Voeding

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 31

Voeding

Hoofdstuk 3
Voeding
In dit hoofdstuk behandelen we de voeding van hond en kat, iets dat in het
algemeen en zeker ook in een dierentehuis van zeer groot belang is,
aangezien een goede gezondheid en een goede voeding heel veel met elkaar te
maken hebben. Ook met het oog op voorlichting aan onze klanten over de
juiste voeding van hun dieren, is kennis van de voedingsleer een noodzaak.
Allereerst zal een aantal basisbegrippen aan de orde komen, zoals voedings-
stoffen, spijsvertering en stofwisseling, waarna sommige aspecten van de
voedingsleer, zoals energiebehoeften, hoofdbestanddelen van de voeding en
voedingsfouten wat nader worden uitgediept. Zo wordt er bv. ingegaan op
de verschillende voedingsbehoeften van hond en kat; dit o.a. om genoemde
voedingsfouten te voorkomen. Een hond stelt andere eisen aan zijn voeding
dan een kat. Hierna komen de verschillende soorten voer aan bod. Bij de
behandeling van de voeding voor hond en kat komt zowel de voorbereiding
thuis als in een dierentehuis aan de orde. Ten slotte gaan we in op het belang
van hygiëne bij het bereiden en bewaren van voeding.
Even voor de duidelijkheid: de in dit hoofdstuk in een kader en/of in een
kleiner lettertype geplaatste tabellen en gegevens zijn bedoeld ter illustratie;
ze vormen geen leerstof.

Voedingsleer
Waaruit is voeding opgebouwd? Wat zijn voedingsstoffen en waar dienen ze
voor? Wellicht kan de volgende definitie wat helderheid brengen.

Voedingsstof Een voedingsstof is een voedend bestanddeel dat door maag en darmen wordt
opgenomen en aan het bloed wordt afgegeven. We kunnen de voedingsstoffen
onderscheiden naar functie of naar hun (chemische) samenstelling/eigen-
schappen.
Naar functie onderscheiden we:
- brandstoffen; deze verschaffen het lichaam de nodige energie
- bouwstoffen; deze zijn nodig voor de opbouw, de groei en het herstel van
het lichaam en voor de vervanging van lichaamscellen
- beschermende stoffen; deze dragen zorg voor de weerstand van het lichaam
en voor een goed verloop van de lichaamsfuncties.

Naast de zes soorten voedingsstoffen uit afb. 1 heeft het lichaam ook water
nodig. Water is onontbeerlijk als oplos- en transportmiddel. Zonder water zou
er geen enkele chemische reactie van de stofwisseling (zie ook de inleiding van
het hoofdstuk over anatomie e.d.) kunnen verlopen. Op een enkele uitzon-
dering na (zoals woestijndieren en kamelen) sterven dieren binnen enkele
dagen als ze geen water krijgen. Dit geldt ook voor konijnen en knaagdieren.
Veel mensen denken dat deze dieren helemaal geen water nodig hebben. Dat is
een fabeltje. Men dient zijn klanten hierop met grote stelligheid te wijzen.
916B3.FM

3.1
Voeding

1 De voedingsstoffen, ofwel voedingselementen, zijn onder te verdelen in zes


hoofdgroepen, te weten:

voedingsstoffen functie(s)
eiwitten enzymen, bouwstof, brandstof
vetten brandstof, bouwstof
koolhydraten brandstof, bouwstof
mineralen bouwstof en beschermende stof
vitaminen beschermende stof
sporenelementen beschermende stof
Afb. 1. Voedingsstoffen en hun functies.

De waterbehoefte van honden en katten is onder normale omstandigheden


40 ml water per kilogram lichaamsgewicht per dag. Een hond die 25 kg weegt
heeft dus per dag (25 × 40 ml = 1 000 ml) 1 liter water nodig. Dat wil niet
zeggen dat de hond dat allemaal moet drinken: elk voer bevat een grotere of
kleinere hoeveelheid water. Bij blikvoer kan dat wel 75 % zijn.

Vochtafvoer 2 Hoewel een dier vaak veel drinkt, bv. omdat het warm weer is, regelt een
gezond lichaam nauwkeurig de waterbehoefte door een overmaat van
opgenomen water tezamen met de afvalstoffen weer uit te scheiden via de
urine. Behalve via de urine en de zweetklieren (honden en katten hebben alleen
zweetklieren in de voetzolen) kan overtollig vocht ook kwijtgeraakt worden via
de ontlasting.
Een ander systeem van vochtafvoer is dat via de longen. Hond en kat hijgen bij
inspanning, waardoor extra vocht kan verdampen (tevens is dit een manier om
overtollige warmte kwijt te raken). Ten slotte verliest een zogend dier ook via
de melkklieren veel vocht.

Uitdroging Drinkt het dier echter te weinig, dan kan het lichaam dit maar voor korte tijd
compenseren door minder vocht af te scheiden; er zal al spoedig ”uitdroging”
optreden. Vooral bij extra vochtverlies door middel van braken en diarree
bestaat al gauw gevaar voor uitdroging, zeker als dit vochtverlies niet gecom-
penseerd wordt door veel drinken.

24 uur per dag vers Het is van groot belang dat honden en katten 24 uur per dag over schoon en
drinkwater fris drinkwater beschikken. Elke dag het drinkwater verversen is aan te raden
voor een optimale gezondheid van het aan uw zorgen toevertrouwde dier.
Bovendien kunt u dan meteen controleren of het betrokken dier een normale
hoeveelheid water heeft gedronken. Zoals in de hoofdstukken over anatomie
nader zal worden uitgelegd, wijst zowel te veel drinken als te weinig drinken
erop dat een dier (ernstig) ziek is. Men dient dit aan de dierenarts te melden.

Voedingswaarde Voedsel heeft een zekere voedingswaarde, d.w.z. het bevat bestanddelen, die als
bouwstoffen, brandstoffen, transportstoffen en beschermende stoffen kunnen
dienen.

Verteerbaarheid De voedingswaarde wordt mede bepaald door de verteerbaarheid. Als van een
voer wordt aangegeven dat het 30 % eiwit bevat, lijkt dat op het eerste gezicht
goed. Maar als blijkt dat dat eiwit geheel bestaat uit schoenleer is het voedsel
waardeloos. Schoenleer is totaal onverteerbaar en zal nadat een hond het lekker
heeft opgekauwd en doorgeslikt, onveranderd weer via de ontlasting het
lichaam verlaten. De stofwisseling heeft er dus niets aan gehad.

3.2
Voeding

Spijsverteringska- Voordat deze bestanddelen als brandstof, bouwstof, beschermende stof of


naal transportstof aan het werk kunnen in het lichaam, moet het voedsel eerst
zodanig worden bewerkt dat het door het lichaam kan worden opgenomen en
omgezet. Het voer, bijvoorbeeld een stuk vlees, wordt in de mond eerst
vermalen tot kleinere brokstukjes. Daarna wordt het doorgeslikt en komt in de
maag en de darmen.
De pas ingeslikte brokstukjes zijn nog niet klein genoeg om door de darmwand
heen te gaan. Eiwitmoleculen van het stuk vlees bestaan bijvoorbeeld uit heel
lange ketens van aminozuren. De darm kan alleen afzonderlijke aminozuren
opnemen en geen hele eiwitmoleculen. Eiwitten worden daarom in de darm
door enzymen in steeds kleinere stukjes geknipt totdat alle aminozuren los in
de darminhoud zweven. Dan pas kunnen ze door de darmwand heen in het
bloed opgenomen worden. Het bloed voert de voedingsstoffen naar de cellen
die ze voor hun stofwisseling gebruiken. Op dergelijke manieren worden alle
voedingsstoffen uit het voer verkleind tot ze geschikt zijn om in het bloed te
worden opgenomen.

Dit alles gebeurt dus in het spijsverteringskanaal, dat er bij bepaalde


diersoorten heel anders kan uitzien dan bij andere.
3 Bestuderen we bijvoorbeeld het spijsverteringskanaal van een hond, dan valt
ons op dat dit zeer kort is in vergelijking met dat van andere dieren. Planten-
eters (herbivoren) hebben in het algemeen een veel langer spijsverterings-
kanaal dan vleeseters (carnivoren); dit omdat planten een harde celwand
hebben De celwand van planten wordt beschermd door de harde stof cellulose.
Dit is een voor vleeseters onverteerbaar koolhydraat. In de darmen van
planteneters en alleseters (zoals de mens) leven talloze micro-organismen die
wel in staat zijn om die harde plantencelwand af te breken. Pas als dat gebeurd
is, komen de voedingsstoffen uit de plantencel ter beschikking van verdere
vertering door de darm van het dier.

Stofwisseling Stofwisseling is het totaal van alle chemische processen die in het lichaam
verlopen. De vertering van voer is er een belangrijk onderdeel van. Voor de
stofwisseling (ook wel metabolisme genoemd) is veel energie nodig. Zonder
deze energie is leven onmogelijk; in de volgende paragraaf zullen we dan ook
wat dieper op dit onderwerp en op de energiebehoeften van onze huisdieren
ingaan.

Energie
Ieder voer levert een bepaalde hoeveelheid energie.

Energieleveranciers 4 Koolhydraten en vetten zijn de belangrijkste energieleveranciers. Eiwitten


bevatten ook veel energie, maar het lichaam gebruikt die energie alleen als het
dier meer eiwit eet dan het nodig heeft. De samenstellende aminozuren van het
eiwit worden dan in vet omgezet.
5 Energie is nodig voor:
1. het op peil houden van de lichaamstemperatuur
2. het laten functioneren van organen (hart, nieren, longen, lever, hersenen,
spieren enz.).
Verbranding Energie komt vrij door verbranding in de cellen. Verbranden is een chemische
reactie waarbij stoffen zich met zuurstof verbinden zodat er energie vrijkomt.
Zo’n chemische reactie vindt niet zomaar plaats. Een jerrycan met benzine kan
men open laten staan, zonder dat de benzine ontbrandt. Pas als er een
916B3.FM

3.3
Voeding

brandende lucifer bij gehouden wordt, zal de benzinedamp vlam vatten. Door
de hitte van de lucifer stijgtde temperatuur van de benzine zover dat de
chemische reactie die men verbranden noemt, kan beginnen. Dergelijk hoge
temperaturen heersen natuurlijk niet in het lichaam. Toch vindt er voort-
durend in elke cel verbranding plaats.
Dit gebeurt met de hulp van enzymen. De enzymen breken als het ware de
brandstof open en verbinden er stapje voor stapje zuurstof aan vast. Voor de
verbranding van 1 glucosemolecuul zijn wel 10 stapjes nodig. Ieder stapje
wordt door een apart enzym geforceerd.
Zonder enzymen zou er dus geen verbranding in het lichaam mogelijk zijn.
Enzymen zijn onmisbaar. (Niet alleen voor het mogelijk maken van
verbranding, maar voor iedere reactie van de stofwisseling zijn vele enzymen
nodig.)
Voor verbranding in het lichaam zijn dus brandstof, enzymen en zuurstof
nodig. Nadat stoffen verbrand zijn in de cellen, komen er afvalstoffen vrij. Dat
zijn water en koolzuur.
Het bloed wordt door middel van de ademhaling van zuurstof voorzien, die
onmisbaar is voor de verbranding in de cellen. De afvalstoffen die bij dit
verbrandingsproces vrijkomen (koolzuur en water), worden ook weer via het
bloed afgevoerd naar de longen. Op deze manier fungeert het lichaam dus als
een soort verbrandingsmotor.

De hoeveelheid energie wordt weergegeven in kilocalorieën(kcal) of kilojoules


(kJ).

Definitie kcal
1 kcal is de hoeveelheid warmte (energie) die nodig is om één kilogram water
1°C in temperatuur te doen stijgen. 1 kcal = 4,184 kJ.

Energieleveranciers De energieleveranciers (eiwitten, vetten en koolhydraten) leveren bij hun


verbranding een bepaalde hoeveelheid energie, namelijk:

- 1 gram eiwit levert ± 4 kcal (± 17 kJ)


- 1 gram vet levert ± 9 kcal (± 38 kJ)
- 1 gram koolhydraat levert ± 4 kcal (± 17 kJ).
Afb. 2. Energieleveranciers en hun energiewaarde.

Energiebehoefte De behoefte aan energie is afhankelijk van lichaamsgewicht, activiteit, fysiolo-


gische toestand (groei, dracht, zoogperiode, ouderdom), omgevingstempe-
ratuur enz. Een oudere hond, die met moeite tweemaal per dag een ommetje
maakt, verbruikt in vergelijking met een actieve, speelse hond van anderhalf
jaar en van dezelfde grootte veel minder energie.

Energiebalans 6 Is de behoefte aan energie groter dan de hoeveelheid die wordt opgenomen,
dan spreekt men van een ”negatieve energiebalans”. Het dier zal dan verma-
geren. Als er juist te veel voedingsstoffen worden opgenomen (”positieve
energiebalans”) wordt het dier dikker. In afbeelding 3 is ter illustratie de
energiebehoefte van kat en hond van verschillend gewicht en fysiologische
toestand en met een wisselende activiteit weergegeven.

3.4
Voeding

Energiebehoeften
Energie is afhankelijk van:
- lichaamsgewicht
hond 2 kg 184 kcal/dag
10 kg 760 kcal/dag
kat 3 kg 240 kcal/dag
5 kg 400 kcal/dag
- activiteit
hond 10 kg gewoon: 760 kcal/dag
politiehond 10 kg: 1 140 kcal/dag
sledehond 10 kg: 2 280 kcal/dag
”binnenshuis” kat 3 kg: 210 kcal/dag
- fysiologische toestand
hond 10 kg volwassen: 760 kcal/dag
teef 10 kg zogend (top): 2 275 kcal/dag
kat 3 kg volwassen: 240 kcal/dag
poes in laatste deel
van zwangerschap: 410 kcal/dag
Afb. 3. Variabelen in energiebehoefte van kat en hond.

Voedingsstoffen
We onderscheiden de volgende voedingsbestanddelen, waarvan er inmiddels al
een aantal zijn genoemd: koolhydraten, eiwitten, vetten, mineralen, sporenele-
menten, vitaminen en voedingsvezels.
Het zou vrij gecompliceerd worden om alle functies en bronnen van de
voedingsstoffen in detail te bespreken. Daarom worden alleen de belangrijkste
op een rijtje gezet.

Koolhydraten
Functies koolhydra- 7 Koolhydraten in het voedsel fungeren hoofdzakelijk als energieleveranciers,
ten alhoewel vetten de belangrijkste energieleveranciers zijn.
Opbouw koolhydra- 8 Koolhydraten bestaan uit enkelvoudige suikers (”monosachariden”;
ten mono = 1; sacharide = suiker). Glucose en fructose zijn voorbeelden van
dergelijke monosachariden, die dus uit één enkelvoudige suiker bestaan. Een
ander eenvoudig koolhydraat, sacharose, bestaat bv. uit twee enkelvoudige
suikers en wordt daarom een disacharide genoemd (di = 2). Tevens zijn er
langere, meer ingewikkelde koolhydraten (”polysachariden”; poly = veel),
zoals zetmeel, dat uit een lange keten van monosachariden bestaat.
9 Alle langere koolhydraten worden in het lichaam door middel van enzymen
afgebroken tot kleinere brokstukken en uiteindelijk tot glucose. De glucose
wordt als ”glycogeen” opgeslagen in de lever en de spieren. Het lichaam put uit
deze energievoorraad als er extra spierarbeid moet worden verricht. Koolhy-
draten zijn dus energieleveranciers. In de lever wordt bij de meeste diersoorten
(waaronder ook de kat en de hond) vitamine C gemaakt. De grondstof voor de
vitamine C is koolhydraat. De wand van veel cellen is bekleed met een laagje
polysachariden. Koolhydraten zijn dus ook bouwstoffen.
0 Koolhydraten zijn in de voeding van hond en kat niet strikt noodzakelijk,
omdat ook eiwitten en vetten als brandstof kunnen dienen. Koolhydraat is
echter wel een goedkope energiebron en de voedingsmiddelen, waarin zich
916B3.FM

3.5
Voeding

koolhydraten bevinden, zijn goed te verwerken in het dagelijks voedsel van kat
en hond. Daardoor zijn koolhydraten als zodanig goed bruikbaar.

Koolhydraatbronnen Belangrijke koolhydraatbronnen zijn: aardappelen, rijst en brood. Maar ook


melk en suiker bevatten koolhydraten.

Eiwitten
Functies proteïnen Eiwitten, ook wel proteïnen genoemd, hebben vele functies. De verreweg
belangrijkste daarvan werd al genoemd. Enzymen zijn eiwitten; zonder deze
eiwitten zou leven onmogelijk zijn. Het zijn tevens bouwstenen van verschil-
lende weefsels, zoals spierweefsel en haar. Ze worden ook gebruikt voor de
aanmaak van antilichamen, die nodig zijn voor het afweermechanisme van het
lichaam. Sommige hormonen, die helpen de stofwisseling en het optimaal
functioneren van het lichaam te regelen, bestaan uit eiwit. Eiwitten zijn tevens
een bron van energie. Ze worden echter pas als brandstof gebruikt, wanneer de
overige functies zijn vervuld. Dat wil zeggen als het dier meer eiwit in zijn voer
krijgt dan het nodig heeft.

Essentiële aminozu- q Eiwitten zijn eigenlijk lange ketens van bouwstenen die we aminozuren
ren noemen. Een aantal van deze aminozuren wordt ”essentiële” aminozuren
genoemd. Dit betekent dat het dier deze niet zelf kan aanmaken. Het is dan ook
belangrijk dat deze in de juiste hoeveelheden in de voeding aanwezig zijn. De
hond bijvoorbeeld heeft ongeveer 22 aminozuren nodig om zijn eigen
lichaamseiwitten te kunnen vormen. Als we nu weten dat de hond minstens
tien van deze aminozuren niet zelf kan aanmaken, is het duidelijk dat deze tien
dan op verteerbare wijze in de voeding aanwezig moeten zijn.
Eiwitten verslijten op den duur. Ze worden dan afgebroken en door de lever
omgezet in ureum, dat via de nieren wordt uitgescheiden.

Biologische waarde Zoals vermeld zijn eiwitten essentieel in de voeding. Men onderscheidt de
diverse eiwitten naar kwaliteit (= ”biologische waarde”).

Ingrediënt biologische waarde


ei 100
melk 92
lever 79
rundvlees 78
sojaboonmeel 67
tarwe 48
gelatine 9a
a. Hierin ontbreekt een essentieel aminozuur.

Afb. 4. Biologische waarde van verschillende voedingsmiddelen.

w Eiwitten met een hoge biologische waarde hebben de volgende kenmerken:


1. goede verteerbaarheid (= afbreekbaarheid tot aminozuren)
2. hoog gehalte aan essentiële aminozuren
3. hittebestendigheid.
Het ideale eiwit heeft een biologische waarde van 100 (zie afb. 4). Van onver-
teerbare eiwitten in bv. eelt, haar en pezen is de biologische waarde vrijwel
nihil.

3.6
Voeding

Eiwitbehoefte De hoeveelheid eiwit die het lichaam nodig heeft, is afhankelijk van de samen-
stelling van het eiwit en de behoefte van het dier. De eiwitbehoefte van een dier
is afhankelijk van factoren als:

Leeftijd
Een dier in de groei heeft een grotere eiwitbehoefte dan een volwassen dier.

Geslacht
Mannelijke dieren zijn in de meeste gevallen wat zwaarder gebouwd en bezitten
relatief meer spieren per kilogram lichaamsgewicht. Voor de instandhouding
hiervan is meer eiwit nodig.

Conditie
Bij ziekte moet het lichaam meer antilichamen aanmaken, waarvoor meer eiwit
nodig is. Bij bloedverlies gaan veel eiwitten verloren, die door het lichaam
opnieuw moeten worden aangemaakt. Zogende teven hebben meer eiwit nodig
voor de aanmaak van melk.

Activiteit
In sommige gevallen vindt er door activiteit een extra opbouw van spierweefsel
plaats. De opbouw en instandhouding van deze spiermassa vergt extra eiwit.

Hoeveelheid koolhydraten en vetten in de voeding


Als er onvoldoende andere brandstoffen aanwezig zijn in de vorm van koolhy-
draten of vetten, gebruikt het lichaam de eiwitten in de eerste plaats als
brandstof. In dat geval moet het dier meer eiwitten consumeren, om voldoende
over te houden voor de vervulling van de overige functies.

Eiwitbronnen e Eiwitbronnen zijn: spiervlees, organen, vis, eieren, zuivel (allemaal dierlijke
eiwitten) en soja en granen (plantaardige eiwitten). Plantaardige eiwitten zijn
veel minder goed verteerbaar dan dierlijke. Om voor hond en kat (als vlees-
eters) verteerbaar te zijn moeten ze uitgebreid voorbehandeld worden om de
celwand (met name de cellulose) open te breken. Bovendien is de biologische
waarde ervan lager dan van dierlijke eiwitten.

Dier Aanbevolen eiwithoeveelheid per dag


volwassen hond: 1,7-4,8 gram/kg lichaamsgewicht
pups (max. groeiperiode): 10 gram/kg lichaamsgewicht
volwassen kat: 4 gram/kg lichaamsgewicht
kittens (max. groeiperiode) 17 gram/kg lichaamsgewicht
Afb. 5. Aanbevolen eiwithoeveelheid per dag.

Vetten
Functies vetten Vetten zijn van alle voedingsstoffen de belangrijkste energieleveranciers.
Bovendien zijn het belangrijke bouwstoffen: de wand van iedere cel bestaat
voor een groot deel uit vetten. Tevens verhogen vetten de smaak van het
voedsel, omdat veel smaakstoffen hierin opgelost zijn. Verder dienen vetten als
dragers van de in vetoplosbare vitaminen (A, D, E en K).
Essentiële vetzuren Zoals eiwitten zijn opgebouwd uit aminozuren, zo zijn vetten opgebouwd uit
1 molecuul glycerol met daaraan vast 3 staarten. Deze staarten noemt men
vetzuren. De staarten kunnen wat lengte en samenstelling enorm verschillen.
Er zijn dus talloze soorten vetten.
916B3.FM

3.7
Voeding

Tijdens de spijsvertering worden de vetten met behulp van gal en enzymen


afgebroken tot glycerol en de genoemde vetzuren. Ook hier geldt weer dat een
aantal van deze vetzuren niet door dieren aangemaakt kunnen worden; deze
worden derhalve ”essentiële vetzuren” genoemd. Deze essentiële vetzuren zijn,
afhankelijk van de diersoort, de meervoudig onverzadigde vetzuren linolzuur,
linoleenzuur en arachidonzuur. Plantaardige vetten en oliën bevatten meer
essentiële vetzuren dan dierlijke.
Huidklachten Diervoeding moet voldoende ”essentiële” vetzuren bevatten, aangezien er
anders gemakkelijk huidklachten kunnen ontstaan.

Vetbronnen Vetten zijn aanwezig in zuivelproducten, vlees, vis, zaadoliën. Goede bronnen
van essentiële vetzuren zijn visolie, zonnebloem- of maïsolie en plantaardige
margarine.

Mineralen en sporenelementen
r Een klein maar belangrijk deel van het dieet wordt gevormd door de mineralen
en sporenelementen. De mineralen die in relatief belangrijke hoeveelheden
nodig zijn calcium (Ca), fosfor (P). De sporenelementen zijn even belangrijk,
maar zijn slechts nodig in zeer kleine hoeveelheden (bv. natrium, kalium,
magnesium, ijzer, koper en zink).

Functies mineralen Zowel mineralen als sporenelementen vervullen belangrijke functies in het
lichaam, zoals: de opbouw en de vervanging van weefsels (denk bv. aan calcium
en fosfor als bouwmaterialen voor skelet en gebit, en aan ijzer, dat dient als
hemoglobine-element in het bloed), het in stand houden van de vochtbalans
(denk hierbij aan natrium en kalium), het regelen van de stofwisseling (calcium
is bijvoorbeeld van belang voor de prikkeloverdracht van zenuwen op spieren,
natrium en kalium spelen een grote rol bij het samentrekken van de spieren).

Voedingszouten Sporenelementen moeten in de vorm van voedingszouten worden


opgenomen. Zo bevat keukenzout (NaCl) het mineraal natrium.
Keukenzout onmis- Keukenzout(natriumchloride) moet dus in kleine hoeveelheden in de voeding
baar in voeding aanwezig zijn. Het is nl. een fabeltje dat hondenvoeding zoutloos moet zijn en
een goed fabrieksvoer bevat dan ook een 1--2 % keukenzout. Soms echter zal de
dierenarts bij voornamelijk oudere honden een zoutloos dieet voorschrijven.
Calcium- en fosfor- De mineralen calcium (kalk) en fosfor zijn zeer nauw verbonden en vormen de
verhouding belangrijkste basisstof voor het botweefsel en het gebit. Een bepaalde onder-
linge verhouding tussen kalk en fosfor in het dieet is van groot belang. De
optimale kalk-fosforverhouding in het dieet is 1,2 : 1. Opgroeiende en zogende
dieren hebben meer kalk en fosfor nodig in verband met resp. de opbouw van
het skelet en de vorming van moedermelk.
Calcium is voor volwassen dieren meestal niet in voldoende mate in de voeding
aanwezig, maar moet er dus zeker voor opgroeiende, jonge en zogende dieren
vaak aan worden toegevoegd. Hierbij dient men de raad van een dierenarts op
te volgen: zowel te veel als te weinig kan kwaad.

3.8
Voeding

All meat-syndroom (bij de hond)


Het belang van mineralen wordt geïllustreerd door het zogeheten ”all meat-
syndroom”. Dit ontstaat wanneer een hond een dieet gegeven wordt dat enkel
uit spiervlees bestaat. Dit bevat relatief veel fosfor en onvoldoende calcium.
Door dit tekort daalt het calciumniveau in het bloed. Daar het lichaam dit
tekort wil aanvullen, zal een andere calciumbron worden aangewend: het
skelet. Het resultaat hiervan is het optreden van spontane breuken door
ontkalking van de botten.

Mineraalbronnen Zowel mineralen als sporenelementen zijn te vinden in een breed scala van
voedingsmiddelen, waarbij te denken valt aan melk, kaas, vlees, vis, granen en
eieren.
Een overzicht van de belangrijkste mineralen en sporenelementen, hun bron,
functie en de gevolgen bij een tekort (deficiëntie), wordt gegeven in afbeelding
6. Over de gevolgen van een tekort aan bepaalde mineralen en sporenele-
menten is meer bekend dan over de kwalen die het gevolg kunnen zijn van een
teveel aan deze stoffen. Wel weet men bijvoorbeeld dat grote calciumhoeveel-
heden tot beenmisvorming leiden en dat een teveel aan ijzer kan leiden tot
leverbeschadiging en zelfs tot coma en sterfte.

Mineraal Bron Functie Tekort


Calcium beenderen, melk, kaas skeletvorming, zenuw- en zwakke groei, skeletvervor-
spierfunctie ming (Engelse ziekte)
Fosfor beenderen, melk, vlees skeletvervorming, energie- skeletvorming (Engelse
stofwisseling ziekte) (zelden)
Kalium vlees, melk waterbalans, zenuwfunctie zwakke groei, verlamming,
nier- en hartletsels
Natrium zout, granen waterbalans, spier- en zwakke groei, uitputting
zenuwactiviteit
Magnesium granen, beenderen, blad- stofwisseling gebrek aan eetlust, braken,
groenten spierzwakte
IJzer eieren, vlees (lever), blad- hemoglobine-element bloedarmoede
groenten (bloed)
Koper vlees, beenderen hemoglobine-element bloedarmoede
Zink vlees, granen spijsvertering, weefselon- haarverlies, huidverdik-
derhoud king, zwakke groei
Afb. 6. Een overzicht van de belangrijkste mineralen en sporenelementen.

Vitaminen
Functies vitaminen Vitaminen zijn absoluut noodzakelijk(van ”vitaal” belang) voor vele lichaams-
functies. Heel veel enzymen hebben bijvoorbeeld de hulp van een vitamine
nodig om goed te kunnen werken. Vitaminen zijn in kleine hoeveelheden
noodzakelijk (essentieel) voor een goede weerstand van het lichaam. Ze zijn
van belang als helper van talrijke enzymen en voor de bescherming van de
weefsels tegen de giftige afvalstoffen die bij stofwisselingsprocessen kunnen
ontstaan.
Vitaminen kunnen in twee groepen worden onderverdeeld:

Wateroplosbare vita- - Wateroplosbare vitaminen (vit. B en C)


minen Een teveel aan deze stoffen wordt door het lichaam afgevoerd met de urine.
916B3.FM

3.9
Voeding

Vetoplosbare vitami- - Vetoplosbare vitaminen (vit. A, D, E, en K)


nen Van deze groep wordt een teveel in het lichaam opgeslagen in het vet. Dit
kan aandoeningen veroorzaken.

Provitaminen Naast ”gewone” vitaminen bestaan er ook provitaminen, waaruit sommige


diersoorten zelf hun eigen vitaminen kunnen vormen. Zo kan uit beta-
caroteen vitamine A worden gemaakt.
In het onderzoek naar vitaminen heeft men zich gericht op de functies die ze
vervullen en op de vraag in welke voedingsstoffen ze zich bevinden. Uit dit
onderzoek is onder andere gebleken dat vitamine K door bepaalde darmbac-
teriën wordt gemaakt en dat het een belangrijke rol bij de bloedstolling speelt.
Elke vitamine heeft een eigen functie en komt voor in een breed scala van
producten van dierlijke en plantaardige oorsprong (zie hiervoor afb. 7).

t Over de gevolgen van een tekort aan vitaminen (”hypovitaminose”) is meer


bekend dan over die van een overmaat van vitaminen. Wel is bekend dat een
teveel aan vitamine A bijvoorbeeld bij de kat leidt tot extra vorming van bot bij
de halswervels. Daardoor worden zenuwen naar de poten afgekneld. Dit kan
leiden tot verlamming van de hele voorhand van het dier. Bij kittens die teveel
vitamine A opnemen kan de groei van de botten helemaal stoppen. Een teveel
aan vitamine D leidt tot ontkalking van de botten en verkalking van zachte
weefsels zoals bindweefsel.
In afbeelding 7 kunt u de ziekten en aandoeningen aantreffen die als gevolg van
een tekort aan bepaalde vitaminen kunnen ontstaan. De inhoud van dit
schema hoeft u niet uit het hoofd te leren; wel is het belangrijk in grote lijnen
te weten wat de functies van de vitaminen zijn.

Vitaminen zijn per definitie essentiële voedingsstoffen.Wanneer een stof voor


een diersoort niet essentieel is, is die stof voor die diersoort geen vitamine.
Vitamine C is voor de gezonde hond dus geen vitamine, maar een :
”gewone”stof die het dier zelf maakt.

Voedingsvezels
Ruwvezel Een aparte plaats wordt ingenomen door ”voedingsvezels” of ruw vezel. Dit
zijn vezelige substanties die in celwanden van plantaardig voedsel voorkomen.
Deze ”hulpstoffen” zijn onverteerbaar. Ze worden door de darm van hond en
kat niet verteerd en verlaten de darm via de ontlasting. Ze zijn echter
onmisbaar in de dagelijkse voeding. Ongeveer 5 voedingsvezels in een dieet
geeft een goede kwaliteit ontlasting, voorkomt verstopping (”constipatie”) en
bevordert de peristaltiek (in het bijzonder bij oudere honden). In de praktijk
bevatten veel fabrieksvoeders voor hond en kat echter tussen de 2 en 4 %
voedingsvezels.
y Groenten, zilvervliesrijst en bruin brood bevatten voedingsvezels.
Alle voedingsstoffen zijn nu besproken. Achter in de les zijn in afbeelding 18 de
”aanbevolen” hoeveelheden van voedingsstoffen voor de hond weergegeven. In
afbeelding 19 is de voedingswaarde van diverse, voor de hond geschikte
voedingsmiddelen weergegeven. Het is niet de bedoeling dat u deze lijsten uit
het hoofd leert. Ze geven alleen aan welke stoffen in welke verhouding in de
voeding aanwezig moeten zijn.

3.10
Voeding

Vitamine Voedselbron Functie Tekort


Vetoplosbare
Vitamine Aa) - lever - zicht - oogafwijkingen (nacht-
- levertraan - skeletopbouw (groei) blindheid)
- druppels (A + D) - weerstandsvermogen - verminderde eetlust
- groei- en botafwijkin-
gen
Vitamine Da) - levertraanolie - calcium/fosforopname - skeletvorming (rachi-
(o.a. D2 + D3) - eieren - beendergroei tis)
- dierlijke producten - beenverweking
- druppels (A + D)
Vitamine Ea) - bladgroenten - voortplanting (repro- - onvruchtbaarheid
- melkproducten ductie) - gebrek aan eetlust
- eigeel - anti-oxidant - spieraandoeningen
- spiervorming en ver- (spierzwakte)
steviging
Vitamine K - (blad)groenten - bloedstolling - inwendige of moeilijke
- vismeel te stelpen bloedingen
- aanmaak door bacte-
riën
Wateroplosbare
Vitamine B-com- Hele B-complex: conditie huid en haar - huidklachten (droge,
plex (vitamine B1 - (bier)gist - zenuwstelsel vale huid, schilfers,
t/m B6 + B12, - stofwisseling korstvorming)
B-c, biotine, inosi- - haarverlies
tol) Afzonderlijke B-vitami- - zenuwaandoeningen
nes: (krampen, coma, ver-
- melkproducten lamming)
- vlees - gewichtsverlies
- vis - gebrek aan eetlust
- eieren - bloedarmoede
a. De behoefte aan af aanbevolen hoeveelheid van deze vitaminen wordt vaak weergegeven in IE
(= Internationale Eenheden):
1 IE vit. A = 0,3 µg (= een duizendste van een duizendste gram)
1 IE vit. D = 0,025 µg
1 IE vit. E = 1 µg (= een duizendste van een gram).

Afb. 7. Overzicht vitaminen.

Voedingsfouten
Bij het geven van voeding aan hond en kat kunnen veel fouten worden begaan.
In de hoofdstukken over ziekteleer komen een aantal aandoeningen aan de
orde, die het gevolg zijn van voedingsfouten. Er worden botafwijkingen
besproken, die voortkomen uit fouten in de voeding. Ook een ander aspect van
voeding aan de orde, nl. de rol die voeding kan spelen bij het voorkomen of
genezen van kwalen. Zo wordt in hoofdstuk een magnesiumarm dieet
genoemd om blaasstenen bij de hond te voorkomen, en komt een eiwitarm
dieet ter sprake om een dier met een leveraandoening er weer bovenop te
helpen.
Variatie Het is verstandig dieren (vooral katten) al jong aan variatie in hun voeding te
wennen, zodat ze niet overmatig kieskeurig worden, en bv. alleen nog maar
verse vis of vlees willen eten, hetgeen, zoals gezegd, gezondheidsproblemen kan
opleveren.
Daarbij moet men wel bedenken dat een te snelle voederwisseling kan leiden
tot diarree zoals in het hoofdstuk over ziekten van het maagdarmkanaal nader
wordt uiteengezet.
916B3.FM

3.11
Voeding

Tussendoortjes Kieskeurigheid of zelfs het weigeren van de gewone maaltijd kan ook het gevolg
zijn van het geven van teveel tussendoortjes. Af en toe een tussendoortje kan
geen kwaad; het moet echter wel een verantwoord hapje (geef een brokje
droogvoer of een blokje blikvoer: het gaat het dier niet zozeer om het voer als
wel om de extra aandacht) zijn en geen snoep, koekjes of chocolaatjes. Behalve
dat men er verwendheid, met alle gevolgen van dien, mee in de hand werkt, is
het ook nog eens slecht voor het gebit van dieren. Tevens kan het verstrekken
van te veel tussendoortjes leiden tot onaangename gewoontes als bv. bedelen,
maar ook tot overgewicht, waar we nu iets dieper op in zullen gaan. Daarna
zullen de voedingsfouten die men kan maken door geen rekening te houden
met de verschillen in voedingsbehoefte tussen hond en kat aan de orde komen.

Overgewicht
Overgewicht oftewel zwaarlijvigheid is meestal het gevolg van een
voedingsfout; de oorzaak van deze kwaal is bijna altijd te vinden in het
overvoeren van het dier. Het komt vooral voor bij oudere honden en katten;
ook dieren die gecastreerd zijn neigen er vaak toe sneller dik te worden.
Het dier neemt te veel energie op, hetgeen door het lichaam als reserve wordt
opgeslagen in de vorm van vetweefsel. De kwaal kan zichzelf versterken,
doordat het dier bij een gelijkblijvende hoeveelheid opgenomen voedsel steeds
minder actief wordt en dus minder verbrandt. Afgezien van een grotere kans
op ziekten en een kortere levensduur wordt een zwaarlijvig dier een minder
aantrekkelijk huisdier, doordat het zich lusteloos gedraagt.
Energiearm dieet Overgewicht is alleen te bestrijden met behulp van een energiearm dieet samen
met het geven van meer beweging. Dit laatste moet heel geleidelijk gebeuren
anders is de kans op overbelasting van hart, spieren en skelet te groot. Er moet
eenvoudig gezegd meer energie worden verbrand, dan er wordt opgenomen,
zodat het dier zijn vetreserves moet aanspreken. Het dier moet met name
minder koolhydraten en vetten tot zich nemen. In de praktijk echter is het niet
zo eenvoudig. Een Teckel die dagelijks van iedereen in het gezin een koolhy-
draat- en vetrijk koekje kreeg, zal zich humeurig gedragen als hem dit
plotseling wordt onthouden.
Men kan een hond op drie manieren laten afvallen. De eerste is de simpelste,
maar ook de moeilijkste. Men geeft het dier net zolang geen eten (wel water
uiteraard) tot het juiste gewicht bereikt is. Het juiste gewicht dient men
overigens door een dierenarts te laten bepalen. Dit klinkt hard, maar honden
kunnen wel 6 weken zonder voer, zonder dat het lichaam onherstelbare schade
oploopt.
Een tweede manier is het geven van sperziebonen uit blik. Honden vinden dit
redelijk smakelijk, hun maag wordt gevuld, maar de sperziebonen zijn onver-
teerbaar voor de hond en worden praktisch onveranderd via de ontlasting weer
uitgescheiden. Men geeft de hond drie (niet achtereen volgende) dagen per
week de sperziebonen in plaats van zijn gewone voer. De overige dagen krijgt
het dier zijn gewone voer.
Een derde, maar duurdere manier is het geven van een speciaal vermagerings-
dieet. Een dergelijk voer is via de dierenarts te verkrijgen.
Voor katten is er maar één manier en dat is het geven van een vermagerings-
dieet. Katten vinden sperziebonen uit blik niet lekker. Vasten is bij katten erg
gevaarlijk. Door vasten kunnen ze geen vitamine B opnemen. Dit leidt binnen
twee dagen tot een vitamine B-tekort. Dit vermindert de eetlust en de kat wíl
nu niet meer eten. Deze vicieuze cirkel leidt snel tot de hongerdood van de kat.
Het is altijd verstandig om de hulp van een dierenarts in te roepen bij dieren
met vetzucht: soms is dik zijn een symptoom van een (endocriene) ziekte. Als
men bij zieke dieren het dieet verandert, kan dat ernstige gevolgen hebben.

3.12
Voeding

Verschil in voedingsbehoefte tussen hond en kat


Kat meer carnivoor Men kan ook voedingsfouten maken door geen acht te slaan op de verschillen
dan hond in voedingsbehoefte tussen hond en kat. Hoewel beide carnivoren (vleeseters)
zijn, is er toch een duidelijk verschil. De hond is iets beter dan de kat in staat
om plantaardig voer te benutten. De hond kan bijvoorbeeld betacaroteen (dat
in worteltjes is te vinden) omzetten in vitamine A. De kat kan dat niet. Dat wil
echter niet zeggen dat als men de hond rauwe wortels in zijn voer geeft hij het
betacaroteen kan opnemen. Daarvoor is de wand van de cellen van de wortel te
hard. De wortel moet dus wel voorbehandeld zijn.
Een kat stelt dus veel hogere eisen aan haar voeding dan de hond.
Verschilpunten voe- u Dat blijkt wel uit de volgende punten van verschil:
dingsbehoefte - de kat heeft een grotere eiwitbehoefte dan de hond
- de hond kan vitamine A zelf aanmaken uit (plantaardig) beta-caroteen (een
zg. provitamine), terwijl de kat hiertoe niet in staat is. Vitamine A is voor
een kat dus essentieel
- de aminozuren arginine en taurine, die zich uitsluitend in producten van
dierlijke oorsprong bevinden, moeten aan kattenvoeding worden toege-
voegd, aangezien deze niet of niet in voldoende mate door de kat worden
aangemaakt, wat bij honden wel het geval is. Een dieet zonder arginine kan
bij de kat zelfs leiden tot coma. Taurinetekort kan bij de kat leiden tot
ernstige hartklachten.
- nicotinezuur (ook wel niacine genoemd) is voor een kat essentieel; aan
hondenvoeding hoeft men aanzienlijk minder van deze B-vitamine toe te
voegen
- arachidonzuur (een vetzuur) is voor een kat tevens essentieel. Aan honden-
voeding hoeft men echter in het geheel geen arachidonzuur toe te voegen,
aangezien honden dit vetzuur zelf uit linolzuur aan kunnen maken.

Kortom: een hond op kattenvoer houden, levert geen voedingstekorten op,


maar andersom kan het nogal wat problemen geven.

Voeding
Acceptatie Voeding moet voor een dier allereerst smakelijk zijn. Als het voedsel smakelijk
is, zal een gezond dier het graag tot zich nemen. Deze ”graagte van opnemen”
wordt in het algemeen aangeduid met het woord ”acceptatie”. Bij het wel of
niet accepteren van voedsel spelen verschillende factoren mee.
Geur Bij het al dan niet eten van voedsel zal geur vaak een grote rol spelen. Bij katten
is dit vaak in hoge mate het geval, wat dan te maken kan hebben met het feit
dat de geur van het eten of van hun etensbakje (als dat bv. vies is of van plastic)
hun niet bevalt. De hond is en blijft een instinctmatige schrokop, net als zijn
voorvader de wolf. Dat heeft als gevolg dat een hond veel vaker dan een kat via
zijn voer vergiftigd zal worden.
Individuele voorkeur Ook is het zo dat ieder dier zijn eigen voorkeur heeft voor een bepaald soort
voer. Vooral katten kunnen wat dit betreft kieskeurig zijn. Zoals gezegd is, is
het in dit verband verstandig om dieren vroegtijdig aan een gevarieerde
voeding te wennen.Daarbij dient men te bedenken dat een te snelle voederwis-
seling aanleiding kan zijn tot diarree, zoals in het hoofdstuk over pathologie
van het maagdarmkanaal is uiteengezet.
Of men nu zelf het voer van zijn dier bereidt of kiest voor fabrieksvoer, er is
genoeg keus om het dier een smakelijk en gevarieerd dieet voor te zetten. De
keuze tussen fabrieksvoer en zelf bereid voer hangt echter niet alleen af van de
voorkeur van uw dier, maar ook van factoren als gebruiksgemak,
916B3.FM

3.13
Voeding

houdbaarheid en kwaliteit en de prijs van het voer. Verder op in dit hoofdstuk


zullen we op de verschillende soorten voeding en op de keuze hiertussen, wat
dieper ingaan.

Fabrieksmatig bereid voer .... of vers?


Compleet voer Zowel voor de hond als voor de kat is er een breed scala van complete, fabrieks-
matig bereide voeders verkrijgbaar. Aan zo’n compleet oftewel volledig voeder
zijn alle benodigde voedingsstoffen al in de juiste hoeveelheden, en, wat nog
belangrijker is, in de juiste verhoudingen toegevoegd. Zo heeft fabrieksmatig
bereid kattenvoer een hoger vet- en eiwitgehalte dan hondenvoer. Doorgaans
zijn er ook de aminozuren arginine en taurine aan toegevoegd, die, zoals u al
weet, voor de kat essentieel zijn.
Geen toevoegingen Het is zelfs fout om naast zo’n compleet voer nog vlees of een mineralen-
nodig vitaminenmengsel te geven. Toevoegingen als deze kunnen in het slechtste
geval zelfs ernstige problemen veroorzaken, omdat de balans in de voeding
wordt verstoord.
Slechte fabrieksvoeders bestaan in ons land niet meer. Alle diervoeders worden
streng gecontroleerd op hun samenstelling. Dit is een wettelijke eis. Koopvoer
van een merk dat goed bekend staat en laat u daarin eventueel adviseren door
uw dierenarts.
i Compleet fabrieksvoer is in verschillende vormen verkrijgbaar: droogvoer,
halfvochtig voer en nat voer.
Droogvoer Droogvoeders bevatten in het algemeen 10-12 % vocht. Dit lage vochtgehalte
bevordert de houdbaarheid en maakt dat er veel water bij gedronken moet
worden. Tevens zorgen droogvoeders, indien ze droog verstrekt worden, voor
een goede mechanische reiniging van het gebit. Bovendien is het makkelijk en
hygiënisch in het gebruik als men in een asiel of pension veel honden moet
voeren. Ten slotte is het het goedkoopste soort voer.
Het is dus goede voeding, maar niet altijd even smakelijk. Er wat bouillon aan
toevoegen verhoogt de smaak. Ook het toevoegen van gewelde gelatine is
effectief: honden en katten vinden dat gelatine een erg lekkere smaak heeft.
Niet altijd compleet Bijna alle voeders die op de markt zijn, zijn compleet. Er zijn echter voor
honden ook enkele voeders in de handel, waaraan vaak nog vlees of blikvoer en
een vitaminen-mineralenmengsel moeten worden toegevoegd. Ook hier is het
dus weer van belang te controleren of het voer dat u aanschaft wel compleet is.

Droogvoer komt in verschillende soorten voor:


Geperst voer - geperste droogvoeders:
hierbij worden alle grondstoffen gemalen en vermengd. De ontstane brij
wordt onder druk door een zeef geperst en gedroogd. Het geperste product
is vaak grauw van kleur.
Geëxpandeerd voer - geëxpandeerde droogvoeders:
na het malen en mengen wordt de brij door een buis geperst. Aan het eind
van de buis valt de druk weg waardoor het product uitzet (”expandeert”).
Door dit proces wordt de harde celwand van plantaardig materiaal
vernietigd en zijn de voedingsstoffen van de plant wel verteerbaar geworden
voor honden en katten. Het resultaat is een poreuze brok die veel harder is
dan de geperste brok. Geëxpandeerd voer heeft een hoge verteerbaarheids-
graad.
Diner - diners:
hierbij komt een deel van de voedingsstoffen in ogenschijnlijk natuurlijke
en ongemalen vorm voor. Zo kan men in diners bv. voorbehandelde tarwe,
geëxpandeerde maïs en/of groente aantreffen. De overige voedingsstoffen

3.14
Voeding

zijn er in de vorm van brokjes aan toegevoegd. Het product kan worden
klaargemaakt met warm water of melk en wordt ook wel ”warme maaltijd”
genoemd. Bij deze voeding treedt echter geen mechanische reiniging van
het gebit op.

Halfvochtig voer
Halfvochtig voer Halfvochtige voeders, ook wel ”semi-moist voeders” of tartaar genoemd,
bevatten in het algemeen zo’n 35 % vocht, waardoor ze door dieren vaak
smakelijker worden gevonden dan droogvoer. Meestal komen deze voeders
voor in de vorm van brokken, die echter buigzamer en dus zachter zijn dan de
droge brokken, doordat ze meer vocht bevatten. Deze brokken zijn zowel voor
hond als kat verkrijgbaar.

Halfvochtige voeders zijn duurder dan harde brokken en reinigen de tanden


niet zo goed.

Natvoer
Natvoer Natvoer, waaronder we zowel blikvoer als diepvriesvoer verstaan, bevat 75 %
vocht en is voor het dier vaak erg smakelijk. Een merk heeft vaak verschillende
smaken, zodat men de mogelijkheid heeft af te wisselen. Dit is vooral voor
katten, die kieskeuriger zijn dan honden, erg belangrijk. Blikvoeders met veel
koolhydraten of veel graan zijn minder smakelijk. De meeste katten en honden
vinden blikvoer dat bestaat uit blokjes ”vlees” en jus het lekkerst.

Aandachtspunten Bij diepvriesvoer moet men controleren of het voer inderdaad compleet is,
diepvriesvoer aangezien dit niet altijd het geval is. Deze informatie dient op de verpakking
aanwezig te zijn. Tevens moet men er zorg voor dragen dat het voer op kamer-
temperatuur geserveerd wordt; dit om eventuele maag- en darmstoornissen te
voorkomen.
Omdat natvoer geen automatische reiniging van het gebit tot gevolg heeft, is
het verstandig regelmatig een botje te geven. Het beste is dan bv. gedroogde
buffelhuid.

Verschil voedings- Het verschil tussen de verschillende fabrieksmatig bereide diervoeders zit hem
waarde fabrieksvoe- dus met name in het vochtgehalte. Met die kennis moet men dus ook de
ders voedingswaarden vergelijken:

100 g droogvoer 350 kcal


100 g halfvochtig voer 300 kcal
100 g natvoer 80 kcal
Afb. 8. Voedingswaarde van fabrieksmatig bereid diervoeder.

o 100 gram droogvoer heeft dus evenveel voedingswaarde als 115 gram
halfvochtig voer of 420 gram natvoer. Dit is dan ook een reden dat het voeren
van droogvoer veel goedkoper is dan het voeren van blikvoer of tartaar.
Zelf bereid voer of Sommige honden- en katteneigenaren willen zelf voor hun dieren ”koken” uit
fabrieksvoer een overmatige verzorgingsbehoefte. Men dient als asielbeheerder of pension-
houder dit sterk af te raden.
Het samenstellen van een dieet is specialistenwerk. Voerfabrikanten hebben
uitgebreide afdelingen waar voortdurend onderzoek gedaan wordt naar de
werkelijke voerbehoeften van dieren. Uit dit onderzoek komen regelmatig
feiten naar voren die tot veranderingen van die voerbehoeften leiden. Tevens
worden de grondstoffen van elke partij voer geanalyseerd. Grondstoffen zijn
916B3.FM

3.15
Voeding

immers van natuurlijke herkomst en variëren daardoor van samenstelling. De


ene partij vlees of graan kan bv. een heel ander eiwitgehalte hebben dan de
andere. Bij de samenstelling van het voer moet daar rekening mee gehouden
worden. Een eigenaar kan dit zelf nooit onderzoeken. Het gevolg is dat
zelfbereid voer nooit de correcte samenstelling kan hebben.
Door de behandeling die de grondstoffen in de fabriek krijgen, worden alle
schadelijke micro-organismen erin onschadelijk gemaakt; bovendien worden
er conserveermiddelen aan toegevoegd. Hierdoor is fabrieksvoer veilig en lang
houdbaar.
Voor een asiel of pension heeft fabrieksvoer nog als voordeel dat het goedkoper
is dan zelfbereid voer. Het zelf bereiden van voer is zeer arbeidsintensief en
alleen daardoor al veel duurder dan fabrieksvoer. Toch ontkomt men er een
enkele keer niet aan om zelf een menu voor een kat samen te stellen. Katten zijn
zeer kieskeurige eters en verhongeren soms liever dan een voer te eten waar ze
niet aan gewend zijn. In dergelijke gevallen moet men ze dan een zeer smakelijk
zelf gemaakt voer geven.

Beoordelingscriterium Fabrieksmatig bereid voer Zelf bereid voer


Kwaliteit constant afhankelijk van de grondstoffen en de ken-
- grondstoffen nis van de eigenaar
- productieproces
- voedingswaarde
Hygiëne volgens eisen keuringsdienst afhankelijk van eigenaar (en slager …)
Houdbaarheid lang 1–2 jaar beperkt
Voedingswaarde volledig uitgebalanceerd bij onvoldoende kennis onevenwichtig
Gerief gemakkelijk vereist veel (voor)bereidingstijd
Afb. 9. Beoordelingscriteria fabrieksmatig bereid voer versus zelf bereid voer.

Concluderend kan men stellen dat fabrieksmatig bereid droogvoer in de


dagelijkse praktijk van pension of asiel vanwege gebruiksgemak, hygiëne,
compleetheid en kosten het beste voldoet.

Speciale dieetvoeders
Verschillende (geneesmiddelen)fabrikanten brengen speciale dieetvoeders op
de markt. Ze zijn bedoeld voor dieren met bepaalde ziekten of bepaalde leeftijd.
Ze mogen alleen gegeven worden op advies van de dierenarts. Men mag als
verzorger nooit zelf dergelijke diëten wijzigen: dit kan tot ernstige belem-
mering van de genezing of tot opflakkeren van de ziekte leiden.
Er zijn diëten voor jonge dieren. Deze hebben een verhoogd energiegehalte, de
eiwitten ervan zijn beter verteerbaar en hebben een grotere biologische waarde
dan in gewoon voer. De hoeveelheden vitaminen en mineralen zijn ook
aangepast. Deze puppy- en kittendiëten kunnen ook gegeven worden aan
dieren die herstellende zijn van een zwaar ongeluk of ziekte. Ook dieren die
buitengewoon actief zijn, bijvoorbeeld jachthonden, en drachtige of zogende
teven en poezen kan men dit voer geven. Sommige fabrikanten hebben voor
deze laatste groepen aparte voeders ontwikkeld.
Voor oudere dieren zijn er voeders met verlaagd eiwitgehalte. Veel oudere
katten en honden krijgen een chronische nierziekte waardoor ze de giftige
afvalproducten van de eiwitstofwisseling (ureum) niet goed meer uit het
lichaam kunnen verwijderen. Door minder eiwit (maar van zeer hoge
kwaliteit) te geven ontstaan er minder afvalproducten en hoeven de nieren niet
zo hard te werken. Als de dieren al ernstig leiden aan deze chronische nierziekte
(en uremie hebben) zijn er voeders die nog minder en betere eiwitten bevatten:

3.16
Voeding

de zogenaamde nierdiëten. Een nierdieet heeft ook een andere mineralensa-


menstelling. De uitscheiding van calcium en fosfor door de zieke nieren is
namelijk ernstig verstoord. Dit zou kunnen leiden tot zeer ernstige ontkalking
van het skelet en zelfs tot spontane botbreuken.
Voor dieren die te zwaar zijn (vetzucht = obesitas) zijn er diëten die weinig
energie en veel ruwvezel bevatten. Door het hoge ruwvezelgehalte hebben de
dieren snel het gevoel dat ze genoeg gegeten hebben. Vezelrijke voeders worden
ook voorgeschreven aan dieren die chronische ziekten hebben zoals suiker-
ziekte en dikke darmontsteking.
Er zijn speciale (harde en grote) brokken die het gebit reinigen en tandsteen-
vorming voorkomen.
Voor honden en katten die last hebben van gruis en stenen in de urine zijn er
diëten die een beperkte hoeveelheid sporenelementen bevatten en zo gruis- en
steenvorming voorkomen of zelfs genezen. Stenen en gruis kunnen van zeer
uiteenlopende chemische samenstelling zijn, die ieder een eigen soort dieet
vereisen. Men moet daarom nauwkeurig voeren zodat elke kat of hond zijn
eigen dieet krijgt. Als men het verkeerde blaasdieet voert, kan een hond of kat
plotseling weer last krijgen van gruis- of steenvorming met alle (zelfs dodelijke)
gevolgen van dien.
Als een hond of kat hartklachten heeft, geeft men een dieet dat heel weinig
natrium bevat. Dieren met hartklachten houden teveel natrium vast, waardoor
ze ook te veel vocht vasthouden. Dit heeft weer als gevolg dat het (toch al
zwakke) hart extra hard moet werken. Door veel minder natrium dan normaal
in het voer te doen, kan men dit voorkomen.
Leverdieet bevat weinig eiwit van hoge kwaliteit en veel vitamine B. Door het
lage eiwitgehalte kan de lever uitrusten (dit is uitgelegd in het hoofdstuk over
de spijsvertering). Vitamine B helpt de lever bij zijn talrijke functies.
De alvleesklier (= pancreas) helpt bij de vertering van vetten, koolhydraten en
eiwitten. Als de alvleesklier niet goed werkt, moet men dus een voer geven dat
deze stoffen in optimaal verteerbare vorm bevat. Een alvleesklierdieet bevat zo
weinig mogelijk vet. Aan de energiebehoefte wordt voldaan door monosacha-
riden zoals glucose. De darm kan deze immers opnemen zonder voorgaande
vertering. Het weinige eiwit is licht verteerbaar.
Sommige honden en katten zijn allergisch voor sommige soorten eiwitten en
krijgen er diarree of huidklachten van. Dergelijke diëten bevatten uitsluitend
kip, eieren of vis als eiwitbron. Allergie tegen de eiwitten daaruit komt niet
voor.

Voeding voor de hond


Goede voeding voor de hond is natuurlijk afhankelijk van o.a. de grootte van
de hond (klein, middelgroot of groot ras), de functie van het dier (werkhond
of huishond), zijn levensstadium (jong, volwassen, oud) en zijn toestand
(bv. ziek of zwanger).
Het is daarom nogal moeilijk om een algemeen voedingsschema te geven. We
weten uit welke voedingsstoffen goede voeding moet zijn opgebouwd, maar
het is duidelijk dat een jong dier in de groei van bepaalde bouwstenen meer
nodig heeft om tot een optimaal functioneren te komen dan een volwassen
dier.
Een goede vuistregel voor het bepalen van de hoeveelheid voer is de volgende.
Een gezonde volwassen, normaal actieve, niet-drachtige of zogende hond heeft
15-20 gram droogvoer per kilo lichaamsgewicht per dag nodig. Daarbij moet
men bedenken dat een kleine hond relatief meer voer nodig heeft dan een
grote. Dat wil dus zeggen dat men een hond die 4 kilo weegt iedere dag 4 × 20
916B3.FM

3.17
Voeding

= 80 gram droogvoer moet geven. Een hond die 40 kilo weegt geeft men echter
maar 40 × 15 = 600 gram droogvoer. Als men halfvochtig voer wenst te geven
moet men deze hoeveelheden met circa 20 % verhogen en van blikvoer moet
men de hoeveelheden met 3,5 vermenigvuldigen. Immers deze voeders
bevatten (veel) meer water en minder voedingsstoffen.
Een gezonde volwassen, normaal actieve, niet-drachtige of zogende kat geeft
men 20 gram droogvoer per kilo lichaamsgewicht per dag.
Bovendien staat op de verpakking van de voeders hoeveel men moet geven.
Bedenk echter dat dit vuistregels zijn en geen wetten van meden en perzen.
Hoeveel men een bepaald dier moet voeren, moet per individu bepaald
worden. Men let daarbij op de conditie van het dier. Als een dier te vet is, geeft
men minder dan de vuistregel aanbeveelt. Als het dier te mager wordt, moet
men meer voeren.
De conditie wordt bepaald door het dier te betasten. Als men met de hand over
de rug strijkt mag men de werveluitsteeksels en de heupbeenderen net niet
voelen; als men over de borstkas strijkt moet men de ribben net wél voelen. Het
dier is in een slechte conditie als men de werveluitsteeksels en de heupen
duidelijk kan voelen. (De ribben zijn dan zelfs goed te zien.) Een dier is in een
overmatige conditie als men de ribben niet kan voelen. (De rug is dan zo vet
dat men stevig moet drukken om de werveluitsteeksels en de heupen te kunnen
voelen.)
Men dient ook te letten op de vacht. Een glanzende vacht met een diepe kleur
wijst erop dat het dier goed gezond en goed gevoed is.

We behandelen hier achtereenvolgens de verschillende levensstadia met de


daarbij behorende voedingseisen en de voeding voor drachtige en zogende
teven.

Pupvoeding
Het is van groot belang dat de pups de eerste 2 dagen moedermelk te drinken
krijgen. De melk (men noemt de melk van de eerste 2 dagen biest ofwel
colostrum) bevat allerlei antistoffen die de pups gedurende enkele weken
beschermen tegen infectieziekten.

Pups behoren tot de snelst groeiende zoogdieren. Hun geboortegewicht


verdubbelt in ongeveer een week, verdrievoudigt in twee weken en na drie
weken hebben de pups al het viervoudige van hun geboortegewicht bereikt.
Het is begrijpelijk dat een pup daardoor een grotere voerbehoefte heeft dan een
volwassen dier.

Extra behoeften p Behalve de energiebehoefte is bij de pup ook de eiwitbehoefte (weefsel-


opbouw), evenals de behoefte aan calcium, fosfor en vitamine A en D (skele-
topbouw), groter dan die bij een volgroeid dier. Daarom is het verstandig pups
een puppydieet te voeren.
Kunsttevenmelk Tot aan zijn zevende levensweek heeft een pup moedermelk nodig. Mocht dit
om wat voor reden dan ook niet of niet voldoende voorhanden zijn, dan
bestaat de mogelijkheid de pup te voeden met kunsttevenmelk.
Nadat de pups zeven weken oud zijn, weigert de teef om ze nog langer te zogen.
De pups worden dan gespeend. Men dient de pups vanaf de vierde levensweek
bij te voeren met blikvoer speciaal voor pups. Men kan ook droogvoer geven
dat men heeft laten weken in water of jus.

3.18
Voeding

Afb. 10. Diverse voedingsmiddelen speciaal bestemd voor pups en opgroeiende


honden.

Voerbehoefte pup Vanaf de vierde week kan de pup bijgevoerd worden. Globaal kan men zeggen
dat de voerbehoefte van de pup als volgt verloopt:
a. geboorte - 40 % volwassen gewicht:
2 × de voerbehoefte per kg lichaamsgewicht van het volwassen dier
b. 40 % - 80 % volwassen gewicht:
1,6 × de voerbehoefte per kg lichaamsgewicht van het volwassen dier
c. 80 % tot volwassen gewicht:
1,2 × de voerbehoefte per kg lichaamsgewicht van het volwassen dier.

Voedingsschema a Jonge honden tot drie maanden dienen vier keer per dag gevoed te worden.
pups Tussen drie en vier maanden schakelt men over op 3 maal daags voeren; dit
houdt men vol tot de hond 6 à 7 maanden oud is. Daarna is twee keer per dag
voeren voldoende.
Dit is echter afhankelijk van het ras. Een pup van een klein ras is sneller
volgroeid dan een pup van een groot ras. Een Cairn terrier heeft bv. al op een
leeftijd van 10 maanden zijn volwassen gewicht bereikt, een Deense dog echter
pas op 16 maanden of later. Men moet een pup van grote rassen daarom langer
veel maaltijden per dag geven. Ook moeten ze langer speciaal puppyvoer
krijgen.

Het geven van een zelfbereid voer is voor pups nog sterker af te raden dan voor
volwassen dieren. Alle voedingsfouten hebben door de snelle groei van de
diertjes nog ernstiger en vaak blijvende afwijkingen tot gevolg. Een veel
gemaakte fout is dat men aan een compleet puppyvoer nog vitamines A en D
en mineralen toevoegt. De gevolgen daarvan zijn al besproken.

Pups grote rassen Het verdient sterk de voorkeur pups van grote rassen schraal te voeren. Dat wil
zeggen ze wat aan de magere kant te houden om te voorkomen dat ze te snel
groeien. Hierdoor wordt de kans dat ze HD krijgen wat verkleind.
916B3.FM

3.19
Voeding

Voeding voor de volwassen hond


Zoals eerder in deze les al aan de orde is gekomen, zijn er veel fabrieksvoeders
op de markt die zijn afgestemd op de voedingsbehoefte van volwassen honden;
de meeste ervan zijn compleet. De verpakking geeft ook aan hoeveel er
dagelijks van verstrekt dient te worden.
Bouwstenen voeding Laten we er hier echter van uitgaan dat het niet gelukt is een eigenaar af te
hond brengen van zijn voornemen zelf een dieet voor zijn hond samen te willen
stellen en dat het een volwassen hond betreft. We lopen dan het rijtje
bouwstenen voor de voeding nog eens na.

Koolhydraten Brood en rijst zijn zinvolle ingrediënten bij de bereiding van de dagelijkse
voeding, aangezien koolhydraten na vetten de belangrijkste energieleverancier
zijn. Als u bruin brood of zilvervliesrijst in de voeding verwerkt, krijgt het dier
meteen voldoende voedingsvezels binnen.

Eiwitten We moeten onderscheid maken tussen dierlijke en plantaardige eiwitten.


Dierlijke eiwitten zitten in vlees als rundvlees, varkensvlees, paardenvlees,
kippenvlees en schapenvlees. Ook een gekookt ei of jonge kaas, of gekookte vis
zijn belangrijke bronnen van dierlijke eiwitten. Plantaardige eiwitten komen in
peulvruchten voor, zoals bonen.

Aandachtspunten bij s Bij het verstrekken van eiwitbronnen is het belangrijk attent te zijn op de
voeren eiwitbronnen volgende zaken:
Het is verstandig om spier- en orgaanvlees altijd goed te koken in verband met
de aanwezigheid van ziektekiemen, zoals paratyfus, toxoplasmose, lintworm,
ziekte van Aujeszky etc.

Geef alleen volledig ontbeend vlees of ontgrate vis; met name botjes van
gevogelte en karbonades zijn scherp en kunnen (inwendige) verwondingen
veroorzaken.
Geef vis of eieren alleen gekookt. Dit in verband met enzymen die aanwezig zijn
in het rauwe product en die bepaalde B-vitamines kunnen afbreken. Deze
enzymen worden door koken onwerkzaam gemaakt.
Let op: milt heeft een laxerende werking.

Vetten Vlees, vis, melk en brood bevatten o.a. vet, dat niet in de voeding mag
ontbreken.
d Onverzadigde vetzuren kan men dagelijks toevoegen aan het zelf bereide menu
in de vorm van één of twee eetlepels zonnebloemolie, maïsolie of Becel-olie
(plantaardige oliën zijn rijk aan essentiële onverzadigde vetzuren). Voeding
voor honden moet ongeveer 8 tot 10 % vet bevatten, voeding voor katten
doorgaans iets meer (minstens 9 %). Visolie geeft men extra als het dier geen
mooie vacht heeft.

Mineralen en sporenelementen
Kalk- en fosforzouten Kalk- en fosforzouten geeft men in overleg met de dierenarts, in een juiste
mengverhouding aan het zelf bereide voedsel. Een gangbare verhouding is
1,2 % kalk en 1 % fosfor (dus bv. per 100 gram voedsel 1,2 gram kalk en 1 gram
fosforzout). Sporenelementen zitten voldoende in normale voeding.

Vitaminen
De hoeveelheid vitaminen die een hond nodig heeft, is onder meer afhankelijk
van fysieke prestaties, doormaken van ziekteprocessen etc.

3.20
Voeding

Het is erg belangrijk te weten dat ook bij een volwassen dier, waarvan het
beenderstelsel is volgroeid, extra toevoeging van vitamine A en D aan het zelf
bereide voedsel nodig is maar dat te veel schadelijk kan zijn. De benodigde
hoeveelheid vitamine A en D is voor volwassen dieren in voldoende mate in
goede voeding aanwezig; ongeveer drie keer lager dan voor pups.
Vitaminen C kunnen honden en katten, zoals eerder al in dit hoofdstuk is
vermeld, in het algemeen goed zelf aanmaken. Het toevoegen van rozenbottel-
siroop aan voer voor gezonde honden (en katten) is dan ook overbodig. In een
enkel ziektegeval zal de dierenarts extra vitamine C voorschrijven.

Om te bepalen hoeveel een volwassen hond van een zelfbereid voer nodig heeft,
is afb. 12 samengesteld. Deze tabel gaat uit van gemiddelden. Het is nodig om
aan dit zelfbereid voer in overleg met uw dierenarts een mineralen-vitaminen-
preparaat toe te voegen. Pas dan bent u ervan verzekerd dat het dier alle
noodzakelijke stoffen binnenkrijgt.

Gewicht pens of eieren sneden kopjes eetlepels eetlepels maïs-/


hond (kg) vlees (g) per week bruinbrood (karne)melk gekookte of zonnebloem-
(à 150 ml) groente olie
1-- 1--
3–8 75–125 1 2–3 1
2 2
8–12 150–250 2 2–4 1 2 1
12–20 250–400 2 4–5 2 3 1
20–40 400–700 2 5–10 3–4 5 2
Afb. 11. Benodigde hoeveelheden in zelf bereid hondenvoer.

Twee keer per dag Denkt u eraan dat vooral grote honden beter twee keer per dag gevoerd kunnen
voeren worden. Dit om te voorkomen dat het dier te veel voer ineens binnen krijgt,
wat de kans op een zg. maagkanteling of maagtorsie vergroot als de hond zich
kort na het voeren veel beweegt.

Voeding voor drachtige of zogende teven


Dracht f Drachtige teven moeten in een optimale conditie verkeren om gezonde en
sterke jongen ter wereld te kunnen brengen. Tijdens de dracht moet het
zwangere teefje alle voedingsstoffen opnemen die nodig zijn voor de
ongeboren jongen. De jongen krijgen deze stoffen via de navelstreng toege-
voerd.
Gedurende de eerste helft van de dracht is de groei van de embryo’s gering. In
de tweede helft vindt juist een snelle groei van de jongen plaats. Bij de teef heeft
dit tot gevolg dat er van de vijfde tot de negende week een geleidelijke stijging
van de voerbehoefte optreedt. Een vuistregel hierbij is dat vanaf de zesde week
de hoeveelheid voer met ongeveer 10 % per week mag worden opgevoerd. Vlak
voor de geboorte zal de voeropname 50 % meer moeten zijn dan normaal. Men
dient er wel voor op te passen dat de teef niet te dik wordt. Een te dikke teef zal
altijd een veel zwaardere bevalling hebben dan een teef in de juiste conditie.

Lactatie De lactatieperiode of zoogperiode is in feite nog belangrijker. De teef moet


voldoende melk kunnen produceren. In de vierde week na de geboorte is haar
voedingsbehoefte het grootst. De pups zijn dan nog volledig afhankelijk van de
moedermelk en zijn dan inmiddels al vier maal zo zwaar als bij de geboorte.
916B3.FM

3.21
Voeding

Afb. 12. Energieopname van een Beagleteef tijdens zwangerschap en lactatie.

Afhankelijk van het aantal jongen heeft de teef dan ongeveer 24 maal zoveel
voer nodig als normaal. In deze periode kunt u de teef trouwens ook
pupvoeding of een speciaal voeder voor actieve dieren geven.

Eclampsie Tijdens de dracht en vooral tijdens de zoogperiode moeten we er overigens


goed op letten dat de teef geen tekort krijgt aan calcium, aangezien anders de
zogevreesde eclampsie kan optreden. Deze aandoening, die door een tekort aan
kalk of door een verstoorde kalk-fosforratio veroorzaakt kan worden, wordt
ook wel melkkoorts genoemd en kan klachten veroorzaken die variëren van
rusteloosheid en het wegvallen van de melk tot acute krampaanvallen. De
dierenarts zal deze aandoening onmiddellijk bestrijden met o.a. een calcium-
injectie. Dit alles geldt ook voor drachtige en zogende poezen.

Voeding in het dierenasiel/pension


Er zijn in principe drie manieren om honden te voeren:
Ten eerste ”ad libitum”. Dit betekent dat men de dieren net zoveel voer geeft
als ze willen en dat het voer de hele dag ter beschikking staat.
Ten tweede ”beperkte tijd voeren”. Hierbij geeft men een onbeperkte
hoeveelheid voer. De dieren krijgen echter maar een korte tijd om te eten
(bijvoorbeeld 10 minuten), daarna wordt het voer weggehaald. Op deze manier
wordt de hoeveelheid die de dieren kunnen opeten beperkt.
Ten derde ”beperkte hoeveelheid voeren”. Men geeft de dieren net zoveel voer
als ze nodig hebben (dus 15-20 gram per kilogram lichaamsgewicht) en geeft
de dieren net zoveel tijd als ze willen om het op te eten. Nu is de hoeveelheid
voer die de dieren kunnen opeten dus ook beperkt.
Het nadeel van ad libitum voeren is dat de honden veel meer eten dan nodig is
en dat de kans op vetzucht dus erg groot is.
Het nadeel van beperkte tijd voeren is dat het erg arbeidsintensief is. Men is vier
keer per dag met het voer in de weer. Men moet ’s morgens eerst het voer
geven, dan tien minuten later het voer weghalen. ’s Avonds moet men de
procedure herhalen. Honden moet men namelijk minstens tweemaal daags
voeren.
Het nadeel van beperkte hoeveelheid voeren vloeit voort uit de eis van het
Honden- en kattenbesluit 1999 dat honden minstens met zijn tweeën in één
hok gehuisvest moeten worden. Als men dus maar een beperkte hoeveelheid

3.22
Voeding

voer verstrekt, is er een kans dat de dominante hond snel zijn bak leeg eet dan
de lager geplaatste hond wegjaagt en diens bak ook leeg eet. Het gevolg is dan
dat de dominante hond te vet wordt en de lager geplaatste te weinig voer krijgt
en vermagert. Vooral hier geldt dus dat de conditie van de honden bepalend is
voor hoeveel voer men moet geven en welke manier van voeren men dient te
hanteren.
Welke manier van voeren men wil hanteren, moet men zelf inschatten.

24 uur per dag fris Nogmaals, een schone bak met fris water moet 24 uur per dag aanwezig zijn,
water zeker als er veel droogvoer op het menu staat.
Na de maaltijd worden de voederbakken goed gereinigd. Nog een
aandachtspunt voor de verzorger: sommige honden eten veel, andere weer
weinig. Dat hangt niet alleen van de grootte van het dier af. Er zijn gulzige en
kieskeurige honden, maar ook lekkerbekken. We kunnen ze niet over één kam
scheren. Een individuele benadering bij de voeding kan de verstandhouding
tussen hond en verzorger veel goed doen. Niet te veel verwennen, maar af en
toe kan geen kwaad.

Voeding voor de kat


Ook voor de kat geldt dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voeding afhangt
van o.a. de activiteit van dit dier; een actieve ”sjouwkat”, bijvoorbeeld op een
boerderij, verbruikt meer energie dan een kat die een groot gedeelte van haar
leven binnen vier muren doorbrengt.
Verder is in dit geval vooral de leeftijd en toestand van het dier van belang,
zodat we hierna dan ook achtereenvolgens de voeding voor kittens, volwassen
katten en drachtige en zogende poezen de revue zullen laten passeren.
Een volwassen, normaal actieve huiskat die niet drachtig is of kittens zoogt,
heeft 20 gram droogvoer per kilogram lichaamsgewicht per dag nodig.

Voeding voor kittens


Tot 78 weken na de geboorte bestaat de voeding voor kittens voor een
belangrijk deel uit moedermelk, tot 4 weken zelfs volledig. In de periode van
48 weken kunnen de kittens wennen aan ander voedsel. Ze houden van
vochtige voeders of zeer fijngehakt voer. Kleine hoeveelheden zeer smakelijk,
vochtig, licht verteerbaar voer verdienen de voorkeur. Voor kittens bestaan er
speciale voeders met een hoge voedingswaarde. Ook kittens kan men geweekt
droogvoer geven net als pups. Het zelfbereide voer van jonge katten dient, net
als dat van jonge honden, weer extra vitamine A en D en extra kalk en fosfor te
bevatten voor de opbouw van skelet en gebit.

Voerbehoefte kittens De voerbehoefte per kg per dag is het grootst bij acht weken en is na één jaar
hetzelfde als bij volwassen katten. De snelste groei is over op de leeftijd van zes
maanden; het is dan niet meer nodig om de diertjes speciaal kittenvoer te
geven.

Voeding voor de volwassen kat


Extra aandachtspun- g Voor de voeding van de volwassen kat kunt u ook hier weer kiezen tussen
ten voeding kat fabrieksvoer en zelf bereid voer. Als het niet mogelijk blijkt de eigenaar/
verzorger af te laten zien van zelfbereide voeding, gelden hiervoor dezelfde
aandachtspunten die reeds bij de verstrekking van eiwitbronnen bij de hond
werden genoemd. Tevens zijn de volgende zaken nog van belang: Melk kan
soms geelwitte schuimige diarree geven, doordat melk een suiker bevat, lactose,
dat volwassen katten maar slecht kunnen verteren. Bij de meeste volwassen
916B3.FM

3.23
Voeding

zoogdieren is het enzym ”lactase”, dat moet helpen de lactose af te breken,


afwezig. Men dient deze katten geen melk meer te geven.
Te veel levertraan leidt, net als te veel lever en vis, tot een overmaat aan
vitamine A, wat, zoals gezegd,vooral bij katten tot botafwijkingen kan leiden.
Als men een kat een te eenzijdig vismenu geeft, kan dit, behalve tot botafwij-
kingen door een overmaat aan vitamine A, ook nog leiden tot een vitamine B-
gebrek. Betreft het een gebrek aan vitamine B1, dan geeft dit hartklachten,
oedeem, gebrek aan eetlust, prikkelbaarheid enz. Een gebrek aan andere B-
vitamines uit zich in huidklachten als overmatig haarverlies. De dierenarts zal
bij huidklachten vaak een vitamine B-complex voorschrijven. Bij problemen
met de B1-voorziening is verandering van het dieet de ”therapie”.
Zoetwatervis, vooral als die van Nederlandse oorsprong is, moet men nooit
rauw geven in verband met de eventuele aanwezigheid van parasieten die voor
de kat schadelijk kunnen zijn.
Visafval (vooral koppen) kan metalen vishaakjes bevatten.

Bouwstenen voeding Een volwassen kat heeft net als de hond de volgende voedingsstoffen nodig:
kat
- Eiwitten:
Vlees (altijd koken) als poulet, kopvlees, runderhart of een stukje kip zijn eiwit-
leveranciers. Met name kip heeft een hoge biologische waarde.
Kippenbotjes moeten wel goed worden verwijderd. Eenmaal in de week vis in
plaats van vlees is uitstekend. Sommige katten zijn ook gek op een plakje kaas
dat ook veel eiwit bevat.

- Vitaminen, mineralen en sporenelementen


Aan zelfbereide voeding moet altijd een preparaat met vitaminen, mineralen
en sporenelementen worden toegevoegd.

- Vetten
De noodzakelijke vetten zijn voldoende aanwezig in vlees, vis, melk en af en toe
een gekookt ei. De meeste katten zijn echter dol op vet en toevoeging van vet
verhoogt de acceptatie van het voedsel.

- Vitaminen, mineralen en sporenelementen


Aan zelfbereide voeding moet altijd een preparaat met vitaminen, mineralen
en sporenelementen worden toegevoegd.

Koolhydraten in bruinbrood, rijst en/of een stukje Liga zijn uitstekende


energieleveranciers. Het zijn echter geen essentiële voedingsstoffen.

Dagmenu Een zelfbereid voer voor een 3 kg zware volwassen, normaal actieve kat die niet
drachtig of zogend is, kan als volgt samengesteld worden:
- 90 gram licht gekookt hart
- 60 gram bruin brood
- 6 gram Gistocal.
Van dit mengsel geeft men 3 maal daags 1/3 deel. Het is het makkelijkst om dit
in één keer te bereiden en in de koelkast te bewaren. Men moet de afgekoelde
porties alvorens ze te voeren eerst verwarmen om maag- en darmklachten te
voorkomen.
Het brood kan men desgewenst vervangen door gekookte rijst of gekookte
aardappel. Voor Gistocal kan men een ander (volledig) preparaat nemen in
aangepaste hoeveelheid.

3.24
Voeding

Voor de kant-en-klare voeders geldt hetzelfde als voor fabrieksvoeders voor de


hond. Ze zijn meestal compleet, het dier vindt ze vaak zeer smakelijk en er is
voor elk wat wils.

Voeding voor drachtige of zogende poezen


De voerbehoefte van een drachtige poes stijgt langzaam gedurende de dracht.
Tegen de tijd dat de geboorte nadert is de voerbehoefte gestegen met 25 %.
Men kan de poes het beste haar gewone voer geven (uiteraard mits dit een
compleet voer was). Men voert ad libitum; ook de drachtige poes zal zich niet
snel overeten. Echter ook te dikke poezen zullen een zware bevalling krijgen.
Enige controle is dus nodig.
Voerbehoefte Het beste kunt u de poes in deze periode 3 tot 4× daags voeren. De voerbe-
hoefte van een melkgevende poes is wel twee tot drie keer zo groot (afhankelijk
van het aantal kittens).

Afb. 13. Energieopname van zwangere en zogende poezen.

Voeding voor kittens


Het is voor kittens net zo belangrijk als voor pups om minimaal de eerste
2 dagen melk van hun moeder te drinken in verband met het opnemen van
antistoffen tegen allerlei infectieziekten. Kittens dient men vanaf de leeftijd van
circa 3 weken blikvoer bij te voeren. Het beste kan men een voer geven dat
speciaal gemaakt is voor opgroeiende kittens. Als de kittens ongeveer 6 tot
10 weken oud zijn zal de poes de kittens niet meer willen zogen en worden de
jongen dus gespeend.

Voeding in het dierenasiel/pension


In het dierentehuis krijgt de kat droogvoer en blikvoer. Enige afwisseling in het
voer is nuttig om al te grote gewenning aan één soort voer te voorkomen. Als
de kat bij zijn (nieuwe) baas is, zal de baas waarschijnlijk ander voer geven dan
u in het asiel of pension gaf. Aangezien katten zeer kieskeurige eters zijn, kan
dat dan tot problemen leiden.
Men kan katten het best ad libitum voeren. Katten zijn veel minder dan
honden geneigd tot overeten. Dat komt omdat de kat een solitaire en zeer
efficiënte jager is. (In tegenstelling tot wat velen geloven, brengt de kat een
groot deel van zijn tijd in gezellig samenzijn met andere katten door op een
gemeenschappelijk groepsterritorium. Pas als de kat gaat jagen, is hij een
solitair dier met een eigen jachtterritorium dat hij of zij krachtig verdedigt
tegen andere katten. Bovendien zijn katten zeer behendige jagers. Het lukt bv.
916B3.FM

3.25
Voeding

een roedel wolven maar in drie van de tien gevallen om een prooi te bemach-
tigen. Een solitair jagende kat doodt in zeven van de tien gevallen zijn prooi.)
De voeropname en de conditie van oudere katten dient men goed te contro-
leren. De ziekte hyperthyreoidie (te hoge productie van schildklierhormoon)
komt veel voor bij katten van middelbare leeftijd en ouder. Dit uit zich in veel
eten maar toch vermageren, merkt men dit op dan is een consult bij de
dierenarts nodig.
Men geeft de katten ’s morgens ieder een portie blikvoer. Bijvoorbeeld een
portie ter grootte van een kwart van de dagelijkse behoefte. Daarnaast stelt men
een ongelimiteerde hoeveelheid droogvoer ter beschikking.
Het blikvoer geeft men in het nachthokje omdat katten het prettig vinden om
in afzondering te eten. Bovendien voorkomt men dan dat dominante katten
het blikvoer (dat de meeste katten lekkerder vinden dan droogvoer) stelen van
de wat meer schuchtere dieren. Iedere kat heeft een eigen etensbakje. Na enige
tijd controleert men of elke kat in een afdeling zijn bakje netjes heeft leegge-
geten en vult men het bakje (na het gereinigd te hebben) met een ruime
hoeveelheid droogvoer. Op deze manier kan men de voeropname dus volgen
hetgeen een belangrijke maatstaf is voor de gezondheid van het betrokken dier.
Verder natuurlijk het drinkwater niet vergeten.

Voeding andere diersoorten


Voor konijnen en cavia’s zijn er goede fabrieksvoeders in de handel. Men geeft
bij voorkeur de harde korrels (= pellets). De dieren moeten daar flink op
knagen, waardoor de tanden en kiezen goed afslijten. Te lange snijtanden en
haken op de kiezen worden daardoor voorkomen. Het is goed om konijnen en
cavia’s regelmatig een wortel of wat groenvoer (zoals sla) te geven. Ook kan
men ze (als daarvoor tijd en gelegenheid is) buiten laten lopen. Ze krijgen dan
wat lichaamsbeweging en kunnen wat gras eten.
Het hooi in de kooien doet ook dienst als voeding: vooral de ruwvezels erin
komen de dieren ten goede.
Konijnen en cavia’s zijn echter heel gevoelig voor plotselinge veranderingen in
hun dieet en kunnen net als honden en katten, daardoor erge darmklachten
krijgen.
Cavia’s hebben vitamine C in hun voer nodig. Dit wordt door de fabrikanten
wel toegevoegd, maar vitamine C is een zeer labiele stof. Daardoor vermindert
het vitamine C-gehalte in voer snel. Het is dus verstandig om een cavia
dagelijks een kwart tot een half tabletje vitamine C van 50 mg te geven. Koop
die tabletjes niet met grote hoeveelheden tegelijk in: ook in die tabletjes (en nog
sneller in druppeltjes) vermindert het gehalte aan vitamine C snel.
Ratten en muizen voert men ook pellets gemaakt door een goede fabrikant.
Men doet er goed aan ze af en toe een stukje tomaat, vlees (gekookt of
gebraden), een stukje biscuit, vlees (gekookt of gebakken) of cake te geven: dat
verbetert de band met hun eigenaar. Ratten en muizen dient men schraal te
voeren. Hierdoor wordt hun leven aanzienlijk verlengd. Magere ratten krijgen
bijvoorbeeld veel minder vaak tumoren dan te vette.
Het is niet mogelijk om hier een zinnig voedingsadvies voor vogels te geven. Er
zijn zoveel verschillende soorten vogels die ieder zulke specifieke eisen stellen
dat dit hoofdstuk te groot zou worden.
Waar men wel rekening mee dient te houden is dat de meeste eigenaars zelf ook
niets van de juiste voeding weten. Het eventueel meegebrachte voer is dan ook
veelal niet het juiste. Ook de zogenaamde kant en klaar voermengsels uit
dierenwinkels zijn vaak verre van compleet of bevatten daarentegen juist teveel
van een bepaalde voedingsstof.

3.26
Voeding

Het verstandigste wat men kan doen als men een vogel te verzorgen krijgt, is
het allereerst proberen na te gaan van welke soort of ras de betrokken vogel is.
Daarna kan men advies van een dierenarts vragen. Als deze het niet zelf weet,
kan hij of zij een specialist consulteren.

Hygiëne en voeding
We kunnen niet vaak genoeg benadrukken hoe belangrijk het is hygiënisch te
werk te gaan bij het hanteren en bereiden van voedsel; dit uiteraard met het oog
op eventuele besmetting met ziekteverwekkers. Hier zitten twee kanten aan: we
dienen er niet alleen voor op te passen dat de dieren geen ziektes oplopen, maar
ook dat we zelf niet met een zoönose besmet raken. De hygiënische maatre-
gelen die u dient te treffen om dit laatste te voorkomen, komen elders in de
opleiding aan de orde. Wat u bij de bereiding en de verstrekking en bij het
bewaren van voedsel kunt doen om de aan uw zorg toevertrouwde dieren voor
besmetting met ziektekiemen te behoeden, zullen we hierna bespreken.

Hygiëne bij de voedselbereiding en verstrekking


Nooit rauw vlees g Het is van essentieel belang vlees, zoals gezegd, nooit rauw te verstrekken. Zo
geven kan bij het eten van rauw varkensvlees toxoplasmose worden ”opgelopen”,
hoewel ook andere vleessoorten, als ze rauw gegeven worden, in verband met
toxoplasmose en andere aandoeningen boosdoeners kunnen zijn. Zo kunnen
door middel van rauw vlees parasieten als bv. lintworm worden overgebracht,
evenals bacteriën, waarvan de salmonellabacterie een voorbeeld is. Van deze
bacterie bestaan verschillende soorten: sommige veroorzaken paratyfus,
andere min of meer ernstige maag-darmstoornissen, ook bij de mens.

Oppassen bij hante- In verband met besmetting is het tevens van groot belang nooit een mes of
ren rauw vlees snijplank te hanteren waarmee of waarop men tevoren rauw varkensvlees heeft
gesneden; als men dit mes of deze plank immers hanteert bij de bereiding van
diervoeding, bestaat het gevaar van besmetting met het Aujeszky-virus. Ook is
het in dit verband van belang goed de handen te wassen na het aanraken,
hanteren of snijden van rauw (varkens)vlees!
In het algemeen kan men dus stellen dat het geven van rauw (orgaan)vlees uit
den boze is in verband met besmetting met ziektekiemen. Ook bij het hanteren
ervan dient men met zorg te werk te gaan. Denkt u bij het kopen van vlees bij
bv. een slager ook aan de ”betrouwbaarheid” ervan; men weet immers vaak niet
hoe hygiënisch er te werk is gegaan bij de verwerking van het vlees.
Ten slotte is het natuurlijk van groot belang de water en voederbakken
dagelijks grondig te reinigen en regelmatig te desinfecteren!

Het bewaren van voedsel


Veel voedingsmiddelen bevatten tegenwoordig toevoegingen die de
houdbaarheid verlengen (”conserveringsmiddelen”). Toch is het verstandig
deze voedingsmiddelen zo spoedig mogelijk na het openen van de verpakking
te gebruiken, aangezien anders een deel van de voedingswaarde ervan verloren
kan gaan. Het lang in geopende verpakking bewaren van voeding zal de smaak
hiervan overigens ook niet ten goede komen.
Zelf bereid voer moet in principe direct door het dier genuttigd worden. Bij het
bewaren van resten zelfbereid voer krijgen bacteriën nl. snel vrij spel, te meer
daar men bij het zelf bereiden van voer nooit zo hygiënisch te werk kan gaan
als bij de productie van fabrieksvoer het geval is. Ook bij het bewaren van rauw
voedsel dient men op zijn hoede te zijn voor bacteriën, zoals de al genoemde
salmonellabacterie.
916B3.FM

3.27
Voeding

Bewaartemperatuur Bij compleet voer is het in het algemeen van belang dat het koel, donker en bij
voorkeur luchtdicht bewaard wordt. Droog voer en halfvochtig voer trekken
vocht aan, wat aanleiding kan geven tot schimmelvorming en smaakverlies.
Kies dus een droge bewaarplaats: een ruimte waar de relatieve vochtigheid erg
laag is. Andere voedingsmiddelen stellen weer andere eisen; zo moet men
bepaalde voedingsmiddelen bij een lage of zeer lage temperatuur bewaren (bv.
in een diepvriezer). Uiteraard dient men diepvriesvoer na aankoop zo snel
mogelijk in de vriezer te deponeren. Ook het snel ontdooien is van belang.
Vergeet dus nooit de stelregel: ”Snel invriezen, snel ontdooien”.
Houdbaarheidsda- Tevens dient men goed te letten op de houdbaarheidsdatum van voedingsmid-
tum delen. Samenvattend kan men dus stellen dat het uit het oogpunt van hygiëne
van groot belang is zich te houden aan de bewaarvoorschriften op de
verpakking m.b.t. de bewaartemperatuur en houdbaarheidsdatum. Ook bij het
bereiden van de voeding dient hygiëne een belangrijke rol te spelen. Voor een
dierverzorger zal dit alles nog sterker gelden, aangezien deze een speciale
verantwoordelijkheid heeft voor het aan zijn zorgen toevertrouwde dier.

Samenvatting
”Stofwisseling” is het totaal van alle chemische processen in het lichaam,
enzymen spelen er een cruciale rol in, de spijsvertering is er een onderdeel van.
”Spijsvertering” is het proces waarbij voedingsstoffen worden verteerd, wat wil
zeggen dat ze geschikt worden gemaakt voor opname in de bloedbaan en voor
transport naar de lichaamscellen. Dit gebeurt doordat aan de voedselbrij spijs-
verteringssappen worden toegevoegd, zoals maagsap en darmsap, waarin zich
o.a. enzymen en galzuren bevinden.
”De voedingsstoffen”, die nodig zijn voor hond en kat, zijn eiwitten, vetten,
mineralen, sporenelementen en vitaminen. Voedingsvezels en koolhydraten
nemen een aparte plaats in. Koolhydraten zijn niet essentieel in het menu en
voedingsvezels voeden niet, maar bevorderen de stoelgang van het dier. Van al
deze stoffen dient u de functies globaal te kennen.
De ”energieleveranciers” zijn de vetten, koolhydraten en eiwitten.
”Water” is een noodzakelijke component van elk dieet en stelregel is dan ook
dat elk gedomesticeerd dier gedurende 24 uur per dag over schoon en fris water
moet kunnen beschikken.
De ”voedingsbehoefte” en/of ”energiebehoefte” verschilt per dier en is afhan-
kelijk van factoren als leeftijd, activiteit, lichaamsgewicht, omgeving en
toestand (groei, dracht, zoogperiode, ziekte).
Het is van belang de voedingsbehoefte van een dier goed te kennen en te weten
uit welke voedingsstoffen het voer (”dieet”) van een dier is samengesteld.
Er is onderscheid te maken tussen ”zelf bereid voer” en ”fabrieksvoer”, waarbij
in het laatste geval naar ”vochtgehalte” onderscheid kan worden gemaakt
tussen ”droogvoer”, ”halfvochtig voer” en ”natvoer”. Voor bepaalde diëten
geldt dat toevoegingen noodzakelijk zijn; ”compleet fabrieksvoer” behoeft
geen toevoegingen.
U dient zich te realiseren welke ”extra eisen” aan de voeding van een ”jong
dier” en een ”drachtig of zogend dier” worden gesteld.
Ook dient u zich ervan bewust te zijn wat de ”essentiële” voedingsstoffen zijn,
welke voedingsstoffen door dieren zelf kunnen worden aangemaakt en welke
”voedingsfouten” gemaakt kunnen worden. Zo kan zowel een tekort aan als
een overmaat van bepaalde voedingsstoffen, ontstaan door bv. een eenzijdig
dieet, afwijkingen tot gevolg hebben. Ook bestaan er belangrijke verschillen
tussen de voedingsbehoeften van hond en kat, waarmee u terdege rekening
dient te houden om voedingsfouten te voorkomen.

3.28
Voeding

Ten slotte dient u doordrongen te zijn van het belang van ”hygiëne” bij het
bereiden, hanteren en bewaren van voedsel.

Ingrediënten Eenheid Behoefte/kg (LG0,73)


Calorieën Kcal 70,4
Eiwitten g 4,985
Vetten g 1,145
Linoleenzuur g 0,23
Calcium mg 251,5
Fosfor mg 205,5
Kalium mg 137
Natriumchloride mg 251,5
Magnesium mg 9,14
IJzer mg 1,37
Koper mg 0,166
Mangaan mg 0,114
Zink mg 1,245
Jodium mg 0,0353
Selenium µg 2,5138
Vitamine A IE 114,5
Vitamine D3 IE 11,45
Vitamine E IE 1,15
Vitamine B1 (thiamine) µg 23,00
Vitamine B2 (riboflavine) µg 50,00
Vitamine B3 µg 228,5
Vitamine B5 µg 259,5
Vitamine B6 (pyridoxine) µg 23,00
VitamineB-c (folinezuur) µg 4,15
Biotine µg 2,3
Vitamine B12 µg 0,519
Vitamine B4 (choline) µg 27,00
Afb. 14. Dagelijkse voedingsbehoefte van de hond. Let bij het interpreteren van de
tabel op de correctie van het lichaamsgewicht = LG 0,73, zie hiervoor de opmerking
onder aan afb. 3. Deze tabel is overgenomen uit ”De Hondenwereld” 34ste
jaargang, nr. 20.
916B3.FM

3.29
Voeding

Product/ Eiwit g Vet g Koolhydr. g Kalk mg Fosfor mg Cal./kcal.


100 g
vuile pens 14,3 7,1 0,4 110 140 140
runderhart 16,8 6,0 0,56 10 215 130
spiervlees 21,3 4,09 – 9 190 130
lever 19,7 3,1 5,9 7 350 140
nieren 16,6 5,14 – 11 248 120
hersenen 10,4 9,63 – 10 366 135
runderlong 18,1 2,9 – 13 224 105
rundermilt 18,2 3,0 – 3 272 107
margarine 0,50 80,5 0,45 10 10 730
karnemelk 3,5 0,5 4,0 109 90 35
volle melk 3,34 3,57 4,68 130 92 65
yoghurt 4,8 3,7 4,5 150 135 72
bruin brood 6,4 1,0 51,2 20 134 230
rijst 7,0 0,62 78,7 6 120 360
macaroni 13,0 2,9 72,4 20 196 385
andijvie 1,75 0,2 2,05 54 54 15
spinazie 2,52 0,3 3,43 126 55 24
witte bonen 21,3 1,6 57,6 106 429 330
bloemkool 2,46 0,28 3,93 20 45 26
levertraan – 99,8 – – – 925
spijsolie – 99,8 – – – 925
maïsolie – 100,0 – – – 925
schelvis 17,8 0,12 – 18 176 78
katvis 15,8 3,79 – 20 179 95
kabeljauw 17,0 0,3 – 11 190 75
havervlokken 13,8 6,6 66,2 66 407 400
Afb. 15. Voedingsproducten geschikt voor de hond. Deze tabel is overgenomen uit
”De Hondenwereld” 34ste jaargang, nr. 20.

3.30
Voeding

Parate-kennisvragen
1 Welke zijn de zes voedingsstoffen?

2 Op welke manieren raakt een dier water kwijt?

3 Wat valt op aan het spijsverteringskanaal van een hond?

4 Welke voedingsstoffen dienen als energieleverancier?

5 Waarvoor heeft een dier energie nodig?

6 Wat is een negatieve energiebalans?

7 Wat is de belangrijkste functie van koolhydraten in het voedsel?

8 Waaruit bestaan koolhydraten?

9 Wat is de grondstof voor vitamine C?

0 Zijn koolhydraten in het voedsel van hond en kat noodzakelijk?

q Wat zijn essentiële aminozuren?

w Wat zijn de kenmerken van eiwitten met een hoge biologische waarde?

e Welke voedingsmiddelen kunnen dienen als leverancier van dierlijke eiwitten?

r Noem een aantal mineralen en sporenelementen.

t Wat is het gevolg van een overdosis vitamine A?

y In welke voedingsmiddelen bevinden zich voedingsvezels?

u Wat zijn de verschillen in voedingsbehoefte tussen hond en kat?

i Welke soorten fabrieksvoeders zijn er?

o Wat heeft per 100 gram meer voedingswaarde: droogvoer of natvoer?

p Aan welke bouwstoffen heeft een pup meer behoefte dan een volwassen hond?

a Hoeveel maal per dag voert men een jonge hond van twee maanden en een van
vijf maanden?

s Wat zijn de aandachtspunten bij het verstrekken van eiwitbronnen?

d Waarom is het goed om per dag 1 à 2 eetlepels maïs- of zonnebloemolie aan de


zelfbereide voeding van een hond toe te voegen?

f Hoeveel groter is de energiebehoefte van een drachtige teef?

g Wat zijn de extra aandachtspunten bij de voeding van de kat?


916B3.FM

3.31

You might also like