Professional Documents
Culture Documents
Inspanningsfysiologie Colleges
Inspanningsfysiologie Colleges
H2: Bioenergetica
Jutta Leerdam:
- Sprintster
- Veel snelle spiervezels
- Vooral anaeroob
- Bv een kip
Jorrit Bergsma:
- Veel langzame spiervezels
- Vooral aeroob
- Meer zuurstof nodig, daarom rode kleur
- Spieren zijn veel roder van kleur, komt door myoglobine
- Bv een koe
Bij inspanningsfysiologie kijk je naar verschillende niveau’s, van atomen tot hele organisme
zelf
Metabolisme van de drie brandstoffen koppelen aan elkaar, in nood kan je lichaam eiwitten
omzetten in bepaalde soorten koolhydraten vetten.
Anaerobe processen:
Processen waar niet perse zuurstof voor nodig is
- ATP reserves (Nadeel: uitgeput na enkele seconden van inspanning)
- ATP-CP systeem, wordt gebruikt enkele seconden nadat je ATP voorraad op is.
o Snel proces, uitgeput a ongeveer 10 seconden
o Creatinine in vlees, vis en supplementen
o Enzym creatine kinase: ADP + creatinefosfaat ATP + creatinine
o Het is geen doping want het is sws al aanwezig en zit sws al in je eten.
- Glycolyse is een proces dat lager wordt volgehouden. Wordt hieronder verder
uitgelegd
.
Enzymen zijn vrijwel altijd eiwitten:
- worden katalysatoren genoemd het versneld een proces, een katalysator wordt
gebruikt maar niet verbruikt.
- Structuur veranderd niet
- Snelheid reactie gaat omhoog
- Snelheid leveren van
eindproducten gaat omhoog
- Activatie energie gaat omlaag
Glycolyse:
Anaeroob proces waarbij er geen co2 wordt vrijgemaakt, maar wel water
Levert netto 2 ATP en 2 NADH op
1. Glucose wordt door midden gehakt. Deze eerste fase kost energie, energie investeer
fase. -2 ATP
2. Na de glycolyse ontstaan 2 moleculen pyrodruivenzuur. + 4 ATP
3. De glycosyse levert (netto 2 ATP en 2 NADH
4. H2) komt vrijdag
Glycolyse is altijd anaeroob, de vervolgstap kan aeroob of anaeroob zijn.
o Aeroob: oxidatie pyrodruivenzuur in mitochondriën
o Anaeroob: pyrodruivenzuur + NADH melkzuur en NAD+
(Vrijwel al het melkzuur wordt daarna lactaat (base) en H+)
Vorming lactaat is een (nood)oplossing om glycose te blijven uitvoeren
o Het zorgt ervoor dat er genoeg NAD+ aanwezig blijft.
Lactaatdrempel te bepalen bij oplopende inspanningsintensiteit
o Productie melkzuur/ lactaat omhoog = [H+] omhoog = pH omlaag
De H+ vrijgekomen bij lactaatproductie speelt een rol bij de verzuring van spieren tijdens
inspanning, niet bij de ‘spierpijn’ na inspanning.
Aerobe processen:
Minder energie maaar kan wel voor lange tijd doorgaan
- Vorming Acetyl-CoA d.m.v oxidatie
- Citroenzuur/ Krebscyclus
- Elektronentransportketen
Deaminering:
- Afsplitsing amine-groep aminozuur NH3 + ketonzuur
- Ketonzuren omgezet in glucose of ‘intermediates’ citroenzuurcyclus
Beta-oxidatie:
Vetzuren Acetyl CoA
Gluconeogenese:
Vorming glucose uit andere moleculen
Voedingsstoffen aanwezig:
Gebruik opslag glucose
1. Eiwit synthese
2. Glycogeen synthese
3. Vet synthese
4. Verbranding glucose
Voedingsstoffen afwezig:
Aanspreken energievoorraden:
A. Proteolyse
B. Glycogenolyse
C. Lipolyse
D. Verbranding vet + ketonen
E. Gluconeogenese
- Gestimuleerd door GH, glucagon, cortisol, A en NA
RER meten:
- Benadering van RQ
- Gemeten bij de mond
- Niet invasief
- RER is in sommige gevallen > 1.0
Hormonen en regelsystemen
- Hormoonproductie wordt gestimuleerd of geremd als gereguleerde variabelen
veranderen
- Hormonen sturen diverse fysiologische processen aan
- Vrijwel altijd sprake van negatieve feedback
- Lost op in bloed
- Via membraanreceptor
- Kortere halfwaardetijd
2. Vetoplosbaar (hydrofoob)
- Steroïdhormoon, derivaten van cholesterol
- Schildklierhormonen (tyrosine-hormonen)
Celmembraan is een grote vetlaag, de hormonen die goed door vetlaag kunnen, kunnen
goed oplossen in het bloed. Wateroplosbare hormonen moeten een transporter hebben
Hypothalamus en hypofyse
Water volgt altijd de natrium. Want de permeabiliteit van kalium is veel hoger. Kalium kan
makkelijk terug stromen, natrium niet. Er zijn extreem weinig lek kanalen voor natrium.
Ca2+ huishoudeing:
- Calcitonine (parafollikel cel, schildklier)
o Osteoclast activiteit omlaag
o Stimuleert opname Ca2+ in botten
o Gevolg [Ca2+] bloedplasma omlaag
- PTH (bijschildklier)
o Osteoclas activiteit omhoog
o Ca2+ (re)absoptie omhoog
o Gevolg [Ca2+] bloedplasma omhoog
Endocriene klieren zijn betrokken bij mineraal-, water-, en glucosehuishouding.
Staat van verzadiging = Voedingsstoffen aanwezig:
1. Synthese eiwitten
2. Synthese van glycogeen
3. Synthese van vetten/ lipogenese = vorming van vetten
4. Verbranding glucose
- Gestimuleerd door Insuline
Insuline receptor:
- Binding insuline aan de insuline receptor verplaatst glucose carriers, zich in vesikels
bevindend, naar het celmembraan, waardoor glucose naar binnen kan.
Glucagon:
- Wordt gemaakt in de alfa cellen
- Komt vrij bij lage bloedglucose
- Vetweefsel vrijmaken en voornamelijk gluconeogenese en aanspreken van glucogeen
voorraad
Bij inspanning:
insuline hoeveelheid neemt af, glucagon hoeveelheid neemt toe.
Logisch want insuline maakt reserves, maar die heb je niet nodig want je hebt ze nu nodig,
dus geen reserves aanmaken maar juist gebruiken glucagon.
Wel een licht verschil als je getraind bent of niet. Wel getraind is mindere daling insuline en
mindere stijging glucagon
Glucocorticoïd:
- Gluconeogense omlaag (lever)
- Vetvorming uit glucose omlaag = mobilisatie vetzuren uit vetdepots omhoog
(lipolyse)
- Afbraak eiwitten omhoog (weefsels)
- Opname aminozuren in cellen omlaag
- Opname glucose omlaag
Adrenaline en noradrenaline
- Via autonoom ZS naar medulla
- Snel actief
- Beïnvloed onder andere glucosehuishouding
- Bij toenemende inspanningsduur A omhoog en NA omhoog
- Bij toenemende intensiteit A omhoog en NA omhoog
- Induceert de glycogenolyse (en lipolyse)
- En beïnvloeden ook nog een glucagon en insuline
Hypothermie:
- Kern is lager dan 35 graden
- Warmteverlies warmteproductie
- Sympotmen
o Verlies bewustzijn
o Hartritmesoornissen
Hyperthermie:
- Kern is hoger dan 42 graden
- Warmteprodcutie warmteverlies
- Beschadiging eiwitten
- Hartritmestoornissen/Circulatoire shock
- Symptomen:
o Duizeligheid/ verwardheid
o Braken
o Verlies bewustzijn
- Extreem transpireren:
o Dehydratie + zoutverlies
Zonnesteek of hitteberoerte (oa. Stop ATP productie)
Hoe wordt homeostase van temperatuur behouden?
Als je warmer wordt gaan je bloedvaten verwijden en ga je zweten
Als je kouder wordt gaan je bloedvaten vernauwen en ga je trillen, pilo-erectie (haren gaan
overeind staand) en verhoogd metabolisme
Verhoogd metabolisme:
- Chemische activiteit cellen omhoog
- Schildklier hormoon omhoog
- Verbranding bruin vetweefsel
Bij inspanning:
1. Redistributie bloed
2. Cardiac output omhoog
Handige weetjes:
- Apix = punt van het hart
- Bloed verlaat het hart bij de linker ventrikel
- Dan via de HV-klep (aorta)
- Naar de aorta
- Lichaam door
- Via venca cava superior en inferior weer in
rechter atrium
- Komt meer bloed terug van inferior
Ventriculaire hartspiercel
Rechter plaatje:
1. Het begint in de sinus knoop, depolarisatie van de atria. Je ziet een positieve uitslag
(P)
2. We zitten even stil bij de AV knoop. Er is geen verplaatsing van ionen. Uitslag op ECG
is nul.
3. Ventrikels gaan depolariseren, grote positieve uitslag.
4. Daarna repolarisartie, dit gaat in een andere kant op dan de depolarisatie. Daarom is
de t-top dus ook positief in plaats van negatief.
De systeemcirculatie
- Gesloten systeem met een bepaald bloedvolume
- Veneuze kant van het systeem = compliantie heel groot
Arteriële vaatfunctiecurve
Let op de x-as. Dit is arterieel want het gaat om de aorta en
niet om de rechter atrium
A is normale
B is bij vasoconstrictie. De weerstand wordt hoger.
C is bij vasodilatatie. De weerstand wordt lager.
Hart wordt minder doorbloed want er vindt vooral doorbloeding plaats tijdens de diastole.
Dus bij inspanning minder diastole en dus minder bloed doorstroom.
Stel iemand heeft een hartprobleem, wat is dan het oorspronkelijke probleem.
- Verminderde cardiac output als gevolg van
- Hartfunctie curve is dan aangetast door verminderde contractiliteit
HC6: De perifere circulatie
Tekortkomingen hart- en vaatfunctiecurven:
- De Neurohumorale sturing doet de curven cintinu verschuiven en draaien
o Sympathisch/ parasympatische veranderingen
- Er is sprake van een pulserende stroom i.p.v gelijkstroom
- De invloed van de zwaartekracht
o Bloed zakt makkelijker naar beneden
o Druk in enkels is hoger
- De kleppen in venen en de spierpomp
De curves en de bloeddruk
De bloeddruk is per definitie = de druk die in een bloedvat heerst a.g.v de pompwerking van
het hart. MAP = q * R
Windketeleffect:
Wanden van de aorta worden opgerekt. De druk wordt hoger. Door de compliantie wordt de
wand weer terug geveerd.
Windketel effect zet een pulsatiele stroom om in een continue stroom.
De neurohumorale sturing:
- Bepaalt hoe het systeem is afgesteld. D.w.z, hoe de hart- en vaatfunctiecurve lopen
- Bepaald hoe groot de 5 basisvariabelen zijn
De bloeddruk
= per definitie de druk in een bloedvat
= in klinische zin: de druk in de grote perifere arteriën ter hoogte van het hart,
gekarakteriseerd door zijn hoogste (systolische) en laagste (diastolische) waarde.
De baroreflex
- Sensoren: reksensoren in de hoge-druk gebieden van de circulatie
o Sinus caroticus
o Aortaboog
- Afferenten:
o Sinus caroticus n.glossofaryngeus (nummer IX)
o Aortaboog n.vagus (nummer X)
de ouput neuron van parasympathicus
- Regelcentrum:
o De nucleus tractus solitarius (NTS) in de hersenstam en vandaar naar andere
kernen
- Efferenten:
o Parasympathicus (PS)
o Orthosympaticus (OS)
De baroreflex en De cardiopulmonale reflex werken twee kanten op, de andere niet !!!!
De cardiopulmonale reflex
- Sensoren: reksensoren in de lage-druk gebieden van de circulatie zoals atria, venae
en longvenen = volume receptoren
- Afferenten: n.vagus
- Regelcentrum: als bij de baroreflex
- Efferenten = orthosympathicus ( en een heeeel klein beetje parasympathicus)
De chemoreflex
- Sensoren: de voor PaO2, PaCO2 en pH gevoelige
sensoren in de:
o Glomus caroticum
o Aortalichaampjes
Dit zijn chemoreceptoren
- Reflexwegen: als bij de baroreflex
-
Lange-termijn regulaties
- Volumeregulatie door de nieren
Bioritme
Wanneer te hoge bloeddruk
1. Als er een verhoogde kans op mortaliteit en morbiditeit bestaat
2. Als antihypertensiva hierop een gunstig effect hebben
De inspiratie
1. De long wordt opgerekt, hoeveel ze worden opgerekt hangt af van de compliantie
2. De lucht gaat stromen, hoeveel lucht er gaat stromen in afhankelijk van de weerstand
Compliantie:
- De volumeverandering die bij een
bepaalde drukverandering optreedt:
Luchtwegweerstand:
- Vormt 80-90% van te overwinnen weerstand
- Door wrijving ademgas in de luchtwegen
- Bij laminaire stroming te bepalen uit:
Veranderingen tijdens ventileren:
Belangrijk om oorzaak en gevolg uit elkaar te houden!!!
- We beginnen met het oprekken van de
thoraxwand. En het afvlakken van het diafragma.
Resultaat van een grote thorax wand = een
velaging van de pleurale druk. Tweede plaatje
- Daarna gaat de alveolaire druk omlaag. Laatste
plaatje
- Daardoor gaat er lucht stromen en dat leidt tot
een volume verandering. bovenste plaatje
- Na inademing -8 cm Water
- Eindigen met 0.5 L
Benauwdheid = voelen alsof je niet genoeg lucht krijgt, neiging om vaker te ademen/ dieper
adem te halen. meer ademarbeid verrichten dan normaal.
Bij verkoudheid wordt de weerstand hoger. De ellips wordt breder. Je moet meer
ademarbeid verrichten dan normaal dus kan je je benauwd voelen.
Het ademminuutvolume:
Getallen to know
Percentage zuurstof in de lucht: 20,93%, voor rekenen vaak 1/5 = 20%
In de inademingslucht:
- PIO2 = 0.2093 . (760-47) = 150 mmHg
- PICO2 = 0 mmHg
In de alveolaire lucht:
- PAO2 = 100 mmHg
- PACO2 = 40 mmHg
Zuurstof:
Partiële ingeademde lucht = 150 mmHg
Partiële Alveolaire lucht = 100 mmHg
Partiële arteriele zuurstof spanning in bloed = 95 mmHg
Partiëe veneuze zuurstofspanning in bloed = 40 mmHg
CO2:
Partiële ingeademde lucht = 0 mmHg
Partiële alveolaire lucht = 40 mmHg
Partiële arteriele zuurstof spanning in bloed = 40 mmHg
Partiëe veneuze zuurstofspanning in bloed = 46 mmHg
HC8: Ademen op hoogte
Hierdoor komt dus de A-a gradënt. Dus en door regionale verschillen en door R-L shunts.
z.o.z
Zuurstof transport:
- Meeste zuurstof wordt gebonden aan
hemoglobine
- 197 ml aan zuurstof wordt vervoerd via
hemoglobine = 98,5 %
- De rest is vrij opgelost = 3 ml = 1,5%
- Bovenstaande is standaard tekstboek
persoon
Haldane effect: zuurstof drijft CO2 uit het bloed, komt door hoge zuurstof spanning.
Sensoren:
Chemosensoren:
- Centraal
- Perifeer
Overige sensoren:
- Rekreceptoren: Hering-Breuer reflex
- Gewerichts- en spierreceptoren
- Pijn- en temperatuursensoren
- Voor prikkelende stoffen
- Etc.
Hyperventilatie:
- Grotere ventilatie dan nodig om de PaCO2 op zijn normaalwaarde te houden
- Onder 35 PCO2 / 40 PCO2
Hypoventilatie:
- Kleinere ventilatie dan nodig om de PaCO2 op zijn normaalwaarde te houden
- Boven 45 PCO2 / 40 PCO2
Zegt niets over ademfrequentie en/ of de PaO2
Oorzaken hypoventilatie:
1. Barbituraten, morfine
2. Encefalitis, trauma
3. Spinal cord injury (ruggenmergletsel)
4. Poliomyelitis (celkernen motorneuronen probleem)
5. Guillain-Barre, diftherie (probeem met axonen van de motorneuronen)
6. Myasthenia Gravis (probleem met de neuromusculaire overgang)
7. Progressieve spier sdystrophie (ALS)
8. Kyfoscoliose (extreme bolle buiging in rug, oud vrouwtje moeite om borstkas op te
rekken) (moeten vaak snachts aan de zuurstof om dag door te komen)
9. Epiglottitis, OSAS, (afgesloten, dichtgedrukte luchtpijp/ ademweg.)
10. Uitputting
Arteriële ademgassen blijven dus best stabiel. We passen ons heel snel aan.
Veranderingen op hoogte
- De luchtdruk neemt af op grotere oogte.
- De partiele gasdruk:
o Dezelfde percentages
o Lagere partiele drukken van O2, CO2 en N2
Risico’s op hoogte
- Acute Mountain Sickness (hoogteziekte)
- High Altitude Pulmonary Edema (HAPE)
- High Altitude Cerebral Edema (HACE)
Indicatorverdunnings-methode:
- Indicator A intraveneus toedienen
- Wachten tot ‘steady state’ ontstaat in B
- Volume B = hoeveelheid indicator in A/ concentratie B
Vereisten indicator:
- Is niet toxisch
- Wordt niet metabool omgezet of gesynthetiseerd
- Verspreidt zich snel en gelijkmatig
- Verlaat de ruimte niet tijdens de bepaling
- Wordt na de bepaling vlot uitgescheiden
- In: 28 Liter
- Ex: 15 Liter
Osmolariteit
- Aantal opgeloste deeltjes per liter water
- Plasma-osmolariteit vooral bepaald door:
o [Na], [glucose] en [ureum]
- Bedraagt normaal 280-310 mosmol/l:
o (2[Na]+ [glucose] + [ureum])
Waterbalans
osmoregulatie
Karakteristiek osmo-regulatie:
- Osmo-regulatie is regulatie van de waterbalans
- Regulatie van de waterbalans door regulatie van de ADH-afgifte en het dorstgevoel
osmo-regulatie = H20 – regulatie
Stoornissen in de osmo-regulatie
- Verminderde ADH productie
o B.v centrale diabetes insipidus
- Verminderde gevoeligheid voor ADH
o B.v nefrogene diabetes insipidus
Karakteristiek volume-regulatie
- Volume-regulatie is regulatie van het gedetecteerde ECF volume
- Regulatie van het ECF volume door regulatie van de totale hoeveelheid Na+ in het
lichaam
volume regulatie = Na+ regulatie
Stoornissen in de volumehuishouding
- Oedeem:
o Lokaal of gegeneraliseerd
o Door: veranderde Starling krachten in weefselcapillairen
- Volumetekort:
o Bloedverlies
o NaCl-verlies:
Niet-renaal: enteraal, derde ruimte, huid en luchtwegen (NaCl excretie
via urine zeer laag)
Renaal: bijnierinsuff, nierinsuff, overmaat diuretica, (NaCl excretie via
urine gemiddeld of hoog)
Let op!!!!!
De volumeregulatie overheerst de osmoregulatie
HC10: Zuren en base
Wat is zuur?
Een molecuul dat makkelijk een H+ afgeeft. H+ in een oplossing (bloed) gaat omhoog
Wanneer H+ makkelijk afsplitst in een oplossing
Voorbeeld: HCl (zoutzuur, maagzuur, pH = 0.8), H2CO3 (carbonzuur),
aminozuren (COOH groep), melkzuur (C3H6O3) pyruvaat (na de glycolyse)
Zuur-base balans
- H+ ion is van groot belang
- Concentratie H+ beïnvloed:
o Chemische reacties
o Vorm en functie van enzymen en cellulaire eiwitten
o Stabiliteit van de cel
Belangrijke vergelijking
H+ productie – anaeroob metabolisme
- Splitsing van ATP
- Omzetting pyruvaat melkzuur lactaat en H+
Reactie op pH verandering
Inspanning = daling pH = lichaam reageert met buffers (bicarbonaat!!!, fosfaatgroepen)
Reactie op pH veranderingen:
1. Buffers (direct)
2. Ventilatie (minuten)
3. Nieren (uren)
Buffers = first line of defense tegen pH daling in spieren bij aanspanning. Weer die formule.
Buffers en transport H+
- Sodium-hydrogen exchanger (NHE)
- Monocarboxlate transporters (MCT) - belangrijk bij hoge intensiteit
Voor tentamen: weet welke mechanisme er zijn, wat ze doen, wat je ziet.
pH regulatie – nieren
in steady state