Professional Documents
Culture Documents
PERCEPTIELEER Samenvatting2
PERCEPTIELEER Samenvatting2
PERCEPTIELEER Samenvatting2
Inleiding
PSYCHOLOGIE= wetenschappelijke studie van de GEEST en het gedrag
Maar wat kan de geest zoal inhouden?
Geest als homunculus (er zit als het ware een mannetje in ons hoofd)
Die gaat de lichamelijke processen:
→ bekijken (sensorisch systeem)
→ besturen (motorisch systeem)
→ Descartes
Geest = res extensa (extensa → extern → buiten onszelf)
Lichaam = res cogitans (cogitans → cognitie → hersenen)
⇒ de verklaring van problemen wordt hiermee uit de weggegaan want wat gebeurt er
in het hoofd van de geest (homunculus) in ons hoofd?? → nog een homunculus??
⇒ op deze manier wordt probleem oneindig aantal keer doorgegeven en dus uit de
weg gegaan
1
WERKING VAN DE HERSENEN
Proces van hoe een signaal door een neuron verloopt
Hersenen zijn opgebouwd uit neuronen (hersencellen) (zie afbeelding)
1. een neuron heeft een cellichaam
2. een cellichaam heeft verschillende vertakte gevoelige dendrieten die
binnenkomende signalen opvangen.
3. signalen die de signalen drempel overschrijden gaan adhv een impuls
(positieve lading) via de axonheuvel naar de axon
4. De axon (lange blauwe stengel) geleidt uitgaande signalen
→ (myelineschede (kussentjes rond de axon) versnelt dit proces)
5. in de richting van één of meerdere synaps knoppen (axonuiteinden)
6. Deze axonuiteinden zijn verbonden met andere neuronen, zo wordt het
signaal doorgegeven door ons hele lichaam.
INPUT
= receptoren van ons zintuigelijk stelsel
Knopen
OUTPUT = reactie
Knopen → zitten in onze spieren
Als deze knopen allemaal gekoppeld worden krijg je een mens met een geest die
kan waarnemen en wiens gedrag aangepast aangestuurd wordt
3
DUALISME
• de geest die waarneemt
• De geest die denkt
• De geest die gedrag aanstuurt
→ de geest als een substantie (res extensa)
Indien we er van uit zouden gaan dat het dualisme klopt dan heeft ons lichaam enkel
de functie van transporteren van signalen→ Neuronen dienen enkel om snel
informatie door te geven. De geest doet daaropvolgend al het echte werk.
MATERIALISME
Het waarnemen, denken en sturen van het gedrag zelf vormt de geest → Neuronen
dienen niet alleen om informatie te transporteren maar ook om ze te verwerken.
PSYCHOLOGIE
= wetenschappelijke studie van de geest en het gedrag
4
3 SOORTEN GEHEUGEN binnen de cognitieve invalshoek
Geheugen algemeen:
Door ervaring met de omgeving komen onze hersenen in een andere toestand
waardoor dezelfde input anders verwerkt gaat worden!
1. Sensorische geheugen
= zeer kortstondig bijhouden van alle info die op een gegeven moment op ons
lichaam afkomt (en waar we sensoren voor hebben).
Experiment: Hij toonde de deelnemers een matrix met 3 rijen van 3 letters die ze moesten
onthouden. Vervolgens liet hij hen dezelfde matrix bekijken gedurende dezelfde tijd, en
dan een toonhoogte horen die overeenkwam met een andere rij in de matrix. De kijker
moest zich de letters in die corresponderende rij herinneren.
Conclusie: hoe langer de tijd is tussen de display en de toon hoe slechter men presteert
2. Kortetermijngeheugen
→ Heeft maar beperkte capaciteit: is het vol en komt er nieuwe info bij? moet
er plaats worden gemaakt
3. langetermijngeheugen
→ bestaat uit 3 soorten codes
1) verbale code = semantisch (feitenkennis) / episodisch geheugen (persoonlijke
gebeurtenissen)
2) beeldcode → visueel geheugen
3) motorische code → procedureel geheugen
5
Punt en lijn
FYSISCHE PROCESSEN
omgeving: Elektromagnetische straling (licht)
SENSORISCHE PROCESSEN
fysiologie: Activatie van lichtgevoelige cellen
6
ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
Elektromagnetische straling heeft 2 belangrijke eigenschappen
1) amplitude → hoe hoger amplitude hoe intenser het licht
2) golflengte → bepaalt de kleur
⇒ slechts beperkt aantal golflengtes die zichtbaar zijn voor menselijk oog:
400 - 700 nanometer:
MAAR: het meeste licht dat opgevangen wordt door onze ogen komt niet
rechtstreeks van 1 van deze lichtbronnen maar wel via licht dat weerkaatst wordt
door de objecten rondom ons
7
ACTIVATIE VAN LICHTGEVOELIGE CELLEN
Uiteindelijk moet deze elektromagnetische straling omgezet worden naar de taal van
de hersenen (zenuwimpulsen). Dit gebeurt door activatie van lichtgevoelige cellen …
8
2. Omzetten van lichtstralen naar elektrische signalen
• Omzetting van lichtstralen naar elektrische signalen = transductie
• Ongeveer 127 miljoen lichtgevoelige receptoren in de retina/netvlies (per oog)
➢ staafjes (groen) → maken onderscheid in licht en donker
➢ kegeltjes (paars) → kleur
blinde vlek op: daar waar de oogzenuw het oog verlaat zijn geen lichtgevoelige
en kan er dus geen licht opgevangen worden op die plaats.
9
3. Informatie doorgeven naar hersenen
• chiasma opticum = plaats waar zenuwen van ogen kruisen tussen oog en corpus
geniculatum laterale
• informatie komt terecht in primaire visuele cortex (achterkant van ons hoofd)
→ hier worden signalen weer verder verwerkt
Fovea
Fovea: Regio van het retina die het meest acute zicht bekomt
Als je ergens naar kijkt wordt dat punt door de lens heen gespiegeld op de retina.
Heel de retina is een beeld van je zicht maar er is 1 punt = fovea, waar je op focust.
Op de fovea zijn alleen maar kegeltjes.
We zien het scherpst ter hoogte van onze fovea want daar zijn meeste kegeltjes
10
Eén enkele lichtgevoelig kegeltje per ganglioncel zorgt er voor dat we in het gedeelte
van het netvlies waar kegeltjes zitten (fovea) heel scherp kunnen zien
groepje van meerdere staafjes op één ganglion cel: hierdoor zien we minder scherp
in deze perifere gedeelte van ons netvlies (hoe verder weg van de fovea hoe slechter
we er kunnen zien).
Laterale inhibitie: Is als een zenuwcel (in de hersenen) geactiveerd wordt dit leidt tot
de onderdrukking (of inhibitie) van de zenuwcel die ernaast ligt. Dit verschijnsel helpt
ons om twee prikkels van elkaar te onderscheiden, zoals wanneer je zwarte letters
leest op een wit blad. het onderscheiden van 2 vlakken met elk een andere lichtheid.
→ ZORGT VOOR CONTRAST!!!! (denk aan gekke uitleg met groepjes)
Deze ganglioncellen reageren door deze laterale inhibitie perfect op lichtpunten (die
net even groot zijn dan hun centrumgedeelte): dit worden center-suround-cellen
genoemd.
11
center surround cellen = ganglioncellen reageren perfect op lichtpunten
Goed aan elkaar gekoppelde zenuwcellen hebben een systeem dat in staat is randen
te detecteren: Bovenste ‘zenuwcel’ is een cel die reageert wanneer er op die
specifieke locatie van de zenuwcel een verticale rand bevindt. Onderste ‘zenuwcel’ is
een cel die reageert wanneer er op die specifieke locatie van de zenuwcel een
horizontale rand bevindt. Op deze manier kunnen randen uit een beeld gehaald
worden. Deze randen zijn belangrijk voor ons mensen aangezien ze info bevatten
over wat we voor ons zien en dergelijke
12
Waarom zie je een ster beter wanneer je er net naast kijkt?
Het punt waar je op focust komt op de fovea, de fovea heeft geen staafjes en is dus
niet lichtgevoelig. De ruimte erond, met staafjes, heeft wel staafjes en is wel
lichtgevoelig waardoor je de ster dus beter zal zien
laterale inhibitie
• licht valt op zenuwcel → zenuwcel ernaast wordt
onderdrukt
→ contrasten worden vergroot!
• gebeurt in de ooghoeken en niet op het punt waar
we focussen
• contrast aan de buitenkant wordt verzwakt
• bv. wanneer we naar zijkant kijken zien we in
onze ooghoek dat het witte puntje
verdwijnt/tevoorschijn komt
→ er wordt meer zwart gezien dan wit
→ wit wordt onderdrukt
→ dus in onze ooghoeken zien we telkens zwarte
puntjes
Volgens een dualistische benadering zouden de verborgen knopen in het oog zelf niet
aanwezig zijn. Het visueel signaal dat opgevangen wordt door de lichtgevoelige cellen
zou volgens een dualistische visie gewoon doorgegeven naar een plaats in de
hersenen waar de geest zit die gewoon maar hoeft te kijken naar datgene wat uit ons
oog wordt doorgestuurd …
13
Kleur
Herhaling → we zien alleen bepaalde golflengtes namelijk tussen 400 en 700 nanometer
• golflengte staat in voor kleur
• amplitude staat in voor intensiteit licht
→ blauwe kleur = ongeveer 450 nanometer
→ gele kleur = 580 nanometer
→ rode kleur = 680 nanometer
14
RELATIEVE ACTIVITEITSNIVEAU:
(elk kegeltje heeft een marge zodat we lichtstralen van elke golflengte kunnen waarnemen)
15
Drie eigenschappen van licht
1. Helderheid van kleur (lichtintensiteit)
→ zie vorige les
2. Tint van een kleur
→ afhankelijk van activiteitsgraad van soorten kegeltjes
3. verzadiging van een kleur (hoeveelheid achromatisch licht= wit licht)
→ de meest verzadigde kleuren zijn de meest zuivere kleuren
→ hoe meer we overgaan naar wit/grijs/zwart, hoe minder verzadigd de kleur
→ cijfers staan voor activiteitsgraad !!
• subtractieve kleurmenging
→ door weerkaatsing op een oppervlak worden lichtstralen van verschillende
golflengte van elkaar afgetrokken
Bv. Rode verf + groene verf = bruin
16
Opponente Processen theorie
tweede theorie: Hering 1878
→ trichromatische theorie was basis
1. kanaal voor rood vs groen
2. kanaal voor geel vs blauw
3. kanaal voor zwart vs wit
⇒ door slechts één kleur van een opponent kanaal uit te putten, krijgen we daarna op
een wit beeld de opponente kleur te zien
⇒ twee theorieën worden als complementair beschouwd!!
trichromatische theorie in het oog als basis voor de opponente processen theorie
verderop in het visuele systeem
Kleurcontrasten
grondlegger: Johannes Itten
Kleurcontrasten = wijze waarop kleuren elkaar kunnen versterken of verzwakken
door de invloed die ze hebben op het perceptuele systeem
→ kleuren kunnen er dus ook anders uitzien in een andere context net zoals bij
lichtheid
7 kleurencontrasten:
1) kleur tegen kleur contrast
→ groter contrast bij verzadigde/zuivere kleuren
2) licht tegen donker contrast
→ zwart verhoogt stralingskracht en maakt kleuren lichter
→ wit verzwakt stralingskracht van de kleur en maakt ze donkerder
3) warm tegen koud contrast
4) complementair contrast
5) simultaan contrast
6) kwaliteitscontrast
7) kwantiteitscontrast 3
2 1
17
Vorm 2D
dingen die we zien worden beïnvloed door
• bottom-up processen → perceptuele organisatie
• top-down processen → patroonherkenning
onze waarneming wordt steeds meer beïnvloed door ons geheugen
→ top-down processen
perceptuele organisatie
→ voor mensen is dit gemakkelijk
→ geen gemakkelijke taak voor computers
perceptuele organisatie = welke randen en kleuren horen bij elkaar als onderdeel van
hetzelfde voorwerp?
Op basis van kleuren, lijnen.
HEURISTIEKEN ALGORITMEN
• Geen juist oplossing gegarandeerd, wel • Altijd bepaalde oplossing gegarandeerd
reëel. • Exacte manier van werken: traag en
• Snel en ruw en dus kans op fouten nauwgezet met perfecte uitvoering
• Voordeel: makkelijker te hanteren • Nadeel: heel intensief om perfecte
• Kans op foute interpretaties oplossing te bekomen
18
1) Perceptuele organisatie
tak van de psychologie die zich hier meeste mee bezig hield → gestalt psychologie
gestaltpsychologie:
→ geheel is meer dan som van onderdelen
→ waarneming is meer dan de som van gewaarwordingen
→ waarneming van relaties tussen onderdelen
Groepering Principe
1. Nabijheid: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen dichter bij elkaar staan
2. Gelijkheid: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen meer op elkaar lijken
3. Continuïteit: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen netjes op elkaar volgen
4. Geslotenheid: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen een mooi afgelijnd vlakje vormen
⇒ heuristieken kunnen ons verkeerd doen interpreteren → visuele illusies
Figuur-achtergrond scheiding
• hoe wordt bepaald wat voor en achtergrond is?
• randen en lijn bevatten deze info NIET → heuristieken
19
⇒ soms worden meerdere interpretaties toegelaten = ambiguïteiten
→ dubbelzinnigheid
Visuele agnosie
= waarneming van kleuren, lijnen, punten, ...
→ geen waarneming van het geheel (gestalte)
Vorm 2D:
1. activeren van miljoenen lichtgevoelige cellen in het oog
2. activatie van oriëntatie gevoelige cellen: rand- en lijndetectie (randdetectoren
ter hoogte van visuele cortex)
3. perceptuele organisatie (aan de hand van gestaltprincipes)
→ mogelijk neuronaal mechanismen:
netwerk van oriëntatie gevoelige cellen die op intelligente manier aan elkaar
gekoppeld zijn
20
Vorm 3D
Een lichtstraal bevat geen informatie over de afstand die ze reeds aflegde
vanuit een object tot de lichtgevoelige cel in de retina waar ze terechtkwam!
? toch kunnen we diepteverschillen onderscheiden ?
? toch kunnen we oriëntaties onderscheiden ?
? toch kunnen we 3D vormen onderscheiden ?
21
Waarneming van diepte, oriëntatie en vorm
We maken weer gebruik van Heuristisch interpretatieproces:
Ons visueel systeem maakt gebruik van aannames over hoe onze wereld in elkaar
steekt.
→ Als deze aannames kloppen: normale perceptie
→ Als deze aannames niet kloppen: illusies
Een deel van deze heuristieken = diepte-aanwijzingen
Binoculaire diepte-aanwijzingen
Er wordt heel wat informatie geput uit het feit dat onze beide ogen enkele
centimeters uit elkaar staan.
2. convergentie: hoe kleiner absolute afstand hoe groter de convergentie (ogen die
naar elkaar afbuigen)
Wanneer wij ons fixeren op een bepaald punt, worden onze ogen naar een
gebogen. Dit proces noemt convergentie.
22
Monoculaire diepte-aanwijzingen
1: textuur gradiënten: we gaan er vanuit dat alle textuur-
elementen gelijkmatig verdeeld zijn over het waargenomen
oppervlak & dus even groot zijn. dus elementen die verder
liggen zouden kleiner moeten zijn
→van alle mogelijke oriëntaties kiest ons visueel systeem
bovenstaande interpretatie
Muller-Lyer illusie →
3: Schaduwen
Een illusie in het echte leven: Ames-room (Technopolis Mechelen), op deze manier is
de kamer in elkaar gestoken om de illusie te bekomen:
Wat moet er van een object opgeslagen worden in het langetermijngeheugen opdat
het later terug herkend zou kunnen worden?
Probleem:
We kunnen geen gebruik maken van retinale representaties want er is
Gezichtspunafhankelijkheid: retinale projecties objecten zien er heel anders uit
naargelang het gezichtspunt van waaruit dat object bekeken wordt
→ Wanneer enkel dit gezichtspunt opgeslagen wordt in LTG, dan zal het object niet
herkend kunnen worden wanneer het later vanuit een ander gezichtspunt bekeken
zal worden:
24
theorie 2: Biederman 1987
➢ soortgelijk idee als Marr maar meer diepgaand
➢ object-representatie opgebouwd uit 3D modellen gebouwd uit basisblokken
(= geons)
➢ maar één 3D reeks nodig om objecten van elk standpunt te herkennen
Enkele gezichtspunten opslaan (met voldoende marge errond) kan voldoende zijn om
eender welk gezichtspunt te linken met een systeem opgebouwd uit deze beperkte set van
opgeslagen gezichtspunten
Je zou het systeem zelfs kunnen uitbreiden dat het de basis vormt voor eender
welke waarneming van eender welk object
25
welke berekeningen moeten erop gebeuren opdat de objecten waargenomen en
herkend kunnen worden?
→ Op deze manier kan eender welk object (ook objecten die we nooit eerder zagen),
vanuit eender welk gezichtspunt (ook de gezichtspunten van waaruit we sommige
objecten nooit zagen) en waargenomen onder eender welke omstandigheid
(licht/donker/afstand), gerepresenteerd worden!!!!
26
Beweging
Er zijn verschillende redenen om als mens een gevoeligheid te ontwikkelen voor
beweging. Maar waarom? Wanneer? En Hoe nemen we beweging waar?
WANNEER
2 soorten beweging:
1) echte beweging: iets beweegt door ons visuele veld
2) illusoire beweging: iets lijkt te bewegen door ons visuele veld
2.3) Na-Effecten:
Er wordt een beweging getoond → na de beweging kijk je 30 sec naar het puntje/
midden→ kijk weg → je ziet nu dat de beweging/beeld opnieuw wordt afgespeeld
op je netvlies
27
HOE
Hoe nemen wij beweging waar?
Dualistische vs. Materialistische visie: hoe nemen we beweging waar zonder een
kleine homunculus te veronderstellen die al dat waarnemen doet?
→ cognitieve en biologische invalshoek
3 rand receptoren
• detecteren een lijn als die op hun plaats komt
• eerste cel die dit detecteert doet hier trager over →
volgende doet hier sneller over → volgende nog
sneller!
28
Optic array = optische tabel (→ beeld wat we ontvangen moet je zien als een soort
visuele tabel)
⇒ corollary discharge theory: door gebruik te maken van het signaal dat van
hersenen vertrekt naar oogspieren om te bewegen, kunnen sommige beweging
interpretaties worden uitgesloten.
• dus wanneer motorisch signaal vertrekt vanuit hersenen, vertrekt er tegelijkertijd
een CDS (corollary discharge signal) van hieruit naar het brein dat aangeeft dat
het oog aan het bewegen is!
• wanneer oog een verandering detecteert in de retina wordt IDS (image
displacement signal) verzonden naar breid dat aangeeft dat het object beweegt
• wanneer CDS en IDS aanwezig zijn wordt er geen signaal verzonden naar het
brein
29
CORROLARY DISCHARGE THEORY
Hier staat je oog stil maar toch beweegt de persoon over de retina.
IDS (Image displacement signal)
→ hersenen weten dat beeld beweegt
Door gebruik te maken van het signaal dat van de hersenen vertrekt
naar onze spieren om oogbewegingen te maken, kunnen sommige
bewegings-interpretaties uitgesloten worden.
→ als en CDS en IDS een signaal doorsturen weten de hersenen dat het
beeld dat je ziet stilstaat
30
GEÏMPLICEERDE BEWEGING
PROEF:
Tijdens een experiment werd er aan mensen gevraagd om een beeld te bekijken in
de tweede fase werd er aan hen gevraagd om te kiezen welk beeld ze eerder
hebben gezien.
geïmpliceerde beweging
• soms wordt er alleen beweging gesuggereerd
• er werd gevraagd welk beeld ze al eerder hadden gezien en beelden werden
vaak foutief verwisseld met eerst getoonde beeld
• hangt ook af van betekenis van het beeld
o bv springt iemand ergens van af of wordt er een raket afgeschoten,.. ?
→ dezelfde hersengebieden actief als bij echte bewegingen (zie aperture problem)
• te zien op MRI scan → biologische invalshoek
CONCLUSIE: ze kiezen voor het beeld dat het meest naar onder staat omdat dit
beeld een beweging suggereert die naar onder gaat.
Maar als er een opgaande beweging word gesuggereerd dan kiezen ze voor de foto
die het meest naar boven staat.
Dus de keuze van het beeld heeft ook met de context te maken.
31
Aandacht
Basis-experiment van Cherry: cocktailparty-effect:
proefpersonen werden gevraagd te luisteren naar een boodschap
- de boodschap in het linkeroor moesten ze herhalen
- de boodschap in het rechteroor mochten ze negeren
→ geen probleem, mensen kunnen dit! Selectieve aandacht!
Soms worden er toch dingen opgevangen in het ‘genegeerde’ signaal. Dus blijkbaar
wordt toch een deel daarvan verwerkt? (bv iemand noemt je naam)
Dit komt door de ‘filter’ van de cognitieve invalshoek.
SELECTIEVE AANDACHT
= proces waarbij 1 boodschap uit de omgeving geselecteerd wordt voor bewuste
verwerking en andere boodschappen onderdrukt worden.
→ klopt niet helemaal want hoe kunnen we dan onze naam horen in een gesprek dat
we niet volgden?
Daarom twee alternatieve theorieën ontwikkeld: late selectie en attenuatie-theorie.
32
LATE SELECTIE:
→ alles wordt verwerkt (betekenis van alles wordt ’berekend’) en pas daarna wordt er
geselecteerd/gefilterd.
ATTENUATIE:
→ Niet wegfilteren maar verzwakken van het signaal: sommige signalen worden
sterk verwerkt, andere zwak.
Er worden heel kort woorden getoond, men moet zo snel mogelijk antwoorden of het
over een woord of non-woord (onbestaand) gaat.
33
FEATURE INTEGRATION THEORY
Treisman & Gelade, 1980
Hoe speelt aandacht een rol in zoekprocessen?
Wat zou er in de 2 gevallen gebeuren als het aantal distractors stijgt.
2 onafhankelijke variabelen:
• aard van de distractors (context 1 of 2)
• aantal van de distractors (5, 15 of 30)
1 afhankelijke variabele: zoektijd (ms)
Resultaten van dit experiment: wanneer het aantal afleiders vergroot heeft dat soms
effect op de zoektijd (tweede context) en soms niet (eerste context).
hoe groter het aantal distractors → hoe meer tijd men nodig heeft om iets te
vinden
34
→ feature integration theory
2 stadia in visuele waarneming:
→ detectie van kenmerken: (kleur, lijn- en randdetectie, beweging, ...)
= automatisch, parallel
→ integratie van kenmerken: (peceptuele organisatie, objectherkenning, …)
= serieel, aandacht & energie vereist
35
Twee soorten aandacht:
ENDOGENE CONTROLE: top-down controle:
Vb. naast me kijken en toch zien wat ik doe
1: SALIENCY MAPS
→ Opvallendheid van objecten/locaties in een visueel veld tov de andere
objecten/locaties in dat visuele veld. gebaseerd op kleur, orientatie en contrast
2: CHANGE BLINDNESS
→ flikkering tussen 2 beelden trekt de aandacht
→ want wanneer er geen ‘gap’ gelaten wordt, wordt de aandacht er automatisch naar
toe getrokken
Indien geen pauze tussen deze foto en de volgende: de verandering valt heel sterk op!
Wat als de aandacht in zo’n geval door iets anders op een exogene manier
aangetrokken wordt?
Denk aan filmpje met kaartentruc
36
AUTOMATISCHE VS GECONTROLEERDE PROCESSEN
Hoeveel aandacht heeft een bepaalde mentale taak nodig:
AUTOMATISERING
Invloed van ervaring: overgang van gecontroleerde processen (aandacht nodig) naar
automatische processen (geen aandacht voor nodig):
door ervaring kan een gecontroleerde proces omvormen tot een automatisch proces
vb. piano spelen, autorijden, ...
Stroop-taak:
37
Ruimte
De waarneming van ruimte gebeurt door:
• licht, kleur, contrasten, lijnen, vormen, beweging, aandacht
• interacties
HET GEHOOR
Geluiden: variaties in luchtdruk, frequentie (toonhoogte), intensiteit (luidheid),
timbre (complexiteit)
(het timbre helpt bij de complexiteit van
geluiden)
38
omzetting van luchtdruk/geluidsgolven naar de taal van onze hersenen
(zenuwimpulsen)
→ lagere frequenties (golflengte) gaan structuren hogerop in het
slakkenhuis beïnvloeden (detectie van golflengte)
→ hardere signalen gaan meer sensorische stimulatie tot gevolg
hebben (sterkte van het geluidssignaal)
39
REUKZIN
Geur= geurmoleculen die zweven in de lucht
40
SMAAKZIN
SMAAK= chemische samenstelling van voedsel
1. ZOUT
2. ZOET
3. BITTER
4. ZUUR
5. UMAMI
detectie en identificatie
• zijn afhankelijk van de smaakvoorkeuren van bepaalde persoon
• zoet boven bitten (evolutionair belang)
• afhankelijk van leeftijd, geslacht, cultuur en evt aangeleerd
• smaak adaptatie (hoe vaker je wordt blootgesteld aan een bepaalde
smaak hoe minder gevoelig je er voor wordt)
41
TASTZIN
3 gevoeligheden:
1. gevoeligheid voor druk
2. gevoeligheid voor temperatuur
3. gevoeligheid voor beschadiging
adaptatie: vb horloge, eerst voel je dat hele tijd, na langere termijn ben je
er aan gewend en voel je deze niet meer.
→ veranderingen in de gewaarwording zijn belangrijker dan de absolute
waarden (veranderingen in kleine onderdelen zijn belangrijker dan
geheel)
42
3. GEVOELIGHEID VOOR BESCHADIGING
43
Kinesthesie:
= gewaarwording van de positie en de bewegingen van ons eigen
lichaam en de ledematen
→ receptoren in pezen, spieren en gewrichten
vb. preventie van vallen of struikelen
Evenwicht:
→ Er zit een evenwichtsorgaan in ons oor
om in balans te blijven: hoe is onze houding t.o.v de zwaartekracht
Sensorische modaliteit:
er is fysische informatie in de buitenwereld die ons interesseert als mens
en daarom ontwikkelden we receptoren die er gevoelig voor zijn
(transductie) en die hun info doorgeven aan hersendelen die daar
specifiek voor ‘aangeduid’ werden (verwerking van de signalen).
44
Multisensoriële ervaringen
= waarneming die waarheidsgetrouw, stabiel en
coherent is en dit vanuit verschillende modaliteiten
feature integration (het samenvoegen van alle zintuigen) zorgt voor een
binding problem
binding problem: eenheid vanuit een kakofonie aan stimuli, hoe kunnen
we een eenheid vinden in alle informatie die we ontvangen?
45
Ons visuele systeem domineert andere sensoriële modaliteiten
→ visuele dominantie: zien is meest dominante zintuig
→ vb buikspreker: we weten dat de pop niet praat maar doordat we zien dat de pop
zijn mond beweegt en die van de man niet gaan we ervan uit dat de pop spreekt
maar het kan dus wijzigen per taak: hangt af van taak of moment → ander zintuig
dominant
samenvatting:
46
Schoonheid
MULTI-SENSORIËLE (TOTAAL-ERVARINGEN): SCHOONHEID:
- Waarneming van schoonheid? Wat is de taak en wanneer ben je hier goed in?
Deze vragen werden minder onderzocht in de psychologische wetenschappen.
Grijze en oranje lijntjes die komen vanaf de retina zijn 2 soorten cellen:
Rode cel (staafjes): kleurenblind, snel, hoog contrast → gaat door dorsale stroom
Grijze cel (kegeltjes) : snel, kleurgevoelig, weinig contrast → gaat door ventrale stroom
47
WHERE SYSTEM
Monet:
where systeem is kleurenblind (equiluminantie maakt de positie van de vormen
onzichtbaar) waardoor de bloemen lijken te bewegen
Hij gebruikt het where systeem in zijn schilderij, het where systeem is kleurenblind.
Wanneer de zon helderder wordt gemaakt verdwijnt deze locatie-ongebondenheid en
wordt de zon paradoxaal genoeg minder helder.
48
Richard Anuzkiewicz:
where systeem is kleurenblind (equiluminantie maakt de vormen onzichtbaar)
waardoor de vormen lijken te bewegen …
Piet Mondriaa:
equiluminantie van geel en grijs maakt de vormen onzichtbaar) waardoor de vormen
lijken te bewegen
49
BINNEN HET WHAT-SYSTEEM: VORM EN KLEUR:
Spilmann:
kleur-systeem binnen het What-systeem heeft lagere resolutie (dus minder locatie-
gebaseerd). Dit wordt handig uitgespeeld met de aquarel-techniek …
Dit is een voorbeeld van een werk van Cézanne waar het duidelijk wordt.
50
BEWEGINGSILLUSIE:
Bewegings-illusie: hoog contrast regionen (donker) afwisselend met regionen die
equiluminant (licht, verlicht) zijn geeft de illusie van beweging (men weet niet goed
hoe dat komt)
Voorbeeld Monet:
Binoculaire zicht: zie je bij het kijken naar een 3D object 2 ‘verschillende’ beelden →
2 beelden worden samengevoegd → zo wordt diepte gecreëerd = stereoscopisch
beeld
Maar: wanneer we naar een schilderij kijken, gebeurt dit niet omdat je naar een 2D
plat vlak kijkt, dus ogen zien beide hetzelfde en creëren geen diepte
51
REPETITIEVE BEELDEN
Repetitieve beelden kunnen er voor zorgen dat er een illusie van diepte gecreëerd
wordt
Kleur-systeem heeft een lagere resolutie waardoor verschillende kleuren zich kunnen
gaan mengen: blauw + gele stippen = groen
52
VISIES OP SCHOONHEID DOORHEEN DE JAREN
→ Enkele associaties die bij schoonheid horen waardoor dat kunstenaars niet graag
‘schoon’ werk maken
53
Schoonheid als eigenschap van (kunst)objecten of afhankelijk van de
waarneming en kennis van personen?
Voorbeelden:
→ Contrapunt
→ Gulden snede
→ 1/3 regel
→ Belangrijke elementen in de focus
→ 1 oog over de verticale lijn
→ Dominante lagere spatiale frequenties: Andere eigenschappen komen aan het
licht wanneer er gekeken wordt door een andere bril (spatiale frequenties)
→ Afwijken van de fysische realiteit: Afwijken van de realiteit om iets schoner te
doen lijken
→ Lichtbron van links
→ Kleurcontrasten: Gebruik van kleurcontrasten om kleuren te krijgen die er
objectief gezien niet zijn
realisme realisme
vs. Vs.
kubisme surrealisme
54
Lichamelijke aantrekkelijkheid:
→ studies toonden aan dat ‘gemiddelde’ gezichten aantrekkelijker zijn
55