Professional Documents
Culture Documents
Voeding
Voeding
Voeding
Hoofdstuk 3
Voeding
In dit hoofdstuk behandelen we de voeding van hond en kat, iets dat in het
algemeen en zeker ook in een dierentehuis van zeer groot belang is,
aangezien een goede gezondheid en een goede voeding heel veel met elkaar te
maken hebben. Ook met het oog op voorlichting aan onze klanten over de
juiste voeding van hun dieren, is kennis van de voedingsleer een noodzaak.
Allereerst zal een aantal basisbegrippen aan de orde komen, zoals voedings-
stoffen, spijsvertering en stofwisseling, waarna sommige aspecten van de
voedingsleer, zoals energiebehoeften, hoofdbestanddelen van de voeding en
voedingsfouten wat nader worden uitgediept. Zo wordt er bv. ingegaan op
de verschillende voedingsbehoeften van hond en kat; dit o.a. om genoemde
voedingsfouten te voorkomen. Een hond stelt andere eisen aan zijn voeding
dan een kat. Hierna komen de verschillende soorten voer aan bod. Bij de
behandeling van de voeding voor hond en kat komt zowel de voorbereiding
thuis als in een dierentehuis aan de orde. Ten slotte gaan we in op het belang
van hygiëne bij het bereiden en bewaren van voeding.
Even voor de duidelijkheid: de in dit hoofdstuk in een kader en/of in een
kleiner lettertype geplaatste tabellen en gegevens zijn bedoeld ter illustratie;
ze vormen geen leerstof.
Voedingsleer
Waaruit is voeding opgebouwd? Wat zijn voedingsstoffen en waar dienen ze
voor? Wellicht kan de volgende definitie wat helderheid brengen.
Voedingsstof Een voedingsstof is een voedend bestanddeel dat door maag en darmen wordt
opgenomen en aan het bloed wordt afgegeven. We kunnen de voedingsstoffen
onderscheiden naar functie of naar hun (chemische) samenstelling/eigen-
schappen.
Naar functie onderscheiden we:
- brandstoffen; deze verschaffen het lichaam de nodige energie
- bouwstoffen; deze zijn nodig voor de opbouw, de groei en het herstel van
het lichaam en voor de vervanging van lichaamscellen
- beschermende stoffen; deze dragen zorg voor de weerstand van het lichaam
en voor een goed verloop van de lichaamsfuncties.
Naast de zes soorten voedingsstoffen uit afb. 1 heeft het lichaam ook water
nodig. Water is onontbeerlijk als oplos- en transportmiddel. Zonder water zou
er geen enkele chemische reactie van de stofwisseling (zie ook de inleiding van
het hoofdstuk over anatomie e.d.) kunnen verlopen. Op een enkele uitzon-
dering na (zoals woestijndieren en kamelen) sterven dieren binnen enkele
dagen als ze geen water krijgen. Dit geldt ook voor konijnen en knaagdieren.
Veel mensen denken dat deze dieren helemaal geen water nodig hebben. Dat is
een fabeltje. Men dient zijn klanten hierop met grote stelligheid te wijzen.
916B3.FM
3.1
Voeding
voedingsstoffen functie(s)
eiwitten enzymen, bouwstof, brandstof
vetten brandstof, bouwstof
koolhydraten brandstof, bouwstof
mineralen bouwstof en beschermende stof
vitaminen beschermende stof
sporenelementen beschermende stof
Afb. 1. Voedingsstoffen en hun functies.
Vochtafvoer 2 Hoewel een dier vaak veel drinkt, bv. omdat het warm weer is, regelt een
gezond lichaam nauwkeurig de waterbehoefte door een overmaat van
opgenomen water tezamen met de afvalstoffen weer uit te scheiden via de
urine. Behalve via de urine en de zweetklieren (honden en katten hebben alleen
zweetklieren in de voetzolen) kan overtollig vocht ook kwijtgeraakt worden via
de ontlasting.
Een ander systeem van vochtafvoer is dat via de longen. Hond en kat hijgen bij
inspanning, waardoor extra vocht kan verdampen (tevens is dit een manier om
overtollige warmte kwijt te raken). Ten slotte verliest een zogend dier ook via
de melkklieren veel vocht.
Uitdroging Drinkt het dier echter te weinig, dan kan het lichaam dit maar voor korte tijd
compenseren door minder vocht af te scheiden; er zal al spoedig ”uitdroging”
optreden. Vooral bij extra vochtverlies door middel van braken en diarree
bestaat al gauw gevaar voor uitdroging, zeker als dit vochtverlies niet gecom-
penseerd wordt door veel drinken.
24 uur per dag vers Het is van groot belang dat honden en katten 24 uur per dag over schoon en
drinkwater fris drinkwater beschikken. Elke dag het drinkwater verversen is aan te raden
voor een optimale gezondheid van het aan uw zorgen toevertrouwde dier.
Bovendien kunt u dan meteen controleren of het betrokken dier een normale
hoeveelheid water heeft gedronken. Zoals in de hoofdstukken over anatomie
nader zal worden uitgelegd, wijst zowel te veel drinken als te weinig drinken
erop dat een dier (ernstig) ziek is. Men dient dit aan de dierenarts te melden.
Voedingswaarde Voedsel heeft een zekere voedingswaarde, d.w.z. het bevat bestanddelen, die als
bouwstoffen, brandstoffen, transportstoffen en beschermende stoffen kunnen
dienen.
Verteerbaarheid De voedingswaarde wordt mede bepaald door de verteerbaarheid. Als van een
voer wordt aangegeven dat het 30 % eiwit bevat, lijkt dat op het eerste gezicht
goed. Maar als blijkt dat dat eiwit geheel bestaat uit schoenleer is het voedsel
waardeloos. Schoenleer is totaal onverteerbaar en zal nadat een hond het lekker
heeft opgekauwd en doorgeslikt, onveranderd weer via de ontlasting het
lichaam verlaten. De stofwisseling heeft er dus niets aan gehad.
3.2
Voeding
Stofwisseling Stofwisseling is het totaal van alle chemische processen die in het lichaam
verlopen. De vertering van voer is er een belangrijk onderdeel van. Voor de
stofwisseling (ook wel metabolisme genoemd) is veel energie nodig. Zonder
deze energie is leven onmogelijk; in de volgende paragraaf zullen we dan ook
wat dieper op dit onderwerp en op de energiebehoeften van onze huisdieren
ingaan.
Energie
Ieder voer levert een bepaalde hoeveelheid energie.
3.3
Voeding
brandende lucifer bij gehouden wordt, zal de benzinedamp vlam vatten. Door
de hitte van de lucifer stijgtde temperatuur van de benzine zover dat de
chemische reactie die men verbranden noemt, kan beginnen. Dergelijk hoge
temperaturen heersen natuurlijk niet in het lichaam. Toch vindt er voort-
durend in elke cel verbranding plaats.
Dit gebeurt met de hulp van enzymen. De enzymen breken als het ware de
brandstof open en verbinden er stapje voor stapje zuurstof aan vast. Voor de
verbranding van 1 glucosemolecuul zijn wel 10 stapjes nodig. Ieder stapje
wordt door een apart enzym geforceerd.
Zonder enzymen zou er dus geen verbranding in het lichaam mogelijk zijn.
Enzymen zijn onmisbaar. (Niet alleen voor het mogelijk maken van
verbranding, maar voor iedere reactie van de stofwisseling zijn vele enzymen
nodig.)
Voor verbranding in het lichaam zijn dus brandstof, enzymen en zuurstof
nodig. Nadat stoffen verbrand zijn in de cellen, komen er afvalstoffen vrij. Dat
zijn water en koolzuur.
Het bloed wordt door middel van de ademhaling van zuurstof voorzien, die
onmisbaar is voor de verbranding in de cellen. De afvalstoffen die bij dit
verbrandingsproces vrijkomen (koolzuur en water), worden ook weer via het
bloed afgevoerd naar de longen. Op deze manier fungeert het lichaam dus als
een soort verbrandingsmotor.
Definitie kcal
1 kcal is de hoeveelheid warmte (energie) die nodig is om één kilogram water
1°C in temperatuur te doen stijgen. 1 kcal = 4,184 kJ.
Energiebalans 6 Is de behoefte aan energie groter dan de hoeveelheid die wordt opgenomen,
dan spreekt men van een ”negatieve energiebalans”. Het dier zal dan verma-
geren. Als er juist te veel voedingsstoffen worden opgenomen (”positieve
energiebalans”) wordt het dier dikker. In afbeelding 3 is ter illustratie de
energiebehoefte van kat en hond van verschillend gewicht en fysiologische
toestand en met een wisselende activiteit weergegeven.
3.4
Voeding
Energiebehoeften
Energie is afhankelijk van:
- lichaamsgewicht
hond 2 kg 184 kcal/dag
10 kg 760 kcal/dag
kat 3 kg 240 kcal/dag
5 kg 400 kcal/dag
- activiteit
hond 10 kg gewoon: 760 kcal/dag
politiehond 10 kg: 1 140 kcal/dag
sledehond 10 kg: 2 280 kcal/dag
”binnenshuis” kat 3 kg: 210 kcal/dag
- fysiologische toestand
hond 10 kg volwassen: 760 kcal/dag
teef 10 kg zogend (top): 2 275 kcal/dag
kat 3 kg volwassen: 240 kcal/dag
poes in laatste deel
van zwangerschap: 410 kcal/dag
Afb. 3. Variabelen in energiebehoefte van kat en hond.
Voedingsstoffen
We onderscheiden de volgende voedingsbestanddelen, waarvan er inmiddels al
een aantal zijn genoemd: koolhydraten, eiwitten, vetten, mineralen, sporenele-
menten, vitaminen en voedingsvezels.
Het zou vrij gecompliceerd worden om alle functies en bronnen van de
voedingsstoffen in detail te bespreken. Daarom worden alleen de belangrijkste
op een rijtje gezet.
Koolhydraten
Functies koolhydra- 7 Koolhydraten in het voedsel fungeren hoofdzakelijk als energieleveranciers,
ten alhoewel vetten de belangrijkste energieleveranciers zijn.
Opbouw koolhydra- 8 Koolhydraten bestaan uit enkelvoudige suikers (”monosachariden”;
ten mono = 1; sacharide = suiker). Glucose en fructose zijn voorbeelden van
dergelijke monosachariden, die dus uit één enkelvoudige suiker bestaan. Een
ander eenvoudig koolhydraat, sacharose, bestaat bv. uit twee enkelvoudige
suikers en wordt daarom een disacharide genoemd (di = 2). Tevens zijn er
langere, meer ingewikkelde koolhydraten (”polysachariden”; poly = veel),
zoals zetmeel, dat uit een lange keten van monosachariden bestaat.
9 Alle langere koolhydraten worden in het lichaam door middel van enzymen
afgebroken tot kleinere brokstukken en uiteindelijk tot glucose. De glucose
wordt als ”glycogeen” opgeslagen in de lever en de spieren. Het lichaam put uit
deze energievoorraad als er extra spierarbeid moet worden verricht. Koolhy-
draten zijn dus energieleveranciers. In de lever wordt bij de meeste diersoorten
(waaronder ook de kat en de hond) vitamine C gemaakt. De grondstof voor de
vitamine C is koolhydraat. De wand van veel cellen is bekleed met een laagje
polysachariden. Koolhydraten zijn dus ook bouwstoffen.
0 Koolhydraten zijn in de voeding van hond en kat niet strikt noodzakelijk,
omdat ook eiwitten en vetten als brandstof kunnen dienen. Koolhydraat is
echter wel een goedkope energiebron en de voedingsmiddelen, waarin zich
916B3.FM
3.5
Voeding
koolhydraten bevinden, zijn goed te verwerken in het dagelijks voedsel van kat
en hond. Daardoor zijn koolhydraten als zodanig goed bruikbaar.
Eiwitten
Functies proteïnen Eiwitten, ook wel proteïnen genoemd, hebben vele functies. De verreweg
belangrijkste daarvan werd al genoemd. Enzymen zijn eiwitten; zonder deze
eiwitten zou leven onmogelijk zijn. Het zijn tevens bouwstenen van verschil-
lende weefsels, zoals spierweefsel en haar. Ze worden ook gebruikt voor de
aanmaak van antilichamen, die nodig zijn voor het afweermechanisme van het
lichaam. Sommige hormonen, die helpen de stofwisseling en het optimaal
functioneren van het lichaam te regelen, bestaan uit eiwit. Eiwitten zijn tevens
een bron van energie. Ze worden echter pas als brandstof gebruikt, wanneer de
overige functies zijn vervuld. Dat wil zeggen als het dier meer eiwit in zijn voer
krijgt dan het nodig heeft.
Essentiële aminozu- q Eiwitten zijn eigenlijk lange ketens van bouwstenen die we aminozuren
ren noemen. Een aantal van deze aminozuren wordt ”essentiële” aminozuren
genoemd. Dit betekent dat het dier deze niet zelf kan aanmaken. Het is dan ook
belangrijk dat deze in de juiste hoeveelheden in de voeding aanwezig zijn. De
hond bijvoorbeeld heeft ongeveer 22 aminozuren nodig om zijn eigen
lichaamseiwitten te kunnen vormen. Als we nu weten dat de hond minstens
tien van deze aminozuren niet zelf kan aanmaken, is het duidelijk dat deze tien
dan op verteerbare wijze in de voeding aanwezig moeten zijn.
Eiwitten verslijten op den duur. Ze worden dan afgebroken en door de lever
omgezet in ureum, dat via de nieren wordt uitgescheiden.
Biologische waarde Zoals vermeld zijn eiwitten essentieel in de voeding. Men onderscheidt de
diverse eiwitten naar kwaliteit (= ”biologische waarde”).
3.6
Voeding
Eiwitbehoefte De hoeveelheid eiwit die het lichaam nodig heeft, is afhankelijk van de samen-
stelling van het eiwit en de behoefte van het dier. De eiwitbehoefte van een dier
is afhankelijk van factoren als:
Leeftijd
Een dier in de groei heeft een grotere eiwitbehoefte dan een volwassen dier.
Geslacht
Mannelijke dieren zijn in de meeste gevallen wat zwaarder gebouwd en bezitten
relatief meer spieren per kilogram lichaamsgewicht. Voor de instandhouding
hiervan is meer eiwit nodig.
Conditie
Bij ziekte moet het lichaam meer antilichamen aanmaken, waarvoor meer eiwit
nodig is. Bij bloedverlies gaan veel eiwitten verloren, die door het lichaam
opnieuw moeten worden aangemaakt. Zogende teven hebben meer eiwit nodig
voor de aanmaak van melk.
Activiteit
In sommige gevallen vindt er door activiteit een extra opbouw van spierweefsel
plaats. De opbouw en instandhouding van deze spiermassa vergt extra eiwit.
Eiwitbronnen e Eiwitbronnen zijn: spiervlees, organen, vis, eieren, zuivel (allemaal dierlijke
eiwitten) en soja en granen (plantaardige eiwitten). Plantaardige eiwitten zijn
veel minder goed verteerbaar dan dierlijke. Om voor hond en kat (als vlees-
eters) verteerbaar te zijn moeten ze uitgebreid voorbehandeld worden om de
celwand (met name de cellulose) open te breken. Bovendien is de biologische
waarde ervan lager dan van dierlijke eiwitten.
Vetten
Functies vetten Vetten zijn van alle voedingsstoffen de belangrijkste energieleveranciers.
Bovendien zijn het belangrijke bouwstoffen: de wand van iedere cel bestaat
voor een groot deel uit vetten. Tevens verhogen vetten de smaak van het
voedsel, omdat veel smaakstoffen hierin opgelost zijn. Verder dienen vetten als
dragers van de in vetoplosbare vitaminen (A, D, E en K).
Essentiële vetzuren Zoals eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren, zo zijn vetten opgebouwd uit
1 molecuul glycerol met daaraan vast 3 staarten. Deze staarten noemt men
vetzuren. De staarten kunnen wat lengte en samenstelling enorm verschillen.
Er zijn dus talloze soorten vetten.
916B3.FM
3.7
Voeding
Vetbronnen Vetten zijn aanwezig in zuivelproducten, vlees, vis, zaadoliën. Goede bronnen
van essentiële vetzuren zijn visolie, zonnebloem- of maïsolie en plantaardige
margarine.
Mineralen en sporenelementen
r Een klein maar belangrijk deel van het dieet wordt gevormd door de mineralen
en sporenelementen. De mineralen die in relatief belangrijke hoeveelheden
nodig zijn calcium (Ca), fosfor (P). De sporenelementen zijn even belangrijk,
maar zijn slechts nodig in zeer kleine hoeveelheden (bv. natrium, kalium,
magnesium, ijzer, koper en zink).
Functies mineralen Zowel mineralen als sporenelementen vervullen belangrijke functies in het
lichaam, zoals: de opbouw en de vervanging van weefsels (denk bv. aan calcium
en fosfor als bouwmaterialen voor skelet en gebit, en aan ijzer, dat dient als
hemoglobine-element in het bloed), het in stand houden van de vochtbalans
(denk hierbij aan natrium en kalium), het regelen van de stofwisseling (calcium
is bijvoorbeeld van belang voor de prikkeloverdracht van zenuwen op spieren,
natrium en kalium spelen een grote rol bij het samentrekken van de spieren).
3.8
Voeding
Mineraalbronnen Zowel mineralen als sporenelementen zijn te vinden in een breed scala van
voedingsmiddelen, waarbij te denken valt aan melk, kaas, vlees, vis, granen en
eieren.
Een overzicht van de belangrijkste mineralen en sporenelementen, hun bron,
functie en de gevolgen bij een tekort (deficiëntie), wordt gegeven in afbeelding
6. Over de gevolgen van een tekort aan bepaalde mineralen en sporenele-
menten is meer bekend dan over de kwalen die het gevolg kunnen zijn van een
teveel aan deze stoffen. Wel weet men bijvoorbeeld dat grote calciumhoeveel-
heden tot beenmisvorming leiden en dat een teveel aan ijzer kan leiden tot
leverbeschadiging en zelfs tot coma en sterfte.
Vitaminen
Functies vitaminen Vitaminen zijn absoluut noodzakelijk(van ”vitaal” belang) voor vele lichaams-
functies. Heel veel enzymen hebben bijvoorbeeld de hulp van een vitamine
nodig om goed te kunnen werken. Vitaminen zijn in kleine hoeveelheden
noodzakelijk (essentieel) voor een goede weerstand van het lichaam. Ze zijn
van belang als helper van talrijke enzymen en voor de bescherming van de
weefsels tegen de giftige afvalstoffen die bij stofwisselingsprocessen kunnen
ontstaan.
Vitaminen kunnen in twee groepen worden onderverdeeld:
3.9
Voeding
Voedingsvezels
Ruwvezel Een aparte plaats wordt ingenomen door ”voedingsvezels” of ruw vezel. Dit
zijn vezelige substanties die in celwanden van plantaardig voedsel voorkomen.
Deze ”hulpstoffen” zijn onverteerbaar. Ze worden door de darm van hond en
kat niet verteerd en verlaten de darm via de ontlasting. Ze zijn echter
onmisbaar in de dagelijkse voeding. Ongeveer 5 voedingsvezels in een dieet
geeft een goede kwaliteit ontlasting, voorkomt verstopping (”constipatie”) en
bevordert de peristaltiek (in het bijzonder bij oudere honden). In de praktijk
bevatten veel fabrieksvoeders voor hond en kat echter tussen de 2 en 4 %
voedingsvezels.
y Groenten, zilvervliesrijst en bruin brood bevatten voedingsvezels.
Alle voedingsstoffen zijn nu besproken. Achter in de les zijn in afbeelding 18 de
”aanbevolen” hoeveelheden van voedingsstoffen voor de hond weergegeven. In
afbeelding 19 is de voedingswaarde van diverse, voor de hond geschikte
voedingsmiddelen weergegeven. Het is niet de bedoeling dat u deze lijsten uit
het hoofd leert. Ze geven alleen aan welke stoffen in welke verhouding in de
voeding aanwezig moeten zijn.
3.10
Voeding
Voedingsfouten
Bij het geven van voeding aan hond en kat kunnen veel fouten worden begaan.
In de hoofdstukken over ziekteleer komen een aantal aandoeningen aan de
orde, die het gevolg zijn van voedingsfouten. Er worden botafwijkingen
besproken, die voortkomen uit fouten in de voeding. Ook een ander aspect van
voeding aan de orde, nl. de rol die voeding kan spelen bij het voorkomen of
genezen van kwalen. Zo wordt in hoofdstuk een magnesiumarm dieet
genoemd om blaasstenen bij de hond te voorkomen, en komt een eiwitarm
dieet ter sprake om een dier met een leveraandoening er weer bovenop te
helpen.
Variatie Het is verstandig dieren (vooral katten) al jong aan variatie in hun voeding te
wennen, zodat ze niet overmatig kieskeurig worden, en bv. alleen nog maar
verse vis of vlees willen eten, hetgeen, zoals gezegd, gezondheidsproblemen kan
opleveren.
Daarbij moet men wel bedenken dat een te snelle voederwisseling kan leiden
tot diarree zoals in het hoofdstuk over ziekten van het maagdarmkanaal nader
wordt uiteengezet.
916B3.FM
3.11
Voeding
Tussendoortjes Kieskeurigheid of zelfs het weigeren van de gewone maaltijd kan ook het gevolg
zijn van het geven van teveel tussendoortjes. Af en toe een tussendoortje kan
geen kwaad; het moet echter wel een verantwoord hapje (geef een brokje
droogvoer of een blokje blikvoer: het gaat het dier niet zozeer om het voer als
wel om de extra aandacht) zijn en geen snoep, koekjes of chocolaatjes. Behalve
dat men er verwendheid, met alle gevolgen van dien, mee in de hand werkt, is
het ook nog eens slecht voor het gebit van dieren. Tevens kan het verstrekken
van te veel tussendoortjes leiden tot onaangename gewoontes als bv. bedelen,
maar ook tot overgewicht, waar we nu iets dieper op in zullen gaan. Daarna
zullen de voedingsfouten die men kan maken door geen rekening te houden
met de verschillen in voedingsbehoefte tussen hond en kat aan de orde komen.
Overgewicht
Overgewicht oftewel zwaarlijvigheid is meestal het gevolg van een
voedingsfout; de oorzaak van deze kwaal is bijna altijd te vinden in het
overvoeren van het dier. Het komt vooral voor bij oudere honden en katten;
ook dieren die gecastreerd zijn neigen er vaak toe sneller dik te worden.
Het dier neemt te veel energie op, hetgeen door het lichaam als reserve wordt
opgeslagen in de vorm van vetweefsel. De kwaal kan zichzelf versterken,
doordat het dier bij een gelijkblijvende hoeveelheid opgenomen voedsel steeds
minder actief wordt en dus minder verbrandt. Afgezien van een grotere kans
op ziekten en een kortere levensduur wordt een zwaarlijvig dier een minder
aantrekkelijk huisdier, doordat het zich lusteloos gedraagt.
Energiearm dieet Overgewicht is alleen te bestrijden met behulp van een energiearm dieet samen
met het geven van meer beweging. Dit laatste moet heel geleidelijk gebeuren
anders is de kans op overbelasting van hart, spieren en skelet te groot. Er moet
eenvoudig gezegd meer energie worden verbrand, dan er wordt opgenomen,
zodat het dier zijn vetreserves moet aanspreken. Het dier moet met name
minder koolhydraten en vetten tot zich nemen. In de praktijk echter is het niet
zo eenvoudig. Een Teckel die dagelijks van iedereen in het gezin een koolhy-
draat- en vetrijk koekje kreeg, zal zich humeurig gedragen als hem dit
plotseling wordt onthouden.
Men kan een hond op drie manieren laten afvallen. De eerste is de simpelste,
maar ook de moeilijkste. Men geeft het dier net zolang geen eten (wel water
uiteraard) tot het juiste gewicht bereikt is. Het juiste gewicht dient men
overigens door een dierenarts te laten bepalen. Dit klinkt hard, maar honden
kunnen wel 6 weken zonder voer, zonder dat het lichaam onherstelbare schade
oploopt.
Een tweede manier is het geven van sperziebonen uit blik. Honden vinden dit
redelijk smakelijk, hun maag wordt gevuld, maar de sperziebonen zijn onver-
teerbaar voor de hond en worden praktisch onveranderd via de ontlasting weer
uitgescheiden. Men geeft de hond drie (niet achtereen volgende) dagen per
week de sperziebonen in plaats van zijn gewone voer. De overige dagen krijgt
het dier zijn gewone voer.
Een derde, maar duurdere manier is het geven van een speciaal vermagerings-
dieet. Een dergelijk voer is via de dierenarts te verkrijgen.
Voor katten is er maar één manier en dat is het geven van een vermagerings-
dieet. Katten vinden sperziebonen uit blik niet lekker. Vasten is bij katten erg
gevaarlijk. Door vasten kunnen ze geen vitamine B opnemen. Dit leidt binnen
twee dagen tot een vitamine B-tekort. Dit vermindert de eetlust en de kat wíl
nu niet meer eten. Deze vicieuze cirkel leidt snel tot de hongerdood van de kat.
Het is altijd verstandig om de hulp van een dierenarts in te roepen bij dieren
met vetzucht: soms is dik zijn een symptoom van een (endocriene) ziekte. Als
men bij zieke dieren het dieet verandert, kan dat ernstige gevolgen hebben.
3.12
Voeding
Voeding
Acceptatie Voeding moet voor een dier allereerst smakelijk zijn. Als het voedsel smakelijk
is, zal een gezond dier het graag tot zich nemen. Deze ”graagte van opnemen”
wordt in het algemeen aangeduid met het woord ”acceptatie”. Bij het wel of
niet accepteren van voedsel spelen verschillende factoren mee.
Geur Bij het al dan niet eten van voedsel zal geur vaak een grote rol spelen. Bij katten
is dit vaak in hoge mate het geval, wat dan te maken kan hebben met het feit
dat de geur van het eten of van hun etensbakje (als dat bv. vies is of van plastic)
hun niet bevalt. De hond is en blijft een instinctmatige schrokop, net als zijn
voorvader de wolf. Dat heeft als gevolg dat een hond veel vaker dan een kat via
zijn voer vergiftigd zal worden.
Individuele voorkeur Ook is het zo dat ieder dier zijn eigen voorkeur heeft voor een bepaald soort
voer. Vooral katten kunnen wat dit betreft kieskeurig zijn. Zoals gezegd is, is
het in dit verband verstandig om dieren vroegtijdig aan een gevarieerde
voeding te wennen.Daarbij dient men te bedenken dat een te snelle voederwis-
seling aanleiding kan zijn tot diarree, zoals in het hoofdstuk over pathologie
van het maagdarmkanaal is uiteengezet.
Of men nu zelf het voer van zijn dier bereidt of kiest voor fabrieksvoer, er is
genoeg keus om het dier een smakelijk en gevarieerd dieet voor te zetten. De
keuze tussen fabrieksvoer en zelf bereid voer hangt echter niet alleen af van de
voorkeur van uw dier, maar ook van factoren als gebruiksgemak,
916B3.FM
3.13
Voeding
3.14
Voeding
zijn er in de vorm van brokjes aan toegevoegd. Het product kan worden
klaargemaakt met warm water of melk en wordt ook wel ”warme maaltijd”
genoemd. Bij deze voeding treedt echter geen mechanische reiniging van
het gebit op.
Halfvochtig voer
Halfvochtig voer Halfvochtige voeders, ook wel ”semi-moist voeders” of tartaar genoemd,
bevatten in het algemeen zo’n 35 % vocht, waardoor ze door dieren vaak
smakelijker worden gevonden dan droogvoer. Meestal komen deze voeders
voor in de vorm van brokken, die echter buigzamer en dus zachter zijn dan de
droge brokken, doordat ze meer vocht bevatten. Deze brokken zijn zowel voor
hond als kat verkrijgbaar.
Natvoer
Natvoer Natvoer, waaronder we zowel blikvoer als diepvriesvoer verstaan, bevat 75 %
vocht en is voor het dier vaak erg smakelijk. Een merk heeft vaak verschillende
smaken, zodat men de mogelijkheid heeft af te wisselen. Dit is vooral voor
katten, die kieskeuriger zijn dan honden, erg belangrijk. Blikvoeders met veel
koolhydraten of veel graan zijn minder smakelijk. De meeste katten en honden
vinden blikvoer dat bestaat uit blokjes ”vlees” en jus het lekkerst.
Aandachtspunten Bij diepvriesvoer moet men controleren of het voer inderdaad compleet is,
diepvriesvoer aangezien dit niet altijd het geval is. Deze informatie dient op de verpakking
aanwezig te zijn. Tevens moet men er zorg voor dragen dat het voer op kamer-
temperatuur geserveerd wordt; dit om eventuele maag- en darmstoornissen te
voorkomen.
Omdat natvoer geen automatische reiniging van het gebit tot gevolg heeft, is
het verstandig regelmatig een botje te geven. Het beste is dan bv. gedroogde
buffelhuid.
Verschil voedings- Het verschil tussen de verschillende fabrieksmatig bereide diervoeders zit hem
waarde fabrieksvoe- dus met name in het vochtgehalte. Met die kennis moet men dus ook de
ders voedingswaarden vergelijken:
o 100 gram droogvoer heeft dus evenveel voedingswaarde als 115 gram
halfvochtig voer of 420 gram natvoer. Dit is dan ook een reden dat het voeren
van droogvoer veel goedkoper is dan het voeren van blikvoer of tartaar.
Zelf bereid voer of Sommige honden- en katteneigenaren willen zelf voor hun dieren ”koken” uit
fabrieksvoer een overmatige verzorgingsbehoefte. Men dient als asielbeheerder of pension-
houder dit sterk af te raden.
Het samenstellen van een dieet is specialistenwerk. Voerfabrikanten hebben
uitgebreide afdelingen waar voortdurend onderzoek gedaan wordt naar de
werkelijke voerbehoeften van dieren. Uit dit onderzoek komen regelmatig
feiten naar voren die tot veranderingen van die voerbehoeften leiden. Tevens
worden de grondstoffen van elke partij voer geanalyseerd. Grondstoffen zijn
916B3.FM
3.15
Voeding
Speciale dieetvoeders
Verschillende (geneesmiddelen)fabrikanten brengen speciale dieetvoeders op
de markt. Ze zijn bedoeld voor dieren met bepaalde ziekten of bepaalde leeftijd.
Ze mogen alleen gegeven worden op advies van de dierenarts. Men mag als
verzorger nooit zelf dergelijke diëten wijzigen: dit kan tot ernstige belem-
mering van de genezing of tot opflakkeren van de ziekte leiden.
Er zijn diëten voor jonge dieren. Deze hebben een verhoogd energiegehalte, de
eiwitten ervan zijn beter verteerbaar en hebben een grotere biologische waarde
dan in gewoon voer. De hoeveelheden vitaminen en mineralen zijn ook
aangepast. Deze puppy- en kittendiëten kunnen ook gegeven worden aan
dieren die herstellende zijn van een zwaar ongeluk of ziekte. Ook dieren die
buitengewoon actief zijn, bijvoorbeeld jachthonden, en drachtige of zogende
teven en poezen kan men dit voer geven. Sommige fabrikanten hebben voor
deze laatste groepen aparte voeders ontwikkeld.
Voor oudere dieren zijn er voeders met verlaagd eiwitgehalte. Veel oudere
katten en honden krijgen een chronische nierziekte waardoor ze de giftige
afvalproducten van de eiwitstofwisseling (ureum) niet goed meer uit het
lichaam kunnen verwijderen. Door minder eiwit (maar van zeer hoge
kwaliteit) te geven ontstaan er minder afvalproducten en hoeven de nieren niet
zo hard te werken. Als de dieren al ernstig leiden aan deze chronische nierziekte
(en uremie hebben) zijn er voeders die nog minder en betere eiwitten bevatten:
3.16
Voeding
3.17
Voeding
= 80 gram droogvoer moet geven. Een hond die 40 kilo weegt geeft men echter
maar 40 × 15 = 600 gram droogvoer. Als men halfvochtig voer wenst te geven
moet men deze hoeveelheden met circa 20 % verhogen en van blikvoer moet
men de hoeveelheden met 3,5 vermenigvuldigen. Immers deze voeders
bevatten (veel) meer water en minder voedingsstoffen.
Een gezonde volwassen, normaal actieve, niet-drachtige of zogende kat geeft
men 20 gram droogvoer per kilo lichaamsgewicht per dag.
Bovendien staat op de verpakking van de voeders hoeveel men moet geven.
Bedenk echter dat dit vuistregels zijn en geen wetten van meden en perzen.
Hoeveel men een bepaald dier moet voeren, moet per individu bepaald
worden. Men let daarbij op de conditie van het dier. Als een dier te vet is, geeft
men minder dan de vuistregel aanbeveelt. Als het dier te mager wordt, moet
men meer voeren.
De conditie wordt bepaald door het dier te betasten. Als men met de hand over
de rug strijkt mag men de werveluitsteeksels en de heupbeenderen net niet
voelen; als men over de borstkas strijkt moet men de ribben net wél voelen. Het
dier is in een slechte conditie als men de werveluitsteeksels en de heupen
duidelijk kan voelen. (De ribben zijn dan zelfs goed te zien.) Een dier is in een
overmatige conditie als men de ribben niet kan voelen. (De rug is dan zo vet
dat men stevig moet drukken om de werveluitsteeksels en de heupen te kunnen
voelen.)
Men dient ook te letten op de vacht. Een glanzende vacht met een diepe kleur
wijst erop dat het dier goed gezond en goed gevoed is.
Pupvoeding
Het is van groot belang dat de pups de eerste 2 dagen moedermelk te drinken
krijgen. De melk (men noemt de melk van de eerste 2 dagen biest ofwel
colostrum) bevat allerlei antistoffen die de pups gedurende enkele weken
beschermen tegen infectieziekten.
3.18
Voeding
Voerbehoefte pup Vanaf de vierde week kan de pup bijgevoerd worden. Globaal kan men zeggen
dat de voerbehoefte van de pup als volgt verloopt:
a. geboorte - 40 % volwassen gewicht:
2 × de voerbehoefte per kg lichaamsgewicht van het volwassen dier
b. 40 % - 80 % volwassen gewicht:
1,6 × de voerbehoefte per kg lichaamsgewicht van het volwassen dier
c. 80 % tot volwassen gewicht:
1,2 × de voerbehoefte per kg lichaamsgewicht van het volwassen dier.
Voedingsschema a Jonge honden tot drie maanden dienen vier keer per dag gevoed te worden.
pups Tussen drie en vier maanden schakelt men over op 3 maal daags voeren; dit
houdt men vol tot de hond 6 à 7 maanden oud is. Daarna is twee keer per dag
voeren voldoende.
Dit is echter afhankelijk van het ras. Een pup van een klein ras is sneller
volgroeid dan een pup van een groot ras. Een Cairn terrier heeft bv. al op een
leeftijd van 10 maanden zijn volwassen gewicht bereikt, een Deense dog echter
pas op 16 maanden of later. Men moet een pup van grote rassen daarom langer
veel maaltijden per dag geven. Ook moeten ze langer speciaal puppyvoer
krijgen.
Het geven van een zelfbereid voer is voor pups nog sterker af te raden dan voor
volwassen dieren. Alle voedingsfouten hebben door de snelle groei van de
diertjes nog ernstiger en vaak blijvende afwijkingen tot gevolg. Een veel
gemaakte fout is dat men aan een compleet puppyvoer nog vitamines A en D
en mineralen toevoegt. De gevolgen daarvan zijn al besproken.
Pups grote rassen Het verdient sterk de voorkeur pups van grote rassen schraal te voeren. Dat wil
zeggen ze wat aan de magere kant te houden om te voorkomen dat ze te snel
groeien. Hierdoor wordt de kans dat ze HD krijgen wat verkleind.
916B3.FM
3.19
Voeding
Koolhydraten Brood en rijst zijn zinvolle ingrediënten bij de bereiding van de dagelijkse
voeding, aangezien koolhydraten na vetten de belangrijkste energieleverancier
zijn. Als u bruin brood of zilvervliesrijst in de voeding verwerkt, krijgt het dier
meteen voldoende voedingsvezels binnen.
Aandachtspunten bij s Bij het verstrekken van eiwitbronnen is het belangrijk attent te zijn op de
voeren eiwitbronnen volgende zaken:
Het is verstandig om spier- en orgaanvlees altijd goed te koken in verband met
de aanwezigheid van ziektekiemen, zoals paratyfus, toxoplasmose, lintworm,
ziekte van Aujeszky etc.
Geef alleen volledig ontbeend vlees of ontgrate vis; met name botjes van
gevogelte en karbonades zijn scherp en kunnen (inwendige) verwondingen
veroorzaken.
Geef vis of eieren alleen gekookt. Dit in verband met enzymen die aanwezig zijn
in het rauwe product en die bepaalde B-vitamines kunnen afbreken. Deze
enzymen worden door koken onwerkzaam gemaakt.
Let op: milt heeft een laxerende werking.
Vetten Vlees, vis, melk en brood bevatten o.a. vet, dat niet in de voeding mag
ontbreken.
d Onverzadigde vetzuren kan men dagelijks toevoegen aan het zelf bereide menu
in de vorm van één of twee eetlepels zonnebloemolie, maïsolie of Becel-olie
(plantaardige oliën zijn rijk aan essentiële onverzadigde vetzuren). Voeding
voor honden moet ongeveer 8 tot 10 % vet bevatten, voeding voor katten
doorgaans iets meer (minstens 9 %). Visolie geeft men extra als het dier geen
mooie vacht heeft.
Mineralen en sporenelementen
Kalk- en fosforzouten Kalk- en fosforzouten geeft men in overleg met de dierenarts, in een juiste
mengverhouding aan het zelf bereide voedsel. Een gangbare verhouding is
1,2 % kalk en 1 % fosfor (dus bv. per 100 gram voedsel 1,2 gram kalk en 1 gram
fosforzout). Sporenelementen zitten voldoende in normale voeding.
Vitaminen
De hoeveelheid vitaminen die een hond nodig heeft, is onder meer afhankelijk
van fysieke prestaties, doormaken van ziekteprocessen etc.
3.20
Voeding
Het is erg belangrijk te weten dat ook bij een volwassen dier, waarvan het
beenderstelsel is volgroeid, extra toevoeging van vitamine A en D aan het zelf
bereide voedsel nodig is maar dat te veel schadelijk kan zijn. De benodigde
hoeveelheid vitamine A en D is voor volwassen dieren in voldoende mate in
goede voeding aanwezig; ongeveer drie keer lager dan voor pups.
Vitaminen C kunnen honden en katten, zoals eerder al in dit hoofdstuk is
vermeld, in het algemeen goed zelf aanmaken. Het toevoegen van rozenbottel-
siroop aan voer voor gezonde honden (en katten) is dan ook overbodig. In een
enkel ziektegeval zal de dierenarts extra vitamine C voorschrijven.
Om te bepalen hoeveel een volwassen hond van een zelfbereid voer nodig heeft,
is afb. 12 samengesteld. Deze tabel gaat uit van gemiddelden. Het is nodig om
aan dit zelfbereid voer in overleg met uw dierenarts een mineralen-vitaminen-
preparaat toe te voegen. Pas dan bent u ervan verzekerd dat het dier alle
noodzakelijke stoffen binnenkrijgt.
Twee keer per dag Denkt u eraan dat vooral grote honden beter twee keer per dag gevoerd kunnen
voeren worden. Dit om te voorkomen dat het dier te veel voer ineens binnen krijgt,
wat de kans op een zg. maagkanteling of maagtorsie vergroot als de hond zich
kort na het voeren veel beweegt.
3.21
Voeding
Afhankelijk van het aantal jongen heeft de teef dan ongeveer 24 maal zoveel
voer nodig als normaal. In deze periode kunt u de teef trouwens ook
pupvoeding of een speciaal voeder voor actieve dieren geven.
3.22
Voeding
voer verstrekt, is er een kans dat de dominante hond snel zijn bak leeg eet dan
de lager geplaatste hond wegjaagt en diens bak ook leeg eet. Het gevolg is dan
dat de dominante hond te vet wordt en de lager geplaatste te weinig voer krijgt
en vermagert. Vooral hier geldt dus dat de conditie van de honden bepalend is
voor hoeveel voer men moet geven en welke manier van voeren men dient te
hanteren.
Welke manier van voeren men wil hanteren, moet men zelf inschatten.
24 uur per dag fris Nogmaals, een schone bak met fris water moet 24 uur per dag aanwezig zijn,
water zeker als er veel droogvoer op het menu staat.
Na de maaltijd worden de voederbakken goed gereinigd. Nog een
aandachtspunt voor de verzorger: sommige honden eten veel, andere weer
weinig. Dat hangt niet alleen van de grootte van het dier af. Er zijn gulzige en
kieskeurige honden, maar ook lekkerbekken. We kunnen ze niet over één kam
scheren. Een individuele benadering bij de voeding kan de verstandhouding
tussen hond en verzorger veel goed doen. Niet te veel verwennen, maar af en
toe kan geen kwaad.
Voerbehoefte kittens De voerbehoefte per kg per dag is het grootst bij acht weken en is na één jaar
hetzelfde als bij volwassen katten. De snelste groei is over op de leeftijd van zes
maanden; het is dan niet meer nodig om de diertjes speciaal kittenvoer te
geven.
3.23
Voeding
Bouwstenen voeding Een volwassen kat heeft net als de hond de volgende voedingsstoffen nodig:
kat
- Eiwitten:
Vlees (altijd koken) als poulet, kopvlees, runderhart of een stukje kip zijn eiwit-
leveranciers. Met name kip heeft een hoge biologische waarde.
Kippenbotjes moeten wel goed worden verwijderd. Eenmaal in de week vis in
plaats van vlees is uitstekend. Sommige katten zijn ook gek op een plakje kaas
dat ook veel eiwit bevat.
- Vetten
De noodzakelijke vetten zijn voldoende aanwezig in vlees, vis, melk en af en toe
een gekookt ei. De meeste katten zijn echter dol op vet en toevoeging van vet
verhoogt de acceptatie van het voedsel.
Dagmenu Een zelfbereid voer voor een 3 kg zware volwassen, normaal actieve kat die niet
drachtig of zogend is, kan als volgt samengesteld worden:
- 90 gram licht gekookt hart
- 60 gram bruin brood
- 6 gram Gistocal.
Van dit mengsel geeft men 3 maal daags 1/3 deel. Het is het makkelijkst om dit
in één keer te bereiden en in de koelkast te bewaren. Men moet de afgekoelde
porties alvorens ze te voeren eerst verwarmen om maag- en darmklachten te
voorkomen.
Het brood kan men desgewenst vervangen door gekookte rijst of gekookte
aardappel. Voor Gistocal kan men een ander (volledig) preparaat nemen in
aangepaste hoeveelheid.
3.24
Voeding
3.25
Voeding
een roedel wolven maar in drie van de tien gevallen om een prooi te bemach-
tigen. Een solitair jagende kat doodt in zeven van de tien gevallen zijn prooi.)
De voeropname en de conditie van oudere katten dient men goed te contro-
leren. De ziekte hyperthyreoidie (te hoge productie van schildklierhormoon)
komt veel voor bij katten van middelbare leeftijd en ouder. Dit uit zich in veel
eten maar toch vermageren, merkt men dit op dan is een consult bij de
dierenarts nodig.
Men geeft de katten ’s morgens ieder een portie blikvoer. Bijvoorbeeld een
portie ter grootte van een kwart van de dagelijkse behoefte. Daarnaast stelt men
een ongelimiteerde hoeveelheid droogvoer ter beschikking.
Het blikvoer geeft men in het nachthokje omdat katten het prettig vinden om
in afzondering te eten. Bovendien voorkomt men dan dat dominante katten
het blikvoer (dat de meeste katten lekkerder vinden dan droogvoer) stelen van
de wat meer schuchtere dieren. Iedere kat heeft een eigen etensbakje. Na enige
tijd controleert men of elke kat in een afdeling zijn bakje netjes heeft leegge-
geten en vult men het bakje (na het gereinigd te hebben) met een ruime
hoeveelheid droogvoer. Op deze manier kan men de voeropname dus volgen
hetgeen een belangrijke maatstaf is voor de gezondheid van het betrokken dier.
Verder natuurlijk het drinkwater niet vergeten.
3.26
Voeding
Het verstandigste wat men kan doen als men een vogel te verzorgen krijgt, is
het allereerst proberen na te gaan van welke soort of ras de betrokken vogel is.
Daarna kan men advies van een dierenarts vragen. Als deze het niet zelf weet,
kan hij of zij een specialist consulteren.
Hygiëne en voeding
We kunnen niet vaak genoeg benadrukken hoe belangrijk het is hygiënisch te
werk te gaan bij het hanteren en bereiden van voedsel; dit uiteraard met het oog
op eventuele besmetting met ziekteverwekkers. Hier zitten twee kanten aan: we
dienen er niet alleen voor op te passen dat de dieren geen ziektes oplopen, maar
ook dat we zelf niet met een zoönose besmet raken. De hygiënische maatre-
gelen die u dient te treffen om dit laatste te voorkomen, komen elders in de
opleiding aan de orde. Wat u bij de bereiding en de verstrekking en bij het
bewaren van voedsel kunt doen om de aan uw zorg toevertrouwde dieren voor
besmetting met ziektekiemen te behoeden, zullen we hierna bespreken.
Oppassen bij hante- In verband met besmetting is het tevens van groot belang nooit een mes of
ren rauw vlees snijplank te hanteren waarmee of waarop men tevoren rauw varkensvlees heeft
gesneden; als men dit mes of deze plank immers hanteert bij de bereiding van
diervoeding, bestaat het gevaar van besmetting met het Aujeszky-virus. Ook is
het in dit verband van belang goed de handen te wassen na het aanraken,
hanteren of snijden van rauw (varkens)vlees!
In het algemeen kan men dus stellen dat het geven van rauw (orgaan)vlees uit
den boze is in verband met besmetting met ziektekiemen. Ook bij het hanteren
ervan dient men met zorg te werk te gaan. Denkt u bij het kopen van vlees bij
bv. een slager ook aan de ”betrouwbaarheid” ervan; men weet immers vaak niet
hoe hygiënisch er te werk is gegaan bij de verwerking van het vlees.
Ten slotte is het natuurlijk van groot belang de water en voederbakken
dagelijks grondig te reinigen en regelmatig te desinfecteren!
3.27
Voeding
Bewaartemperatuur Bij compleet voer is het in het algemeen van belang dat het koel, donker en bij
voorkeur luchtdicht bewaard wordt. Droog voer en halfvochtig voer trekken
vocht aan, wat aanleiding kan geven tot schimmelvorming en smaakverlies.
Kies dus een droge bewaarplaats: een ruimte waar de relatieve vochtigheid erg
laag is. Andere voedingsmiddelen stellen weer andere eisen; zo moet men
bepaalde voedingsmiddelen bij een lage of zeer lage temperatuur bewaren (bv.
in een diepvriezer). Uiteraard dient men diepvriesvoer na aankoop zo snel
mogelijk in de vriezer te deponeren. Ook het snel ontdooien is van belang.
Vergeet dus nooit de stelregel: ”Snel invriezen, snel ontdooien”.
Houdbaarheidsda- Tevens dient men goed te letten op de houdbaarheidsdatum van voedingsmid-
tum delen. Samenvattend kan men dus stellen dat het uit het oogpunt van hygiëne
van groot belang is zich te houden aan de bewaarvoorschriften op de
verpakking m.b.t. de bewaartemperatuur en houdbaarheidsdatum. Ook bij het
bereiden van de voeding dient hygiëne een belangrijke rol te spelen. Voor een
dierverzorger zal dit alles nog sterker gelden, aangezien deze een speciale
verantwoordelijkheid heeft voor het aan zijn zorgen toevertrouwde dier.
Samenvatting
”Stofwisseling” is het totaal van alle chemische processen in het lichaam,
enzymen spelen er een cruciale rol in, de spijsvertering is er een onderdeel van.
”Spijsvertering” is het proces waarbij voedingsstoffen worden verteerd, wat wil
zeggen dat ze geschikt worden gemaakt voor opname in de bloedbaan en voor
transport naar de lichaamscellen. Dit gebeurt doordat aan de voedselbrij spijs-
verteringssappen worden toegevoegd, zoals maagsap en darmsap, waarin zich
o.a. enzymen en galzuren bevinden.
”De voedingsstoffen”, die nodig zijn voor hond en kat, zijn eiwitten, vetten,
mineralen, sporenelementen en vitaminen. Voedingsvezels en koolhydraten
nemen een aparte plaats in. Koolhydraten zijn niet essentieel in het menu en
voedingsvezels voeden niet, maar bevorderen de stoelgang van het dier. Van al
deze stoffen dient u de functies globaal te kennen.
De ”energieleveranciers” zijn de vetten, koolhydraten en eiwitten.
”Water” is een noodzakelijke component van elk dieet en stelregel is dan ook
dat elk gedomesticeerd dier gedurende 24 uur per dag over schoon en fris water
moet kunnen beschikken.
De ”voedingsbehoefte” en/of ”energiebehoefte” verschilt per dier en is afhan-
kelijk van factoren als leeftijd, activiteit, lichaamsgewicht, omgeving en
toestand (groei, dracht, zoogperiode, ziekte).
Het is van belang de voedingsbehoefte van een dier goed te kennen en te weten
uit welke voedingsstoffen het voer (”dieet”) van een dier is samengesteld.
Er is onderscheid te maken tussen ”zelf bereid voer” en ”fabrieksvoer”, waarbij
in het laatste geval naar ”vochtgehalte” onderscheid kan worden gemaakt
tussen ”droogvoer”, ”halfvochtig voer” en ”natvoer”. Voor bepaalde diëten
geldt dat toevoegingen noodzakelijk zijn; ”compleet fabrieksvoer” behoeft
geen toevoegingen.
U dient zich te realiseren welke ”extra eisen” aan de voeding van een ”jong
dier” en een ”drachtig of zogend dier” worden gesteld.
Ook dient u zich ervan bewust te zijn wat de ”essentiële” voedingsstoffen zijn,
welke voedingsstoffen door dieren zelf kunnen worden aangemaakt en welke
”voedingsfouten” gemaakt kunnen worden. Zo kan zowel een tekort aan als
een overmaat van bepaalde voedingsstoffen, ontstaan door bv. een eenzijdig
dieet, afwijkingen tot gevolg hebben. Ook bestaan er belangrijke verschillen
tussen de voedingsbehoeften van hond en kat, waarmee u terdege rekening
dient te houden om voedingsfouten te voorkomen.
3.28
Voeding
Ten slotte dient u doordrongen te zijn van het belang van ”hygiëne” bij het
bereiden, hanteren en bewaren van voedsel.
3.29
Voeding
3.30
Voeding
Parate-kennisvragen
1 Welke zijn de zes voedingsstoffen?
w Wat zijn de kenmerken van eiwitten met een hoge biologische waarde?
p Aan welke bouwstoffen heeft een pup meer behoefte dan een volwassen hond?
a Hoeveel maal per dag voert men een jonge hond van twee maanden en een van
vijf maanden?
3.31