Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Golven
Samenvatting Golven
Hoofdstuk 9
Golven
1. Lopende golf: voorplanting van een trilling 5. Eigenschappen lopende golf
Bij een lopende golf plant de vervorming zich voort zonder Alle eigenschappen steunen op de hypotese van Huygens.
dat de afzonderlijke deeltjes zich in die richting voortplant- Deze stelt:
en; deze deeltjes beschrijven ter plekke een harmonische
trilling. Het is dus een energieoverdracht zonder massa- 1 Ieder punt van het golffront is een secundaire puntbron.
transport. 2 Golfront op een bepaald ongenblik is de omhullende aan
de elementaire golfjes.
3 Golfstralen is de voortplantingsrichting van de energie.
▪ Transversaal trilrichting ⊥ voortplantingsrichting
De trilrichting staat loodrecht op de voortplantingsrichting.
▪ Diffractie afhankelijk van λ
Diffractie of buiging treedt op wanneer een golf de rand van
▪ Longitudinaal trilrichting = voortplantingsrichting een hindernis treft. De golf buigt achter deze rand af.
De trilrichting en voortplantingsrichting vallen samen.
▪ Terugkaatsing ˆi = ˆt
▪ Torsaal rotatietrillingen ⊥ voortplantingsrichting Bij terugkaatsing is terugkaatsingshoek gelijk aan de
invalshoek.
De rotatietrilling staat loodrecht op de voortplantingsricht-
ing.
sinî v1
▪ Breking =
sinrˆ v2
Bij de breking van golffronten is de verhouding van de sinus
2. Golflengte
van de invalshoek tot de sinus van de brekingshoek gelijk aan
De golflengte is de afstand tussen twee opeenvolgende de verhouding van de overeenkomstige voortplantingssnel-
punten die in fase trillen. Of de afgelegde weg na 1 periode. heden.
▪ Golflengte λ = v⋅T
6. Interferentie
3. Voortplantingssnelheid Het verschijnsel dat optreedt in een gebied waar trillingen
samenkomen wordt interferentie genoemd.
De voortplantingssnelheid is de golflengte die doorlopen
wordt in 1 periode. d1 − d2 t d1 + d2
sp = 2r ⋅ cos π ⋅ sin2π −
λ T 2λ
▪ Snelheid v = λ ⋅f
▪ Buik (max) d1 − d2 = n ⋅ λ
4. Bewegingsvergelijking t1 − t2 = n ⋅ T
De bewegingsvergelijking is opnieuw zoals bij de harmon-
ische triling een sinusfunctie. ▪ Knoop (min) d1 − d2 = (2n + 1) ⋅ λ2
▪ elongatie sP = r ⋅ sin 2π ( Tt − λd ) t1 − t2 = (2n + 1) ⋅ 2T
10. Resonantie
8. Eigenfrequentie Twee slingers van gelijke lengte en gelijke massa worden
opgehangen en verbonden met een draadje waaraan er
Een onveranderlijke trillingstoestand kan enkel tot stand ko-
een massa hangt. Als men een van deze slingers laat bewe-
men wanneer de teruggekaatstegolven de oorspronkelijke
gen, ziet men dat na een tijdje de tweede slinger meetrilt
golven versterken. De golven moeten dus in fase zijn.
en dat zelfs de amplitude van de eerste slinger vermindert,
om dan op nul te vallen. Wanneer de eerste slinger stil
Dit is enkel mogelijk voor bepaalde frequenties van deze
hangt en de tweede trilt zal na een tijdje de eerste slinger
golven, eigenfrequenties genoemd. Deze frequenties zijn
meetrillen terwijl de amplitude van de tweede slinger
afhankelijk van de aard van het voorwerp.
vermindert, enz.
▪ 2x vaste uiteinden
Als men slingers neemt van ongelijke lengte loopt dit snel in
n⋅ v de war.
f= l = n ⋅ λ2
2l
De trillingsenergie van de eerste slinger kan dus op de
▪ 1x vast en 1x vrij uiteinden tweede slinger overgedragen worden en omgekeerd. Dit
verschijnsel, waar trillingsenergie wordt overgedragen van
v
f = (2n + 1) ⋅ l = (2n + 1) ⋅ λ4 een voorwerp op een ander voorwerp met dezelfde eigen-
4l frequentie, heet resontantie.
▪ 2x vrij uiteinden De kracht die zorgt dat de tweede slinger in beweging komt
heet de synchrone kracht.
n⋅ v
f=
2l