Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 6

Opdracht derde mentorsessie: COPC

VOORBEREIDING

Beschrijf een ervaring uit je persoonlijk leven uit de COPC week waar het omgaan met diversiteit (in
brede zin, dus dat kan cultureel, etnisch, gender-gerelateerd, sociaal, seksuele voorkeur… zijn) een
belangrijk aspect vormde. Het is niet de bedoeling om de COPC-week terug te analyseren, maar om
vooral stil te staan bij hoe jij omgaat met diversiteit.

Misschien had je een ervaring waarbij je eigen ‘diversiteit’ die ervaring erg kleurde of waar je merkte
dat er vooroordelen leefden. Of misschien had je een ervaring waar je merkte dat je initiële gedachten
of vooroordelen niet overeenkwamen met de realiteit.

Wat heb je uit deze ervaring geleerd over je eigen ‘diversiteit’ en je competenties?

Welke van de competenties heb je al het vaakst gebruikt/toegepast in je persoonlijke leven? In welke
context?

Welke het minst vaak?

Welke competenties vind je het moeilijkste om toe te passen? Waarom?

Hoe kan je deze competenties in de toekomst verbeteren?

Bezorg je voorbereiding 4 dagen voor de mentorsessie via e-mail aan je mentor en voeg ze toe aan de
verzameling in je ePortfolio (zie Handleiding in de cursussite Exploratie: arts in de maatschappij II).
Generieke competenties

1. Breed observeren
= Breed observeren betekent dat u bewust, gepland en gericht leert kijken naar de
diverse leefwereld van patiënten. U situeert hen in hun bredere context in relatie met
andere mensen en instituties binnen verschillende levensdomeinen (gezin, sociale
netwerken, werk/school, materiële leefomstandigheden).

Vb. een patiënt in de wachtzaal. Eerste observatie: U plaatst de patiënt in een ruimere
context. Is deze persoon alleen? Heeft hij/zij eventueel partner of kinderen bij zich?
Oogt de persoon nerveus? Welk soort kledij draagt de patiënt? Daarna volgt nog een
tweede brede observatie tijdens het gesprek/consultatie: wat is de achtergrond van de
patiënt? Vb heeft hij/zij werk? Relaties? Status indien asielzoeker? enz. …

2. Contextgericht werken
= Context gericht werken is ernaar streven dat de context van de patiënt ondersteunend
kan werken voor zijn gezondheid en welzijn. Dit betekent dat de arts zijn
tussenkomsten en adviezen toetst aan de draagkracht en de directe of indirecte invloed
van omgevingselementen.

Vb. U gaat als hulpverlener na welke plaats de problematiek inneemt in het leven van
de patiënt. Welke betekenis geeft de patiënt zelf aan ziek zijn? Kan de patiënt op steun
in zijn/haar omgeving rekenen. Beschikt de patiënt over de nodige middelen (vb.
financieel) om het probleem aan te pakken?

➔ We prikken mensen niet vast in een bepaalde categorie en vermijden


essentialisering. Ons oordeel wordt even uitgesteld tot mensen zelf hun verhaal
kunnen doen.

3. Empathie
= Empathie is het vermogen om zich in te leven in de gevoelens of de gedachtegang
van anderen. Empathie begint met het waarnemen en begrijpen van verbale en non-
verbale boodschappen en zorgt ervoor dat u emoties beter begrijpt en effectiever
communiceert.

Vb. Iemand met een borstprothese krijgt een brief om een gratis borstscreening te laten
doen. Wanneer ze aankomt op de radiologie blijkt dat ze doordat ze een prothese
draagt geen aanspraak kan maken op een gratis screening. Mevrouw komt met deze
klacht bij u langs. U kunt u verplaatsen in de gedachtengang van deze patiënt. U kunt
er in komen dat het pijnlijk moet zijn om geen aanspraak te kunnen maken op de gratis
screening doordat zij reeds een ziekte verleden heeft.

➔ Begrip hebben voor de ervaren emotie van de patiënt. U hoeft daarvoor niet in
deze emotie mee te gaan, met het risico op medelijden krijgen met uw patiënt.
Om empathisch te kunnen zijn is het nodig open vragen te stellen en eerst de
context en beleving en achtergrond en eventueel emoties te kennen, dus te
bevragen. Direct empathisch zijn, zonder dat u eigenlijk het verhaal kent, komt
snel fake over. Bijvoorbeeld al na enkele zinnen zeggen: „ik begrijp het” terwijl
je de helft van het verhaal nog niet eens gehoord hebt…
Dus empathie kan pas als je eerst op een respectvolle manier „nieuwsgierig” bent
geweest naar, of geïnteresseerd in, het verhaal.

4. Reflexiviteit
= Reflexiviteit is de vaardigheid om bewust en opzettelijk een als vanzelfsprekend of
normaal of ‘goed’ aangevoelde gedachte of houding (van zichzelf of de peergroup) te
zien als één van de verschillende mogelijke oplossingen voor een probleem.
Reflexiviteit houdt het besef in dat ook andere mogelijke perspectieven waardevol zijn.

Vb. Een Spaanstalige poetsvrouw werkt via dienstencheques bij een Vlaams gezin. Op
een bepaald moment komen er klachten van het gezin omdat de poetsvrouw niet naar
de wensen van de familie de afwas doet, ze droogt namelijk nooit het afgewassen
keukengerei af. Na een gesprek met de Spaanse dame blijkt dat ze in haar land van
herkomst nooit afdrogen omwille van het warme klimaat. Er is hier dus eveneens
sprake van een verschillend perspectief op eenzelfde iets. Beide visies zijn
gelijkwaardig.

 U apprecieert het feit dat mensen voor eenzelfde of gelijkaardig probleem een
andere oplossing verkiezen. Uw referentiekader is niet het enige juiste. Dit
betekent niet dat de visie van de patiënt automatisch gevolgd moet worden. Het is
echter wel belangrijk ze ten eerste te kennen, vervolgens te erkennen, en dan
gezamenlijk tot een plan te komen dat onderhandeld is (competentie 8), waarbij de
ene keer de ene, de andere keer de andere wat meer zal „aanpassen”, afhankelijk
van de situatie.

5. Flexibiliteit
= Flexibiliteit is de vaardigheid om eigen vaste patronen waar nodig te verlaten en
nieuwe elementen te integreren die in de specifieke context de omgang met anderen
verbetert. Flexibel gedrag is uw eigen houding en opvattingen vrijwillig aanpassen aan
veranderende omstandigheden in uw (werk)omgeving.

vb.: Bij het binnenkomen in een appartement ziet u dat alle bewoners hun schoenen
uitdoen aan de deur. Een kleine actie van flexibiliteit kan zijn om te vragen of men
graag heeft dat u ook uw schoenen uitdoet. Soms zal men zeggen van ja (en had men
dat misschien anders niet durven vragen aan u omdat u arts bent), soms zal men dit niet
nodig vinden. Maar het is een teken van alert zijn voor zaken die mogelijks belangrijk
zijn. Dit zal het vertrouwen doen toenemen.

Vb. U stelt als arts voor de tweede maal de diagnose kanker bij een patiënt. U weet
echter dat er een nieuwe behandeling bestaat die echter nog in de testfase zit. U wil uw
patiënt graag deze behandeling aanbieden om zo de kans op genezing te verhogen. De
patiënt heeft echter geen zin meer in een uitputtende behandeling en verkiest om de
kanker zo lang mogelijk te proberen te onderdrukken in plaats van te bestrijden. U
neemt de wens van de patiënt verder mee in uw consultatie.

➔ U bent in staat om met nieuwe inzichten rekening te houden.

6. Communicatieve vaardigheden / codeswitchen


= Communicatief vaardig betekent dat u kan meespreken in de taal (al dan niet
ondersteund door derden) en de codes van anderen. Goede communicatieve
competenties heeft u wanneer u in verschillende contexten en met een verscheidenheid
aan mensen professioneel en verstaanbaar kan interageren en wanneer zowel u als de
andere partij tevreden zijn over het communicatieproces.

Vb. De taal die je gebruikt als je spreekt met je partner is anders dan diegene je
gebruikt in omgang met je ouders, collega’s …

Vb. communiceren met de patiënt via een tolk. Dit is een andere manier van
communiceren omdat men met 3 in het consult zit, en er bepaalde regels gelden voor
een goed getolkt consult.

7. Competenties benoemen en erkennen


= Competenties kunnen benoemen en erkennen gaat fundamenteel over de erkenning
van de andere als intelligent communicerend medemens. Het betreft hier de erkenning
en de benoeming van het feit dat mensen competenties hebben om hun leven in handen
te nemen ook in probleemsituaties.

Vb. iemand die voor een tweede maal aan de rand van een burnout staat, weet dat een
cursus mindfulness de vorige keer goed geholpen heeft, maar een therapeut of
medicatie niet. Of die persoon weet dat hij/zij goed geholpen is met bepaalde
kruidenmengsels. (= deze patiënt is specialist in zijn eigen leven).

➔ de cliënt/patiënt is een competent specialist met betrekking tot zijn eigen leven
(niemand weet meer over zijn leven dan de cliënt/patiënt zelf) waar de
professioneel (zoals de arts) een competent specialist is op zijn vakgebied.
Er als arts van uitgaan dat je de enige bent die competent is, maakt van jou een
incompetente arts (Le maître ignorant).

8. Samen projecten maken


= Samen projecten maken: hieronder vallen onderhandelen, samen doelen en
actieplannen kunnen bepalen. Een huisarts maakt met zijn patiënt projecten waarbij de
finaliteit nu eens gaat over genezen dan over schade beperken of voorkomen.

Vb. Een alleenstaande moeder in een financieel benarde positie gaat met haar dochter
naar de arts toe. Het kind zou drie maal daags na het eten een siroop moeten innemen.
Dit blijkt echter niet haalbaar voor de moeder, want wat blijkt? De moeder houdt haar
dochter ’s avonds lang wakker zodat ze wat gezelschap heeft en zodat het kind ’s
morgens lang uitslaapt. Op die manier zorgt de moeder er ook voor dat er maar twee
maal per dag gegeten hoeft te worden, wat dus financieel ook interessant is. De moeder
is duidelijk een specialist in haar leven. (generieke competentie 7) Als arts is het aan u
om die competentie van haar te erkennen en SAMEN te zoeken naar een oplossing.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat het kind toch haar medicatie inneemt? Kan de
hoeveelheid per inname misschien verhoogd worden zodat er slechts 2 toedieningen
nodig zijn? (generieke competentie 8)

Vb. Samen met een ongeneeslijk zieke patiënt bekijken of er wordt gegaan voor harm
reduction of dat de medicijnen langzaamaan afgebouwd mogen worden en zo naar een
levenseinde toegewerkt wordt.
➔ Een behandeling uitstippelen rekening houdend met de situatie van de patiënt.
Eenzelfde diagnose kan bij 2 patiënten anders behandeld worden.

You might also like