Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

VWO 6

Studiewijzer Biologie 2022-2023


PERIODE TOT SCHOOLEXAMEN 1

Week Eind deze Leerdoelen eind deze week Succescriteria:


week af : bereikt:
Je kunt de volgende begrippen uitleggen
en in een context gebruiken:
36 Par. 1.1 en Par.  Je kunt de kenmerken en functies  voedingsmiddelen, voedingsstoffen,
noemen van zes groepen bouwstof, brandstof, eiwitten (proteïnen),
1.2 voedingsstoffen en voedingsvezel. essentiële aminozuren, koolhydraten
 Je kunt de bouw, werking en functies van (sachariden), voedingsvezels, vetten (lipiden),
de verteringsorganen van de mens verzadigd vetzuur, onverzadigd vetzuur,
beschrijven en de relatie tussen bouw en essentiële vetzuren, cholesterol, mineralen
functie uitleggen. (zouten), spoorelementen, vitaminen,
 Je kunt verschillen en overeenkomsten gebrekziekten
herkennen tussen organen en  verteringsproducten, darmperistaltiek,
orgaanstelsels van de mens en van verteringssappen, verteringsklieren,
andere eukaryoten.  Je kunt hierbij Binas 82 A gebruiken

Je kunt de volgende begrippen uitleggen


en in een context gebruiken:

37 1.3 en Par. 1.4  Je kunt beschrijven waar en op welke mechanische vertering, chemische vertering,
huig, strottenhoofd, strotklepje, slokdarm,
wijze voedingsstoffen worden verteerd in
het darmkanaal en verklaren op welke maag, maagportier, maagsap, twaalfvingerige
wijze factoren dit kunnen beïnvloeden. darm, lever, gal, galblaas, galkleurstoffen,
 Je kunt beschrijven waar en op welke galzouten, emulgeren, alvleesklier (pancreas),
wijze voedingsstoffen worden alvleessap, fagocytose, voedingsvacuole,
opgenomen in het darmkanaal en welke intracellulaire vertering, maag-darmholte,
factoren daarop van invloed kunnen zijn. extracellulaire vertering
 verteringsenzymen, amylase, maltose,
pepsinogeen, pepsine, trypsine, peptidase,
dipeptide, tripeptide, lipase, maltase,
sacharase, lactase
 dunne darm, darmplooien, darmvlokken,
darmepitheel, microvilli, actief transport,
resorptie, poortader, dikke darm, blindedarm,
appendix, darmflora, endeldarm, anus,
ontlasting (feces)

 Je kunt hierbij Binas 82C, 82E, 82F en


82G gebruiken

Je kunt de volgende begrippen uitleggen


en in een context gebruiken:
38 1.5 en  Je kunt beargumenteren wat gezonde  open circulatiesysteem, bloedsomloop,
voeding is en wat de gezondheidsrisico’s enkelvoudige bloedsomloop, boezem (atrium),
examentraining zijn van ongezonde of van te veel kamer (ventrikel), linkerharthelft,
en Par. 2.1 voeding. rechterharthelft, kleine bloedsomloop, grote
 Je kunt verschillende circulatiesystemen bloedsomloop, dubbele bloedsomloop,
bij eukaryoten herkennen en de functies eenkamerhart, ovale venster, ductus arteriosis
van een bloedsomloop benoemen. (ductus Botalli)

Je kunt de volgende begrippen uitleggen


en in een context gebruiken:
39 Par. 2.2 en Par.  Je kunt de embryonale bloedsomloop van  kransslagaders, kransaders,
de mens beschrijven en verschillen en harttussenwand, rechterboezem,
2.3 overeenkomsten aangeven met de rechterkamer, longslagader, linkerboezem,
bloedsomloop na de geboorte. linkerkamer, aorta, hartkleppen,
 Je kunt de delen van een hart noemen halvemaanvormige kleppen, systole, diastole,
met hun functies en kenmerken. hartpauze, harttonen, hartruis, sinusknoop,
Je kunt de werking van het hart atriumventrikelknoop (AV-knoop), bundel van
beschrijven en de relatie tussen bouw en His, elektrocardiogram (ecg),
werking uitleggen. hartslagfrequentie (hartritme), slagvolume
 Je kent de functies en kenmerken van  slagaders (arteriën), arteriolen,
aders, slagaders en haarvaten en kunt de vasoconstrictie, vasodilatatie, haarvaten
relatie tussen bouw en werking uitleggen. (capillairen), venulen, aders (venen),
aderkleppen, bloeddruk, bovendruk
(systolische druk), onderdruk (diastolische
druk), hypertensie, atherosclerose, trombose,
hartinfarct, vaatgeruis, baroreceptoren

* Je kunt hierbij Binas 84A, 84B, 84C, 84D,


84E, 84F, 84G en 84H gebruiken

Je kunt de volgende begrippen uitleggen


en in een context gebruiken:
40 Par. 2.4 en Par.  Je kunt zuurstofgehalte, glucosegehalte,  bloedplasma, plasma-eiwitten, rode
stroomrichting en verloop van bloeddruk beenmerg, rode bloedcellen (erytrocyten),
2.5, en stroomsnelheid in de delen van het hemoglobine, bloedarmoede, bloedplaatjes
Examentraining bloedvatenstelsel toelichten. (trombocyten), bloedstolling, fibrinogeen,
 Je kunt de bestanddelen van het bloed stollingsfactoren, trombine, fibrine,
en oefenen voor noemen met hun kenmerken en functies. bloedserum, witte bloedcellen (leukocyten)
SE-1  Je kunt het proces van bloedstolling  filtratie, filtratiedruk, weefselvloeistof
beschrijven en je weet hoe complicaties colloïd- osmotische druk, absorptie,
bij bloedstolling kunnen worden lymfevaten, lymfe, lymfesysteem, lymfeknopen
voorkomen. (lymfeklieren), rechterlymfestam, borstbuis,
 Je kunt de kenmerken en functies van oedeem.
weefselvloeistof en lymfe toelichten.  Je kunt hierbij Binas 84G gebruiken.

 e hebt vooraf de stof bestudeerd en alles
goed bijgehouden.

 Je maakt alle oefenopgaven met behulp


van Binas en stelt waar nodig vragen.
 Je luistert geconcentreerd naar de
klassikale bespreking en verbetert je
antwoorden waar nodig.
Je volgt aanwijzingen tot verder oefenen op.
 Je kunt hierbij Binas 84O gebruiken.

41 SE 1 Leerstof: Veel succes!!


V4: Th1 t/m Th4 V6: Th1
en Th2

42 Herfstvakantie

VWO 4 Leerstof behorend bij SE-1

Leerdoelen Succescriteria:
Je kunt de volgende begrippen uitleggen
en in een context gebruiken:
Par. 1.1  Je kunt beschrijven wat biologie is en  organismen, levensverschijnselen,
uitleggen op welke gebieden biologie een stofwisseling, enzymen, katalyseren, dood,
rol speelt. levenloos, individu, levensloop, ontwikkelen,
 Je kunt de levenscyclus van dieren soort, levenscyclus, natuurwetenschappen,
beschrijven. context, biologische eenheden, moleculen,
 Je kunt de organisatieniveaus van de DNA, cel, orgaan, organisme, populatie,
biologie benoemen en uitleggen dat op ecosysteem, biosfeer, systeem aarde,
elk hoger organisatieniveau emergente emergente eigenschap, interactie
eigenschappen ontstaan
Je kunt de volgende begrippen uitleggen
en in een context gebruiken:
Par. 1.2 en 1.3  Je kunt orgaanstelsels, organen,  organenstelsel, weefsel, dekweefsel,
weefsels en cellen bij een mens zenuwweefsel, spierweefsel, bindweefsel,
herkennen en de kenmerken en functies tussencelstof
ervan beschrijven.  organel, celmembraan, celwand,
 Je kunt beschrijven dat groepen cellen in cytoplasma, celplasma, grondplasma, celkern,
een weefsel, orgaan of orgaanstelsel een kernmembraan, vacuole, vacuolemembraan,
gezamenlijke functie uitoefenen. plastiden, chloroplasten, bladgroenkorrels,
 Je kunt bij (delen van) organismen het chomoplasten, leukoplasten, chlorofyl,
verband aangeven tussen vorm en intercellulaire ruimte, preparaat, object,
functie. transmissie-elektronenmicroscoop of TEM,
 Je kunt delen van dierlijke cellen en van scanning elektronenmicroscoop of SEM
plantaardige cellen herkennen en de
functies ervan benoemen.
 Je kunt een microscoop gebruiken en
daarmee (delen van) organismen
bestuderen.
Je kunt de volgende begrippen uitleggen
en in een context gebruiken:
Par. 1.4 en 1.5  Je kunt een cel beschrijven als een  kernplasma, chromosomen,
zelfstandig functionerende biologische nucleolus, kernporie, endoplasmatisch
eenheid. reticulum, ribosomen, golgisysteem,
 Je kunt de bouw en functie van het exocytose, secretie, lysosoom, mitochondriën,
cytoskelet van cellen beschrijven. ATP (adenosinetrifosfaat), cytoskelet,
 Je kunt de concentratie van een motoreiwitten, microtubili, microfilamenten,
oplossing berekenen. fosfolipiden, hydrofiel, hydrofoob, cholesterol
 Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose  oplosmiddel, concentratie, ppm, diffusie,
zijn en toelichten welke rol osmose speelt diffusiesnelheid, permeabel membraan,
bij de stevigheid van planten. semipermeabel, selectief permeabel, osmose,
 Je kunt beschrijven hoe transport van osmotische waarde, osmotische druk,
stoffen via (cel)membranen plaatsvindt.. aquaporine, isotoon, hypotoon, hypertoon,
turgor, turgescent, plasmolyse,
concentratieverval, passief transport,
ionentransport, porie-eiwitten,
transporteiwitten, actief transport, endocytose,
endosoom, fagocytose, voedselvacuole
 Je kunt hierbij Binas 79B, 79C en 79D
gebruiken

Je kunt de volgende begrippen uitleggen


en in een context gebruiken:
Par. 1.6  Je kunt verschillende typen en methoden  natuurwetenschappelijk probleem,
van natuurwetenschappelijk onderzoek onderzoeksvraag, data, beschrijvend
beschrijven. onderzoek, hypothese,
 Je kunt een werkplan maken voor het hypothesetoetsend onderzoek,
uitvoeren van een experimenteergroep, controlegroep,
natuurwetenschappelijk onderzoek. blancoproef, steekproef, ontwerpend
onderzoek, model, modelleren, verwachting,
resultaten, conclusie, theorie, generatio
spontanea, werkplan, verslag, discussie
Je kunt de volgende begrippen uitleggen
en in een context gebruiken:
Par. 2.1 en 2.2  Je kunt de gebeurtenissen tijdens de * celdeling, moedercel, dochtercellen,
ongeslachtelijke voortplanting, kloon, klonen,
celcyclus beschrijven en toepassen.
 Je weet dat door ongeslachtelijke spiraliseren, mitose, plasmagroei, celcyclus,
voortplanting nakomelingen ontstaan die M-fase, interfase, DNA-replicatie (DNA-
identiek zijn aan de ouder. synthese), S-fase (synthesefase), centromeer,
 Je kunt standpunten over klonen van chromatiden, G0-fase, G1-fase, G2-fase,
organismen toelichten met ethische en centrosoom, centriolen, profase, prometafase,
biologische argumenten. trekdraden, kernspoel, metafase, anafase,
 Je kunt uitleggen hoe door meiose telofase, embryosplitsing, kerntransplantatie
geslachtscellen ontstaan en hoe  geslachtelijke voortplanting, gameet,
bevruchting verloopt. geslachtscel, somatische cel, bevruchting,
 Je kunt de delen en werking van het haploïde cellen, diploïde cellen, reductiedeling,
voortplantingsstelsel van de mens meiose, meiose I, meiose II, eicel, zaadcel,
beschrijven. testes, spermatogenese, ovaria, oögenese,
follikel, poollichaampje, ovulatie
 Je kunt hierbij Binas 76A en 76B
gebruiken

Je kunt de volgende begrippen uitleggen


en in een context gebruiken:
Par. 2.3 en 2.4  Je kunt de werking van de  hormoonklieren, geslachtshormonen,
hormoonklieren en de hormonale regeling hypofyse, hypothalamus, follikelstimulerend
(2.7) van de voortplanting van de mens hormoon (FSH), luteïniserend hormoon (LH),
beschrijven en toelichten. testosteron, menstruatiecyclus, oestrogeen,
 Je kunt de ontwikkeling van zygote tot gele lichaam, progesteron.
volgroeide baby toelichten.  humaan choriongonadotrofine (HCG),
 Je kunt fasen van de geboorte toelichten. embryo, embryonale ontwikkeling, zygote,
 Je weet wat KI en IVF betekent en kunt klievingsdelingen, morula, blastula,
deze methodes nader toelichten (uit par. embryoblast, embryonaalknop, trofoblast,
2.7) chorion, buitenste vruchtvlies, chorionholte,
placenta, amnionholte, dooierzak, vruchtwater,
amnion, binnenste vruchtvlies, foetus,
celdifferentiatie, apoptose, stamcellen,
kunstmatige inseminatie (ki), in-vitrofertilisatie
(ivf).
* Je kunt hierbij Binas 86C, 86D en 86E
gebruiken

You might also like