PERCEPTIELEER Samenvatting2

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 55

PERCEPTIELEER

Inleiding
PSYCHOLOGIE= wetenschappelijke studie van de GEEST en het gedrag
Maar wat kan de geest zoal inhouden?

GEEST: 3 mogelijke interpretaties:

1. Geesten (en spoken) → domein van de parapsychologie (niet de geest waarover


gesproken zal worden)

2. Lichaam (biologie) en geest (psychologie) → dualisme

Geest als homunculus (er zit als het ware een mannetje in ons hoofd)
Die gaat de lichamelijke processen:
→ bekijken (sensorisch systeem)
→ besturen (motorisch systeem)

→ Descartes
Geest = res extensa (extensa → extern → buiten onszelf)
Lichaam = res cogitans (cogitans → cognitie → hersenen)

⇒ de verklaring van problemen wordt hiermee uit de weggegaan want wat gebeurt er
in het hoofd van de geest (homunculus) in ons hoofd?? → nog een homunculus??
⇒ op deze manier wordt probleem oneindig aantal keer doorgegeven en dus uit de
weg gegaan

3. Geest geïmplementeerd in hersenen (lichaam) → materialisme


→ lichaam & geest = 1 en hetzelfde
→ geen geest zonder lichaam!
→ het lichaam transporteert niet alleen info maar verwerkt die ook
⇒ sensorische en motorische processen zijn te verklaren op basis van lichamelijke
processen zoals onze hersenen, zenuwcellen, ...

1
WERKING VAN DE HERSENEN
Proces van hoe een signaal door een neuron verloopt
Hersenen zijn opgebouwd uit neuronen (hersencellen) (zie afbeelding)
1. een neuron heeft een cellichaam
2. een cellichaam heeft verschillende vertakte gevoelige dendrieten die
binnenkomende signalen opvangen.
3. signalen die de signalen drempel overschrijden gaan adhv een impuls
(positieve lading) via de axonheuvel naar de axon
4. De axon (lange blauwe stengel) geleidt uitgaande signalen
→ (myelineschede (kussentjes rond de axon) versnelt dit proces)
5. in de richting van één of meerdere synaps knoppen (axonuiteinden)
6. Deze axonuiteinden zijn verbonden met andere neuronen, zo wordt het
signaal doorgegeven door ons hele lichaam.

Werking van drempel


In ons lichaam zit een web van miljoenen neuronen die als doel hebben om signalen
door te geven naar de hersenen. Dit gebeurt alleen wanneer dit signaal boven de
drempel komt.
Om boven de drempel te komen zijn er veel positieve ladingen nodig want hoe meer
positieve ladingen, hoe groter de kans dat het signaal groot genoeg is om verder te
transporteren en bij hersenen te geraken.

Een felle aanraking → veel positieve ladingen → signaal boven de drempel →


signaal wordt geregistreerd door het neuron → signaal wordt doorgegeven naar
ander neuron → via web van neuronen doorgegeven naar hersenen → we voelen de
aanraking
Een lichte aanraking → veel negatieve ladingen → signaal ligt onder de drempel →
signaal wordt niet geregistreerd door neuron → signaal komt niet voorbij axon heuvel
en wordt dus niet doorgegeven → signaal bereikt hersenen niet → we ‘voelen’
aanraking niet
1
2
Wat doen al deze neuronen?
1. Transport van informatie
vb. pijnprikkel in dikke teen
2. Verwerken van informatie
vb. denken

verwerken van informatie: Het leerproces

INPUT
= receptoren van ons zintuigelijk stelsel
Knopen

Geven gegevens door naar verborgen knopen

verborgen → zitten in onze hersenen


Knopen

Kunnen selectief gegevens doorgeven naar de juiste uitputknop

OUTPUT = reactie
Knopen → zitten in onze spieren

Als deze knopen allemaal gekoppeld worden krijg je een mens met een geest die
kan waarnemen en wiens gedrag aangepast aangestuurd wordt

Wanneer al deze input-knopen, verborgen knopen en outputknopen op de juiste


manier gekoppeld zijn aan elkaar wordt enkel de outputknoop met het juiste
antwoord actief.

Vb. letterherkenning bij de post


Vb. videogame

3
DUALISME
• de geest die waarneemt
• De geest die denkt
• De geest die gedrag aanstuurt
→ de geest als een substantie (res extensa)

Indien we er van uit zouden gaan dat het dualisme klopt dan heeft ons lichaam enkel
de functie van transporteren van signalen→ Neuronen dienen enkel om snel
informatie door te geven. De geest doet daaropvolgend al het echte werk.

MATERIALISME
Het waarnemen, denken en sturen van het gedrag zelf vormt de geest → Neuronen
dienen niet alleen om informatie te transporteren maar ook om ze te verwerken.

DE GEEST ALS PROCES


het zijn de lichamelijke processen (zenuwcellen en hun werking) die er voor zorgen
dat we kunnen wat we kunnen. De geest is binnen het materialisme de som van al
die lichamelijke processen.

PSYCHOLOGIE
= wetenschappelijke studie van de geest en het gedrag

→ biologische invalshoek: perceptie bestuderen adhv studie individuele neuronen


→ cognitieve invalshoek: perceptie bestuderen adhv psychologische concepten

⇒ Niet alles is te verklaren door werking neuronen want ook al is de werking


hetzelfde, toch is de functie niet altijd hetzelfde.
⇒ De functie is afhankelijk van de plaats in de hersenen daarom dat men spreekt
over functies van bepaalde delen van de hersenen.

4
3 SOORTEN GEHEUGEN binnen de cognitieve invalshoek

Geheugen algemeen:
Door ervaring met de omgeving komen onze hersenen in een andere toestand
waardoor dezelfde input anders verwerkt gaat worden!

1. Sensorische geheugen
= zeer kortstondig bijhouden van alle info die op een gegeven moment op ons
lichaam afkomt (en waar we sensoren voor hebben).

het experiment van Sperling (1960)


Hij wou bewijzen dat de mens een perfect beeld van de visuele wereld gedurende een
kort moment opslaat, voordat het uit het geheugen wordt gewist.

Experiment: Hij toonde de deelnemers een matrix met 3 rijen van 3 letters die ze moesten
onthouden. Vervolgens liet hij hen dezelfde matrix bekijken gedurende dezelfde tijd, en
dan een toonhoogte horen die overeenkwam met een andere rij in de matrix. De kijker
moest zich de letters in die corresponderende rij herinneren.

Conclusie: hoe langer de tijd is tussen de display en de toon hoe slechter men presteert

2. Kortetermijngeheugen
→ Heeft maar beperkte capaciteit: is het vol en komt er nieuwe info bij? moet
er plaats worden gemaakt

3. langetermijngeheugen
→ bestaat uit 3 soorten codes
1) verbale code = semantisch (feitenkennis) / episodisch geheugen (persoonlijke
gebeurtenissen)
2) beeldcode → visueel geheugen
3) motorische code → procedureel geheugen

Geheugenmodel Atkinson en Shiffrin (1968)


= Schematische voorstelling van de manier waarop deze drie geheugensystemen
met elkaar werken

5
Punt en lijn
FYSISCHE PROCESSEN
omgeving: Elektromagnetische straling (licht)

SENSORISCHE PROCESSEN
fysiologie: Activatie van lichtgevoelige cellen

VERWERKING DOOR HERSENEN


perceptie: Visuele waarneming

6
ELEKTROMAGNETISCHE STRALING
Elektromagnetische straling heeft 2 belangrijke eigenschappen
1) amplitude → hoe hoger amplitude hoe intenser het licht
2) golflengte → bepaalt de kleur

⇒ slechts beperkt aantal golflengtes die zichtbaar zijn voor menselijk oog:
400 - 700 nanometer:

alleen deze golflengtes zichtbaar voor


mensen omdat deze worden weerkaatst
door object → meest interessant
daarom hebben we er een gevoeligheid
voor ontwikkeld (= natuurlijke selectie)

grootste bron van elektromagnetische straling = de zon


andere bronnen zijn: lampel, andere sterren,…

MAAR: het meeste licht dat opgevangen wordt door onze ogen komt niet
rechtstreeks van 1 van deze lichtbronnen maar wel via licht dat weerkaatst wordt
door de objecten rondom ons

Wat kunnen zonnestralen?

• reflectie = weerkaatst worden (bv.


hout)

• Absorptie = opgeslorpt worden (bv.


zwart gat)

• Transmissie = door het object


uitgaan (bv. glas)

Lichtheid = wordt bepaald door object


→ hoeveelheid licht dat weerkaatst wordt (= reflectiecoëfficiënt)

Helderheid = wordt bepaald door de lichtbron


⇒ meeste licht dat we opvangen komt niet rechtstreeks van de lichtbron maar van de
weerkaatsing ervan

7
ACTIVATIE VAN LICHTGEVOELIGE CELLEN
Uiteindelijk moet deze elektromagnetische straling omgezet worden naar de taal van
de hersenen (zenuwimpulsen). Dit gebeurt door activatie van lichtgevoelige cellen …

4 vereisten voor nodig:


1. Lichtstralen focussen op de retina (lichtgevoelige cellen)
2. Omzetting lichtstralen naar een elektrisch signaal (zenuwcellen)
3. Doorgeven van deze informatie naar de hersenen
4. Eerste verwerking van informatie (punt en lijn)
→ deze zijn allemaal mogelijk door de structuur van het oog

Structuur van het oog

1. Lichtstralen focussen op retina/netvlies


• Functie lens = licht breken en zorgt ervoor dat alle lichtstralen van eenzelfde punt
terechtkomen op eenzelfde punt op onze retina
• Functie retina/netvlies = hier liggen de lichtgevoelige cellen en hier gebeurt de
eerste verwerking (eerste laag van verborgen knopen)
• Functie van fovea = hier wordt het beeld van de wereld geprojecteerd waar wij op
focussen (scherpste zicht)
• Functie optic nerve/oogzenuw = weg waar informatie door getransporteerd wordt
naar hersenen

⇒ lichtadaptatie wordt gedaan door iris en pupil


⇒ accommodatie wordt gedaan door de lens door bijvoorbeeld focuspunt naar voren
brengen
→ Als we geen lens hadden zouden de stralen van de buitenwereld terecht komen op
verschillende delen van ons netvlies → wazig beeld

8
2. Omzetten van lichtstralen naar elektrische signalen
• Omzetting van lichtstralen naar elektrische signalen = transductie
• Ongeveer 127 miljoen lichtgevoelige receptoren in de retina/netvlies (per oog)
➢ staafjes (groen) → maken onderscheid in licht en donker
➢ kegeltjes (paars) → kleur

eigenschappen en verschilpunten van kegeltjes en staafjes:

Densiteit (dichtheid) van staafjes en kegeltjes in ons netvlies:

In het midden (fovea):


→ vooral kegeltjes
meer naar de rand (perifeer):
→ vooral staafjes

blinde vlek op: daar waar de oogzenuw het oog verlaat zijn geen lichtgevoelige
en kan er dus geen licht opgevangen worden op die plaats.

9
3. Informatie doorgeven naar hersenen
• chiasma opticum = plaats waar zenuwen van ogen kruisen tussen oog en corpus
geniculatum laterale

• informatie komt terecht in primaire visuele cortex (achterkant van ons hoofd)
→ hier worden signalen weer verder verwerkt

• van hieruit vertrekken twee stromen


➢ dorsale stroom (rugzijde) → objectpositie (waar/hoe?)
➢ ventrale stroom (buikzijde) → objectherkenning (wat?)

4. Eerste verwerking van informatie (punt en lijn)

Fovea

Fovea: Regio van het retina die het meest acute zicht bekomt

Als je ergens naar kijkt wordt dat punt door de lens heen gespiegeld op de retina.
Heel de retina is een beeld van je zicht maar er is 1 punt = fovea, waar je op focust.
Op de fovea zijn alleen maar kegeltjes.
We zien het scherpst ter hoogte van onze fovea want daar zijn meeste kegeltjes

Staafjes → vertalen enkel licht en donker, staan niet op fovea.


Kegeltjes → vertalen kleuren

10
Eén enkele lichtgevoelig kegeltje per ganglioncel zorgt er voor dat we in het gedeelte
van het netvlies waar kegeltjes zitten (fovea) heel scherp kunnen zien

groepje van meerdere staafjes op één ganglion cel: hierdoor zien we minder scherp
in deze perifere gedeelte van ons netvlies (hoe verder weg van de fovea hoe slechter
we er kunnen zien).

Bipolaire cellen: maken verbinding tussen de kegels of staafjes en de ganglion cel.


Ze verwerken het signaal en geven het door. Ze zorgen voor laterale inhibitie
waardoor we gevoeliger zijn voor lichtheid dan voor helderheid.

Laterale inhibitie: Is als een zenuwcel (in de hersenen) geactiveerd wordt dit leidt tot
de onderdrukking (of inhibitie) van de zenuwcel die ernaast ligt. Dit verschijnsel helpt
ons om twee prikkels van elkaar te onderscheiden, zoals wanneer je zwarte letters
leest op een wit blad. het onderscheiden van 2 vlakken met elk een andere lichtheid.
→ ZORGT VOOR CONTRAST!!!! (denk aan gekke uitleg met groepjes)

→ vierkantjes dezelfde inkt maar lijken verschillend door hun context

gepercipieerd lichtheid = waargenomen lichtheid van een voorwerp hangt af van de


helderheid van omringende voorwerpen → contrast

Deze ganglioncellen reageren door deze laterale inhibitie perfect op lichtpunten (die
net even groot zijn dan hun centrumgedeelte): dit worden center-suround-cellen
genoemd.

11
center surround cellen = ganglioncellen reageren perfect op lichtpunten

In het kegeltjessysteem is een grotere spatiale gevoeligheid: kunnen beter ruimte


inschatten OMDAT ELK KEGELTJE EEN EIGEN BIPOLAIRE CEL HEEFT

Detecteren van randen en lijnen

Goed aan elkaar gekoppelde zenuwcellen hebben een systeem dat in staat is randen
te detecteren: Bovenste ‘zenuwcel’ is een cel die reageert wanneer er op die
specifieke locatie van de zenuwcel een verticale rand bevindt. Onderste ‘zenuwcel’ is
een cel die reageert wanneer er op die specifieke locatie van de zenuwcel een
horizontale rand bevindt. Op deze manier kunnen randen uit een beeld gehaald
worden. Deze randen zijn belangrijk voor ons mensen aangezien ze info bevatten
over wat we voor ons zien en dergelijke

12
Waarom zie je een ster beter wanneer je er net naast kijkt?
Het punt waar je op focust komt op de fovea, de fovea heeft geen staafjes en is dus
niet lichtgevoelig. De ruimte erond, met staafjes, heeft wel staafjes en is wel
lichtgevoelig waardoor je de ster dus beter zal zien

laterale inhibitie
• licht valt op zenuwcel → zenuwcel ernaast wordt
onderdrukt
→ contrasten worden vergroot!
• gebeurt in de ooghoeken en niet op het punt waar
we focussen
• contrast aan de buitenkant wordt verzwakt
• bv. wanneer we naar zijkant kijken zien we in
onze ooghoek dat het witte puntje
verdwijnt/tevoorschijn komt
→ er wordt meer zwart gezien dan wit
→ wit wordt onderdrukt
→ dus in onze ooghoeken zien we telkens zwarte
puntjes

Hubel & Wiesel 1981


het intelligent aaneenschakelen van center-suround cellen kan leiden tot lijn-detectoren
verderop in ons visuele systeem. Opnieuw is hier geen geest voor nodig die los van het
lichaam zijn interpretatiewerk doet

Volgens een dualistische benadering zouden de verborgen knopen in het oog zelf niet
aanwezig zijn. Het visueel signaal dat opgevangen wordt door de lichtgevoelige cellen
zou volgens een dualistische visie gewoon doorgegeven naar een plaats in de
hersenen waar de geest zit die gewoon maar hoeft te kijken naar datgene wat uit ons
oog wordt doorgestuurd …

13
Kleur

Verwerking vanaf het oog: lichtheid/helderheid

We zijn als mens meer geïnteresseerd in de relatieve lichtheid en minder in absolute


helderheid. Daarom zien we vlak A en vlak B als twee vlakken met een verschillende
lichtheid (terwijl de absolute waarden hetzelfde zijn)

Herhaling → we zien alleen bepaalde golflengtes namelijk tussen 400 en 700 nanometer
• golflengte staat in voor kleur
• amplitude staat in voor intensiteit licht
→ blauwe kleur = ongeveer 450 nanometer
→ gele kleur = 580 nanometer
→ rode kleur = 680 nanometer

Gewaarwording van kleur


Trichromatische theorie → Thomas Young 1802
→ eerste theorie rond kleurwaarneming
→ er zijn maar 3 basiskleuren nodig om alle mogelijke kleuren te kunnen genereren
o blauwe tinten
o rode tinten
o groen tinten
vb. hetzelfde principe als een monitor (RGB)

Herhaling → er bevinden zich kegeltjes en staafjes in onze retina/netvlies


Er zijn drie soorten kegeltjes!
1. kegeltjes korte golflengte
2. kegeltjes middellange golflengte
3. kegeltjes lange golflengte
⇒ elk kegeltje gevoelig voor specifieke golflengte met marge errond!
⇒ kegeltjes hebben vrij brede gevoeligheden (marges) zodat er ook activiteit wordt
getoond bij de golflengten waar het kegeltje niet zo heel gevoelig voor is

14
RELATIEVE ACTIVITEITSNIVEAU:
(elk kegeltje heeft een marge zodat we lichtstralen van elke golflengte kunnen waarnemen)

De relatieve activatiegraad van deze drie


soorten kegeltjes gaat onze
kleurwaarneming bepalen

→ als één van kegeltjes soorten uitvalt


ontstaat er kleurenblindheid

→ als één van kegeltjes soorten uitvalt


ontstaat er kleurenblindheid

→ verschillende types kleurenblindheid

Trichromatische theorie van de kleurwaarneming:

Activiteitsgraad= hoe hoger, hoe feller de kleur


Achromatisch licht = wit & grijs (alle kleuren en licht gemengd)
Wit = hoge activiteitsgraad
Grijs= beetje activiteit
Zwart= geen activiteit

15
Drie eigenschappen van licht
1. Helderheid van kleur (lichtintensiteit)
→ zie vorige les
2. Tint van een kleur
→ afhankelijk van activiteitsgraad van soorten kegeltjes
3. verzadiging van een kleur (hoeveelheid achromatisch licht= wit licht)
→ de meest verzadigde kleuren zijn de meest zuivere kleuren
→ hoe meer we overgaan naar wit/grijs/zwart, hoe minder verzadigd de kleur
→ cijfers staan voor activiteitsgraad !!

Additieve en subtractieve kleurmenging


• additieve kleurmenging
→ lichtstralen van verschillende golflengte worden opgeteld
Bv. Rood licht + groen licht = geel licht

• subtractieve kleurmenging
→ door weerkaatsing op een oppervlak worden lichtstralen van verschillende
golflengte van elkaar afgetrokken
Bv. Rode verf + groene verf = bruin

16
Opponente Processen theorie
tweede theorie: Hering 1878
→ trichromatische theorie was basis
1. kanaal voor rood vs groen
2. kanaal voor geel vs blauw
3. kanaal voor zwart vs wit
⇒ door slechts één kleur van een opponent kanaal uit te putten, krijgen we daarna op
een wit beeld de opponente kleur te zien
⇒ twee theorieën worden als complementair beschouwd!!
trichromatische theorie in het oog als basis voor de opponente processen theorie
verderop in het visuele systeem

Kleurcontrasten
grondlegger: Johannes Itten
Kleurcontrasten = wijze waarop kleuren elkaar kunnen versterken of verzwakken
door de invloed die ze hebben op het perceptuele systeem
→ kleuren kunnen er dus ook anders uitzien in een andere context net zoals bij
lichtheid

7 kleurencontrasten:
1) kleur tegen kleur contrast
→ groter contrast bij verzadigde/zuivere kleuren
2) licht tegen donker contrast
→ zwart verhoogt stralingskracht en maakt kleuren lichter
→ wit verzwakt stralingskracht van de kleur en maakt ze donkerder
3) warm tegen koud contrast
4) complementair contrast
5) simultaan contrast
6) kwaliteitscontrast
7) kwantiteitscontrast 3

2 1

17
Vorm 2D
dingen die we zien worden beïnvloed door
• bottom-up processen → perceptuele organisatie
• top-down processen → patroonherkenning
onze waarneming wordt steeds meer beïnvloed door ons geheugen
→ top-down processen

perceptuele organisatie
→ voor mensen is dit gemakkelijk
→ geen gemakkelijke taak voor computers

perceptuele organisatie = welke randen en kleuren horen bij elkaar als onderdeel van
hetzelfde voorwerp?
Op basis van kleuren, lijnen.

diepte relaties en objectherkenning = wat zijn de diepterelaties binnen objecten en


hoe kunnen we ze herkennen?

HEURISTIEKEN ALGORITMEN
• Geen juist oplossing gegarandeerd, wel • Altijd bepaalde oplossing gegarandeerd
reëel. • Exacte manier van werken: traag en
• Snel en ruw en dus kans op fouten nauwgezet met perfecte uitvoering
• Voordeel: makkelijker te hanteren • Nadeel: heel intensief om perfecte
• Kans op foute interpretaties oplossing te bekomen

Heuristiek: wetenschappelijke strategie om problemen systematisch op te lossen en


dingen methodisch te ontdekken

Waarneming als heuristisch interpretatieproces


heuristieken → Palmer 1999
3 onderdelen
1) perceptuele organisatie
2) dieptewaarneming
3) objectherkenning

GAAT NOG VERDER IN VOLGEND HOOFDSTUK MEISJE

18
1) Perceptuele organisatie

tak van de psychologie die zich hier meeste mee bezig hield → gestalt psychologie
gestaltpsychologie:
→ geheel is meer dan som van onderdelen
→ waarneming is meer dan de som van gewaarwordingen
→ waarneming van relaties tussen onderdelen

Groepering Principe

1. Nabijheid: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen dichter bij elkaar staan
2. Gelijkheid: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen meer op elkaar lijken
3. Continuïteit: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen netjes op elkaar volgen
4. Geslotenheid: de kans dat twee delen tot hetzelfde object behoren is groter
wanneer deze twee delen een mooi afgelijnd vlakje vormen
⇒ heuristieken kunnen ons verkeerd doen interpreteren → visuele illusies

Figuur-achtergrond scheiding
• hoe wordt bepaald wat voor en achtergrond is?
• randen en lijn bevatten deze info NIET → heuristieken

19
⇒ soms worden meerdere interpretaties toegelaten = ambiguïteiten
→ dubbelzinnigheid

principe van nabijheid, geslotenheid, continuïteit en gelijkheid: Meestal helpen deze


principes (heuristieken) ons vooruit en leveren ze goede interpretaties op! Indien niet:
visuele illusies!

Visuele agnosie
= waarneming van kleuren, lijnen, punten, ...
→ geen waarneming van het geheel (gestalte)

Vorm 2D:
1. activeren van miljoenen lichtgevoelige cellen in het oog
2. activatie van oriëntatie gevoelige cellen: rand- en lijndetectie (randdetectoren
ter hoogte van visuele cortex)
3. perceptuele organisatie (aan de hand van gestaltprincipes)
→ mogelijk neuronaal mechanismen:
netwerk van oriëntatie gevoelige cellen die op intelligente manier aan elkaar
gekoppeld zijn

→ Opnieuw door de juiste zenuwcellen te laten communiceren met de juiste


zenuwcellen krijg je systemen die op een heuristische manier tewerk gaan en
bepalen welke delen bij welke delen thuishoren of niet

20
Vorm 3D

2) Dieptewaarneming: objecten van 3D

Probleem: een driedimensionale wereld wordt geprojecteerd op een


tweedimensionaal vlak dus er gaat info verloren (diepte-informatie)
volgende worden niet gerepresenteerd op de retina
• afstand van een punt tot het oog (diepte)
• relatieve afstand van twee punten tot het oog (oriëntatie)
• relatieve afstand van meerdere punten tot het oog (3D vorm)

Een lichtstraal bevat geen informatie over de afstand die ze reeds aflegde
vanuit een object tot de lichtgevoelige cel in de retina waar ze terechtkwam!
? toch kunnen we diepteverschillen onderscheiden ?
? toch kunnen we oriëntaties onderscheiden ?
? toch kunnen we 3D vormen onderscheiden ?

→ er zijn onderliggende vormen bv. vaas

maar welke “berekeningen” moeten er worden uitgevoerd zodat diepte-relaties


tussen verschillende punten inzichtelijk kunnen worden gemaakt op basis van een
retinale representatie waar die specifieke info niet gerepresenteerd wordt?
1. dorsale stroom: diepte en positie object
2. ventrale stroom: objectherkenning

Waarneming van diepte, oriëntatie en vorm lukt → wat gebeurt er da de retina


waardoor dat dit kan ?

21
Waarneming van diepte, oriëntatie en vorm
We maken weer gebruik van Heuristisch interpretatieproces:
Ons visueel systeem maakt gebruik van aannames over hoe onze wereld in elkaar
steekt.
→ Als deze aannames kloppen: normale perceptie
→ Als deze aannames niet kloppen: illusies
Een deel van deze heuristieken = diepte-aanwijzingen

In de heuristieken zijn er 2 soorten diepte-aanwijzingen:


1. Binoculaire diepte-aanwijzingen (2 ogen vereist)
2. Monoculaire diepte-aanwijzingen (1 oog vereist)

Binoculaire diepte-aanwijzingen
Er wordt heel wat informatie geput uit het feit dat onze beide ogen enkele
centimeters uit elkaar staan.

2 soorten binoculaire diepteaanwijzingen:


1. binoculaire dispariteit: lichtjes verschillende retinale
representatie
→ combineren van twee monoculaire beelden tot een
stereoscopisch beeld

→ kan experimenteel geïnduceerd worden (illusie)

Experimentele set-up om dieptezicht bij mensen te bestuderen: 2 monitoren en


daartussen 2 spiegels in een hoek van 90° zodat elk oog exact het beeld van één
van de twee monitors binnenkrijgt

2. convergentie: hoe kleiner absolute afstand hoe groter de convergentie (ogen die
naar elkaar afbuigen)
Wanneer wij ons fixeren op een bepaald punt, worden onze ogen naar een
gebogen. Dit proces noemt convergentie.

⇒ binoculaire diepte-aanwijzingen spelen minder een rol wanneer de relatieve


afstanden groter worder
⇒ overgaan naar monoculaire diepte-aanwijzingen

22
Monoculaire diepte-aanwijzingen
1: textuur gradiënten: we gaan er vanuit dat alle textuur-
elementen gelijkmatig verdeeld zijn over het waargenomen
oppervlak & dus even groot zijn. dus elementen die verder
liggen zouden kleiner moeten zijn
→van alle mogelijke oriëntaties kiest ons visueel systeem
bovenstaande interpretatie

2: lineair perspectief: perspectief vervormingen bevatten info over diepte-relaties

→ de tweede man lijkt groter omdat het lijkt


alsof hij verder in de ruimte staat en
daardoor wel groter moet zijn dan die
eerste man

Muller-Lyer illusie →

3: Schaduwen

4: loodrechte lijnen: aanname dat lijnen loodrecht op elkaar staan


→ we gebruiken een aanname die niet klopt waardoor we fout gaan interpreteren
(illusies)

5: interpositie: T-junctions: een lijn die eindigt op een andere wijst


meestal op een interpositie

6: herkenbaarheid: herkenbare, simpele vormen

Een illusie in het echte leven: Ames-room (Technopolis Mechelen), op deze manier is
de kamer in elkaar gestoken om de illusie te bekomen:

→ Alle monoculaire diepteaanwijzingen wijzen op een vierkante kamer!


23
3) Waarnemen van objecten (3D)

Wat moet er van een object opgeslagen worden in het langetermijngeheugen opdat
het later terug herkend zou kunnen worden?

Probleem:
We kunnen geen gebruik maken van retinale representaties want er is
Gezichtspunafhankelijkheid: retinale projecties objecten zien er heel anders uit
naargelang het gezichtspunt van waaruit dat object bekeken wordt
→ Wanneer enkel dit gezichtspunt opgeslagen wordt in LTG, dan zal het object niet
herkend kunnen worden wanneer het later vanuit een ander gezichtspunt bekeken
zal worden:

Welke objectrepresentaties moeten er berekend worden opdat we wel objecten


zouden kunnen herkennen zonder alle mogelijke gezichtspunten ervan te hoeven
opslaan?

THEORIEËN VOOR OBJECTHERKENNING:


1. Primaire schets
Marr, 1982
→ samenvoegen van informatie die afzonderlijk door lichtgevoelige cellen verzameld
werd

2. informatie uit primaire schets samenvoegen


Marr, 1982
→ primaire schets samenvoegen tot 2,5D schets aan de hand van perceptuele
organisatie
→ diepte informatie aanwezig maar gezichtspunt afhankelijk dus geen goede
ondersteuning bij objectherkenning

3. bijkomende stap tot gezichtspunt onafhankelijke object-representatie


theorie 1: Marr, 1982
object-representatie opgebouwd uit 3D
modellen gebouwd uit cilindervormige
structuren

24
theorie 2: Biederman 1987
➢ soortgelijk idee als Marr maar meer diepgaand
➢ object-representatie opgebouwd uit 3D modellen gebouwd uit basisblokken
(= geons)
➢ maar één 3D reeks nodig om objecten van elk standpunt te herkennen

Theorie 3: Edelman 1999


Feiten:
→ gezichtspuntafhankelijke representaties zijn voldoende: omdat opbouwen van 3D
modellen moeilijk is, is men overgegaan naar 2D modellen als basis voor
objectherkenning
→ Drie soorten breed-reagerende lichtgevoelige cellen zijn voldoende om alle
kleuren te representeren: Drie kleuren met een brede marge errond waren voldoende
om alle mogelijke kleuren te representeren.

Achterliggende idee van zijn theorie:


als kleuren kunnen gemaakt worden op basis van drie kleuren met brede marges kan
men misschien ook object representatie maken op basis van enkele gezichtspunten
met brede marges om alle mogelijke gezichtspunten te registreren
→ men gaat dus terug over naar gezichtspunt afhankelijke representaties

Theorie van Edelman 1999


enkele breed reagerende gezichtsherkenning receptoren zijn genoeg om alle mogelijke
gezichtspunten te representeren

Enkele gezichtspunten opslaan (met voldoende marge errond) kan voldoende zijn om
eender welk gezichtspunt te linken met een systeem opgebouwd uit deze beperkte set van
opgeslagen gezichtspunten

Je zou het systeem zelfs kunnen uitbreiden dat het de basis vormt voor eender
welke waarneming van eender welk object

25
welke berekeningen moeten erop gebeuren opdat de objecten waargenomen en
herkend kunnen worden?

1. activatie v/ lichtgevoelige cellen


2. oriëntatie gevoelige lijn-detectoren
3. segmentatie (perceptuele organisatie)
4. gezichtspuntafhankelijke objectrepresentaties
5. gezichtspuntonafhankelijke objectrepresentaties

→ Op deze manier kan eender welk object (ook objecten die we nooit eerder zagen),
vanuit eender welk gezichtspunt (ook de gezichtspunten van waaruit we sommige
objecten nooit zagen) en waargenomen onder eender welke omstandigheid
(licht/donker/afstand), gerepresenteerd worden!!!!

26
Beweging
Er zijn verschillende redenen om als mens een gevoeligheid te ontwikkelen voor
beweging. Maar waarom? Wanneer? En Hoe nemen we beweging waar?

WANNEER
2 soorten beweging:
1) echte beweging: iets beweegt door ons visuele veld
2) illusoire beweging: iets lijkt te bewegen door ons visuele veld

voorbeelden illusoire beweging


2.1) Apparente beweging: 60 ms
→ aan de juiste frequentie van flikkering begin je een beweging te zien
Bv. Film kijken adhv frames: als je de beelden in juiste snelheid achter
elkaar toont begin je een beweging te zien.

2.2) Geïnduceerde beweging


→ Grotere gehelen worden als statische gezien. Als het
grotere geheel (wolkendek) dan toch beweegt voorbij
een kleiner element (maan) dan wordt er beweging
waargenomen die er niet is.

2.3) Na-Effecten:
Er wordt een beweging getoond → na de beweging kijk je 30 sec naar het puntje/
midden→ kijk weg → je ziet nu dat de beweging/beeld opnieuw wordt afgespeeld
op je netvlies

wordt vergeleken met kanalen van opponente kleuren: beweging is


ook op opponente manier georganiseerd
→ twee bewegingen in tegenovergestelde richtingen zijn op een
opponente manier aan elkaar gekoppeld

27
HOE
Hoe nemen wij beweging waar?
Dualistische vs. Materialistische visie: hoe nemen we beweging waar zonder een
kleine homunculus te veronderstellen die al dat waarnemen doet?
→ cognitieve en biologische invalshoek

Hubel en Wiesel 1981:


Elke randdetector (cel) moet op één specifiek punt letten, als er voorbij dat punt een
streepje komt gaat die randdedector alleen daar op reageren.
Als ze hebben gereageerd wordt die randdetector actief en gaan ze die activatie
doorgeven op een andere randdetector of cel. Als je een bewegend streepje laat
glijden over de punten van de drie randdetectoren gaat eerst de eerste daarop
reageren, deze wordt actief en geeft het door naar de andere dit gaat verder zodat
alle drie de randdetectoren actief zijn. Hier zit wat tijdsverschil op want de ene cel
moet telkens wachten op de activatie van de andere. De eerste cel doet hier trager
over want die moet nog volledig reageren en activeren → de volgende doet hier
sneller over want die krijgt de reactie en activatie van de andere al mee → de
volgende doet hier nog sneller over, dit gaat zo verder totdat alles op een bepaalde
cel samenkomt die ook geactiveerd wordt.

3 rand receptoren
• detecteren een lijn als die op hun plaats komt
• eerste cel die dit detecteert doet hier trager over →
volgende doet hier sneller over → volgende nog
sneller!

verschillende situaties kunnen retinale beweging veroorzaken


→ local disturbances in optic array

• bewegend voorbeeld dat door het beeld beweegt


→ geen oogbeweging! → oogspieren zijn statisch
→ delen van de optische tabel worden bedekt en dan terug onbedekt doordat
het object verder beweegt
→ beeld van object → verandering in retinale beeld
• oogbewegingen
→ oogbeweging! → oogspieren zijn dynamisch
→ delen van de optische tabel worden bedekt en dan terug onbedekt doordat
het object verder beweegt
→ beeld van object → geen verandering in retinale beeld
• alles beweegt!
→ er wordt signaal gegeven dat omgeving stationair is
→ persoon zelf beweegt!
→ wordt global optic flow genoemd

28
Optic array = optische tabel (→ beeld wat we ontvangen moet je zien als een soort
visuele tabel)

Hoe weten onze hersenen hoe ze deze beweging moeten interpreteren


⇒ in onze primaire visuele cortex zitten cellen die bezig zijn met interpreteren
van beweging

⇒ als we enkel gebruik zouden maken van lokale bewegingsdetectoren


(bewegingsdetectoren die enkel en alleen een heel klein deeltje van het visuele veld
bekijken) kan beweging niet eenduidig geïnterpreteerd worden = aperture problem!
• daarom is er deel in hersenen (media temporale gebied) dat info van deze
lokale bewegingsdetectoren verzameld en de lokale activiteit in zijn context
plaatst
• dus als het deeltje dat we zien veel te klein is, dan is het moeilijk om aan te
duiden hoe het voorwerp (vb. een staafje) beweegt

⇒ corollary discharge theory: door gebruik te maken van het signaal dat van
hersenen vertrekt naar oogspieren om te bewegen, kunnen sommige beweging
interpretaties worden uitgesloten.
• dus wanneer motorisch signaal vertrekt vanuit hersenen, vertrekt er tegelijkertijd
een CDS (corollary discharge signal) van hieruit naar het brein dat aangeeft dat
het oog aan het bewegen is!
• wanneer oog een verandering detecteert in de retina wordt IDS (image
displacement signal) verzonden naar breid dat aangeeft dat het object beweegt
• wanneer CDS en IDS aanwezig zijn wordt er geen signaal verzonden naar het
brein

29
CORROLARY DISCHARGE THEORY

Hier maakt je oog een beweging om de persoon te volgen.


CDS (Corrolary discharge signal)
→ hersenen weten dat oog beweegt

Hier staat je oog stil maar toch beweegt de persoon over de retina.
IDS (Image displacement signal)
→ hersenen weten dat beeld beweegt

Door gebruik te maken van het signaal dat van de hersenen vertrekt
naar onze spieren om oogbewegingen te maken, kunnen sommige
bewegings-interpretaties uitgesloten worden.

→ als en CDS en IDS een signaal doorsturen weten de hersenen dat het
beeld dat je ziet stilstaat

30
GEÏMPLICEERDE BEWEGING

= De suggestie dat er beweging is door middel van een beeld.

PROEF:
Tijdens een experiment werd er aan mensen gevraagd om een beeld te bekijken in
de tweede fase werd er aan hen gevraagd om te kiezen welk beeld ze eerder
hebben gezien.

geïmpliceerde beweging
• soms wordt er alleen beweging gesuggereerd
• er werd gevraagd welk beeld ze al eerder hadden gezien en beelden werden
vaak foutief verwisseld met eerst getoonde beeld
• hangt ook af van betekenis van het beeld
o bv springt iemand ergens van af of wordt er een raket afgeschoten,.. ?

→ dezelfde hersengebieden actief als bij echte bewegingen (zie aperture problem)
• te zien op MRI scan → biologische invalshoek

Uit deze twee kozen ze het rechtse beeld


Uit deze twee kozen ze het linkse beeld

CONCLUSIE: ze kiezen voor het beeld dat het meest naar onder staat omdat dit
beeld een beweging suggereert die naar onder gaat.
Maar als er een opgaande beweging word gesuggereerd dan kiezen ze voor de foto
die het meest naar boven staat.
Dus de keuze van het beeld heeft ook met de context te maken.

31
Aandacht
Basis-experiment van Cherry: cocktailparty-effect:
proefpersonen werden gevraagd te luisteren naar een boodschap
- de boodschap in het linkeroor moesten ze herhalen
- de boodschap in het rechteroor mochten ze negeren
→ geen probleem, mensen kunnen dit! Selectieve aandacht!
Soms worden er toch dingen opgevangen in het ‘genegeerde’ signaal. Dus blijkbaar
wordt toch een deel daarvan verwerkt? (bv iemand noemt je naam)
Dit komt door de ‘filter’ van de cognitieve invalshoek.

SELECTIEVE AANDACHT
= proces waarbij 1 boodschap uit de omgeving geselecteerd wordt voor bewuste
verwerking en andere boodschappen onderdrukt worden.

filtertheorie: (Broadbent, 1958)


• er wordt gefilterd tussen de gewaarwordingen (zintuigen) en de waarneming
(interpretatie) → filtering gebeurt voordat er effectief verwerking optreedt
• de selectie wordt verwerkt, de rest niet
informatie komt binnen → sensorisch systeem (S) slaat alles parallel op → filtering →
klein deel van informatie wordt in het perceptueel (P) systeem opgeslagen

→ klopt niet helemaal want hoe kunnen we dan onze naam horen in een gesprek dat
we niet volgden?
Daarom twee alternatieve theorieën ontwikkeld: late selectie en attenuatie-theorie.

Experiment Gray en Wedderburn (1960)


linkeroor: drie, tante, acht
rechteroor: lieve, één, mies
→ de aandacht werd dikwijls gebaseerd op de betekenis van de stimuli (in het
voorbeeld noemden proefpersonen ofwel de getallen, ofwel de namen).
→ Omdat betekenis pas aanwezig is na verwerking kan het dus niet dat de niet-
geselecteerde stimuli niet verwerkt werden

DUS: niet geselecteerde informatie wordt verwerkt! Op welke manier?

32
LATE SELECTIE:
→ alles wordt verwerkt (betekenis van alles wordt ’berekend’) en pas daarna wordt er
geselecteerd/gefilterd.

ATTENUATIE:
→ Niet wegfilteren maar verzwakken van het signaal: sommige signalen worden
sterk verwerkt, andere zwak.

SUBLIMINALE PERCEPTIE (PRIMING-STUDIES)


dit is enkel mogelijk als er een late selectie plaats vind
→ woordherkenning sneller wanneer voorafgegaan door semantisch verwant, maar
subliminaal aangeboden prime

Er worden heel kort woorden getoond, men moet zo snel mogelijk antwoorden of het
over een woord of non-woord (onbestaand) gaat.

De resultaten: geen prime of ongerelateerde prime geven even snelle reactietijden.


Echter, bij gerelateerde prime antwoorden ze gemiddeld sneller!! Dus: stimuli die
niet bewust waargenomen worden (omdat ze zo kort aangeboden werden)
kunnen toch invloed uitoefenen op ons waarnemings-systeem …

popcorn-study: Vicary, 1957


‘eet popcorn’ werd tijdens een reclamespot zeer kort afgespeeld zodat de kijkers er
niet bewust van werden, toch steeg de verkoop van popcorn
→ niet bewust maar wel verwerkt

33
FEATURE INTEGRATION THEORY
Treisman & Gelade, 1980
Hoe speelt aandacht een rol in zoekprocessen?
Wat zou er in de 2 gevallen gebeuren als het aantal distractors stijgt.

2 onafhankelijke variabelen:
• aard van de distractors (context 1 of 2)
• aantal van de distractors (5, 15 of 30)
1 afhankelijke variabele: zoektijd (ms)

Resultaten van dit experiment: wanneer het aantal afleiders vergroot heeft dat soms
effect op de zoektijd (tweede context) en soms niet (eerste context).

hoe groter het aantal distractors → hoe meer tijd men nodig heeft om iets te
vinden

waarom maakt dit het moeilijker?

34
→ feature integration theory
2 stadia in visuele waarneming:
→ detectie van kenmerken: (kleur, lijn- en randdetectie, beweging, ...)
= automatisch, parallel
→ integratie van kenmerken: (peceptuele organisatie, objectherkenning, …)
= serieel, aandacht & energie vereist

→ voor elk 1 MENTALE KAART vereist


- geen aandacht vereist
- parallelle verwerking
- kleur en geslotenheid

→ samenvoegen van 2 MENTALE KAARTEN


- beeld met kleur + geslotenheid
- aandacht vereist
- seriële verwerking

functies van selectieve aandacht:


1. pre-attentieve systeem stuurt de aandacht naar plaatsen die relevant zijn door
verandering
2. aandacht combineert de informatie uit de verschillende mentale kaarten
3. extraheren van bijkomende details (zodat link gezocht kan worden met LTG)

35
Twee soorten aandacht:
ENDOGENE CONTROLE: top-down controle:
Vb. naast me kijken en toch zien wat ik doe

EXOGENE CONTROLE: bottom-up controle


vb. automatische aantrekking
controle over de aandacht waar we zelf geen vat op hebben, automatische zonder
dat we het ‘willen’. Gestuurd door factoren buiten onszelf (exogeen) … Namelijk door
de beeldeigenschappen zelf …

Voorbeelden exogene aandacht controle:

1: SALIENCY MAPS
→ Opvallendheid van objecten/locaties in een visueel veld tov de andere
objecten/locaties in dat visuele veld. gebaseerd op kleur, orientatie en contrast

2: CHANGE BLINDNESS
→ flikkering tussen 2 beelden trekt de aandacht
→ want wanneer er geen ‘gap’ gelaten wordt, wordt de aandacht er automatisch naar
toe getrokken

Indien geen pauze tussen deze foto en de volgende: de verandering valt heel sterk op!

Wat als de aandacht in zo’n geval door iets anders op een exogene manier
aangetrokken wordt?
Denk aan filmpje met kaartentruc

36
AUTOMATISCHE VS GECONTROLEERDE PROCESSEN
Hoeveel aandacht heeft een bepaalde mentale taak nodig:

AUTOMATISERING
Invloed van ervaring: overgang van gecontroleerde processen (aandacht nodig) naar
automatische processen (geen aandacht voor nodig):
door ervaring kan een gecontroleerde proces omvormen tot een automatisch proces
vb. piano spelen, autorijden, ...

2 gemakkelijke taken tegelijkertijd uitvoeren = MOEILIJK

Stroop-taak:

→ Het is moeilijker om de kleuren van een woord te benoemen wanneer de


betekenis van dat woord een andere kleur oproept (zie linker-kolom). Dit wijst
erop dat de betekenis van woorden automatisch gebeurt, zonder dat we hier
controle over hebben … Ook al willen we het negeren, het blijft de taak moeilijk
maken …

→ als deze aandachtsprocessen niet helemaal werken = aandachtsstoornis


Bv. ADHD, Hemineglect

37
Ruimte
De waarneming van ruimte gebeurt door:
• licht, kleur, contrasten, lijnen, vormen, beweging, aandacht
• interacties

INTERACTIES TUSSEN VERSCHILLENDE ZINTUIGEN

HET GEHOOR
Geluiden: variaties in luchtdruk, frequentie (toonhoogte), intensiteit (luidheid),
timbre (complexiteit)
(het timbre helpt bij de complexiteit van
geluiden)

het gehoor: omzetting van


luchtdruk/geluidgolven naar de taal van
onze hersenen

→ amplitude bepaalt de intensiteit/ de luidheid


→ frequentie bepaalt de toonhoogte

STRUCTUUR VAN HET OOR:

38
omzetting van luchtdruk/geluidsgolven naar de taal van onze hersenen
(zenuwimpulsen)
→ lagere frequenties (golflengte) gaan structuren hogerop in het
slakkenhuis beïnvloeden (detectie van golflengte)
→ hardere signalen gaan meer sensorische stimulatie tot gevolg
hebben (sterkte van het geluidssignaal)

hersendelen die instaan voor de auditieve verwerking van de


geluidsignalen:
• haarcellen in het slakkenhuis
• gehoorzenuw
• primaire auditieve cortex (in de hersenen)

Auditieve lokalisatie/ Hoe Geluiden lokaliseren?


• Intensiteitsverschillen tussen 2 oren
• tijdstip waarop het signaal de twee oren bereiken
• door visuele feedback

39
REUKZIN
Geur= geurmoleculen die zweven in de lucht

Opname van chemische stoffen door structuren in onze neus: door 1 op 1


relatie → Per chemische stof (molecule) is er 1 receptor-soort
(is dus anders dan bij zicht, drie receptoren voor alle mogelijke kleuren)

hersendelen die instaan voor de verwerking van geursignalen:


• Bulbus olfactorius
• Hogere corticale centra
• Primaire olfactorische cortex

Detectie: factoren die bepalen hoe goed iets geroken wordt:


• Geslacht: vrouwen beter dan mannen
• Leeftijd: jongeren beter dan ouderen
• Tijdstip: in de ochtend beter dan de avond

Identificatie: om welke geur gaat het?


• de meeste mensen kunnen gemiddeld 100 geuren identificeren
• met feromonen zijn we in staat om te communiceren met neus en brein

40
SMAAKZIN
SMAAK= chemische samenstelling van voedsel

→ We hebben 5 Smaakpapillen op onze tong= 5 verschillende receptoren


waarmee we alle smaken mee kunnen waarnemen
(is hetzelfde systeem als bij zicht: drie soorten receptoren om eender welke
kleur waar te kunnen nemen)

alle smaken zijn te representeren


adhv deze 5 basissmaken:

1. ZOUT
2. ZOET
3. BITTER
4. ZUUR
5. UMAMI

Deze receptoren bevinden zich in smaakknoppen:


• tussen de 2000 en 10.000 knoppen
• die knoppen zitten voor 70% op de tong
• verhemelte
• strottenhoofd
• keelholte

Hersendelen die specifiek instaan voor verwerking van smaaksignalen:


• gustatory cortex

detectie en identificatie
• zijn afhankelijk van de smaakvoorkeuren van bepaalde persoon
• zoet boven bitten (evolutionair belang)
• afhankelijk van leeftijd, geslacht, cultuur en evt aangeleerd
• smaak adaptatie (hoe vaker je wordt blootgesteld aan een bepaalde
smaak hoe minder gevoelig je er voor wordt)

41
TASTZIN
3 gevoeligheden:
1. gevoeligheid voor druk
2. gevoeligheid voor temperatuur
3. gevoeligheid voor beschadiging

1. GEVOELIGHEID VOOR DRUK


4 soorten receptoren die druk op de huid registreren:

adaptatie: vb horloge, eerst voel je dat hele tijd, na langere termijn ben je
er aan gewend en voel je deze niet meer.
→ veranderingen in de gewaarwording zijn belangrijker dan de absolute
waarden (veranderingen in kleine onderdelen zijn belangrijker dan
geheel)

2. GEVOELIGHEID VOOR TEMPERATUUR

receptoren die temperatuur op huid registreren:


• zorgen voor automatische regulatie van lichaamstemperatuur
• er zijn afzonderlijke receptoren voor warm en koud
• veranderingen zijn belangrijker dan absolute waarden = adaptatie
vb. metaal en hout van dezelfde temperatuur

42
3. GEVOELIGHEID VOOR BESCHADIGING

receptoren die beschadiging op huid registreren:


• dit zijn de vrije zenuwuiteinden = dendrieten
• zitten niet alleen op de huid maar ook in de organen
• 2 soorten:

Hersendelen die specifiek instaan voor de verwerking van de signalen


afkomstig van de receptoren verspreid over onze huid :

43
Kinesthesie:
= gewaarwording van de positie en de bewegingen van ons eigen
lichaam en de ledematen
→ receptoren in pezen, spieren en gewrichten
vb. preventie van vallen of struikelen

Evenwicht:
→ Er zit een evenwichtsorgaan in ons oor
om in balans te blijven: hoe is onze houding t.o.v de zwaartekracht

Sensorische modaliteit:
er is fysische informatie in de buitenwereld die ons interesseert als mens
en daarom ontwikkelden we receptoren die er gevoelig voor zijn
(transductie) en die hun info doorgeven aan hersendelen die daar
specifiek voor ‘aangeduid’ werden (verwerking van de signalen).

fysische informatie ⇒ activatie van receptoren ⇒ doorgeven +


verwerken
(transductie) van het signaal

44
Multisensoriële ervaringen
= waarneming die waarheidsgetrouw, stabiel en
coherent is en dit vanuit verschillende modaliteiten

• waarheidsgetrouw: niet illusoir


• stabiel: lichtheid constantie, kleurconstantie, vormconstantie,
bewegings constantie, modaliteit constantie
• coherent: feature integration (zie probleem)

probleem: net zoals feature integration bij visuele perceptie.


verschillende modaliteiten tegelijk = moeilijk en vereist aandacht

feature integration (het samenvoegen van alle zintuigen) zorgt voor een
binding problem
binding problem: eenheid vanuit een kakofonie aan stimuli, hoe kunnen
we een eenheid vinden in alle informatie die we ontvangen?

→ de tussenliggende hersendelen zorgen voor integratie tussen deze


specifieke sensorische modaliteiten
→ associatieve hersengebieden zorgen voor integratie tussen de
primaire cortexen van de specifieke modaliteiten

45
Ons visuele systeem domineert andere sensoriële modaliteiten
→ visuele dominantie: zien is meest dominante zintuig
→ vb buikspreker: we weten dat de pop niet praat maar doordat we zien dat de pop
zijn mond beweegt en die van de man niet gaan we ervan uit dat de pop spreekt
maar het kan dus wijzigen per taak: hangt af van taak of moment → ander zintuig
dominant

Multisensoriële ervaringen zijn heuristisch


→ spatiale congruentie: kans dat twee specifieke modaliteiten gelinkt worden aan
elkaar is groter wanneer ze dicht bij elkaar plaatsvinden in plaats (= 2
gebeurtenissen die dicht bij elkaar gebeuren ga je sneller aan elkaar linken)
→ temporele congruentie: kans dat twee specifieke modaliteiten gelinkt worden
aan elkaar is groter wanneer ze dicht bij elkaar plaatsvinden in tijd (= als 2
gebeurtenissen kort op elkaar gebeuren in tijd ga je deze ook sneller aan elkaar
linken)
→ principe van omgekeerde effectiviteit: zwakkere stimuli hebben neiging gelinkt
te worden met sterke stimuli
→ eenheids aanname: dingen die plaatsvinden in twee verschillende sensorische
modaliteiten die dicht bij elkaar plaatsvinden (in tijd en ruimte) zullen wel aan elkaar
gelinkt zijn. Meestal is dat ook zo, maar soms ook niet, in dat geval illusies!
(multisensoriële illusies)
multisensoriële illusies: wanneer je foute aannames maakt

samenvatting:

46
Schoonheid
MULTI-SENSORIËLE (TOTAAL-ERVARINGEN): SCHOONHEID:

- De alledaagse waarneming: wel gedefinieerde taken


vb: het verkeer
Men kan aangeven hoe goed men er in is, dus een persoon kan aangeven hoe goed
hij is in autorijden. Het heeft te maken met waarheidsgetrouwheid.

- Waarneming van schoonheid? Wat is de taak en wanneer ben je hier goed in?
Deze vragen werden minder onderzocht in de psychologische wetenschappen.

Wat is het belang van schoonheid in de context van de beeldende kunsten?


→ Schoonheid heeft altijd een vreemde positie gehad binnen de context van de
beeldende kunst
SCHOONHEID IS SUBJECTIEF!
Iedereen vind andere dingen mooi of lelijk. Hier bestaat geen vaste waarde voor.

PERCEPTUELE MECHANISMEN ALS TOOL:

Dorsale stroom: where system: oriëntatie (hoe en waar)


Ventrale stroom: what system, objectherkenning (wat)

Grijze en oranje lijntjes die komen vanaf de retina zijn 2 soorten cellen:
Rode cel (staafjes): kleurenblind, snel, hoog contrast → gaat door dorsale stroom
Grijze cel (kegeltjes) : snel, kleurgevoelig, weinig contrast → gaat door ventrale stroom

47
WHERE SYSTEM

Kunstenaars gebruiken kleuren met zelfde verzadiging


equiluminantie betekent equally luminant (even verzadigd). Als men deze schilderijen
zou omzetten naar zwart wit zie je allemaal dezelfde grijstinten, doordat de kleuren
allemaal dezelfde verzadiging hebben. Hierdoor ziet je hoe moeilijk sommige dingen
te positioneren zijn. Doordat die schilderijen dezelfde grijswaarden hebben kan ons
"where" system niet goed bepalen waar die objecten gepositioneerd zijn. Want
kleurperceptie is geen functie van ons where system. En daardoor lijkt het alsof die
objecten bewegen. Uw ogen gaan die bewegingen volgen waardoor de hersenen
automatisch een CDS signaal krijgen wat dit effect nog extra zal versterken.

Monet:
where systeem is kleurenblind (equiluminantie maakt de positie van de vormen
onzichtbaar) waardoor de bloemen lijken te bewegen

Hij gebruikt het where systeem in zijn schilderij, het where systeem is kleurenblind.
Wanneer de zon helderder wordt gemaakt verdwijnt deze locatie-ongebondenheid en
wordt de zon paradoxaal genoeg minder helder.

48
Richard Anuzkiewicz:
where systeem is kleurenblind (equiluminantie maakt de vormen onzichtbaar)
waardoor de vormen lijken te bewegen …

Piet Mondriaa:
equiluminantie van geel en grijs maakt de vormen onzichtbaar) waardoor de vormen
lijken te bewegen

Ook het rekening houden met oogbewegingen gebeurt in het Where-systeem:


oogbewegingen versterken dus dit bewegings-effect!!

49
BINNEN HET WHAT-SYSTEEM: VORM EN KLEUR:

What system: object herkenning & kleurwaarneming


- kleurgevoelig
- traag
- hoge resolutie
- laag contrast → aquarel heeft ook niet veel contrast

Spilmann:
kleur-systeem binnen het What-systeem heeft lagere resolutie (dus minder locatie-
gebaseerd). Dit wordt handig uitgespeeld met de aquarel-techniek …

Dit is een voorbeeld van een werk van Cézanne waar het duidelijk wordt.

GROTERE GEVOELIGHEID VOOR ABRUPTE VERANDERINGEN:


Door de center-surround-eigenschap is er een grotere gevoeligheid voor abrupte
contrasten, eerder dan voor geleidelijke overgangen. Ook al zijn de luminantie-
verschillen (licht verschillen) in het echt veel groter, toch lukt het ons toch om met de
beperkingen van kleurpigment hetzelfde kennelijke contrast weer te geven.
bv Rembrandt

50
BEWEGINGSILLUSIE:
Bewegings-illusie: hoog contrast regionen (donker) afwisselend met regionen die
equiluminant (licht, verlicht) zijn geeft de illusie van beweging (men weet niet goed
hoe dat komt)

Voorbeeld Monet:

STEREOPSIS VERMIJDEN DOOR BLURRYNESS

Binoculaire zicht: zie je bij het kijken naar een 3D object 2 ‘verschillende’ beelden →
2 beelden worden samengevoegd → zo wordt diepte gecreëerd = stereoscopisch
beeld
Maar: wanneer we naar een schilderij kijken, gebeurt dit niet omdat je naar een 2D
plat vlak kijkt, dus ogen zien beide hetzelfde en creëren geen diepte

Oplossing: Blurryness, vervaging toepassen


Blurryness doet effecten van stereopsis verdwijnen
… waardoor monoculaire diepteaanwijzingen naar
voren kunnen komen

51
REPETITIEVE BEELDEN
Repetitieve beelden kunnen er voor zorgen dat er een illusie van diepte gecreëerd
wordt

G. Klimt Monet Renoir

ALTERNATIEVE MANIEREN OM KLEUREN TE CREËREN

Kleur-systeem heeft een lagere resolutie waardoor verschillende kleuren zich kunnen
gaan mengen: blauw + gele stippen = groen

Pointillisme van Seurat

52
VISIES OP SCHOONHEID DOORHEEN DE JAREN

Etymologisch: Woord ‘schoonheid’ komt van het Germaans


→ betekende: Schitterend, iets dat schijnt, goud, zilver, edelstenen

Klassieke visie: Romeinen en Grieken


● harmonieus: in balans, geordend, symmetrisch, ...
● appropriate (van toepassing): functionaliteit
● tijdloos: niet gekoppeld aan trends, mode, …
● goed: morele dimensie

Relativistische visie: schoonheid als eigenschap van de kijker


● niet tijdloos, steeds in verandering
● schoonheid is geen eigenschap van het object zelf
● cultureel bepaald

Moderne visie: 19de eeuw (Parijs)


● Baudelaire
● Niet-harmonieuws, niet gelinkt aan het goede, veranderlijk, …
● ‘Afzichtelijkheid’ mee vervat in schoonheid
● Angst, uit de comfortzone gerukt worden, …

Hedendaagse visie: Francis Smets


• schoonheid als paradox
• schoonheid verbindt (zeker mate van consensus)
• onenigheid, meningsverschillen (zeker mate van dissensus)
• ‘Absolute schoonheid bestaat niet, in de zin dat ze slechts
• verschijnt in haar veelvuldige of veelvormige uitingen.’

schoonheid in de hedendaagse kunsten → PROBLEEM


• Schoonheid als holle esthetiek
Vb. iets dat schoon is wordt al snel als banaal of oppervlakkig gezien
• Schoonheid als commercieel aantrekkelijk
VS kunst als intellectuele activiteit
• Schoonheid als sensuele (non-verbale) prikkeling
VS kunst als intellectuele activiteit

→ Enkele associaties die bij schoonheid horen waardoor dat kunstenaars niet graag
‘schoon’ werk maken

53
Schoonheid als eigenschap van (kunst)objecten of afhankelijk van de
waarneming en kennis van personen?

1. Kan schoonheid éénduidig herkend worden?


2. Kan schoonheid aangeleerd worden?

1. Kan schoonheid éénduidig herkend worden?


Zijn er objectieve maatstaven voor schoonheid?
Ja!!!
= regels om tot schoonheid te komen → worden aangeleerd in educatieve context

Voorbeelden:
→ Contrapunt
→ Gulden snede
→ 1/3 regel
→ Belangrijke elementen in de focus
→ 1 oog over de verticale lijn
→ Dominante lagere spatiale frequenties: Andere eigenschappen komen aan het
licht wanneer er gekeken wordt door een andere bril (spatiale frequenties)
→ Afwijken van de fysische realiteit: Afwijken van de realiteit om iets schoner te
doen lijken
→ Lichtbron van links
→ Kleurcontrasten: Gebruik van kleurcontrasten om kleuren te krijgen die er
objectief gezien niet zijn

Perceptuele ambiguïteiten en artistieke ambiguïteiten


→ Meerdere gezichtspunten verenigen in 1 beeld: Wat geef je de kijker en wat laat je
aan de kijker zelf over

realisme realisme
vs. Vs.
kubisme surrealisme

54
Lichamelijke aantrekkelijkheid:
→ studies toonden aan dat ‘gemiddelde’ gezichten aantrekkelijker zijn

A. Gemiddelde gezicht (average)


B. Gemiddelde gezicht dat louter gebaseerd werd op de meest aantrekkelijk
bevonden gezichten (attractive)
C. Het gezicht dat verschil tussen A en B uitvergroot (hype-attractief)
D. Hiermee kon men aantonen dat het niet louter de gemiddelde gezichten zijn die
het meest attractief bevonden worden, er spelen toch nog andere factoren een rol

→ Symmetrische gezichten worden meestal ook als attractiever ervaren


→ Louter door iets veel te zien worden de dingen aantrekkelijker

2. Kan schoonheid aangeleerd worden?


Kunstenaars en leken (gewone mens): oogbewegingspatronen

Verschil in oogbewegingspatronen tussen kunstenaars (globaler


oogbewegingspatroon, rechts) en niet kunstenaars (specifieker
oogbewegingspatroon, minder plaatsen in het beeld worden bezocht, links)

→ aanleren van een andere manier van kijken naar de wereld

55

You might also like