Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 2

Nova Natuurkunde 4 vwo | gymnasium Hoofdstuk 3 Diagnostische toets

Diagnostische toets

3 Energieomzettingen

1 Arbeid en energie spelen in veel situaties een rol.


a Leg in elk van de volgende situaties met behulp van de formule W = F · s · cosα uit of de arbeid die
door de genoemde kracht wordt verricht positief is, negatief is, of gelijk aan nul is.
A Er komt een basketbal op je af. Je gebruikt je spierkracht om hem te vangen.
B Je fietst met constante snelheid een helling op. De zwaartekracht werkt je tegen.
C Je duwt met je maximale spierkracht tegen een muur. Die beweegt niet.
D Een kogelslingeraar laat een kogel aan een ketting boven zijn hoofd draaien. De spankracht in de
ketting houdt de kogel in zijn cirkelbaan. De kogel heeft een constante snelheid en blijft op dezelfde
hoogte.
b Leg voor A, B, C en D uit vraag a uit of jouw conclusie klopt met wat je weet over de kinetische
energie in elke situatie.

2 Een fietser levert een nuttig vermogen van 1,1·102 W. Hij fietst 30 minuten lang met een snelheid van
18 km h–1.
a Bereken de geleverde arbeid.
b Bereken de gemiddelde tegenwerkende kracht die op de fiets werkt.

De fietser verricht arbeid door met zijn voeten op de pedalen te duwen. Via de ketting en de tandwielen wordt
ervoor gezorgd dat de fiets zich afzet tegen de grond. Dit is de kracht die ervoor zorgt dat de fiets vooruit gaat.
c Leg met behulp van een formule uit dat de kracht waarmee de fietser op de pedalen duwt altijd groter
is dan de kracht van de wielen op de grond.

3 Bij een kopstation eindigt het spoor (afbeelding 1). Enkele meters voor het eind staat een stootblok, dat ertoe
dient een langzaam rijdende trein die niet meer kan remmen tot stilstand te brengen. Dit stootblok, van het
type A, is zo gemaakt dat het kan meeschuiven met een trein. Door de wrijvingskracht die daarbij ontstaat
wordt de trein afgeremd.
Een trein met een massa van 183 ton die met snelheid 4,0 km h–1 op het stootblok afrijdt, wordt nog net tot
stilstand gebracht binnen de 5,0 m die het stootblok kan
verschuiven. Je mag aannemen dat de afremmende kracht
bij stootblokken van type A constant is tijdens het
afremmen.
a Bereken de kracht die het stootblok van type A
levert.
Een andere trein met dezelfde massa raakt hetzelfde
stootblok met 5,0 km h–1.
b Bereken welke snelheid de trein nog over heeft
nadat hij over een afstand van 5,0 m door het Afbeelding 1: Een stootblok
stootblok is afgeremd.

Er bestaan ook stootblokken van het type B. Deze kunnen niet meeschuiven met een trein. Zij remmen af
doordat er stugge veren in zitten die door de trein worden ingedrukt.
c Leg met behulp van (F,s)-diagrammen uit dat stootblokken van het type A gunstiger zijn dan die van
het type B als bij beide de maximale afremmende kracht even groot is.

1
Nova Natuurkunde 4 vwo | gymnasium Hoofdstuk 3 Diagnostische toets

4 Een eigenaar van een Friese staartklok (afbeelding 2) moet elke


dag rond dezelfde tijd de gewichten van de klok ophijsen omdat
ze dan op de laagst mogelijke stand zijn aangekomen. De
gewichten zijn van lood en hebben een messing omhulsel (4kg).
a Bereken de hoeveelheid zwaarte-energie die het systeem
krijgt door het ophijsen van de gewichten met 50 cm.
b Bereken het vermogen dat de klok verbruikt.

De wijzers hebben kinetische energie.


c Geef twee redenen waarom dat een zeer kleine
hoeveelheid energie is.
d In welke energiesoort wordt de rest van de zwaarte-
energie van de gewichten hoofdzakelijk omgezet?

5 Een bepaald type auto (massa 1,20·103 kg) verbruikt 1,00 L


benzine per 18,0 km rijden op een vlakke weg, bij een snelheid
van 90,0 km h–1. Van de totale weerstandskracht is bij die
Afbeelding 2: Een Friese staartklok
snelheid 80,0% luchtweerstand.
a Bereken hoeveel benzine deze auto verbruikt als dezelfde
18 km wordt afgelegd met een snelheid van 110 km h–1. De motor
werkt daarbij met hetzelfde rendement, maar de kracht die moet
worden geleverd is groter.

Een ander stuk weg is ook 18 km lang maar gaat schuin omhoog
waardoor de auto 900 m omhoog gaat. Bij een snelheid van 90,0 km h–1 is het verbruik nu 1,20 L benzine.
b Bereken het rendement van de motor van deze auto.

6 Als je wilt ontsnappen aan de zwaartekracht van de aarde, moet je een snelheid krijgen van ten minste
11,2 km s–1. Stel dat je dat zou willen proberen met een soort enorme katapult: je lanceert een capsule met
massa 300 kg met een elastische kabel met veerconstante 5·106 N m–1. Deze kabel knapt pas bij een kracht van
500 MN.
a Onderzoek met een berekening of er voldoende veerenergie in de maximaal uitgerekte kabel zit
opgeslagen om de capsule genoeg kinetische energie te geven.
b In werkelijkheid zou je meer energie nodig hebben om de capsule te lanceren. Noem drie andere
zaken waar energie in gaat zitten.

Deze manier van lanceren heeft hetzelfde nadeel als het afschieten van de capsule met een kanon. Dat nadeel
is er niet bij de manier waarop raketten in werkelijkheid opstijgen: door brandstof mee te nemen en de
motoren minutenlang te laten werken.
c Leg uit welk nadeel de katapult en het kanon hebben, en hoe dat nadeel wordt vermeden bij echte
lanceringen.

You might also like