Professional Documents
Culture Documents
Topic 3.2: Belastingen Incidentie: (Rosen & Gayer Hoofdstuk 14)
Topic 3.2: Belastingen Incidentie: (Rosen & Gayer Hoofdstuk 14)
Topic 3.2: Belastingen Incidentie: (Rosen & Gayer Hoofdstuk 14)
PUBLIEKE ECONOMIE 2019‐2020
D0N89 OPENBARE FINANCIËN 2019‐2020
Topic 3.2: Belastingen ‐ Incidentie
(Rosen & Gayer Hoofdstuk 14)
ANDRÉ DECOSTER
deze versie: 11 november 2019
document: 2019 d0e43 & d0n89 topic 3.2 belastingen rg14 incidentie (nota).docx
Deze tekst is een iets meer uitgeschreven versie van de slides in "Topic PE 3.1 Belastingen RG14
Incidentie.pptx", oa met uitgewerkte formules voor de incidentie in partieel evenwicht.
Het hoofdstuk in R&G is getiteld “Taxation and Income Distribution”, om twee redenen:
Vaststellen wie een belasting draagt of een subsidie binnenrijft lijkt eenvoudig, maar is dat
niet. De reden ligt in het fenomeen van afwenteling. Een belasting of subsidie is (bijna)
nooit wat ze lijkt (dus niet ‘wysiwyg’...). In de les begin ik met een actueel voorbeeld: de
discussie over de woonbonus en het feit dat die belastingvermindering (subsidie dus)
verminderd wordt en de reacties die dit oproept.
Een belangrijk principe (of inzicht) is: alleen mensen betalen belastingen (R&G p.297).
Dus zijn niet alleen
‣ personenbelasting,
‣ en sociale zekerheidsbijdragen, betaald door de werknemers
Uiteindelijk is de studie van incidentie van een belasting/subsidie een studie van
prijsveranderingen, bvb. als we sigaretten belasten, zal eventueel de vraag afnemen. Dan
kan ceteris paribus, de prijs ervan dalen, maar kan ook het loon uitbetaald in de sector en
de winst dalen, etc... (zie algemeen evenwicht). Daarom:
‣ is de marktvorm van belang (monopolie reageert anders dan perfecte mede-
dinging),
‣ speelt de tijdsperiode een rol (hoe langer de periode hoe groter de mogelijke
aanpassingen zullen zijn in de economie)
idealiter moet de aanwending van belastingopbrengsten of de financiering van subsidies in
de algemene incidentie-analyse betrokken worden. Dat gebeurt meestal niet. Wat
belastingen betreft wordt de incidentie van de uitgaven die ermee gefinancierd worden
meestal afzonderlijk geanalyseerd (dus ’wie geniet van studiebeurzen?’; ’wie maakt
gebruik van onderwijs?’, ’wie maakt gebruik van cultuur?’, ...). Die analyses zijn minder
frequent dan de analyses van de belastingen zelf. Hetzelfde aan de kant van subsidies: daar
wordt dan de fianncieringzijde vaak verwaarloosd.
RG p. 299-300: bespreekt hoe we de incidentie meten en kwantificeren. In de slides heb ik
dit uitgebreid met uitleg over daarvoor twee veel gebruikte maatstaven: de Kakwani- en
Reynolds-Smolensky-index (zie slides).
zie handboek “Economie. Een Inleiding” en onderstaande Figuur 1, waarin we die analyse
herhalen;
onderscheid tussen
‣ enerzijds de bereidheid tot betalen (= de oorspronkelijke vraagcurve); wordt
bepaald door de voorkeuren van de consument, en veronderstellen we
onveranderd;
‣ en anderzijds hoe die bereidheid tot betalen verdeeld wordt over de producent (de
verschoven vraagcurve, de enige relevante curve voor de producent) en wat aan
de overheid betaald wordt.
het nieuwe evenwicht;
de belastingopbrengst;
de incidentie van de belasting t : de consumentenprijs neemt niet toe met het volledige
bedrag t , ook de producentenprijs daalt.
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
3
marktprijs (p)
qv f ( pv )
q v f '( p; t )
A
p v
1 qa g ( pa )
p0v p0a p0 E0
p1 p1a E1
t
0 q1 q0 hoeveelheid (q)
We bekijken het effect van een indirecte belasting op de evenwichtsprijs in een partieel
evenwichtsanalyse, m.a.w. stel dat we een belastingvoet invoeren of veranderen, hoe verandert
dan de evenwichtsprijs?
Wat betreft het marktevenwicht weten we dat, in een perfect competitieve markt, het geen
verschil uitmaakt of we een belasting heffen langs de vraag- dan wel de aanbodzijde van de
markt. Toch analyseren we hier, omwille van de algemeenheid, de twee belastingen.
Eerst voeren we de notatie in, en we definiëren de twee belastingvoeten. Dan gebruiken we een
techniek van log-linearizatie om procentuele prijsveranderingen neer te schrijven. Vervolgens
schrijven we de veranderingen in de gevraagde en aangeboden hoeveelheden neer in functie van
de elasticiteiten en de prijsveranderingen. Tenslotte gebruiken we de veronderstelling dat de
markt naar een nieuw evenwicht gaat om de verandering in de evenwichtsprijs te schrijven in
functie van de elasticiteiten.
De belasting langs de vraagzijde van de markt stellen we voor door een voet v die geheven
wordt op de prijs vóór belasting:
p v = p(1 v ). (1)
Een voorbeeld is een BTW-voet van 6%. De prijs p is de prijs per eenheid (bvb. van een brood)
exclusief BTW. De prijs pv is de consumenten- of winkelprijs. De BTW-voet v is in dit geval
gelijk aan 0.06 en doet de winkelprijs pv uitstijgen boven de prijs p .
De belasting langs de aanbodzijde van de markt stellen we voor door een voet a die ervoor
zorgt dat wat de producent ontvangt per eenheid, p a , lager ligt dan de prijs vóór belasting:
p a = p(1 a ). (2)
Het zijn de consumentenprijs pv en de producentenprijs p a die relevant zijn voor het gedrag
van respectievelijk consument en producent. De oorspronkelijke vraag- en aanbodcurve die een
weergave zijn van respectievelijk de bereidheid tot betalen en de marginale kosten, hangen af van
deze pv en p a . De prijs p daarentegen is, vanuit het oogpunt van het marktevenwicht, een
weinig relevant begrip. Het is enkel het snijpunt van de vraag- en aanbodcurven na belastingen
(zie Figuur 2).
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
5
qv f ( pv )
q v f '( p; v )
q a g '( p; a )
A
p1v
p1 qa g ( pa )
E1
p p p0
v
0
a
0 E0
p1a B
0 q1 q0 hoeveelheid (q)
Vergelijking (1) leert dat de winkelprijs zal veranderen als de belastingvoet v verandert. Maar
ook de evenwichtsprijs op de markt ( p ) kan veranderen o.i.v. de verandering in de belasting. Als
we dus de totale verandering in p v willen kennen moeten we de invloed van de twee
veranderlijken in het rechterlid van vergelijking (1) bekijken. Dat doen we door de totale
differentiaal te nemen. Bij een multiplicatief verband is een handig truukje van eerst de logaritme
te nemen. Dan wordt een vermenigvuldiging immers een optelling. Men noemt dit de techniek
van log-linearizatie:
ln p v = ln p ln(1 v ). (3)
d ln p v = d ln p d ln(1 v )
dp v dp d(1 v )
= (4)
pv p 1 v
dp v dp d v
= (5)
pv p 1 v
dx
De uitdrukking geeft de relatieve (of procentuele) verandering weer van een variabele x , en
x
wordt vaak genoteerd als x . We kunnen (5) dus ook herschrijven als
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
6
p v = p v , (6)
p a = p a , (7)
d(1 a ) d a
waarbij a in (7) gelijk is aan = .
1 a 1 a
q v = v p v , (8)
q a = a p a . (9)
d v
niet de procentuele verandering in de belastingvoet , maar wel de
1 v
Jammer genoeg is
1 v
procentuele verandering van (1 ) . Dus moeten we hier een ander symbool invoeren. Onthoud
v
q v = q a . (10)
Uit vergelijking (10) kunnen we de nieuwe marktprijs afleiden, door eerst (8) en (9) te
substitueren in(10):
v p v = a p a , (11)
en dan (6) en (7) te gebruiken in (11) om de twee verschillende prijzen te vervangen door de
verandering in de marktprijs en de verandering in de twee belastingen:
v p v = a p a .
v a
p = v a .
a v
v
a
Aangezien de elasticiteit van de vraag (meestal) negatief is, is het voor de interpretatie van dit
resultaat makkelijker om gebruik te maken van de absolute waarde van de elasticiteit. In dat
geval krijgen we:
v a
p = v a . (12)
a v a v
Vergelijking (12) laat toe voor gegeven elasticiteiten en voor gegeven belastingveranderingen de
nieuwe marktprijs te bepalen. Maar aangezien voor de consument enkel de winkelprijs, en voor
de verkoper de prijs zonder belastingen de relevante concepten zijn, leiden we die eerst af, voor
we het resultaat interpreteren.
a v a
p v =
a v
1 v a ,
= (13)
v
1 a
en
v
p a = v a
a v
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
8
1 v a
= (14)
a
1
v
Dit zijn de meest algemene uitdrukkingen. Ze laten toe voor elke verandering in één of beide van
de belastingvoeten, de verandering in producenten- en consumentprijs te berekenen.
Bemerk eerst en vooral dat voor normale waarden van de elasticiteiten, een toename van de
belastingvoeten leidt tot een stijging van de consumentenprijs, en tot een daling van de
producentenprijs.
Maar het interessante van deze twee formules schuilt in de sensitiviteit m.b.t. de elasticiteiten.
Laat ons het geval bespreken van een belastingstijging. Vergelijking (13) toont aan hoe dat de
toename van de consumentenprijs kleiner is naarmate de elasticiteit van de vraag (in absolute
waarde) groter is en die van het aanbod kleiner. Dit bevestigt wat we reeds grafisch hebben
afgeleid: hoe elastischer een partij, hoe gemakkelijker ze de belasting kan afwentelen op de
andere zijde van de markt. En hoe inelastischer de tegenpartij ook, hoe kwetsbaarder die is.
v p v = 0 p a = v a
a = 0 p v = 0 p a = v a
v = 0 p v = v a p a = 0
Je kan zelf ook de veranderingen in de hoeveelheden afleiden, alsook een uitdrukking die de
graad van afwenteling weergeeft.
Bovenstaande analyse wordt vaak gebruikt bij de studie van effecten van veranderingen in de
sociale bijdragen op tewerkstelling en lonen. Inderdaad, de sociale bijdragen kunnen tot op
zekere hoogte geformaliseerd worden als proportionele belastingen op het loon. Het volstaat
daartoe in de analyse hierboven de marktprijs p het brutoloon te noemen ( w ), de prijs die de
koper van arbeid betaalt noemen we de loonkost ( wc ), en de prijs die de verkoper van arbeid
krijgt is het netto-loon ( wn ). De relatie tussen nettoloon, brutoloon en loonkost is als volgt:
w c = w(1 c )
w n = w(1 n ).
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
9
uurloon
LD D( wc ; z c )
0 L1 L0 tewerkstelling
(in uren)
FIGUUR 4: HET EFFECT VAN EEN VERLAGING VAN DE SOCIALE BIJDRAGEN VOOR DE
WERKGEVER
u urloon
LD D( wc )
LD D( w; 1c )
w0c
L D( w; )
D c
w1c 0
LS S ( wn )
w1n w1
w0n w0 E1
E0
0 L0 L1 tewerkstelling
(in uren)
1 c n ,
w c = (15)
v
1 a
en
1 c n .
w n = (16)
a
1 v
Een verhoging van de sociale bijdragen ( d n > 0 of d c > 0 ) doet dus de loonkosten stijgen en
het nettoloon dalen. En een verlaging van de sociale zekerheidsbijdragen doet de loonkosten
dalen, maar ook het netto-loon toenemen. De mate waarin dit gebeurt hangt weer af van de
elasticiteiten van vraag en aanbod. Zie figuur 5:
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
11
u urloon u urloon
LS S ( wn )
LD D ( wc ) LD D ( wc )
0 L0 L1 tewerkstelling 0 L0 L1
(in uren)
De laatste jaren werden de sociale bijdragen voor de werkgevers herhaaldelijk verlaagd ( d c < 0
en dus c < 0 ) om zo de loonkosten te verlagen en de tewerkstelling te stimuleren.2 Ook in de
zogenaamde ‘taxshift’, beslist in de zomer van 2015, speelde deze maatregel een prominente rol.
Maar stel dat het arbeidsaanbod perfect inelastisch is. Zie je dan uit (15) en (16) dat de loon-
kosten helemaal niet dalen, en dat de verlaging van de sociale bijdrage voor de werkgevers
volledig vertaald wordt in een stijging van de netto-lonen? Kan je ook de tewerkstellingseffecten
afleiden?
LS = S ( w(1 n n ) c c w; z n ),
2 Voor een exhaustief overzicht van maatregelen om de loonlast te verlagen over de periode 1982-2007,
zie deel 2 in Decoster en Valenduc (2011). Daarin wordt zowel een beschrijving gegeven van de
maatregelen (hoofdstuk 2 p. 141 tot 151), als een samenvatting van alle studies die geprobeerd hebben
deze maatregelen te evalueren wat betreft de impact ervan (hoofdstukken 2 en 3).
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
12
uurloon u urloon
sociale bijdrage betaald sociale bijdrage betaald
door werkgever door werknemer
LD D( wc ) LD D( wc )
LS S ( w; n )
A w1 w1c E1
w1c
LD D( w; c )
LS S ( wn )
w0n w0c w0 E0 w0n w0c w0 E0
w1 w1n w1n B
E1
LS S ( wn )
0 L1 L0 tewerkstelling 0 L1 L0 tewerkstelling
(in uren) (in uren)
Betreft de vraag of we een belasting op inkomsten uit vermogen (zoals een verhoging van de
roerende voorheffing, eveneens beslist binnen de taxshift van zomer 2015) inderdaad door de
spaarders gedragen wordt.
maak een grafiek met vraag naar en aanbod van financiëel kapitaal op de horizontale as en
de intrestvoet op de vertikale as;
‣ vraag naar kapitaal is de bereidheid tot betalen door de investeerders;
‣ aanbod van kapitaal is wat de spaarders minimaal willen krijgen om hun
spaargeld ter beschikking te stellen;
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
13
in een open economie is het aanbod van kapitaal perfect elastisch bij de wereldintrestvoet
iw ;
Literatuur start met Harberger (1962), The Incidence of the Corporation Income Tax,
Journal of Political Economy (zie ook boek ’Taxation and Welfare’ van 1974).
zie ook de nota bij Topic PE 1.1 waar duidelijk gemaakt werd dat algemeen evenwichts-
modellen een modellering zijn van voorkeuren van consumenten, technologie van
producenten, endowments, en de markten die daartussen intermediëren. De uitleg in R&G
is gebaseerd op een eenvoudige voorstelling van dergelijk model, nl.:
‣ consumenten, met
een inkomstenbelasting;
een belasting op arbeid in de twee sectoren;
een belasting op kapitaal in de twee sectoren;
een belasting op aankoop van voiding;
een belasting op aankoop van kleding;
een belasting op arbeid in de voedingsnijverheid;
een belasting op kapitaal in de voedingsnijverheid;
een belasting op arbeid in de kledingnijverheid;
een belasting op kapitaal in de kledingnijverheid.
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
14
Stel dat we de belasting op voeding verhogen. Zijn het dan de kopers van voeding die deze
belasting betalen? Niet noodzakelijk.
Volgende sequentie van prijsveranderingen zou zich kunnen voordoen
1. vraag naar voeding daalt en vraag naar kleding stijgt (en de resp. prijzen van de twee
goederen veranderen);
2. indien de markt terug naar een evenwicht gaat, zal dus ook het aanbod (productie) van
voeding dalen, en het aanbod van kleding toenemen;
5. het omgekeerde geldt op de arbeidsmarkt: de markt waar de vraag naar arbeid toeneemt
(de kledingnijverheid) is meer arbeidsintensief dan de markt waar de vraag naar arbeid
afneemt (de voedingsindustrie), er is dus een excess vraag naar arbeid.
6. Gevolg is dat de relatieve vergoeding van arbeid t.o.v. kapitaal (loon over rentevoet) zal
toenemen
deze effecten moeten doorgerekend worden tot er een nieuw algemeen evenwicht bereikt
wordt.
Maar we kunnen, na stap 6, reeds besluiten dat een belasting op voeding gedragen wordt
door mensen die een relatief groot deel van hun inkomen uit kapitaal halen.
op theoretisch vlak: er zijn equivalenties tussen instrumenten, met bvb. in een eenvoudig
model, equivalentie tussen een proportionele belasting op arbeidsinkomen en een uniforme
consumptiebelasting, zoals we reeds bespraken in Topic 3.1 (Belastingen in België –
slides);
practisch: om een algemeen evenwichtsmodel bruikbaar te maken voor evaluaties van
concrete beleidsveranderingen moeten in het voorbeeld hierboven empirische waarden
worden ingevuld:
‣ hoe sterk neemt de vraag naar voeding af? m.a.w. hoe groot is de prijselasticiteit
van de vraag naar voeding?
‣ hoe sterk neemt de vraag naar arbeid toe of af? ...
‣ hoe competitief is de markt?
‣ ...
dat gebeurt bij CGE’s meestal via calibrering: de parameters van de functionele verbanden
(bvb. een vraagcurve, een productiefunctie) worden empirisch ingevuld zó dat in de
D0E43 & D0N89 2019 Topic 3.2 Belastingen Incidentie – R&G CH 14
15
situatie voor de analyse start, het model zo goed mogelijk de realiteit (lees: de beschikbare
data) dekt.
dergelijk empirisch ingevuld algemeen evenwichtsmodel noemt men een CGE-model
(Computable General Equilibrium model). Die modellen worden heel courant gebruikt in
beleidsadvies, zowel nationaal als internationaal, bvb. voor het doorrekenen
‣ van loonlastverlagingen in België (model “Noname” van de NBB, zie Jeanfils and
Burggraeve, 2008 of publicaties van Sneessens van UCL);
‣ van belastingen (bvb. MIMIC in Nederland, zie Bovenberg et al. 2000);
‣ van beleidskeuzes voor Belgische economie als geheel, en in een overlappende
generatie-context: (UGent Freddy Heylen);
‣ van milieumaatregelen (Leuven: Stef Proost, met GEM-E3, model gebruikt door
EC zie https://ec.europa.eu/jrc/en/gem-e3/model);
‣ van handelsbeleid (toetreding tot WTO van bvb. Rusland, of vermindering van
protectie in ontwikkelingslanden); zie o.a. website van David Tarr, één van de
leidende academische figuren daarin;
‣ van beleidskeuzes en schokken in Europese context: model QUEST van de
Europese Commissie;
CGE’s worden vaak – maar niet uitsluitend - geprogrammeerd in computertaal GAMS.
4. REFERENTIES
Bovenberg, A. L., Graafland, J. J. and de Mooij R. A., (2000), Tax reform and the Dutch labor
market: an applied general equilibrium approach, Journal of Public Economics, 78, 193-
214.
Buyse, T., Heylen, F. and Van de Kerckhove, R. (2013), Pension reform, employment by age,
and long-run growth, Journal of Population Economics, 26 (2), 769-809.
Decoster, A. en Valenduc, C. red. (2011), Belastingen en fiscaal beleid in België, Acco, Leuven -
Den Haag.
Dixon, P. B. and Jorgenson, D. W. (2013), Handbook of Computable General Equilibrium
Modeling, Elsevier.
Gruber (1997), The incidence of payroll taxation: Evidence from Chile, Journal of Labor
Economics 15 (3): S72-S101.
Harberger (1962), The Incidence of the Corporation Income Tax, Journal of Political Economy,
70 (3), 215-240.
Jeanfils, P. and Burggraeve, K., (2008), "Noname": A new quarterly model for Belgium,
Economic Modelling, 25 (1), 118-127.