Professional Documents
Culture Documents
1samenvatting Grondslagen Van de Marketing Hele Boek
1samenvatting Grondslagen Van de Marketing Hele Boek
HOOFDSTUK 2 8
HOOFDSTUK 3 13
HOOFDSTUK 4 20
HOOFDSTUK 5 26
HOOFDSTUK 6 29
HOOFDSTUK 7 34
7.1 WAT IS EEN PRODUCT? 34
7.2 TYPEN CONSUMENTENPRODUCTEN 35
7.3 ASSORTIMENTSBELEID 36
7.4 MANAGEMENT VAN DE PRODUCTLEVENSCYCLUS 37
7.5 PRODUCTKWALITEIT EN KLANTENSERVICE 38
7.6 MERKENSTRATEGIE 40
7.7 VORMGEVING EN VERPAKKING 41
HOOFDSTUK 8 43
8.1 WAT IS EEN NIEUW PRODUCT? 43
8.2 REDEN VOOR PRODUCTONTWIKKELING 44
8.3 ONTWIKKELEN VAN NIEUWE PRODUCTEN 45
8.4 ORGANISATIE VAN DE PRODUCTONTWIKKELING 47
8.5 WAAROM PRODUCTEN AANSLAAN OF MISLUKKEN 47
8.6 DIFFUSIE VAN INNOVATIES 48
HOOFDSTUK 9 49
9.1 WAT IS MARKETINGCOMMUNICATIE 49
9.2 COMMUNICATIE BELEID: DOELGROEPKEUZE 52
9.3 COMMUNICATIEDOELSTELLINGEN FORMULEREN 53
9.4 HET COMMUNICATIEBUDGET VASTSTELLEN 57
9.5 COMMUNICATIEMIX BEPALEN 58
9.6 PUBLIC RELATIONS 59
HOOFDSTUK 10 60
10.1 ROL VAN RECLAME 60
10.2 SOORTEN RECLAME 61
10.3 RECLAME PLANNING 61
10.4 RECLAMESTRATEGIEËN 62
10. 6 MEDIASELECTIE 64
10.7 METEN VAN RECLAME-EFFECTEN 65
10.8 RECLAMEBUREAUS EN DE RECLAMEWERELD 66
10.9 SPONSORING 67
HOOFDSTUK 13 86
13.2 DISTRIBUTIE ANALYSE 87
13.3 KANAALLEIDERSCHAP EN –MANAGEMENT 89
13.4 GROOTHANDEL 91
13.5 MARKETINGLOGISTIEK 91
HOOFDSTUK 14 93
14.2 DETAILHANDELSVORMEN 93
14.3 ONLINE MARKETING 95
14.4 FRANCHISING 96
14.5 TRADE MARKETING 97
14.6 DETAILHANDELSMARKETING 97
HOOFDSTUK 15 99
15.2 MONDIALE MARKETINGOMGEVING 100
15.3 ENTREESTRAGIEEN 102
15.4 STANDAARDISEREN OF AANPASSEN 103
Hoofdstuk 1
Marketing omvat alle activiteiten die de koper en verkopen bij elkaar brengen.
Doel van marketing -> De klant zo goed te leren kennen en te begrijpen dat het product
precies is wat hij of zij zoekt.
Het gaat in de marketing niet alleen om een uitgekiend product maar ook om de juiste
distributie kanalen, een gunstige prijs en de beste promotie campagnes. Deze factoren
vormen samen de marketingmix -> 4 P’S, 3 R’S
Definitie van marketing: Marketing omvat de –op de markt afgestemde- ontwikkeling, prijs
bepaling, promotie, distributie van producten, diensten of ideen en alle andere activiteiten
die de klanten toegevoegde waarde bieden. Deze leiden systematisch tot een hogere
omzet of andere gewenste respons, een goede reputatie van de organisatie en een
duurzame relatie met de klanten, waarbij alle belanghebbenden hun doelstellingen
bereiken.
Doelgroep: Het deel van de markt waarop de organisatie zich richt en dat zij tot klant wil
maken.
Twee invalshoeken:
Marco-economische: het gedrag van bijvoorbeeld consumenten of ondernemers als groep
wordt geanalyseerd
Micro-economische: het economisch handelen van individuele huishoudingen
Commerciele economie:
• kwam pas rond 1950
• Periode waarin inkomens van consumenten stegen zodat zij luxe producten gingen
kopen
• Met behulp van sociologie en psychologie
Bartering: de rechtstreekse ruil van goederen tegen goederen (ontstaan van marketing)
Macro marketing: Het bekijken van de marketing op het niveau van de samenleving, als een
proces dat goed moet functioneren om de economische doelstellingen van de
maatschappij als geheel te verwezenlijken.
‘’De Macro omgeving draait om factoren waar een onderneming geen invloed op uit kan
oefenen. Het gaat om het landschap waarin een onderneming actief is. Een voorbeeld
hiervan is vergrijzing in Nederland. Een onderneming kan dit niet veranderen maar in haar
strategie er wel rekening mee houden. De Macro omgeving bestaat dus uit kansen en
bedreigingen die voort komen uit het landschap waarin het actief is. ‘’
Meso marketing: Ligt tussen macro en micro marketing in. Het gaat hierbij om de
gezamenlijk uitgevoerde marketingactiviteiten van bedrijven die actief zijn op de zelfde
markt. Meso marketing kan je het best analyseren in het raamwerk van de bedrijfskolom: de
reeks personen en organisaties – van oerproducent tot en met consument- die zijn betrokken
bij de productie, distributie en het verbruik van producten en diensten.
‘’De Meso omgeving draait om de factoren waarmee de onderneming niet direct maar wel
indirect op de omgeving in kan spelen. Dit is de bedrijfstak waarin het actief is. Onderzoek
hier voornamelijk factoren van de markt waarop ze actief is’’
Micro marketing: Het individuele bedrijf, en het management daarvan staat centraal.
Problemen worden geanalyseerd vanuit de optiek van de manager die beslissingen neemt.
Productieconcept -> product concept -> verkoop orientatie -> marketingorientatie -> relatie
marketing
Uitgangspunten marketingsconcept:
1. winstbijdrage
2. tevreden klanten
3. geïntegreerde aanpak
4. Breed omschreven werkterrein
5. Concurrentie analyse
6. Marktonderzoek en doelgroepkeuze
De drie R’s: Worden gebruikt door marketingmanagers om niet alleen transactie gericht te
zijn maar ook aandacht besteden aan de repuatie, de relaties en respons
Een bedrijf zal meer verkopen (een hogere respons krijgen) door een betere reputatie en/of
relatie. Hiervan is sprake bij waardering van de klant voor de leverancier (reputatie),
bevestiging van de klant dat die waardering juist was (relatie) en de extra beleving van die
goede relatie door de verdere contacten tussen de klant en de onderneming.
Waarde van Klandizie; Customer equity kan verhoogd worden door:
- de kosten van klantenwerving te verminderen
- meer klanten langer te behouden
- de winstgevenheid vergroten
Fastmoving customer goods: frequent gekochte consumptie goederen
extra informatie:
- een schakel van bedrijven die een gelijkwaardige functie in de productie of handel
van een bepaald product vervullen, heet een bedrijfstak
- Het maatschappelijk marketingconcept heeft betrekking op meer dan alleen de
individuele ethiek van de werknemers. Het heeft betrekking op het maatschappelijk
en langetermijnbesef van een onderneming. Het verplicht de organisatie tot het
maximaliseren van het positieve effect en het minimaliseren van het negatieve
effect op de samenleving.
- De centrale gedachte bij het productconcept is dat kwaliteit zichzelf verkoopt. Het
leveren van de beste kwaliteit is één van de belangrijkste doelstellingen van een
onderneming. Dit sluit goed aan bij de filosofie van de oude heer Van Kampen
Hoofdstuk 2
Managers houden zich met 4 taken bezig: analyse, planning, uitvoering en controle en
bijsturing
SBU: strategic bussiness units = Elke SBU is een min of meer zelfstandig opererend onderdeel
van een organisatie, dat een assortiment producten aan een bepaalde groep afnemers
verkoopt en zelf verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en implementatie van de strategie.
Business definition:
Bij het vaststellen van de business definition staan de behoeften van de consument centraal.
Producten en technologieën zijn tijdgebonden, terwijl behoeften blijvend zijn. Een
onderneming kan dus inspelen op de veranderende behoeften van de consument.
1. De analyse
- Richten op een bepaalde doelgroep
- Welk beleid een bedrijf kan voeren blijkt mede uit een SWOT analyse
S: strenghts
W: Weaknesses
O: Oppurtunities
T: Threats
2. Marketingsbeleidsvorming
Formuleren van marketingsdoelstellingen die uit analyse voortkomen
3. Implementatie
Hoofdpunten van marketing beleid worden omschreven in marketingplan.
Dit plan (soms marketingactieplan) omschrijft hoe we de kortetermijn doelstellingen
behalen
SWOT Analyse:
Interne analyse:
- beheersbare factoren
- betrekking op de micro of interne omgeving
- geeft inzicht in de sterke en zwakke punten in een organisatie
Externe analyse:
- omgevingsfactoren in kaart brengen
- Niet beheersbare factoren (economische recessie)
- Bepalen of iets een kans of bedreiging is voor je bedrijf
- Prognose van kansen
- Het doel van de BCG portfolioanalyse is het creëren van evenwicht tussen de verschillende
activiteiten in de portefeuille. Prioriteiten en financiële middelen kunnen zo verschuiven. SBU's
die om investeringen vragen, kunnen zo worden gefinancierd met de vrijkomende cashflow
van andere. Resource allocation is echter niet het doel maar een middel om dit doel te
bereiken. Kostenbesparing en een hoger marktaandeel zijn eventueel een gevolg.
Boston matrix:
- Hierbij plaatsen we de SBU’s van de
onderneming in een van de vier
kwadranten, afhankelijk van hun
marktaandeel ( het percentage van
de omzet op de markt waarvoor het
bedrijf verantwoordelijk is) en van de
jaarlijkse groei van de markt
- Verticale as geeft marktgroei aan
- Horizontale as geeft relatieve
marktaandeel aan
Star:
- Een SBU met een hoog (relatief)
marktaandeel op een snel groeiende
markt
- Opbrengsten en uitgaven in balans; er
is nauwelijks een positieve cashflow
Cashcow:
- SBU’s met een hoog marktaandeel op
een langzaam groeiende markt
vergen weinig nieuwe investeringen.
Met hun relatief lage productie- en
marketingskosten en hoge cashflow
noemen we deze marktleiders
cashcows
Question marks:
- SBU’s met een laag marktaandeel in
een snel groeiende markt. Deze SBU’s
vergen veel investeringen, meer dan
ze aan cash opleveren.
Dogs:
- Sbu’s met een laag marktaandeel in een nauwelijks groeiende of stagnerende
markt.
- Leveren weinig op, maar vragen ook niet veel investeringen
- Financiele balans in evenwicht
Doelstellingen met betrekking tot het beoogde marktaandeel ( Volgens BCG) -> Groeien
( build) handhaven (hold) oogsten (harvest) of afstoten (divest)
Kostenleiderschap:
(brede doelgroep)
- Bedrijf concentreert zich op het verminderen van
de productie en distributie kosten zodat het de
prijzen van standaardproducten kan verlagen (bijv.
Easyjet en ryanair)
Differentiatiestrategie:
(brede doelgroep)
- relatief hoge prijzen voor unieke producten
Focus:
(beperkte doelgroep)
- bedrijf richt zich op een klein deel van de markt
- 2 vormen van focusstrategie mogelijk
Kostenfocusstrategie: Lage prijzen die alleen mogelijk zijn door minimale kosten
Differentiatiefocus: producten en diensten die sterk verschillen van de concurrent (bijv. Tesla)
Ansoff model:
- Gericht op groeistrategie
- Vier mogelijke expansierchtingen:
Marktpenetratie, marktontwikkeling,
productontwikkeling, diversificatie
Penetratie strategie:
- Doormiddel van verkoop van bestaande
producten op bestaande markten inspelen op huidige behoeften van afnemers
- Strategie van marktverdieping
Marktontwikkelingsstrategie:
- een product sterk verbeteren of een geheel nieuw product lanceren
- Nieuwe kopers trekken die voorheen geen interesse toonden
Diversificatie strategie:
- introductie van nieuwe producten om geheel nieuwe markten te bereiken of in te
spelen op nieuwe consumentenbehoeften
Organisatie structuur: De groepering van mensen en afdelingen waaraan het bedrijf zijn
vorm ontleent, is vaak doorsslaggevend voor mate van succes
Functionele organisatie:
- Klein bedrijf/grotere onderneming die slecht een beperkt aantal producten op een
markt aanbiedt
- Basisfuncties (inkoop, productie, marketing) onder gebracht in aparte afdelingen
waarin specialisten elk verantwoordelijk zijn voor taken binnen hun eigen vakgebied
- Voordeel: eenvoudig systeem dat mogelijkheden tot specialisatie biedt
- Nadeel: Elk van de specialisten zn eigen doelstellingen hanteert die niet altijd goed
aansluiten bij die van het ondernemingsplan
Geografische organisatie:
- bedrijven die hele markt bewerken of internationaal actief zijn
- Organisatie van marketingsactiviteiten vaak op regionale basis
- Functionele specialisten richten zich op bepaalde gebieden of landen
Afnemersgerichte organisatie:
- bedrijf met totaal verschillende typen klanten of markten
- voor elke markt is een andere manager verantwoordelijk (marktmanager)
Een afnemersgerichte organisatie is met name zinvol als een onderneming duidelijk
verschillende doelgroepen bedient, die ieder met een andere strategie bediend worden.
Denk bijvoorbeeld aan een biermerk die bier zowel via de supermarkt aan de consument
verkoopt, als het uitgaande publiek bedient via het horecakanaal.
Productmanagement organisatie:
- Breedassortiment
- Voor elk product een optimaal marketingsbeleid te ontwikkelen
- Wordt gebruikt voor fast moving consumer goods, zoals tandpasta en wasmiddelen
- Voor elk product of productgroepen een productmanager (brandmanager) die
ontwikkelt voor zijn eigen product of merk een strategisch marketingsplan en
schakelt assistant product managers in die bepaalde marketingtaken voor hun
rekening nemen
Hoofdstuk 3
Intern: micro
- bedrijfsfunctie’s/afdelingen; productie etc.
- beschikbare middelen; financiele, commerciele, tecnische
extern:
- meso omgeving ; klanten, toeleveranciers, intermediairs, concurrenten,
publieksgroepen
- macro omgeving: demografisch, economisch, politiek-juridisch ecologisch,
technologisch, sociaal-cultureel
Beschikbare middelen:
- financiele ; liquide middelen van het bedrijf en de leningen die het heeft afgesloten
om de investeringen te financieren
- commerciele ; aanwezig ervaring en marketingkennis
- technische ; productiemethode
- natuurlijke ; grond en hulpstoffen
- personele ; gemotiveerd personeel, ervaren managers en vakbekwaam
relevante omgevingsfactoren
- klanten
- organisaties(concurrenten)
- gebeurtenissen (uitbreiding eu)
- ontwikkelingen
trends marketing:
1. snelheid & verandering (innovatie, social media, apps)
2. transparantie (Rol en toegevoegde waarde van iedere schakel in de bedrijfskolom
voor zowel de klanten als voor de andere partijen in die kolom duidelijk is
3. Data (online data verzamelen)
4. Globalisering
5. Nieuwe werken (altijd beschikbaar)
6. Content
7. Mobiele hulpmiddelen (Smatphones, tables etc. Inspelen op de klant, aanbiedingen
als je winkel inloopt)
8. Individualisering (klant staat centraal, persoonlijk contact, elke klant persoonlijk
aangesproken worden)
Branche: groep organisaties die grote overeenkomsten vertonen ten aanzien van de
productietechniek of de producten die ze maken
Klanten.
Vier afnemersmarkten
• consumentenmarkt
personen, gezinnen,huishoudens die producten en diensten kopen voor hun eigen
consumptie of gebruik
• Industriële markt
Organisaties die producten en diensten kopen in het kader van hun
bedrijfsuitoefening; meestal om er andere producten mee te produceren en die met
winst te verkopen
Bijv. Papierfabriek koopt bomen om tijdschrift papier van te maken
• Intermediaire markt
tussenhandel ( winkels en groothandels) Organisaties die producten kopen en ze
onbewerkt weer doorverkopen met als doel winst maken.
• Institutionele markt
Grootverbruikers, zoals ziekenhuizen/scholen/sportverenigingen. Not-for-profit
organisaties
Toeleveranciers:
Leveranciersmarketing (inkoopmarketing) = Analyseren van de leveranciers
Achterwaardse integratie: een distribuant neemt een toeleveringsbedrijf over op gaat zelf de
inkoop van bijvoorbeeld grondstoffen regelen
Intermediairs:
= personen of bedrijven die een schakel vormen tussen producenten en consumenten en
die, als tussenpersonen, bemiddelen of diensten verlenen bij het tot stand komen van
ruiltransacties tussen aanbieders en afnemers
Nut= mate waarin een product of dienst kan voorzien in de wensen en behoeften van de
klant
Concurrententen
Interne bedrijfstak concurrentie: speelt zich binnen een bedrijfstak af
Externe bedrijfstak concurrentie: speelt buiten de bedrijfstak af
- generieke concurrentie: vindt plaats tussen alternatieve productgroepen die kunnen
voorzien in dezelfde behoefte van de consument. (concurrentie tussen bier wijn en
whisky)
- Behoefte concurrentie: speelt zich af tussen verschillende soorten behoeften
waaraan de consument bereid is geld aan uit te geven. -> wordt ook wel
budgetconcurrentie genoemd (uitgaan vs huis verbouwen)
Concurrentie analyse:
- primaire concurrentie (tussen merken)
- sencundaire concurrentie ( tussen producten)
Publieksgroepen:
Personen, bedrijven en andere organisaties die belang hebben bij de wijze waarop het
bedrijf bepaalde doelstellingen verwezenlijkt en daarop ook invloed uitoefenen
Macro omgeving.
DESTEP:
D: Demografisch
E: Economisch
S: Sociaal culturele factoren
T: technologische factoren
E: ecologisch/milieu
P: Politieke juridische factoren
D = Demografische factoren.
= beschrijving van het volk
- bevolkings
- huishoudens
- koopkracht
Urbanisatiegraad: het percentage van de bevolking dat in steden woont
E = Economische factoren.
Koopkracht consument daalt door economische crisis (triple dip recessie) 3e keer sinds 2009 in
NL)
- Primaire culturele waarden: beïnvloeden iemands houding ten opzichte van het huwelijk,
seksualiteit, kinderen, godsdienst en werkmoraal. -> lange termijn
- Secundaire culturele waarden: directe invloed op hoe consumenten bepaalde merken zien
en welke producten en diensten zij gebruiken ( bijv. Kleding, vrijetijdsbesteding,
eetgewoonten) -> veranderd veel sneller
T = Technologische factoren:
innovatie: ontiwkkeling van een nieuw product of nieuwe procedure
Nieuwe technologien kunnen leiden tot
- nieuwe productiemethoden (lasrobots)
- Verbetering van bestaande producten
- Ontwikkeling van nieuwe producten en diensten
- Betere dienstverlening
- Efficiënte distributiesystemen
- Nieuwe markten
E = Ecologisch / Milieufactoren:
- aandacht voor milieu neemt toe
- bedrijven letten meer op ecologische of fysiekefactoren(milieufactoren)
- maatschappelijk verantwoord ondernemen
P = Politiek-juridische factoren:
Bedrijf heeft altijd te maken met bijv. wetten en voorschriften die het marketingbeleid raken
Ethiek:
- Hangt samen met hoe je als bedrijf in de wereld wilt staan, wat je wilt uitstralen en waar je
zelf je grenzen legt.
- als marketeer moet je inschatten wat de consequenties zijn van jou acties
Een handeling kan pas ethisch worden beschouwd als men niet alleen de wetgeving en de
niet in wet vastgelegde maatschappelijke normen en waarden in de besluitvorming betrekt,
maar ook de eigen ethische principes
Het ethisch gedrag en morele principes van een manager worden beïnvloed door drie
factoren;
1. De cultuur en normen van de maatschappij
2. De gewoonten en gedragscodes van de bedrijfstak en de corporate culture
3. Verwachtingen van de onderneming
Maatschappij: iemands morele normen zijn mede gevormd door de cultuur waarin deze is
opgegroeid -> normen en waarden
Bedrijfstak -> Gedragcodes die grenzen aangeven tussen zuiver concurrend en onethisch
gedrag
Onderneming -> organisatie cultuur van de onderneming
Maatschappelijke verantwoordelijkheid; plicht van een bedrijf tot het maximaliseren van zijn
positieve effect en het minimaliseren van zijn negatieve effect op de samenleving
Output / cons.
Input/ stimuli Black box gedrag
Koopbeslissing proces: reeks stappen die consument neemt bij beslissing om product te
kopen -> bestaat uit 5 fasen
1. Probleemherkenning
2. Informatie zoeken
3. Evalueren van alternatieven
4. Aankoopbeslissing
5. Evaluatie na aankoop
Probleem herkenning:
- Marketingsinspanningen (reclame)
- Fysiologisch prikkel (dorst)
Informatie zoeken:
- Intern zoeken : Consument tast in zijn geheugen opgeslagen kennis om na te gaan
wat hij al over het product of de dienst weet
- Extern zoeken: Persoonlijke bronnen, openbare bronnen, commerciele bronnen,
ervaringsbronnen
Aankoopbeslissing
- Koopintentie (zijn plan om het product in de nabije toekomst te kopen)
- Situationele factoren (Fysieke, sosiale omgeving van de koper beinvloeden
koopgedrag)
Evaluatie na aankoop
- Cognitieve dissonantie (Onaangenaam gevoel van twijfel na het nemen van een
moeilijke beslissing)
- Rationalisatie (manier om cognitieve dissonantie te verminderen -> doormiddel van
pluspunten van het product te benadrukken en de minpunten te vergoelijken)
Uitgebreide besluitvorming:
- Uitgebreid probleem oplossend aankoopgedrag
- High involvement producten (aanschaf van groot belang)
- Zelfbeeld/zelfconcept
- Grote aankopen bijv. Auto’s, huizen
- Doorloopt alle fasen in besluitvormingproces
Beperkte besluitvorming:
- beperkt probleemoplossend aankoopgedrag
- regelmatige gekochte goederen of diensten bijv. Huishoudelijke apparaten, uiteten
etc.
- Doorloopt niet alle fasen in besluitvorming proces
Routine aankoopgedrag;
- Eerdere ervaringen met product of merk
- Impuls aankoop -> spontaan gekocht
Persoonlijke omstandigheden:
- Demografische kenmerken
Leeftijd, inkomen, geslacht etc.
- Lifestyle
AIO variabelen, activiteiten, interesses en opinies
Zelfconcept – actuele zelf/ ideale zelf
Psychografische aspecten
- Situationele invloeden
Plaats van de aankoop
Vijf situationele factoren:
1. aankoopreden
2. fysieke omgeving
3. sociale omgeving
4. tijd
5. toevalligheden
Psychologische factoren:
interne factoren
- behoeften en motieven
motieven komt voort uit biologische behoeften, manifeste behoefte = bewust van de
behoeften
Drive = innerlijke kracht motiveert consument iets te doen
Motivatie = innerlijke drank (prikkel) om behoefte te bevredigen
Geconditioneerde reflex = drang om bij een groep te horen
Perceptie:
= proces waardoor iemand (via welke van vijf zintuigen dan ook ) informatie verzamelt,
ordent en interpreteert en daardoor een zekere betekenis aan zijn omgeving toekent.
• Subjectief (Iedereen bekijkt alles anders dan de rest, aparte belevingswereld maakt
ieders perceptie subjectief en uniek
• Cumulatief (Externe stimilu, zoals reclame -> hoe vaker een prikkel of signaal
ontvangen wordt – liefst via verschillende media of communicatie kanalen – hoe
groter de kans dat het goed wordt gezien en geinterpreteerd
• Selectief
Selectieve perceptie: informatie wordt gefilterd in hersenen, zodat maar een klein
deel ervan wordt waargenomen, begrepen en onthouden
Selectieve blootstelling: Consumenten stellen zich niet bloot aan alle media of andere
stimiuli (mensen die nooit tv kijken worden nooit geconfronteerd met tv reclame)
Selectieve aandacht: niet alle informatie dringt tot ons door
Selectieve interpretatie: mensen hebben de neiging om alleen te zien wat ze willen
zien en te horen wat ze willen
Selectieve herinnering: meestal onthouden consumenten uit de productinformatie
die ze hebben gezien alleen wat ze willen onthouden: de feiten die relevant zijn voor
hun probleem of beslissing
Leerprocessen.
2. Cognitief leren:
Cognitie staat voor kennen, weten en begrijpen, ofwel het kunnen oplossen van
problemen zonder directe ervaring
- aankoop met hoge betrokkenheid
Persoonlijkheid:
- geheel van ervaringen en gedragseigenschappen
- invloed op aankoop
Attitudes:
De –aangeleerde of op ervaring gebaseerde- neiging om op een consequente manier te
reageren op een bepaalde idee of ander attitude object, zoals een product, merk, bedrijf of
een persoon
Drie dimensies:
1. Cognitieve component = iemands kennis en opvattingen over een product of ander
object (is het duur? Is de kwaliteit goed)
2. Affectieve component= emoties en gevoelens ten opzichte van het object (is het
merk goed of slecht? Staat het leuk?)
3. Conatieve component= beoogde en feitelijke gedrag met beterkking tot het object
(zal ik het product wel kopen? Kies ik voor mijn favoriete merk?)
Sociale aspecten.
Cultuur
= geheel van waarden gewoontes ideeen attitudes en symbolen die leden van een
gemeenschap hebben ontwikkeld om aan hun gedrag en levenswijze vorm te geven
- aangeleerd
- Door opvoeding etc aanvaren mensen meeste gedragsregels als vanzelfsprekend ->
socialisatie
- Bestaat uit verschillende subculturen
Sociale klasse
- welstandsklasse
- opleiding, beroep, bronnen van inkomsten, bezittingen, persoonlijke prestaties,
sociale contacten, waarden en attitudes
- Multidimensionaal
- Sociale klasse ; min of meer permanente en homogene groep mensen met
vergelijkbare waarden interesses lifestyle en gedrag waarbij het onderscheid tussen
de diverse maatschappelijke lagen is gebaseerd op sociale status en waardering
Referentiegroepen
= groep mensen die veel invloed heeft op iemands attitudes en gedrag
4 typen referentie groepen:
1. Lidmaatschapsgroepen
Referentiegroepen waarvan de consument deel uit maakt (gezin, collega’s, vakbond
etc.)
2. Automatische groepen
Je hoort bij bepaalde groep op basis van leeftijd, burgelijke staat, geslacht,
nationaliteit, werkzaamheden
3. Aspiratie groep
Een groep waartoe iemand niet behoort maar waarnaar wel zijn aspiraties uitgaan,
hij zou er graag deel van uit willen maken (popgroepen)
Hoop om ooit deel te maken -> anticiperende socialisatie
Als iemand zich associeert met 1 persoon -> Referentie persoon/opinie leider
4. Dissociatiegroep
men zet zich er tegen af en wil er geen lid van worden
Een referentiegroep is situatiegebonden
Gezinsinvloeden
Consumptie in huishouden wordt bepaald door gezinsstructuur
Fase waarin een gezin zich bevind – gezinslevencyclus
Decision making unit (DMU) tijdelijke of permanente groep personen, afkomstig uit
verschillende afdelingen van de organisatie die bij de aankoopbeslissing betrokken zijn.
Rollen in de inkoopgroep:
- Initiator
Persoon die het koopproces in gang zet door als eeste in te zien dat het bedrijf tot
een aankoop moet overgaan
- Beinvloeder
Helpen van formuleren van de technische specificaties of door bruikbare informatie
te geven voor het evalueren van de alternatieven
- Gatekeeper
Contactpersoon die de stroom van informatie over leveranciers beheerst
- Beslisser
Persoon die het product uiteindelijk uitkiest
Straight rebuys = routine aankopen
New task koopsituaties -> complexe aankopen, iemand van een eigen afdeling
- inkoper
Bevoegd om een leverancier uit te kiezen en is formeel verantwoordelijk voor het
resultaat
- gebruiker
gaat werken met het product
Drie typen koopsituaties:
- New task (vergelijk baar met uitgebreide besluitvorming)
Een nieuwe, of unieke koopsituatie
- Modified rebuy (vergelijkbaar met beperkte sluitvorming)
Als een bedrijf als eerder een bepaald product heeft aangeschaft maar zich voor
een volgende aankoop wil orienteren op potentiele leveranciers die een hogere
kwaliteit, lagere prijzen of een snellere levertijd bieden, of als het van plan is om de
productspecificaties aan te passen
- Straight rebuy (vergelijkbaar met routinekoopgedrag)
Ongewijzigde heraankoop
Hypothese: omschrijft wat we verwachten dat er gaat gebeuren of welke relatie er naar we
aannemen tussen twee factoren bestaat
5.2 marktonderzoekproces
Tweede stap: ontwikkelen van onderzoeksplan waaruit de onderzoeks opzet (hoe het
onderzoek wordt uitgevoerd) blijkt.
Verkennend/exploratief onderzoek
Doel= voorlopige verklaring voor het probleem vinden
Kwalitatief onderzoek: kleinschalig voor onderzoek dat geen ja en nee antwoorden oplevert
maar diepgaande reacties en meningen van respondenten inventariseert over een
onderwerp, zonder dat dit in getallen wordt uitgedrukt
Steekproef: een groep elementen die uit de populatie wordt getrokken om inzicht te krijgen
in de eigenschappen van de hele populatie
1. enquete
• schriftelijk (nadeel: non respons)
• mondeling (face to face meest betrouwbaar)
• telefonisch
• online
2.motivatie onderzoek
Doel: gevoelsmatig inzicht te krijgen in motieven, denkwijze en onderbewustzijn van het
individu
3.observatie
observeren van feitelijk gedrag van consumenten zonder hen te ondervragen.
Wordt gebruikt om inzicht te krijgen in het koopgedrag van winkelende klanten in
supermarkten of warenhuizen
4.experiment
• Interne bedrijfsgegevens
• Marketing intelligence
Cruciale bron: medewerkers van eigen bedrijf die bijvoorbeeld op beurzen geregeld
contacten onderhouden met kanten leverancier en intermediairs
• marktonderzoekgegevens
• online databanken
Datamining: toepassen van methoden en technieken zowel afkomstig uit de statistiek als uit
het veld van kunstmatige intelligentie – om met behulp van super snelle computer in grote
databases relevante verbanden en patronen in het koopgedrag van diverse groepen
klanten te ontdekken
5.4 testmarketing.
Testmarkt: op de markt brengen van een bepaald product in een bepaald gebied dat
vergelijkbaar is met de markt
Doelen tekstmarketing:
- commerciële levensvatbaarheid van een product of dienst inschatten (afzet)
- het succes van het promotiebeleid te voorspellen
Testmarketing eisen:
- representatieve markten/gebieden
- normale distributie en promotiemogelijkheden aanwezig
- afgesloten geheel
- niet te kostbaar
- gedrag concurrrentie (spionage, sabotage, huismerken)
- voorzichtige interpretatie uitkomsten
- duurtest
voor multinationals: vaak alleen promotie test (product staat vast)
me-too-product: een imitatie versie van een succesvol product
Hoofdstuk 6
concrete markt: trefpunt waar aanbieders en afnemers bij elkaar komen om producten te
verhandelen
- consumenten markt
- zakelijke markt
- institutionele markt
- overheidsmarkt
!
marktarena: bedrijven die dezelfde producten verkopen
potentiele markt: schatting van de maximale verkopen van het product of dienst in de
gehele markt in een bepaalde periode bij een optimale marketinginspanning van alle
aanbieders
Drie deelmarkten
6.2 marksegmentatie
Marktsegmentatie:
• Het opsplitsen van de totale markt, voor een product in keinere, homogene
deelmarkten
• Zodoende kan je de 4 p’s afstemmen en wensen van dat segment
• Omdat smaken nou eenmaal verschillen
Segmentatie:
Zoals mode vrouwen, 13-64 jaar:
• de ragegevoelige
• de trendgevoelige
• de behoudende
• de winkelhaatster
• het mode passieve typen
Marktsegmentatie:
Segmenteren -> doelgroepbepaling -> positionering
Marktonderzoek verkleint kans op kannibalisatie -> als een bedrijf de omzet van zijn
bestaande producten ziet teruglopen als gevolg van de introductie van een nieuw
(soortgelijk) product dat de kopers kennelijk als substituut zien.
- Demografische criteria
- Geografische criteria
- Psychografische criteria
- Gedrags/gebruik criteria
Demografische criteria:
• Sociale klassen (theaters)
• Inkomen
• Leeftijd (snoep)
• Sexe m/v (tijdschriften)
• Gezinslevenscyclus (blije doos)
• Ras (Cosmetica)
Geografische criteria:
• Cultuur/tradities (voedsel)
• Gemeentegrootte (bioschopen)
• Bevolkingsdichtheid (urbanisatiegraad)
• Postcode
• Klimaat
Psychografische criteria:
* Benefitssegmentatie (Nut wat je hebt bij een bepaald product, bijv. Tandpasta)
• Persoonlijkheid (agressif type draagt andere kleding_
• Levensstijlsegmentatie(intersses, opinies, AIO variabelen
Gedrags/gebruikscriteria:
• Verbruik (heavy-users, light users, en niet-gebruikers)
• Merkentrouw
• Koopbereidheid
6.4 marktbewerkingsstrategien
3 basisstrategieën: (belangrijk)
Marketingmix
ale markt
Voor heterogene producten kies je uit:
Geconcentreerde marketing:
Een bedrijf beperkt zich tot 1 marketingmix waarmee we ons richten op 1 of enkele
segmenten.
Marktingmix
Niche strategy: het richten op 1 segment in de markt
me Marktsegme
nd B Gedifferentieerde marketing:
Een bedrijf kan ervoor kiezen om de verschillende segmenten op de markt te bewerken
met verschillende marketingmixen (autofabrikanten)
rktsegme
nt C
Doelgroepsbepaling
6.5 positioneringsstrategien
Positionering: Plaats van een merk binnen een segment heet positionering
Het is het realiseren van een ‘breinpositie’ van een merk in de perceptie van afnemer t.o.v.
vergelijkbare concurrenten
3 strategien:
1. boodschap koppelen aan bestaande producten of merken waarme de consument
al vertrouwd is (kellog’s : de pap die krak zegt)
2. concurrentie in het brein van de consument te herpositioneren (miele, er is geen
betere)
3. positie werven die nog niemand claimt. (coca cola, the real thing)
Positioneringgrafiek
(perceptual mapping)
Resultaten van marktonderzoek in kaart brengen om te zien wat de positie is van het eigen
product en die van concurrenten.
Overpositionering: Een te strak afgebakend misleidend imago waardoor een deel van de
doelgroep zich niet aangesproken voelt
Onderpositionering: een te vage positie waardoor het merk zich niet van andere producten
onderscheidt
Herpositionering.
= Proberen voor een bestaand merk een nieuw imago in het brein van de afnemers te
creëren
redenen om te herpositioneren:
- als een bedrijf zijn marktbewerkingsstragie of de keuze van doelgroepen wijzigen
- niet effectieve positionering
- stagnerende markt
herpositionering is meestal moeilijker en kostbaarder dan het positioneren van een nieuw
product. Omdat dit vraagt om een verandering in de huidige mening van de consument
Hoofdstuk 7
Product: ‘een combinatie van tastbare en niet-tastbare eigenschappen waarmee een artikel of
dienst in een bepaalde behoefte van een klant voorziet’
Kernproduct (core
product/core benefit) :
probleem oplossen, Wat
koopt de klant nu
eigenlijk? Bijv.
Thuisbioscoop -> plezier
Tastbaarproduct (actualproduct): kwaliteitsniveau, verpakkering, vormgeving etc.
Uitgebreidproduct (augmentendproduct): niet-tastbare, psychologische voordelen
2 typen producten:
- consumentenproducten
Verkocht aan individuele klanten en gezinnen (finale afnemers)
- zakelijkeproducten
(industriele producten)
Convenience goods:
• vaak koopt, weinig inspanning
• zeep, benzine melk
• Distributie intensief; goede bereikbaarheid
• Routine beslissing
• Massacommunicatie
Shoppingproducts:
• Beperkte/uitgebreide besluitvorming
• Camera’s, vloerbedekking, fietsen
• Distrubitie groot
• Persoonlijke verkoop en reclame; nadruk op productdifferentiatie
Specialty products
• Bereid er meer geld aan uit te geven
• Bijv. Auto’s of diensten
• Hoge betrokkenheid
• Beperkte en exclusieve disributie
• Gerichte communicatie
• Hoge merktrouw
Unsought products:
• koopt om een probleem op te lossen
bijv. Uitvaartverzekering
Andere productindelingen:
• penetratiegraad
• brutomarge
• servicegevoel
Duurzame goederen (durables) : auto’s etc. Gedurende een lange periode herhaaldelijk worden
gebruikt, marge is relatief hoog, betrouwbare service en deskundig advies belangrijk
Niet duurzame goederen (verbruiksgoederen): relatief korte levensduur, frequent gekocht, lage
winstmarge. Bijv. Kleding etc
Diensten: ontastbaar
7.3 assortimentsbeleid
20/80 regel: regel die stelt dat circa 20 procent van de gevoerde artikelen zorgt voor ongeveer 80
procent van de totale omzet
➔ deze 20% vormt het kernassortiment (bestaat uit artikelen met hoge omloopsnelheid)
➔ resterende 80% is randassortiment (relatief lage omloopsnelheid)
• trading-down:
goedkoper, kwalitatief minder goed product toe te voegen aan je assortiment (Mercedes die
kleinere goedkopere auto’s maakt
Risico: kannabalisatie (waarop de kans groot is als het nieuwe artikel zich in de ogen van de
consument niet duidelijk van de rest onderscheidt)
Risico: imago aantasten
• Line-filling
Producten binnen productlijn en prijsrange aanbieden op een andere manier, andere trucs
toepassen (online)
• Merkextensie:
Gebruik van gevoerde merknaam voor nieuw product in andere productgroep en
productcategorie (porsche zonnebril)
Productlevenscyclus:
Levenscyclus:
1. Introductie
➔ primaire vraag stimuleren: Het maakt dan reclame voor productsoort
➔ Daarna secundaire vraag stimuleren: gericht op eigen merk
2. snelle groei
3. afnemende groei
➔ vrijwel alle potentiele kopers kennen het product en hebben het aan het eind van deze
fase minstens een keer geprobeerd of gekocht; maximale penetratiegraad bereikt
4. volwassenheid
➔ Marktverzadiging
➔ Shake out; zwakste bedrijven gooien de
handdoek in de ring. Fusies en
overnamens komen geregeld voor
5. Neergang
➔ oorzaken: Veranderingen omgeving,
veranderde smaak of waarden van
consumenten, doorbraak nieuwe
technologie
➔ Kosten per eenheid nemen toe
➔ Soms verlaten veel concurrenten de
markt, waardoor de resterende
leverancier op winstgevende wijze hun
producten blijven verkopen ->
terugtrekkingstrategie
Actie marketeer:
Als het een bedrijf lukt om de levenscyclys te verlengen voordat de omzet in de volwassenheidsfase
begint te dalen onstaat er een Envelopcurve
(figuur 7.5)
Strategie van recycling: recycling omvat innovatie en een intensief gebruik van promotie om een
nieuwe levenscyclus te creëren voor een product zich in de neergangfase bevindt
Andere manieren :
• aanpassen van het fysieke product is een van de manieren om verkoop van in een afzet
teruglopend product te stimuleren
• Herpositioneren doormiddel van een uitgebreide reclame campagne
Six Sigma:
Kwaliteit management systeem om klanten tevreden te stellen met producten en diensten die bijna
perfect zijn, als gevolg van het systematisch verbeteren van operationele prestaties van een
organisatie.
➔ om zo’n hoog kwaliteitsniveau te bereiken mag een bedrijf maximaal 3,4 defecten per
miljoen producten toelaten; dat is de waarde van 6 sigma; een foutenmaat, en een
symbool in het streven naar perfectie
➔ Om six sigma toe te passen moet het bedrijf precies weten wat de klant wilt
Consumentenkwaliteit: houdt verband met de afgeleide vaak niet-tastbare kenmerken van een
product die consumenten verwachten en belangrijk vinden
➔ subjectieve eigenschappen als smaak geur en status(representatiewaarde) Merkimago
vormgeving en het bedienings of gebruiksgemak (de ergonomische kwalitet)
Iso 9000-norm
Garantie: schriftelijke verklaring van wat een leverancier belooft te doen als zijn product binnen
een bepaalde periode na de aankoop defect raakt of niet naar behoren functioneert.
Belangrijk bij:
➔ technisch ingewikkelde producten met een lange levensuudr (espressoapparaten)
➔ producten die worden verkocht in de verpakking (tablets)
➔ Producten waarbij de reputatie van het merk of leverancier negetief is
Service: Elke vorm van dienstverlening voor, tijdens of na een aankoop die het gemakkelijker voor
klanten maakt om het product te verkopen en te gebruiken en de kans op herhalingsaankopen
vergroot en die een bedrijf levert om zijn productaanbod te onderscheiden van dat van
concurrenten en met zijn klanten een duurzame relatie op te bouwen. Je onderscheidt service in
drie fasen:
➔ Voor de aankoop (demonstraties, hulp bij ontwerp en begroting,proefplaatsing
➔ Tijdens de aankoop (technisch advies, hulp bij financiering en kredietverlening)
➔ Na de aankoop (stipte levering, installatie, controle, training, onderhoud en reparatie
Satisfiers:
➔ Dingen die voor ‘satisfaction’ zorgen
➔ In de zin van elementen van een product, die de kwaliteit ervan – in de ogen van de
afnemers- sterk verhogen en een belangrijke reden vormen om het product te kopen
Als steeds meer bedrijven deze elementen aan hun product toevoegen en consumenten eraan
gewend raken dan wordt zo’n satisfier een:
Dissatisfier:
➔ Het ontbreken ervan in een product wordt dat ervaren als een kwaliteitsverlies en reden
voor de consument om dat merk niet (meer) te kopen
Maatconfectie/mass customization:
Een bedrijf kan in een markt met veel kopers toch voor iedere individuele klant een uniek op die
klant afgestemd product leveren tegen een geringe meerprijs. (autoindustrie, woningbouw)
One-to-one marketing/maatwerk: Door producten of diensten speciaal voor een klant te maken
kan de onderneming een duurzame relatie met individuele afnemers opbouwen
7.6 merkenstrategie
Merk: een naam, beeld of symbool of combinatie daarvan waarmee een organisatie zichzelf en haar
producten herkenbaar wil maken voor de consument en zich wil onderscheiden van concurrentie
Een sterke merkindentiteit heeft ook grote voordelen voor het bedrijf dat het merk voert:
• het merkartikel onderscheidt zich van concurrende producten, waardoor het beter
herkenbaar wordt.
• Het merk krijgt een eigen identiteit of imago, en spreekt met de juiste positionering een
bepaalde doelgroep aan
• Het merk met zijn unieke persoonlijkheid stelt het bedrijf in staat een vertrouwensband
met de klant op te bouwen die tot herhalingsaankopen leidt
• De fabrikant met een sterk merk is minder afhankelijk van detaillisten wat de introductie
van nieuwe producten vergemakkelijkt.
Fabrikantenmerken
➔ A-Merken
Fabrikantenmerken met distributieverspreiding van ten minste 75%, ze beheersen zo’n
tweederde van de markt, stalen kwaliteit, status en zekerheid uit. Bijv. Coca cola en
heineken
➔ B-merken
Distributie verspeiding van hoogstens 65%, Marktaandeel is beperkt, minder kwaliteit
Winkelmerken/Distribuantenmerken
➔ Huismerk
Merkartikelen van distribanten met een fantasienaam. Bijv hema (miss helen-cosmetica)
➔ Eigen merken
Producten die onder de naam van de winkelorganisatie worden aangeboden (bijv AH Basic)
➔ Witte merken
Ongemerkte artikelen met een eenvoudige verpakking waarop alleen de soortnaam staat
Co-branding strategie: Wordt gebruikt om het imago van hun merken nog sterker te maken door op
de verpakking een merknaam uit een andere productklasse toe te voegen. Zoals omo met miele
Brand equity: De financiele waarde van een merk op de lange termijn of de waarde die een
bepaalde merknaam aan een product op de markt toevoegt.
Individuele merkenstrategie: brengt producten op de markt die elk hun eigen merknaam hebben
Familie merk: als een bedrijf verschillende producten in bepaalde productgroep of in verschillende
productgroepen onder de paraplu van één merknaam levert.
Zoals Iglo, is onderdeel van Unilever
Benelux Merkenrecht: Door een merknaam te deponeren bij het Benelux merkenbureau in Den Haag
krijgt men het recht om een bepaald merk te gebruiken
Productattributen: Materiele of immatierele kenmerken van een product die het product in staat
stellen om bepaalde taken te verrichten
Reverse Engineering: Het product van de concurrent demonteren om inzicht te krijgen in het
productieproces, zodat zij een vereenvoudigere en goedkopere versie op de markt kunnen brengen
voor bijv. Ontwikkelingslanden
Algemeen aanduidingenbesluit: naam van het product, adres fabrikant, netto hoeveelheid, plaats
herkomst etc. -> verplicht
Functies van de verpakking: Vroeger had de verpakking vooral een technische functie, namelijk het
product in eenheden verdelen en tijdens het transport en de opslag te beschermen tegen
beschadiging, vochtigheid en tijdig bederf.
Hierna kreeg de verpakking een communicatiefunctie. De verpakking geeft: productinformatie,
symbolisch imago, productdifferentiatie, stimulering van het verbruik.
Diensten kan men niet aanraken en hierdoor is het voor kopers moeilijk zich hierbij een beeld te
vormen. Tastbare zaken kunnen gemakkelijk vergeleken worden, bij diensten wordt dit lastiger. Een
dienstencontinuüm geeft aan wat de verhouding is tussen tastbaar en niet- tastbaar.
Direct
Indirect
o Spreiding van de vraag -> consumptiepatroon beïnvloeden, zodat diensten verspreid worden over
het jaar
o Klanten erbij betrekken -> deel van het proces overlaten aan de consument (formulier invullen,
bouwen)
o Verwachting veranderen -> minder service laten verwachten tegen een lage prijs van de dienst
Hoofdstuk 8
Innovatie: een idee of product dat door potentiele adopters als nieuw wordt beschouwd
Geleidelijke/continue innovatie: Een consument heeft de minste aanpassing nodig bij een
product met geleidelijke of continue innovatie. Van toepassing bij bijv. Verbetering nieuw
product, aangezien het bedrijf de kopers kent hoeft het niet uit te leggen hoe zij het nieuwe
product moeten gebruiken
Substitutie goederen: producten die door gebruikers als alternatief voor andere producten
worden beschouwd
Make-or-buy:
Bij een besluit tot introductie heeft een bedrijf twee mogelijkheden: binnenshuis ontwikkelen
of een patent, licentie of merk bemachtigen, dan wel een bedrijf overnemen
Productontwikkelingsproces
Men dient zich vooraf af te vragen met welk doel de productontwikkeling wordt aangepakt.
Twee strategieën:
• Proactieve strategie : Beleid waarin anticiperende veranderingen centraal staan
( met het oog op ontwikkelingen en trends)
8.3.2 Ideeontwikkeling
In de exploratiefase verzamelt men allerlei goede ideeën. Sommige bedrijven schakelen een
researchafdeling in, andere bedrijven betrekken de consument al in een vroeg stadium.
Er worden zo veel mogelijk ideeën verzameld en na deze twee fases wordt er beslist welke
doorgaan:
o Als eerste heb je de screening. Criteria om ideeën te kiezen zijn: de verwachte return on
investment (nettowinst gedeeld door het geïnvesteerde vermogen), de grootte of groei van
de markt voor het artikel en de positionerings- mogelijkheden.
o Als tweede heb je de concepttest. Het product bestaat nog niet dus omschrijft men het en
maakt men foto’s. Dit legt men voor aan de consument uit de doelgroep om te kijken wat
de reacties zijn. Zo krijgt het bedrijf inzicht in de potentiele martkt voor het product
In deze analyse wordt zo nauwkeurig mogelijk berekend hoeveel winst elk van de
productvoorstellen die de vorige fasen hebben overleefd, de onderneming oplevert. Zo’n
analyse levert meestal het volgende op: pro forma winst- en verliesrekening en een
marktaandeelprognose.
Proforma winst en verlies rekening: Prognose van de omzet als van de productie en
marketingkosten bij verschillende productie en verkoopniveaus
Break-even afzet: het aantal producten dat we – bij een bepaalde verkoopprijs – moeten
verkopen om geen verlies te lijden ( maar ook nog geen winst te maken)
Na het idee op papier zetten is het tijd om een prototype te maken. Dit is een model dat alle
technische functies bezit van het uiteindelijke product.
8.3.6 Testmarketing
In deze fase zijn de meeste ideeën al verworpen, de rest blijft over voor testmarketing. Men
gaat het product onder de aandacht brengen bij een select deel van de doelgroep. Indien
een bedrijf de markt goed kent, wordt deze fase wel eens overgeslagen. Minitestmarkt houdt
in dat men het product slechts bij een winkelketen test.
8.3.7 Productintroductie
De helft van de producten valt af in de testfase. Sommige mensen denken dat het een gokje
is om te kijken of producten aanslaan. Dit is niet waar, want men maakt een uitvoerig plan en
men kijkt heel gericht naar de markt. Vroeger was dit veel minder. Een roll-out-strategie
houdt in dat men de producten per deelmarkt gaat invoeren.
Nadelen venture teams: duur, hebben ondersteuning van stafleden en andere faciliteiten
nodig, moeilijk juiste persoon te vinden, emotioneel betrokken
o Vroegtijdig beginnen
o Besteed een deel van het proces uit (aan een bedrijf die het beter kan)
o Interne concurrentie
(twee ontwikkelingsgroepen uit een bedrijf tegen elkaar opzetten)
Geslaagde introducties:
1. Klantgerichtheid (inspelen op wensen en behoeften)
2. Kernactiviteit
3. Superieurproduct
4. Stimulerend ondernemingsklimaat
5. Goed georganiseerd productontwikkelingsproces
Het adoptieproces:
Vijf stadia in het aanvaardingsproces:
1. bekendheid -> consument heeft van nieuw product gehoord maar kent nog weinig
details (awareness)
2. interesse -> krijgt belangstelling voor de innovatie en gaat op zoek naar informatie
(interest)
3. evaluatie -> de potentiele klant denkt na over de voordelen van het product en
overweegt of het zin heeft het te kopen of uit te proberen (evaluation)
4. probeeraankoop -> als het product aan de eisen voldoet koopt de afnemer het en
test hij het om te zien of het geschikt is (trial)
5. adoptie -> als het product hem bevalt blijft de consument het gebruiken (adoption)
of als hij er niet tevreden mee is verwerpt hij het (rejection)
De adoptiecurve weerspiegelt een normale verdeling van de kopers in een potentiele markt
Innovaters
(conspumtiepioniers)
: kopen graag nieuwe poructen, obsessie om spullen als eerste hebben, jong, avontuurlijk,
bereid risico’s te nemen
Early adopters: vaak leiders en rolmodellen in samenleving, opinieleiders (hun menings is
belangrijk voor anderen)
Early majority: gevoelig voor nieuwe marktontwikkelingen, maar ook bedachtzaam
Late majority: wantrouwen vernieuwing, accepteren producten pas nadat de early majority
ze aanschaffen.
Laggards: achterblijvers, weinig sociale contacten
2. Compatibiliteit: de mate waarin producten zich aansluiten bij de lifestyle en waarden van
kopers (kan per land verschillen)
4.deelbaarheid: De deelbaarheid slaat op de mate waarin een nieuw product door een
potentiele klant kan worden uitgeprobeerd ( Uitdelen van kortingsbonnen of monsters)
Hoofdstuk 9
Marketingcommunicatie instrumenten:
•PR
• Reclame
• Sponsoring
• Non-spot reclame
• Promotie
• Winkel communicatie
• Online
De communicatie mix:
Reclame: elke vorm van niet-persoonlijke communicatie over producten, diensten, ideeen of
organisaties door een adverteerder die hierbij – tegen betaling – gebruikmaakt van
massamedia met als doel de de kennis, de houding of het gedrag van een doelgroep te
beinvloeden
Publiceit = vorm van communicatie die ontstaat doordat een bedrijf bepaalde informatie
aan de media verstrekt in de hoop dat de essentie daarvan –zonder betaling- wordt
gepubliceerd of uitgezonden (free publicity)
➔ verkrijgen van positieve redactionele aandacht in de media is een belangrijk streven
van de afdeling Public relations
➔ Doel public relations is bevorderen van wederzijds begrip tussen de organisatie en de
doelgroepen
➔ Dit doen ze via publicieit, maar ook door sponsoring
➔ Bij reclame geen sprake ven persoonlijk contact
Sponsoring: het verlenen van financiele steyn aan een persoon of organisatie die en
sportieve, artistieke of andere interessante prestatie verricht, in de hoopm op commcerciele
publiciteit om zo de naamsbekendheid van de onderneming en haar merken te vergroten of
goodwill te verwerven
direct marketing: het opbouwen en onderhouden van een directe, duurzame, relatie met de
klanten om zo transacties te creeeren waarmee beide partijen hun doel bereiken.
Stealth marketing (heimelijke marketing): het is subtieler dan adverteren en slaat daardoor
aan bij een publiek dat genoeg heeft van opdringerige verkooptechnieken en traditionele
reclame die iemand ertoe moeten verleiden om iets te kopen
Guerilla marketing: omvat marketingactiviteiten waarbij een organisatie klanten strikt met
productgerelateerde boodschappen en andere promotietactieken, op onverwachtse
plaatsen. (Stickers op mandarijneN)
Virale marketing/virus: internetversie van mond tot mond reclame. Emails versturen
9.1.2
Communicatieproces:
zender -> boodschap -> medium -> ontvanger (communicatiedoelgroep/
communicatieobject)
Marketingcommunicatiedoelstelling = communicatie
effectdoelstelling
Bij het gebruikmaken van de pullstrategie zal de fabrikant zich meteen tot de consument
richten. Door het houden van een reclamecampagne zal hij proberen de vraag voor zijn
product te vergroten en een merkvoorkeur op te bouwen. Als hij daarin slaagt, zal er druk
uitgeoefend worden op de detaillisten die wegens deze druk het product wel op moeten
nemen in hun assortiment. Bij de pushstrategie oefenen de vertegenwoordigers en
accountmanagers van de fabrikant een grote druk uit op de tussenhandels, zodat deze
uiteindelijk hun product zullen opnemen in het assortiment.
One-step-flow:
de stap in het one-step flow model houdt in dat een bedrijf zich richt op de consument als
ontvanger van de boodschap.
Two-step-flow model:
De tweede stap in het two-step flow model geeft aan dat de invloed van de massamedia
op consumentengedrag maar gering is. De marketingcommunicatie zou gericht moeten
worden op opinieleiders.opini leiders zijn personen die dankzij hun kennis of deskundigheid op
een bepaaled gebied anderen sterkt in hun houding en gedrag beinlvoeden.
- mond tot mond reclame
gatekeepers: opinie leiders die informatie filteren voordat ze die aan anderen doorspelen
dissonantiereductietheorie.
Dissonantiereductietheorie:
Kenmerkend: dat de koper sterk bij het product of aankoopproces betrokken is en een vrije
snelle aankoopbeslssing neemt,
Dissonantiereducerend gedrag: als een koper last krijgt van cognitieve dissonatie krijgt hij de
neigint tot dissonatiereducerend gedrag. Hij gaat het product tijdens het gebruik waarderen
en zoekt vervolgens informatie om zijn keuze te rechtvaardigen
omzetpercentage methode:
Een overzichtelijke en een eenvoudige manier om te budgetteren is door gebruik te maken
van de omzetpercentagemethode. Het houdt in dat je een vast percentage neemt van de
behaalde of verwachte omzet. Er kan meteen gezien worden welk bedrag besteed zal
worden aan de promotie. Daartegenover heeft de omzetpercentagemethode ook een
nadeel. Dit nadeel is dat de omzet zal bepalen wat de hoogte is van het reclamebudget,
terwijl dit eigenlijk precies andersom zou moeten gebeuren.
Voordelen: je ziet in een oogopslag welk bedrag er wordt besteed aan promotie, het is een
veilig methode. Heeft een stabiliserende invloed op de promotiebestedingen in de branche
Sluitpostmethode:
Bij kleine ondernemingen met weinig werkkapitaal en een beperkt aantal middelen kan het
reclamebudget als sluitpost van de begroting vastgesteld worden. Hierbij zal er niet meer
geld besteed worden aan reclame dan men zich kan veroorloven. Ook al lijkt de
sluitpostmethode een methode die veilig te gebruiken is, een nadeel ervan is dat het
budget, omdat het afhankelijk is van wat er gemist kan worden door het bedrijf, van jaar tot
jaar sterk verschillend kan zijn. Hiernaast is er geen relatie met de rest van het
marketingbeleid of de promotiedoelstellingen. Dit zal een goede langetermijnplanning
onmogelijk maken.
Concurrentiemethode:
Bij de concurrentiemethode bepaalt men het budget op basis van het budget van de
grootste concurrent. Dit is alleen te realiseren in branches met weinig concurrentie.
Voordelen van deze methode zijn dat de methode gemakkelijk is toe te passen. Het budget
staat vast als bekend is wat de marktleider budgetteert. Het nadeel hiervan is dat het risico
bestaat dat de promotie-uitgaven niet optimaal zijn. De ondernemingen gaan voorbij aan
de verschillen tussen het eigen product en dat van de concurrent.
Taakstellende methode:
De taakstellende methode is de beste manier, maar wel de moeilijkste om te budgetteren.
( ook wel bekend als de doelstelling- en takenmethode) Eerst stelt men vast welke
communicatiedoelstellingen men wil bereiken. Vervolgens kijkt men naar welke activiteiten
nodig zijn om ze te realiseren en tenslotte hoeveel dit gaat kosten. Als beslist wordt een
bepaald budget over verschillende promotie-instrumenten te verdelen, is hierbij sprake van
een build up-benadering.
Doelgroep
Bij het kiezen van de juiste elementen van de communicatiemix speelt de aard van de
doelgroep een belangrijke rol. Als de groep groot is en door geografische verspreiding
moeilijk te bereiken is vormt massacommunicatie de meest economische manier om met
potentiele klanten in contact te treden
Productkenmerken
Bij het beoordelen van type product let je op drie sleutelfactoren:
1. complexiteit
2. het risico
3. de nodige service
fase in productlevenscyclus:
elke fase vereist fase vereist een andere manier van communicatie.
Beschikbaar budget:
Een communicatiebudget heeft invloed op de strategieontwikkeling
Niet iedereen ziet pr als een marketingfunctie. Dit komt omdat niet alle pr-deskundigen
rapporteren aan het hoofd marketing, maar rechtstreeks aan de directie. Bij corporate pr is
men bezig met het ontwikkelen van goodwill voor de gehele organisatie. Marketing-pr is
gericht op directe ondersteuning van de marketingacties van een bedrijf. Bij product-pr
probeert men publiciteit in de media te krijgen voor wat betreft producten en diensten.
Corporate advertising (institutionele reclame): het overdragen van een positief imago op het
publiek. Zo’n reclame campagne vestigt bijvoorbeeld de aandacht op de betrokkenheid
van het bedrijf bij wat zich in de gemeenschap afspeelt of succesvolle maatregelen om
schade aan het milieu te voorkomen.
Lobbying: het uitoefenen van politieke druk buiten het parlement om zo de aandacht te
vestigen op de belangen van de onderneming of bedrijftstak.
Hoofdstuk 10
Ontvanger
Consumentenreclame: Op de consumenten zoals jij en ik
Industriële reclame: Gericht op grote industriële bedrijven
Handelsreclame: Op de handel gericht, detailhandel
Professionele reclame: Gericht op beroepsgroepen, zoals op artsen etc.
Boodschap
Informatieve reclame: Informatie geven over producten
Institutionele reclame: Hva die reclame maakt voor z’n eigen school
Selectieve reclame: heeft al doel de vraag naar een bepaald merk te vergroten door unieke
kenmerken ervan te promoten
Generieke reclame: heeft als doel de afzet van het productsoort te vergroten, bijvoorbeeld
vraag naar boter of kip te smtimuleren
Thema reclame: beinvloedt koopbereidheid op lange termijn
Actie reclame: reclame met tijdelijke prijskortingen of acties om de verkoop op korte termijn
te verhogen
Vergelijkende reclame: waarbij twee of meer merken uit dezelfde productcategorie expliciet
met elkaar worden vergeleken.
Aanhakende reclame: inhaken op wk bijv.
Medium
Etherreclame: adverteren tijdens reclameblokken op radio en tv
Perssreclame/media: adverteren in plaatselijke kranten en tijdschriften
Point of purchase reclame: Op het punt van aankoop maak je reclame -> impulsaankopen
Opt-in e-mail: altijd toestemming geven voor een nieuwsbrief
Doelstellingen formuleren:
Belangrijk om in het plan te vermelden wat je wilt bereiken. Er kunnen verschillende
doelstellingen zijn. Veel bedrijven inverteren geld in thema reclame: om een band te creëren
tussen de koper en het merkartikel. Het substitutie-effect houdt in dat men van een bepaald
merk overstapt naar een ander merk n.a.v. reclame. Een unique selling proposition (USP)
houdt in dat men zich slechts op een bepaald thema richt tijdens een champagne.
10.3.2 DAGMAR-model
een goede doelstelling is SMART geformuleerd. Wat wil men precies bereiken, wat is de
doelgroep en binnen welke termijn? Het DAGMAR-model kan hierbij ondersteuning bieden.
Dit staat voor Defining Advertising Goals for Measured Advertising Results. De consument
doorloopt verschillende fasen voordat hij/zij iets koopt. Eerst analyseren van de markt en in
kaart brengen, positie van het bedrijf bepalen en doelstellingen vastleggen.
10.4 reclamestrategieën
De reclame brengt in deze fase de essentiële kenmerken over om de consument duidelijk te
maken wat het product voor hen kan betekenen. De reclame kan het volgende
benadrukken: de samenstelling van het product, de werking van het product, de affectieve
eigenschappen, het uiterlijk, de kosten en het gebruik.
Groeifase:
De consument is nieuw met het product. De reclame maker moeten essentiele kenmerken
van het product laten zien in de reclame.
Briefing: Als besloten wordt om een reclamecampagne op te laten zetten door een
reclamebureau, dient het bureau op de hoogte te worden gebracht van de wensen. Dit is
een briefing. Dit is erg belangrijk, anders kunnen er teleurstellingen ontstaan. Het
reclamebureau kan de briefing op het eind gebruiken om te toetsen of de afspraken zijn
nagekomen. Zaken die in een briefing worden meegenomen zijn: product en markt,
doelgroep, reclamedoelstellingen, propositie (reclamethema), richtlijnen tekst en
vormgeving, mediavoorkeur en budget
Product en markt: inzicht in unieke kenmerken van het product en in de betekenis van het
merk voor de consument zijn essienteel voor positionering. Ook omvang en en ontwikkeling
van totale markt, en de voornaamste distributie kanalen worden hier toegelicht
10.5.3 Uitwerking
Als de globale vaststelling van een boodschap goedgekeurd is, kan men beginnen met de
uitwerking of executie. Men maakt keuzes op het gebied van vormgeving en de kopij
(kopregel die de aandacht trekt). Dit noemt men ook wel een slogan.
10. 6 mediaselectie
Er is geen perfect
reclamemedium. Veel factoren
spelen hierbij mee. Denk
bijvoorbeeld aan type product,
mediadoelstellingen, budget en
doelgroep. Een mediaplan is een
onderdeel van het reclameplan.
In dit plan beschrijft men de
mediadoelstellingen en wordt er
een strategie beschreven. Deze
mediadoelstelling wordt afgeleid
van de marketing- en
reclamedoelstellingen. Niet alleen
de primaire doelgroep speelt een
rol, maar vooral de
mediumdoelgroep.
Het actuele bereik is het aantal personen dat binnen een verschijningsinterval
geconfronteerd is met een nummer dat voor die periode is bedoeld (valentijnsdag)
Cumulatieve bereik: het aantal personen dat ten minste met een van de laatste nummers
van het medium is geconfronteerd
Stel dat prive 155.000 modebewuste jongeren bereikt. Deze doelgroep omvat in totaal
780.000 nederlands. Dekking = 155.000 : 780.000 -= 14,7%
De rest is waste
Mediakosten:
Reclame onderzoek
3 vormen:
• Pretest (voor)
- boodschap
- versie
- volgorde
• Posttest (na)
- effect – herrenering + herkenning
- verveling
- bereik
Nulmeting: bijv. Van de mate van bekendheid van een nieuwe dienst
Pretest: Een pre-test houdt in dat een advertentie wordt getest voordat de campagne wordt
uitgevoerd. Dit gebeurt om na te gaan of een reclameboodschap opvalt, belangstelling
wekt, wordt begrepen of andere reacties teweegbrengt. Daarnaast wordt het gedaan om
de effectiefste versie uit diverse advertenties of commercials te kiezen. En als laatste om de
beste volgorde en plaatsingsfrequentie van de advertenties te bepalen.
Posttest:
Een post-test is het testen van de reclame na plaatsing. Via deze test gaat men na of de
reclame het beoogde effect heeft gehad, wat het exacte medium en reclamebereik is en
wanneer een thema gaat vervelen en moet worden vervangen.
10.7.3 mediaonderzoek:
Een goed mediaplan vereist gedetailleerde gegevens over de media en de groep die wordt
bereikt.
o Mediabureaus -> kopen grote hoeveelheden mediaruimte op, staat tussen groothandelaar
en bedrijf
De keuze voor een bureau wordt gemaakt in twee fasen. Eerst aan de hand van een
voorlopige lijst van bureaus die wordt bepaald aan de hand van kwantitatieve criteria.
Daarna wordt die lijst ingekort op basis van kwalitatieve eisen. Hierbij let men op
bureaufilosofie. -> shortlist
Above the line activiteiten: alle vormen van marketingcommunicatie waarbij men
reclamemedia inschakelt
Below the line activiteiten: hier komt geen media te pas. Hieronder vallen acties en andere
vormen van sales promotion
De sponsor levert:
• geld
• producten/diensten
• communicatie
de gesponsorde levert:
• communicatie mogelijkheden
• ontvangstruimten
• verkoop artikelen
• presentatie sponsor
sponsoringdoelstellingen:
- naamsbekendheid vergroten
- merkimago verbeteren
- goodwill kweken
ambush marketing: als een bedrijf dat niet officieel sponser is van een evenement of
organisatie, probeert om toch zijn naam daaraan te verbinden door bijvoorbeeld een
rockband in zijn reclame op te nemen waarvan de concerten door een ander bedrijf
worden gesponsrd
cause-related marketing: soort marketing waarbij een bedrijf zijn naam verbindt aan een
goed doel om vervolgens een perncentage van het verkoopbedrag van bepaalde
producten aan dat doel te schenken.
Persoonlijke verkoop :
Een verkoper vertegenwoordigt een bedrijf en richt zich op het persoonlijk informeren,
beïnvloeden, overreden en het assisteren van een potentiële klant bij het kopen van een
product of dienst, waarbij de transactie of relatie beiden tot voordeel strekt.
Persoonlijke verkoop
Onderscheid maken in doelgroep:
Zakelijk = BtB
Concumenten= BtC
o Merchandiser -> Een goede presentatie en producten die niet goed lopen, worden
weggehaald, schappresentatie (service merchandiser onderhoudt een heel vak)
o Missionary salesman -> Hij/zij probeert het aantal verkooppunten te vergroten.
- producten introduceren,
- nieuwe afnemers werven
- marktinformatie verzamelen
- klanten tevreden houden
- herhalingsaankopen
bevorderen
- service verlenen.
11.2.1 Voorbereiding
Deze fase vindt plaats voordat de koper wordt benaderd. Het begint met het opsporen en
selecteren van potentiële klanten (prospecting). Voordat vertegenwoordigers
vervolgens contact opnemen met potentiële afnemers, moeten ze de nodige informatie
verzamelen om zich goed voor te bereiden op vragen en opmerkingen.
Leads: namen van potentiele klanten die colelgas of relatie hem toespelen
Cold call: onbekenden, uit bijvoorbeeld het telefoonboek op goed geluk worden benaderd
11.2.2 Overreding
Deze fase is de basis van het proces. De boodschap moet een bepaalde volgorde krijgen.
Men kan hierbij het AIDA- model of de VOCATIO-formule gebruiken. De VOCATIO-formule
richt zich op:
verkenning
omschrijving,
confrontatie
argumentatie
tegenwerpingen
instemming
order.
Een sellogram kan men gebruiken om de behoeften van een klant en de eigenschappen
van een product in weer te geven. Men kan in deze matrix zien waar de kans liggen en er op
inspelen. Als er bezwaren komen, dan hoeft het niet te betekenen dat een eventuele koop
niet doorgaat. Er zijn technieken om bezwaren weg te nemen.
11.2.3 Transactie
De verkoper moet zelf achter zijn product staan om geloofwaardig over te komen en de
koper te kunnen overtuigen. Deze fase bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel is
het afsluiten van de order. Dit is het belangrijkste en moeilijkste onderdeel van het proces. Het
tweede onderdeel is de nazorg. Hierbij is het belangrijk om tevreden klanten te houden voor
herhalingsaankopen.
Nazorg/aftersales:
Zorgt voor positieve mond tot mond reclame en herhalingsaankopen
Het Cebuco-gebied heeft Nederland opgesplitst in vijftig delen. Consumenten zijn voor deze
delen voor grote aankopen vaak afhankelijk van een bepaalde gemeente
(verzorgingscentrum).
Verkooprayons: het aantal klanten in een gebied voor wie een verkoper verantwoordelijk is
Buitendienst: de afdeling of personen binnen de verkooporganisatie die externe groepen
bezoekt
Rayonindeling: regionale indeling
Formule:
aantal accountmanagers = Aantal te bezoeken klanten x gemiddelde bezoek frequentie
(blz. 492)
11.4.3 Bepalen van de rayongrootte
Bij het bepalen van de grootte van het rayon, dient men te letten op het volgende:
voldoende omzetpotentieel, volledige bewerkingstaak. Een goede indeling zorgt ervoor dat
iedere vertegenwoordiger dit gelijk heeft.
Andere overwegingen spelen hierbij ook een rol. Een rayon kan beter klein worden
gehouden als dit veel afnemers van producten met een hoge omloopsnelheid oplevert.
Empathie: het vermogen om de problemen van de klant te begrijpen door als het ware in
zijn schoenen te gaan staan
Om iemand succesvol te maken is motivatie nodig. Men moet bereid zijn inspanning te
leveren. Verkopers hebben jarenlange relaties opgebouwd en kunnen hierdoor minder goed
zien of wensen en behoeften van klanten veranderen. Daarnaast maak je vaak lange
dagen als verkoper en zie jij je collega’s weinig. Motivatie is dan nodig. Er zijn drie
beloningssystemen: vast salaris, variabel salaris en een basissalaris met omzetprovisie.
Provisie: verkoopbonussen
11.6 directmarketing
Directmarketing: is een vorm van marketing waarbij het doel van het bedrijf is ome en
directe, duurzame relatie met de klanten op te bouwen en -met behulp van informatie over
de (in een database vastgelegde) kenmerken van individuele afnemers en hierop
afgestemde marketinginstrumenten- om nadere contacten of transacties tot stand te
brengen waarbij het bedrijf vertrouwt op rechtstreekse communicatie (bijv. Via internet
directmail of telefoon) en directe levering
Voordelen
• Accountability
• Individuele afstemming
• Geografische verspreiding
• Geen detailhandel
• Taboeproducten
• Kostenbesparing
Twee vormen van direct marketing zijn: online marketing en persoonlijke verkoop.
Direct mail is geadresseerde reclame die per post wordt verzonden. Denk hierbij aan een
brief met folder of catalogus. Hierbij maakt men gebruik van postcodesegmentatie. Direct
non-mail is ongeadresseerde reclame per post. Denk aan folders van de Gamma, Blokker,
etc.
Telemarketing houdt in dat mensen per telefoon benaderd worden om producten te kopen.
Sponsored magazine is een goed middel om informatie over te brengen en de relatie met
de klant te versterken. Dit zijn relatietijdschriften. Denk hierbij aan Allerhande, Philips
magazine en Safe.
Conversie: als ondernemingen bijv. Klanten een proef abonnement aanbieden en dat
omzetten in een vast abonnement
o Thematische promoties ->voegen als communicatievorm affectieve waarde aan het merk
toe
Salespromotion: een techniek waarmee managers door een tijdelijke verbetering in de prijs-
kwaliteitverhouding van een product –extra omzet bij de doelgroep kunnen boeken.
Horinzontaal werkende promoties: verhogen de omzet door het aantrekken van nieuwe
klanten
➔ breedtewerking
verticaal werkende promotie: een promotie met dieptewerking kan twee doelen hebben:
1. de verbruiksintensiteit verhogen (drie halen twee betalen)
2. merktrouw verhogen (spaaracties)
Prijsacties:
Refundactie: de consument
ontvangt na het opsturen van een aankoopbewijs eenmalig een korting
Redemptie: het percentage van de uitgegeven bonnen ter verzilvering wordt ingestuurd
Coupons: waardebonnen
Samples: monsters
Premiums: kleinigheden die de consument bij de aankoop van een bepaald artikel cadeau
krijgt
Self-liquidating premium: consumenten moeten zelf bijbetalen
Wet beperking cadeaustelsel: is afgeschaft
Prijsvragen:
Sweepstake: een soort gratis loterij waarbij men alleen de nummers hoeft in te sturen, maar
verder de uitslag niet kan beïnvloeden
Spaaracties:
Doel consumenten aan een merk of leverancier te binden
Clubpromotie: binding met klanten vergroten
Handelspromoties:
zijn verkoop bevorderende acties die gericht zijn op detaillisten, grossiers, agenten of andere
tussenhandelaren. Het doel is de verkopers over te halen om grotere bestellingen te
plaatsen, meer schapruimte beschikbaar te stellen, displays toe te staan, producten in
advertenties te melden of op een andere manier verkoopinspanningen te leveren.
Jointpromotion: als promoties door twee of meer bedrijven samen wordt georganiseerd
Hoofdstuk 12: prijsbeleid en prijsbepaling
Belangrijk voor bedrijven om te weten is hoeveel geld zij denken dat het product voor de
koper waard is. Het is dus de kunst om een product op de juiste waarde te schatten, zodat
het gekocht wordt door de consument. Niet alleen de prijs is bepalend, maar het totale
pakket rondom een product. Het prijsniveau wordt beïnvloed door de rest van de
marketingmix, maar ook door zaken als de grootte van de voorraad, de schommeling in de
vraag en de verzadiging van de markt.
12.1.1 Waardeperceptie
Om een optimale prijs neer te zetten is het nodig om de wensen en behoeften van de koper
te achterhalen. Daarnaast zijn het bestedingspatroon en de koopgewoonten van kopers van
belang. Ook perceptie van de waarde speelt mee. De prijs is de ruilwaarde van het product.
Prijsdiscriminatie houdt in dat voor hetzelfde product in verschillende marktsegmenten
verschillende prijzen worden gehanteerd.
12.1.2 Kostprijs
Bedrijven berekenen hoeveel kosten zij maken voor het vervaardigen van een product. Soms
komt men tot de ontdekking dat men een te lage winstmarge hanteert. Loss readers zijn
producten die als stunt tegen de kostprijs worden verkocht. Een kostprijs is opgebouwd uit de
variabele kosten (denk aan grondstoffen) en vaste/constante kosten (productiekosten,
gebouwen, etc.).
Loss leader: producten die als reclamestunt tegen kostprijs of lager worden aangeboden
12.1.4 Concurrentie
Als er meer concurrentie is, dient er extra goed naar de prijs gekeken te worden. Als er slechts
een beperkt aantal aanbieders is (oligopolistische markt) dan speelt de prijs een minder
grote rol. Indien een bedrijf zijn prijzen extra laag houdt, kan het ongewild tot een
prijzenoorlog leiden tussen concurrenten.
4 marktvormen:
1. Monopolie (zoals NS, KNVB)
2. Oligopolie
3. Monopolistische concurrentie
4. Volledige mededinging
12.1.5 Assortiment
Een vastgestelde prijs heeft vaak gevolgen voor andere producten uit het assortiment. Je
hebt hier vooral mee te maken bij complementaire goederen. Dit zijn goederen die niet
zonder elkaar kunnen. Denk hierbij aan een printer en inktpatronen.
12.1.6
er moet altijd rekening gehouden met de tussenhandel -> detaillisten nemen liever geen
producten in hun assortiment op met een te lage winstmarge
Verbod op roofzuchtige prijszetting -> tegen het tijdelijk verlagen van prijzen in extreme mate
Prijzenwet -> zorgt ervoor dat iedereen zich aan bepaalde voorschriften houdt
12.2 vraagcurve
12.2 Vraagcurve
Het prijsmechanisme heeft drie functies:
• Verdelingsfunctie
Het prijs mechanisme bepaalt grotendeels wie wat koopt. Als een product duurder
wordt kunnen minder mensen het kopen. Zo leidt de prijs tot een spreiding van de
vraag naar schaarse producten en diensten in de maatschappij
• stimulerings- en afremmingsfunctie
de prijs van een product kan zowel de productie van aanbieders stimuleren als de
vraag van de gebruikers afremmen. Vraag en aanbod worden zo met elkaar in
evenwicht gebracht, tenzij subsidies (bv voor woningen) of EU-prijs garanties het
marktmechanisme verstoren. Kunstmatige lage prijzen kunnen leiden tot secundaire
markten, zoals veilingen
• vergelijkingsfunctie
De prijshoogte en prijsfluctuaties stellen de kopers en aanbieders in staat de waarde
en eventuele schaarste van verschillende producten met elkaar te vergelijken
Vraagcurve: geeft aan hoeveel er
van een product bij een aantal
verschillende prijzen wordt
gevraagd, als alle overige factoren
gelijk blijven.
Als de aanbieder zelf de prijs kan bepalen dan is dat bij de introductie van een nieuw
product. Deze introductieprijs is moeilijk te wijzigen. Marktonderzoek kan een beeld opleveren
van de prijsgrenzen waarbinnen het product kan worden verkocht. Wat een acceptabel
niveau voor de prijs is hangt vooral van het product af.
voordelen:
- bedrijf kan zich op de markt segmenteren op basis van prijsgevoeligheid
- de onderneming verdient in de introductieperiode haar begin-investeringen snel
terug, tenminste zolang er geen concurrentie is
- snel geld beschikbaar om in andere projecten te investeren
nadeel:
- te hoge winstmarge trekt concurrenten aan
12.3.2 Penetratieprijsstrategie
Bij een penetratieprijsstrategie
wordt een nieuw product tegen
een erg lage prijs op de markt
gebracht. Dit gebeurt vaak bij
dagelijkse artikelen. Als
consumenten eenmaal interesse in
het product hebben, gaat de prijs
omhoog.
Voordeel:
- de lage prijs en het al
snel verworven hoge
marktaandeel
potentiele
concurrenten
ontmoedigen om met
een me-too-product of
dienst op de markt te
komen
- naarmate de productie en afzet toenemen, de kosten per eenheid sterk dalen
nadeel:
- een deel van de mogelijke winst die het zou kunnen maken laat schieten
12.4
prijsdoelstellingen
Prijstactiek: geeft aan hoe het bedrijf zijn prijzen bepaalt en met welke activiteiten (zoals
tijdelijke prijsactie) het zijn doelstellingen wil bereiken
prijsdrempels: de hoogste en laagste prijzen die kopers bereid zijn te betalen voor een
product of dienst
• Rendementsdoelstellingen
• Marktaandeel
12.5 prijstactiek
producenten zijn gebaat met prijsstabiliteit
De handel functioneert het best met margestabiliteit
Vroeger was het zo dat alle producten een constante kwaliteit hadden en een prijs welke
was vastgesteld door de fabrikant. Dit is verticale prijsbinding en is tegenwoordig verboden.
o Bodemprijzen -> De laagste prijs waarvoor een product aan de klant mag worden
verkocht.
12.5.2 Prestatiekortingen
Bij sommige producten is het mogelijk te onderhandelen over de prijs. Dit zijn zogenaamde
flexibele prijzen. Soms zie je nog wel eens dat een product een vaste prijs heeft, maar men
gaat er soms toch onder zitten. Dit zijn vaak wel tijdelijke kortingen.
Op de business-to-businessmarkt zie je juist veel kortingen op de vastgestelde prijzen zoals
deze in de catalogus staan vermeld.
Bij verkapte kortingen is niet echt sprake van korting. Gebruikte vormen in de praktijk zijn:
o Special deal : Er wordt materiaal geleverd zoals een diepvrieskist van OLA.
o Samenwerkingskorting
Bij grote bedrijven zie je vaak dat bepaalde producten van de ene business unit aan de
andere worden verkocht. Hier gaat het niet om echt geld, maar wil men het wel inzichtelijk
hebben. Men gebruikt dan vaak interne verrekenprijzen (transferprijs). Hierbij wordt of de
marktprijs of de kosten als basis genomen.
12.6.1 Kostprijs-plusmethode
Bij deze methode wordt de verkoopprijs bepaald door de kostprijs of inkoopprijs van het
product met een vast percentage te verhogen. Een bezwaar tegen de opslagmethode is
dat men bij het berekenen van de verkoopprijzen soms van verkeerde kostprijzen uitgaat. Dit
is vooral het geval als bepaalde kosten veroorzaakt worden door slechts een klein deel van
het assortiment.
12.6.2 Variabelekostprijsmethode
Hierbij worden de variabele kosten per product als basis voor de prijsbepaling genomen. De
vaste kosten worden niet aan de producten toegerekend, maar als totaalbedrag ten laste
van de resultatenrekeningen gebracht.
De contributiemarge is het verschil tussen de variabele kosten en de verkoopprijs. Een
bezwaar tegen de variabele- kostencalculatie is dat bij kopers die prijzen bedingen die de
integrale kostprijs niet dekken, de kans op marktbederf groter is.
12.6.3 Break-evenanalyse
Veel bedrijven willen graag weten wat er met de winst gebeurt als de omzet begint te stijgen
of dalen bij een bepaalde verkoopprijs. De break-evenanalyse gaat ervan uit dat de totale
kosten en totale opbrengsten aan elkaar gelijk zijn. Er is dus geen winst. Je kunt met deze
analyse kijken bij welk aantal verkochte producten dit het geval is.
!
12.6.4 Rendementsmethode
Bij de rendementsmethode maakt men eerst een
prognose van de benodigde investeringen. Dit
rendement op investeringen (ROI) kan in geld
worden omgerekend en opgesteld worden bij de
vaste kosten in de teller van de break-evenformule.
Marginale kosten zijn de extra kosten die erbij komen
als de productie met een extra product toeneemt.
Het berekenen van de kosten is voor managers van belang bij het maken van planning en
budget. De afnemers zijn hierin niet geïnteresseerd. Kopers kijken naar de prijs, het product
en de kwaliteit en naar wat zij overhebben voor dat product.
Bij een afnemersgeoriënteerde prijszetting gaat het om een prijsbepaling waarbij een bedrijf
zijn verkoopprijs voor de handel afleidt van een goed in de markt liggende consumentenprijs
door daar de gebruikelijke handelsmarge van af te trekken. Het tegenovergestelde hiervan is
de kostprijs-plusmethode.
Prijsinelastische vraag: als de afnemers maar in beperkte mate op een prijswijziging reageren
➔ typerend voor producten als benzine, elektriciteit en sigaretten (omdat de
consumenten er een sterke behoefte aan hebben)
12.7.2 Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit van de vraag geeft aan in welke mate de vraag naar het product
varieert met veranderingen in het inkomen. De Wet van Engel houdt in dat als het
gezinsinkomen stijgt, het volgende gebeurt:
o Primaire behoeften dalen
o Wonen en huishoudelijke artikelen blijven gelijk o Andere zaken stijgen
12.7.5 Prijsdiscriminatie
Prijsdiscriminatie houdt in dat voor hetzelfde product in verschillende marktsegmenten
verschillende prijzen worden gehanteerd. Je hebt verschillende vormen van prijsdiscriminatie:
naar tijd, naar type product, naar plaats, naar type klant.
Naar tijd:
Seizoensgebonden, zoals wintersportkleding in het voorjaar in de sale
Naar type product:
Bon bons in cadeauverpakking veel duurder, luchtje
Naar plaats:
Kaartjes voor in de zaal duurder, zonnebrand middel op strand duurder
Naar type klant:
Studentenpassen, ouderen etc..
➔ containaire vraagcurve
de vraag wordt meer als ht duurder wordt
o Oligopolie ->Enkele aanbieders van het product. Kijkt naar 4 grootste bedrijven. +40%
marktaandeel = oligopolie
o Monopolie -> Eén aanbieder. Kan alleen als die alleenrecht hebben om te verkopen.
Relatief weinig marketing.
o Monopolistische concurrentie -> Heterogene polypolie. Zelfde product, wel veel verschil in
kwaliteit, verpakking.
Afzetcurve: geeft het aantal producten weer dat tegen verschillende prijzen zou kunnen
worden verkocht
Distributiekanaal: een netwerk van zelfstandige bedrijven die bij de distributie van een
product of dienst elk een essentiële functie vervullen in de gezamenlijke activiteiten om
producten en eindgebruikers met elkaar in contact te brengen
Intermediairs: zijn organisaties of personen die ergens in het kanaal tussen de producent en
consument optreden
indirecte distributie:
- bij convenience goods gaat het
meestal om een indirect lang
kanaal (met minstens twee
tussenschakels)
- bij shopping en specialty goods vaak een indirect kort kanaal
klassieke distributie kanaal: bestaat uit een producent, een grossier en een detaillist
De waardeketen (ontwikkeld door michael porter): omvat alle acitiveiten die betrekking
hebben op het ontwikkelen, roduceren, marketen, leveren en ondersteunen van een
product, waarbij elke schakel van de keten in principe waarde kan toevoegen of onttrekken
aan het product dat de klant uiteindelijk koopt.
Figuur 13.5 blz 608
selectieve distributie: Bij selectieve distributie wordt er een selectie gemaakt van
verkooppunten waar producten aangeboden worden. Een verkooppunt kan geselecteerd
worden op locatie, kwaliteit, assortiment, deskundigheid, etc. Deze vorm komt het meeste
voor in de praktij
- shopping products zoals kleding, tapijt, camera’s, huishoudelijke apparaten,
elektronica, duurzame producten
exclusieve distributie: Bij exclusieve distributie worden producten slechts bij een of enkele
verkooppunten aangeboden. Het gaat hier vaak om producten waar men specifieke kennis
voor nodig heeft, Of het gaat juist om producten die erg exclusief en duur zijn.
- specialty products
13.3.3
distributiekengetallen
distributiespreiding:
weergeeft in hoeveel
procent van de in
aanmerking komende
winkels een bepaald merk
verkrijgbaar is
marktbereik: maatstaf die
aangeeft hoeveel winkels die
het bewuste merkvoeren in
de desbetreffende
productklasse omzetten in
verhouding tot alle
potentiele verkooppunten
selectie-indicator: geeft de
verhouding aan tussen het
marktbereik en de
distributieverspreiding
Verticaal marketing systeem (VMS): een professioneel geleid en centraal opgezet netwek
van organisaties, waarbij de diverse schakels –zoals producent groothandel en kleinhandel –
nauw met elkaar samenwerken dankzij het feit dat een van hen, als machtigste partij – de
channel captain –de leiding van het kanaal opzich neemt.
➔ dankzij die samenwerking kunnen de betrokken partijen beter concurreren met
andere distributiekanalen en zo in vloed op de markt vergorten
Geintegreerd vms:
-verschillende schakels in
het kanaal zijn in handen
van 1 onderneming, die daardoor ook volledige zeggenschap over alle
werkzaamheden in dat kanaal heeft.
- Voorwaartste integratie: een fabrikant de eigendom verwerft van de volgende
schakel in het kanaal, en daardoor bijvoorbeeld zijn eigen distributie centra of
winkels krijgt (levi’s die eigen winkels heeft)
- Achterwaartste integratie: waarbij een detaillist of andere distribuant een
toeleverancier overneemt zodat hij bepaalde grondstoffen of halffabrikanten die nu
immers binnen de eigen organisatie worden geproduceerd, niet meer van derden
hoeft te betrekken
Contractueel vms:
- meest voorkomende vorm
- de samenwerking tussen schakels is gebaseerd op zorgvuldige contractuele
afspraken
- drie vormen: detailshandelscooperatie(een groep detaillisten die zelf een
groothandel opricht om met andere winkelketens te kunnen concurreren, of bijv. Een
stichting waarbij meerdere winkels zitten) franchiseorganisatie (zoals mcdonals) en
vrijwillig filiaalbedrijf (zoals spar of hema)
horizontaal marketingsysteem: waarin bedrijven op hetzelfde niveau van het kanaal (of ze
nu wel of niet concurrenten zijn van elkaar) samenwerken om hun producten of diensten op
de markt aan te bieden
• Intrakanaalconflict -> Tussen wederverkopers in het zelfde distributie kanaal dit kan
horizontaal of verticaal zijn:
Disintermediatie: als een van de partijen in het distributiekanaal een intermediar –typisch een
groothandel- omzeilt en producten direct koopt of verkoopt.
13.4 groothandel
Een groothandel is een specialist in de inkoop en wederverkoop van producten aan
ondernemingen die deze op hun beurt weer aan andere distribuanten of aan consumenten
doorverkopen, het is dus niet alleen de schakel tussen de producenten en de detaillist.
Service merchandiser: neemt naast zijn groothandel taak ook detailhandelsactiviteiten voor
zijn rekening.
Handelsagenten: onafhankelijke intermediairs die hun diensten aanbieden in ruil voor provisie
maar niet het eigendomsrecht verwerven
- fabrieksagenten
- verkoopagenten
- commissiehandelaren
- handelsmakelaars
13.5 marketinglogistiek
logistiek management bestaat uit twee activiteiten:
1. het materials management
2. fysieke-distributie management
transport:
CIF: cost, insurance, freight = beding bij internationele koopovereenkomst dat alle kosten van
vracht en verzekering, maar niet van het lossen, voor rekening zijn van de producent of
leverancier
FOB= free on board = de risico en alle kosten, tot het moment dat de goederen zin ingeladen
aanboord etc. Op een afgesproken plaats, voor rekening van de afzender.
Just in time (JIT): is erop gericht de benodigde producten van de juiste kwaliteit en in de juiste
hoeveelheid precies op het moment dat ze nodig zijn bij de afnemer af te leveren
Hoofdstuk 14
14.1 De rol van detailhandel
Detaillisten zijn de laatste schakel van de bedrijfskolom. Zij leveren hun producten aan de
consument. De detailhandel noemt men ook wel kleinhandel, maar dit zegt niets over de
grootte van de bedrijven.
Detailhandel: omvat alle activiteiten die direct samenhangen met de verkoop van
producten of dienst aan de consument voor persoonlijk of huishoudelijk gebruik
Low margin retailing strategie: winkeltypes die beginnen met lageprijzen en weinig service
Service retailing-strategie: winkels die kiezen voor een smalle doelgroep met een voorkeur
voor kwaliteit en service
14.2 detailhandelsvormen
het oordeel over wat voor winkelsoort het is wordt gebaseerd op drie factoren:
- het assortiment (breedte diepte producten merken)
- het prijs niveau
- de service
winkeltypen:
- speciaalzaak
smal en diep assortiment, prijsniveau concurrent tot hoog, service niveau gemiddeld
tot hoog.
Begrippen:
Specialisatie: op twee manieren mogelijk -> op basis van verbruiksverwante
artikelgroepen of gericht op een specifieke groep consumenten,
Grootfiliaalbedrijf: een centraal geleide organisatie die minstens zeven speciaalzaken
onder dezelfde naam exploiteert. (C&A en WE)
- gemakswinkel
breed en ondiep assortiment, prijs niveau meer dan gemiddeld, service niveau
gemiddeld.
Buurtwinkel zoals spar
Oppervlakte van minder dan 100m2, assortiment bestaat uit convenience products
Trafficwinkels: langs de weg, station.
- supermarkt
food: breed en diep
non-food: smal en ondiep
prijsniveau gemiddeld, service niveau gemiddeld
parallellisatie: branchevervaging, er worden branchevreemde artikelgroepen
toegevoegd aan hun traditionele assortiment
scrambled merchandising: verkoop van niet gerelateerde productgroepen in een
winkel
- zelfbedieningswarenhuis/hypermarkt
breed en redelijk diep assortiment, prijsniveau concurrend tot laag, service niveau
gemiddeld.
- warenhuis
breed en diep assortiment. Prijsniveau gemiddeld tot meer dan gemiddeld. Service
niveau goed tot uistekend. (v&D en bijenkorf)
shop in shop
- discounter
breed en ondiep assortiment. Prijsniveau is laag, service niveau laag.
Fabriekswinkel: een eigen winkel van fabrikanten waarin zij hun overschotten,
restanten en lichtbeschadigde stukken verkopen
14.2.2 Niet-winkelverkoop
De consument koopt tegenwoordig steeds vaker producten buiten de winkels om.
Voorbeelden hiervan zijn: ambulante handel (verkoop aan de deur), direct selling
(demonstratie of uitleg), netwerkmarketing (onafhankelijke dealers), postorderbedrijf.
Directselling:
Vroeger veel colportage: vorm van ambulante handel waarbij aan de deur producten
worden gedemonstreerd en verkocht
Directselling: verkoop van producten door persoonlijk concact
➔ demonstratie uitleg
➔ partysysteem
netwerkmarketing:
- persoonlijke verkoop door onafhankelijke dealers
piramide systeem: illegale zwendelpraktijk waarbij personen onderaan de piramide
gewongen worden om voor een hoog bedrag een grote hoeveelheid producten te
kopen; daardoor komen ze hoger in de piramide terecht en hopen ze van nieuwe
deelnemers te profiteren
ambulante handel:
zonder vaste vestigingsplaats.
Omvat markthandelaren en straathandelaren zoals bloemenverkopers
Postorderverkoop:
Consumenten worden benaderd via advertentie direct mail of email
14.2.3 Winkelcentra
Een winkelcentrum is een concentratie van tenminste tien winkels bij elkaar. Iedere stad of
dorp heeft er tegenwoordig een aantal.
Het voordeel hiervan is dat populaire winkelcentra trekpleisters zijn voor het winkelend
publiek. Ook is het verzorgingsgebied groot.
Nadeel is dat de huurprijs hoog is van een bedrijfspand. Tevens is de detaillist afhankelijk van
externe factoren.
Toekomstverwachtingen:
1. samenwerkingsverbanden tussen detaillisten
2. verkoopoppervlak grootschalig uitbreiden
3. toenemende buitenlandse concurrentie
Het was al een hele verbetering dat er computers kwamen, zodat detaillisten steeds meer
inzicht in de verkoop en omzet kregen. De opkomst van internet is misschien nog wel een
belangrijkere ontwikkeling. Door internet retailing kan men de consument effectiever en
efficiënter benaderen. De kosten zijn laag en het bereik is groot. Internet is interactief. Als een
consument online producten bekijkt kunnen er gegevens opgevraagd worden en kan
eventueel meer informatie toegezonden worden. Dit is interactieve marketing.
Voordelen:
- interatieve marketing
- mondiaal marktbereik
- marketinstrategieen op maat (focus op specifieke doelgroepen)
- toegevoegde waarde (flexibiliteit en multie media opties)
E-marketing strategie:
1. doelstellingen
2. doelgroepen
3. kenmerken van de website
4. beheer van de website
14.4 franchising
14.4.2 Franchisesysteem
Tegenwoordig komt franchising erg veel voor. Bij franchising zijn de zelfstandige ondernemers
juridisch en financieel onafhankelijk. Ze zijn echter wel onderdeel van een winkelformule.
Beide partijen profiteren hiervan. Voorbeelden zijn Bruna, Blokker, Zeeman, etc. De
franchisenemer mag dus de winkelnaam gebruiken en krijgt adviezen en trainingen van de
franchisegever. De franchisenemer dient een percentage van de omzet (fee) af te dragen
aan de franchisegever
Het voordeel is dat je zonder veel grote investeringen kunt opereren onder een bekende
naam. Je krijgt begeleiding en je krijgt gemakkelijk krediet bij een bank. Het nadeel is dat er
een fee betaald moet worden aan de franchisegever. Verder zijn er andere verplichtingen
waar de franchisenemer aan moet voldoen.
Franchisegever en nemer: gever is de hoge baas, nemer is de gene die de zaak opzich
neemt
14.6 detailhandelsmarketing
14.6.1 Winkelformule
Een winkelformule bestaat uit de doelgroep, het type assortiment en de positionering. Het is
belangrijk om bewuste keuzes te maken. Consumenten hebben een bepaald beeld van een
winkel als ze er binnen komen lopen. Ze verwachten iets van een winkel. Dit is het
winkelimago. Het is een subjectieve beleving van de klant. Je kunt niet van tevoren zeggen
hoe je een goed imago kunt krijgen. Wel zijn er aan aantal zaken waar men op kan sturen:
producten, service, prijsniveau, klanten, inrichting, gemak, sfeer, promotie, tevredenheid,
institutionele factoren (reputatie en betrouwbaarheid).
14.6.2 Detailhandelsmix
De retailing mix bestaat uit zes P’s: product, presentatie, personeel, promotie, prijs en plaats.
Men dient bij het assortiment bewuste keuzes te maken. Kiest men bijvoorbeeld voor
imagoverhogende producten of juist voor exclusieve, service- of promotieartikelen? Bij de
promotie kan de detaillist zich richten op een van de drie problemen die consumenten
hebben: persoonsgebonden, productgebonden of winkelgebonden problemen.
Product:
-slaat op het assortiment
-je hebt kernassortiment
( de artikelen die klant
altijd in de
winkelverwacht en keuze assortiment/randassortiment)
- om het winkelbeeld te versterken kan je gebruik maken van: imagoverhogende
producten, exclusieve producten, serviceartikelen, promotie-en seizoens artikelen
promotie:
- reclame
- detaillist kan inhaken op drie soorten problemen namelijk: persoongebonden
problemen (tijdsgebrek) productgebonden problemen(omgaan met ingewikkelde
apparten) en winkelgebonden problemen (langewachtrijen)
plaats:
- voor het taxeren van een toekomstig vestigingspunt moeten we inzicht hebben in
drie factoren: koopgewoonten van de consument, drukte en bereikbaarheid, ligging
van andere winkels.
Presentatie:
- Bij interne winkelpresenatie moet er belisten worden over:
Layout, de routing, de schapindeling
Kostenverlaging:
Concessionair: zelfstandige en vakkundige detaillist die in een supermakrt of andere
retailhandelszaak ruimte huurt om daar voor eigen risisco een speciaal zaak te runnen
Integratie: de klasseke keten wordt verkocht doordat organisaties activiteiten gaan
ontplooien in een voorgaande (achterwaatse integratie) of daaropvolgende geleding
(voorwaarste integratie) van de bedrijfskolom
Hoofdstuk 15
Internationale marketing: omvat marketingactiviteiten gericht op doelgroepen die deel
uitmaken van meer markten dan alleen de eigen nationale markt. Is dus marketing over de
grenzen heen.
Multinationale marketing: het bedrijf past zijn marketingstrategie volledig aan om het beleid
optimaal af te stemmen op de lokale omstandigheden .
politieke stabiliteit:
oorlog en terrorisme
handelspolitiek (handelsbeperkigen,keurcertificaten)
In de Europese Unie houdt men zich bezig met ISO-certificering (ISO-9000 NOORM) Dit zijn
kwaliteitsnormen waar producten aan moeten voldoen. Dit zorgt ervoor dat bedrijven zich
soms anders moeten organiseren om aan deze normen te kunnen voldoen.
Cross culturele consumenten analyse: heeft al doels het nodige inzicht te verwerven in de
waarden, gebruiken, culturele symbolen en het taalgebruik in andere maatschappijen.
▪ Waarden
Vrijheid, veiligheid gezondheid
▪ Gebruiken
gedrag
▪ Culturele symbolen (semiotiek)
Semiotiek: de symbolische warde en betekenis van bepaalde objecten voor
personen die deel uitmaken van andere cultuur
etnocentrische benadering:
etnocentratische benader: ondernemingsviesie waarin men het thuisland superieur acht
aan iederen willekeurig gastland en vindt dat de eigen strategien direct kopieerbaar zijn
naar andere landen
geocentrische bendering: visie waarin geen enkel land superieur of inferieur is. Zij respecteren
onderlinge verschillen tussen landen.
15.3 entreestragieen
er zijn vier stratiegen mogelijk:
1. export
2. licentieverlening
3. joint venture
4. directe investering
export:
houdt in dat we onze producten in eigen
land maken en in een ander land verkopen
twee soorten export:
- indirecte export
- directe export
indirecte:
gelegenheidsexport: als een bedrijf zijn
productie overshot in het buitenland verkoopt zonder zich hiervoor in te spannen
➔ wordt gebruik gemaakt een onafhankelijk tussenpersoon zoals een handelsagent
➔ vergt weinig of geen inverseringen
➔ beperkt risco
➔ de tussen persoon, vooral als het om een export management company EMC
betreft: beschikt over vereiste contacten, onafhankelijk bedrijf
➔ winstmargebeperkt, management nauwelijks internationale ervaring opdoet
handelshuis: een organisatie die op eigen nam en voor eigen rekening bepaalde
exportmarkten bewerkt met producten die het van exporterende bedrijven krijgt
toegeleverd
directe export:
er wordt binnen een bedrijf een exportafdeling opgezet die markt bewerkt in het gastland
met een eigen verkoopkantoor, marketingafdeling of vestiging
➔ meer zeggenschap over hoe de producten worden verkocht en welke artikelen het
meeste aandacht in de verkoop krijgen
➔ brengt meer risicos met zich mee maar verhoogt het winstpotentieel
5.3.2 Licentieverlening
Men kan zich ook op de buitenlandse markt vertonen door licentieverlening. Dit houdt in dat
een buitenlands bedrijf toestemming krijgt om een bepaald product te verkopen. De
tegenprestatie is een deel van de omzet (fee) of een royalty. Soms dient de buitenlandse
markt als een soort van testmarkt.