Professional Documents
Culture Documents
Er - Hier - Daar - Waar + Voorzetsel + Werkwoord - Los of Aan Elkaar
Er - Hier - Daar - Waar + Voorzetsel + Werkwoord - Los of Aan Elkaar
2. taalloket
Wanneer schrijf je eraan en wanneer er aan? En als er nog meer woorden bij staan,
zoals toe en komen: wat moet er aan elkaar in er aan toe komen?
Eraan toekomen is juist. Toe maakt deel uit van het werkwoord toekomen. Aan vormt een geheel
met er. Eraan verwijst naar iets in de context, bijvoorbeeld ‘aan een klus (toekomen)’.
Het is eraan toekomen en bijvoorbeeld ‘Ik kom er straks aan toe’, ‘Ze hoopt dat ze eraan toekomt’
Dit zijn de hoofdregels voor het aan elkaar of los schrijven van er (en hier, daar en waar) en
een voorzetsel:
Als er nog een voorzetsel in de zin voorkomt, ga dan na of dat bij het werkwoord in de zin
hoort. Dat is bijvoorbeeld wel het geval in Ik sluit me erbij aan. Aan blijft los staan
van erbij, want het is aansluiten bij iets. In ‘Ze ging erover door, maar ik luisterde al niet
Als het andere voorzetsel niet bij het werkwoord hoort, komt het ook aan de combinatie
Hieronder staat een test om met deze regels te oefenen. Daaronder staat een stap-voor-
stapbeschrijving van de regels. Daarna volgt een lange lijst voorbeelden, van eraan
De Taal*maat Er, daar, hier of waar + voorzetsel is een stroomdiagram waarmee je kunt bepalen
(zie punt 3 voor uitzonderingen). Die combinatie van er + voorzetsel verwijst dan naar iets in de
Voorbeelden:
Zijn collega’s keken wel op van die rare stropdas. Daar keken zijn collega’s wel van op.
Het voorzetsel maakt in deze zinnen geen deel uit van het werkwoord. Het hoort ook niet bij een
Opmerkingen
Zo’n combinatie van er/hier/daar/waar, een voorzetsel en een werkwoord heeft in vrij veel
gevallen een vaste, figuurlijke betekenis. Denk aan erbij komen (‘Hoe kom je erbij?’) - dat
opgenomen.
Soms hoort het voorzetsel niet bij het werkwoord, maar wél bij een ander deel van de zin
dat direct achter het voorzetsel staat. Ook dan mag je het voorzetsel niet
Als een voorzetsel onderdeel is van een werkwoord, mag je het niet aan er of een ander
erbij optellen: Ik tel de reiskosten erbij op. (op hoort bij het werkwoord optellen en blijft los
staan van erbij; het is optellen bij iets, bijvoorbeeld bij het totaalbedrag optellen)
ervan uitgaan: Ik ga ervan uit dat je zelf handdoeken meeneemt. (uit hoort bij het
werkwoord uitgaan en blijft los staan van ervan; het is uitgaan van iets, uitgaan van een
gedachte)
ervoor doorgaan: De buurvrouw heeft een trui gebreid, of in elk geval iets wat ervoor
doorgaat. (door hoort bij het werkwoord doorgaan en blijft los staan van ervoor; het
Om zulke combinaties te analyseren, moet je bekijken om welk werkwoord het in de zin gaat.
Woordenboeken noemen een combinatie van een voorzetsel en een werkwoord overigens nog
weleens één werkwoord, terwijl dat grammaticaal niet altijd goed te verdedigen valt.
er ingaan (Van Dale): ergens naar binnen gaan - Ik zag hem het huis ingaan. Ik zag hem
er ingaan.
Ik zag hem het huis in gaan. Ik zag hem erin gaan. (Erin = ‘in het huis’, ‘het huis in’.)
Een voorzetsel wordt overigens (bijna) nooit aan zijn, willen, kunnen of mogen vast geschreven;
Tot slot zijn er ook voorzetselcombinaties die samen een eenheid vormen
(ervandoor, eropuit). In de lijst hieronder geven we per geval aan of het om zo’n eenheid gaat of
Het bijwoord er kan ook een andere functie in de zin hebben. Vaak is het een zogeheten
Wat zit er achter zijn gedrag? (achter zijn gedrag is één geheel)
Wat komt er achter die wand? (achter die wand is één geheel)
Momenteel zijn er van ons zessen drie collega’s met vakantie. (van ons zessen hoort bij
elkaar)
Ik wist niet dat de wedstrijd al begonnen was – wie staat er voor? (voor en staat horen bij
elkaar)
Als de woorden er, hier, daar en waar een letterlijke betekenis hebben (‘op die plek’, ‘op deze
We vliegen morgen naar Wenen; het is de bedoeling dat we er (= op die plek, in Wenen)
Waar (= op welke plek, op welk gebied) voorzag de minister precies een probleem?
gescheiden in de zin staan: erbij, van erbij kunnen, staat bijvoorbeeld apart in ‘Ik kan er niet bij.’
Als het in een zin mogelijk is om het er-woord bij elkaar te houden maar er kan óók iets tussen
staan, kies dan wat het natuurlijkst klinkt. Er is geen regel die voorschrijft dat bijeenhouden beter
is.
De lijst
eraan - erachter - eraf - erbeneden - erbij - erboven - erbuiten - erdoor - erheen - erin - erlangs - e
rmee - erna - ernaar - ernaast - erom - eronder - erop - erover - ertegen - ertoe - ertussen - eruit -
ervan - ervoor
eraan
eraan beginnen: Ik weet niet hoe ik eraan moet beginnen. Hoe wil je daaraan beginnen?
eraan bijdragen: Wat draag jij eraan bij? Hieraan draag ik graag bij. Daaraan bijdragen is
eraan deelnemen: Als je eraan deelneemt, moet je ook doorzetten. Mijn diepste wens is
hieraan deel te nemen. Daaraan heeft hij graag deelgenomen. Waaraan heeft hij
deelgenomen?
eraan denken: Denk eraan dat jij moet afsluiten. Hieraan heb ik nog niet gedacht. Ik
verwacht dat je daaraan denkt. Waaraan denkt u het eerst als u opstaat?
eraan doen: Wat doen we eraan? Wat gaan we hieraan doen? Ik vrees dat daaraan
eraan komen: Wat een leuke lamp – hoe kom je eraan? Ik begrijp niet hoe ze daaraan
komen – het is onzin. De trein komt eraan! De vakantie komt eraan! Niet eraan komen
eraan naaien: Kun jij die knoop eraan naaien? Zal ik hieraan een lusje naaien?
eraan meebetalen: Ik hoop dat je er ook aan meebetaalt. Daaraan betaal ik graag mee.
Ze schreef dat ook zij hieraan heeft meebetaald. Waaraan heb jij meebetaald?
eraan meedoen: Heb jij er ook aan meegedaan? Probeer dan hieraan mee te doen.
Daaraan zou ik graag meedoen. Ik kan niet beslissen waaraan ik mee zal doen.
eraan moeten geloven: Ze wilde de prik niet, maar moest er toch aan geloven.
eraan onderdoor gaan: Ze is er bijna aan onderdoor gegaan. Hier wil ik niet aan
onderdoor gaan. Was je echt bang dat hij daaraan onderdoor zou gaan?
eraan overhouden: Ik heb er niets aan overgehouden. Hij wist heus wel wat hij hieraan
eraan toegaan: Ik wist niet hoe het eraan toe zou gaan. Het is er gezellig aan toegegaan.
eraan toegeven: Geef jezelf toestemming eraan toe te geven. Ik was moe, maar het was
eraan toekomen: Sorry, ik ben er niet aan toegekomen. Denk je dat we daar nog aan toe
zullen komen? Hieraan ben ik nog niet toegekomen. Waar kom je wel aan toe, denk je?
eraan toevoegen: Voeg er twee eetlepels water aan toe. Wat wil je hieraan toevoegen?
eraan toe zijn: Ik hoorde dat hij er niet best aan toe is. Vakantie, daar ben ik wel aan toe.
eraan tornen: Probeer er maar niet aan te tornen. Hieraan valt niet te tornen. Hij zei dat
eraan twijfelen: Ik twijfel eraan of ik mee moet gaan. Hieraan zul je toch niet twijfelen? Ik
eraan vastzitten: Je hebt geen idee wat eraan vastzit. Hopelijk beseft hij dat hij hieraan
eraan verslaafd zijn: Chips, daaraan ben ik echt verslaafd. Hieraan wil niemand verslaafd
raken.
eraan voorafgaan: Ik wil graag weten wat hieraan vooraf is gegaan / wat hieraan is
voorafgegaan.
eraan wennen: Jozef kon er niet aan wennen dat zijn zoon slimmer was dan hij. Daaraan
eraan werken: Ik kan niet zo goed speechen, maar ik werk eraan. Ik hoor dat jij hieraan
eraan zitten: Het is met puistjes het best als je er niet aan zit. Wil je hier alsjeblieft niet
aan zitten?
eraan zijn: De ontsnapte renners werden ingehaald door het peloton en waren eraan voor
de moeite.
erachter, erachteraan
erachteraan lopen: Hij liep er meteen achteraan. Erachteraan lopen, daar zijn ze goed in.
erachteraan zitten: Je ziet toch dat ik erachteraan zit? Wie zat daarachteraan? Zal ik
hierachteraan zitten?
erachter komen: Hoe ben je erachter gekomen? Hoe komt u erachter welk abonnement
bij u past? Ze zullen hier nooit achter komen. Toen ik daarachter kwam, was ik enorm
opgelucht.
erachter schuilen: Het aanbod is mooi, maar wat schuilt erachter? Wat schuilt
daarachter?
erachter verschuilen: Die instantie verschuilt zich erachter. In zijn jeugd verschool hij zich
daarachter.
erachter verstoppen: Er stond een grote doos, en ze verstopte zich erachter. Verstop het
erachter zitten: Het is een goede grap; wie zitten erachter? Hierachter ligt de zee.
eraf
eraf blijven: Ik vroeg je eraf te blijven. Ik denk niet dat ik hieraf kan blijven. (Zonder er:
'Afblijven!')
eraf doen: Je moet eerst de dop eraf doen. Wil jij het deksel er even af doen?
eraf gaan: Het dak gaat eraf! De trap was zo steil dat hij struikelde toen hij eraf ging.
eraf halen: Een pleister eraf halen kun je het best in één keer doen.
eraf kunnen: Geen lachje kon eraf. Neem gerust een voorgerecht; het kan eraf!
eraf lopen, de kantjes -: Hij liep de kantjes eraf. Het is wel duidelijk dat ze er de kantjes af
lopen.
eraf vallen: De tak viel eraf. Hij sprong op de bank en viel eraf.
eraf zijn: De kop is eraf. De nieuwigheid is eraf. Ik ben eraf, nooit meer tentamens!
erbeneden
daarbeneden: De haven is ontoegankelijk voor schepen met een bruto-inhoud van 300
ton of daarbeneden.
erbij
erbij: Tasje erbij?
erbij aansluiten: Hierbij sluit ik me graag aan. Ik zou graag willen dat jij je daarbij aansluit.
erbij doen: Wil jij de mosterd erbij doen? Zij is iemand die altijd van alles erbij doet.
erbij halen: Er werd van alles bij gehaald. Ze halen de afdelingschef erbij.
erbij hangen: Ik voelde me niet op mijn gemak; ik vond dat ik er maar een beetje bij hing.
erbij horen: Weet je zeker dat dit erbij hoort? Hierbij hoort die bruine riem. Waarbij hoort
dit stekkertje?
erbij inschieten: Het sporten schoot erbij in, net als het gezonder eten. Hij had zo hard
erbij komen: Kom je erbij? Ik snap niet hoe je daarbij komt. Het is moeilijk als er nog een
verantwoordelijkheid bij komt. Er zijn weer een paar honderd volgers bij gekomen.
erbij komen kijken: Jij begrijpt niet wat erbij komt kijken. In deze documentaire ziet u wat
erbij komen zitten: Mag ik erbij komen zitten? De voorzitter kwam erbij zitten.
erbij kunnen: Ik dacht dat ik er makkelijk bij kon. Kun jij daarbij?
het erbij laten: Ik wilde het maar erbij laten. Laten we het daarbij laten.
erbij liggen: Hoe ligt het veld erbij? Weten we al hoe het veld erbij ligt vandaag?
erbij lopen: Ik vind dat hij er nogal onverzorgd bij loopt. Ik wil er netjes bij lopen. Ze liep
erbij neerleggen: Ik heb me erbij neergelegd. Daarbij heb ik me nog niet neergelegd.
erbij schrijven: Heb je er iets bij geschreven? Ik hoop dat je daar iets bij schrijft.
erbij stilstaan: Ik denk dat het goed is dat je erbij stilstaat. Tijdens de bijeenkomst wordt
erbij zetten: Ik heb het erbij gezet. Wil jij het er even bij zetten?
erbij zijn: We zijn erbij! Het voelt alsof ik er zelf bij geweest ben. Ik wist niet dat ze daarbij
waren.
erbij zitten: Je zit erbij alsof je doodop bent. Ik ben blij dat ik er toch weer bij zit. Komen
jullie er even bij zitten? Het wachten ging duidelijk nog een tijdje duren, dus ik ging er
maar bij zitten. Ik hoop dat ik er later warmpjes bij zit. Zijn dat alle schroeven die erbij
zaten?
erbovenop.
erbovenop klimmen: Hij probeerde erbovenop te klimmen.
boete.
erbovenuit horen: De vuvuzela hoor je er steeds bovenuit. Kun je die rare brom
erbovenuit horen?
erbovenuit piepen: De verhuisdoos wilde niet goed dicht, want één boek piepte er net
bovenuit.
erboven uitsteken: Je hebt altijd mensen die er met kop en schouders boven uitsteken.
erboven uitstijgen: Het was direct duidelijk dat jullie offerte erboven uitsteeg.
erboven uittorenen: In heel Dubai zie je de Burj Khalifa erboven uittorenen. Rutger is zo
erbuiten
erbuiten blijven: De kinderen hadden flinke ruzie, maar ik ben erbuiten gebleven.
zich erbuiten houden: Hoewel hij zich erbuiten probeerde te houden, betrok men hem in
het conflict.
erdoor, erdoorheen
erdoor geraakt worden: De film is zo afstandelijk dat het moeilijk is erdoor geraakt te
worden. Zijn toespraak was heel gemeend; ik werd daar echt door geraakt.
erdoor getroffen worden: Het epicentrum van de aardbeving was zo afgelegen dat geen
erdoorheen. De theedoek waardoorheen het water uit de yoghurt is gegaan, moet je snel
wassen.
erdoorheen lopen: Een gesprek voeren in een drukke straat is lastig, want iedereen loopt
erdoorheen schieten: Dit zijn de draden waar de spoel doorheen schiet. Je moet de pin
hierdoorheen schieten.
erdoorheen komen: Ik wilde heel graag De idioot lezen, maar ik kwam er niet doorheen.
erdoor ontstaan: De kuilen die erdoor ontstaan, moeten opgevuld worden. Waardoor
ontstaan kalknagels?
erheen
naar de uitleg - naar de lijst
erheen gaan: De dominee wilde niet hebben dat zij erheen gingen. Daar moet je nooit
erheen komen: Is het een idee als ze een keer hierheen komen?
erin
erin: Hierin, alstublieft.
erin duiken: Heb jij het al uitgezocht of zal ik erin duiken? Ik weet niet of hij daar al in
gedoken is.
erin gaan: Dat gaat erin als koek. Wat erin gaat, moet er ook weer uit komen.
erin hakken: Het slechte nieuws hakte erin. Ons spaargeld is bijna op; vooral de nieuwe
erin houden: We moeten de moed erin houden. Die houden we erin! De konijnen
erin komen: Pas in de tweede set kwam Nadal erin. Afellay kwam erin voor Van der
Vaart. Daar kan ik wel in komen. Ik kan erin komen dat je je gekwetst voelt.
erin luizen: Ik ben erin geluisd. Hij voelt zich er flink in geluisd.
erin slagen: Denk je dat ze erin slaagt het project tot een goed einde te brengen?
erin sluipen: Een foutje? Dat is erin geslopen bij de drukproevencorrectie.
erin staan: Het water is niet diep; onze peuter kan erin staan. Denk jij dat hier fouten in
erin stappen: Al snel nadat ze erin gestapt waren, hadden ze spijt: de achtbaan ging veel
te hard.
(zich) erin storten: De berg naast het ravijn is instabiel geworden; hij kan er elk moment in
storten.
erin toestemmen: De schoolleiding stemde erin toe dat ze naar de begrafenis van haar
erin trappen: Ik ben er toch weer in getrapt, het was 1 april. De hond van de buren poept
erin trekken: Gefeliciteerd met jullie nieuwe huis; wanneer zijn jullie erin getrokken?
zich erin verdiepen: We hebben ons er nog niet in verdiept. Zou Corné zich daarin
kunnen verdiepen?
erlangs
erlangs fietsen: Ze zijn dat gebouw aan het slopen. Ik zou er dus niet langs fietsen!
erlangs lopen: De hond in die kooi is niet eng. Je kunt er gewoon langs lopen!
ermee
ermee akkoord gaan: John kon er niet mee akkoord gaan. Daarmee ging de minister
uiteindelijk akkoord.
ermee bemoeien: Het lijkt me niet verstandig als je je daarmee bemoeit. Waarmee mag
ermee bezig zijn: Even geduld; ik ben ermee bezig! Wie is hiermee bezig? Waarmee ben
jij nu bezig?
ermee doorlopen: Daar moet je niet te lang mee doorlopen. Gauw naar de tandarts!
ermee gaan: Hoe gaat het ermee? Je moet even navragen hoe het daarmee gaat.
ermee instemmen: Hopelijk stemmen ze ermee in. Daarmee kon hij nooit instemmen.
ermee leven: Tja, je zult ermee moeten leren leven. Kun je hiermee leven?
ermee ophouden: Ik hou(d) ermee op. Waarmee zei papa ook alweer dat je moest
ophouden?
ermee teruggaan: Die broek waarmee ik zou teruggaan naar de winkel, heb ik toch maar
gehouden.
ermee uit kunnen: Hier heb je 20 euro voor de boodschappen; ik denk dat je daarmee uit
kunt.
ermee wegkomen: Afkijken is strafbaar; denk maar niet dat je ermee wegkomt! Toch
ermee zitten: Tanja zit ermee dat het niet goed gaat met haar broer. Waarmee zit je het
erna
erna komen: Het eerste nummer weet ik nog wel, maar ik weet niet meer wat erna kwam.
ernaar, ernaartoe
ernaar gemaakt hebben: Het is niet leuk voor je dat iedereen kwaad is, maar je hebt het
ernaar handelen: Hij zegt het heel belangrijk te vinden, maar ernaar handelen ho maar.
ernaar kijken: Onvoorstelbaar dat iemand hiernaar kijkt. Daarnaar kijken vooral jongeren.
ernaar ruiken: Waarnaar ruikt het hier toch? Het ruikt ernaar (= naar iets bepaalds). Het
ernaar slaan: Het katje zag het pluisje vliegen en sloeg ernaar met zijn poot.
ernaar streven: We streven ernaar iedereen vandaag nog thuis te brengen. Waarnaar
ernaar uitgaan: Waar gaat jullie voorkeur naar uit? Onze voorkeur gaat ernaar uit om nog
ernaar uitkijken: We kijken ernaar uit. Het is logisch dat elke leerling daarnaar uitkijkt.
ernaar uitzien: Het ziet ernaar uit dat je gaat winnen. Ik vrees dat het daar wel naar
ernaar vragen: Vraag ernaar bij het postkantoor. Je mag nooit daarnaar vragen.
ernaast
ernaast liggen: Hiernaast liggen de kinderen, dus wees een beetje stil. Zie je die
ernaast wonen: Je moet je goed afvragen of je ernaast wilt wonen. Er staan hier zo veel
ernaast zitten: Dit is de zoveelste keer dat de peiler ernaast zit met zijn voorspellingen.
erom, eromheen
het erom doen: We vermoeden dat hij het erom gedaan heeft.
erom gaan: Het gaat erom dat iedereen zijn werk doet. Samenwerking, daarom gaat het
vooral.
erom geven: Ik geef er niks om. Dat is hetgene waarom hij het meest geeft.
erom vragen: Ja zeg, hij vroeg erom! Ben jij degene die daarom gevraagd heeft?
eronderdoor gaan: Hij ging eronderdoor ('overspannen raken' of letterlijk onder iets door).
eronderdoor lopen: Ze zag een ladder tegen de muur staan, en liep er gewoon
onderdoor. De voorzet was helemaal niet zo hoog; het was gek dat de spits eronderdoor
liep. Een naviduct is een weg waar een sluis onderdoor loopt.
eronder liggen: Ik hoorde die scooter niet aankomen en voor ik het wist lag ik eronder.
eronderuit komen: Nu kwam hij er echt niet meer onderuit. De bank probeert daaronderuit
te komen.
eronder uitsteken: Het onder het bed verstopte cadeau stak eronder uit. Geen gezicht:
eronder zitten: Kijk eens wat eronder zit. Akelig, die pukkels; ik zit eronder.
erop of eronder!
erop aandringen: Het parlement drong erop aan dat er een enquête kwam. Ze had hier al
zo lang op aangedrongen.
erop aankunnen: Ik hoop dat ik erop aankan dat je op tijd opstaat. Kan ik hierop aan?
erop afgaan: Ik hoor een geluid. Laten we daarop afgaan! Hij heeft alle gegevens bij
erop afkomen: Hij kwam erop af. Hier kunnen weleens veel insecten op afkomen.
erop afknappen: Ik vond Facebook een tijdje leuk maar ben er later helemaal op
afgeknapt. Ik knapte af op zijn luiheid, hoe lief hij verder ook was.
afstevende.
vallen.
erop afsturen: De regering heeft het leger erop afgestuurd om de dijken te verstevigen.
erop doorgaan: Ik hoorde dat jullie er nog uren op zijn doorgegaan. Zijn betoog ging hier
erop duiken: Zij wilde het liefst metéén erop duiken. Maar een andere journalist was er al
eerder op gedoken.
erop gooien: Voor het gemak hebben ze het erop gegooid dat de tv toch vervangen
moest worden. Heeft Richard de hamburger er al op gegooid? Het dak waarop hij de bal
erop hameren: De directeur hamert erop dat de regels moeten worden gevolgd.
erop ingaan: Daarop ga ik nu niet in. Is hij er wel op ingegaan? Hij had een goed voorstel,
in.
erop inspringen: Het is weer bijna Valentijnsdag; alle winkels springen erop in. We gaan
erop komen: Hoe kom je erop? En hoe kwam zij daar nou weer op? Daan staat op het
dak; hoe hij erop gekomen is, is een raadsel. Ik heb zijn naam geweten, maar ik kan er nu
niet op komen.
erop leggen: Leg jij de plakjes komkommer erop? Ze kon haar vinger er niet op leggen.
erop letten: Je had erop moeten letten. De hond waarop je moest letten, is een week
zoek geweest.
er opletten: Het is een gevaarlijk kruispunt; je moet er goed opletten (= op die plaats goed
uitkijken).
erop lijken: Het lijkt erop dat het droog blijft. Ik dacht even dat het daarop leek.
erop lopen: De trap is geverfd, maar ik denk wel dat je erop kunt lopen. Hierop mag je al
erop los gaan: Door de week zijn het ijverige studentes, maar tijdens het weekend gaan
ze erop los.
erop loslaten: Dronken jongeren belaagden haar, maar toen ze haar hond erop losliet,
vluchtten ze.
erop los schieten: In sommige landen is het een teken van vreugde als mensen er
slaan.
eropna houden: Hij hield er vreemde opvattingen opna. (op na mag ook; opna is een wat
vreemde combinatie)
erop neerkomen: Het komt erop neer dat we nu tien fietsen hebben gehuurd voor zes
erop passen: Pas erop, hè! Zijn dat de honden waarop je past? Hierop past geen enkel
deksel.
er oppassen: Maak je niet druk, je weet dat ik er wel vaker oppas (= op die plek wel vaker
babysit).
erop smeren: Hoeveel pindakaas wil je erop smeren? Je moet het daar niet op smeren!
erop staan: Sta ik er ook op? Ja, je staat erop! Pernille stond erop dat we bleven eten.
erop tegen hebben: Dat is iets waarop ik echt niets tegen heb. Wie daar iets op tegen
erop tegen zijn: Opa en oma zijn erop tegen dat hun kleindochter met een vrouw trouwt.
erop terugkomen: O ja, daarop wou ik toch nog even terugkomen. Dat probleem waarop
erop toeleggen: Er kwamen niet genoeg bezoekers, dus uiteindelijk moesten ze erop
toeleggen.
erop toezien: De docenten hebben erop toegezien dat om elf uur het licht uitging.
erop trappen: Hij trapte erop omdat hij dacht dat het een wesp was.
erop uitdraaien: Het zal erop uitdraaien dat we moeten afzeggen. Waar zal het op
uitdraaien?
eropuit gaan: We gingen eropuit. Zij gaan er elk weekend opuit. (op uit mag ook; opuit is
erop uitkijken: We gingen naar Rome om het Pantheon te zien, en raad eens: onze
eropuit trekken: We trokken er elk weekend opuit. (op uit mag ook; opuit is een wat
vreemde combinatie)
eropuit zijn (op pad zijn): Ze zijn er heerlijk opuit met z'n allen. (op uit mag ook; opuit is
erop uit zijn (van plan zijn, als doel hebben): Ze zijn erop uit om ons te dwarsbomen. Daar
zijn ze op uit.
erop vertrouwen: Ik vertrouw erop dat je je op tijd inschrijft. Daarop heb ik altijd vertrouwd.
erop voorbereiden: Hoe bereid jij je erop voor? Jullie zullen je hierop heel goed moeten
voorbereiden.
moeten vertellen.
erop wijzen: Zij wezen erop dat het oneerlijk was. Daarop is al zo vaak gewezen.
erop zetten: Waarom heb je deze foto's erop gezet? Ik heb mijn zinnen hierop gezet.
erop zitten: Mooi, het zit erop voor vandaag. Die lantaarnpaal, daarop zit nog steeds een
erover, eroverheen
erover dromen: Vannacht zul je erover dromen, let maar op. Waarover droomt ze?
erover gaan: Wie gaat erover? Waarover gaat de provincie? Het boek gaat hierover.
het erover hebben: Nu we het er toch over hebben ... Waarover wil de staatssecretaris
eroverheen gaan: Het ijs is dik genoeg: ik zag al een paar schaatsers eroverheen gaan.
Er zal wel wat tijd overheen gaan voor het zover is.
eroverheen groeien: De baby had erg veel last van darmkrampjes, maar nu is ze
eroverheen komen: Na een scheiding kost het tijd om eroverheen te komen. Gelukkig is
eroverheen zijn: Ik geloof dat ik eroverheen ben. Is Kim daar nog niet overheen dan?
erover inzitten: Zijn baan staat op de tocht; ik kan me voorstellen dat hij daarover inzit.
erover nadenken: Hij lijkt erover nagedacht te hebben. Nu ik erover nadenk, is het nog
erover oordelen: Wie kan erover oordelen? Daarover kunnen wij niet oordelen. De rechter
erover ophouden: Ik zal erover ophouden. Houd daar nu eens over op.
erover praten: Wil je erover praten? Daarover praat hij niet makkelijk. Het boek waarover
erover tobben: Ik snap niet dat je er zo over tobt. Ik wil niet dat je daarover tobt. Waarover
erover uit kunnen: Ze zeiden dat ze er niet over uit konden hoe dit had kunnen gebeuren.
erover uit zijn: Hij mailde net dat hij er nog niet over uit is wat hij moet doen.
zich erover verheugen: Ze verheugt zich erover dat zo veel mensen haar blog lezen.
ertegenaan bemoeien: Zeg, zit je je daar nu weer tegenaan te bemoeien? Wat mij betreft
ertegen aanhikken: Ik zat ertegen aan te hikken. Waar hikt ze precies tegen aan?
ertegenaan houden: Als je last van je nek hebt, kun je deze pittenzak warm maken en
ertegen aankijken: Ik doe die poster nu weg, want ik heb er al veel te lang tegen
aangekeken. Zo kun je er ook tegen aankijken. Hoe kijk jij hiertegen aan?
ertegenaan lopen: Het tafeltje is omgevallen doordat zij ertegenaan liep. Iedereen die
langdurig ziek is, loopt hiertegenaan: veel kennissen lijken je te vergeten. Leuk
ertegenaan varen: De stuw ging kapot toen het schip ertegenaan voer. Het schip is
ertegenaan gevaren.
ertegen doen: Daar kunnen we niets tegen doen. Wat kunnen we ertegen doen?
ertegen inbrengen: Wat bracht ze ertegen in? Wat kun je daar nu tegen inbrengen?
ertegen ingaan (niet stroken met): Dit strookt niet met mijn opvattingen; het gaat er zelfs
daartegen opwegen?
ertegen opzien: Het is niet gek dat je hiertegen opziet. Het gesprek waartegen ze zo had
ertegenop klauteren: Ze klauterde er razendsnel tegenop. Het was een hele kunst om
daartegenop te klauteren.
ertegenop klimmen: Hij probeerde ertegenop te klimmen. Probeer daar nou niet tegenop
te klimmen.
ertegenop kunnen: Ik ben bang dat ze er niet meer tegenop kan. Je moet er maar
tegenop kunnen. Hoe kunnen we met onze beperkte middelen ooit daartegenop?
ertegenop lopen: Ik zag het paaltje niet en ben ertegenop gelopen. Hij was zo onhandig
ertegenover: In het huis ertegenover zag ik een schim. De foto hing aan de ene kant van
stellen?
ertegen verzetten, zich -: Er was maar één persoon die zich ertegen verzette. Daartegen
zal ik me blijven verzetten. De beslissing waartegen de klaagster zich verzet, kan niet
ertoe
ertoe bijdragen: Denk je dat haar steun ertoe bijdraagt dat het project slaagt? U kunt daar
ertoe in staat zijn: Ik heb altijd geloofd dat Ellen ertoe in staat was. Daartoe is niemand in
staat.
ertoe komen: Ik wilde bij haar langsgaan, maar kon er niet toe komen. Daartoe kom ik
eigenlijk nooit.
ertoe leiden: De warmte heeft ertoe geleid dat elektriciteitscentrales te weinig koelwater
hebben.
zich ertoe zetten: Eindelijk kon Rob zich ertoe zetten de strijk te doen. Ik kan me hier
ertussenin liggen: De trein rijdt van Apeldoorn naar Zutphen, en Klarenbeek ligt
ertussen komen: We wilden naar de camping, maar dat brandje in de keuken kwam
ertussen kunnen: Waarschijnlijk kan dat boek ertussen. Hiertussen kan niets meer.
ertussen moeten: Weet Clarine welke lijm ertussen moet? Dit zijn de lantaarnpalen
ertussen staan: En, stond het servies van zijn keuze ertussen? Ga maar daartussen
staan.
ertussenuit moeten: Die paprika was niet goed, die had ertussenuit gemoeten.
ertussenuit springen: Het is een indrukwekkend gezicht, die rotsen waar al dat water
tussenuit springt.
ertussenuit vissen: Ik heb de kleine schelpen ertussenuit gevist. Puur geluk dat ik mijn
ertussenuit zijn: We zijn er een weekje tussenuit. Hoelang zijn jullie ertussenuit? Er zat
net nog heel veel roomkaas op mijn broodje, maar met dank aan de kat is nu bijna alles
ertussenuit.
ertussen zitten: Ik hou niet van die room die ertussen zit. Vervelend, die twee kampen
eruit
eruit afleiden: Wat kun je eruit afleiden? Wat leid je daaruit af? Waaruit afgeleid moet
bestaat uw pensioenpremie?
eruit gaan: Denk je dat met dit wasmiddel de vlekken eruit gaan? Zullen we er bij
Hollands Spoor uit gaan? Op producten die eruit gaan, krijg je 50% korting. Er is een
eruit gooien: Ze gooide al haar frustratie eruit. Niet opkroppen, gewoon eruit gooien!
eruit groeien: Ze kan die jurk niet meer aan: ze is eruit gegroeid. Nu hij bijna 2 meter is, is
eruit halen: Ze haalt eruit wat erin zit! Kun jij de beste aanbieding eruit halen? Haal je
onduidelijk; ik ben er niet uit gekomen. Dit is de woning waar de verdachte zojuist uit
kwam. Ik merk dat de spanning er bij jou nu pas uit komt. Ik hoop dat we hier sterker uit
komen.
er uitkomen: Als we deze weg volgen, denk ik dat we daar uitkomen (= op die plek
belanden).
eruit krijgen: Hoe krijg ik die vlek eruit? Hoe heb je hem hieruit gekregen?
eruit lopen: Het vocht liep eruit. Ik sta in de stationshal, maar aan welke kant moet ik eruit
lopen?
eruit mogen: Buschauffeur, zouden we eruit mogen? Die acteur had er wat mij betreft wel
uit gemogen.
eruit naar voren komen: Het algemene beeld dat eruit naar voren kwam, is dat de
eruit opmaken: Er zou in de voorwaarden staan dat we vijf jaar garantie krijgen, maar dat
eruit persen: De wielrenner perste nog een eindsprint eruit. Daaruit wordt het sap geperst.
eruit peuteren: Ik vind het vaak zo lastig om zo'n walnoot eruit te peuteren.
zich eruit redden: Ze wist zich er prima uit te redden. Zich eruit redden is iets wat ze
prima kan.
eruit sodemieteren: Ik zag hoe hij eruit gesodemieterd werd. Bij de reorganisatie is ze
eruit gesodemieterd.
eruit spreken: Het boek ontroert vooral door de kwetsbaarheid die eruit spreekt. Hieruit
eruit springen: Twee deelnemers aan de talentenjacht sprongen eruit. Het hek van zijn
eruit steken: Zijn tent was zo klein dat zijn voeten eruit staken.
eruit sturen: Omdat Adam voortdurend zat te klieren, werd hij eruit gestuurd.
eruit vallen: Dit voorkomt dat de vulling eruit valt. Ik hoop dat we er niet uit vallen!
eruit vissen: Toen zijn sleutels in de sloot waren gevallen, heeft hij ze eruit gevist.
eruit vliegen: Toen het slecht ging met het bedrijf, vloog ik eruit.
eruit volgen: De lezing en alle discussies die eruit volgden waren erg interessant.
eruit voortvloeien: Wat vloeit eruit voort? Waarschijnlijk zal daaruit voortvloeien dat we
moeten bezuinigen.
eruit willen: Toen ik in die attractie zat, dacht ik alleen maar: ik wil eruit.
eruit zijn: We zijn eruit; we kiezen voor de zalm. Ik ben blij dat ze daaruit zijn.
van eraf opgevat kan worden, schrijven wij ‘ervanaf + werkwoord’, maar in diverse gevallen
kan af ook wel als deel van het werkwoord opgevat worden, bijvoorbeeld omdat je kunt zeggen:
ervan afblijven: Had ik je niet gezegd dat je ervan af moest blijven? Waarvan moest ik
het ervanaf brengen (klaarspelen, redden): De nieuwe partij heeft het er goed vanaf
ervan afbrengen (overreden iets niet te doen): Jason wou op wereldreis, maar zijn
vrienden hebben hem ervan afgebracht. Nog net op tijd brachten ze hem daarvan af.
ervan afdalen: Het was een steile bergwand, maar we zijn er goed van afgedaald.
ervanaf druipen / ervan afdruipen: Het spelplezier droop ervanaf / ervan af. Ik hou niet
ervanaf duwen: De kat lag op de bank, maar ik heb hem ervanaf geduwd.
ervanaf gaan: Toen de ladder ging wiebelen is hij ervanaf gegaan. Omdat de club bijna
ervanaf glijden: De kinderen hadden een plank schuin tegen de boom gezet en gleden
ervanaf halen: De scherpe kantjes moeten er nog vanaf gehaald worden. Die vaas staat
ervan afhangen: Ze vroeg of ik mee wil, maar dat hangt ervan af. Waar hangt het van af?
Ik wist niet dat het daarvan afhing. Hij zwom of zijn leven ervan afhing.
ervan afhelpen: De kiespijn was hevig, maar gelukkig heeft de tandarts me ervan
afgeholpen.
ervan afhouden: Ik kon mijn ogen er niet van afhouden. Ik kon hem er niet van afhouden.
ervanaf komen: Met een waarschuwing kwam hij ervanaf. Gelukkig is ze daar goed vanaf
gekomen.
ervanaf kunnen: Geen lachje kon ervanaf. Ik hoopte dat er één lachje vanaf zou kunnen.
ervanaf lopen, de kantjes -: Hij liep de kantjes ervanaf. Ze lopen er de kantjes vanaf.
ervan afmaken: Hij heeft zich er met een jantje-van-leiden van afgemaakt. Ze maakt zich
ervanaf moeten: Er is geen ruimte voor die twee stoelen; we moeten ervanaf.
ervanaf stappen / ervan afstappen: We stapten ervanaf / ervan af om de hele groep een
evaluatie te laten invullen. De diva zag net op tijd dat ze op een trapje stond en stapte er
ervanaf tillen: Hij tilde het deksel ervanaf. Ik heb de dozen ervanaf getild.
ervan aftrekken: Ze houdt niet veel van haar inkomen over als ze alle vaste lasten ervan
gevallen.
ervan afvallen: Dat dieet mag dan uit de mode zijn, maar ik ben ervan afgevallen.
ervanaf vliegen: De vonken vlogen ervanaf. Ik durf daar niet vanaf te vliegen!
ervanaf waaien: Ons balkon ligt op het westen; de bloembakken zijn ervanaf gewaaid.
ervan afweten: Ik deed of ik er alles van afwist. Daarvan weet ik niets af. Hier weet ik wel
ervan afwijken: Dit zijn de regels en ik wil daar niet te veel van afwijken. Wijk hier nou
ervan afzien: We wilden dat oude huis kopen, maar hebben er toch van afgezien. We
ervanaf zijn: Na zijn sollicitatiegesprek was hij blij dat hij ervanaf was.
ervanaf zitten (in combinaties als ‘er ver vanaf zitten’): Je zit er niet ver vanaf.
niet beschuldigen.
ervandaan komen: Waar komt ze vandaan? Zeg niets negatiefs over Utrecht; ik kom
ervandaan.
ervandaan: Op twee meter ervandaan zat een muisje. Een heel eind daarvandaan begon
ervan doordringen: Wie daarvan doordrongen is, leeft gelukkiger. De psychiater wist haar
ervan genieten: Durf je ervan te genieten? Een boek waarvan hij zeker zal genieten.
helemaal niet.
ervanlangs geven: De directeur gaf ze ervanlangs. Henk gaf zijn buurman er flink
ervan maken: Zullen we er toch nog wat van maken? Hiervan kun je prachtige
kunstwerken maken.
ervan opaan kunnen: Kan ik ervan opaan dat je op tijd bent? Daar moet ik van opaan
gehaald wordt? Dat is spannend nieuws, waarvan nog bijna niemand op de hoogte is.
ervan opkijken: Daar kijk ik van op. Nou, ik kijk er helemaal niet van op.
ervan opknappen: De wijk is ervan opgeknapt. Waarvan knap jij dan op?
ervan overtuigen: Ik kan je daarvan kennelijk niet overtuigen. Toch ben ik ervan overtuigd
ervantussen gaan: We gaan er maar weer eens vantussen. (vantussen mag ook los: van
tussen)
ervan uitgaan: Ik ga ervan uit dat je op tijd komt. Ga daar maar gerust van uit. Zouden
ervan uitrusten: Als ik een uurtje op de bank lig, slaap ik niet, maar ik rust er toch van uit.
ervan verdacht worden: De scholier werd ervan verdacht het klasseboek verbrand te
hebben.
ervan vinden: Wat vindt u ervan? Wat vind je ervan dat ik morgen langskom?
ervoor
ervoor geleerd hebben: Luister naar haar adviezen; zij heeft ervoor geleerd.
ervoor in de plaats komen: De vaste telefoon sterft uit; mobiel bellen komt ervoor in de
plaats.
zich ervoor inschrijven: Ik schrijf me ervoor in. Daarvoor heeft zij zich ingeschreven.
ervoor inzetten: Wij willen ons hiervoor inzetten. Ik wil mij ervoor inzetten om de situatie te
verbeteren.
ervoor kiezen: Ik kies ervoor om in het voorjaar vakantie te nemen. Daarvoor kies ik ook.
ervoor leven: Dat hij van voetbal houdt is zwak uitgedrukt: hij lééft ervoor.
ervoor nodig hebben: Wat heb je ervoor nodig? Daarvoor heb je wel wat tijd nodig.
ervoor opdraaien: Wie draait ervoor op? Hiervoor kun je hem niet laten opdraaien. (Maar:
ervoor overhebben: Wat heb je ervoor over? Wat heeft hij daarvoor over? Ik vroeg hem
ervoor staan: Hoe staat het ervoor? Hoeveel tijd staat hiervoor? Let op het leesteken dat
ervoor uitkijken: Ik kijk er wel voor uit om van tevoren te hoog van de toren te blazen.
ervoor uitkomen: Hij is ervoor uitgekomen dat hij op mannen valt. Het nationaal elftal van
ervoor zijn: Vraag het gerust aan je docent; hij is ervoor. Dit is het voorstel; wie is
daarvoor?
ervoor zorgen: Het tegenvallende zomerweer zorgt ervoor dat veel mensen alsnog naar
Publicatiedatum: 23-05-2012
Laatste wijziging: 13-01-2022