Professional Documents
Culture Documents
Aardrijkskunde - Safira Truyers
Aardrijkskunde - Safira Truyers
− deze ligging aflezen op een kaart: lengte en breedte weergegeven in coördinaten op kaart
1
het Global positioning system= GPS
- wereldwijde satellietplaatsbepalingsysteem dat je locatie bepaalt op aarde
− de standplaatsbepaling verklaren aan de hand van de werking van het Global positioning
system: gps op je gsm/auto/.. is verbonden met 32 satellieten, die vertellen hoe ver je je
bevindt van die satellieten
-> signaal krijgen van verschillende satellieten voor de specifiek plaatsbepaling, anders
moeilijk! (bv. ik ben van satelliet A, 1 m verwijderd, Satelliet B, 3 m, ..
-> zo wordt mijn specifieke plaats bepaald (door minimum 6 satellieten). + die satellieten sturen
signalen naar je gsm, het tijd verschil van het versturen van die signalen door de satellieten en
het ontvangen van de signalen door je gsm helpt om de afstand te berekenen tussen je gsm en
de satellieten (d.m.v. lichtsnelheid).
- verband met GIS: Het Geografisch Informatiesysteem is een programma dat de informatie van
de satellieten van het GPS-systeem opslaat, analyseert, verwerkt… maar ook eigen informatie
bevat. Je kan eigen informatie aan het programma toevoegen en het programma kan die
informatie aan de kaart koppelen.
− toepassingen van het GPS-systeem benoemen:
1. Positioning: plaatsbepaling
2. Mapping: plaats/.. in kaart brengen
3. Navigation: bij vliegtuigen (om in eigen baan te blijven zodat geen botsing), bij autos
(route bepalen, files aanduiden, snelste weg kiezen,..)
4. Tracking: opvolging van de verplaatsing
5. Timing: je exacte tijdstip van aankomst,..
2.2. de kaarten
afstanden berekenen
- Afstanden berekenen aan de hand van een lijnschaal + aan de hand van een breukschaal:
schaal: geeft verhouding weer tussen werkelijke en getekende maat -> lijnvorm/breukvorm:
Hoe berekenen? Lijn: leest werkelijke afstand op het lijnstuk bv. 8km
de kaartlegenda
je krijgt kaarten en legenden en je moet ze met elkaar verbinden
2
de kaartsoorten naar inhoud
1. topografische kaarten: kaarten die beschrijving geven van een bepaald gebied
2. overzichtskaarten: meer globaal, geven meer plaatsen weer
verschil tussen 1 en 2: topografische willen meer detail geven, overzichtskaarten meer overzicht.
1 2 3 3
4
3
de kaartanalyse
- de beste kaart selecteren in functie van het gebruik
- verschijnselen op een kaart identificeren
- verschijnselen op kaarten analyseren en interpreteren
4
3. de ruimtelijke ordening in stad en platteland 16%
de wisselwerking tussen de stad en het platteland
3.1.1 het site van een stad
- 2 definities: oorspronkelijke ligging van een stad/ kenmerken van de ligging van een stad →
dus def= de plaats waar de nederzettingen zijn ontstaan en dit door de lokale
landschapskenmerken zoals revieren, vruchtbare gebieden,..
3.1.2 de stadspatronen
5
4. concentrisch zonemodel= model van Burgess (=creator van dit model)/ het CCD-model,
opdeling in 5 concentrische (zelfde middelpunt) ringen + elke ring stelt versch. landgebruiken voor.
→ 5 zones: centrale zone, transitie zone, residentiële zone, pendelaarszone,…
voordelen: Hoe dichter van centrum hoe armer je bent en hoe dichter van pendelaarszone hoe
rijker (kunnen pendelen)
nadelen: Mensen w opgedeeld in klassen en er w geen rekening gehouden met het feit dat
landschappen niet overal hetzelfde zijn
6. meerkernmodel= Stelt stad voor met meerdere stadskernen met ieder aparte functie.
Voordelen: Arme mensen kunnen makkelijk pendelen want liggen dicht bij een stadskern
Nadelen: Kernen zijn niet gelijkwaardig aan elkaar.
6
3.1.3 de stedelijke hiërarchie
- rangschikking van graad en maat waarin gemeenten en steden de bevolking goederen en
diensten kunnen leveren, boven= complexe goederen en meest aantal, onder= beperkt aantal
en eenvoudigste goederen.
Oefening: Horen de volgende termen bij een kleine of grote stad? Opera, voetbalploeg 3e nationale,
universiteit. Groot, regionaal, groot.
7
3.1.5 de soorten verstedelijking
1. morfologische verstedelijking: de
waarneembare/zichtbare uitbreiding van een stad,
Bv. bevolkingsdichtheid neemt toe → bebouwde
oppervlakte neemt toe→ de grond wordt meer en
meer bezet door mensen met gebouwen,
infrastructuren.
3. sociaaleconomische verstedelijking:
beroepsstructuur wijzigt → werk in stad wordt
meer actief, bv.
gevolg van deze verstedelijking: file bij
pendelen, er is prijsstijgingen van woningen.
8
3.1.7 de algemene structuur van een stadsgewest
1. Stadskern: hart van stad
2. Dichtbebouwde stedelijke wijken:
gebied waarin hoofdzakelijk
woningen zijn, maar ook handel,
scholen, ziekenhuizen
3. Kernstad: stadskern +
dichtbebouwde stedelijke wijken =
centrale deel van het stadsgewest
4. Stadsrand: rondom stadskern
5. Agglomeratie= morfologische
agglomeratie= stedelijke woonkern=
kernstad+ stadsrand.
6. Banlieu: = stadsomgeving = zone
rond de agglomeratie.
7. Stadsgewest: de agglomeratie + banlieu = stadsgewest, de hele ruimtelijke structuur,
waarbinnen overwegend de stedelijke functies gelokaliseerd zijn.
8. Forensenwoonzone: zone rond het stadsgewest= zone waar veel mensen wonen
9. Stedelijk leefcomplex: = forensenzone + het stadsgewest
9
de ruimtelijke planning
3.2.1 het Structuurplan Vlaanderen= RSV
- de noodzaak van een structuurplan omschrijven: RSV zorgt voor samenhang in de
voorbereiding en uitvoering van de beslissingen in verband met ruimtelijke ordening
- de regulerende rol van de overheid verklaren: het RSV toestemming geven en subsidiëren
van strategische projecten.
- de vier principes waarop het structuurplan steunt benoemen en beschrijven:
1. Gedeconcentreerde bundeling: De grootste concentratie moet zich bevinden in de
Vlaamse ruit (Gent-Antwerpen-Brussel-Leuven).
2. Economische ontwikkeling: zee- en luchthavens zijn poorten naar de wereldeconomie
en hebben dus ruimte nodig.
3. Infrastructuur: het bestaande netwerk nog verhogen.
4. Fysisch systeem: riviernetwerken en grootschaliger ruimtes zijn belangrijk.
10
4. de kosmische ruimte
4.1. het heelal
4.1.1 de optische telescoop en de radiotelescoop
1. optische telescoop= optisch instrument waarmee verre
objecten vergroot kunnen worden waargenomen=verrekijker
→ 3 soorten:
o Reflectoren: telescopen met enkel spiegels
o Refractoren: telescopen met enkel lenzen
o Catadioptrische systemen: telescopen die lenzen en
spiegels combineren
→ Ideale standplaats voor beide telescopen: weinig wind, droge plaats met weinig planten, in hoge en
ijle ruimte zodat weinig luchtvervuiling en dus waarneming zuiverder en optimaler.
11
4.1.4 de structuur van het heelal
- def. Heelal= universum= kosmos
- def. Galaxy= sterrenstelsel: verzameling
sterren die door eigen zwaartekracht bij
elkaar gehouden wordt.
12
4.2.2 de zon en het zonnestelsel
def. Zonnestelsel: planetenstelsel, bestaat uit zon en hemellichamen.
Structuur van zonnestelsel: bestaat uit: de zon, Acht planeten, Dwergplaneten, Planetoïden,
Kometen, Meteorieten.
de zon
4.3.1 wat is de zon
• Is een redelijk kleine ster, Waarom zien we de zon groter dan andere sterren? Meest dichtbij
staande ster bij de aarde, nl. 150 miljoen Km.=de astronomische eenheid van de zon.
• Grootte van de zon: straal= +/- 700 000 km. (straal aarde= +/- 6400 km)→ verhouding
aarde/zon= zon is 1.3 miljoen keer groter
• Hoe komt de zon aan energie/ Hoe kan de zon stralen ? lichte waterstofatomen botsen tegen
elkaar waardoor heliumatoom ontstaan: 4H^1→ 85% (van de zonreacties) is He^4+E
(proces=kernfusie) → omzetting naar straling.
• Zon geeft licht en warmtestralingen.
• Waarom vindt kernfusie plaats de in kern van de zon? Er is veel druk aanwezig in de kern.
• Zon is een plasmabol/gasbol.
Planeten
4.4.1 wat?
• Hemellichaam
• Voorwaarden om van planeet te spreken
− Beschrijft een baan rond een ster
− Bolvormig
− Dominant( moet vrij zijn in de baan)
• Welke planeten en hoeveel?
− 8 (vroeger 9 pluto weggevallen want bleek dat hij een dwergplaneet is)
− Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus
13
4.4.2 soorten
Rotsdwergen ( nl. Mercurius, Venus, terra, mars)
Gasreuzen (nl Jupiter, Saturnus) : grote planeten die vooral uit gas bestaan
• Een vraag: Jupiter is een beetje groter dan de aard maar kan meer gas bijhouden,
waarom? Door de afstand tot de zon (zon: warmtestraling en licht geven, door veel
zonnewind kunnen ze meer gas bijhouden)
Ringen:
• draaien ook rond de maan
• Rotsdwergen hebben geen ringen, alle andere planeten wel.
• Men vermoedt dat ze ontplofte of mislukte manen zijn.
Kometen
• Ook vuile sneeuwbal
• Zonnewind zorgt ervoor dat de staarten van de zon wegwijzen (De zonnewind blaast
deze staarten van de Zon weg)
• Hebben twee staarten, geel en Blauw
• Door de hitte van de Zon sublimeert het materiaal van de kern en geeft de alzo ontstane
gaswolk, de coma, aanleiding tot de vorming van twee staarten:
• Geel = Stofstaart (moleculen)
• Blauw = Plasmastaart (ionen)
• Mengsel van rots & ijs afkomstig uit de Kuipergordel of de Oortwolk dat met een
langgerekte baan tot in de buurt van de Zon komt
Aarde: 3e planeet van de zon, heeft eigen maan, gematigde temperatuur, platentektoniek…
14
Aardrotatie en aardevolutie
= de twee hoofdbewegingen van de aarde
4.5.1 de aardrotatie
Als de aarde rond haar as draait spreken we van de aardrotatie. De aarde draait van west
naar oost in ongeveer 24 uur (23u 56min 4s) rond haar as.
Omdat de breedtecirkels niet allemaal even lang zijn, verandert de afstand die punten op
verschillende breedtes in een dag afleggen. Dit betekent ook dat de omtreksnelheid
verandert volgens de breedteligging:
• Dus stand van aarde tot de zon heeft niks met seizoenen
te maken. Er zijn andere redenen voor het voorkomen van seizoenen
• Gemiddelde afstand zon-aarde= +/-150 miljoen km
• Om de 365 dagen, 5 uren, 48 min, 46 sec maakt de aarde 1 tour rond de zon. =1 jaar
Soms 366? → door schrikkeljaar : 1x om de 4 jaar ( jaar : 4 of 400 maar niet 100)
Verklaring voorkomen van seizoenen: door gekantelde aardas (aardas staat schuin)→
gevolg: zon schijnt telkens op andere helft van de aarde: warme dagen, lange dagen, korte
dagen, koude dagen. → wanneer welke seizoen? Zie atlas.
15
Culminatiehoogte berekenen:
- 21 juni: culminatiehoogte 23º27’NB (Kreeftskeerkring) 90º
-
- 23 september: culminatiehoogte op 0º (evenaar) 90º
- 22 december: culminatiehoogte op 23º27’ZB
(Steenbokskeerkring) 90º
- 23 maart: culminatiehoogte op 0º (evenaar) 90º
Voor deze bovenstaande specifieke datums vind je de
culminatiehoogte, van de andere plaatsen als volgt:
voorbeelden van nuttige aardobservatie benoemen: Envisat: draaide in een polaire baan
(altijd zo bij observatie) en onderzocht klimaatverandering
het beoordelen van visuele, infrarood en bewerkte satellietfoto's
× Visuele satellietfoto’s: de helderheidsverschillen stellen reflectieverschillen voor, men kan
ook wolkenschaduwen waarnemen
× Infrarode satellietfoto’s: de helderheidsverschillen stellen temperatuurverschillen voor,
men kan zelden tot nooit wolkenschaduwen waarnemen
× Bewerkte satellietfoto’s: door beide beelden te combineren, kan men verspreiding van
weersystemen over het aardoppervlak bepalen en de evolutie ervan volgen.
16
5. het weer en het klimaat op aarde 14%
de aardse atmosfeer
5.1.1 Atmosferische opbouw van aarde
De atmosfeer is het woord dat men gebruikt om de gaslaag, die de aarde omgeeft, te
omschrijven. Het bestaat uit een mengsel van gassen en is onderworpen aan de
aantrekkingskracht van de aarde. Zonder de gelaagde atmosfeer is leven op aarde niet
mogelijk:
- voorziet ons van nodige zuurstof
- beschermt ons tegen meteorieteninslagen en ultraviolette straling van de zon
- houdt warmte vast -> leefbare temperatuur op aarde
Exosfeer
- buitenste laag vd dampkring (grens met ruimte
500-1000 km)
- lichte gassen, helium, koolstofdioxide
- gasdeeltjes trillen: kunnen niet ontsnappen
Thermosfeer (ionosfeer)
- tussen 85-500 km: zonne-energie doet temp oplopen
in de zone thermosfeer
- radiogolven teruggekaatst
- botsing van kosmische deeltjes – atomen
-> atomen ioneseren en gaan gloeien
= poollicht
Mesosfeer
- temp daalt (50-100 km)
- dieptepunt: 85 km hoogte 100°C =
mesopauze (meteoren komen hier voor)
Stratosfeer
- zonne-energie bereikt stratosfeer ozon (uit
zuurstofatomen) (10-50 km)
- ozonlaag: absorptie schadelijke stofffen
Troposfeer (weersfeer)
- voornamelijk stikstof en zuurstof
- vrije zuurstof: afkomstig van fotosynthese
(=ademhaling mogelijk)
Natuurverschijnselen in de atmosfeer: hebben uiteenlopend te maken van tornado’s tot het poollicht,
geologische verschijnselen zoals vulkanisme... -> oorsprong in atmosfeer!
17
5.1.2 de warmtebalans
Stralingsbalans → Evenwicht in straling
op aarde.
× Totale begin zonne-energie= 100%
× Reflectie in totaal = 30%
Broeikaseffect
× stappen 1 tem. 4 kennen.
× Voorbeelden van broeikasgassen: co2, H,
methaan.
× Broeikaseffect is belangrijk om de warmte op
aarde leefbaar te maken.
5.1.4 de luchtcirculatie
- de land- en zeewinden
landwind: lokale wind die van land
naar zee waait
zeewind: wind vanuit zee naar land
18
- de algemene luchtcirculatie op aarde
luchtdruk: druk die atmosfeer uitoefent op haar aardoppervlak
hogedrukgebied gebied waar luchtdruk hoog is, o doordat lucht
(hoog) in de atmosfeer afkoelt en gaat dalen
lage drukgebied gebied met lage luchtdruk, ook depressie
genoemd.
hadly cel: of de tropische cel loopt van de evenaar tot de
subtropen
polaire cel warme lucht richting de polen maar wanneer afgekoeld
daalt ze neer
ferrelcel cel op gemiddelde breedte, tussen de 30e en 60e
breedtegraad, Deze cel hangt van
haar bestaan door interactie tussen de Hadley-cel en de Poolcel.
de drukkernen
Hogedrukkern: H op kaart of maxima/anticyclonen > 1013hPa
Lagedrukkern: L op kaart of minima/cyclonale gebieden/depressies < 1013hPa
➔ ontstaat door gewicht van atmosfeer op aarde
Isobaren: lijnen die punten/plaatsen met dezelfde luchtdruk verbinden. Als isobaren gesloten zijn,
vormen ze hoge of lage drukkernen: hoe dichter bij elkaar, hoe groter het verschil.
Hectopascal: hPa, eenheid van luchtdruk uitgedrukt in bar. hPa= millibar.
‘normale’ luchtdruk op zeeniveau =met 1013 millibar, of dus een atmosferische druk van 1013 hPa.
wet van Buys Ballot : als je staat met de rug naar de wind, het lagedrukgebied zich op het
noordelijk halfrond links van jou bevindt en het hogedrukgebied rechts van jou. Op het zuidelijk
halfrond is dit andersom en vind je de laagste druk aan je rechterhand.
Verschillende condensatievormen:
o Regen: water dat in druppels uit de lucht valt
o Sneeuw: neerslag van witte ijskristallen
o Dauw: ‘stille neerslag’, druppeltjes op sterk afgekoelde voorwerpen, ontstaat door
rechtstreekse condensatie van waterdamp.
o Hagel: neerslag bestaande uit ijsdeeltjes met een diameter van minstens 5 mm → ten
gevolge van aangroeiing van ijslaagjes tijdens hun weg op en neer door een grote
stapelwolk.
o Mist: wolken vlak boven of op de grond dat o door afkoeling van koude, met warme,
vochtige lucht.
o Ijzel: wanneer regen op de grond direct bevriest, dit is een glad ijslaagje.
o Rijm: bevroren dauw
o Nevel: lichte mist, dunne wolken die laag boven de grond
19
het algemeen neerslagbeeld op de aarde
o Convectieregen: door sterke opwarming van het aardoppervlak
o Stijgingsregen: bergen dwingen de lucht om te stijgen
o Regen gepaard met frontale depressie
5.1.6 de klimaten
Opmerkingen:
Klimatogrammen: Een klimatogram is een grafische weergave van temperatuur en
neerslagverloop tijdens een jaar op een bepaalde plaats en geeft info over:
- Gemiddelde maandtemperatuur: in ºC: rode, lijn.
- De neerslag: Elke blauwe ‘staaf’ geeft de gemiddelde maandneerslag weer in mm.
- De gemiddelde jaarneerslag
Afkortingen: Gemiddelde jaartemperatuur: TJ
Jaarneerslag (som) in mm: NJ
Gemiddelde maandtemperatuur: Tm
Temperatuur van de warmste maand: Tw
Temperatuur van de koudste maand: Tk
20
Soorten fronten:
1) koudefront: koude luchtmassa haalt de warme in, koudefront is bolvormig en gebogen. Daarom
moet de warme lucht stijgen → gevolg: wolkenvorming en neerslag
21
5.1.8 de satellietfoto's
Lagedrukgebieden: te herkennen aan spiraalvorm die naar binnen gaat.
Hogedrukgebieden: draaien in wijzerzin→ geen wolken, indien wel: heel dun en verspreid.
→ vb. boven: lage, onder: hoge.
➔ vb. beide
22
5.1.10 het weer in België
Bij hoge luchtdruk: >1013hPa → indien P meer→ kans zonnig, indien P → kans bewolking,
indien lucht-P stabiel: rustig weer.
Bij lage luchtdruk: <1013hpa → indien P → kans wegtrekken van wolken, indien P meer →
neerslag, indien geen verandering: bewolking.
Dus: bij lage LP (=luchtdruk): wolken, hoog: geen wolken, heel hoog: zonnig, heel laag:
neerslag.
voorbeelden van de invloed van het weer op het toerisme:
Warm weer: meer toeristen voor zee,…
bij heel koud weer+ sneeuw: ook goed want wintertoeristen.
Bij slecht weer: geen/ weinig toeristen.
de zure regen
- de oorzaken van zure regen: door
verbranding van fossiele brandstoffen
komen zwaveldioxide en andere
schadelijke stoffen vrij (komen in lucht en
water terecht -> giftig water verdampt ->
ontstaan zuur regen)
- verbanden tussen zure regen en
socio-economische activiteiten:
verbranding fossiele brandstoffen door industrieën, verkeer (auto’s,..), meststoffen in LB,..
- de gevolgen van zure regen:
1. schadelijk voor monumenten, gebouwen, beeldhouwwerken, en alles wat kalksteen bevat.
2. zorgt voor verzuring van oppervlaktewateren.
3. Veel biologische processen kunnen alleen plaatsvinden binnen normale phwaarde. Zuur
regen -> ph-daling ->het ecosysteem kan vernietigd w. Bv. meren gaan ‘dood’, planten
moeilijk fotosynthese,..
- oplossingen voor zure regen voorstellen: geen luchtvervuiling ->oorzaak uitschakelen bv.
elektrische industrieën i.p.v. chemische industrieën, milieuvriendelijke auto’s i.p.v. gewone
auto’s,..
23
de bodemdegradatie
= afname van productiviteit van bodem
de duurzame voedselvoorziening
= productie van voedsel zonder schade aan milieu
de ecologische voetafdruk
- Def. Ecologische voetafdruk= mondiale voetafdruk: getal geeft weer hvl productieve grond- en
wateroppervlakte iemand in beslag neemt per jaar
- Reden ongelijkheid van de ecologische voetafdruk tussen regio’s: iedereen heeft
verschillende eet- en leefgewoontes.
- oplossingen voor het verlagen van de ecologische voetafdruk van een individu en een
land: milieuvriendelijke life style! Bv. fiets i.p.v. auto, herbruik producten, biologische producten
kopen,..
de mondiale verschuivingen
6.9.1 de delocatie van activiteiten
- Def. delocatie: verhuizing bedrijven nr. buitenland (meestal derde wereldlanden), doel: meer
winst want geen belastingen betalen, arbeiders daar minder betalen, rechtstreeks aan
grondstoffen komen,..
- oorzaken van delocatie: arbeiders minder betalen want hebben weinig rechten in derde wereld
->doel= meer winst
25
6.9.2 de globalisering
- Def.: wereldwijde economie, proces van wereldwijde interacties tussen mensen, bedrijven,
regeringen en culturen.
- voorbeelden van globalisering:
1. multinationals: merken die je overal ter wereld in grote steden terug vindt bv.
McDonalds, Starbucks,..
2. internet en sociaal media (wereldwijde interactie en communicatie)
3. beperkte handelsbelemmering (wereldwijde economie)
- de positieve gevolgen van globalisering: communicatie gaat vlotter, makkelijker reizen want
verbeterde transport door globalisering, overdrag cultuur, andere volkeren goed beïnvloeden,
eigen cultuur en ideeën overal ter wereld verspreiden.
- de negatieve gevolgen van globalisering: globalisering is niet altijd milieuvriendelijk (door
transport,…), steeds grotere kloof arm en rijk (denk aan derdewereld landen),..;
-> pullfactor afhankelijk van soort migrant! Bv. huidige immigranten< vluchtelingen, vervolgingen:
pullfactor: veiligheid (=politieke standpunt), voor Afrikaanse immigranten is pullfactor welvaart,
mensen uit Spanje, polen< werken,.. (=economische standpunt<)
26
Aardkorst • Continentale korst • Oceanische korst
- landmassa - zeebodem
- basalt - graniet
- kleine massadichtheid - dik (35 km) - grote massadichtheid
- dun (5 km)
➔ Mineralen: natuurlijke verbindingen met een eigen vaste, scheikundige samenstelling en een
karakteristieke kristallijne kleur.
➔ Gesteenten: natuurlijke ophopingen die zijn opgebouwd uit mineralen. Sommigen bestaan
uit één soort mineraal, anderen uit meerdere.
7.1.5 de aardbevingen
- definitie: schokkende, trillende beweging van aardkorst
- oorzaak van aardbevingen:
1. verschuiving tektonische platen t.o.v. elkaar
2. vulkanisme
3. menselijke ingrepen: boringen voor olie,..
4. meteorietinslagen
- verschil tussen epicentrum en hypocentrum:
hypocentrum: aardbevingshaard= plaats waar aardbevingen ontstaan.
Epicentrum: plaats op aardoppervlak, loodrecht op hypocentrum.
- schaal van richter: schaal dat hoeveelheid E dat vrijkomt tijdens aardbevingen weergeeft in
de vorm van trillingen
28
7.1.6 de vulkanen
- Vulkaan= opening in lithosfeer van aarde waaruit magma van asthenosfeer vloeit naar
oppervlak vn. Aarde waardoor bergvorm gevormd wordt -> ≠ soorten vulkanen:
Schildvulkaan Stratovulkaan
Plaats Ter plekke van een hotspot Bij subductiezone (= zone waar een oceanische aardplaat onder
een continentale of een andere oceanische aardplaat schuift)
29
7.1.7 platentektoniek
- verklaring van dit mechanisme:
• platentektoniek= delen van aarde verschuiven door elkaar
• 3 soorten platen: oceanische platen, continentale platen en combinatie van de twee
• reden platentektoniek: kern van aarde heeft veel E -> geeft die door aan platen
->ontstaan veel warmte in asthenosfeer (=convectiestroom) -> stroming koelt af indien
dichter bij aardoppervlak -> gaat terug naar binnenste van aarde -> proces herhaalt zich
-> conventiestromen nemen de platen mee (reden beweging).
- de gevolgen van de plaatbewegingen benoemen: vulkanisme, aardbevingen, contineten
verschuiven weg t.o.v. elkaar (heel traag),..
30
Definitie Ontstaan Voorbeeld
Fletcherrug
Ruggen
= langgerekt, hoger verschillende
gelegen structuur op de tektonische platen
bodem van de oceaan bewegen van elkaar af
Marianentrog
Troggen
= langwerpige, diepe bij subductie
inkloving (in de
oceaanbodem)
San Andreasbreuk
Breuken
= scheuren in de delen aardkorst zijn
aardkorst, langgerekt verschoven ten opzichte
vlak van elkaar
Death Valley
Slenken
= tektonische vallei: 2 evenwijdige breuken
laaggelegen deel van de met tegenovergestelde
aardkorst hellingsrichting
Kaapverdië
Hotspots
= gebied met grote magma raakt lithosfeer
vulkanische activiteit,
diep in de aardmantel
De Coast Mountains
Kustgebergten
= gebergte, evenwijdig
aan de kust
botsing van aardplaten
31
de geologie van de aardkorst
7.2.1. de geologische tijdschaal
Mesozoïcum Krijt: 65-145 milj jaar geleden • Eerste planten met bloemen
65-251 milj
jaar geleden
Jura: 145-199 milj jaar geleden • Eerste vogels en zoogdieren
• Pangaea breekt
Trias: 199-251 milj jaar geleden • Eerste dinosauriërs
Paleozoïcum Perm: 251-299 milj jaar geleden • Reptielen met zoogdierachtige kenmerken
251-542 milj • Pangaea (supercontinent)
jaar geleden
• Extreme ijstijd
Hercynische plooiing
Devoon: 359-416 milj jaar • Amfibieën
geleden • Beenvissen
• Zaadplanten en boomvarens
• Insecten
Siluur: 416-443 milj jaar geleden • Echte vissen met kaken en vinnen
• België
Caledonische plooiing
32
7.2.2 de geologische structuren:
33
7.2.3 de transgressies en regressies
• Transgressie: verplaatsing van de kustlijn landinwaarts, als gevolg van een tektonische
activiteit of van een stijging van de zeespiegel.
• Regressie: verplaatsing van de kustlijn richting zee, als het gevolg van tektonische activiteit of
van een daling van de zeespiegel.
• Exogene processen: processen die van buitenaf op de aardkorst inwerken, zoals verwering,
erosie en sedimentatie.
-> Transgressies en regressies wisselen elkaar voortdurend af, soms in een cyclus, maar
soms ook onregelmatig.
7.3.2 de verweringsvormen
• Fysische: gesteente verbrokkelt zonder dat de chemische samenstelling verandert,
• Chemische: het oplossen of aantasten van gesteenten door de inwerking van water,
zuurstof en zuren. Reden: door de reactie kunnen andere mineralen gevormd worden.
➔ Chemische verwering van kalksteen wordt karst genoemd.
• Biogene: organismen stimuleren de verwering zowel rechtstreeks als onrechtstreeks.
> Rechtstreeks: boomwortels kunnen uiteenvallen en gesteenten kapot maken. Het
begint met fijne haarwortels die in kleine barstjes van de steen groeien, maar dit
wordt groter naarmate de boom dikker wordt.
> Onrechtstreeks: levende organismen brengen CO2 en zuren in de bodem. Deze
stoffen komen in het grondwater waardoor chemische verwering wordt geactiveerd.
7.3.3 De erosievormen
1. Winderosie: erosie door wind
2. zee erosie: erosie door zeewater
3. watererosie: erosie door water
4. riviererosie: erosie door revierwater
5. gletsjererosie: erosie door gletsjertjes
34
7.3.4 De sedimentatievormen gevormd door rivieren, wind, zee en gletsjers
35
7.3.5 de landschapsstudie van reliëfvormen, valleivormen, kustvormen,
sedimentatielandschappen, erosielandschappen en glaciale landschappen
36
37
7.3.6 de bodemkaarten
Bodems worden verdeeld in bodemhorizonten, aangeduid met hoofdletters.
38