Professional Documents
Culture Documents
Taalcompleet A1 Arabisch Nederlands Def
Taalcompleet A1 Arabisch Nederlands Def
Taalcompleet A1 Arabisch Nederlands Def
ي ﻗﺎﻣﻮس
ﻋﺮي
ﻫﻮﻟﻨﺪي ب ي
Basiswoordenboek
Nederlands - Arabisch
Van 0 naar A1
met veel oefeningen
اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻟﺘﻤﺎر�ﻦ
ي ��ﺤﺘﻮي ﻋ
Corona-update – grammatica – zinnen – plaatjes – teksten – uitspraak
اﻟﻨﻄﻖ اﻟﺴﻠ�ﻢ • ﻧﺼﻮص • ﺻﻮر • ﺟﻤﻞ • ﻗﻮاﻋﺪ • ﺣﺪ�ﺚ اﻟﻤﺤﺘﻮى بﻤﺎ �ﺨﺺ ﻛﻮروﻧﺎ
TAALCOMPLEET A1 2.7 Wat zegt u? ﻋﻔوا ً ﻣﺎذا ﺗﻘول؟..................... 17
2.8 In de klas ﻓﻲ اﻟﺻف................................. 17
Basiswoordenlijst Nederlands Arabisch
2.8.1 Luisteren en lezen اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة........ 17
ﻋﺮئ
ﻗﺎﺋﻤﺔ ﻣﻔﺮدات اﺳﺎﺳ�ﺔ ﻫﻮﻟﻨﺪي ب ي 2.9 Een opdracht maken ﺣل وظﯾﻔﺔ أو ﺗﻣرﯾن.. 18
Inhoudsopgave 2.10 De maanden van het jaar أﺷﮭر اﻟﺳﻧﺔ... 18
TAALCOMPLEET A1 ................................................ 2 2.11 In de pauze ﻓﻲ اﻹﺳﺗراﺣﺔ....................... 18
Basiswoordenlijst Nederlands Arabisch ................ 2 2.11.1 Luisteren en lezen اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة...... 18
Thema 1 Hallo! ! ﻣﺮﺣبﺎ: اﻟﻔﺼﻞ اﻻول5 2.12 Woorden met -ch of -sch ................... 19
1.1 Hallo, mijn naam is Julia. ً ﻣرﺣﺑﺎ 2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken .......... 19
إﺳﻣﻲ ﯾوﻟﯾﺎ......................................................... 5 2.14 Begrijp je het? ھل ﺗﻔﮭم؟........................ 19
1.2 Hoi, hallo, doei, tot ziens ﻣرﺣﺑﺎ و ﻣﻊ 2.14.1 Luisteren en lezen اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة...... 20
اﻟﺳﻼﻣﺔ............................................................. 5
2.15 Alsjeblieft, dank je wel ....................... 20
1.3 Maan – man ﻗﻣر و رﺟل............................. 5
Wat heb je geleerd? ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟................... 21
1.4 Familie (1) اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ...................................... 8
Thema 3 Wonen اﻟﺴﻜﻦ:اﻟﻔﺼﻞ اﻟﺜﺎﻟﺚ
1.5 A, b, c ....................................................... 8
................................................... 22
1.6 Ik, jij, wij .................................................. 9
3.1 Het huis اﻟﺑﯾت......................................... 22
1.7 Fiets, boek, trein اﻷﺣرف اﻟﻣرﻛﺑﺔ................ 9
3.2 Ik zeg, wij zeggen – ik spel, wij spellen 22
1.8 Hoe gaat het? ﻛﯾف اﻟﺣﺎل؟........................ 10
3.3 De kamers اﻟﻐرف.................................... 22
1.9 Letter, woord, zin .................................. 11
3.4 Ik wil me graag voorstellen.................. 23
1.10 Familie (2) اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ................................... 11
.أرﯾد أن أﻋرف ﻋن ﻧﻔﺳﻲ.................................... 23
1.11 Huis, neus, touw ................................. 11
3.4.1 Luisteren en lezen اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة........ 23
1.12 Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn .............. 12
3.5 De meubels اﻷﺛﺎث.................................. 23
1.13 Waar kom je vandaan? ﻣن أﯾن أﻧت؟...... 12
3.6 Ik woon, wij wonen – ik spreek, wij
1.13.1 Luisteren en lezen اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة...... 13
spreken ....................................................... 24
1.14 Wie? Wat? Waar? ﻣن؟ ﻣﺎذا؟ أﯾن؟........... 13
3.7 De kleuren اﻷﻟوان................................... 24
1.15 Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben . 14
3.8 De buurt اﻟﺣﻲ او اﻟﺣﺎرة............................ 24
Wat heb je geleerd? ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻣت؟.................... 14
3.8.1 Luisteren en lezen اﻟﺳﻣﻊ و اﻟﻘراءة........ 25
Thema 2 De school :اﻟﺜﺎي اﻟﻔﺼﻞ ف
ي 3.9 Eerste, tweede, derde .......................... 25
اﻟﻤﺪرﺳﺔ....................................... 15 3.10 Te huur ﻟﻼﯾﺟﺎر...................................... 25
2.1 Naar school إﻟﻰ اﻟﻣدرﺳﺔ........................... 15 3.11 Ik schrijf, wij schrijven – ik kies, wij
2.2 Eén, twee, drie ...................................... 15 kiezen.......................................................... 26
2.3 De cursisten leren Nederlands. ............ 16 3.12 Kazem is de sleutel vergeten. ............ 26
2.4 De dagen van de week اﯾﺎم اﻻﺳﺑوع......... 16 3.13 Zinnen maken (1) ﺗﻛوﯾن ﺟﻣل................ 26
pen
e been
korte klank�ﻗﺼ
ﺻﻮت ي ee
(�ﻗﺼ
)ﺣﺮف ي lange klank ﺻﻮت ﻃ��ﻞ
pen ()ﺣﺮف ﻃ��ﻞ
het been
heb eet
geld vlees
fles een
zeg heeft
werk teen
ben keel
ken feest
mes veel
maan
aa
lange klank ﺻﻮت ﻃ��ﻞ
()ﺣﺮف ﻃ��ﻞ
maan
waar
praat
vraag
bus muur
u uu
korte klank �ﻗﺼ
ﺻﻮت ي lange klank ﺻﻮت ﻃ��ﻞ
(�ﻗﺼ
)ﺣﺮف ي ()ﺣﺮف ﻃ��ﻞ
bus muur
kun uur
druk schuur
vul buurt
dun huur
munt duur
rust stuur
vuur
Enkelvoud Meervoud
ﻣﻔرد ﺟﻤﻊ
ik De broer de broers اﻷخ
i De zus de zussen اﻷﺧﺖ
korte klank �ﻗﺼ ﺻﻮت ي De dochter de اﻻﺑﻨﺔ
(�ﻗﺼ
)ﺣﺮف ي dochters
vis De zoon de zoons اﻹﺑﻦ
is De ouder de ouders اﻷﺑﻮان
De moeder de اﻷم
gratis
moeders
mis De vader de vaders اﻷب
cursist De oma de oma’s اﻟﺠﺪة
ik De opa de opa’s اﻟﺠﺪ
twintig
wil 1.5 A, b, c
lig Het Nederlandse alfabet heeft
vind hoofdletters en kleine letters.
.ﺻﻐ�ة ﻛﺒ�ة و أﺣﺮف ف
ring ي ي� اﻷﻟﻔبﺎﺋ�ﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ أﺣﺮف ي
links
in
dik
film
zin
zit
licht
1.4 Familie (1) اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ
En و
∆ Jij en ik أﻧﺖ و أﻧﺎ Het alfabet heeft klinkers en
medeklinkers.
.اﻷﻟﻔبﺎﺋ�ﺔ ﻟﻬﺎ أﺣﺮف ﺻﻮﺗ�ﺔ و أﺣﺮف ﺳﺎ�ﻨﺔ
Hij ﻫﻮ
∆ Hij is een cursist en hij heeft een boek.
ﻫﻮ ﻃﺎﻟﺐ و ﻋﻨﺪە ﻛﺘﺎب
boek
oe ijs
boek ij
hoe ijs
goed jij
moet hij
stoel krijg
groen wij
zoek prijs
doe mijn
bloem wijn
voet zijn
soep
groet
1.8 Hoe gaat het? ﻛﯿﻒ اﻟﺤﺎل؟
◊ goed, goede ﺧ� أو ﺟ�ﺪ أو ﺻﺤﻴﺢ ي
1. ∆ Het gaat goed. �بﺨ ي أو اﻷﻣﻮر ﺗﻤﺎم
2. ∆ Het antwoord is goed.
trein .اﻟﺠﻮاب ﺻﺤﻴﺢ
ei 3. ∆ Nederlands leren is goed.
trein .ﺗﻌﻠﻢ اﻟﻠﻐﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪ�ﺔ أﻣﺮ ﺟ�ﺪ
mei
eind ∆ Hoe gaat het? (Hoe is het?) ﻛ�ﻒ اﻟﺤﺎل؟
∆ Hoe gaat het met je? (Hoe is het met
klein
je?) ﻛ�ﻒ ﺣﺎﻟﻚ؟
meisje
reis ∆ Het gaat goed met me. .�بﺨ أﻧﺎ ي
allebei ∆ En met jou? (En jij?) و أﻧﺖ )ﻛ�ﻒ ﺣﺎﻟﻚ(؟
�
ei ∆ Met mij ook. .(�)بﺨ
ي أﻧﺎ أ�ﻀﺎ
�
◊ Ook • أ�ﻀﺎHet gaat wel. ﻻ بﺄس
Mijn �ي
∆ Mijn kinderen. أوﻻدي
u bent
أﻧﺖ ض
∆ U bent een cursist. ﺣ�ﺗﻚ ﻃﺎﻟﺐ
auto hij is ﻫﻮ �ﻜﻮن
au ∆ Hij is een cursist. ﻫﻮ ﻃﺎﻟﺐ
auto
blauw zij is � ﺗﻜﻮن
ي
pauze ∆ Zij is een cursist. � ﻃﺎﻟبﺔ
ي
restaurant
het is إﻧﻬﺎ \ إﻧﻪ �ﻜﻮن
wenkbrauw
∆ Het is een pen. إﻧﻪ ﻗﻠﻢ
augurk
wij zijn ﻧﺤﻦ ﻧﻜﻮن
∆ Wij zijn cursisten. ﻧﺤﻦ ﻃﻼب
ik heb ﻟﺪي
∆ Ik heb zes boeken. ………………………………………………………
ﻟﺪي ﺳﺘﺔ ﻛﺘﺐ
Mijn moeder heeft een zus. ؞De school ﻣﺪرﺳﺔ, de scholen ج
�
∆ Welkom ﻣﺮﺣبﺎ أو أﻫﻼ وﺳﻬﻼ
Zij heet Carola.
□ zeggen (ik zeg, jij zegt, hij zegt, wij
Carola is mijn zeggen) �ﻘﻮل
�
∆ We zeggen dank je wel! !ﻧﻘﻮل ﺷﻜﺮا ﻟﻚ
…………………………………………
2.2 Eén, twee, drie
Carola heeft een dochter.
؞Het getal, de getallen ﻋﺪد
Hoeveel? كﻢ
Zij heet Linda.
0 Nul ﺻﻔﺮ
Linda is mijn
1 Een واﺣﺪ
2 Twee اﺛﻨﺎن
…………………………………………….
3 Drie ﺛﻼﺛﺔ
Ik heb twee kinderen. 4 Vier ار�ﻌﺔ
5 Vijf ﺧﻤﺴﺔ
Mijn vader is hun 6 Zes ﺳﺘﺔ
7 Zeven ﺳبﻌﺔ
……………………………………. 8 Acht ﺛﻤﺎﻧ�ﺔ
9 Negen �ﺴﻌﺔ
10 Tien ﻋ�ةش
-ch : -g يف
ﺣﺮﻓن اﻟﻔﻌﻞ اﻟﻨﻈﺎ� ي ف
ﻳﺘﻤ� بﺤﺬف أو ز�ﺎدة ﺣﺮف أو ي
Lach �ﻀﺤﻚLicht ﺿﻮءDochter إﺑﻨﺔ ﻣﻦ أﺟﻞ اﻟﺘﺤﻮل ﻣﻦ اﻟﺼ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ إ� ﺻ�ﻐﺔ
Acht ﺛﻤﺎﻧ�ﺔNicht إﺑﻨﺔ ﻋﻢOpdracht .اﻟﻤﺼﺪر
ﺗﻤ��ﻦ أو
وﻇ�ﻔﺔ أﻣﺜﻠﺔ أﺧﺮى ﻟﻸﻓﻌﺎل اﻟﻨﻈﺎﻣ�ﺔ
Voorbeelden van regelmatige
-sch : -sg werkwoorden
School ﻣﺪرﺳﺔ Schoen ﺣﺬاء Luisteren �ﺴﺘﻤﻊ
Schrijven ﻧﻜﺘﺐ Schoonzus زوﺟﺔ إﺑﻦ Begrijpen ﻧﻔﻬﻢ
Betekenen ن
()�ﻌي ن
ﻧﻌي
ي ي
Drinken ��بش
2.13 Ik drink, hij drinkt, wij drinken
Moeten (�ﺠﺐ )ﻻزم
In thema 1 heb je zijn en hebben geleerd.
Typen ﻧﻜﺘﺐ ﻋ� ﻟﻮﺣﺔ
Zijn en hebben zijn onregelmatige
ﻣﻔﺎﺗﻴﺢ
werkwoorden.
Werken (ﻧﻌﻤﻞ )�ﺸﺘﻐﻞ
ف ي� اﻟﻔﺼﻞ اﻷول ﻟﻘﺪ ﺗﻌﻠﻤﺖ ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن و ﻓﻌﻞ
ﻫﺬان اﻟﻔﻌﻼن ﻣﻦ اﻷﻓﻌﺎل اﻟﺸﺎذة ﻷن ﺻ�ﻐﺔ.اﻟﻤﻠ��ﺔ
.اﻟﻤﺼﺪر ﺗﺨﺘﻠﻒ ﺗﻤﺎﻣﺎ ﻋﻦ ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺘكﻠﻢ 2.14 Begrijp je het? ھﻞ ﺗﻔﮭﻢ؟
Veel werkwoorden zijn regelmatige ؞De bladzijde ﺻﻔﺤﺔ, de bladzijdes ج
werkwoorden. Bijvoorbeeld: drinken. ؞de fout, de fouten ج
ﻋ� ﺳب�ﻞ.اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻷﻓﻌﺎل ﺗﻜﻮن أﻓﻌﺎل ﻧﻈﺎﻣ�ﺔ
ي ◊ fout, foute ﺧﻄﺄ
:اﻟﻤﺜﺎل ئ
∆ Het antwoord is fout. .�ﺧﺎ اﻟﺠﻮاب
…………………………………………………………….
…………………………………………………………….
…………………………………………………………….
…………………………………………………………….
………………………………………………………….
…………………………………………………………….
ﺣﺮف أﺧﺮ ﺧﻼل اﻟﺘﻨﻘﻞ ي ف � 3.13 Zinnen maken (1) ﺗﻜﻮﯾﻦ ﺟﻤﻞ
ﺑن اﻟﺠﻤﻊ و ٍ �ﻧﺤﻮل ﺣﺮﻓﺎ إ
.اﻟﻤﻔﺮد De hoofdzin اﻟﺠﻤﻠﺔ اﻟﺮﺋ�ﺴ�ﺔ
ﺣﺮفMeervoud Enkelvoud ﺣﺮف Het werkwoord, de werkwoorden اﻟﻔﻌﻞ
ﺟﻤﻊ ﻣﻔﺮد
v Schrijven Schrijf f In een zin staat het werkwoord op de
z Kiezen Kies s tweede plaats. Bijvoorbeeld:
.اﻟﻔﻌﻞ �ﻜﻮن ف ي� اﻟﻤﺮﺗبﺔ اﻟﺜﺎﻧ�ﺔ ﻟﻠﺠﻤﻠﺔ اﻟﻤﻔ�ﺪة
:ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل
3.12 Kazem is de sleutel vergeten.
ﻛﺎظﻢ ﻧﺴﻲ اﻟﻤﻔﺘﺎح Wie of wat Werkwoord Rest
□ kunnen (ik kan, jij kan, hij kan, wij ﻓﺎﻋﻞ ﻓﻌﻞ بﻘ�ﺔ اﻟﺠﻤﻠﺔ
kunnen) Ik kom morgen.
�ﺴﺘﻄﻴﻊ We moeten naar
□ vinden (ik vind, jij vindt, hij vindt, wij school.
vinden) �ﺠﺪ Zij leest een boek.
∆ Ik kan mijn sleutel niet vinden! De schrijven de
.�ﻣﻔﺘﺎ
ي أﻧﺎ ﻻ أﺳﺘﻄﻴﻊ إ�ﺠﺎد cursisten woorden.
Schrijf over je huis. Lees de Je krijgt een bericht van een van je
vragen en geef antwoord. buren.
Maak hele zinnen.
Hallo! Hoe gaat het met je?
Waar woon je?
◊ Dom ﻏي
بي □ gebruiken (ik gebruik, jij gebruikt, hij
∆ Wat dom! !�ﺎ ﻟﻪ ﻣﻦ ﻏبﺎء gebruikt, wij gebruiken) �ﺴﺘﻌﻤﻞ
∆ Ik gebruik een briefje van tien euro
4.9.1 Luisteren en lezen اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة vaak.
� أﻧﺎ أﺳﺘﻌﻤﻞ ورﻗﺔ ﻧﻘﺪ�ﺔ ﻣﻦ ﻓﺌﺔ اﻟ ش
Je ziet Sofie en Marnix. .ﻛﺜ�ا
ﻌ�ة ﻳﻮرو ي
Marnix wil een taart maken.
Marnix Sofie, kun je me helpen? ؞De cent ﺳنﺖ أو ﻗﺮش, de centen ج
Sofie Ja, hoor. □ kosten (het kost, ze kosten) �كﻠﻒ
Marnix Ik wil graag een appeltaart ∆ Het boek kost dertig euro.
maken. Hoeveel appels heb ik nodig? اﻟ�ﺘﺎب ﺳﻌﺮە ﺛﻼﺛﻮن ﻳﻮرو
Sofie Je hebt zes appels nodig. ∆ Hoeveel kosten de appels?
Marnix Oké. En hoeveel boter heb ik ﻣﺎ ِﺳ ْﻌﺮ اﻟﺘﻔﺎح ﻫﺬا؟
nodig? ؞de munt ﻋﻤﻠﺔ ﻣﻌﺪﻧ�ﺔ, de munten ج
Sofie 150 gram. ◊ verschillend, verschillende ∆ﻣﺨﺘﻠﻒEr
Marnix Ik heb 50 gram suiker. zijn verschillende munten.
Is dat genoeg? .ﺗﻮﺟﺪ ﻋﻤﻼت ﻣﻌﺪﻧ�ﺔ ﻣﺨﺘﻠﻔﺔ
Sofie Nee, je moet meer suiker hebben,
80 gram. 4.11 Gesloten vragen maken (2) ﺗﻜﻮﯾﻦ
En heb je ook een ei? أﺳﺌﻠﺔ ﻣﻐﻠﻘﺔ
Marnix Ja, ik heb twee eieren. Het vraagwoord كﻠﻤﺔ إﺳﺘﻔﻬﺎﻣ�ﺔ, de
Sofie Nee, je moet minder vraagwoorden ج
eieren hebben. ؞Het werkwoord اﻟﻔﻌﻞ, de werkwoorden
Eén ei is genoeg. (…) ج
Marnix Oké. Je hebt in les 4.8 vragen met een
De taart is klaar. vraagwoord geleerd. Je kunt ook een
Ik zet hem in de oven. .أﻧﺎ أﺿﻌﻪ ض ي� اﻟﻔﺮن
Anna Goedemorgen.
Verkoper B Goedemorgen.
Wilt u zegels?
Anna Nee, dank u.
Verkoper B Dat is dan vijftien euro
tachtig, alstublieft.
Anna Oké. Ik wil graag pinnen, want ik
heb geen geld bij me.
Verkoper B Dat kan. Wilt u de bon?
Anna Ja, graag.
Verkoper B Fijne dag en tot ziens!
Anna Tot ziens.
Waarom? ﻟﻤﺎذا
∆ Waarom wilt u een
afspraak maken? ﻟﻤﺎذا ﺗ��ﺪ
أن ﺗﺄﺧﺬ ﻣﻮﻋﺪ؟
∆ Kan ik u helpen?
ن
�ﻤﻜﻨي ﻣﺴﺎﻋﺪﺗﻚ؟ ﻫﻞ
ي ت
∆ Wanneer wilt u komen? ﺗﺄى؟ ت
ﻣى ﺗ��ﺪ أن ي
5.6 Been – benen, huis – huizen ؞Het probleem ﻣﺸكﻠﺔ, de problemen ج
اﻟﺠﻤﻊ ﻟﻠ�ﻠﻤﺎت ∆ Wat is het probleem? � اﻟﻤﺸكﻠﺔ؟ ﻣﺎ ي
�
◊ Soms أﺣ�ﺎﻧﺎ
Woorden met een lange klank ∆ Zij heeft soms pijn, maar niet altijd.
� ْ أﻟﻢ بﻌﺾ
ٌ � ﻟﺪﻳﻬﺎ
.اﻷﺣ�ﺎن و ﻟ�ﻦ ﻟ�ﺲ داﺋﻤﺎ ي
كﻠﻤﺎت ﻟﻬﺎ ﺻﻮت ﻃ��ﻞ
◊ ؞Ziek, zieke (patiënt) ﻣ��ﺾ
Één been Twee benen ف
het ziekenhuis �ﻣﺸ, de ziekenhuizen ج
Één oog Twee ogen
∆ ؞Zij is patiënt in het ziekenhuis.
Één muur Vier muren ض
.�بﺎﻟﻤﺸ � ﻣ��ﻀﺔي
∆ ◊ Ze is ziek geworden ﺻﺎرت ﻣرﯾﺿﺔ
Heeft het enkelvoud twee dezelfde
klinkers met daarna een medeklinker?
5.8 Jij of u?
Een klinker gaat weg in het meervoud.
إن كﺎن ﻟﻠﻤﻔﺮد ﺣﺮﻓﺎن ﺻﻮﺗ�ﺎن ﻣﺘﻤﺎﺛﻼن و ﻣﻦ ﺛﻢ ؞De achternaam اﻟ�ﻨ�ﺔ أو إﺳﻢ اﻟﻌﺎﺋﻠﺔ,
ﺣﺮف ﺳﺎ�ﻦ واﺣﺪ ﻓﻌﻨﺪ َﺟ ْﻤﻌﻪ ُ�ﺤﺬف ﺣﺮف ﺻﻮيت de achternamen ج
ي ِ
.واﺣﺪ Wat is je achternaam? � ﻛﻨيﺘﻚ؟ ﻣﺎ ي
Één oog Twee ogen ◊ jong, jonge �ﺻﻐ
ي ﺷﺎب �ﺎﻓﻊ أو ﺷﺎب
jonge leeftijd �ﺻﻐ ُ
ﻋﻤﺮ ي
�
∆ Hij is nog jong ﺻﻐ�ا ي ﻫﻮ ﻻ ﻳﺰال
5.7 Naar de dokter إﻟﻰ اﻟﻄﺒﯿﺐ
□ kennen (ik ken, jij kent, hij kent, wij
؞de dokter ﻃﺒ�ﺐ, de dokters ج �
kennen أن �ﻌﺮف أﺣﺪا ﺷﺨﺼ�ﺎ
◊ ander, andere آﺧﺮ ∆ Ik ken veel mensen uit mijn buurt.
Ik wil een andere dokter. أﻧﺎ .بﺎﻟ� اﻟﺬي أﺳﻜﻦ ﻓ�ﻪ اﻟ�ﺜ� ﻣﻦ اﻟﻨﺎس أﻧﺎ أﻋﺮف
� ي ي
.أر�ﺪ ﻃﺒيبﺎ أﺧﺮ
◊ oud, oude ﻛﺒ� بﺎﻟﺴﻦ ﻗﺪ�ﻢ أو ﻛﻬﻞ أو ي
∆ Een oude man. .ﻛﺒ� بﺎﻟﺴﻦ رﺟﻞ ي
bijvoorbeeld ﻋ� ﺳب�ﻞ اﻟﻤﺜﺎل ∆ Mijn opa is oud. .ﻛﺒ� بﺎﻟﺴﻦ ﺟﺪي ي
◊ sommige بﻌﺾ
∆ Sommige medicijnen zijn zonder
recept. بﻌﺾ اﻷدو�ﺔ ﺗﻜﻮن بﺪون وﺻﻔﺔ ﻃﺒ�ﺔ
◊ Misschien ر�ﻤﺎ
□ Poetsen (ik poets, jij
poetst, hij poetst, wij
poetsen) ﺗﻔ��ﺶ اﻷﺳﻨﺎن
∆ Hij poetst zijn tanden.
.� أﺳﻨﺎﻧﻪ ش
ﻫﻮ �ﻔﺮ ي
elk, elke (iedere) كﻞ
∆ Ik poets elke avond mijn tanden.
أﻓﺮ� أﺳﻨﺎين ي كﻞ ﻣﺴﺎء
ي
أﻧﺎ ش
Welke broek wil je kopen? Stel, je moet een brief schrijven. Je vindt
dat moeilijk. Hoe vraag je of iemand jou
Ik wil … wil helpen?
□ stoppen (ik stop, jij stopt, hij 7.5 De kaart van Nederland ﺧﺎرطﺔ ھﻮﻟﻨﺪا
stopt, wij stoppen) ﻳﺘﻮﻗﻒ
؞de hoofdstad ﻋﺎﺻﻤﺔ, de hoofdsteden ج
∆ Je moet stoppen voor een rood
∆ Amsterdam is de hoofdstad van
stoplicht. ت
Nederland. .أﻣﺴ�دام ﻋﺎﺻﻤﺔ ﻫﻮﻟﻨﺪا
.�ﺠﺐ أن ﺗﺘﻮﻗﻒ أﻣﺎم إﺷﺎرة ﻣﺮور ﺣﻤﺮاء
◊ belangrijk, belangrijke ﻣﻬﻢ
∆ De hoofdstad is een belangrijke stad.
؞het verkeer ﻣﺮور .� ﻣﺪﻳﻨﺔ ﻣﻬﻤﺔ
؞de weg ﻃ��ﻖ, de wegen ج اﻟﻌﺎﺻﻤﺔ ي
؞het eiland ﺟ��ﺮة, de eilanden
؞het zebrapad ﻣﻤﺮ اﻟﻤﺸﺎة,
ج
de zebrapaden ج
؞de kaart ﺧ��ﻄﺔ, de kaarten ج
؞het land بﻠﺪ, de landen ج
7.4 Ik kan, wij kunnen – ik mag, wij ؞het midden وﺳﻂ
mogen ∆ Utrecht ligt in het midden van
؞Het onregelmatige werkwoord اﻟﻔﻌﻞ Nederland. .ﻣﺪﻳﻨﺔ أوﺗﺮﺧﺖ ﺗﻘﻊ ف ي� وﺳﻂ ﻫﻮﻟﻨﺪا
اﻟﺸﺎذ, ؞het noorden ﺷﻤﺎل
de onregelmatige werkwoorden ج naartoe �بﺎﺗﺠﺎە أو ا
∆ Waar ga je naartoe? إ� أﻳﻦ ﺗﺬﻫﺐ؟
∆ Mag ik u wat vragen? ؞Het oosten اﻟ�ق ش
�ء؟ ش
ﻫﻞ �ﺴﻤﺢ ي� أن أﺳﺄﻟﻚ ﻋﻦ ي ؞De provincie ﻣﻘﺎﻃﻌﺔ, de provincies
؞Het westen ﻏﺮب
ت
∆ Kun je mij helpen? ﻣﺴﺎﻋﺪي؟ ﻫﻞ �ﻤﻜﻨﻚ
ي ∆ Den Haag ligt in het westen
van Nederland.
.ﻣﺪﻳﻨﺔ ﻻﻫﺎي ﺗﻘﻊ ف ي� اﻟﻐﺮب ﻣﻦ ﻫﻮﻟﻨﺪا
ﺗ��ﻒ ي ف
ﻓﻌﻠن ﺷﺎذﻳﻦ ؞Het zuiden ﺟﻨﻮب
Kunnen Mogen 7.6 Op de doos, achter de doos, in de
Ik kan أﻧﺎ أﻗﺪر Ik mag �ُ�ﺴﻤﺢ ي doos اﻷﺣﺮف اﻟﺠﺮ ﻟﻠﻤﻜﺎن
Jij kan أﻧﺖ ﺗﻘﺪر Jij mag ُ�ﺴﻤﺢ ﻟﻚ ≡ Aan �ﻋ
Jij kunt أﻧﺖ ﺗﻘﺪر ∆ De foto hangt aan de muur.
7.9 Woorden opzoeken ﺑﺤﺚ ﻋﻦ 7.11 Op het station ﻓﻲ اﻟﻤﺤﻄﺔ
ﻛﻠﻤﺎت ؞Het bord ﻟ�ح أو ﺻﺤﻦ, de borden
؞De betekenis ﻣﻌىن, de betekenissen ج 1. ∆ Ik kijk op het bord. .أﻧﺎ أﻧﻈﺮ إ� اﻟﻠ�ح
□ hangen (ik hang, jij hangt, hij hangt, wij Hoe ga je naar de tandarts?
hangen)
∆ Een bord hangt bij de bushalte. Hoe ga je naar familie?
.ﻟ�ح ﻣﻌﻠﻖ ﻋﻨﺪ ﻣﻮﻗﻒ اﻟبﺎص
؞de halte ﻣﻮﻗﻒ بﺎص, de haltes ج Lees de vragen en kijk in de agenda.
□ uitstappen (ik stap uit, jij/hij stapt uit, Geef daarna antwoord.
wij stappen uit) ﻳ�ل ﻣﻦ اﻟبﺎص نن
volgend, volgende اﻟﻘﺎدم Kijk in de agenda en geef antwoord.
∆ Je moet bij de volgende halte
uitstappen. . ﺗ�ل ﻋﻨﺪ اﻟﻤﻮﻗﻒ اﻟﺜﺎيف ي
�ﺠﺐ أن فف
Wat heb je geleerd? ﻣﺎذا ﺗﻌﻠﻤﺖ؟ Maandag:
08.30 uur Nederlandse les:
1. Lees de vragen en geef antwoord. 09.45 - 10.00 uur pauze
Maak hele zinnen. 10.00 - 11:00 uur Nederlandse les:
12:00 uur medicijnen innemen, daarna
Hoe ga jij naar school? eten
afspraak huisarts
Hoe ga je naar je land? fietsles
Niet vergeten:
∆ Deze boeken zijn hier. ﻫﺬە اﻟ�ﺘﺐ ﻫﻨﺎ 8.13.1. Luisteren en lezen اﻟﺴﻤﻊ و اﻟﻘﺮاءة
∆ Die boeken zijn daar. ﻫﺬە اﻟ�ﺘﺐ ﻫﻨﺎك Je ziet Nienke en Beatrice.
Dit is huis is …
Dit huis is …
Deze zinnen staan in de voltooide tijd. Het eerste werkwoord is meestal een vorm van
hebben (of zijn). Het tweede werkwoord in deze zinnen heeft het voltooid deelwoord.
اﻟﻔﻌﻞ اﻷول ﻣﻦ اﻟﺠﻤﻠﺔ �ﻜﻮن ﺗ��ﻒ ﻟﻔﻌﻞ اﻟﻤﻠ��ﺔ اﻟﻬﻮﻟﻨﺪي ب ف.ﻫﺬە اﻟﺠﻤﻞ � ﺑﺰﻣﻦ اﻟﺘﺎم
"ﻫن" أو ﻓﻌﻞ اﻟ�ﻮن ي
. "زاﻳﻦ" بﻤﺎ ﻳﻨﺎﺳﺐ اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺜﺎيف ي
� � �ﻓﺎ كﻤﺎ ف
اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺜﺎىف �ﻜﻮن ف� أﺧﺮ اﻟﺠﻤﻠﺔ ُﻣ ﱠ
ﺳ�ى ﻻﺣﻘﺎ ي
ض
بﺎﻟﺤﺎ�؟ �اﻟﻨﻈﺎ� ﺑﺰﻣﻦ اﻟﺘﺎم ﻣﻦ اﻟﻔﻌﻞ اﻟﻨﻈﺎ ي �ﻤﻜﻦ إﺳﺘﺨﺮ ياج اﻟﻔﻌﻞ اﻟﺜﺎيف ﻛ�ﻒ
ي ي
ف
أﻣﺜﻠﺔ ﻟﻸﻓﻌﺎل اﻟﻨﻈﺎﻣ�ﺔ ي� زﻣﻦ اﻟﺘﺎم Ge…t Ge…d
Ge…t Ge…d Gekost (Les 4.10) Geopend (Les
Gefietst (Les 8.10) Gewoond (Les 6.11)
3.6) Gesport (Les 8.3) Gekund (Les 7.4)
Gebruikt (Les Geluisterd (Les Gekookt (Les 4.4) Gekend (Les 5.8)
4.10) 2.3) Gedanst (Les 8.5) Gespeeld (Les 8.3)
Gepoetst (Les Gehoord (Les Gestart (Les 8.6) Gerend (Les 7.11)
5.14) 1.13) Gemist (Les 7.11) Geleefd (Les 8.1)
Getypt (Les 2.9) Getrouwd (Les Gewerkt (Les 6.7) Gehaald (Les 5.7,
1.1) 7.11)
Gepraat (Les 1.12) Gewild (Les 6.9) Gepast (Les 6.3) Getekend (Les
Gezet (Les 4.6, Gezegd (Les 3.2) 8.5)
2.9) Gekletst (Les 8.13) Gesmeerd (Les
Gemaakt (Les 2.9, Geleerd (Les 2.3) 5.12)
4.9, 5.5) Gehoest (Les 5.9) Gespeld (Les 3.2)
Gevraagd (Les 2.5) Gepakt (Les 3.12)
Taalcompleet 0-A1 woordenboek Nederlands - Arabisch 63
أﻣﺜﻠﺔ ﻟﻸﻓﻌﺎل اﻟﺸﺎذة ف ي� زﻣﻦ اﻟﺘﺎم
ﺻ�ﻐﺔ اﻟﻤﺼﺪر زﻣﻦ اﻟﺘﺎم ﺟﻤﻠﺔ
Hele
werkwoord
Wij zijn ﻧﻜﻮن Wij zijn geweest Wij zijn naar de ﻛﻨﺎ ﻋﻨﺪ اﻟﻄﺒ�ﺐ
(Les 1.12) dokter geweest.
Wij hebben ﻧﻤﻠﻚ Wij hebben gehad Wij hebben les كﺎن ﻋﻨﺪﻧﺎ درس
(Les 1.15) gehad.
Wij drinken ش
��ب Wij hebben Wij hebben thee ش��ﻨﺎ ﺷﺎي
(Les 2.13) gedronken gedronken.
Wij eten ﻧﺄ�ﻞ Wij hebben Wij hebben rijst أ�ﻠﻨﺎ رز
(Les 4.3) gegeten gegeten.
Wij ﻧﻔﻬﻢ Wij hebben Wij hebben de les ﻓﻬﻤﻨﺎ اﻟﺪرس
begrijpen begrepen begrepen.
(Les 2.7)
Wij zitten ﻧﺠﻠﺲ Wij hebben Wij hebben in de ﺟﻠﺴﻨﺎ ف ي� اﻟﺼﻒ
(Les 2.8) gezeten klas gezeten.
�
Wij slapen ﻧﻨﺎم Wij hebben Wij hebben goed ﻧﻤﻨﺎ ﺟ�ﺪا
(Les 7.13) geslapen geslapen.
Wij doen ﻧﻌﻤﻞ Wij hebben gedaan Wij hebben �ﺴﻮﻗﻨﺎ
(Les 4.1, 4.4) أو boodschappen
ﻧﻔﻌﻞ gedaan.
Wij geven �ﻧﻌ
ي Wij hebben Wij hebben een أﻋﻄﻴﻨﺎ ﻫﺪ�ﺔ
(Les 2.15) gegeven cadeau gegeven.
Wij krijgen �ﺴﺘﻠﻢ Wij hebben Wij hebben een اﺳﺘﻠﻤﻨﺎ وﺻﻔﺔ
(Les 2.15) gekregen recept gekregen.
Wij lezen ﻧﻘﺮأ Wij hebben gelezen Wij hebben een ﻗﺮأﻧﺎ ﻛﺘﺎبﺎ
(Les 2.3) boek gelezen.
Wij danken / �ﺸﻜﺮ Wij hebben Wij hebben de اﻟﺠ�ان
ﺷﻜﺮﻧﺎ ي
bedanken bedankt buren bedankt.
(Les 2.1, 7.7)
Wij betalen ﻧﺪﻓﻊ Wij hebben betaald Wij hebben de دﻓﻌﻨﺎ اﻟبﻀﺎﻋﺎت
(Les 4.10) boodschappen
betaald.
Wij helpen �ﺴﺎﻋﺪ Wij hebben Wij hebben de اﻟﺠ�ان
ﺳﺎﻋﺪﻧﺎ ي
(Les 2.15) geholpen buren geholpen.
Wij vinden ﻧﺠﺪ Wij hebben Wij hebben de وﺟﺪﻧﺎ اﻟﻤﻔﺘﺎح
(Les 3.12) gevonden sleutel gevonden.
Wij zoeken ﻧبﺤﺚ Wij hebben Wij hebben het بﺤﺜﻨﺎ ﻋﻦ ﺳﺎﻋﺔ
(Les 3.10) gezocht horloge gezocht. اﻟ�ﺪ
Oefenexamen schrijven
Afspraak verzetten • _
Dienst ruilen
Hallo Farida,
_ •
_ •
_ •
ﺗبﺪ�ﻞ دوام