Professional Documents
Culture Documents
62 Cursus Titratie Buffers
62 Cursus Titratie Buffers
4 ZUUR-BASE-TITRATIES
1.4.1 Definitie
Een zuur-base-titratie is een volumetrische methode om de concentratie van een zuur of een
base in een oplossing te bepalen.
1.4.2 Principe
Bij de titratie van een zuur met een base (acidimetrie) zal men een nauwkeurig afgemeten
volume (Vz) van de zuuroplossing (de titreren oplossing) met onbekende concentratie (Cz) laten
reageren met een geijkte base-oplossing (het titrans) met gekende concentratie (Cb).
Werkwijze: Met een buret wordt druppelsgewijs een base-oplossing met gekende concentratie
toegevoegd aan een zuuroplossing waarvan het volume vooraf nauwkeurig is afgemeten met
een pipet. Het toegevoegde volume van de base Vb wordt nauwkeurig afgelezen met behulp van
de maateenheden op de buret. Het einde waarbij de reactie juist is afgelopen wordt het
equivalentiepunt (EP) genoemd. Op dat ogenblik zijn er evenveel mol OH - toegevoegd als er
H30+ aanwezig waren in de zuuroplossing. Dit eindpunt kan visueel waargenomen worden
door:
• ofwel een kleuromslag van een gepaste zuur-baseindicator met kleuromslaggebied
gelijk aan het equivalentiepunt
• ofwel door pH-metingen tijdens de titratie te doen waarbij een plotse pH-sprong kan
vastgesteld worden bij het equivalentiepunt.
• Ofwel door gebruik te maken van een conductometer of een geleidbaarheidsmeter.
De geleidbaarheid van de oplossing is het laagst bij het equivalentiepunt.
81
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
De base dient zo gekozen te worden dat de zuur-base-reactie volledig aflopend is. De
evenwichtsconstante van de zuur-base-reactie dient dus zeer groot te zijn. Uit de gegevens Vz,
Cb en Vb kan de concentratie van de zuuroplossing Cz afgeleid worden.
Het pH-verloop tijdens de titratie kan uitgezet worden in een grafiek in functie van het volume
base toegevoegd. Deze grafische voorstellingen van het totale reactieverloop noemt men
titratiecurven. Onderstaande figuur toont als voorbeeld de meetgegevens en het grafisch
verloop van een titratie van een zuur met een base (acidometrie).
Acidometrie
Fenolftaleïne
Broomthymolblauw
Methyloranje
Verklaring curve: Voor het equivalentiepunt overheerst het sterke zuur en zijn er nog steeds
meer H3O+-ionen in oplossing aanwezig. De pH is dan lager dan 7. Bij het equivalentiepunt zijn
er net evenveel OH--ionen toegevoegd als er H3O+-ionen aanwezig waren en dan is de pH=7. Na
het equivalentiepunt zal de sterk base overheersen en zijn er meer OH --ionen in oplossing zodat
de pH groter wordt dan 7
Om de concentratie van een ongekende base-oplossing te bepalen door titratie met een zuur
(alkalimetrie) gaat men analoog te werk. Een voorbeeld van het titratieverloop van een sterke
base met een sterk zuur staat afgebeeld in volgende figuur.
82
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
Alkalimetrie
1.4.3 Titratieformule
Stoichiometrische hoeveelheden die met elkaar reageren, noemt men ook equivalente
hoeveelheden. De titratie moet dus gestopt worden op het ogenblik dat het aantal equivalenten
van de stof met bekende concentratie precies gelijk is aan het aantal equivalenten van de stof
met onbekende concentratie.
Voor een sterk zuur geldt dat de reactie in water aflopend is en waardoor we moeten rekening
houden met de waardigheid van het zuur.
Voor een zuur Zuur HxZ met waardigheid x geldt: n(H3O+) = x.nz
Voor een sterke base geldt dat de reactie in water aflopend is en waardoor we moeten rekening
houden met de waardigheid van de base.
Als we nu gebruik maken van de formule van molaire concentratie (C=n/V) dan kunnen bij het
equivalentiepunt stellen dat :
n(H3O+) = n(OH-)
x.nz = y.nb
83
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
Voorbeelden:
HCl + NaOH → NaCl + H2 O cz.Vz (onbekende) = cb.Vb (bekende)
1.4.4 Oefeningen
1 20,0 mL van een zwavelzuuroplossing wordt bij titratie geneutraliseerd door 28,3 mL kalium-
hydroxideoplossing met c = 0,250 mol/liter. Bereken het aantal mol zwavelzuur aanwezig in
deze 20,0 mL. Antwoord: 3,54.10-3 mol
2 Een oplossing die 0,275 g NaOH bevat wordt geneutraliseerd door 35,4 mL HCl-oplossing.
Bereken de molaire concentratie van de HCl-oplossing. Antwoord: 0,194 mol/liter
3 Een volume van 22,5 mL NaOH 2,50 mol/liter is nodig om 10,5 mL H 2SO4-oplossing van
ongekende concentratie te neutraliseren. De dichtheid van de H2SO4-oplossing bedraagt 1,16
g/mL. Bereken:
a. de molaire concentratie van de H2SO4-oplossing
b. de concentratie van de H2SO4-oplossing in m%
c. het aantal g Na2SO4 dat er gevormd wordt bij deze neutralisatiereactie
Antwoord: a. c = 2,68 mol/liter b = 22,6 % c = 4,00 g
1.4.5 Zelfevaluatieoefeningen
1. Bij een titratie wordt er 23,05 mL NaOH 0,100 mol/liter gebruikt om 10,00 mL H 2SO4-oplos-
sing van ongekende concentratie te neutraliseren. Bereken de molaire concentratie van de
zure oplossing. Antwoord: 0,115 mol/liter
2. Bereken de massa Ca(OH)2 die nodig is om 50,0 gram H3PO4 in 200 mL oplossing volledig te
neutraliseren. Antwoord: m = 56,7 g
3. Voor de titratie van 10,0 ml HNO3-oplossing is er 30,0ml Ca(OH) 2-oplossing nodig met een
concentratie van 0,100 mol/l.
a. Bepaal de concentratie van de HNO3-oplossing.
b. Bereken de massa HNO3 die in 1,00 liter oplossing aanwezig is.
c. Bereken de massa Ca(NO3)2 zout dat er gevormd wordt bij deze neutralisatiereactie
84
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
1.5 BUFFERMENGSELS
De pH speelt een belangrijke rol bij talrijke biologische, fysiologische en
industriële processen. Door de aanwezigheid van zogenaamde
buffermengsels kan men deze pH-waarde van een oplossing binnen
bepaalde grenzen houden. Toevoeging van kleine hoeveelheden zuur of
base zal weinig invloed hebben op de pH van de oplossing.
We bekijken drie oplossingen: een neutrale NaCl-oplossing, een mengsel van azijnzuur en
natriumacetaat (CH3COOH/CH3COONa) en een mengsel van ammoniak en ammoniumchloride
(NH3/NH4Cl). De oplossingen worden elk over vier proefbuizen verdeeld. Telkens bewaren we
inhoud van de eerste proefbuis als controle-oplossing. Aan proefbuizen twee, drie en vier wordt
respectievelijk water, enkele druppels HCl-oplossing en enkele druppels NaOH-oplossing
toegevoegd. Van elke oplossing wordt de pH nagegaan met behulp van een universele zuur-base
indicator. De resultaten worden in volgende tabel verzameld.
originele oplossing 1 5 9
oplossing + water 2 6 10
Waarneming en besluit:
De pH van de NaCl-oplossing wijzigt sterk bij toevoeging van een kleine hoeveelheid zuur of
base. De pH van de mengsels CH3COOH/CH3COONa en NH3/NH4Cl veranderen weinig bij
verdunning of bij toevoeging van een kleine hoeveelheid zuur of een base.
Definitie buffer:
Een buffermengsel of buffer is een waterige oplossing waarvan de pH nagenoeg
constant blijft bij toevoeging van water of van beperkte hoeveelheden zuur of base.
Een buffer moet een verstoring van de pH kunnen opvangen. Dit zowel bij toevoeging van een
zuur of een base. Daarom is het nodig dat we een buffer maken gebruik makend van zwakke
zuren of basen. Deze gaan namelijk in water als een evenwichtsreactie reageren en dan kan bij
verstoring van het evenwicht door toevoeging van een zuur of een base deze verandering
tegengewerkt worden volgens het traagheidsbeginsel van Le Chatelier.
Een buffermengsel is een waterige oplossing van twee stoffen die kunnen zijn:
- een zwak zuur samen met een goed oplosbaar zout met de geconjugeerde zwakke base van
dit zuur. Voorbeeld: CH3COOH + CH3COONa
CH3COOH + H2O ⇌ CH3COO- + H3O+
CH3COONa → CH3COO- + Na+
- een zwakke base samen met een goed oplosbaar zout met het geconjugeerd zwak zuur van
die base. Voorbeeld: NH3 + NH4Cl
NH3 + H2O ⇌ NH4+ + OH-
NH4Cl → NH4+ + Cl-
85
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
- twee zouten die respectievelijk een zwak zuur en dezelfde geconjugeerde zwakke base in
oplossing leveren. Voorbeeld: NaH2PO4 + Na2HPO4
NaH2PO4 → Na+ + H2PO4- en (H2PO4- + H2O ⇌ HPO42- + H3O+ )
Na2HPO4 → HPO42- + 2 Na+
Elke bufferoplossing heeft een buffercapaciteit. Dit is de hoeveelheid sterk zuur of sterke base
die aan één liter buffermengsel mag toegevoegd worden om de pH met één eenheid te
veranderen. Hoe groter de buffercapaciteit, hoe beter de buffer de pH stabiel kan houden bij
toevoeging van een zuur of een base. De buffercapaciteit is afhankelijk van de concentratie van
de toegevoegde stoffen. Hoe hoger, hoe beter de buffer.
Pb 1: De oplossing is zo goed als neutraal want Na + is geen zuur en geen base en het Cl- -ion is
een zeer zwakke base. Beide ionen leveren dus geen extra H3O+ of OH--ionen in water. De pH is
dan ook deze van zuiver water.
Pb 2: Toevoeging van water geeft geen verandering van [H3O+]e of [OH-]e en dus ook geen pH-
verandering.
Pb 3: Door toevoeging van een sterk zuur wordt extra H3O+ in oplossing gebracht. De [H3O+]e
stijgt en dus de pH daalt van de oplossing.
Pb 4: Door toevoeging van een sterke base wordt extra OH - in oplossing gebracht. De [OH-]e
stijgt en dus de pH stijgt van de oplossing.
Pb 5 De oplossing reageert zuur maar minder zuur dan als we zuiver azijnzuur zouden nemen
want de grote hoeveelheid acetaationen zal het protolyseevenwicht van azijnzuur naar links
verschuiven, zodat ook de [H3O+] vermindert en dus de pH stijgt.
Pb 6 Door toevoeging van water verschuiven de evenwichten van de reacties a (vorming H3O+)
en c (vorming OH-) in dezelfde mate naar rechts zodat er geen pH verandering ten van
proefbuis 5 waarneembaar is.
Pb 7 Door toevoeging van zuur verschuift het protolyse-evenwicht a naar links, maar
tegelijkertijd verschuift het protolyse-evenwicht c naar rechts want de overmaat aan
toegevoegde H3O+-ionen zal reageren met de OH—ionen. Dit zorgt ervoor dat de pH niet zal
dalen zoals in proefbuis 3. Door de verschuivingen van het evenwicht zal er dan minder
CH3COO- en meer CH3COOH in oplossing zijn. Omdat het reactiemengsel veel acetaationen
86
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
bevat kan men relatief veel H3O+- ionen toevoegen vooraleer deze laatste niet meer gebonden
worden. Als er meer H3O+- ionen als CH3COO- in oplossing toegevoegd wordt zal de pH
uiteindelijk dalen.
Pb 8 Door toevoeging van base verschuift het protolyse-evenwicht c naar links, maar
tegelijkertijd verschuift het protolyse-evenwicht a naar rechts want de overmaat aan
toegevoegde OH--ionen zal reageren met de H3O+- ionen. Dit zorgt ervoor dat de pH niet zal
stijgen zoals in proefbuis 4. Door de verschuivingen van het evenwicht zal er dan meer
CH3COO- en minder CH3COOH in oplossing zijn. Omdat het reactiemengsel veel azijnzuur
bevat kan men relatief veel OH-- ionen toevoegen vooraleer deze laatste niet meer gebonden
worden. Als er meer OH-- ionen als CH3COOH in oplossing toegevoegd wordt zal de pH
uiteindelijk stijgen.
1.5.4 Combinatie van zwakke zuren of basen met sterke zuren of basen
Een buffermengsel kan ook gevormd worden door een combinatie van een zwak zuur zoals
CH3COOH waarbij een sterke base zoals NaOH is toegevoegd. Op het eerste gezicht lijkt dit geen
buffermengsel want de zwakke geconjugeerde base is niet aanwezig. Toch kunnen we volgende
aflopende reactie noteren:
CH3COOH + NaOH → CH3COONa + H2O
Door toevoeging van NaOH bij CH 3COOH ontstaat er dus het zout CH3COONa die de
geconjugeerde base (CH3COO-) van CH3COOH bevat. Deze combinatie leidt dus wel tot een
buffermengsel, maar enkel op voorwaarde dat er in het begin een voldoende hoeveelheid
azijnzuur aanwezig is.
Hetzelfde kan gelden bij een combinatie van een zwakke base met een sterk zuur.
Voorbeeld: NH3 + HCl
1.5.5 Oefeningen
1. Zijn volgende mengsels een buffermengsel? Motiveer je antwoord aan de hand van de
bijbehorende ionisatie- of dissociatievergelijkingen.
a. HClO + NaClO
b. NH3 en NH4Br
87
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
c. KNO3 en HNO3
2. Welk paar oplossingen vormt een buffermengsel wanneer gelijke volumes van elke
oplossing met elkaar gemengd worden?
1.5.6 Zelfevaluatieoefeningen
1. Zijn volgende mengsels een buffermengsel? Motiveer je antwoord aan de hand van de
bijbehorende ionisatie- of dissociatievergelijkingen.
a. NaHCO3 en H2CO3
b. HCl en NaCl
c. HF en KCl
2. Er kan onmogelijk een buffermengsel worden gevormd door het samenvoegen van
volgende stoffen in water:
A CH3COOH en CH3COONH4
B CH3COOH en NaOH
C H2CO3 en NaNO3
D HCl en Na2CO3
A In de chemie
Vermits de pH vaak het verloop van een chemische reactie bepaalt
worden buffermengsels dikwijls gebruikt in talrijke industriële
processen zoals in de farmaceutische industrie, kleurstofbedrijven,
metaalverwerkende nijverheid ... Ook in de analytische chemie, in
de biochemie, in zuiver wetenschappelijk onderzoek van
chemische reacties maakt men dikwijls gebruik van buffers. Voor
de ijking van een elektrische pH-meter gebruiken we ook
buffermengsels.
Bufferoplossingen om
pH-elektrode te ijken
88
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
B In de biologie
In de natuur: De bodem, het grondwater en de zee beschikken over een buffercapaciteit
bekomen door de buffer CO2 + HCO3- die evenwel door de toenemende verzuring van het
leefmilieu sterk aangetast wordt met bedreiging voor flora en fauna tot gevolg.
Biochemische reacties in ons lichaam: De meeste biochemische reacties die zich in ons lichaam
afspelen gebeuren binnen nauwe pH-grenzen. Een goede zuurtegraad in het lichaam is een van
de meest kritische factoren voor een goede gezondheid. Levensnoodzakelijke chemische
processen zijn slechts mogelijk bij pH-waarden tussen 7,0 en 7,8. Beelden we ons even in wat
er zou gebeuren bij het eten van een zuur snoepje of het drinken van sinaasappelsap. Daarom
wordt de pH in ons lichaam nagenoeg constant gehouden door buffers als CO2 + HCO3-, H2PO4-
+ HPO42-, aminozuren, eiwitten ...
BRON: http://www.efa.nl-opleidingen
Figuur A:
In de weefsels is de concentratie aan CO2 groter dan in het plasma: CO2 diffundeert naar het
plasma en de rode bloedcel.
− +
Gevolg: CO2 + H2O H2CO3 HCO3 + H
+
Hierdoor zou de pH dalen, doch dit wordt tegengewerkt doordat hemoglobine het CO 2 en de H
bindt.
89
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven
Figuur B:
−
Het gevormde HCO3 gaat via het membraan naar het plasma, waarlangs het afgevoerd wordt
+
naar de longen en bindt met H , afgestaan door hemoglobinemoleculen.
Hierbij treedt de volgende reactie op:
− +
HCO3 + H H2CO3 CO2 + H2O
Het gevormde CO2 verlaat de rode bloedcel en komt zo in de longblaasjes terecht.
Dit evenwicht zorgt er zo voor dat bij een overmaat aan zuren (H3O+) in het bloed verschuift het
bovenstaande evenwicht naar rechts. Het ademhalingsstelsel zorgt er vervolgens voor dat de
CO2 uit het lichaam verdwijnt. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij de productie van melkzuur in
de spieren. Wanneer dit zwakke zuur in het bloed terechtkomt geeft neemt het aantal H3O+ in
het bloed toe. Door verschuiving van het evenwicht naar rechts zal er CO 2 geproduceerd worden
die door de longen kan afgevoerd worden. Op deze manier blijft de normal pH van het bloed
(7,4) behouden.
90
Wij en chemie 64-Werkgroep 3degraad–Bisdommen Mechelen-Brussel en Hasselt–SLO Chemie KU Leuven