﺎر ي‬ ◊ eindelijk ‫أﺧ�ا‬.
‫ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 53


‫� ت‬
∆ Eindelijk komt de bus. .‫�ﺄي اﻟبﺎص‬ Hoe ga je naar Utrecht?
‫أﺧ�ا ي‬
‫ي‬

□ hangen (ik hang, jij hangt, hij hangt, wij Hoe ga je naar de tandarts?
hangen)
∆ Een bord hangt bij de bushalte. Hoe ga je naar familie?
.‫ﻟ�ح ﻣﻌﻠﻖ ﻋﻨﺪ ﻣﻮﻗﻒ اﻟبﺎص‬

□ instappen (ik stap in, jij 2. Twee cursisten bellen elkaar.


stapt in, hij stapt in, wij Schrijf de zinnen op de goede
stappen in) ‫ﻳﺮﻛﺐ‬ plek.
∆ De bus komt en Layla
stapt in. Kies uit:
‫ت‬
.‫ﺄي اﻟبﺎص و ﻟ�� ﺗﺮﻛﺐ بﻪ‬
‫� ي‬ - Oh, dat is vervelend!
- Bedankt voor het bellen, tot
◊ Net ‫ﻗبﻞ ﻟﺤﻈﺎت‬. ∆ De bus is straks!
net weg! ‫ﻏﺎدر اﻟبﺎص ﻗبﻞ‬ - Met Roos.
.‫ﻟﺤﻈﺎت‬ - Ik sta in de file.
- Hoi! Met Mark.
≡ t/m (tot en met) ‫ﺣى ﻏﺎ�ﺔ‬ ‫ت‬ - Het is erg druk, dus ik kom te laat.
□ slapen (ik slaap, jij slaapt, hij slaapt, wij
slapen) ‫ﻳﻨﺎم‬ Cursist A Cursist B
∆ Layla blijft bij haar zus slapen tot en Met Roos. Hoi! Met Mark.
met dinsdag.
‫ﻟ�� ﺳتﺒ�ﺖ ﻋﻨﺪ أﺧﺘﻬﺎ ت‬
.‫ﺣى ﻏﺎ�ﺔ ﻳﻮم اﻟﺜﻼﺛﺎء‬

◊ vanavond ‫ﻫﺬا اﻟﻤﺴﺎء‬

‫ ؞‬de halte ‫ﻣﻮﻗﻒ بﺎص‬, de haltes ‫ج‬ Lees de vragen en kijk in de agenda.
□ uitstappen (ik stap uit, jij/hij stapt uit, Geef daarna antwoord.
wij stappen uit) ‫ﻳ�ل ﻣﻦ اﻟبﺎص‬ ‫نن‬
volgend, volgende ‫اﻟﻘﺎدم‬ Kijk in de agenda en geef antwoord.
∆ Je moet bij de volgende halte
uitstappen. . ‫ﺗ�ل ﻋﻨﺪ اﻟﻤﻮﻗﻒ اﻟﺜﺎيف ي‬
‫�ﺠﺐ أن فف‬
Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬ Maandag:
08.30 uur Nederlandse les:
1. Lees de vragen en geef antwoord. 09.45 - 10.00 uur pauze
Maak hele zinnen. 10.00 - 11:00 uur Nederlandse les:
12:00 uur medicijnen innemen, daarna
Hoe ga jij naar school? eten
afspraak huisarts
Hoe ga je naar je land? fietsles
Niet vergeten:

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 54


Maandag: toets ∆ De kat leeft in huis. .‫اﻟﻘﻂ �ﻌ�ﺶ ف ي� اﻟﺒ�ﺖ‬
donderdag: geen les
30 juni: feestje ‫ ؞‬Het paard ‫ﺣﺼﺎن‬, de paarden ‫ج‬
juli: geen les - zomervakantie ‫ ؞‬Het schaap ‫ﺧﺮوف‬, de schapen ‫ج‬
5 juli: eerste nieuwe les ‫ نن‬de varkens ‫ج‬
‫ ؞‬Het varken ‫ﺧ��ﺮ‬,
‫ين‬
◊ dik, dikke ‫ﺳﻤن‬
1. Hoe laat begint de Nederlandse ∆ Het varken is dik. .‫ﺳﻤن‬ ‫نن‬
‫اﻟﺨ��ﺮ ي ن‬
les?
8.2 Woorden leren ‫ﺗﻌﻠﻢ ﻛﻠﻤﺎت‬
2. Wanneer werken we op de ‫ ؞‬De betekenis, de betekenissen ‫ﻣﻌىن‬
computer? Ik zoek de betekenis van het woord in
het woordenboek.
3. Van hoe laat tot hoe laat heb je een .‫أﻧﺎ أبﺤﺚ ﻋﻦ ﻣﻌىن اﻟ�ﻠﻤﺔ ف ي� اﻟﻘﺎﻣﻮس‬
afspraak met de huisarts?
‫ ؞‬De manier ‫ﻃ��ﻘﺔ أو وﺳ�ﻠﺔ‬, de manieren ‫ج‬
4. Hoe laat begint de fietsles?
□ onthouden (ik onthoud, jij onthoudt,
5. Wanneer heb je toets? hij onthoudt, wij onthouden) ‫�ﺤﻔﻆ‬
∆ Je moet nieuwe woorden onthouden.
6. Wanneer is de zomervakantie? .‫�ﺠﺐ أن ﺗﺤﻔﻆ اﻟ�ﻠﻤﺎت اﻟﺠﺪ�ﺪة‬
‫ ؞‬de taal ‫ﻟﻐﺔ‬, de talen ‫ج‬
7. Wanneer is de eerste les na de ‫ ؞‬de tegenstelling ‫ﻋﻜﺲ‬, de
zomervakantie? tegenstellingen
‫ ؞‬de tekening ‫رﺳﻢ‬, de tekeningen ‫ج‬
‫ ؞‬het woordweb ‫ﺷبﻜﺔ كﻠﻤﺎت‬,
Thema 8 Vrije tijd ‫ وﻗﺖ اﻟﻔﺮاغ‬:‫اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺜﺎﻣﻦ‬ de woordwebben ‫ج‬

8.1 De boerderij ‫اﻟﻤﺰرﻋﺔ‬ 8.3 Voetbalclub Groen Gras


‫ ؞‬De boerderij ‫ﻣﺰرﻋﺔ‬, de boerderijen ‫ج‬ ‫ض‬
�‫اﻷﺧ‬ ‫ﻧﺎدي ﻛﺮة اﻟﻘﺪم اﻟﻌﺸﺐ‬
‫ ؞‬Het dier ‫ﺣﻴﻮان‬, de dieren ‫ج‬ ‫ ؞‬De club ‫ﻧﺎدي‬, de clubs ‫ج‬
◊ Overal ‫ف ي� كﻞ ﻣكﺎن‬ ‫ ؞‬De dame ‫ﺳ�ﺪة‬, de dames ‫ج‬
∆ Op een boerderij zie je overal dieren. ‫ ؞‬De heer ‫ﺳ�ﺪ‬, de heren ‫ج‬
.‫ف ي� اﻟﻤﺰرﻋﺔ أﻧﺖ ﺗﺮى اﻟﺤﻴﻮﻧﺎت ف ي� كﻞ ﻣكﺎن‬ ◊ Iedereen ‫كﻞ أﺣﺪ‬
‫ ؞‬de hond ‫كﻠﺐ‬, de honden ‫ج‬ ∆ Iedereen is welkom. .‫اﻟﺠﻤﻴﻊ ﻣﺮﺣﺐ بﻪ‬
‫ ؞‬de koe ‫بﻘﺮة‬, de koeien ‫ج‬ ‫ ؞‬De informatie ‫ﻣﻌﻠﻮﻣﺎت‬
◊ kwijt ‫ﺿﺎﺋﻊ و ﻣﻔﻘﻮد‬
∆ Ze is haar hond kwijt. .‫� أﺿﺎﻋﺖ كﻠﺒﻬﺎ‬ ‫ي‬ □ sporten (ik sport, jij sport, hij sport, wij
sporten) ‫�ﻤﺎرس اﻟ��ﺎﺿﺔ‬
‫ ؞‬de kat ‫ﻗﻂ‬, de katten ‫ج‬ ∆ Ik sport twee keer per week.
□ leven (ik leef, jij leeft, hij leeft, ‫أﻧﺎ أﻣﺎرس اﻟ��ﺎﺿﺔ ﻣﺮ ي ض‬
.‫ﺗن بﺎﻷﺳﺒ�ع‬
wij leven) ‫�ﻌ�ﺶ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 55


‫ ؞‬het team ‫ﻓ��ﻖ‬, de teams ‫ج‬ Wij gaan zaterdag sporten.
□ trainen (ik train, jij traint, hij traint, wij Ziad wil koffie drinken.
trainen) ‫ﻳﺘﻤﺮن أو ﻳﺘﺪرب‬ Aziz wil- koffie drinken.
∆ Het team traint twee keer per week. en len
‫اﻟﻔ��ﻖ ﻳﺘﺪرب ي ف‬
.‫ﻣﺮﺗن بﺎﻷﺳﺒ�ع‬ Do
Floor kan heel voetballen.
ً
◊ vanaf ‫اﺑﺘﺪاء ﻣﻦ‬ goed
ً
∆ Vanaf morgen. .‫اﺑﺘﺪاء ﻣﻦ ﻳﻮم اﻟﻐﺪ‬ Jullie kun- heel voetballen.
nen goed
□ voetballen (ik voetbal, jij voetbalt, hij
voetbalt, wij voetballen) ‫�ﻠﻌﺐ ﻛﺮة‬ Het tweede werkwoord staat altijd aan
‫ﻗﺪم‬ het einde van de zin.
□ spelen (ik speel, jij speelt, hij .‫اﻟﺜﺎئ داﺋﻤﺎ �ﻜﻮن ف ي� أﺧﺮ اﻟﺠﻤﻠﺔ‬
‫ف‬
‫اﻟﻔﻌﻞ ي‬
speelt, wij spelen) ‫�ﻠﻌﺐ‬
‫ ؞‬de wedstrijd ‫ﻣبﺎراة‬, de Het tweede werkwoord is het altijd het
wedstrijden ‫ج‬ hele werkwoord.
∆ De kinderen spelen morgen een ‫ف‬
.‫اﻟﺜﺎئ داﺋﻤﺎ �ﻜﻮن بﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬
ً ‫و اﻟﻔﻌﻞ ي‬
wedstrijd. .‫اﻷوﻻد ﺳ�ﻠﻌﺒﻮن ﻣبﺎراة ﻳﻮم اﻟﻐﺪ‬
‫إن كﺎن اﻟﻔﺎﻋﻞ بﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﻔﺮد ﻓ�ﻜﻮن اﻟﻔﻌﻞ اﻷول‬
8.4 Zinnen maken (2) ‫ﺗﻜﻮﯾﻦ ﺟﻤﻞ‬ .‫بﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ و اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺜﺎين ي �ﻜﻮن بﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬
Je hebt in 3.13 hoofdzinnen geleerd. Het
werkwoord staat in een hoofdzin altijd ‫ﺻ�ﻐﺔ‬ ‫ﺻ�ﻐﺔ‬
op de tweede plaats. Bijvoorbeeld: ‫اﻟﻤﻔﺮد‬ ‫اﻟﻤﺼﺪر‬
‫ ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ﻛ�ﻒ ﻳﺘﻢ ﺗﻜ��ﻦ ﺟﻤﻞ‬3.13 ‫ف ي� درس‬ Hij gaat zaterdag sporten.
‫ اﻟﻔﻌﻞ داﺋﻤﺎ �ﻜﻮن ف ي� اﻟﻤﺮﺗبﺔ اﻟﺜﺎﻧ�ﺔ ﻟﻠﺠﻤﻠﺔ‬.‫ﻣﻔ�ﺪة‬ Ik ga zaterdag sporten.
:‫ ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬.‫اﻟﻤﻔ�ﺪة‬
Hij sport zaterdag. 8.5 Wat is je hobby? ‫ﻣﺎ ھﻲ ھﻮاﯾﺘﻚ؟‬
‫ ؞‬De bal ‫ﻛﺮة‬, de ballen ‫ج‬
Je kunt ook zinnen maken met twee □ dansen (ik dans, jij danst,
werkwoorden. Kijk naar de volgende hij danst, wij dansen) ‫ﻳﺮﻗﺺ‬
zinnen.
‫ف‬
�‫ أﻧﻈﺮ إ‬.‫بﻔﻌﻠن أ�ﻀﺎ‬
‫ي‬ ‫�ﻤﻜﻦ ﻟﻚ أن ﺗﻌﻤﻞ ﺟﻤﻞ‬ □ bewegen (ik beweeg, jij
:‫اﻟﺠﻤﻞ اﻷﺗ�ﺔ‬ beweegt, hij beweegt, wij
2a 3 4b bewegen) ‫ﻳﺘﺤﺮك و �ﺸﺎط بﺪين ي‬
Wie 1 e
Rest 2e ww ◊ gezond, gezonde �‫ﺻ‬ ‫ي‬
of ww ∆ Bewegen is gezond! !‫اﻟﺤﺮﻛﺔ ﺻﺤ�ﺔ‬
wat ‫اﻟﻔﻌﻞ ف‬
‫اﻟﺜﺎي ﺳﺎﺋﺮ اﻟﺠﻤﻠﺔ‬
‫ي‬
‫اﻟﻔﻌﻞ ﻓﺎﻋﻞ‬ □ houden van (ik houd van, jij houdt van,
‫اﻷول‬ hij houdt van, wij houden van) ‫�ﺤﺐ‬
Ik ga zaterdag sporten. ∆ Ik houd van sport. ‫اﻧﺎ أﺣﺐ اﻟ��ﺎﺿﺔ‬
Hij gaat zaterdag sporten.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 56


‫ق‬
‫ ؞‬de muziek ��‫ﻣﻮﺳ‬
Hallo, ik ben Yousef. Ik houd van
□ tekenen (ik teken, jij tekent, hij tekent, zwemmen. Ik zwem één keer per week.
wij tekenen) ‫ﻳﺮﺳﻢ‬ Mijn vrienden Dennis en Kemal
∆ Julia houdt van tekenen. Daarom wil zwemmen ook. Ik vind zwemmen fijn,
ze naar een tekencursus. want ik gebruik dan al mijn spieren.
‫ﻳﻮﻟ�ﺎ ﺗﺤﺐ اﻟﺮﺳﻢ و ﻟﺬﻟﻚ ي‬
‫� ﺗ��ﺪ اﻹﻟﺘﺤﺎق بﺪورة‬
.‫رﺳﻢ‬ Ik ben Marieke en ik dans samen met
mijn vriend Mark. We gaan elke week
‫ ؞‬de hobby ‫ﻫﻮا�ﺔ‬, de hobby’s ‫ج‬ naar dansles. Ik vind dansen heel leuk,
□ vertellen (ik vertel, jij vertelt, hij want ik houd van bewegen en muziek.
vertelt, wij vertellen) �‫ﺧ‬‫روا�ﺔ ﻗﺼﺔ أو ﻧﻘﻞ ب‬ En bewegen is gezond!
∆ Ze vertellen over hun hobby.
.‫ﺨ�ون ﻋﻦ ﻫﻮاﻳﺘﻬﻢ‬ ُ
‫ﻫﻢ � ب‬ 8.6 Een formulier invullen ‫ﻣﻞء اﺳﺘﻤﺎرة‬
‫ ؞‬de vriend ‫ﺻﺪﻳﻖ‬, de ‫ ؞‬Het adres ‫ﻋﻨﻮان‬, de adressen ‫ج‬
vrienden ‫ج‬ ‫ ؞‬De cursus ‫دورة دراﺳ�ﺔ‬, de cursussen ‫ج‬
∆ Wie zijn jouw Daarom ‫وﻟﺬﻟﻚ‬
vrienden? ‫ﻣﻦ أﺻﺪﻗﺎﺋﻚ؟‬ ∆ Julia houdt van tekenen. Daarom wil
◊ weer ‫ﻣﺮة أﺧﺮى أو ﻣﻦ‬ ze naar een tekencursus.
‫ﺟﺪ�ﺪ‬ ‫� ﺗ��ﺪ أن ﺗﺬﻫﺐ إ� دورة‬ ‫ﻳﻮﻟ�ﺎ ﺗﺤﺐ اﻟﺮﺳﻢ ﻟﺬﻟﻚ ي‬
∆ Vanavond heb ik weer les. .‫اﻟﺮﺳﻢ‬
.‫ﻣﺴﺎ ًء ﺳ�ﻜﻮن ﻋﻨﺪي درس ﻣﺮة أﺧﺮى‬ ‫ين‬ ‫ت‬
‫ ؞‬Het e-mailadres ‫ﻋﻨﻮان ﺑ��ﺪ اﻻ��و ي‬,
de e-mailadressen ‫ج‬
□ zwemmen (ik zwem, jij zwemt, hij
zwemt, wij zwemmen) ‫�ﺴﺒﺢ‬ ‫ ؞‬Het formulier ‫اﺳﺘﻤﺎرة‬, de formulieren ‫ج‬
Hij zwemt. .‫ﻫﻮ �ﺴﺒﺢ‬ □ invullen (ik vul in, jij vult in, hij vult in,
∆ Hij kan goed zwemmen. .‫ﻫﻮ ﻳﺘﻘﻦ اﻟﺴبﺎﺣﺔ‬ ‫�ﻤﻸ أو ب ئ‬
wij vullen in) ‫�ﻌئ‬
∆ Ik zwem één keer per week. ∆ Je moet het formulier invullen.
.‫أﻧﺎ أﺳﺒﺢ ﻣﺮة واﺣﺪة ف ي� اﻷﺳﺒ�ع‬ .‫�ﺠﺐ أن ﺗﻤﻸ اﻹﺳﺘﻤﺎرة‬
8.5.1 Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
Je hoort vier mensen. Ze vertellen over ‫ ؞‬De geboortedatum ‫ﺗﺎر� ــﺦ اﻟﻤ�ﻼد‬
hun hobby. □ inschrijven (ik schrijf in, jij schrijft in,
hij schrijft in, wij schrijven in) ‫�ﺴﺠﻞ‬
Hoi, ik ben Jeroen. Ik voetbal twee keer ∆ Ik schrijf me in voor een cursus.
per week. We voetballen met elf mensen .‫أﻧﺎ أﺳﺠﻞ بﺪورة دراﺳ�ﺔ‬
in een team. Ik vind voetballen leuk, ‫ ؞‬het nummer ‫رﻗﻢ‬, de nummers ‫ج‬
want ik houd van sport met een bal. ‫ ؞‬de postcode ‫اﻟ��ﺪي‬ ‫اﻟﺮﻣﺰ ب‬, de postcodes ‫ج‬
□ starten (beginnen) (ik start, jij start, hij
Ik ben Julia en ik houd van tekenen. Ik ga start, wij starten) ‫ﻳبﺪأ‬
één keer per week naar tekenles. Ik heb ‫ ؞‬de telefoon ‫ﻫﺎﺗﻒ‬, de telefoons ‫ج‬
vanavond weer les. We gaan vandaag
dieren tekenen. Dat vind ik leuk.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 57


8.7 De broek, een broek – het paard, een ∆ We gaan soms uit eten in een
paard restaurant.
Je hebt in les 6.2 de lidwoorden de en .‫ﻧﺨ�ج ﻟﻨﺘﺎول اﻟﻌﺸﺎء ف ي� ﻣﻄﻌﻢ ف ي� بﻌﺾ اﻷﺣ�ﺎن‬
het geleerd. Kijk naar de zinnen.
□ zingen (ik zing, jij zingt, hij zingt, wij
‫ أﻧﻈﺮ‬.‫ أدوات اﻟﺘﻌ��ﻒ‬6.2 ‫ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ف ي� اﻟﺪرس‬ zingen) ‫�ﻐي‬‫ن‬
‫ي‬
.‫اﻟﺠﻤﻞ اﻟﺘﺎﻟ�ﺔ‬ ∆ Hij kan goed zingen. ‫ﻫﻮ ﻳﺘﻘﻦ اﻟﻐﻨﺎء‬

Ik koop een .‫أﺷ�ي ﺑﻨﻄﻠﻮن‬ ‫أﻧﺎ ت‬


Als je niet precies zegt wie of wat is, dan broek. .�‫ﻏﺎ‬
‫اﻟﺒﻨﻄﻠﻮن ي‬
gebruik het onbepaalde lidwoord. Als je De broek is duur.
precies zegt wie of wat is, gebruik je het Wij spelen een .‫ﻧﺤﻦ ﻧﻠﻌﺐ ﻣبﺎراة‬
wedstrijd. .‫اﻟﻤبﺎراة ﺗﻌﺠﺒﻨﺎ‬
bepaalde lidwoord.
De wedstrijd is
‫� ًء ﻣﺎ ﻓ�ﺠﺐ أن �ﺴﺘﻌﻤﻞ‬ ‫ش‬
‫إن ﻟﻢ ﺗﺤﺪد ﺷﺨﺼﺎ أو ي‬ leuk.
‫ش‬ �
‫�ء ﻣﺎ ﻓ�ﺠﺐ‬ ‫ و إن ﺣﺪدت ﺷﺨﺼﺎ أو ي‬.�‫أﻟﺘﻨﻜ‬
‫ي‬ ‫أداة‬ Zij zien een paard. .‫ﻫﻢ ﻳﺮون ﺣﺼﺎﻧﺎ‬
.‫أن �ﺴﺘﻌﻤﻞ أداة اﻟﺘﻌ��ﻒ‬ Het paard is .�‫ﻛﺒ‬
‫اﻟﺤﺼﺎن ي‬
groot.
‫أدوات اﻟﺘﻌ��ﻒ‬
8.8 Wat ga jij in het weekend doen? De lidwoorden
‫ﻣﺎذا ﺳﻮف ﺗﻌﻤﻞ ﻓﻲ ﻧﮭﺎﯾﺔ اﻻﺳﺒﻮع؟‬ ‫اﻟﺘﻌ��ﻒ‬ �‫اﻟﺘﻨﻜ‬
‫ي‬
Als ‫إذا أو ف ي� ﺣﺎل‬ Bepaald Onbepaald
∆ Als ik vrij ben, ga ik een dagje weg. De Het Een
ً ُ
.‫ﻏ� ﻣﺸﻐﻮل ﺳﺄذﻫﺐ ف ي� ﻧﺰﻫﺔ‬
‫ﻋﻨﺪﻣﺎ أ�ﻮن ي‬ De huizen Het huis Een huis
De boeken Het boek Een boek
‫ ؞‬Het concert ‫ﺣﻔﻠﺔ ﻣﻮﺳ�ﻘ�ﺔ‬, de concerten
‫ج‬ 8.9 Geen of niet ‫اﻟﻨﻔﻲ‬
‫ ؞‬een dagje weg ‫ﻧﺰﻫﺔ أو ﻣﺸﻮار‬ Je gebruikt “geen” als het woord een
‫ ؞‬het liedje ‫أﻏﻨ�ﺔ‬, de liedjes ‫ج‬ enkelvoud en een meervoud heeft.
∆ Ik luister naar een liedje. ‫ﻟﻨ� اﻷﺳﻤﺎء اﻟﻤﻔﺮدة و‬‫ف‬ ‫�ﺴﺘﻌﻤﻞ ﺻ�ﻐﺔ " ي ن‬
‫ﺧﻴن " ي‬
.‫أﺳﺘﻤﻊ إ� أﻏﻨ�ﺔ‬ :‫ ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬.‫اﻟﺠﻤﻊ‬
‫ ؞‬het museum ‫ﻣﺘﺤﻒ‬, de musea ‫ج‬ ∆ Ik heb geen huis. .‫ﻟ�ﺲ ﻟﺪي ﺑ�ﺖ‬
◊ op bezoek ‫ز�ﺎرة‬ ∆ Ik heb geen huizen. ‫ﻟ�ﺲ ﻟﺪي ﺑﻴﻮت‬
∆ Ik ga op bezoek bij mijn oma. ‫أﻧﺎ أذﻫﺐ‬ Je gebruikt “geen” ook als je het woord
.‫ﺟﺪي‬‫ت‬ ‫ﻟ��ﺎرة‬
‫ي‬ niet kan tellen.
� ‫�ﺴﺘﻌﻤﻞ ﺻ�ﻐﺔ " ي ن‬
‫ ؞‬De radio ‫رادﻳﻮ أو إذاﻋﺔ‬, de radio’s ‫ج‬ �‫ﻏ‬
‫ﺧﻴن" أ�ﻀﺎ إن كﺎﻧﺖ اﻟ�ﻠﻤﺔ ي‬
‫ئ‬
‫ ؞‬Het strand �‫ﺷﺎ‬, de stranden ‫ج‬ ُ ‫ﻗﺎبﻞ‬
.‫ﻟﻠﻌﺪ‬
‫ ؞‬De zee ‫بﺤﺮ‬, de zeeën ‫ج‬ :‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
‫ ؞‬Het restaurant ‫ﻣﻄﻌﻢ‬, ∆ Ik drink geen koffie. .‫ﻻ شأ�ب ﻗﻬﻮة‬
de restaurants ‫ج‬ ∆ Ik koop geen suiker. .‫أﺷ�ي ﺳﻜﺮ‬ ‫ﻻ ت‬
◊ uit eten ‫ز�ﺎرة ﻣﻄﻌﻢ‬
‫ف ف‬
.‫ﻧ� اﻻﻓﻌﺎل‬
‫�ﺴﺘﻌﻤﻞ ﺻ�ﻐﺔ "ﻧي�ﺖ" ي� ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 58


:‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
∆ Ik zwem niet. ‫ﻻ أﺳﺒﺢ‬ □ wandelen (ik wandel, jij/hij wandelt,
∆ Ik ga niet met de bus. .‫ﻻ أذﻫﺐ بﺎﻟبﺎص‬ ‫ش‬
wij wandelen) �‫ﻳﺘﻤ‬
∆ Hij wandelt met de hond.
.‫ﻧ� اﻟﺼﻔﺎت‬ ‫ف ف‬ ‫ﻫﻮ ش‬
.‫ﻳﺘﻤ� ﻣﻊ اﻟ�ﻠﺐ‬
‫�ﺴﺘﻌﻤﻞ ﺻ�ﻐﺔ "ﻧي�ﺖ" أ�ﻀﺎ ي� ي‬
:‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
∆ De pizza is niet lekker. ‫ ؞‬het weer ‫اﻟﻄﻘﺲ‬
�‫ت‬
‫اﻟﺒﻴ�ا ﻟ�ﺲ ﻟﺬ�ﺬا‬ ∆ Het weer is mooi vandaag.
∆ De auto is niet groot. ‫اﻟﻄﻘﺲ ﺟﻤ�ﻞ اﻟﻴﻮم‬
.‫ﻛﺒ�ة‬
‫اﻟﺴ�ﺎرة ﻟ�ﺴﺖ ي‬ ‫ ؞‬Het zwembad ‫ﻣﺴﺒﺢ‬, de
zwembaden ‫ج‬
Het meervoud ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﺠﻤﻊ‬
tellen (ik tel, jij telt, hij telt, wij tellen) 8.11 Ik begrijp het niet. ‫أﻧﺎ‬
‫ �ﺤﺴﺐ‬،‫�ﻌﺪ‬ ‫ﻻ أﻓﮭﻢ‬
∆ Kun je tot tien tellen? □ bedoelen (ik bedoel, jij bedoelt, hij
‫ﻌ�ة؟‬ ‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻦ ﻟﻚ اﻟﻌﺪ إ� اﻟ ش‬
bedoelt, wij bedoelen)
‫�ﻘﺼﺪ‬. ∆ Wat bedoel je? ‫ﻣﺎذا ﺗﻘﺼﺪ؟‬
‫ ؞‬De situatie ‫ﺣﺎﻟﺔ أو وﺿﻊ‬, de situaties ‫ج‬
□ herhalen (ik herhaal, jij herhaalt, hij
8.10 Op vakantie ‫ﻗﻀﺎء ﻋﻄﻠﺔ‬ herhaalt, wij herhalen) ‫�ﻌ�ﺪ أو �ﻜﺮر‬
‫ ؞‬De bloem ‫زﻫﺮة‬, de bloemen ‫ج‬ ∆ Kunt u dat herhalen?
‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻨﻚ أن ﺗﻌ�ﺪ كﻼﻣﻚ؟‬
□ fietsen (ik fiets, jij fietst, hij fietst, wij
fietsen) ‫اﻟﺬﻫﺎب بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ ◊ langzaam ‫ب�ء‬‫ي‬
∆ Hij fietst naar zijn werk. ∆ Kunt u langzaam praten, alstublieft?
.‫ﻫﻮ �ﺬﻫﺐ بﺎﻟﺪراﺟﺔ إ� ﻋﻤﻠﻪ‬ ‫ئ‬
‫ﺑب� ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ؟‬ ‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻨﻚ أن ﺗﺘﺤﺪث‬
‫ ؞‬de groetjes ‫ﺗﺤ�ﺎت‬
◊ nog een keer ‫ﻣﺮة ﺛﺎﻧ�ﺔ‬
◊ ieder, iedere (elke) ‫كﻞ‬ ∆ Kunt u het nog een keer zeggen?
∆ Ik draag iedere (elke) dag een korte ‫ﻫﻞ �ﻤﻜﻨﻚ أن ﺗﻌ�ﺪ كﻼﻣﻚ ﻣﺮة أﺧﺮى؟‬
broek..‫كﻞ ﻳﻮم أﻟبﺲ ﺷﻮرت‬ □ verstaan (ik versta, jij verstaat, hij
‫ ؞‬de natuur ‫ﻃﺒ�ﻌﺔ‬ verstaat, wij verstaan) ‫�ﻔﻬﻢ‬
∆ De natuur is heel mooi. ∆ Praat harder alstublieft, want ik versta

.‫اﻟﻄﺒ�ﻌﺔ ﺟﻤ�ﻠﺔ ﺟﺪا‬ je niet. ‫إرﻓﻊ ﺻﻮﺗﻚ ﻣﻦ ﻓﻀﻠﻚ ﻷﻧ ن يي ﻻ أﻓﻬﻤﻚ‬
□ op vakantie gaan (ik ga op vakantie, jij
gaat, hij gaat, wij gaan) ‫اﻟﺬﻫﺎب ف ي� ﻋﻄﻠﺔ‬ □ uitleggen (ik leg uit, jij legt uit, hij legt
‫ش‬
uit, wij leggen uit) ‫��ح‬
‫ ؞‬De tent ‫ﺧ�ﻤﺔ‬, de tenten ‫ج‬ ∆ De docente legt uit.
.‫��ح‬‫اﻷﺳﺘﺎذة ش‬
‫ ؞‬De vakantie ‫اﻟﻌﻄﻠﺔ أو‬
‫إﺟﺎزة‬, de vakanties ‫ج‬
‫ ؞‬De vogel ‫ﻃﺎﺋﺮ‬, de vogels ‫ج‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 59


8.12 Dit boek is hier. Dat boek is daar. ∆ Ik ga zaterdag mijn huis schoonmaken.
‫ت‬
.‫ﺑﻴي ﻳﻮم اﻟﺴبﺖ‬
‫ اﻷﺳﻤﺎء‬:‫ﻫﺬا اﻟ�ﺘﺎب ﻫﻨﺎ و ﻫﺬا اﻟ�ﺘﺎب ﻫﻨﺎك‬ ‫ﺳﺄﻧﻈﻒ ي‬
.‫اﻻﺷﺎرة‬

□ aanwijzen (ik wijs aan, jij wijst aan, hij ◊ veel plezier ! ‫ﻛﺜ�ا‬‫اﺳﺘﻤﺘﻊ ي‬
wijst aan, wij wijzen aan) �‫�ﺸ‬ ‫ي‬ ‫ ؞‬de vriendin ‫ﺻﺪ�ﻘﺔ‬, de vriendinnen ‫ج‬
∆ Hij wijst naar de auto die buiten staat. ∆ Zijn jullie al lang vriendinnen?
.‫اﻟى ﺗﻘﻒ ف ي� اﻟﺨﺎرج‬
‫ت‬
‫�ﺸ� إ� اﻟﺴ�ﺎرة ي‬
‫ﻫﻮ ي‬ ‫ﻫﻞ أﻧﺘﻢ ﺻﺪ�ﻘﺎت ﻣﻨﺬ زﻣﻦ ﻃ��ﻞ؟‬
∆ Ik ken Soumaya acht jaar.
‫ ؞‬Het meervoud ‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﺠﻤﻊ‬ .‫أﻧﺎ أﻋﺮف ﺳﻤ�ﺔ ﻣﻨﺬ ﺛﻤﺎﻧ�ﺔ ﺳﻨﻮات‬

Hier ‫ • ﻫﻨﺎ‬Daar ‫ﻫﻨﺎك‬ ◊ weleens (soms) ‫أﺣ�ﺎﻧﺎ أو ﻣﺮة‬
∆ Ik ga weleens naar een café met

∆ Dit boek is hier. ‫ﻫﺬا‬ vrienden. .‫أﻧﺎ أذﻫﺐ أﺣ�ﺎﻧﺎ إ� اﻟﻤﻘ� ﻣﻊ أﺻﺪﻗﺎ ئ يئ‬
‫اﻟ�ﺘﺎب ﻫﻨﺎ‬ □ zin hebben in (ik heb zin in, jij hebt zin
∆ Dat boek is daar. in, hij heeft zin in, wij hebben zin in)
.‫ذﻟﻚ اﻟ�ﺘﺎب ﻫﻨﺎك‬ ...‫ﺸﺘ� أن �ﻌﻤﻞ‬
‫ي‬ � ‫أﺣﺪ ﻣﺎ‬
∆ Ik heb zin om een film te kijken.
∆ Deze tas is hier. ‫أﻧﺎ أرﻏﺐ بﻤﺸﺎﻫﺪة ﻓ�ﻠﻢ‬
.‫ﻫﺬە اﻟﺸﻨﻄﺔ ﻫﻨﺎ‬ ∆ Ik heb zin in het weekend!
∆ Die tas is daar. .‫ﺗﻠﻚ اﻟﺸﻨﻄﺔ ﻫﻨﺎك‬ .‫أﻧﺎ ُﻣﺸﻮق ﻟﻨﻬﺎ�ﺔ اﻷﺳﺒ�ع‬

∆ Deze boeken zijn hier. ‫ﻫﺬە اﻟ�ﺘﺐ ﻫﻨﺎ‬ 8.13.1. Luisteren en lezen ‫اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة‬
∆ Die boeken zijn daar. ‫ﻫﺬە اﻟ�ﺘﺐ ﻫﻨﺎك‬ Je ziet Nienke en Beatrice.

8.13 Vrienden ‫أﺻﺪﻗﺎء‬ ‫ﻗ��ﺐ‬ ‫بﻌ�ﺪ‬


‫ ؞‬Het bier ‫يﺑ�ة‬ dichtbij ver weg
‫ ؞‬Het café ‫ﻣﻘ� أو كﺎﻓﻴﺘﺎر�ﺎ‬, de Het- Het Dit Dat
cafés ‫ج‬ woord boek boek boek
‫ ؞‬De film ‫ﻓ�ﻠﻢ‬, de films ‫ج‬ De- De tas Deze Die tas
∆ Inderdaad !‫بﺎﻟﻀبﻂ‬ woord tas
Meervo De Deze Die
Jawel !�‫ب‬ ud boeken boeken boeken
∆ Ga je nooit naar je vrienden? Jawel! ‫أﻻ‬ Ze praten over het weekend.

!�‫ﺗﺬﻫﺐ إﻃﻼﻗﺎ إ� أﺻﺪﻗﺎﺋﻚ؟ ب‬
Nienke Hoi Beatrice, hoe gaat het?
□ kletsen (ik klets, jij kletst, hij kletst, wij Beatrice Hoi! Goed! Ik heb zin in het
kletsen) ‫ • �ﺪردش‬Met elkaar ‫ﻣﻊ بﻌﺾ‬ weekend!
∆ We kletsen met elkaar tijdens de Nienke Wat ga je in het weekend doen?
‫ﻧﺪردش ﻣﻊ بﻌﻀﻨﺎ اﻟبﻌﺾ ﺧﻼل اﻹ ت‬
pauze. .‫ﺳ�اﺣﺔ‬ Beatrice Ik ga naar mijn vriendin
□ schoonmaken (ik maak schoon, jij Leontine. We gaan samen uit eten en we
maakt schoon, hij maakt schoon, wij gaan naar een film kijken.
maken schoon) ‫ﻳﻨﻈﻒ‬ Nienke Wat leuk!
Zijn jullie al lang vriendinnen?

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 60


Beatrice Ja, ik ken Leontine acht jaar. We
praten vaak met elkaar. En we begrijpen
elkaar goed, want zij komt ook uit
Congo. En Jij? Wat ga jij dit weekend
doen, Nienke?
Nienke Ik ga zaterdag mijn huis
schoonmaken. Dat doe ik altijd in het
weekend. En ik ga zondag naar mijn
familie. Mijn zus komt ook. We gaan
lekker koken en kletsen.
Beatrice Ga je nooit naar je vrienden?
Nienke Jawel! Ik sport iedere dinsdag
met mijn vriendin Natasha. Wat heb je geleerd? ‫ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟‬
En ik ga weleens naar een café met
vrienden. We drinken dan samen bier en Prijs: 150 euro:
we gaan laat naar huis. Dit horloge is duur.
Beatrice Oh gezellig!
Nienke Ja, inderdaad.
Beatrice Ga je vanavond naar dat café? Prijs: 20 euro:
Nienke Ja! Dit horloge is goedkoop.
Beatrice Oh goed, veel plezier!
Nienke Dank je wel! Jij ook! Doei!
Beatrice Doeg! Dit eten is …

Maar dit eten is …

Dit is huis is …

Dit huis is …

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 61


Spreken: Je hebt in de lessen op niveau A1
Sport jij? werkwoorden in de tegenwoordige tijd
Welke sport doe jij? geleerd.
Hoe vaak sport jij? ‫ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ف ي� دروس اﻟﻤﺴﺘﻮى اﻷول اﻻﻓﻌﺎل ﺑﺰﻣﻦ‬
Met wie sport jij? .‫اﻟﻤﻀﺎرع‬
Waarom sport jij?
- Het is goed voor mijn lichaam. Met de tegenwoordige tijd kun je praten
- Het moet van de dokter. over nu.
- Ik speel graag wedstrijden. .‫ﺑﺰﻣﻦ اﻟﻤﻀﺎرع �ﻤﻜﻨﻚ أن ﺗﺘﺤﺪث ﻋﻤﺎ �ﺤﺪث اﻵن‬
Waarom sport jij niet?
- Ik heb geen tijd. Wil je praten over vroeger? Dan heeft
- Ik vind sporten niet leuk. het werkwoord een andere vorm. Kijk
- Ik ben ziek. naar de zinnen.
‫ض‬
‫اﻟﻤﺎ� ﻓ�ﻜﻮن ﻟﻠﻔﻌﻞ‬ ‫إن ﻛﻨﺖ ﺗ��ﺪ أن ﺗﺘﺤﺪث ﻋﻦ‬
‫ي‬
Bijlage: Ik heb gefietst – Wij hebben .‫ أﻧﻈﺮ إ� اﻟﺠﻤﻞ اﻷﺗ�ﺔ‬.‫ﺷكﻞ أﺧﺮ‬
gewoond. ‫ﻣﻠﺤﻖ ﻋﻦ زﻣﻦ اﻟﺘﺎم‬

Ik heb twee kilometer gefietst. Ik heb in Rotterdam gewoond.


.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ‬ ‫ت‬ ‫أﻧﺎ ذﻫبﺖ بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫أﻧﺎ ﺳﻜﻨﺖ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
Jij hebt twee kilometer gefietst. Jij hebt in Rotterdam gewoond.
‫ت‬
.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ‬ ‫أﻧﺖ ذﻫبﺖ بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫أﻧﺖ ﺳﻜﻨﺖ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
Heb jij twee kilometer gefietst? Heb jij in Rotterdam gewoond?
‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ؟‬ ‫ت‬ ‫ﻫﻞ ذﻫبﺖ بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫ﻫﻞ ﺳﻜﻨﺖ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
U hebt twee kilometer gefietst? U hebt in Rotterdam gewoond.
‫ت‬
.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ‬ ‫أﻧﺖ ذﻫبﺖ بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫أﻧﺖ ﺳﻜﻨﺖ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
Hij heeft twee kilometer gefietst. Hij heeft in Rotterdam gewoond.
.‫ﻫﻮ ذﻫﺐ بﺎﻟﺪراﺟﺔ ﻛ�ﻠﻮﻣ ت��ﻦ‬ .‫ﻫﻮ ﺳﻜﻨﺖ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
Zij heeft twee kilometer gefietst. Zij heeft in Rotterdam gewoond.
.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ‬ ‫ت‬ ‫� ذﻫبﺖ بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫� ﺳﻜﻨﺖ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
‫ي‬ ‫ي‬
Wij hebben twee kilometer gefietst. Wij hebben in Rotterdam gewoond.
.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ‬ ‫ت‬ ‫ﻧﺤﻦ ذﻫﺒﻨﺎ بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫ﻧﺤﻦ ﺳﻜﻨﺎ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
Jullie hebben twee kilometer gefietst. Jullie hebben in Rotterdam gewoond.
‫ت‬
.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ‬ ‫أﻧﺘﻢ ذﻫﺒﺘﻢ بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫أﻧﺘﻢ ﺳﻜﻨﺘﻢ ﺑﺮوﺗﺮدام‬
Zij hebben twee kilometer gefietst. Zij hebben in Rotterdam gewoond.
.‫ﻛ�ﻠﻮﻣ��ﻦ‬ ‫ت‬ ‫ﻫﻢ ذﻫﺒﻮا بﺎﻟﺪراﺟﺔ‬ .‫ﻫﻢ ﺳﻜﻨﻮا ﺑﺮوﺗﺮدام‬

Deze zinnen staan in de voltooide tijd. Het eerste werkwoord is meestal een vorm van
hebben (of zijn). Het tweede werkwoord in deze zinnen heeft het voltooid deelwoord.
‫ اﻟﻔﻌﻞ اﻷول ﻣﻦ اﻟﺠﻤﻠﺔ �ﻜﻮن ﺗ��ﻒ ﻟﻔﻌﻞ اﻟﻤﻠ��ﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪي ب ف‬.‫ﻫﺬە اﻟﺠﻤﻞ � ﺑﺰﻣﻦ اﻟﺘﺎم‬
‫"ﻫن" أو ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن‬ ‫ي‬
. ‫"زاﻳﻦ" بﻤﺎ ﻳﻨﺎﺳﺐ اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺜﺎيف ي‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 62


:‫ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل‬
‫ﺗ��ﻒ ﻓﻌﻞ اﻟﻤﻠ��ﺔ‬ ‫ﺗ��ﻒ ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن‬
Ik heb Ik ben
Jij hebt Jij bent
Wij hebben Wij zijn

� ‫� �ﻓﺎ كﻤﺎ ف‬
‫اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺜﺎىف �ﻜﻮن ف� أﺧﺮ اﻟﺠﻤﻠﺔ ُﻣ ﱠ‬
‫ﺳ�ى ﻻﺣﻘﺎ‬ ‫ي‬
‫ض‬
‫بﺎﻟﺤﺎ�؟‬ �‫اﻟﻨﻈﺎ� ﺑﺰﻣﻦ اﻟﺘﺎم ﻣﻦ اﻟﻔﻌﻞ اﻟﻨﻈﺎ ي‬ ‫�ﻤﻜﻦ إﺳﺘﺨﺮ ياج اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺜﺎيف‬ ‫ﻛ�ﻒ‬
‫ي‬ ‫ي‬

1 ‫أﻧﻈﺮ إ� ﺻ�ﻐﺔ‬ Wij Wij ‫و إذا ﻟﻢ ﺗﻜﻦ ﻧﻬﺎﻳﺘﻪ ﻣﻦ‬


‫اﻟﻤﺼﺪر و اﺣﺬف أﺧﺮ‬ fietsen wonen ‫اﻷﺣﺮف اﻟﺴﺎبﻘﺔ ﻧﻀﻊ‬
‫ﺣﺮﻓن ﺛﻢ ﻛﻮن ﺻ�ﻐﺔ‬‫يف‬ Ik fiets Ik woon ‫ﺣﺮف‬
.‫اﻟﻤﺘكﻠﻢ‬ d
2 ‫ إذا‬.‫أﻧﻈﺮ إ� أﺧﺮ ﺣﺮف‬ fiets woon :�‫ﻛﺘﺎ‬
‫ي‬
‫كﺎن اﻟﺤﺮف ﻣﻦ‬ woond
:‫اﻷﺣﺮف اﻷﺗ�ﺔ‬ 3 ‫ﺛﻢ ﻧﻀﻊ‬ Gefietst Gewoond
s – f- t – k – t – c Ge
–h–p ‫ﺑبﺪا�ﺔ اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺬي‬
‫ﻓﻨﻀﻊ‬ ّ
‫ﺗﻜﻮن ﻣﻌﺎ‬
t 4 ‫ ﻓﺘﺼﺒﺢ ﺗﺮﻛﻴبﺔ اﻟﺠﻤﻠﺔ‬Ik heb Ik heb
:�‫ﻛﺘﺎ‬ ‫ف‬ :�‫ﻛﺘﺎ‬
‫ي� أﺧﺮ اﻟﻔﻌﻞ ي‬ ‫اﻟﻨﻬﺎﺋ�ﺔ ي‬ gefietst gewoond
fietst

‫ف‬
‫أﻣﺜﻠﺔ ﻟﻸﻓﻌﺎل اﻟﻨﻈﺎﻣ�ﺔ ي� زﻣﻦ اﻟﺘﺎم‬ Ge…t Ge…d
Ge…t Ge…d Gekost (Les 4.10) Geopend (Les
Gefietst (Les 8.10) Gewoond (Les 6.11)
3.6) Gesport (Les 8.3) Gekund (Les 7.4)
Gebruikt (Les Geluisterd (Les Gekookt (Les 4.4) Gekend (Les 5.8)
4.10) 2.3) Gedanst (Les 8.5) Gespeeld (Les 8.3)
Gepoetst (Les Gehoord (Les Gestart (Les 8.6) Gerend (Les 7.11)
5.14) 1.13) Gemist (Les 7.11) Geleefd (Les 8.1)
Getypt (Les 2.9) Getrouwd (Les Gewerkt (Les 6.7) Gehaald (Les 5.7,
1.1) 7.11)
Gepraat (Les 1.12) Gewild (Les 6.9) Gepast (Les 6.3) Getekend (Les
Gezet (Les 4.6, Gezegd (Les 3.2) 8.5)
2.9) Gekletst (Les 8.13) Gesmeerd (Les
Gemaakt (Les 2.9, Geleerd (Les 2.3) 5.12)
4.9, 5.5) Gehoest (Les 5.9) Gespeld (Les 3.2)
Gevraagd (Les 2.5) Gepakt (Les 3.12)
Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 63
‫أﻣﺜﻠﺔ ﻟﻸﻓﻌﺎل اﻟﺸﺎذة ف ي� زﻣﻦ اﻟﺘﺎم‬
‫ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر‬ ‫زﻣﻦ اﻟﺘﺎم‬ ‫ﺟﻤﻠﺔ‬
Hele
werkwoord
Wij zijn ‫ﻧﻜﻮن‬ Wij zijn geweest Wij zijn naar de ‫ﻛﻨﺎ ﻋﻨﺪ اﻟﻄﺒ�ﺐ‬
(Les 1.12) dokter geweest.
Wij hebben ‫ﻧﻤﻠﻚ‬ Wij hebben gehad Wij hebben les ‫كﺎن ﻋﻨﺪﻧﺎ درس‬
(Les 1.15) gehad.
Wij drinken ‫ش‬
‫��ب‬ Wij hebben Wij hebben thee ‫ش��ﻨﺎ ﺷﺎي‬
(Les 2.13) gedronken gedronken.
Wij eten ‫ﻧﺄ�ﻞ‬ Wij hebben Wij hebben rijst ‫أ�ﻠﻨﺎ رز‬
(Les 4.3) gegeten gegeten.
Wij ‫ﻧﻔﻬﻢ‬ Wij hebben Wij hebben de les ‫ﻓﻬﻤﻨﺎ اﻟﺪرس‬
begrijpen begrepen begrepen.
(Les 2.7)
Wij zitten ‫ﻧﺠﻠﺲ‬ Wij hebben Wij hebben in de ‫ﺟﻠﺴﻨﺎ ف ي� اﻟﺼﻒ‬
(Les 2.8) gezeten klas gezeten.

Wij slapen ‫ﻧﻨﺎم‬ Wij hebben Wij hebben goed ‫ﻧﻤﻨﺎ ﺟ�ﺪا‬
(Les 7.13) geslapen geslapen.
Wij doen ‫ﻧﻌﻤﻞ‬ Wij hebben gedaan Wij hebben ‫�ﺴﻮﻗﻨﺎ‬
(Les 4.1, 4.4) ‫أو‬ boodschappen
‫ﻧﻔﻌﻞ‬ gedaan.
Wij geven �‫ﻧﻌ‬
‫ي‬ Wij hebben Wij hebben een ‫أﻋﻄﻴﻨﺎ ﻫﺪ�ﺔ‬
(Les 2.15) gegeven cadeau gegeven.
Wij krijgen ‫�ﺴﺘﻠﻢ‬ Wij hebben Wij hebben een ‫اﺳﺘﻠﻤﻨﺎ وﺻﻔﺔ‬
(Les 2.15) gekregen recept gekregen.
Wij lezen ‫ﻧﻘﺮأ‬ Wij hebben gelezen Wij hebben een ‫ﻗﺮأﻧﺎ ﻛﺘﺎبﺎ‬
(Les 2.3) boek gelezen.
Wij danken / ‫�ﺸﻜﺮ‬ Wij hebben Wij hebben de ‫اﻟﺠ�ان‬
‫ﺷﻜﺮﻧﺎ ي‬
bedanken bedankt buren bedankt.
(Les 2.1, 7.7)
Wij betalen ‫ﻧﺪﻓﻊ‬ Wij hebben betaald Wij hebben de ‫دﻓﻌﻨﺎ اﻟبﻀﺎﻋﺎت‬
(Les 4.10) boodschappen
betaald.
Wij helpen ‫�ﺴﺎﻋﺪ‬ Wij hebben Wij hebben de ‫اﻟﺠ�ان‬
‫ﺳﺎﻋﺪﻧﺎ ي‬
(Les 2.15) geholpen buren geholpen.
Wij vinden ‫ﻧﺠﺪ‬ Wij hebben Wij hebben de ‫وﺟﺪﻧﺎ اﻟﻤﻔﺘﺎح‬
(Les 3.12) gevonden sleutel gevonden.
Wij zoeken ‫ﻧبﺤﺚ‬ Wij hebben Wij hebben het ‫بﺤﺜﻨﺎ ﻋﻦ ﺳﺎﻋﺔ‬
(Les 3.10) gezocht horloge gezocht. ‫اﻟ�ﺪ‬

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 64


Wij ‫ﻧبﺪأ‬ Wij zijn begonnen Wij zijn de reis ‫بﺪأﻧﺎ اﻟﺴﻔﺮ‬
beginnen begonnen.
(Les 2.8)
Wij gaan ‫ﻧﺬﻫﺐ‬ Wij zijn gegaan Wij zijn naar buiten ‫ذﻫﺒﻨﺎ إ� اﻟﺨﺎرج‬
(Les 4.2) gegaan.

Oefenexamen schrijven

Afspraak verzetten • _

U volgt een opleiding. U hebt morgen


een afspraak met Amber, een andere
student. U kunt niet en wilt een andere
afspraak maken. U schrijft daarom een
WhatsApp-bericht aan Amber. ‫ﺗﺪر�ي ﻛﺘﺎبﺔ‬
‫بي‬ ‫إﻣﺘﺤﺎن‬

• Schrijf dat u de afspraak wilt ‫ﺗﻐﻴ� ﻣﻮﻋﺪ‬


‫ي‬
verzetten.
• Schrijf waarom u dat wilt. ‫أﻧﺖ ﺗﺪرس ﻣﻌﻬﺪ و ﻟﺪ�ﻚ ﻣﻮﻋﺪ ﻣﻊ ﻃﺎﻟبﺔ أﺧﺮى‬
Bedenk zelf waarom. .‫ أﻧﺖ ﺗﻌﺘﺬر و ﺗ��ﺪ أﺧﺬ ﻣﻮﻋﺪ أﺧﺮ‬.�‫أﻣ‬
‫إﺳﻤﻬﺎ ب‬
• Stel een nieuwe datum voor. .�‫ﻷﻣ‬
‫ﻟﺬﻟﻚ �ﺠﺐ أن ﺗﻜﺘﺐ رﺳﺎﻟﺔ وا�ﺲ أب ب‬

Schrijf het WhatsApp-bericht. • .‫ﺗﻐﻴ� اﻟﻤﻮﻋﺪ‬


‫أ�ﺘﺐ بﺄﻧﻚ ﺗ��ﺪ ي‬
Schrijf in hele zinnen. ‫ �ﺠﺐ أن‬.‫ﺗﻐﻴ� اﻟﻤﻮﻋﺪ‬
• ‫أ�ﺘﺐ ﻟﻤﺎذا ﺗ��ﺪ ي‬
.‫ﺗﺨﺘﻠﻖ اﻟﺴبﺐ‬
‫�ﺠﺐ أن ت‬
• ‫ﺗﻘ�ح ﺗﺄر� ــﺦ ﺟﺪ�ﺪ‬
Hallo Amber,
.‫أ�ﺘﺐ راﺳﺎﻟﺔ وا�ﺲ أب‬
• _ .‫�ﺠﺐ أن ﺗﻜﺘﺐ ﺟﻤﻞ كﺎﻣﻠﺔ‬

Dienst ruilen

U moet zondag werken maar u wilt


graag vrij. U schrijft daarom een
• _ WhatsApp-bericht aan uw collega
Farida. U vraagt of zij met u wil ruilen.

• Schrijf op waarom u een


WhatsApp bericht stuurt.

Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 65


‫‪• Schrijf waarom u wilt ruilen.‬‬ ‫•‬ ‫أ�ﺘﺐ ﻟﻤﺎذا ﺗ��ﺪ ﺗبﺪ�ﻞ اﻟﺪوام‪� .‬ﺠﺐ أن‬
‫‪Bedenk het zelf.‬‬ ‫ﺗﺨﺘﻠﻖ اﻟﺴبﺐ‪.‬‬
‫‪• Schrijf op welke dag u wel kunt‬‬ ‫ﻣى �ﻤﻜﻨﻚ أن �ﺸﺘﻐﻞ‪• .‬‬ ‫أ�ﺘﺐ ت‬
‫‪werken.‬‬
‫أ�ﺘﺐ راﺳﺎﻟﺔ وا�ﺲ أب‪.‬‬
‫‪Schrijf het WhatsApp-bericht.‬‬ ‫�ﺠﺐ أن ﺗﻜﺘﺐ ﺟﻤﻞ كﺎﻣﻠﺔ‪.‬‬
‫‪Schrijf in hele zinnen.‬‬

‫‪Hallo Farida,‬‬

‫_ •‬

‫_ •‬

‫_ •‬

‫ﺗبﺪ�ﻞ دوام‬

‫�ﺠﺐ أن �ﺸﺘﻐﻞ ف ي� ﻳﻮم اﻷﺣﺪ و ﻟ�ﻦ ﺗ��ﺪ ﻳﻮم‬


‫إﺟﺎزة‪ .‬ﻟﺬﻟﻚ �ﺠﺐ أن ﺗﻜﺘﺐ رﺳﺎﻟﺔ وا�ﺲ أب‬
‫ﻟﺰﻣ�ﻠﺘﻚ إﺳﻤﻬﺎ ﻓ��ﺪة‪� .‬ﺠﺐ أن �ﺴﺄﻟﻬﺎ إذا كﺎﻧﺖ‬
‫ﺗ��ﺪ اﻟﺘبﺪ�ﻞ‪.‬‬

‫أ�ﺘﺐ ﻟﻤﺎذا ﺗﺮﺳﻞ رﺳﺎﻟﺔ وا�ﺲ أب‪• .‬‬

‫‪Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch‬‬ ‫‪66‬‬

You might also like