Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 38

1.

de maatschappelijke rol van aardrijkskunde 14%


1.1. de ruimtelijke beroepenvelden
(voorbeelden van ruimtelijke beroepenvelden geven)
klimaatonderzoek, verkeer-, en transportsector, internationale handel, archeologie,..
1.2. deruimtelijke onderzoeksdomeinen
(voorbeelden van ruimtelijke onderzoeksdomeinen geven)
× milieukunde: studie van milieu
× geologie: studie van ontstaan van aarde en hoe ze verandert
× vulkanologie: studie van vulkanen
× migratie: studie van het wegtrekken van volkeren en dierensoorten
× seismologie: studie van aardbevingen
× stratigrafie: studie van steenlagen

2. de plaatsbepaling en de kaarten 16%


2.1. de plaatsbepaling op aarde
de absolute ligging van de kaarten op aarde
− definitie: exacte ligging van een plaats op aarde (=geografische lengte en breedte weergegeven
in coördinaten op kaart)

− deze ligging aflezen op een kaart: lengte en breedte weergegeven in coördinaten op kaart

opm.: NB: Noorderbreedte, boven de evenaar (boven)


ZB: Zuiderbreedte, onder de evenaar (beneden)
OL: Oosterlengte, rechts van de 0-meridiaan (rechts)
WL: Westerlengte: links van de 0-meridiaan (links)

− deze ligging correct noteren tot vijf minuten nauwkeurig

de relatieve ligging van plaatsen op aarde


- definitie = beschrijving van de ligging t.o.v. de omgeving
- bepalen voor elke plaats op aarde aan de hand van kaarten

1
het Global positioning system= GPS
- wereldwijde satellietplaatsbepalingsysteem dat je locatie bepaalt op aarde
− de standplaatsbepaling verklaren aan de hand van de werking van het Global positioning
system: gps op je gsm/auto/.. is verbonden met 32 satellieten, die vertellen hoe ver je je
bevindt van die satellieten
-> signaal krijgen van verschillende satellieten voor de specifiek plaatsbepaling, anders
moeilijk! (bv. ik ben van satelliet A, 1 m verwijderd, Satelliet B, 3 m, ..
-> zo wordt mijn specifieke plaats bepaald (door minimum 6 satellieten). + die satellieten sturen
signalen naar je gsm, het tijd verschil van het versturen van die signalen door de satellieten en
het ontvangen van de signalen door je gsm helpt om de afstand te berekenen tussen je gsm en
de satellieten (d.m.v. lichtsnelheid).
- verband met GIS: Het Geografisch Informatiesysteem is een programma dat de informatie van
de satellieten van het GPS-systeem opslaat, analyseert, verwerkt… maar ook eigen informatie
bevat. Je kan eigen informatie aan het programma toevoegen en het programma kan die
informatie aan de kaart koppelen.
− toepassingen van het GPS-systeem benoemen:
1. Positioning: plaatsbepaling
2. Mapping: plaats/.. in kaart brengen
3. Navigation: bij vliegtuigen (om in eigen baan te blijven zodat geen botsing), bij autos
(route bepalen, files aanduiden, snelste weg kiezen,..)
4. Tracking: opvolging van de verplaatsing
5. Timing: je exacte tijdstip van aankomst,..

2.2. de kaarten
afstanden berekenen
- Afstanden berekenen aan de hand van een lijnschaal + aan de hand van een breukschaal:

schaal: geeft verhouding weer tussen werkelijke en getekende maat -> lijnvorm/breukvorm:

Hoe berekenen? Lijn: leest werkelijke afstand op het lijnstuk bv. 8km

Breuk: geeft aan hoeveel x de werkelijkheid verkleind is


bv. 1/20000

Hoe werkelijkheid achterhalen? Afstand op kaart maal noemer van


de breuk (breukschaal)

Lijnschaal: 1 cm van lijn= 1 km van realiteit (wordt aangegeven)

de kaartlegenda
je krijgt kaarten en legenden en je moet ze met elkaar verbinden

➔ verschillend per thema en soort kaart

2
de kaartsoorten naar inhoud
1. topografische kaarten: kaarten die beschrijving geven van een bepaald gebied
2. overzichtskaarten: meer globaal, geven meer plaatsen weer

verschil tussen 1 en 2: topografische willen meer detail geven, overzichtskaarten meer overzicht.

3. Staatkundige kaart/ administratieve kaart: geeft de grenzen weer


4. Natuurkundige kaart: focussen op natuur (revieren, zeeën, reliëf,..)

1 2 3 3
4

de kaartsoorten naar thema


thematische kaarten: focus op onderwerp/thema → geen focus op topologische informatie. Soorten:

1. Stippenkaart: gegevens w weergegeven door stippen, aantal stippen is belangrijk, niet


grootte, bv. verspreiding van de joden
2. Figuratieve kaart: geeft aantallen weer door de grote van de stippen en niet het aantal
Bv. asielaanvraag in Europa
3. Choropleet: geeft dichtheid weer, w weergegeven in oppervlakte-eenheid (hectare, km,..)
Bv. het aantal varkens in een landbouwgrond per hectare
4. Chorochromatisch: geen administratieve grenzen wel kwalitatieve. Geeft kwaliteiten,
eigenschappen weer, er is variatie in kleuren. Bv. verdeling van de kolonies vroeger
5. Isolijnenkaarten: (er worden lijnen gebruikt!) bepaalde verschijnsel weergeven (hoogte,
diepte, druk, …), vaak gebruikt rond klimaat/ temperatuur,… bv. gemiddelde temperatuur
6. Ruimtelijke kaart: 3D, geeft ernst/ verduidelijking weer van iets, bv. criminaliteit
7. Cartogrammen: is diagram+ kaart, geeft statische gegevens weer. Bv. sociale media
8. Bewegingskaart: geeft beweging van iets weer d.m.v. pijlen, routes,..

3
de kaartanalyse
- de beste kaart selecteren in functie van het gebruik
- verschijnselen op een kaart identificeren
- verschijnselen op kaarten analyseren en interpreteren

2.2.6. het geografisch informatiesysteem= GIS (opm.: ≠ GPS)


- informatiesysteem dat geografische informatie opslaat bewerkt en analyseert (info die hij van
satellieten krijgt+ info die hij zelf bevat+ je kan zelf info
toevoegen aan het programma en die w aan het kaart gekoppeld)
• toepassingen: programma w toegepast in: planologie, economie, leger ➔
voor:
× grote hoeveelheden topografische data’s te digitaliseren
× visualiseren van info
× aanleggen van databanken
• vb’en:
× stemgedrag onderzoeken per gemeente (bij verkiezingen)
× berekenen van reactietijd van natuurrampen
× kan berekenen welke hulpdiensten snelste ter plaatse kunnen zijn

Toegelicht: onder de derde functie van het GIS (Visualiseren van


informatie) geldt ook het samenvoegen van informatie.
Zoals je op de foto hierboven ziet, is een vectorafbeelding
opgebouwd uit verschillende lagen. Oorspronkelijk zijn dit elk
verschillende kaarten, één met alle wegen, één met alle
gebouwen… Het GIS kan al de informatie samenvoegen in
vectorformaat, wat wil zeggen dat bij het samenvoegen dit
allemaal op een x-as en y-as ligt (zoals je ziet hiernaast) en
alles dus precies op elkaar past. De functies hiervan zijn
hierboven al vernoemd.

4
3. de ruimtelijke ordening in stad en platteland 16%
de wisselwerking tussen de stad en het platteland
3.1.1 het site van een stad
- 2 definities: oorspronkelijke ligging van een stad/ kenmerken van de ligging van een stad →
dus def= de plaats waar de nederzettingen zijn ontstaan en dit door de lokale
landschapskenmerken zoals revieren, vruchtbare gebieden,..

3.1.2 de stadspatronen

1. Radiale stadspatroon= Cirkelvormige/ ovale stad met radiaal-concentrische plattegrond waarbij


wegen elkaar kruisen in centrum

2. dambordpatroon of gritstructuur: rechthoekige stad, twee loodrechte wegen elkaar kruisen in


centrum + andere wegen lopen er parallel aan
voordelen: Veel kruispunten dus snelheid auto’s= klein → dus veilig

nadelen: Er is geen stadscentrum

3. spinnenwebpatroon= Hoofdwegen die naar stadskern lopen

voordelen: Er zijn bepaalde winkelzones, bepaalde woonzones,..


nadelen: De kleine straten bemoeilijken het verkeer en niet alle ruimtes w
efficiënt gebruikt

5
4. concentrisch zonemodel= model van Burgess (=creator van dit model)/ het CCD-model,
opdeling in 5 concentrische (zelfde middelpunt) ringen + elke ring stelt versch. landgebruiken voor.
→ 5 zones: centrale zone, transitie zone, residentiële zone, pendelaarszone,…

voordelen: Hoe dichter van centrum hoe armer je bent en hoe dichter van pendelaarszone hoe
rijker (kunnen pendelen)
nadelen: Mensen w opgedeeld in klassen en er w geen rekening gehouden met het feit dat
landschappen niet overal hetzelfde zijn

5. sectorale zonering= model van Hoy, model is gebaseerd op huurprijzen

voordelen: Huur en koopprijzen zijn constant over elke schijf


nadelen: Model gebaseerd op centrale treinsporen (was voornaamste transportmiddel van
vroeger) en niet op transport met auto.

6. meerkernmodel= Stelt stad voor met meerdere stadskernen met ieder aparte functie.

Voordelen: Arme mensen kunnen makkelijk pendelen want liggen dicht bij een stadskern
Nadelen: Kernen zijn niet gelijkwaardig aan elkaar.

6
3.1.3 de stedelijke hiërarchie
- rangschikking van graad en maat waarin gemeenten en steden de bevolking goederen en
diensten kunnen leveren, boven= complexe goederen en meest aantal, onder= beperkt aantal
en eenvoudigste goederen.

Oefening: Horen de volgende termen bij een kleine of grote stad? Opera, voetbalploeg 3e nationale,
universiteit. Groot, regionaal, groot.

3.1.4 de stedelijke functies

1. bestuursfunctie: besturen= plicht van stad bv. administratie, vredegerecht,


belastingcontrole,..
2. dienstenfunctie: diensten geven aan burgers ook functie van stad bv. stations, ziekenhuizen,
brandweer,..
3. woonfunctie: stad moet voor woonplaatsen zorgen bv. appartementen, huizen,..
4. werkfunctie: stad moet voor werkgelegenheden zorgen
5. onderwijsfunctie: stad moet voor onderwijs zorgen → bv. scholen, universiteiten,
hogescholen
6. recreatieve functie: dient voor ontspanning bv. cafés, cinema, parken, speeltuinen,..
7. culturele functie: bv. musea, opera’s, ..
8. toeristische functie: bv. restaurants, hotels, toeristische dienst,.. → recreatieve en culturele
functie w belangrijk want anders zijn er geen toeristen
9. handelsfunctie: bv. slager, bakker, supermarket → inkomen van zowel staat als burger
10. industriële functie: bv. fabrieken, brouwerij, haven,.. → belangrijkste inkomen van stad + laat
economie draaien!

7
3.1.5 de soorten verstedelijking

1. morfologische verstedelijking: de
waarneembare/zichtbare uitbreiding van een stad,
Bv. bevolkingsdichtheid neemt toe → bebouwde
oppervlakte neemt toe→ de grond wordt meer en
meer bezet door mensen met gebouwen,
infrastructuren.

2. functionele verstedelijking: functies van stad


verbeteren bv. culturele functie → meer musea,
bibliotheken, ..

3. sociaaleconomische verstedelijking:
beroepsstructuur wijzigt → werk in stad wordt
meer actief, bv.
gevolg van deze verstedelijking: file bij
pendelen, er is prijsstijgingen van woningen.

4. sociologische verstedelijking: verandering op


maatschappelijke vlak: bij migratie (mensen van
platteland naar stad) → mensen passen zich aan stad
aan, nauwe band tussen inwoners verdwijnt,.. bv.
Sterkere controle op migratie, meer interesse in
cultuur, meer psychische problemen door
individualisering door de gesloten maatschappij,..

3.1.6 het ruimtegebruik in Vlaanderen


- het ruimtegebruik in Vlaanderen verklaren: woonfunctie en transportfunctie nemen in
Vlaanderen toe
- de evolutie van het ruimtegebruik in Vlaanderen verklaren aan de hand van bronnen-,
beeldmateriaal en kaarten:
o Ecologische achteruitgang door isolatie van gemeenschappen, waardoor migratie van
diersoorten onmogelijk wordt.
o Visuele degradatie van het landschap (minder natuur, meer asfalt, huizen…) o Verspreide
bebouwing heeft ook als gevolg dat er verspreidde verstoring is: lawaaihinder, lucht-,
water-, en bodemverontreiniging.

8
3.1.7 de algemene structuur van een stadsgewest
1. Stadskern: hart van stad
2. Dichtbebouwde stedelijke wijken:
gebied waarin hoofdzakelijk
woningen zijn, maar ook handel,
scholen, ziekenhuizen
3. Kernstad: stadskern +
dichtbebouwde stedelijke wijken =
centrale deel van het stadsgewest
4. Stadsrand: rondom stadskern
5. Agglomeratie= morfologische
agglomeratie= stedelijke woonkern=
kernstad+ stadsrand.
6. Banlieu: = stadsomgeving = zone
rond de agglomeratie.
7. Stadsgewest: de agglomeratie + banlieu = stadsgewest, de hele ruimtelijke structuur,
waarbinnen overwegend de stedelijke functies gelokaliseerd zijn.
8. Forensenwoonzone: zone rond het stadsgewest= zone waar veel mensen wonen
9. Stedelijk leefcomplex: = forensenzone + het stadsgewest

3.1.8 de problemen veroorzaakt door de verstedelijking


meer ongelijkheid, meer migratie (=culturele verschillen waaraan conflicten gebonden zijn),
vervuiling stad, vervuiling milieu, ziektes verspreiden zich snel,..

3.1.9 de erfgoedwaarde van traditionele landschappen in België


1. fysisch geografische elementen: Duinen, Polders, Zandstreek, Zandleemstreek,
Leemstreek, Kempen, Condroz, Weidestreek/grasstreek, Famenne, Ardennen, Jurastreek,
Hoge Ardennen → voor voorbeelden te geven zie atlas!
2. socio-economische elementen: Natuurlijk landschap bv. Lommel, Landelijk/ruraal landschap
bv. Ardooie, Stedelijk landschap bv. gent, Industrielandschap bv. luik, Havenlandschap bv.
Antwerpen, Toeristisch landschap bv. Brugge
3. visuele perceptie elementen:
• Open landschap
• Gesloten landschap
• Compartimentenlandschap • Coulisselandschap

9
de ruimtelijke planning
3.2.1 het Structuurplan Vlaanderen= RSV
- de noodzaak van een structuurplan omschrijven: RSV zorgt voor samenhang in de
voorbereiding en uitvoering van de beslissingen in verband met ruimtelijke ordening
- de regulerende rol van de overheid verklaren: het RSV toestemming geven en subsidiëren
van strategische projecten.
- de vier principes waarop het structuurplan steunt benoemen en beschrijven:
1. Gedeconcentreerde bundeling: De grootste concentratie moet zich bevinden in de
Vlaamse ruit (Gent-Antwerpen-Brussel-Leuven).
2. Economische ontwikkeling: zee- en luchthavens zijn poorten naar de wereldeconomie
en hebben dus ruimte nodig.
3. Infrastructuur: het bestaande netwerk nog verhogen.
4. Fysisch systeem: riviernetwerken en grootschaliger ruimtes zijn belangrijk.

3.2.2 de ruimtelijke uitvoeringsplannen


- het verschil verklaren tussen een uitvoeringsplan
en een structuurplan:
• uitvoeringsplan: RUP geeft uitvoering aan een
ruimtelijk structuurplan
• structuurplan: leggen de grote lijnen vast.

3.2.3 de gemeentelijke uitvoeringsplannen (RUP)


- gemeentelijk RUP legt de algemene bestemmingen vast van
de verschillende delen van het grondgebied, zoals
woningen, nijverheid, landbouw

- een algemeen plan van aanleg (APA) herkennen: APA


bepaalt de bestemming voor het hele grondgebied van de
gemeente. Het moet gegevens bevatten over de bestaande
toestand, wijzigingen in het wegennet weergeven,
voorschriften voor de vormgeving…

10
4. de kosmische ruimte
4.1. het heelal
4.1.1 de optische telescoop en de radiotelescoop
1. optische telescoop= optisch instrument waarmee verre
objecten vergroot kunnen worden waargenomen=verrekijker
→ 3 soorten:
o Reflectoren: telescopen met enkel spiegels
o Refractoren: telescopen met enkel lenzen
o Catadioptrische systemen: telescopen die lenzen en
spiegels combineren

Voordeel: Lichtgevoeliger dan het blote oog


Nadeel: Enkel ’s nachts waarnemen, Bewolking en lichtpollutie verstoort waarneming,
afzwakking van straling door atmosfeer

2. Radiotelescoop: ontvangstinstallatie speciaal voor het


waarnemen van korte golf radiosignalen, afkomstig van
astronomische objecten

Voordelen: Ook overdag bruikbaar, Geen last


bewolking/randlicht
Nadeel: Temperatuurgevoelig

→ Ideale standplaats voor beide telescopen: weinig wind, droge plaats met weinig planten, in hoge en
ijle ruimte zodat weinig luchtvervuiling en dus waarneming zuiverder en optimaler.

4.1.2 het ruimteonderzoek


voorbeelden van het ruimteonderzoek benoemen en toelichten:
1) Weersvoorspellingen
2) Observatie milieu en klimaatsveranderingen
3) Globaal overzicht aarde: wat is bewoond of onbewoond…
4) Oorlogsvoering: navigatie, spionage…
5) Dagelijks gebruik: telefonie, datacommunicatie…
6) Toekomstige langdurig verblijf in de ruimte: kunnen we op een andere planeet of in de
ruimte wonen, wanneer het niet meer gaat op deze?

4.1.3 het lichtjaar


- dit begrip definiëren: afstand die licht aflegt in 1 jaar, opm. lichtminuut= afstand die licht aflegt
in 1 min.
- de afstand van een lichtjaar berekenen: (d.m.v. lichtsnelheid wordt die berekend → ongv. =
9 . 10^15 m, exact= 9.46 miljard km → afstand die licht aflegt in 365 dagen (geen
schrikkeljaar, indien wel 366!)

11
4.1.4 de structuur van het heelal
- def. Heelal= universum= kosmos
- def. Galaxy= sterrenstelsel: verzameling
sterren die door eigen zwaartekracht bij
elkaar gehouden wordt.

opbouw van universum/heelal:


> supercluster: verzameling sterrenclusters die rond hun centrum draaien
> cluster: verzameling sterrenstelsels die rond hun centrum draaien
> sterrenstelsel:= Galaxy= verzameling miljarden sterren die rond hun centrum draaien en
samengehouden worden door de zwaarte- en aantrekkingskracht Bv. Melkweg,
sterrenstelsel waar wij ons in bevinden.
> planetenstelsel: verzameling planeten die rond dezelfde ster draaien Bv. Het zonnestelsel,
planetenstelsel waarin wij ons bevinden, draait rond zon.
> planeet : hemellichaam dat om een ster beweegt Bv. De aarde, planeet waar wij ons in
bevinden

de positie van de aarde en de mens in het heelal beschrijven


De aarde: Bevindt zich in een van die superclusters→ Binnen deze supercluster is er
groep/cluster → een van die sterrenstelsels in die lokale groep is de Melkweg → Ons
zonnestelsel is deel van de Melkweg → Ons zonnestelsel bestaat uit een groep van 8 planeten
die rond de zon draaien, aarde is daar een van.

4.1.5 het ontstaan en evolutie van het heelal


- de Oerknal beschrijven= big bang: het volledige heelal zou samengepakt zitten in één
minuscuul klein punt→ dus veel P en T waardoor gigantische ontploffing plaats vond → daarna:
heelal is beginnen uitdijen en afkoelen tot de toestand van vandaag. Samen met, of kort na de
Big Bang is een straling ontstaan (kosmische achtergrondstraling) die nog altijd in het heelal
bestaat, deze straling is 13,7 miljard jaar oud (=leeftijd van heelal, opm. leeftijd aarde= 4,5
miljard jaar geleden). En het is ook warm → warmte overgebleven van big bang.

- de evolutiemogelijkheden van het heelal benoemen, verklaren en beoordelen


> big rip: heelal blijft zich onbeperkt uitbreiden waardoor op bepaald moment alles uit elkaar valt
> big freeze= big chill: energie geraakt ooit op en alles stopt met uitbreiden
> big crunch: er zal nieuwe big bang gebeuren→ nieuwe oerknal dus ook nieuwe heelal.

de aarde in het zonnestelsel


4.2.1 afstanden in het zonnestelsel
- de astronomische eenheid definiëren= AE= afstand tussen aarde en zon= 1 AE = 150
miljoen km
- afstanden berekenen in het zonnestelsel aan de hand van de lichtseconden en de
lichtminuten:
1 lichtjaar = 63.240 AE 1AE = 150 000 000 KM
Een lichtseconde: is de afstand die het licht in één seconde aflegt in een vacuüm. 1
lichtseconde = 300 000 km
Een lichtminuut: is de afstand die het licht in één minuut aflegt in een vacuüm. 1 lichtminuut =
18 000 000 km (lichtseconde x60)

12
4.2.2 de zon en het zonnestelsel
def. Zonnestelsel: planetenstelsel, bestaat uit zon en hemellichamen.

Structuur van zonnestelsel: bestaat uit: de zon, Acht planeten, Dwergplaneten, Planetoïden,
Kometen, Meteorieten.

Zonnestelsel: onderverdeeld in drie gebieden:

1) Vaste binnenplaneten: Mercurius, Venus, Aarde en Mars


2) Gasrijke reuzenplaneten: Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus
3) Ontelbare komeetachtige hemellichamen: waaronder Pluto, voorbij Neptunus

de zon
4.3.1 wat is de zon

• Is een redelijk kleine ster, Waarom zien we de zon groter dan andere sterren? Meest dichtbij
staande ster bij de aarde, nl. 150 miljoen Km.=de astronomische eenheid van de zon.
• Grootte van de zon: straal= +/- 700 000 km. (straal aarde= +/- 6400 km)→ verhouding
aarde/zon= zon is 1.3 miljoen keer groter
• Hoe komt de zon aan energie/ Hoe kan de zon stralen ? lichte waterstofatomen botsen tegen
elkaar waardoor heliumatoom ontstaan: 4H^1→ 85% (van de zonreacties) is He^4+E
(proces=kernfusie) → omzetting naar straling.
• Zon geeft licht en warmtestralingen.
• Waarom vindt kernfusie plaats de in kern van de zon? Er is veel druk aanwezig in de kern.
• Zon is een plasmabol/gasbol.

4.3.2 structuur van de zon

• “Oppervlak”= fotosfeer (oranje/geel)


• “Dampkring”=chromosfeer (oranje/rood)
→ aanhalingstekens want zijn geen vaste structuren; wel gasvormig
• Zonnevlam: enorme ontploffing op de fotosfeer door teveel kernfusie.
• Zonnevlek: koudere vlek op de fotosfeer als tijdelijk litteken na zo een ontploffing.
• Zonnewind: plasma/gas van de zon die weggeslingerd wordt, na zo een ontploffing→
zonnelicht veroorzaken

Planeten
4.4.1 wat?
• Hemellichaam
• Voorwaarden om van planeet te spreken
− Beschrijft een baan rond een ster
− Bolvormig
− Dominant( moet vrij zijn in de baan)
• Welke planeten en hoeveel?
− 8 (vroeger 9 pluto weggevallen want bleek dat hij een dwergplaneet is)
− Mercurius, Venus, Aarde, Mars, Jupiter, Saturnus, Uranus, Neptunus

13
4.4.2 soorten
Rotsdwergen ( nl. Mercurius, Venus, terra, mars)

Gasreuzen (nl Jupiter, Saturnus) : grote planeten die vooral uit gas bestaan
• Een vraag: Jupiter is een beetje groter dan de aard maar kan meer gas bijhouden,
waarom? Door de afstand tot de zon (zon: warmtestraling en licht geven, door veel
zonnewind kunnen ze meer gas bijhouden)

Ijsreuzen (nl Uranus, Neptunus):


• staan verste van de zon, koud daarom veel bevroren materiaal (niet perse water, kan
ook bv ammoniak zijn)
• Dwergplaneten
• Kenmerken: draaien rond de zon, zijn bolvormig en zijn NIET dominant.

Plutoide (of ijsdwerg)


• Zijn dwergplaneten die verder dan de zon staan dan de echte dwergplaneten, worden
ook ijsdwergplaneten, ver van de zon → koud.
• Bevindt zich in een baan voorbij de laatste planeet.

Planetoïde Voorbeeld → zie foto


• Beschrijft een baan om een ster.
• Zijn niet bolvormig (want hebbe te weinig
zwaartekracht)
• Zijn niet dominant in de baan.
• Komen vooral voor in de beurt van mars

Ringen:
• draaien ook rond de maan
• Rotsdwergen hebben geen ringen, alle andere planeten wel.
• Men vermoedt dat ze ontplofte of mislukte manen zijn.

Kometen
• Ook vuile sneeuwbal
• Zonnewind zorgt ervoor dat de staarten van de zon wegwijzen (De zonnewind blaast
deze staarten van de Zon weg)
• Hebben twee staarten, geel en Blauw
• Door de hitte van de Zon sublimeert het materiaal van de kern en geeft de alzo ontstane
gaswolk, de coma, aanleiding tot de vorming van twee staarten:
• Geel = Stofstaart (moleculen)
• Blauw = Plasmastaart (ionen)
• Mengsel van rots & ijs afkomstig uit de Kuipergordel of de Oortwolk dat met een
langgerekte baan tot in de buurt van de Zon komt

Meteoren (Vallende ster, en geen ster)


Lichtverschijnsel dat zich voordoet wanneer een brokstuk uit de kosmos de atmosfeer
binnendringt en zal opbranden, door wrijvingskracht.
Meteoriet
Meteoren met een te grote diameter branden niet volledig op in de atmosfeer & slaan in op het
aardoppervlak

Aarde: 3e planeet van de zon, heeft eigen maan, gematigde temperatuur, platentektoniek…
14
Aardrotatie en aardevolutie
= de twee hoofdbewegingen van de aarde

4.5.1 de aardrotatie

Als de aarde rond haar as draait spreken we van de aardrotatie. De aarde draait van west
naar oost in ongeveer 24 uur (23u 56min 4s) rond haar as.

Omdat de breedtecirkels niet allemaal even lang zijn, verandert de afstand die punten op
verschillende breedtes in een dag afleggen. Dit betekent ook dat de omtreksnelheid
verandert volgens de breedteligging:

• evenaar: 1.666 km/u


• polen: 0 km/u

4.5.2 de gevolgen van de aardrotatie:


• Tijdens afkoeling is de materie van west naar oost beginnen roteren -> door verschil
omwentelingssnelheid is aarde niet afgekoeld tot perfecte bol
• Zwaartekracht niet overal hetzelfde
• Duur dag en nacht niet overal even lang
• Tijdsverschil op aarde

4.5.3 aardevolutie en de gevolgen van de aardrevolutie= schrikkeljaren, voorkomen


van seizoenen, lengte van dag en nacht, culminatiehoogte.
aardevolutie: draaien rond de zon
• Zon: ellipsvormig, geen perfecte ster , blauwe bol stelt
aarde voor
• Perihelium= dichtste stand van de aarde tot de zon (rond
4de januari)
• Aphelium= aardste verste weg van de zon, grootste
(rond 4de juli), dan is het bij ons warm

• Dus stand van aarde tot de zon heeft niks met seizoenen
te maken. Er zijn andere redenen voor het voorkomen van seizoenen
• Gemiddelde afstand zon-aarde= +/-150 miljoen km
• Om de 365 dagen, 5 uren, 48 min, 46 sec maakt de aarde 1 tour rond de zon. =1 jaar
Soms 366? → door schrikkeljaar : 1x om de 4 jaar ( jaar : 4 of 400 maar niet 100)

Verklaring voorkomen van seizoenen: door gekantelde aardas (aardas staat schuin)→
gevolg: zon schijnt telkens op andere helft van de aarde: warme dagen, lange dagen, korte
dagen, koude dagen. → wanneer welke seizoen? Zie atlas.

Verklaring lengtes van dag en nacht:


siderische (zonnedagen) en synodische dagen (sterrendagen)
Siderische: korter dan 24 uur
synodische dagen: dagen die 24uur duren
Solstitium: zonnestilstand= zonnewende : momenten dat de dagen terug langer of korter
worden.

15
Culminatiehoogte berekenen:
- 21 juni: culminatiehoogte 23º27’NB (Kreeftskeerkring) 90º
-
- 23 september: culminatiehoogte op 0º (evenaar) 90º
- 22 december: culminatiehoogte op 23º27’ZB
(Steenbokskeerkring) 90º
- 23 maart: culminatiehoogte op 0º (evenaar) 90º
Voor deze bovenstaande specifieke datums vind je de
culminatiehoogte, van de andere plaatsen als volgt:

- Neem de breedteligging van de plaats met de loodrechte stand


- Neem de breedteligging van de plaats waar je de culminatiehoogte voor zoekt
- Bereken hoeveel graden er tussen die twee breedteliggingen ligt
- Trek het resultaat af van 90º

de ruimtevaart en haar toepassingen


1) polaire satellieten: een satelliet in polaire baan, draait rond zuid- en
noordpool. Wordt gebruikt voor aardobservaties, satellieten voor het
weer,..
voordelen: - Kunnen vrijwel alle plaatsen in beeld brengen
- Heel gedetailleerd en een vrij continue waarneming.
2) geostationaire satellieten : een satelliet in een geostationaire baan
is stationair ten opzichte van de aarde, lijkt niet rond aarde te
bewegen maar doet het wel, heeft cirkelvormige baan en heeft zelfde
snelheid als die van aardrotatie (doen om 24u een rondje), geen
perfecte detail geven drm ook communicatiesatellieten
voordelen: - Door de ‘onbeweeglijkheid’ van deze satellieten, kan men
oneindig veel beelden maken van eenzelfde gebied.
- Maakt het mogelijk om de ontwikkeling van bepaalde
fenomenen te volgen of veranderingen op te merken door
altijd hetzelfde standpunt te hebben.
3) oblieke satellieten: leggen een baan af op een specifieke
breedtegraad noord of zuid van de evenaar.

4.6.1 de toepassingen van satellieten op ons dagelijks leven


1) nut van satellieten voor communicatie: maakt televisie, radio, telefoon, internet… mogelijk
+ gps meer gedetailleerd.
2) nut van satellieten voor weersvoorspellingen: weer in verschillende landen observeren
en verklaren, aardbevingen voorspellen, zware onweer,.. → levens redden.
3) nut van aardobservatie: voor klimaatonderzoek, kaarten maken,..

voorbeelden van nuttige aardobservatie benoemen: Envisat: draaide in een polaire baan
(altijd zo bij observatie) en onderzocht klimaatverandering
het beoordelen van visuele, infrarood en bewerkte satellietfoto's
× Visuele satellietfoto’s: de helderheidsverschillen stellen reflectieverschillen voor, men kan
ook wolkenschaduwen waarnemen
× Infrarode satellietfoto’s: de helderheidsverschillen stellen temperatuurverschillen voor,
men kan zelden tot nooit wolkenschaduwen waarnemen
× Bewerkte satellietfoto’s: door beide beelden te combineren, kan men verspreiding van
weersystemen over het aardoppervlak bepalen en de evolutie ervan volgen.

16
5. het weer en het klimaat op aarde 14%
de aardse atmosfeer
5.1.1 Atmosferische opbouw van aarde
De atmosfeer is het woord dat men gebruikt om de gaslaag, die de aarde omgeeft, te
omschrijven. Het bestaat uit een mengsel van gassen en is onderworpen aan de
aantrekkingskracht van de aarde. Zonder de gelaagde atmosfeer is leven op aarde niet
mogelijk:
- voorziet ons van nodige zuurstof
- beschermt ons tegen meteorieteninslagen en ultraviolette straling van de zon
- houdt warmte vast -> leefbare temperatuur op aarde
Exosfeer
- buitenste laag vd dampkring (grens met ruimte
500-1000 km)
- lichte gassen, helium, koolstofdioxide
- gasdeeltjes trillen: kunnen niet ontsnappen

Thermosfeer (ionosfeer)
- tussen 85-500 km: zonne-energie doet temp oplopen
in de zone thermosfeer
- radiogolven teruggekaatst
- botsing van kosmische deeltjes – atomen
-> atomen ioneseren en gaan gloeien
= poollicht

Mesosfeer
- temp daalt (50-100 km)
- dieptepunt: 85 km hoogte 100°C =
mesopauze (meteoren komen hier voor)

Stratosfeer
- zonne-energie bereikt stratosfeer ozon (uit
zuurstofatomen) (10-50 km)
- ozonlaag: absorptie schadelijke stofffen

Troposfeer (weersfeer)
- voornamelijk stikstof en zuurstof
- vrije zuurstof: afkomstig van fotosynthese
(=ademhaling mogelijk)

Natuurverschijnselen in de atmosfeer: hebben uiteenlopend te maken van tornado’s tot het poollicht,
geologische verschijnselen zoals vulkanisme... -> oorsprong in atmosfeer!

17
5.1.2 de warmtebalans
 Stralingsbalans → Evenwicht in straling
op aarde.
× Totale begin zonne-energie= 100%
× Reflectie in totaal = 30%

× Absorptie in totaal= 70% :


-door atmosfeer: 19%
-Door contineten en oceanen: 51%

× Het geabsorbeerde licht wordt omgezet


in warmte. : alle 70%!

 Broeikaseffect
× stappen 1 tem. 4 kennen.
× Voorbeelden van broeikasgassen: co2, H,
methaan.
× Broeikaseffect is belangrijk om de warmte op
aarde leefbaar te maken.

5.1.3 De factoren die de luchttemperatuur in de troposfeer beïnvloeden

1. De zonnestand: invalshoek van zonnestralen/hoogte van de zon beïnvloed de temperatuur.


Wanneer de hoek 90º bedraagt →hoogste temperaturen komen voor.
2. De bestralingsduur: ’s zomers lange dagen, korte nachten en ’s winters omgekeerd, speelt
vanzelfsprekend mee in de levering van zonne-energie
3. Het reliëf: temperatuur neemt af met de hoogte.
4. De tegenstelling land-water: dicht bij de zee geeft koude zomers en zachte winters, en
verder van de zee geeft warme zomers en heel koude winters. Dit betekent dat de nabijheid
van de zee de temperatuurschommelingen vermindert.
5. Zeestromingen: warmtetoestand van oceanen beïnvloed de temperatuur op land, het
verschilt dus veel als een zeestroom van een pool of van de evenaar komt.
6. De grondsoort: bv. Droog zand kan heel hoge temperaturen bereiken in de zomerzon, dus in
het algemeen zijn zandgebieden warmer in de zomer, maar hier geldt wel: wat snel opwarmt,
koelt ook snel af. Ook donkere bodems absorberen meer zonne-energie dan lichtere, omdat
de lichtere meer licht reflecteren.
7. De wolken: wolken vormen een schild voor warmte-uitstraling en kaatsen warmte dus terug.
Bij wolkeloze hemels kunnen de winters het koudst zijn.

5.1.4 de luchtcirculatie
- de land- en zeewinden
landwind: lokale wind die van land
naar zee waait
zeewind: wind vanuit zee naar land

18
- de algemene luchtcirculatie op aarde
luchtdruk: druk die atmosfeer uitoefent op haar aardoppervlak
hogedrukgebied gebied waar luchtdruk hoog is, o doordat lucht
(hoog) in de atmosfeer afkoelt en gaat dalen
lage drukgebied gebied met lage luchtdruk, ook depressie
genoemd.
hadly cel: of de tropische cel loopt van de evenaar tot de
subtropen
polaire cel warme lucht richting de polen maar wanneer afgekoeld
daalt ze neer
ferrelcel cel op gemiddelde breedte, tussen de 30e en 60e
breedtegraad, Deze cel hangt van
haar bestaan door interactie tussen de Hadley-cel en de Poolcel.

de drukkernen
Hogedrukkern: H op kaart of maxima/anticyclonen > 1013hPa
Lagedrukkern: L op kaart of minima/cyclonale gebieden/depressies < 1013hPa
➔ ontstaat door gewicht van atmosfeer op aarde
Isobaren: lijnen die punten/plaatsen met dezelfde luchtdruk verbinden. Als isobaren gesloten zijn,
vormen ze hoge of lage drukkernen: hoe dichter bij elkaar, hoe groter het verschil.
Hectopascal: hPa, eenheid van luchtdruk uitgedrukt in bar. hPa= millibar.
‘normale’ luchtdruk op zeeniveau =met 1013 millibar, of dus een atmosferische druk van 1013 hPa.
wet van Buys Ballot : als je staat met de rug naar de wind, het lagedrukgebied zich op het
noordelijk halfrond links van jou bevindt en het hogedrukgebied rechts van jou. Op het zuidelijk
halfrond is dit andersom en vind je de laagste druk aan je rechterhand.

5.1.5 de verdamping en condensatie


Absolute luchtvochtigheid: de totale hoeveelheid waterdamp in gram per m3 (g/m3) lucht op
een bepaald moment.
Maximale luchtvochtigheid: de hoeveelheid waterdamp die de lucht maximaal kan bevatten
bij een bepaalde temperatuur. (Hoe hoger de temperatuur, hoe vochtiger). Relatieve
luchtvochtigheid: geeft verhouding weer tussen de absolute en maximale vochtigheid bij een
gegeven temperatuur en druk.
Condensatie: vorming van waterdruppels in warme, vochtige lucht die afkoelt.

Verschillende condensatievormen:
o Regen: water dat in druppels uit de lucht valt
o Sneeuw: neerslag van witte ijskristallen
o Dauw: ‘stille neerslag’, druppeltjes op sterk afgekoelde voorwerpen, ontstaat door
rechtstreekse condensatie van waterdamp.
o Hagel: neerslag bestaande uit ijsdeeltjes met een diameter van minstens 5 mm → ten
gevolge van aangroeiing van ijslaagjes tijdens hun weg op en neer door een grote
stapelwolk.
o Mist: wolken vlak boven of op de grond dat o door afkoeling van koude, met warme,
vochtige lucht.
o Ijzel: wanneer regen op de grond direct bevriest, dit is een glad ijslaagje.
o Rijm: bevroren dauw
o Nevel: lichte mist, dunne wolken die laag boven de grond

19
het algemeen neerslagbeeld op de aarde
o Convectieregen: door sterke opwarming van het aardoppervlak
o Stijgingsregen: bergen dwingen de lucht om te stijgen
o Regen gepaard met frontale depressie

5.1.6 de klimaten

Opmerkingen:
Klimatogrammen: Een klimatogram is een grafische weergave van temperatuur en
neerslagverloop tijdens een jaar op een bepaalde plaats en geeft info over:
- Gemiddelde maandtemperatuur: in ºC: rode, lijn.
- De neerslag: Elke blauwe ‘staaf’ geeft de gemiddelde maandneerslag weer in mm.
- De gemiddelde jaarneerslag
Afkortingen: Gemiddelde jaartemperatuur: TJ
Jaarneerslag (som) in mm: NJ
Gemiddelde maandtemperatuur: Tm
Temperatuur van de warmste maand: Tw
Temperatuur van de koudste maand: Tk

5.1.7 het West-Europese weer


• de drukgebieden onderscheiden op een weerkaart
isobaren maken boog/ cirkel rond drukgebieden en die
worden aangeduid met L/H.
➔ indien H: het weer is stabiel, L: bewolking + neerslag
want waterdamp w gecondenseerd.

de fronten aanduiden op een weerkaart


fronten: scheidingsvlak tussen twee luchtsoorten (warm/koud) → overgangszonde warm><koud
→ fronten ontstaan wnr warme en koude luchtmassa’s botsen → 2 luchtmassa’s (verschillend)
met dezelfde richting maar versch. snelheid.

20
Soorten fronten:
1) koudefront: koude luchtmassa haalt de warme in, koudefront is bolvormig en gebogen. Daarom
moet de warme lucht stijgen → gevolg: wolkenvorming en neerslag

2) warmtefront: warme luchtmassa


haalt de koude in en schuift over de
koude, is niet bolvormig en gebogen wel
recht, warme lucht stijgt traag, en koelt
traag af dus weerverschijnselen niet zo
hevig zoals bij koudefront.

3) stationair front: front ontstaat (koud/ warm) maar verplaatst zich


niet
4) Occlusiefront: sneller bewegend koudefront haalt warmtefront in → o vermengde fronten:

de neerslagzones aanduiden op een weerkaart:


indien L: neerslag neerslagzones bevinden zich onder
of in omgeving van fronten of lage drukgebieden, bij
koudefront en occlusiefront is er altijd neerslag, bij
warmtefront heel soms.
windrichtingen aanduiden op een weerkaart:
drukgebieden bepalen windrichtingen, indien H:
lucht stroomt in wijzerzin, L: tegenwijzerzin.

21
5.1.8 de satellietfoto's
Lagedrukgebieden: te herkennen aan spiraalvorm die naar binnen gaat.
Hogedrukgebieden: draaien in wijzerzin→ geen wolken, indien wel: heel dun en verspreid.
→ vb. boven: lage, onder: hoge.

➔ vb. beide

de fronten aanduiden op satellietfoto’s


Fronten: hierbij moet je eerst de lagedrukgebieden zoeken
(lagedrukgebieden zijn gebieden waar twee luchtsoorten
vermengen), want deze ontstaan wanneer koude en warme lucht
botsen.
➔ Koudefronten: zijn gelijkmatige getint, met heldere vlekken.
Het zijn duidelijke stroken wolken, je ziet een
wolkenband.
➔ Warmtefronten: zijn minder goed te herkennen
omdat ze geen vaste vorm hebben en variëren in
grootte.

de neerslagzones aanduiden op satellietfoto's


je moet bij de fronten kijken, meestal koudefronten. Je
zoekt de bewolkte zones, onbewolkt betekent wegtrekken van wolken. In foto zie je duidelijke
neerslagzones, wolkenbanden.

5.1.9 de frontale depressie


- het ontstaan van een frontale depressie= lagedrukgebieden door botsing warme en koude
luchtstromen.=> depressie met fronten.
- de evolutie van een frontale depressie: start in een golf en geleidelijk wordt de lagedrukkern
dieper.

- verband tussen frontale depressies en de neerslag: warme lucht w gedwongen op te stijgen,


dus er ontstaan aan het aardoppervlak een tekort aan lucht: het lagedrukgebied. Hierbij treedt
wolkenvorming en neerslag op. Bij een warmtefront gaat dit proces gelijkmatig, met langzaam
opkomende bewolking en matige aanhoudende neerslag. Bij een koudefront ontstaan de
wolken vrij plotseling, waardoor de neerslag heftig is.
- invloed van een front op het weerbeeld: ontstaan van neerslag, dikke wolken, soms onweer,
zware buien,.. door frontale depressie.

22
5.1.10 het weer in België
Bij hoge luchtdruk: >1013hPa → indien P meer→ kans zonnig, indien P → kans bewolking,
indien lucht-P stabiel: rustig weer.
Bij lage luchtdruk: <1013hpa → indien P → kans wegtrekken van wolken, indien P meer →
neerslag, indien geen verandering: bewolking.
Dus: bij lage LP (=luchtdruk): wolken, hoog: geen wolken, heel hoog: zonnig, heel laag:
neerslag.
voorbeelden van de invloed van het weer op het toerisme:
Warm weer: meer toeristen voor zee,…
bij heel koud weer+ sneeuw: ook goed want wintertoeristen.
Bij slecht weer: geen/ weinig toeristen.

5.1.11 de West-Europese weerkaart


O hoge- en lagedrukgebieden en fronten te situeren
O bepaal vanwaar de lucht komt, komt ze van het zuiden? Van het oosten? → dus zuiderwind/
oosterwind.
O is er frontale depressie? + gevolgen geven
O Probeer zoveel mogelijk te weten te komen over: neerslag, luchtdruk, temperatuur, wind… .

6. de draagkracht van de aarde en mondiale verschuivingen 16%

de zure regen
- de oorzaken van zure regen: door
verbranding van fossiele brandstoffen
komen zwaveldioxide en andere
schadelijke stoffen vrij (komen in lucht en
water terecht -> giftig water verdampt ->
ontstaan zuur regen)
- verbanden tussen zure regen en
socio-economische activiteiten:
verbranding fossiele brandstoffen door industrieën, verkeer (auto’s,..), meststoffen in LB,..
- de gevolgen van zure regen:
1. schadelijk voor monumenten, gebouwen, beeldhouwwerken, en alles wat kalksteen bevat.
2. zorgt voor verzuring van oppervlaktewateren.
3. Veel biologische processen kunnen alleen plaatsvinden binnen normale phwaarde. Zuur
regen -> ph-daling ->het ecosysteem kan vernietigd w. Bv. meren gaan ‘dood’, planten
moeilijk fotosynthese,..
- oplossingen voor zure regen voorstellen: geen luchtvervuiling ->oorzaak uitschakelen bv.
elektrische industrieën i.p.v. chemische industrieën, milieuvriendelijke auto’s i.p.v. gewone
auto’s,..

23
de bodemdegradatie
= afname van productiviteit van bodem

- de oorzaken van bodemdegradatie:


1. landbouw: meststoffen, herbiciden, pesticiden,..> slecht voor bodem
2. afval: na verbranding van stoffen ontstaan biologisch niet afbreekbare as die trekt via bodem
naar grondwater.
3. Industrie: zorgen voor ontstaan giftige stoffen.
4. Bij afvalwaterverwerking kunnen kleine metalen,.. in bodem terecht komen.
5. Vastafval: huisafval= biologisch niet afbreekbaar.
- verbanden tussen bodemdegradatie en socio-economische activiteiten:
Storten van huishoudelijk en industrieel afval op plekken waar het niet mag
- de gevolgen van bodemdegradatie:
stoffen worden rechtstreeks in ons lichaam opgenomen, dus: Schade aan ademhalingsstelsel,
Huidproblemen, Kanker.
- oplossingen en verbeteringen voor bodemdegradatie:
minder afval (zowel door ons als door industrieën)

het probleem van de voedselvoorziening op aarde


hoe meer bevolking, hoe meer voedsel nodig -> in werkelijkheid soms niet haalbaar bv. Afrika en
Europa. (Afrika veel mensen maar weinig eten)

de duurzame voedselvoorziening
= productie van voedsel zonder schade aan milieu

- verbanden tussen een duurzame voedselvoorziening en


• de agrarische evolutie: ontwikkelde technieken in landbouw ->moeilijker om aan duurzame
productie te doen want men had de mogelijkheid om snel veel te produceren en dus veel
verdienen: geld boven milieubelangen.
• de demografische evolutie: =bevolkingsgroei, bemoeilijkt duurzame voedselproductie ook want
veel mensen dus snel en veel voedsel nodig.
• de economische evolutie: internationale economie -> men kan makkelijk aan elkaar
grondstoffen leveren: voedselproductie gaat vlotter.

de eindigheid van de grondstoffen


> Grondstoffen= stoffen w verwerkt tot andere stoffen, 2 soorten:
1. Primaire: w in natuur en aardkorst gevonden.
2. Secundaire: wordt gewonnen uit recyclage.
> Grondstoffen wordt verdeeld in 4 groepen:
1) biomassa (resultaat van landbouw, visserij, bosbouw,...)
2) fossiele brandstoffen (energiebron, maar ook grondstof
van de chemische industrie)
3) constructiemineralen (grind, zand,...)
4) industriële mineralen en ertsen
> fossiele brandstoffen: brandstoffen ontstaan uit organische materiaal (afgestorven
planten/dieren, w fossielen!) ->fossiele energiebronnen= soorten: aardolie, aardgas, steenkool.
> Verbranding fossiele brandstoffen: ontst. koolstof
> Fossiele brandstoffen zijn eindig!
> Fossiele brandstoffen: zeer belangrijk voor productie en economie van een land -> gevolg:
landen die niet over zulke stoffen beschikken zijn economisch afhankelijk van landen die
er wel over beschikken.
24
de productie en consumptie van de aardolie en
het aardgas
P-plaats= Saudi Arabië en VS ->gewonnen door boringen in
aardkorst

C-plaats=wereldwijd, vooral geïndustrialiseerde landen met


nood aan fossiele brandstof voor hun productie

- de productie van aardolie en aardgas is eindig: voorraad aardolie en aardgas in zeebodem


(oorspronkelijke plaats) raakt op.
- de transportmiddelen tussen de productie- en consumptieplaatsen
> aardolie: handigst ->oliepijpleidingen
> andere transportmiddelen over zee (transport schepen),.. via land: trein,..

het duurzaam beheer van grondstoffen en energie


- de Ladder van Lansink, definitie= standaard op vlak van afvalbeheer prioriteit geven aan
milieuvriendelijke afvalverwerkingswijze

- verwerkingsmanieren van afval gerangschikt (meest-minst milieuvriendelijk):


1) preventie: afval vermijden
2) Hergebruik: zodanig produceren
zodat meermalig gebruiken dan
weggooien bv. plastiek fles
3) Recyclen: chemische verbinding
afvalstof verbreken + nieuwe product
maken, gebeurt in labo’s,.. bv. recyclen
van glas
4)Verbranden van afval (nadeel: veel E van
aarde en geld)
5) Storten: te vermijden

de ecologische voetafdruk
- Def. Ecologische voetafdruk= mondiale voetafdruk: getal geeft weer hvl productieve grond- en
wateroppervlakte iemand in beslag neemt per jaar
- Reden ongelijkheid van de ecologische voetafdruk tussen regio’s: iedereen heeft
verschillende eet- en leefgewoontes.
- oplossingen voor het verlagen van de ecologische voetafdruk van een individu en een
land: milieuvriendelijke life style! Bv. fiets i.p.v. auto, herbruik producten, biologische producten
kopen,..

de mondiale verschuivingen
6.9.1 de delocatie van activiteiten
- Def. delocatie: verhuizing bedrijven nr. buitenland (meestal derde wereldlanden), doel: meer
winst want geen belastingen betalen, arbeiders daar minder betalen, rechtstreeks aan
grondstoffen komen,..
- oorzaken van delocatie: arbeiders minder betalen want hebben weinig rechten in derde wereld
->doel= meer winst
25
6.9.2 de globalisering
- Def.: wereldwijde economie, proces van wereldwijde interacties tussen mensen, bedrijven,
regeringen en culturen.
- voorbeelden van globalisering:
1. multinationals: merken die je overal ter wereld in grote steden terug vindt bv.
McDonalds, Starbucks,..
2. internet en sociaal media (wereldwijde interactie en communicatie)
3. beperkte handelsbelemmering (wereldwijde economie)
- de positieve gevolgen van globalisering: communicatie gaat vlotter, makkelijker reizen want
verbeterde transport door globalisering, overdrag cultuur, andere volkeren goed beïnvloeden,
eigen cultuur en ideeën overal ter wereld verspreiden.
- de negatieve gevolgen van globalisering: globalisering is niet altijd milieuvriendelijk (door
transport,…), steeds grotere kloof arm en rijk (denk aan derdewereld landen),..;

6.9.3 de internationale migraties


• na WO I: Spanjaarden, Grieken, turken en Marokkanen in 1950-1960 voor handarbeid want
België tekort arbeiders
• 1990: mensen vanuit heel wereld: vooral Afrika (armoede), oost Europa (voor werk)
• hedendaags: vooral vluchtelingen uit Syrië, Afghanistan,.. > Midden-Oosten door oorlog

6.9.4 de push- en pullfactoren van de migraties


1. Pushfactor: factoren die immigranten niet aantrekken naar een bepaald gebied. Bv. geen
werk
2. Pullfactor: factoren van gebied trekken immigranten aan. Bv. goed weer

-> pullfactor afhankelijk van soort migrant! Bv. huidige immigranten< vluchtelingen, vervolgingen:
pullfactor: veiligheid (=politieke standpunt), voor Afrikaanse immigranten is pullfactor welvaart,
mensen uit Spanje, polen< werken,.. (=economische standpunt<)

7. de opbouw en de afbraak van fysische landschappen 24%


de structuur van de aarde
7.1.1 de inwendige structuur van de aarde

26
Aardkorst • Continentale korst • Oceanische korst
- landmassa - zeebodem
- basalt - graniet
- kleine massadichtheid - dik (35 km) - grote massadichtheid
- dun (5 km)

Mantel • Buitenmantel • Binnenmantel • Ondermantel


- vast - plastisch of taai vloeibaar - asthenosfeer (plastisch)
- silicaat - silicaat - lithosfeer (drijft)
- 80 km - 2900 km
Kern • Buitenkern • Binnenkern
- vloeibaar - vast
- nikkel en ijzer - nikkel en ijzer
- 5100 km - 6378 km

7.1.2 opbouw van de lithosfeer


Def. lithosfeer: bestaat uit de aardkorst en de buitenmantel + is buitenste gedeelte van de aarde

➔ Mineralen: natuurlijke verbindingen met een eigen vaste, scheikundige samenstelling en een
karakteristieke kristallijne kleur.
➔ Gesteenten: natuurlijke ophopingen die zijn opgebouwd uit mineralen. Sommigen bestaan
uit één soort mineraal, anderen uit meerdere.

de indeling van de gesteenten op basis van hun ontstaan


1. Stollingsgesteenten: gesteenten gevormd door stolling magma, bv. graniet, basalt
2. Afzettingsgesteenten: w gevormd op aardoppervlak door afbraak van andere gesteenten
tot sedimenten, bv. zandsteen, kleisteen
3. Metamorfe gesteenten: w diep in aarde gevormd door hoge druk en T (door aanwezigheid
magma), door kristallisatie of metamorfose van stollingsgesteente of sedimentair gesteente.
Bv. marmer, leisteen.
Verschillende processen:
• Sedimentatie: afzetting van gesteenten
• Kristallisatie: groeien van kristallen rond deels bestaande kristallen
• Metamorfose: ontstaan andere gesteente van een gesteende door verandering chemische
binding.
• Erosie: afslijten bodem aan oppervlak door water/ wind
• Verwering: gesteente verandert o.l.v. exogene krachten= weer, klimaat,..
• Diagenese: sediment ondergaat verandering nadat het is afgezet (niet in aardkorst) daarom
<- -> metamorfose
27
7.1.3 Kringloop
1. magma (vloeibaar gesteente)
2. stolling en kristallisatie
3. stollingsgesteente
4. erosie en verwering
5. sedimentatie
6. sediment en sedimentair gesteente
7. rekristallisatie en metamorfose
8. metamorf gesteente
9. (partieel) smelten.

Opm. : erosie verwering, Diagenese <- -> metamorfose


de kenmerken van de verschillende soorten aardkorst benoemen en verklaren
1. oceanische aardkorst= grotendeels basalt, 5-10 km dik, onder oceanen
2. continentale aardskorst= grotendeels graniet, 30-50 km dik, onder continenten

7.1.4 de endogene processen


- Definities: krachten komen uit lithosfeer en vormen nieuwe aardkorst, w (=worden) gedreven
door warmte en druk, vloeistoffen.
- de endogene processen zijn: Aardbevingen, Vulkanisme, Platentektoniek,
Gebergtevorming

7.1.5 de aardbevingen
- definitie: schokkende, trillende beweging van aardkorst
- oorzaak van aardbevingen:
1. verschuiving tektonische platen t.o.v. elkaar
2. vulkanisme
3. menselijke ingrepen: boringen voor olie,..
4. meteorietinslagen
- verschil tussen epicentrum en hypocentrum:
hypocentrum: aardbevingshaard= plaats waar aardbevingen ontstaan.
Epicentrum: plaats op aardoppervlak, loodrecht op hypocentrum.
- schaal van richter: schaal dat hoeveelheid E dat vrijkomt tijdens aardbevingen weergeeft in
de vorm van trillingen

28
7.1.6 de vulkanen
- Vulkaan= opening in lithosfeer van aarde waaruit magma van asthenosfeer vloeit naar
oppervlak vn. Aarde waardoor bergvorm gevormd wordt -> ≠ soorten vulkanen:

- Oorzaken vulkanen: 1) verschuiving tektonische platen t.o.v. elkaar 2) hotspots.


- nadelen vulkanisme: hongersnoden (lava vernietigt voedselgewassen), modderstromen,
asregen kunnen plaatsvinden na lava uitbarstingen,…
- voordelen vulkanisme: grond w vruchtbaarder, toerisme,..

Schildvulkaan Stratovulkaan

Hellingshoek Zeer klein (zie foto) groot

Eruptie type Effusief vulkanisme Zeer explosief

Andere / Samengestelde vulkaan


benaming

Plaats Ter plekke van een hotspot Bij subductiezone (= zone waar een oceanische aardplaat onder
een continentale of een andere oceanische aardplaat schuift)

Gevaarlijk? Nee want effusief (=rustig) Ja -> veel slachtoffers,..

29
7.1.7 platentektoniek
- verklaring van dit mechanisme:
• platentektoniek= delen van aarde verschuiven door elkaar
• 3 soorten platen: oceanische platen, continentale platen en combinatie van de twee
• reden platentektoniek: kern van aarde heeft veel E -> geeft die door aan platen
->ontstaan veel warmte in asthenosfeer (=convectiestroom) -> stroming koelt af indien
dichter bij aardoppervlak -> gaat terug naar binnenste van aarde -> proces herhaalt zich
-> conventiestromen nemen de platen mee (reden beweging).
- de gevolgen van de plaatbewegingen benoemen: vulkanisme, aardbevingen, contineten
verschuiven weg t.o.v. elkaar (heel traag),..

30
Definitie Ontstaan Voorbeeld
Fletcherrug
Ruggen
= langgerekt, hoger verschillende
gelegen structuur op de tektonische platen
bodem van de oceaan bewegen van elkaar af

Marianentrog
Troggen
= langwerpige, diepe bij subductie
inkloving (in de
oceaanbodem)

San Andreasbreuk
Breuken
= scheuren in de delen aardkorst zijn
aardkorst, langgerekt verschoven ten opzichte
vlak van elkaar

Death Valley
Slenken
= tektonische vallei: 2 evenwijdige breuken
laaggelegen deel van de met tegenovergestelde
aardkorst hellingsrichting

Kaapverdië
Hotspots
= gebied met grote magma raakt lithosfeer
vulkanische activiteit,
diep in de aardmantel

De Coast Mountains
Kustgebergten
= gebergte, evenwijdig
aan de kust
botsing van aardplaten

= gebergte, evenwijdig via de Alpen naar de


Continentiale aan een continentlijn Himalaya en
gebergten Indonesië

Atlan tische Oceaan


= grote zee tussen aardplaten schuiven uit
Oceanen
verschillende elkaar
continenten: kan
meerdere zeeën
bevatten

31
de geologie van de aardkorst
7.2.1. de geologische tijdschaal

Cenozoïcum Quartair: 0-2 milj jaar geleden • Eerste mensachtigen


0-65 milj
jaar geleden Tertiair: 2-65 milj jaar geleden • Verder ontwikkeling van zoogdieren
• Eerste primaten en vogels
Alpiene gebergtevorming
(paleogeen)

Mesozoïcum Krijt: 65-145 milj jaar geleden • Eerste planten met bloemen
65-251 milj
jaar geleden
Jura: 145-199 milj jaar geleden • Eerste vogels en zoogdieren
• Pangaea breekt
Trias: 199-251 milj jaar geleden • Eerste dinosauriërs

Paleozoïcum Perm: 251-299 milj jaar geleden • Reptielen met zoogdierachtige kenmerken
251-542 milj • Pangaea (supercontinent)
jaar geleden
• Extreme ijstijd

Carboon: 299-359 milj jaar • Reptielen en vliegende insecten


geleden

Hercynische plooiing
Devoon: 359-416 milj jaar • Amfibieën
geleden • Beenvissen
• Zaadplanten en boomvarens
• Insecten
Siluur: 416-443 milj jaar geleden • Echte vissen met kaken en vinnen
• België
Caledonische plooiing

Ordovicium: 443-488 milj jaar • Primitieve vissen (gewerveld)


geleden • Eerste landorganismen (algen)

Cambrium: 488-542 milj jaar • Eerste dieren met harde delen


geleden • Toename van soorten
= Cambrische explosie
Precambrium: 542-4,6 milj jaar • Proterozoïcum: meercellige organismen
geleden

• Archaïcum: eencellige organismen

32
7.2.2 de geologische structuren:

33
7.2.3 de transgressies en regressies
• Transgressie: verplaatsing van de kustlijn landinwaarts, als gevolg van een tektonische
activiteit of van een stijging van de zeespiegel.
• Regressie: verplaatsing van de kustlijn richting zee, als het gevolg van tektonische activiteit of
van een daling van de zeespiegel.
• Exogene processen: processen die van buitenaf op de aardkorst inwerken, zoals verwering,
erosie en sedimentatie.
-> Transgressies en regressies wisselen elkaar voortdurend af, soms in een cyclus, maar
soms ook onregelmatig.

7.2.3 de klimaatveranderingen in het Quartair


Het Pleistoceen heeft een snelle afwisseling van ijstijden en tussenijstijden (de warmere
perioden) waarin het aanzienlijk kouder was. De laatste ijstijd vond tien duizend jaar geleden
plaats. Deze zijn belangrijk omdat de invloed van de ijstijden op de vorming van ons huidige
landschap erg groot is, bijvoorbeeld:
• Reliëf: Ligging kustlijn veranderd, Uitbreiding landijsmassa’s
• Verwering: Uitsterven van plant- en diersoorten
• Erosie: Ontstaan modderbrij, Rivieren moeten een overvloed aan smeltwater en puin
verwerken

de uiterlijke vormgeving van de aarde


7.3.1 de exogene processen: verwering, erosie en sedimentatie
• verwering: vaste gesteente verbrokkelt naar lossere gesteente, door water/klimaat, zonder
verplaatst te w.
• erosie: het losmaken en transporteren van gesteente als gevolg van invloeden van weer en
klimaat.
• sedimentatie: of afzetting is het proces van ophoping en bezinking van materiaal.
->Verband tussen de 3: cyclus, sedimentatie= eindproduct van verwering of erosie. De
sedimentatie wordt op den duur sedimentatiegesteente, en kan daarna weer beïnvloed worden
door verwering of erosie.

7.3.2 de verweringsvormen
• Fysische: gesteente verbrokkelt zonder dat de chemische samenstelling verandert,
• Chemische: het oplossen of aantasten van gesteenten door de inwerking van water,
zuurstof en zuren. Reden: door de reactie kunnen andere mineralen gevormd worden.
➔ Chemische verwering van kalksteen wordt karst genoemd.
• Biogene: organismen stimuleren de verwering zowel rechtstreeks als onrechtstreeks.
> Rechtstreeks: boomwortels kunnen uiteenvallen en gesteenten kapot maken. Het
begint met fijne haarwortels die in kleine barstjes van de steen groeien, maar dit
wordt groter naarmate de boom dikker wordt.
> Onrechtstreeks: levende organismen brengen CO2 en zuren in de bodem. Deze
stoffen komen in het grondwater waardoor chemische verwering wordt geactiveerd.

7.3.3 De erosievormen
1. Winderosie: erosie door wind
2. zee erosie: erosie door zeewater
3. watererosie: erosie door water
4. riviererosie: erosie door revierwater
5. gletsjererosie: erosie door gletsjertjes
34
7.3.4 De sedimentatievormen gevormd door rivieren, wind, zee en gletsjers

35
7.3.5 de landschapsstudie van reliëfvormen, valleivormen, kustvormen,
sedimentatielandschappen, erosielandschappen en glaciale landschappen

36
37
7.3.6 de bodemkaarten
Bodems worden verdeeld in bodemhorizonten, aangeduid met hoofdletters.

o Bodem: al het gesteente dat zich onder het aardoppervlak bevindt.


o Reliëf: het geheel van hoogtes en laagtes van een landschap, vormt samen verticale
dimensies van het landschap.
o Vegetatie: geheel van planten die in een bepaalde omgeving voorkomt

38

You might also like