Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 44

/

KORTE BESCHOUWING OVER

AFKOMST EN TOEKOMST DER

THEOSOFISCHE VEREENIGING

DOOR A. E. THIERENS, L.TH.V.

W. E. ASBEEK BEUSSE.
BIBLIOTHEEK RU GRONINGEN

1290 8840
K o&fe BESCHOUWING
Vs
OVER \*

AFKOMST en TOEKOMST der THEOSOFISCHE VEREENIGI

DOOR A. E. THIERENS, L. TH. v..

Door vriendelijke tusschenkomst vaneen der Leden


van de Theosofische Vereeniging werd ik in staat gesteld,
het in hoofde dezes genoemde werkje te lezen.

Het doet mij genoegen, daarmede te hebben kennis

gemaakt, omdat ik daardoor vaneen zeer bekend lid van

bovengenoemde Vereeniging heb mogen vernemen, wat

er omgaat in zijn gemoed naar aanleiding van hetgeen


hij meent waar te nemen inde Theosofische beweging,
zooals deze inden
tegenwoordigen tijd plaats vindt.
Waar hij zijn pennevrucht aanbiedt aan de leden op

den veertigsten verjaardag van de Theosofische Vereeni-

ging en opdraagt aan de nagedachtenis van H. P. 8.,


daar geschiedt dit uit eerbied voor de Groote Stichtster

onzer Vereeniging.

Voorts vond hij daartoe aanleiding, omdat hij meent

inden tegenwoordigen gang van zaken een zekere afwij-

king te zien van de bedoelingen, welke door de Stichters


dier Vereeniging gekoesterd werden.
Het boekje is een jubileums-cadeau naar het schijnt,
doch het wil mij voorkomen, dat het een zeer eigenaar-

dig geschenk is. Het maakt ten minste op mij al een zeer
bijzonderen indruk; geenszins dien van dankbaarheid
voor al hetgeen in die veertig jaren door de leiders aan
de leden werd geschonken, en dat wij zonder die leiders
ook nimmer zouden hebben ontvangen; integendeel, het

maakt op mij den indruk, alsof hier krachten aan het


werk zijn, die een zekere mate van ontevredenheid willen
bewerken.

1
Dat is jammer en naar mijne meening ten zeerste te

betreuren.
Ik ben het dan ook in geenen deele met Broeder

Thierens eens omtrent het door hem ten aanzien van het

tegenwoordige werken der T. V. aangevoerde en zal in


het ondervolgende trachten mijne medebroeders zooveel

mogelijk mijne gevoelens kenbaar te maken, daarbij


tevens steunende op de meeningen en uitlatingen van de

Stichtster onzer Vereeniging zelf.


Vooraf wensch ik hierbij er de aandacht op te vestigen,
dat ik mij zooveel mogelijk zal trachten te houden aan

hetgeen H. P. B. beschouwt als de voornaamste negatieve


Theosofische plicht, namelijk:
“Immer bereid te zijn onze fouten te erkennen en te

“belijden. Eerder te zondigen door overdreven lof over,


“dan door te weinig waardeering van de pogingen van

“onzen buurman. Nooit iemand anders te belasteren of


“kwaad van hem
spreken. Altijd ronduit en recht-
te

streeks in zijn gezicht alles te zeggen, wat gij tegen hem


“hebt. Nooit Uzelf tot een echo te maken van wat gij
“over iemand anders moogt hooren, noch wraak te

“koesteren tegen hen, die U toevallig onrecht aandoen”.


Zoo heeft het mij ten zeerste getroffen inden geestes-

arbeid van Br. Thierens een zinsnede te hebben


aange-
troffen, luidende als volgt:
“Hetzijn onder ons niet allen schoone, lieflijke, kleu-
“renprachtrijke bonte vlinders van geestelijkheid. Er zijn
“ook armzalige motten en nachtvlinders, die hun vleu-

gels verschroeid hebben aan de brandende lamp van den


“Nachtelijken Denker, bijeengegaard in onze Vereeniging.
“Maarde begeerte naar licht hebben ze allen gemeen”.
Van iemand, die op de buitenzijde van zijn boekje
achter zijn naam de letters L. Th. V. plaatst, om der

wereld kond te doen, dat hij lid is van eene vereeniging,


wier allereerste streven is: het vormen vaneen kern van

algemeene broederschap der menschheid, dus dat hij Theo-


soof is, en derhalve ernstig strever in dien zin, had ik

waarlijk zoo iets niet verwacht.

2
Een
dergelijke beoordeeling van zijne medeleden geeft
al weinig blijken vaneen waarachtig leven van de hoofd-

leering van de Theosofie, die op “logische, wijsgeerige,


“bovenstoffelijke en zelfs wetenschappelijke gronden aan-
“toont, dat alle menschen geestelijk en stoffelijk den-
“zelfden oorsprong hebben”. (De Sleutel tot de Theosofie,
blz. 35).
Want wat doet het er toch in werkelijkheid toe, wat

de leden Vereeniging in dit of in vroegere levens zijn


der
dan wel geweest zijn ? Laten wij ons toch verheugen,
dat het ego’s zijn, die de begeerte naar licht in zich ge-
voelen en derhalve broeders zijn, die met ons naar het-

zelfde doel streven, waarbij wij hen zooveel mogelijk


moeten behulpzaam zijn.

Zulk eene waardeering van enkele onzer medeleden

geeft aanleiding tot verwijdering inplaats van de zoozeer


noodige toenadering. Zij verwekt den schijn van het
zich stellen op een zeker verheven standpunt ten aanzien

van die personen en doet onwillekeurig denken aan een


zekere ijdelheid, die een waar Theosoof zich vooral niet
moet eigen maken, integendeel hoe eer hoe liever uit
zich moet bannen.

Naast de beantwoording door Br. Thierens van de

vraag, wat dan wel de beteekenis van geestelijke ver-

eenigingen is, meen ik ook die van H. P. B. te moeten

stellen, waarin zij te kennen geeft, wat er voor goeds is

in het zich aansluiten bij de Theosofische Vereeniging


en waar de drijfveer is. Zij luidt:
“Die is er niet, behalve het voordeel van esoterisch
“onderricht krijgen, de onvervalschte leeringen van
te

“de Esoterische Wijsbegeerte, en indien het werkelijk

“programma wordt uitgevoerd het ontleenen van veel

“hulp aan den wederzijdschen bijstand en het medege-


“voel. Vereeniging is kracht en harmonie; en welgeor-

dende, gelijktijdige pogingen brengen wonderen voort.

3
“Dit is het geheim geweest van alle verbonden en ge-
beenten sinds het menschdom bestaat ’.
Ikgeloof in dit antwoord een weerlegging van Br.
Thierens’ meening te mogen zien, volgens welke een

“geestelijke vereeniging eigenlijk even dwaas is als een


“vereeniging van echtgenooten met het doel, hunne
“respectieve vrouwen lief te hebben”.
Wanneer de schrijver zijn uiteenzetting had opgeschort
tot tijd en wijle het hierboven aangehaalde door hem

was gelezen, dan zou zijn conclusie naar het mij voor-
komt wel eenigermate anders hebben geluid dan nu,
waar hij zegt: “Elke “geestelijke” vereeniging is dus tot
“stand gekomen om bepaalde “stoffelijke”, d.w.z. uiter-

“lijke, redenen en we kunnen deze bijna niet streng-


“zakelijk en -nuchter genoeg opvatten juist om het -

“relief van het ware geestelijke zoo diep mogelijk te


“bewaren”.

Ik geloof niet, dat een H. P. B. bij het stichten

van de Theosofische Vereeniging nu wel bepaald ge-


dacht heeft aan stoffelijke redenen, maar meer omdat zij
te
geven had en omdat er velen waren, die hare gaven
met graagte wenschten aan te nemen, om zoodoende
weder inde gelegenheid te zijn, op hun beurt een wei-

nigje over te dragen aan anderen.


Ik dan ook rond uitte
meen er mogen komen,
voor

dat de kijk, dien ik op de zaken heb gekregen, mij het

inzicht heeft gegeven, dat H. P. B. nu niet zoo heel bij-


zonder veel om stoffelijke zaken gaf en dat bij haar meerde

gedachte voorzat, eerst het geestelijke teverwezenlijken,


daar zij beslist wist, dat dan ook wel het stoffelijke, als

een heel kleine bijzaak, van zelf zoude komen.

En hoe Br. Thierens nu ineen geestesvrucht, die de


“Afkomst en Toekomst van de T. V.” behandelt, er toe

kan komen om te spreken over “eene andere afscheiding


“en een andere uiterlijke band, die wel verkeerd is: de
“leerlingen van den eenen leeraar gaan zich, door hun
“bizonderen vorm en taal van leering afgescheiden zien,
“en beter achten, dan die van den anderen meester. Zij

4
"gaan meenen, dat tusschen de “partijen” een strijd om

“het bestaan gevoerd moet worden, zooals tusschen

"groepeeringen van wereldsche belangen”, is een zaak,


die ik nu waarlijk niet kan begrijpen.
Wat heeft de Theosofische Vereeniging nu daarmede
te maken?

Mengt zij zich inden strijd tusschen de verschillende


godsdiensten; meent zij soms ook, dat zij een strijd om
het bestaan moet voeren, zooals dat het geval is tusschen

groepeeringen van wereldsche belangen?


Tot heb ik niets inde
nu toe er practijk opge-
van

merkt en er ook nimmer iets van gelezen. Ik vermeen

juist, dat de T. V. zich boven al die geschillen tracht te


stellen; dat zij overeenkomstig hare doeleinden er naar
streeft om “aller dienaar te zijn”. Ik geloof juist, dat dat
haar streven is, uit volle
overtuiging, dat zij de draagster
is der “Godenwijsheid”.

Waar zij dit tracht te doen, kan er ook geen sprake


van zijn, dat zij anderen slaat of iemand op zijde dringt,
dan wel met geweld tracht te heerschen.

Al die fouten mogen worden aangetrofïen bij andere

geestelijke vereenigingen, bij de T. V. is dat in geenen


deele het geval. En zoo vraag ik mij dan ook af, wat
toch wel de bedoeling
geweest is van het nederschrijven
van die zaken? Is het naar des schrijvers meening wel-

licht noodig om de leden der T. V. daarop te wijzen en


hen te waarschuwen niet eveneens in die fouten te ver-

vallen? Heeft de T. V. zich wellicht


zijne meening naar

daaraan schuldig gemaakt? Anders kan ik werkelijk niet

begrijpen hoe die zaken aanzijn pen zijn ontvloeid, tenzij


ze alleen maar behoorden in het algemeen betoog over
de geestelijke vereenigingen
Doch wanneer ik dan verder
zijn betoog volg en lees,
wat hij twee bladzijden verder schrijft, dan komt toch

onwillekeurig bij mij de gedachte op, dat zij met een


bepaald doel werden neergeschreven.
ik bedoel de navolgende alinea, luidende: “En dit
“laat zich niet stellen en verwezenlijken zonder uitte

5
“sluiten eenzijdigheid, bevoorrechting van één weg tot

“de Waarheid boven een anderen, en dus ook ....


on-

“feilbaarheidsleer. Er zijn weinig


ernstig belemme- zoo

“rende eenzijdigheden als persoonsvereering, op den weg


“naar den Bodhi-boom, Daarom schreef H. P. 8., blijk-
baar zeer opzettelijk: “. .. . volgt géén godsdienstigen
““leider””.

Naar
zijne meening schijnt inde T. V. dus binnenge-
slopen te zijn eenzijdigheid, bevoorrechting van één weg
tot de Waarheid boven een anderen en een zekere onfeil-
baarheidsleer. Bovendien zekere
persoonsvereering.
een

En dan komt des schrijvers vraag of wij nu moeten


“toestaan of toelaten, dat de Th. V. afdrijft, meer en
“meer onafwendbaar “naar de een of andere gedachte-

“zandbank en daar als een gestrand wrak te blijven
““liggen om te vermolmen en te vergaan””.
Hij geeft daarop de redenen aan, die hij meent, dat

die toekomst zullen doen geboren worden. Een dezer is


dan wel, dat Mevrouw Besant uitroept, “dat eigenlijk
“ieder goed L. Th. V. lid van die orde (de O. S. O ) moet

“worden, gelijk zij dat in 1911 te Londen deed”. En dan


vervolgt hij: “dan is dat wel niet onwettig —we eer-
biedigen ten volle de vrijheid van het woord maar

“toch eenigszins misplaatst ineen officieele vergadering


“der Th. V. inden mond van de presidente dier ver-

eeniging”.
Hieruit spreekt een zekere vooringenomenheid ten aan-

zien van de Presidente. Dit valt niet te ontkennen en ik

geloof zeker, dat door die


vooringenomenheid tegen
Mevrouw Besant hij deze aangelegenheid dooreen ver-

troebelden en verwrongen bril bekijkt.


Dat Mevrouw Besant den leden van de T. V. mede-
deelt, dat het goed zoude zijn lid van de Orde van de
Ster in het Oosten te worden, heeft namelijk voor mij
een geheel andere beteekenis, dan die, welke er door
Br. Thierens aan wordt gegeven.

Juist waar de O. S. O. werd opgericht om den weg te

effenen, dien de verwachte Wereldleeraar zal hebben te

6
volgen, komt het mij voor, dat het dienstig zal zijnde
der leden van die Orde, welke uit alle godsdien-
oogen
sten voortkomen en daarbij voor het meerendeel dus niet

direct broederlijk tegenover elkander staan, te


openen
voor het feit betreffende de algemeene broederschap der
menschheid, welke eender doeleinden is, welke de leden
T. V. trachten na te streven.

Door de practische
beoefening dezer geestelijke waarheid
doorlaatstgenoemdeleden en gesterkt door hun practische
ervaringen terzake kunnen de leden T. V. als voorbeeld
strekken voor de overige leden dier Orde en trachten dit
inzicht omtrent de Waarheid ook bij hen te doen ontstaan.

Dit streven zal des te krachtiger en de resultaten zul-


len zooveel te gunstiger zijn, naarmate het aantal leden
T. V., dat lid wordt van die Orde, grooter is.

Hiertegen geloof ik niet, dat iemand bezwaren kan

opperen. Bovendien heb ik nog nergens en ook nimmer

gelezen of hooren verkondigen, dat Mevrouw Besant de


leden T. V. dwingt onder bedreiging van eenige straf
dan wel middels hare autoriteit, om toe te treden.

Het is slechts een raad en wel een raad in het belang


van de nieuwe zaak en zij laat het geheel aan het eigen
inzicht der leden zelf over, of zij dien al dan niet zullen

volgen. Mevrouw Besant treedt in deze


aangelegenheid
beslist niet op met meer of minder geweld.

Door dien raad toont zij juist, dat zij als meerdere in

kennis, wat toch niemand zal willen of kunnen ont-

kennen, ons aller dienaar is. Zij geeft ons in volle maten
van hetgeen zij heeft en wat zij doet is dus beslist gees-
telijk leven.

Met den besten wil van de wereld kan ik niet vinden,


dat hetgeen zij doet door het geven van dien mis-

plaatst zoude zijn. Integendeel, wat zij deed en doet, is


geheel in overeenstemming met hetgeen H. P. B. als
ideaal van de toekomst der T. V. beschouwt.

Wanneer Br. bij het naslaan van “De Sleutel


Thierens
enz.” om dat bewuste zinnetje betreffende dat "gestrande

wrak” te vinden, even het blaadje had omgeslagen en

7
verder door had gelezen, dan zou het hem zijn opge-
vallen, dat H. P. B. als slot van dat boek het navolgende
ideaal heeft neergeschreven:
“Indien de
huidige poging, inden vorm van onze

Vereeniging, beter slaagt dan hare voorgangers gedaan
“hebben, dan zal zij bestaan als een georganiseerd levend
“en gezond lichaam, wanneer de tijd komt voor de poging

“van de twintigste eeuw. De algemeene toestand van

“der menschen denkvermogens en harten zal door de

“verspreiding van hare leeringen verbeterd en gelouterd


“zijn en, zooals ik gezegd heb, zullen hunne vooroor-
“deelen en dogmatische begoochelingen, tot op zekere

“hoogte tenminste, verwijderd zijn geworden. Niet slechts


“dit, maar behalve een groote en toegankelijke letterkunde
“gereed in handen der menschen, zal de volgende aan-
“drang een talrijk en vereenigd lichaam van menschen
“vinden, gereed den nieuwen fakkeldrager der Waar-
“heidte verwelkomen. Hij zal de denkvermogens van

“de menschen voorbereid vinden voor zijne boodschap,


“een taal voor hem gereed waarin de nieuwe waarheden

“die hij brengt gekleed kunnen worden, een organisatie


“die op zijn komst wacht, die de louter werktuigelijke,

“stoffelijke hinderpalen en moeilijkheden van zijn pad


“verwijderen zal. Denk eens hoeveel iemand, wien zulk
kunnen voltooien.
“een gelegenheid gegeven wordt, zou

“Meet het invergelijking met wat de Theosofische Ver-

“eeniging daadwerkelijk volbracht heeft inde laatste


“veertien jaren zonder één van deze voordeelen en om-

“geven door scharen hinderpalen welke den nieuwen

“leider niet zouden belemmeren. Neem dit alles in aan-

merking en mij dan of ik te vurig ben wanneer ik


zeg
“zeg dat, indien de Theosofische Vereeniging voortleeft
“en in waarheid leeft naar hare zending, naar hare oor-

spronkelijke aandrangen door de volgende honderd

“jaren heen vertel mij,


zeg ik, of ik te ver
ga met te
“beweren dat de aarde een hemel zal zijn inde een en

') Ik onderstreep. A. B.

8
“twintigste eeuw invergelijking met wat zij nu is!”

(Sleutel, blz. 240/241.)


Ziet Zusters en Broeders, dat is het heerlijk ideaal,
hetwelk H. P. B. zich van de T. V. inde toekomst heeft

geschapen: De T. V. de wegbereidster voor den nieuwen


fakkeldrager der Waarheid; de T. V. zelve en geen
andere Vereeniging. De ontwikkelingslijn der T. V. schijnt

dus volgens H. P. B. daarheen te moeten voeren.

Welk een grootsch vooruitzicht! Welk een heerlijk


doel, om er al zijne krachten voor in te spannen, opdat
Zijn weg zooveel mogelijk geëffend worde!
En wat deed nu Mevrouw Besant vooralsnog? Ze
stichtte een nieuwe Orde en ried den leden T. V. aan,

zonder eenigen dwang, van die Orde lid te worden, het


geheel aan hen overlatende of ze aan dien raad zouden

gevolg geven
of niet.

Met de woorden van H. P. B. voor oogen, moet het

voor ieder L. T. V., die het waarachtig belang der mensch-


heid tracht te bevorderen,
heilige roeping zijn, aan
een

dien raad gevolg te geven; moet het een


innig streven
zijn, de belangen dier Orde te bevorderen!
Moet dit dan verkeerd geacht worden, zooals Br.
Thierens ons dat wil voorspiegelen? Ik ben er ten volle

van overtuigd, dat dit beslist niet het geval is en in die


overtuiging word ik nog gesterkt weer door de woorden
van H. P. B. zelf, voorkomende inden reeds zoovele
malen aangehaalden “Sleutel” op blz. 38/39.
Op een
vraag, luidende: “Gij zult dus als Theosoof

“deelnemen aan een poging om zulk een ideaal (name-


“lijk datderalgemeene broederschap) te verwezenlijken” ?

antwoordt zij:
■‘Zekerlijk en wij hebben het door daden bewezen.

“Hebt gij niet gehoord van de partij en clubs van de

“Nationalisten, die in Amerika verrezen zijn sedert de

“uitgave van Bellamy’s boek (Het Jaar 2000)? Zij treden


“nu duidelijk
op den voorgrond en zullen dit
naarmate

“de tijd verder gaat meer en meer doen. Welnu deze

“partij en deze clubs werden in het eerst door Theosofen

9
“opgericht. Eén van de eerste, de Nationalisten Club van

“Boston, Mass., heeft Theosofen voor haar President en

“Secretaris en de meerderheid van haar uitvoerend be-

“stuur behoort tot de T. V..


samenstelling van al Inde
“hunne clubs en van de partij die zij vormen is de in-
“vloed van de Theosofie en van de Vereeniging duide-

lijk, want zij nemen allen als hun grondslag, hun eerste
“en hoofdbeginsel, de Broederschap der menschheid
“zooals deze door de Theosofie geleerd wordt. In hunne

“verklaring van beginselen zeggen zij: “Het beginsel van


““Broederschap der Menschheid is één van de eeuwige

“waarheden die de vooruitgang van de wereld beheer-
““schen langs lijnen welke de menschelijke van de dier-

“lijke natuur onderscheiden”. Wat kan meer Theosofisch
“zijn dan dit? Maar het is niet genoeg. Wat ook noodig
“is, is den menschen het denkbeeld in te prenten, dat,
“indien de wortel van het menschdom één is, er dan ook
“ééne waarheid moet zijn die uitdrukking vindt in al de
“verschillende godsdiensten behalve inden Joodschen,
“daar gij haar zelfs inde Kabalah niet uitgedrukt vindt”.

Gij ziet, waarde Zusters en Broeders, dat zulk werken

niet alleen niet wordt afgekeurd door H. P. 8., maar

juist ten zeerste door haar wordt toegejuicht, omdat het


zoo in-theosofisch is en wat deed Mevrouw Besant nu

anders dan dit? De door haar of hare


aanwijzingen
op
gestichte Orde is een, als gij dat wilt, profane Orde, aan
wier hoofd en in wier bestuur verschillende Theosofen
staan, terwijl de geest van de T. V. daarin als een zuur-
deesem is doorgedrongen. Die Orde staat naast de T. V.,

maakt er echter geenszins een deel vanuit. Het is juist,

naar het mij voorkomt, door haar wijs beleid, dat zij,

rekening houdende met de nog groote tegenkanting van


de menschheid ten aanzien van de Theosofie, een andere

Orde stichtte, waarin iedereen, tot welken godsdienst


ook behoorende, die gelooft aan de spoedige wederkomst
vaneen Wereldleeraar of zooals H P. B. Dien noemt

een “nieuwen fakkeldrager der Waarheid”, en die bereid


is met al zijne krachten mede te werken tot het effenen

10
van het pad, waarlangs Hij eenmaal zal gaan, kan toe-

treden.
Door dit
beginsel aangetrokken, worden leden van
verschillende godsdiensten broederlijk bijeengebracht tot
het verrichten van één en denzelfden dienst, waardoor
deze Orde een meer algemeen karakter verkrijgt.
In deze Orde is natuurlijk ook plaats voor Theosofen.
Ja, waar daarin de Theosofische gedachte sterk op den
voorgrond treedt en ook door hare organen tot gemeen-

goed van alle leden wordt gemaakt, daar behooren


Theosofen niet alleen daarin thuis, doch behooren zij
zich ook met al hun krachten daaraan te geven.
Zoo vindt de T. V. een nieuwe baan, waarlangs zij
kan arbeiden.

Had Mevrouw Besant thans reeds de T. V. gekozen


voor verwezenlijking van de idealen, die H. P. B. zich
van onze Vereeniging heeft voorgesteld, dan zou de toe-

treding van andersdenkenden, zoo niet geheel uitge-


sloten, dan toch zeer zeker sterk bemoeilijkt worden. Waar
over het algemeen het voorbereiden van de denkvermo-

gens echter de hoofdtaak van de leden T. V. uitmaakt,


daar kan het niet anders, of het moet goed zijn, dat
deze ook toetreden en als het mogelijk is, in zoo groot
mogelijk aantal. Dan toch is de kans groot, dat de
theosofische wijze van denken doordringt inde denk-

vermogens der andere leden; dan kunnen die denkver-

mogens als het ware gekneed worden door de Theosofie.


En zoo kan ik mij voorstellen, ja dringt de gedachte
zich kracht in mij
op, dat
met te goeder tijd, wanneer

èn de T. V. èn de O. S. O. meer en meer hun licht over

het menschdom zullen hebben doen uitstralen, en de

hinderpalen uit den weg zullen zijn geruimd, die nog op

heden tal van


personen beletten om tot een van beide
toe te treden, er een fusie zal plaats hebben tusschen

die beide. Daarbij zal dan de T. V. den boventoon blij-


ven voeren, of liever, om elke gedachte aan kracht of

geweld te elimineeren, en daarvoor inde plaats een

woord te bezigen, dat meer theosofisch inde ooren klinkt,

11
al die andere leden mede onder hare beschermende
vleugelen koesteren.

Als het eenmaal zoover zal zijn gekomen, dan ver-


wacht ik, dat het ideaal van H. P. B. begint zijn verwe-

zenlijking te bereiken.
Doch laten wij nog even van dit punt terugkeeren,
want er komt nog iets anders bij deze beschouwingen
te
pas.
gij, Br. Thierens, het niet met mij eens, dat de
Zijt
beste wijze van practische propaganda, van welke zaak

ook, gezocht moet worden in het streven om goede


aanhangers van zulk een zaak lid te doen worden van
de bestaande organisaties, zoodat zij door hun denken,

spreken en handelen kunnen trachten de oogen te


openen van hunne medeleden in die organisaties voor

hetgeen zij als hun schoonste bezit be-


grootste en

schouwen?
Zou dit dan niet het geval zijn met de Theosofie en

de leden der T. V. ? Is het verkeerd of afkeuringswaard,


wanneer men de leden T. V. daartoe tracht op te wekken ?
Kan het
misplaatst geacht worden, wanneer in eene
officieele vergadering van welke vereeniging ook, de
voorzitter dier vereeniging, het schoone streven van zijne

vereeniging als het ware levende, ineen uit het diepst


van zijn gemoed ontsproten rede, zijne medeleden op-
wekt om toe te treden overal, waar maar eenigszins dat
streven weerklank zal kunnen vinden en daardoor ook

schoone vruchten afwerpen?


Loopt daardoor zijne vereeniging gevaar om eenzijdig
te worden, om te vervloeien tot een van die andere

vereenigingen, hij het oog gevestigd heeft ?


waarop
Is het niet veel meer zijn onuitsprekelijke liefde voor
het streven van zijne vereeniging, die hem er toe brengt

als voorzitter, derhalve als door eene stemming erkende


meerdere, de waarachtige dienaar van zijn vereeniging
en zijne medeleden te zijn ?

Och Broeder, laat toch in Uweigen belang en in dat


van Uwe medeleden Uwe bevooroordeeling ten opzichte

12
van Mevrouw Besant varen, welke U verhindert om dat-

gene, wat gij voor iedere andere vereeniging voor uit-


stekend moet houden, ook goed te keuren voor de T. V..

Is de Orde van de Ster in het Oosten naar Uwe mee-

ning eene verkeerde vereeniging, is zij wellicht naar Uwe

meening uit den booze, een uitbroeisel des duivels? Of


wordt de T. V. erdoor
geschaad, wanneer hare leden ook
lid worden van speciaal die Orde, welke geheel staat bui-
ten de T. V., evenals iedere vereeniging daarbuiten staat,
waarvan Theosofen lid zijn?
Loopt om een meer concreet geval te noemen, de T. V.
Orde te worden, omdat vooral
gevaar een Magonnieke
inden laatsten tijd tal van Theosofen zich bij de Magon-
nerie hebben aangesloten ?

Zijt gij het er niet ten volle met mij over eens, dat

juist de Magonnerie er zeer goed bij vaart , nu vooral vele

Theosofen, Astrologen enz. enz. tot haar toetreden?


Daarom Broeder, als gij U niet hadt blindgestaard op
een muizenis, die, zooals U nu wel zal zijn gebleken, niet
bestaat, dan hadt gij ook die woorden niet neergeschre-

ven, want ik ben ervan overtuigd, dat gij wel beter weet,
dan gij hier deedt uitkomen.
Is dat helaas niet het blijft gij bij Uwe mee-
geval en

ning volharden, welnu, dan moet gij dat natuurlijk zelf


weten, doch dan hoop ik toch van harte, dat mijne mede-
broeders tot het inzicht zijn gekomen, als zij dat van te
voren niet reeds waren, dat het geenszins verkeerd is om

tot de O. S. O. toe te treden, integendeel, dat het doen

van die handeling iets is, wat geheel in overeenstemming


moet worden geacht met de zienswijzen van de Stichtster

van onze Vereeniging.


En waar gij Broeder Thierens nu voor U zelf nog geen

enkele reden hebt, “om aan te nemen, dat de O. S. O.


“een betere en voor U meer geschikte godsdienstzww
“zou zijn, dan eenige andere”, daar staat het
U immers geheel vrij om heelemaal geen gehoor te geven

aan de opwekking van Mevrouw Besant om lid te worden

van die Orde.

1 3
Niemand dwingt er U immers toe, maar aan den anderen
kant zijt gij als Theosoof als Theosofisch
schrijver, dus
en

met andere woorden als Theosofisch leider, verplicht, zoo-

veel mogelijk naar verdraagzaamheid te streven en daarbij


dus ook Uwe medeleden der T. V. geheel vrij te laten
om te doen, wat zij denken, dat het beste voor hun toe-

komst is en zich te voegen bij datgene, waar zij meenen


het best hunne krachten aan te kunnen geven.

Gij beschouwt Uwe medeleden toch niet als armzalige,


willooze schapen, die hun denkvermogen niet gebruiken
en klakkeloos volgen een ieder, die iets tot hen zegt?
Gij zult mij toestemmen, dat dit al een heel weinig
theosofische beoordeeling Uwer medebroeders is, die den
schijn wekt, dat gij meent alleen de Waarheid in pacht
te hebben.

Daar komt nogbij, wat gij even goed weet als ik, dat het
voor den algemeenen vooruitgang van den mensch veel
beter is na eigen overdenking in eenig opzicht te dwalen,
dan gewoonweg. aan den leidband vaneen ander te

loopen.
Gesteld eens, dat er werkelijk Zusters en Broeders zijn,
die Mevrouw Besant naar Uw meening klakkeloos volgen,
dan ben ik er van overtuigd, dat zij dat doen uit de over-

weging, dat onze Presidente naar hunne meening veel meer

weet, dan elk ander L. T. V. dat haar


en pure liefde voor

en ook eerbied er hen toe brengt zoo te handelen. Dan

is dat een hechte grondslag voor hen, ontstaan door meer

of minder overdenken, zij, ieder voor zich zelf,


en zullen
daarvan het Karma moeten dragen. Doch het is geenszins

Uw taak iemand anders te weerhouden van iets, wat hij


voor zich zelf meent, dat goed is. Wat goed is voor U,
kan beslist verkeerd zijn voor een ander. Daarom moet
ieder voor zich zelf
nagaan en uitwerken, wat hij moet
doen en lessen trekken uit zijn eigen karma. En zoo zal
Mevrouw Besant zeer zeker eveneens wel bereid zijn het

karma te dragen van alle handelingen, die zoo door U


in Uw boekje worden gelaakt.

14
Volg ik nu verder de pennevrucht van Br. Thierens,
dan tref ik daarin de woorden aan, dat het hemgedu-
rende de laatste jaren reeds heeft toegeschenen en hij
wil geen sterker woord gebruiken, daar dit ook wel vol-
doende is, omdat alles immers slechts “schijn” is! “dat
*de Th. V. onder den drang
psychologische stroo-
vaneen

“ming verkeert, die haar (naar zijne meening) inderdaad


“doet afdrijven naarde een of andere gedachte-zandbank”.

Hij geeft dan een paar aanhalingen uiteen “open brief”


enkele Bulgaarsche leden, die manier en
van
op hunne
in hun taal wijzen op wat ook door hem bedoeld wordt.
Met andere woorden, hij maakt zich door zoo te han-

delen tot echo van wat hij over iets of iemand anders
heeft mogen hooren.
Nu meen ik hiervoor weder te moeten verwijzen naar

mijn aanhaling op blz. 2 hiervoren uit “De Sleutel enz.”

(blz. 211) en wel naar de regels 17 t/m. 22 v. b.

En vraag ik mij dan ook af, of het niet veel beter

zoude zijn geweest, als Br. Thierens verder in zijn “Sleutel”


had doorgelezen en eens ernstig de door mij bedoelde

zinsnede had overdacht. En als hij dan verder weer twee

bladzijden was teruggegaan, zoude hij gelezen hebben


de volgende vraag: (op blz. 209)
“Maar veronderstel dat dat wat men hoort de waar-

heid is, of dat het waar kan zijn zonder dat men

“het weet” ?

Het door daarop gegeven antwoord luidt:


H. P. B.
“Dan moet gij goede bewijzen voor de bewering vragen
“en beide zijden onpartijdig aanhooren voordat gij toe-

“staat, dat de beschuldiging onweerlegd verdergaat. Gij


“hebt het recht niet in het kwade te gelooven tenzij gij
“onloochenbaar bewijs krijgt van de juistheid van de

“verklaring”.
Gij hebt, broeder Thieiens, slechts ééne zijde aange-
hoord, of liever gij hebt den “open brief” van de eene

zijde gelezen en daar gij daarin versterking hebt gevonden


voor Uwe gedachten ten aanzien vaneen U toeschijnende

strooming inde T. V., hebt gij den inhoud daarvan als

15
waar
aangenomen en hebt gij U opgemaakt tot echo van

hebt
hetgeen gij mogen vernemen, wat, zooals gij van

H. P. B. nu zelf hebt gelezen, niet goed is.


Bovendien hebt gij nog nagelaten ook de andere zijde
aan te hooren, ten einde te kunnen onderzoeken, wat

wel eventueel de drijfveeren zouden kunnen zijn, die, als


de U toeschijnende strooming eens werkelijk mocht bestaan,
het in het leven roepen daarvan aanbevelenswaardig
maakten.

Waar gij dat niet hebt


gedaan, moogt gij eenerzijds
niet “toelaten, dat de beschuldiging onwederlegd verder

gaat” en hebt gij anderzijds niet het recht “in het kwade
te gelooven tenzij gij onloochenbaar bewijs krijgt van de

juistheid van de verklaring”.


Dat bewijs hebt gij niet, tenzij gij datgene, wat gij er
zelf van denkt, als zoodanig beschouwt.
Maar gesteld, dat hetgeen U toegeschenen heeft als

waar te zijn, ook werkelijk waarheid bevat; dat gij juist


hadt gezien en hetgeen plaats grijpt naar Uwe meening

werkelijk verkeerd is, dan nog hadt gij geheel anders


moeten handelen, want het is wederom H. P. B. die op

de vraag: “Wat zoudt gij dan doen”? antwoordt: “Mede-


lijden en toegeeflijkheid, barmhartigheid en lankmoedig-
heid moeten immer daar zijn ten einde ons aan te
sporen
“onze zondige broeders te verontschuldigen en het zachtst

“mogelijke vonnis te vellen over hen, die dwalen. Een


“Theosoof moest nooit
vergeten, wat aan de tekort-

komingen en zwakheden van den menschelijken aard

“verschuldigd is”.
Broeder Thierens, laten de woorden van onze groote
Stichtster U doen inzien, dat gij hier in alle opzichten
gehandeld hebt op eene wijze, zooals een goed en waar-
achtig Theosoof dat beslist niet zou hebben gedaan.
Waar ik zeer zeker in aanmerking wil nemen, dat wij
n°g geen van allen in werkelijkheid volmaakt zijn, in-
tegendeel nog maar al te veel vallen, hoe wij ons ook

inspannen om het goede te betrachten, daar wil ik het

U dan ook niet zoo kwalijk nemen, dat gij U door de

16
/
/ agere eigenschappen Uwe
persoonlijkheid hebt laten
van

verleiden, om zonder toepassing van het “hoor en weder-


hoor” een smette werpen op de tegenwoordige Presidente

van onze zoo innig mooie Theosofische Vereeniging.

Overeenkomstig een van de “negatieve, uitgezocht


positieve Theosofische plichten”, die H. P. B.
weergeeft
in haar voor ons beiden zoo mooie boek, welke plicht
dan luidt: “Geen Theosoof moest het stilzwijgen bewaren
“wanneer hij kwade geruchten of laster over de Ver-

eeniging hoort verspreiden, of over onschuldige menschen


“hetzij zij zijn medeleden zijn of buitenstaanders”, heb ik


echter wel het stilzwijgen verbroken, niet om U te be-

strijden of aan te vallen, maar om te trachten op broe-


derlijke wijze onder Uwe aandacht te brengen de dingen,
die niet overeenkomen met datgene, wat door de Stichtster
der T. V. van ons verwacht wordt.
En al hebt gij U ook niet tot
gewend, onze Presidente
om bij haar te onderzoeken, wat wel de redenen zijn
voor het door U vermeende onrecht, hetwelk zij der
T. V. aandoet door het in het leven roepen van de

psychologische strooming, waaronder zij verkeert; al


hebt gij ook niet onderzocht of wat gij meendet te zien
ook werkelijk de volle waarheid is, ik ben ervan over-

tuigd, dat, wanneer zij van Uw boekje kennis neemt of


kennis zal krijgen, zij op de meest volkomen wijze
zal doen, wat H. P. B. den Theosofen als uitgezocht
positieve plicht aangeeft in antwoord op de vraag: “Moet
“hij in zulke gevallen volkomen vergeven” ?, namelijk :
“In alle gevallen, in het bijzonder hij tegen wien gezon-

digd is”.

Gaan wij verder.


Het schijnt, dat Br. Thierens gehinderd wordt door
het feit, dat “inde Th. V. menschen rondwandelen met

“lintjes in hun knoopsgat om aan te duiden iets als

““geestelijk werk dat ze op zich genomen hebben” en

"er zelfs een insigne en lint beschreven worden om

17
“aan te duiden, dat iemand ”een bepaalde inwijding
““heeft doorgemaakt” ”, en meent hij, dat we op den
verkeerden weg zijn.

Ik geef toe, dat het dragen van lintjes en insignes iets

is, dat evengoed niet gedaan kan worden, tenminste


wanneer men deze zaak beschouwt uit het oogpunt van

aanduiding van het bereiken vaneen zekeren geestelij-


ken trap, daar, wanneer die
werkelijk bereikt is,
trap
deze wel op andere wijze zich zal duidelijk maken aan
de omstanders. Of men dan zulk een lintje al of niet

draagt, komt er feitelijk in het geheel niet op aan.


Geschiedt het uiteen zekere soort ijdelheid, dan is

dit op zich zelf wel verkeerd, maar ach, wanneer zij zich
niet verder openbaart dan door het dragen vaneen

insigne of lintje, dan komt het mij voor, dat het nog
niet zoo heel erg is en niemand er in werkelijkheid door

geschaad wordt, dan alleen de persoon zelf, die het draagt.


Doch evenals dat in het profane leven zoo vaak ge-
schiedt, kan ik mij voorstellen, dat het dragen vaneen
lintje of insigne een teeken is, waaraan men een mede-
stander herkent. Daardoor weet men direct met iemand

te doen te hebben, die althans op dat punt gelijkden-


kende is, dan wel een deelgenoot ineen of ander werk.

Van dit
standpunt bekeken kan het dragen van der-

gelijke voorwerpjes zijn nut, ja vaak zelfs zijn groot nut

hebben. En al was het dan ook alleen maar om die

reden, dan moeten wij er ons over heen zetten, als


het gebeurt, al kunnen wij er ons ook met onze

beperkte waarnemingsvermogens niet direct mede ver-

eenigen.
Vaneen Mevrouw Besant en vaneen Mr. Leadbeater, die
de eenvoud in persoon zijn, kunnen en mogen wij niet

verwachten, dat het louter ijdelheid zoude wezen, die


hen aanspoort dergelijke lintjes te dragen en te doen
dragen. Wij moeten wel aannemen, tenminste ik kan niet

anders dan dat doen, dat het gebruik van die voor-

werpjes zijn nut heeft en althans niet verkeerd moet

worden geacht. Ik kan mij niet voorstellen, dat deze

18
twee hoofdleiders op den verkeerden
ons weg zullen

voeren, derhalve ook niet in deze aangelegenheid.


Eenweinig vertrouwen en een groote mate van ver-
draagzaamheid moeten de houding bepalen, welke wij
hiertegenover moeten aannemen, willen wij er tenminste
aanspraak op maken, dat wij trachten theosofie te leven.
Br. Thierens vindt voorts, dat we ons te veel en te

voornamelijk hebben verdiept inde phenomenologie in ,

feiten, concrete zakelijkheden en zegt dan dat dat geen


Theosofie is, “deze Neo-Theosofie, zooals men ze

noemt”.

Dit den
is zijn oordeel van
gang van zaken en mis-
schien is het wel eveneens het oordeel vaneen zeker
aantal onzer medebroeders en dit oordeel biedt hij dan
den leden T. V. aan ineen boekje, verschenen als jubi-
leumsgeschenk, om te laten zien, hoe een groot verschil

er bestaat tusschen de toestanden onder de leiding van

H. P. B. en die van Mevrouw Besant.


Maar werden er in het begin van het bestaan der T. V.
dan
geenonderzoekingen op dat gebied gedaan? Heeft
zelfs datgene, wat Mevrouw Blavatsky aan de wereld deed

aanschouwen, niet aanleiding gegeven tot den grootst


mogelijken laster van de zijde van het groote publiek?
Onbekendheid met de “Oude Dagboekbladen” be-
hoef ik bij Br. Thierens niet te veronderstellen en
toch, hoeveel wordt daarin niet over “verschijnselen”
gesproken ?
Daarbij moet men voorts niet vergeten, dat inde
veertig jaren van haar bestaan, naar mijn bescheiden
meening, door hen, die dat konden doen, heel wat is ge-
werkt en gestudeerd en daardoor ook heel wat aan het

daglicht is verschenen, wat dan ook al meer en meer


aan de menschheid en inde allereerste plaats aan de

leden T. V. wordt gegeven.


Men houde daarbij tevens in het oog, dat wat inden

beginne alleen door H. P. B. kon worden


gedaan, ge-
leidelijk door meerdere personen werd aangeleerd, en al
is hun aantal ook toch maakt de vermelding
nog gering,

19
en bevestiging van zaken door meerdere personen, die
tot eenzelfde ervaring kwamen, deze voor het denkend

publiek meer geloofbaar, zoodat er onwillekeurig ook


meer over gesproken wordt, er ook meer waarde aan
ge-
hecht wordt dooreen grooter aantal personen.
Broeder Thierens, ik geloof, dat gij, wanneer gij U ge-
heel en al hebt losgemaakt van Uw vooroordeel tegen
onze Presidente, ook wel tot andere inzichten zult komen.
Ik tenminste, en ik hoop en vertrouw, dat een zeer

groot aantal leden T. V. dat met mij zijn, ben ervan

overtuigd, dat hetgeen de groote voorgangers onzer Ver-


eeniging doen, niet alleen gedaan wordt met de beste
bedoelingen, maar ook, omdat zij inzien, dat de tijden
er naar zijn om de menschheid daarmede in kennis te

brengen.
Ik ben ervan overtuigd, dat de T. V. hun innig lief is;

dat zij gestegen zijn boven het laagmenschelijk gedoe,


dat ertoe leiden kan om president vaneen of andere

vereeniging te worden, teneinde door de leden als het


ware bewierookt te worden en de leden zelf te gebruiken

om hun gedachten en gevoelens hoogtij te doen vieren;

dat al datgene, wat zij doen, gebaseerd is op het werk,


dat ook door U geestelijk leven wordt genoemd, name-

lijk op geven, geven uit de groote volheid, welke zij


deelachtig zijn geworden en waarmede zij hun medeleden
een eind verder kunnen brengen op het groote ontwikke-

lingspad.
Ik ben er beslist van overtuigd, dat de overgroote

menigte van hen, die gij wilt wijzen op het verkeerde


thans door de T. V. naar Uwe meening wordt
spoor, dat
gevolgd, er met mij ten zeerste dankbaar voor is, dat ons
dat alles wordt gegeven.

Gij wenscht een poging te doen om “helder den toe-

stand te overzien”, en noemt hetgeen gij aanbaaldet over

hetgeen Mevrouw Besant ten aanzien van de O. S. O.

deed, slechts een peiling, “die waarschuwde voor het te

“dicht naderen der droogte”.


Uit hetgeen ik hiervoren reeds te kennen gaf, zal vol-

20
doende gebleken zijn, dat
vooralsnog van geen droogte
sprake is en dat de diepte nog zoodanig groot is, dat
veilig kan worden doorgevaren, zonder eenige vrees
voor stranden.
Zoo komt gij dan aan een tweede peiling, die de
eerste zoude bevestigen en ons zoude brengen op het

punt, waar we staan.

Gij zult zien, dat die tweede peiling eveneens zal

aantoonen, dat de diepte nog onveranderd is, zoodat wij


ook hierna gerust kunnen voortgaan.
Deze tweede dan
peiling brengt ons op de “Esoterische
School” en het doen van hare leden, waarvan gezegd
wordt: “Ongetwijfeld staat de algemeene toestand der

“vereeniging en de daarin overheerschende strooming


“sterk onder den invloed van deze E. S., die “het hart
““der Th. V.” wenscht te zijn en pretendeert te zijn”.
Laten wij nu weer eens
nagaan, wat H. P. B. daarover
zegt, dan kunnen wij daaraan onze beschouwingen toe-

voegen. Wij lezen op blz. 16 en volg.:


“Vr. Welk stelsel verkiest of volgt gij in dat geval,
“behalve Boeddhistische zedeleer”?

“Theos. Geen en alle.


Wij houden ons aan geen
“godsdienst en aan geen wijsbegeerte in het bijzonder;
“wij zoeken het goede uit dat wij in elk vinden. Maar
“hier moet wederom verklaard worden dat, evenals alle

“andere oude stelsels, de Theosofie in exoterische en

“esoterische afdeelingen verdeeld wordt”.


“Vr. Wat is het verschil” ?
“Theos. De leden der Theosofische Vereeniging
u
in het
algemeen ') zijn vrij eiken godsdienst of wijsbe-
geerte naar eigen keus te belijden, of in het geheel geen
“indien zij dit verkiezen, mits zij gevoelen voor één of
“meer de drie doeleinden der De Ver-
van
Vereeniging.
“eeniging is een philantropisch en wetenschappelijk
“lichaam de
voor verspreiding van het denkbeeld van

*) Ik cursiveer, daar deze woorden den


voor aandachtigen lezer
van zeer groot gewicht zijn. A. B.

21
“broederschap langs praktische*) inplaats van theoretische
“lijnen. De leden kunnen Christenen of Muzelmannen
“zijn, Joden of Parsi’s, Boeddhisten of Brahmanen, Spi-
ritisten of Materialisten, het doet er niet toe; maar ieder
‘lid moet hetzij een philantroop zijn, of een geleerde,
"een vorscher in Arische en andere oude letterkunde, of
psychisch bestudeerder. In
“een het kort, indien hij kan
“moet hij helpen om ten minste één der doeleinden van

“het programma uitvoer


brengen, anders heeft hij
ten te

“geen reden Lid te worden. Zoodanig is de meerderheid


“van de exoterisehe") Vereeniging, die uit “aangesloten”

“en “onaangesloten” leden bestaat. Dezen kunnen,


“of kunnen niet, Theosofen de fado worden. Leden zijn

“zij krachtens het zich aansluiten bij de Vereeniging;


“maar deze laatste kan
geen Theosoof maken van iemand
“die geen gevoel heeft voor de Goddelijke geschiktheid
“der dingen of van dengene die de Theosofie op zijn

“eigen als de uitdrukking geoorloofd is sectarische

“en zelfgenoegzame wijze begrijpt. “Mooi is wat mooi

““doet”, kon in dit geval omschreven worden en als volgt


“luiden: “Theosoof is wie Theosofie beoefent”.***)
“Vr. Dit is van toepassing op leeken-leden, als ik
“dit goed begrijp. En hoe is het met hen die de esote-

rische studie van de Theosofie volgen; zijn zij de ware

“Theosofen” ?
“Theos. noodzakelijkerwijs, tenzij zj zelf blijk
Niet

“gegeven hebben dit te zijn .****) Zij zijn toegelaten tot de


“innerlijke groep en hebben de gelofte afgelegd, de regels
"van het okkulte lichaam zoo nauwgezet als zij kunnen

*) Wederom cursiveer ik, omdat H. P. B. hier zoo duidelijk


doet uitkomen, wat ons vooral en al meer en meer inden laatsten

tijd met klem voorgehouden, dat wijde Theosofie


wordt niet

moeten weten alleen, maar moeten leven; leven vooral, al is onze

theoretische kennis dan ook niet zoo bijzonder groot. A. B.

**) Ik cursiveer. A. B.
Men overdenke deze woorden wei de groote veelheid,
***) om

die er in verborgen ligt. A. B.

****) Ik cursiveer. A. B.

22
“te volvoeren. moeielijke onderneming; daar
Dit is een

“de allereerste regel de algeheele verzaking van de


per-
soonlijkheid is dat wil zeggen, een lid dat de gelofte

heeft afgelegd moet een volslagen altruïst worden, nooit om
“zich zelf denken en zijn eigen hoogmoed en trots vergeten
“in het denken aan het welzijn van zijn medeschepselen,

“behalve dat van zijn medebroeders inden esoterischen

“kring. Hij moet indien het esoterisch onderricht hem


“ten nutte zal zijn, een leven van onthouding in alles
“leven, van zelf-ontzegging en strikte zedelijkheid, en zijn
“plicht tegenover alle menschen doen. De weinige wer-
kelijke Theosofen inde T. V. zijn onder deze leden.
“Dit houdt niet in dat er buiten de T. V. en den inner-
*
geen Theosofen zijn; want er zijn er meer
lijken kring
“dan de menschen weten; zeker veel meer dan onder de

“leeken-leden de T.
gevonden
van V. worden”.
“Vr. Wat is er dan in dat geval voor goeds in het

“zich aansluiten bij de zoogenaamde Theosofische Ver-

“eeniging? Waar is de drijfveer”?


“Theos. Die is er niet, behalve het voordeel van

“esoterisch krijgen, de onvervalschte leerin-


onderricht te

"gen van de Esoterische Wijsbegeerte f) en indien het ,

"werkelijke programma wordt uitgevoerd ff) het ont-

“leenen van veel hulp aan den wederzijdschen bijstand


“en het medegevoel. Vereeniging is kracht en harmonie;

“en welgeordende, gelijktijdige pogingen brengen won-

deren voort. Dit is het geheim geweest van alle ver-

het
bonden en gemeenten sinds menschdom bestaat”.

“Vr. Maar waarom zou iemand met een goed in

“evenwicht zijnd denkvermogen en eenheid van doel,

f) Ik cursiveer, om des temeer te doen uitkomen, welk een

groot nut hier door het zich


vereenigen onder het oog wordt ge-
bracht en kan worden verkregen. A. B.

ff) Waar Mevrouw Besant persoonlijk onderricht van H. P. B.


ontving en daarbij een groote vereerster van haar leermeesteres
is, kunnen wij, naar het mij voorkomt, ervan overtuigd zijn, dat
zij uit piëteit voor haar leermeesteres het door deze gestelde
programma ook volkomen ten uitvoer brengt. A. B.

23
“iemand bijvoorbeeld van ontembare kracht en volhar-

“ding, niet een Okkultist kunnen worden en zelfs een


“Adept indien hij alleen werkt”?*)
“Theos. Dat zou hij kunnen; maar er zijn tiendui-
zend kansen tegen één dat hij niet slagen zal. Om ééne

“reden uit vele andere, er bestaan boeken over


geen
“Okkultisme of Theurgie in
geheimenonzen tijd die de
“van Alchemie of middeleeuwsche Theosofie in duidelijke

“taal uitgeven. Alle zijn zinnebeeldig of in gelijkenis-

sen; en daar de sleutel hiertoe gedurende eeuwen in


“het Westen verloren was, hoe kan dan iemand de

“juiste beteekenis leeren van wat hij leest en studeert?


“Daarin ligthet groote gevaar, een gevaar dat tot onbe-
“wuste zwarte Magie of het meest hulpelooze medium-

schap leidt.
Hij die geen Ingewijde tot Meester heeft,
“moest de gevaarlijke studie achterwege laten. Zie om

op. Terwijl tweederde van de “beschaafde”


“u heen en let

“maatschappij het loutere denkbeeld dat er iets is in


“Theosofie, Okkultisme, Spiritisme of inde Kabbalah
“belachelijk maken, is het andere derde uit de meest
“uiteenloopende en tegengestelde elementen samenge-
steld. Sommigen gelooven in het mystieke en zelfs in
“het bovennatuurlijke (!) maar ieder gelooft op zijn eigen

“wijze. Anderen werpen zich in hun eentje op de studie


“van de Kabbalah, Psychisme, Mesmerisme, Spiritisme,

“of den een of anderen vorm van Mystiek. Gevolg: geen


“twee menschen denken hetzelfde, geen twee stemmen

“overeen over eenig tot grondslag dienend okkult be-


ginsel; hoewel er velen zijn, die voor zich zelf aanspraak
“willen maken op het ultima Thule van kennis en bui-
*
tenstaanders zouden willen doen gelooven dat zij vol-
slagen Adepten zijn. Niet slechts is er geen wetenschap-

“pelijke of nauwkeurige kennis van het Okkultisme in

*) Een ieder leze het hierop volgende antwoord met volle

aandacht, ja ik zou haast zeggen met dubbele aandacht, daar


hier heel wat wordt, waarmede het door Br. Thierens
gegeven
inzijn boekje vermelde niet alleen niet klopt, maar vrijwel geheel
wordt tegengesproken. A. B.

24
“het Westen te verkrijgen zelfs niet van de ware

“Astrologie, de eenige tak van het


Okkultisme die, in

“zijn exoterische wetten en een be-


leeringen, bepaalde
“paald stelsel heeft maar niemand heeft eenig denk-
beeld van wat werkelijk Okkultisme beteekent. Sommigen
“beperken de oude wijsheid tot de Kabbalah en dejood-
“scheZokar, die iedereen op zijn eigen wijze vertolkt volgens
“de doode letter van de Rabbijnsche methoden. Anderen
“beschouwen Swedenborg of Böhme als de laatste uit-

drukkingen van de hoogste wijsheid; terwijl anderen


“wederom in Mesmerisme het groote geheim van de
“oude Magie zien. De één voor de ander na van dege-
“nen die hun theorie in praktijk brengen, worden snel

“voortgedreven, door onwetendheid, naar zwarte magie.


“Gelukkig zij die er aan ontsnappen, want zij hebben
“noch toets, noch maatstaf waarmede zij het ware van
“het valsche kunnen onderscheiden”.

“Vr. Moeten wij opmaken dat de innerlijke


hieruit

“groep van de T. V. er aanspraak op maakt dat zij, wat

“zij leert, van werkelijke Ingewijden of Meesters van de


“Esoterische Wijsheid leert” ?

“Theos. Niet rechtstreeks. De persoonlijke aanwe-

zigheid van zulke Meesters wordt niet vereischt. Het


“is voldoende wanneer zij onderricht geven
sommigen aan

“van hen die onder hunne leiding gedurende jaren


ge-
studeerd en hun geheele leven aan hun dienst gewijd

“hebben. Dan kunnen deze op hun beurt de kennis, die


“hun zoo is
medegedeeld, verkondigen aan anderen die
“zulk een gelegenheid niet hadden. Een deel van de ware

“wetenschappen is beter dan een massa onverteerde en


“verkeerd begrepen geleerdheid. Een ons goud is een
“ton stof waard”.*)

“Vr. Maar hoe moet men te weten komen of het


“ons werkelijk goud is of slechts namaaksel”?

*) Voor hen, die wellicht zouden meenen, dat hetgeen Mevrouw


Besant geeft, niet direct door de Meesters aanhaar wordt gegeven,

(waarvan ik echter wel beslist overtuigd ben, doch welke over-

25
“Theos. Men kent een boom aan zijn vruchten,
“een stelsel aan zijn uitkomsten. Wanneer onze tegen-
standers in staat zijn ons te bewijzen dat een eenzaam

“beoefenaar van het Okkultisme door de eeuwen heen een

“heilig Adept is geworden zooals Ammonius Saccas, of


“zelfs een Plotinus, of een Theurgist zooals Jamblichus,
“of feiten volbracht zooals gezegd worden dat St. Germain
“deed, zonder eenig meester om hem te leiden en dit
“alles zonder een medium te zijn, een zich zelf bedrie-

“gend psychisch mensch of een kwakzalver dan zullen

“wij bekennen dat wij ongelijk hadden. Maar tot dien tijd
“verkiezen Theosofen de bewezen natuurwet van de over-

levering van de Heilige Wetenschap te volgen. Er zijn


“mystieken die groote ontdekkingen gedaan hebben in
“de scheikunde en de natuurwetenschappen, die bijna

“aan Alchemie en Okkultisme grensden; anderen die


“door de enkele hulp van hun genie gedeelten, zooal
“niet het geheel van het verloren alphabet van de
““mysterie-taal” wederom ontdekt hebben en die daardoor
“in staat zijn nauwkeurig Hebreeuvvsche rollen te lezen;

“weer anderen die, daar zij zieners zijn, wondervolle


“flikkeringen van de verborgen geheimen der Natuur
“hebben opgevangen. Maar deze allen zijn specialisten.

“De één is een theoretische uitvinder; de ander een

“Hebreër, dat wil zeggen een sectarisch Kabbalist; een

“derde een Swedenborg van den


hedendaagschen tijd,
“die alles en iedereen ontkent behalve zijn eigen bijzon-
“dere wetenschap of godsdienst. Niet één van hen kan
“er zich
op beroemen daardoor een universeele of zelfs
“een nationale weldaad te hebben voortgebracht, of zelfs

tuiging ik aan niemand wil


opdringen, omdat ieder maar voor
zich zelf moet zoeken en ondervinden, door oogen, ooren en
vooral het inwezen terdege open te stellen), voor hen dan die
vorenstaande meening mochten zijn toegedaan, zal het door het
medegedeelde van H. P. B. nu dunkt mij toch wel duidelijk zijn,
dat zij de Ware Kennis geeft, waar Mevrouw B. een persoonlijke

leerling van H. P. B. was, die haar kennis rechtstreeks ontving


van de Meesters, wat toch niemand zal willen betwijfelen. A. B.

26
“een weldaad voor zich zelf. Met uitzondering van enkele

“genezers van die klasse welke de “Royal College”


“van Geneesheeren en Heelmeesters kwakzalvers zounoe-

“men hebben geen van allen met hun wetenschap de


“Menschheid geholpen, of zelfs een aantal menschen van

“dezelfde gemeente. Waar


zijnde Chaldeërs van vroeger,
“zij die wonderbare genezingen tot stand brachten “niet
““door toovermiddelen maar door geneeskrachtige krui-

“den ?” Waar is een Apollonius van Tyana die de zieken

“genas en de dooden deed opstaan onder alle klimaten


“en omstandigheden? Wij kennen enkele specialisten
“van de eerste klasse zelfs in Europa, maar van de laatste

“alleen in Azië waar het geheim van den Yogi, “inden


““dood leven”, nog bewaard is gebleven”.*)
“Vr. Is het voortbrengen van zulke genezende
“adepten het oogmerk van de Theosofie”?

“Theos. Haar
oogmerken zijn verscheiden ; maarde
“belangrijkste zijn die welke waarschijnlijk leiden tot het
“verlichten van het menschelijk lijden onder eiken en
“iederen vorm, zedelijk zoowel als stoffelijk. En wij ge-

“looven dat het eerste veel belangrijker is dan het laatste.


“De Theosofie moet zedekunde inprenten; zij moet de
“ziel louteren indien deze het stoffelijk lichaam steunen

“zal, wiens ziekten, gevallen van ongeluk uitgezonderd,


“alle erfelijk zijn. Het is niet door het Okkultisme tot

“zelfzuchtige doeleinden te bestudeeren, ter voldoening


“van persoonlijke eerzucht, trots of ijdelheid, dat iemand

“ooit het ware doel, het helpen van de lijdende mensch-

“heid, bereiken kan. Evenmin wordt iemand door één

*) Kan het duidelijker en positiever gezegd worden dan inde

aangehaalde woorden, dat men niet door eigen studie en onder-


zoek de EsoterischeWijsheid kan deelachtig worden?
Is het nu nog wel noodig den lezer en ernstigen strever naar

waarachtig Theosoofschap er op te wijzen, dat hij de meeste kans


loopt die Wijsheid werkelijk tot de zijne te maken door toe te
treden tot de Esoterische trachten met opzij destelling
groep en te
van eigen inzichten en gevoelens de regels te volgen, die hem daar
bekend gemaakt zullen worden?

27
“enkelen tak van de Esoterische Wijsbegeerte te bestu-
“deeren een Okkultist; maar door ze alle zooal niet

“meester te worden, dan toch te bestudeeren”.


“Vr. Wordt dan hulp tot het bereiken van dit aller-

belangrijkst doel, slechts gegeven aan hen die de Eso-

terische Wetenschap bestudeeren” ?


“Theos. In het geheel niet. leder leeken-lid heeft
“recht opalgemeen onderricht indien hij het slechts ver-
“langt; maar weinigen zijn bereid, wat genoemd wordt,
““werkende leden” te worden en de meeste verkiezen de
““Hommels” van de Theosofie te blijven. Laat men be-

grijpen dat persoonlijk onderzoek wordt aangemoedigd


“inde T. V., mits het geen inbreuk maakt op de grens

“die het exoterische van het esoterische, de blinde van


“de bewuste magie scheidt”.
“Vr. Gij spreekt over Theosofie en Okkultisme; is

“dat hetzelfde”?
“Theos. In het geheel niet. lemand kan inderdaad
“een goed Theosoof zijn, hetzij in of buiten de
zeer

“Vereeniging, zonder op eenigerlei wijze een Okkultist


“te zijn. Maar niemand kan een Okkultist zijn zonder

“een werkelijk Theosoof te wezen; anders is hij eenvou-


dig een zwarte magiër, hetzij bewust of onbewust”.
“Vr. Wat meent ge”?
“Theos. Ik heb reeds gezegd, dat een waar Theo-

soof het zedelijk ideaal in praktijk moet


verhevenste

“brengen, ernaar streven moet zijn eenheid met de ge-


“heele menschheid te beseffen en onafgebroken voor
“anderen moet werken. Indien nu een Okkultist dit alles
“niet doet, moet hij zelfzuchtig voor zijn eigen persoon-
lijk voordeel handelen; en indien hij meer daadwerke-
“lijke macht
verkregen heeft dan andere gewone men-
“schen, wordt hij oogenblikkelijk een veel gevaarlijker
“vijand voor de wereld en hen die om hem zijn dan de
“gemiddelde sterveling. Dit is duidelijk”.
Tot zoover mijne aanhalingen, waarin voor een ieder,
die een beetje kan en wil lezen, voldoende staat aange-

geven om er zijn voordeel mede te doen.

28
Al staat er dan ook niet precies in uitgesproken, dat
degenen, die den innerlijken kring zijn binnengetreden,
het hart de T. V. uitmaken,
van
waarop door Br. Thie-
rens zooveelschijnt te moeten worden aangemerkt, uit

het voorgaande blijkt toch mijns inziens meer dan vol-

doende, dat H. P. B. de meeste waarde hecht aan hen,


die tot den innerlijken kring behooren, al was het alleen
maar, dat deze de esotherische leeringen onder leiding van

daartoe bevoegde personen ontvangen en zich die ook


zooveel als in hun vermogen is, trachten eigen te maken.
Verder zij duidelijk uitkomen, dat een ieder, die
doet
dat eigen houtje tracht te doen, tienduizend
op zijn
kansen tegen één loopt, dat hij niet zal slagen.

Juist dat gedeelte van mijne aanhalingen mag wel eens


ernstig herlezen en in het geheugen geprent worden
zoo-ook rijpelijk overdacht, eerstens omdat de krachten,

die door eigen pogingen worden in het werk gesteld op


andere wijze veel beter en doelmatiger besteed kunnen

worden, tweedens omdat de kans om op teleurstellingen


te stuiten zoo verbazend groot is, wanneer men het soms

zoude willen beproeven, derdens, en dit is zeker niet de

geringste reden, omdat men zoo heel licht het verschrik-

kelijke gevaar loopt een zwarte magiër te worden.


Men bedenke zich dus wel terdege, voordat men zulk

een stap begint te doen of zich laat overhalen dien te

doen.
Dan is verder de verdeeling in “Werkende leden” en

“Hommels”, door H. P. B. zelf


gemaakt, zeer kenschet-
send, eveneens de restrictie door haar gemaakt, waar zij
er op wijst, datpersoonlijk onderzoek wordt aangemoedigd

inde T. V., mits het geen inbreuk maakt op de grens die


het exoterische van het esoterische, de blinde van de be-

wuste magie scheidt.

Heeft Br. Thierens dus reeds ongelijk door er iets op


te willen aanmerken, dat de “E. S.” zich het hart x an

de T. V. noemt, want iemand, die ontzaggelijk veel meer

wist dan hij, beschouwde haar in werkelijkheid wel dege-


lijk als zoodanig, zooals herhaaldelijk uit de aanhalingen

29
blijkt, aan den anderen kant blijkt ook maar al te zeer,
dat hij heelemaal niet het waarachtig doel van de E. S.

begrijpt.
Wanneer gij, Broeder Thierens, terwijl gij in moeilijk-

heid verkeerdet, om welke redenen dan ook en tot de

meening komende, dat naar Uwe inzichten de zaken in

de T. V, niet gaan, zooals ze naar Uwe meening moeten

gaan, nog maar eens raad had gezocht inden bekenden


Sleutel, dan hadt gij dien daar ook zeker wel gevonden.
Op bladzijde 21 zoudt gij toch
gevonden hebben, wat
ik reeds vroeger aanhaalde doch nog eens laat volgen,
dat “een waar Theosoof het verhevenste zedelijk ideaal in

“praktijk moet brengen, ernaar streven moet zijn een-


heid met de geheele menschheid te beseffen en onafge-

broken voor anderen moet werken”.

Ernstige overdenking van wat deze woorden in al hun


consequenties doorgevoerd te beteekenen hebben, zou
U tot het inzicht gebracht hebben, dat waar de over-

groote menigte der leden T. V. over het werken in die


Vereeniging op een andere wijze denkt dan gij, er
wellicht iets verkeerds in Uwe denkwijze kon verborgen

zijn, terwijl de eenheid van U met Uwe medeleden U


moest aansporen gezamenlijk met hen den ingeslagen
op

weg voorwaarts te gaan om te helpen het doel van die


velen zoo goed mogelijk te bereiken.
Meer achterin inden Sleutel zoudt gij dan op blz. 216

gevonden hebben: “Zooals ik u reeds gezegd heb wen-


“schen de meeste menschen, die werkelijk ernstige be-
“studeerders van de Theosofie worden en daadwerkelijke
“werkers in onze Vereeniging, meer te doen dan de waar-

heden die wij onderwijzen theoretisch te bestudeeren.


“Zij wenschen de waarheid te weten door hunne eigen
“rechtstreeksche persoonlijke ervaring en het okkultisme
“te bestudeeren met het doel de wijsheid en het vermo-

“gen te verwerven, welke zij gevoelen noodig te hebben


“ten einde anderen met goed gevolg en oordeelkundig

te helpen in plaats van blindelings en
op goed geluk. Daar-
“om voegen zij zich vroeg of laat bij de innerlijke afdeeling”.

30
Ook dit had U de noodige gegevens kunnen verschaf-
fen, waarom het zich kan voordoen, dat, zooals gij zegt:
“De E. S. door hare leden zelf in openlijk debat gevoerd
“en uiterlijk werk gemengd wordt en haar een uiter-
in

“lijke rol (wordt) toebedeeld”.


En ten slotte zal de volgende aanhaling van hetgeen

op blz. 210 voorkomt het nog eens duidelijk voor oogen

stellen, waarom de leden der E. S. het door U zoo ge-


laakte naar buiten werken als een plicht beschouwen.
“Geen werkend lid moet te veel waarde hechten aan

vordering in Theo- of
“eigen persoonlijken vooruitgang
sofische studiën; maar moet veeleer bereid zijn zooveel
“altruïstisch werk te doen als in zijn macht ligt. Hij
“moest niet het geheel van den zwaren last en verant-

woordelijkheid van de Theosofische beweging op de


“schouders laten van de weinig toegewijde werkers. leder
“lid moest voelen, dat het zijn plicht is, welk aandeel

“hij maar kan, te nemen in het algemeene werk en het


“te helpen door alle middelen die in zijn macht zijn”.

Gij acht het verkeerd, dat er leden T. V. zijn, die


jongeren leden aanraden om Mevrouw Besant te gelooven
en te volgen. Daartoe hebt gij het recht.

Maar dat recht eischt ook voldoende zelfkennis om

in te zien, dat gijzelf er U dan inde allereerste plaats


niet aan moet schuldig maken Uwe medeleden als het
ware toe te roepen: . Volgt mij, ik weet het anders ;
(

“laat ons de T. V. in andere banen leiden, dan zal het U

“beter gaan”.
Al weet gij veel, ik ben er ten volle van overtuigd,
dat Presidente nog oneindig veel meer weet. Boven-
onze

dien komt juist hij, die veel weet, werkelijk veel weet,
tot de openlijke erkenning, dat hij toch eigenlijk nog
maar heel weinig weet, wat hem dan brengt tot een

groote bescheidenheid. En bescheidenheid onthoudt hem


te zeggen: “Volgt mij”.
Het is een recht vaneen Theosofisch werker van

31
meening te verschillen met een ander, maar het is niet
het recht vaneen Theosoof zijn meening
om aan anderen

op tedringen, of om zijn meening boven die van de

Vereeniging te stellen.

H. P. B. zegt daaromtrent: “Geen Theosoof moest zijn


“persoonlijke ijdelheid of gevoelens boven die van zijne
“Vereeniging als lichaam plaatsen. Dengeen die deze
“laatste of den naam van andere menschen offert op het

“altaar van zijn persoonlijke ijdelheid, wereldsch voor-

“deel of trots, moest niet worden toegestaan lid te blijven.


“Eén kankerachtig lid maakt het geheele lichaam ziek.”

Daarom Broeder Thierens, keer tot U zelven in en

erken aan Uzelf, dat er nog verschillende dingen in

U zijn, die gij beslist moet wegwerken om van den


ruwen steen een werkelijk mooien harmonischen kubus
te maken. Werk zoo hard als gij maar kunt aan Uzelf,
opdat het lichter in U worde
werkelijk licht
en gij ook

over anderen moogt uitwerpen. Ik roep U broederlijk


toe: “Oordeel niet, opdat gij niet geoordeeld wordet!”

Gij duidt het der Russische Alg. Secr. Mevr. Kamenska


ten kwade, dat zij, toen Mevrouw Besant voor de ver-

kiezing stond, de broeders, “die liever een anderen can-


“didaat gesteld zagen, omdat ze het niet eens waren met
“de bestuurs-methode van de aftredende presidente”,

striemde “met de overigens op niets gegronde beschul-

“diging, dat dit alles maar “verkiezingscampagne” was,


“m. a. w. de meeningsverschillen zelf door hen niet ernstig

“en eerlijk gemeend waren!”

Gij keurt dit af, omdat het naar Uwe meening een
zekere bewerking, een zekere beïnvloeding der leden was,

doch nu meen ik U in verband met den inhoud van Uw

boekje een heel


alledaagsch gezegde te moeten toeroe-

pen en wel: “Wat gij niet wilt, dat U geschiedt, doe dat

ook aan een ander niet”.

Want wat doet gij daar anders dan propaganda maken

tegen onze Presidente?

Gij zegt toch niets meer of minder: “Als president


“van ons theosofisch platform zou ik mij daarom

32
“iemand wenschen, die vertegenwoordiger
een meer echt
“van het stille, vaste middelpunt is, een zwijgende
“kracht, die zelf geenerlei richting aangeeft, maar die
“de ramen aan alle zijden open houdt voor het licht;
“een ferme hand, die den rechten koers van den Mid-

“den-Weg weet te ontoegankelijk is voor de


sturen en

“fluisteringen van grootsche toekomst, persoonlijke


“voornaamheden in het verleden en rollen, die te spelen

“zijn inde toekomst. Wat noodig is voor onzen presi-


“dent, is absolute integriteit en zwijgende kracht, die
“onverzettelijk handhaaft het wezen der Th. V., een

“vrij platform voor het zoeken naar Waarheid, onver-


schillig welke zijde of partij er het zijne wil zeggen,
“bewust dat in alle partijen iets van de waarheid
“gelegen is, maar geen van allen de waarheid in pacht
“kan hebben”.

Verderop zegt gij dan weer: “Ik verlang naar een

president, die rust, orde, kalmte en eerbied voor ieders


arbeid en meening weet te handhaven inde Th. V.,
“en niet is een voortdurend centrum van emotioneele

“stormen, een immer doorvloeiende fontein van geeste-


lijke nieuwtjes, geen journalistiek centraal bureau, dat
“steeds ijverig inde weer is met voorschrijven wat er
“aan de orde is en wat er te kijk is, wat de leden nu

“eens behooren te doen enz.”.

Nu wel direct daarop “Ik verzoek


moogt ge zeggen :

“deze woorden zacht te opvatten”,


willen maar hoe

zacht ook opgevat, zij blijven geschreven en de bedoe-

ling ligt er zoo dik dat ieder lid, dat maar een
op,

greintje liefde heeft voor Mevrouw Besant en den Heer

Leadbeater, die hier be- en veroordeeld worden, zich tot

in het diepst mijn gemoed teleurgesteld gevoelt


van

vanwege die behandeling en zich afvraagt, hoe het

mogelijk is, dat een persoon, die aan de geheele wereld


kond doet, dat hij L. Th. V. is, zoo kan spreken, zoo

weinig eerbied, dankbaarheid en loyaliteit kan toonen


jegens onze beide voorgangers inde T. V., als door U,
Broeder Thierens, hier wordt aangegeven.

33
Totmijn innige spijt heb ik nog nimmer het onuit-
sprekelijke voorrecht mogen smaken Mevrouw Besant in
levenden lijve voor mij te zien, doch wel mocht ik eenige

malen den Heer Leadbeater ontmoeten en spreken en


daar ben ik dankbaar voor, innig dankbaar en ik acht
het een goed karma voor mij dit te hebben mogen
ondervinden.
Want steeds, wanneer ikzijne nabijheid was, ge-
in

voelde ik, dat er iets van hem uitging, dat ontegen-

zeggelijk en onweerstaanbaar aandrong om zijn voorbeeld


te volgen; in zijne nabijheid voelde ik mij als het ware
beter mensch, voelde ik mij opgeheven boven het laag
aardsch gedoe, doch ook weer klein, nietig klein, wan-

neer ik tot mijzelf inkeerde, in vergelijking met hem, die


daar voor mij stond.
En eerbied en dankbaarheid kwamen in mij op voor

alles, wat hij ons in die samenkomsten gaf, niet alleen


van zijn kennis, maar voornamelijk van zijn zoo verheven
geestelijk voorbeeld.
Wanneer men hem, die in mijne oogen reeds zoo
heel ver boven ons staat als mensch, als waarachtig

Theosoof, hoort spreken over Mevrouw Besant, dan


vloeien zijne woorden over van reine liefde, van diepen
eerbied, van groote vereering voor haar en dan blijkt
hij geen woorden genoeg te kunnen vinden om zijn
waarachtige dankbaarheid uitte spreken voor de liefde
en den arbeid, die zij als Presidente tentoonspreidt.
Men moet het hem hooren zeggen: “onze Presidente”,

waarbij zijn stem als trilt van innerlijke ontroering, om te


gevoelen, wat er in hem omgaat bij de gedachte aan haar.
En hoe zouden dan wij,
nietige zoekers naar de

waarheid, doch die in zoo ontzaggelijk veel gevallen

blijken nog zoo onverbreekbaar geketend te zijn aan


de meest stoffelijke stof, die instede van onze fouten te
beheerschendoor deze beheerscht worden, bij eenig
inzicht omtrent ons zelf, bij eenige zelfkennis, het durven

wagen eenig ander oordeel over haar uitte spreken dan


van innige dankbaarheid, van grooten eerbied en ver-

34
eering voor alles, wat zij voor ons doet en lijdt voor de
waarachtige belangen van de T. V. ?
Dan past het L. T. V. zelfkennis niet,
een met eenige
om anderen niet alleen niet op te wekken haar meer

trouw vereering te geven (waar zij zelf natuurlijk niets


en

om geeft, maar die ons zooveel meer ten goede komt)


maar ook haar zoo mogelijk af te breken. Deze wijze van
handelen is inden meest ernstigen zin van het woord
beslist zeer af te keuren.
Ik hoop dan ook innig en van harte, dat de Leden
T. V. zich niet zullen storen aan de
gevolgtrekkingen van
Br. Thierens, die de gevolgen vaq zijn handeling zeer
zeker vroeg of laat wel zal ondervinden, en zich ook door
hem niet zullen laten verleiden tot gebrek aan eerbied en

dankbaarheid voor alle liefde en alle wijsheid, die Mevrouw


Besant in mate uitstort.
zoo overgroote over ons

Hoewel nog veel,


er zeer veel in het werkje gevonden
wordt, waarop ik het oordeel van H. P. B. uit den
“Sleutel” zoude kunnen aanhalen, wensch ik dit nu verder

na te laten, daar ik genoeg te hebben aangetoond,


meen

dat er heel veel in dat boekje vermeld wordt, dat bij beter
overdenken niet zoude zijn neergeschreven.
Wellicht is bij het lezen van hetgeen hier werd
gegeven
de gedachte opgekomen, dat ik H. P. B. te veel heb
ge-
volgd. Dit deed ik juist om in hetzelfde spoor te blijven
als de schrijver van de brochure voor zijn betoog uitkoos.

Hij toch haalde een paar gezegden van de Stichtster


der T. V. aan, om als het ware zijne meeningen vaneen

hechten basis te voorzien. Daartegenover stelde ik er


verscheidene van dezelfde schrijfster, om te bewijzen, dat
die basis minder juist was en om te doen inzien, dat door

bevooroordeeldheid verkeerde conclusiën getrokken


waren, althans conclusiën, die lijnrecht staan tegenover

datgene, wat H. P. B. meent het ware inzicht van den


Theosoof te zijn.
Ik haalde die gezegden aan, om te doen zien, dat,

35
wanneer rekening mede was gehouden en ze ter harte
er

waren
genomen, zij zeer zeker zouden hebben voorkomen,
dat de schrijver zich door die bevooroordeeldheid had

laten verleiden.

Dat vooroordeel ontstond in hem tengevolge vaneen

zeker wantrouwen, gekoesterd ten aanzien van het beleid

van Mevrouw Besant en hare volgelingen.


Mocht dat wantrouwen soms ook bij anderen zijn ge-
wekt, laten zij dan trachten het zoo spoedig mogelijk uit

zich te bannen, elk wantrouwen tegen wien of wat ook,


want wantrouwen verdringt alles, derhalve ook broeder-

liefde, welke zoo hoog noodig door ons allen als leden

T. V. betracht moet worden.

Broederschap beteekent het zich ontdoen van voor-

oordeelen, en kennis van het feit der reïncarnatie be-


hoort ons te helpen onze beperktheid en onvriendelijk-
heid te overwinnen.

Wij, die het hoogere leven bestudeeren, moeten ons

beslist boven vooroordeelen verheffen en juist om dat te


kunnen doen, is het de
plicht vaneen bestudeerder der
Theosofie om de dingen te leeren zien, zooals zij werke-
lijk zijn.
Dit beteekent weerbeheersching, waakzaamheid en zeer

hard werken, vooral werken aan ons zelf.

De beste wijze om te leeren juist te zien is vastberaden

altijd in iedereen het goede te zien of zoeken, daar


op te
onze vooroordeelen meestal aan den anderen kant liggen
en wij maar al te zeer geneigd zijn, kwaad te zien, waar

dit niet bestaat.

Wij leeren, dat de Meesters altijd het goede nemen en


gebruiken, waar het zich ook vertoont, zelfs wanneer er
in denzelfden mensch ook kwaad is en dat Hun gebruik

van deze kracht ten goede een groote hulp is voor den

mensch.
Wenschen werkelijk inden geest van de Meesters
wij nu

te werken en willen wij waarlijk trachten Hun voetspoor


te volgen, dan moeten wij ook trachten altijd het goede
uit alles en uit iedereen te halen.

36
Dan moeten wij niet naar het kwade zien en het even-

eens zelfs door


gedachten niet versterken in wie of
onze

wat ook, maar steeds het goede kiezen en juist daarop

den nadruk leggen.


Dan moeten wij verder met ons eigen werk voortgaan,

dit zoo goed doen als wij maar kunnen, door er geheel

onze toewijding in te leggen en het te verrichten als ware

het een offer aan de Meesters uit eerbied en dankbaar-


heid voor de liefde, dat Zij ons helpen willen.
Wij moeten ons niet bekommeren om het werk van

een ander en vooral niet om de wijze, waarop die andere


het verricht, temeer niet, waar ieder vogeltje zingt zoo-

als het gebekt is en een ieder derhalve werkt naarmate

van zijne vermogens en de ontwikkeling, die hij bereikt


heeft.

Zelfs wanneer andere menschen ons moeielijkheden in

den weg leggen bij het volbrengen van onze taak, dan
moeten wij hen niet aanvallen of
bestrijden, integendeel,
door onverflauwden ijver, door waarachtige toewijding

voor onze zaak, moeten wij trachten die moeielijkheden


te overwinnen en vooral geen verkeerde gedachten ten
aanzien van die anderen in ons wakker roepen.

Wat wij van die anderen ondervinden, is ons karma,


dat bij oppervlakkige beschouwing ons verre van aange-

naam aandoet, doch dat, wanneer wijde zaak goed en


helder beschouwen, ons eerder tot vreugde zal strekken,

vreugde om het feit, dat, wanneer wij het hebben over-


wonnen, wij ook weder iets hebben afgewerkt, dat ons
ten voordeel zal zijn.
Laten wij vooral niet inde fout vervallen om te den-

ken, dat anderen onze goede bedoelingen willen trachten

tegen te werken; integendeel, laten wij die anderen


minstens beschouwen als te staan op denzelfden trap als
door ons bereikt is, zoodat zij zeer veel
op ons zelf ge-
lijken.
En vragen wij ons eens eerlijk en oprecht af, of wij
dan met opzet een ander in zijn goede bedoelingen zou-
den willen tegenwerken ? \

37
Waar wij hierop ontkennend zullen antwoorden, daar
moeten wij het ook niet van anderen denken.
Zoo moeten wij dan ook
overtuigd zijn, dat
er van

anderen, die zooveel hooger ontwikkeld zijn dan wij, er


niet aan denken ons willens en wetens in onze goede be-

doelingen tegen te werken, al volgen zij werkwijzen, die


niet direct met de onze overeenkomen.

Die
overtuiging zal zooveel te sterker zijn, wanneer wij
daarbij in aanmerking nemen, dat wij wel mogen aan-
nemen, als wij dat tenminste nog niet werkelijk weten ,
dat die hooger ontwikkelden met meerdere kennis van
zaken handelen, zij het wellicht niet onder rechtstreeksche

leiding van de Meesters dan toch zeker onder Hun


indirecte leiding, en dus ook het liefdesbeginsel en de

broederschapsgedachte in zooveel grootere mate in hen


ontwikkeld zijn.

Laten wij in alles, wat onze medebroeders doen, of

zij dan al tot de E. S. behooren of niet, het goede zien,


al kunnen wij er ons ook niet mede vereenigen.
Laten wij voldoende vertrouwen in hunne goede be-

doelingen stellen, zooals wij zoo gaarne wenschen, dat


zij dat omgekeerd ook met en ten aanzien van de onze
doen.
Laten wij ons niet door haat, afgunst, misplaatste
ijdelheid of wat dies meer zij laten verleiden ons streven

naar verwezenlijking van de broederschapsidee vaarwel

het
te
zeggen, door verdeeldheid in leven te
roepen,
juist in deze zoo hoogst merkwaardige tijden, waar strijd
als het ware gemeengoed yan de overgroote meerderheid
der menschheid is geworden.

Integendeel, laten wij, verlicht door het groote licht,


dat.in en door de Theosofie over ons schijnt, ons al hechter
en "hechter aaneensluiten, om te vormen een waarach-

tigen '.kern van broederschap, die door ons heerlijke één-


zijn de omstanders aanspoort en opwekt om bij ons
steun en kracht te vinden tegen datgene, wat de mensch-

heid verdeelt en heel de natuur als het ware in vuur en

vlam heeft gezet.

38
Moge het “Vrede aarde, inden mensch een wel-
op

behagen” niet slechts louter spreuk zijn, doch een


een

waarachtige wensch, gevoeld en geleefd in al de leden,


die onze zoo verheven Theosofische Vereeniging vormen,

opdat hij van daaruit over heel de menschheid worde

uitgestort.
Ö, laten wij toch bedenken, dat, wanneer wij ook
vooruit willen in het okkultisme,
maar eenigszins gaan
wij leeren moeten ons met onze eigen zaken te bemoeien
en anderengeheel met rustte laten Zij hebben hunne
redenen, hunne richtingen van denken, die wij al of
niet begrijpen ; zij staan of vallen tegenover hun eigen
Meester, en wij hebben ons eigen werk te doen en mo-

gen ons daar niet vanaf laten houden.

Wij moeten trachten verdraagzaamheid te


liefde en

leeren en de begeerte om altijd aanmerkingen te maken

op iemand anders onderdrukken. Dat wij toch eenmaal

mogen beginnen dat in te zien!

Zusters en Broeders, ik
gedachten huldig,
waar die
zult gij mij wellicht toeroepen, waarom dan deze regelen

neergeschreven, waardoor gij u zelf schuldig maakt aan


het uitoefenen van kritiek.

Ik erken ten volle, dat ik mij daaraan


schuldig maak,
en weest ervan overtuigd, dat ik niets liever had gewild,
dan dat ik had kunnen zwijgen en mij met mijn eigen

zaken bemoeien, waaraan, ik erken het weder ten volle,


nog zoo veel ontbreekt.
Doch er bestaan verschillende soorten van plicht, lagere
en hoogere, juist omdat een, naar
en mijne meening,
hoogere plicht in mij sprak, nam ik het woord, om te

voorkomen, dat de kwade geruchten, die over de T. V.


in het openbaar zijn verkondigd, vasten voet zouden

krijgen bij de leden zelf en bij alle belangstellenden, die


de houden en eenmaal
oogen op haar gevestigd nog
zullen houden.

39
Want het is onze groote Stichtster zelf, die ons allen
met klem voorhoudt:

«GEEN THEOSOOF MOEST HET STILZWIJGEN


“BEWAREN WANNEER HIJ KWADE GERUCHTEN

«OF LASTER OVER DE VEREENIGING HOORT

“VERSPREIDEN, OF OVER ONSCHULDIGE MEN-


«SCHEN, HETZIJ ZIJ ZIJN MEDELEDEN ZIJN OF

BUITENSTAANDERS ”.

’s-Gravenhage,
22-29 December 1915.

40

You might also like