Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Opdrachtbeschrijving spreekwoorden en gezegdes uitbeelden

Lesdoel: ik weet wat letterlijk en figuurlijk taalgebruik is.

Opdrachtbeschrijving
 Kies uit de lijst van 120 spreekwoorden op de volgende pagina 5 spreekwoorden die
je letterlijk kunt uitbeelden.
 Maak hier een foto of een filmpje van.
 Zoek daarna de betekenis op van het spreekwoord en schrijf de betekenis hiervan in
je eigen woorden. Weet jij nog andere spreekwoorden of uitdrukkingen die niet in
deze lijst staan, dan mag je die natuurlijk ook gebruiken.
 Hieronder zie je een voorbeeld. Met het spreekwoord ‘Ergens met de pet naar
gooien’ bedoelen ze niet dat je er echt (= letterlijk) met de pet naar gooit. Ze
bedoelen hiermee dat je ergens geen moeite voor doet (= figuurlijk).
 Het nadoen van de foto is dan het letterlijk nemen van het spreekwoord en de
betekenis is dan het figuurlijk taalgebruik.
 Heel veel succes en plezier!
Lijst van Nederlandse spreekwoorden
1. Wie A zegt moet ook B zeggen.
2. De appel valt niet ver van de boom.
3. Men moet zijn bed maken, zoals men slapen wil.
4. Je moet de huid niet verkopen voor de beer geschoten is.
5. Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet.
6. Een boer met kiespijn lacht niet.
7. Als een boer niet zwemmen kan, ligt hij aan het water.
8. Hoge bomen vangen veel wind.
9. Waar de boom gevallen is, blijft hij liggen.
10. Van een mooi bord kun je niet eten.
11. Wie boter op het hoofd heeft, moet uit de zon blijven.
12. Boter bij de vis.
13. Vuile boter, vuile vis.
14. Zelfs de beste breister laat weleens een steekje vallen.
15. Een kruimeltje is ook brood.
16. Liever brood in de zak, dan een pluim op de hoed.
17. Het gras lijkt altijd groener aan de overkant.
18. Een goede buur is beter dan een verre vriend.
19. Pluk de dag.
20. Je kunt wel dansen, ook al is het niet met de bruid.
21. In het donker zijn alle katten grijs.
22. Een kat in het nauw maakt rare sprongen.
23. De draak heeft zijn eieren gelegd.
24. Beter een half ei, dan een lege dop.
25. Men kan geen omelet maken zonder eieren te breken.
26. Een ezel stoot zich niet tweemaal aan dezelfde steen.
27. Geld stinkt niet.
28. Gras gaat niet harder groeien als je eraan trekt.
29. Of je rent als een haas of kruipt als een slak, nieuwjaar blijft op 1 januari.
30. Men moet zijn hoed niet afnemen, voor men gegroet wordt.
31. Die het grootste hoofd heeft, moet de grootste hoed hebben.
32. Men moet geen slapende honden wakker maken.
33. Blaffende honden bijten niet.
34. Van dik hout zaagt men planken.
35. Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
36. Kinderen die vragen, worden overgeslagen.
37. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
38. Het zijn niet alleen koks, die lange messen dragen.
39. Het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje.
40. Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.
41. Wie het laatst lacht, lacht het best.
42. Leugens hebben korte benen.
43. Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht.
44. In mei leggen alle vogels een ei.
45. Als het melk regent, staan mijn schotels omgekeerd.
46. Meten is weten, gissen is missen.
47. Dat is mosterd na de maaltijd.
48. Men kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit.
49. Met zijn neus in de boter vallen.
50. Men mag een gegeven paard niet in de bek kijken.
51. Witte paarden hebben veel stro nodig.
52. De pen is machtiger dan het zwaard.
53. Kleine potjes hebben grote oren.
54. Op ieder potje past een dekseltje.
55. Waar rook is, is vuur.
56. Als er één schaap over de dam is, volgen er meer.
57. Niet geschoten is altijd mis.
58. Haastige spoed is zelden goed.
59. Die de minste tanden hebben, kauwen het meest.]
60. Krijt op tijd.
61. De vis wordt duur betaald.
62. Men vangt meer vliegen met een lepel honing dan met een vat azijn.
63. Wie niet waagt, die niet wint.
64. Vele handen maken licht werk.
65. Na regen komt zonneschijn.
66. Nu komt de aap uit de mouw.
67. De aap beet hebben.
68. De aardappels afgieten.
69. Met een hete aardappel in de keel praten.
70. Weten waar Abraham de mosterd haalt.]
71. De langste adem hebben.
72. Advocaat van de duivel spelen.
73. Appelen voor citroenen verkopen.
74. De rotte appels uit de mand halen.
75. Door de zure appel heen bijten.
76. De bal terugkaatsen.
77. Elkaar de bal toespelen.
78. Ergens een balletje over opgooien.
79. Met het verkeerde been uit bed gestapt zijn.
80. Op eigen benen staan.
81. Beren op de weg zien.
82. Iemand wel achter het behang kunnen plakken.
83. Aan de bel trekken.
84. Er gaat een belletje rinkelen.
85. Een beschuitje met iemand eten.
86. Een blok aan het been.
87. De kat uit de boom kijken.
88. Maak je borst maar nat.
89. Door de bomen het bos niet meer zien.
90. Door de bril van een ander zien.
91. Iets door een gekleurde bril zien.
92. Een roze bril op hebben.
93. Twee handen op één buik zijn.
94. Je kan het dak op.
95. Een open deur intrappen.
96. Iemand de deur wijzen.
97. Met de deur in huis vallen.
98. Roeien met de riemen die je hebt.
99. Geld ruiken.
100. Met de hakken over de sloot.
101. De handen uit de mouwen steken.
102. Iemand de hand boven het hoofd houden.
103. Met de hand op het hart iets beloven.
104. Een gouden hart hebben.
105. Onder één hoedje spelen.
106. Zijn hoed zit altijd op zijn hoofd.
107. De hond in de pot vinden.
108. Iemand honing om de mond smeren.
109. Het hoofd koel houden.
110. Het hoofd boven water houden.
111. Op een houtje bijten.
112. Het ijs breken.
113. Je kaarten op tafel leggen.
114. Van het kastje naar de muur sturen.
115. Iemand op de kast jagen.
116. Een kind kan de was doen.
117. Kip zonder eieren.
118. Over koetjes en kalfjes praten.
119. De krenten uit de pap halen.
120. Het kwartje is gevallen.

You might also like