Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 25

Nederlands voor zelfstudie

Prisma Taaltraining

Nederlands
voor zelfstudie

Willy Hemelrijk

Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv, Houten-Antwerpen


Auteur: Willy Hemelrijk, met adviezen van Afdeling Nederlands Tweede taal, Faculteit der Letteren
van de Vrije Universiteit Amsterdam
Ontwerp en opmaak: Jaap Lunenberg (www.blauwzuur.nl)
Illustraties: Monica Knaapen (www.moonillustraties.nl)

ISBN 978 90 00 30293 2


NUR 630

© Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv., Houten - Antwerpen


© Willy Hemelrijk

Eerste druk 2012

www.prisma.nl
www.prismawoordenboeken.be
www.unieboekspectrum.nl

Prisma maakt deel uit van Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum bv.
Postbus 97
3990 DB Houten

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch,
mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet 1912,
juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en
artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de
Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB, Hoofddorp).
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken
dient men zich tot de uitgever te wenden.

Ondanks de aan de samenstelling van de tekst bestede zorg kan noch de redactie noch de uitgever
aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze
uitgave zou kunnen voorkomen.

4 Nederlands voor zelfstudie


Inhoud

inhoud
Inleiding 7 Les 8
Wat doe jij aan? 69
Les 1 Een interview 71
Hoe gaat het met je? 8 Naar de bioscoop 73
Een feestje 10 Extra oefeningen 75
Drie jaar geleden 13
Extra oefeningen 16 Les 9
Op de markt 78
Les 2 In het warenhuis 80
Mailen en bellen 18 Geld 82
Letters en klanken 20 Extra oefeningen 84
Naar huis 21
Extra oefeningen 24 Les 10
In de winkel 85
Les 3 Een trui kopen 87
Welke tram? 26 In de boekwinkel 88
Op het centraal station 28 Extra oefeningen 91
Nog een vraag 30
De tijd 31 Les 11
Extra oefeningen 34 Op het politiebureau 94
Is er een bank in de buurt? 96
Les 4 Op het postkantoor 98
In de trein 35 Extra oefeningen 100
Met de fiets 38
Een fiets huren 40 Les 12
Extra oefeningen 41 Benzine tanken 103
Mijn auto doet het niet 104
Les 5 Dat mag niet 106
In het café 44 U mag hier niet parkeren 106
In de supermarkt 46 Roken verboden 107
Op de borrel 49 Extra oefeningen 109
Extra oefeningen 51
Les 13
Les 6 Een baby 111
In de keuken 53 Mijn baas gaat weg 113
In een restaurant 55 Twee kaarten 117
Aan tafel 59 Extra oefeningen 119
Extra oefeningen 61
Les 14
Les 7 De bruiloft 121
Een concert 62 De buurvrouw 122
Een quiz 64 Lange Nederlanders 125
Televisie kijken 66 Extra oefeningen 128
Extra oefeningen 68

5
Les 15
Het lichaam 130
Ziek 131
Verkouden 132
Het recept 134
Extra oefeningen 135

Les 16
In het park 138
Inpakken 141
Au! 143
Langzaam slank 144
Extra oefeningen 146

Les 17
Een nieuw huis 149
Een huisje huren 152
Wat is het hier mooi 154
Extra oefeningen 155

Les 18
Wat een weer! 157
Naar het strand 159
Extra oefeningen 163

Antwoorden 166

Lijst mp3’s 188

6 Nederlands voor zelfstudie


INLEIDING

inleiding
Eén Werkboek bij vijf versies van het basisboek
Dit Werkboek bevat extra oefeningen bij het basisboek.
Er zijn vijf verschillende versies van het basisboek:
- Nederlands voor zelfstudie (alleen Nederlands)
- Dutch for self-study (Engels Nederlands)
- Niederländisch fürs Selbststudium (Duits Nederlands)
- Le néerlandais en autodidacte (Frans Nederlands)
- Neerlandés para autoestudio (Spaans Nederlands)
Het Werkboek sluit aan bij elk van die vijf basisboeken.

Alleen Nederlands
Het Werkboek is alleen in het Nederlands geschreven.
Bijna alle woorden in het Werkboek staan ook in het basisboek.
Op het internet staat een woordenlijst met alle woorden uit basisboek en Werkboek, met de vertaling
erbij in verschillende talen: Pools, Portugees, Italiaans, Russisch, Chinees. Zie: www.prisma.nl,
Thuis – Downloads.
De woorden in dit boek met *…* kun je ook in de woordenlijst op www.prisma.nl vinden.

Inhoud van de 18 lessen in het Werkboek


- 15 tot 20 genummerde oefeningen per les
De oefeningnummers in het Werkboek verwijzen naar de oefeningnummers in het basisboek.
Elke oefening in het Werkboek is een uitbreiding op de oefening met hetzelfde nummer in het basisboek.
- Extra oefeningen: Spreken, Schrijven, Lezen, Praktijk, Woorden leren
Elke les heeft achteraan een paar extra oefeningen zonder nummer.
In die extra oefeningen wordt stof uit de hele les herhaald en toegepast.
- Antwoorden achterin het boek
De antwoorden (en soms voorbeeldantwoorden) bij de oefeningen staan achterin het boek.

Gebruik van Werkboek met basisboek


Basisboek:
Doe de eerste drie of vier oefeningen van een les in het basisboek.
Kijk achterin het basisboek naar de antwoorden.
Werkboek: genummerde oefeningen:
Maak de oefeningen met dezelfde nummers nu in het Werkboek.
Kijk achterin het Werkboek naar de antwoorden.
MP3’s: Gebruik bij de luisteroefeningen de mp3’s, ook bij het Werkboek.
De nummers staan bij de oefeningen in het Werkboek.
Doe zo de hele les uit het basisboek en alle genummerde oefeningen van die les uit het Werkboek.
Werkboek: extra oefeningen:
Doe daarna de extra oefeningen in het Werkboek: Spreken, Schrijven, Lezen, Praktijk en Woorden leren.

Zelfstandig werken of in een groep


Je kunt met het basisboek en het Werkboek gewoon thuis Nederlands leren.
Maar ook voor groepen is de methode heel geschikt. De cursisten kunnen dan bijvoorbeeld samen de
spreekoefeningen doen: de een stelt de vragen, de ander geeft antwoord.

7
lEs 1

1.1 1 (map 1) Hoe gaat het met je? • *Vul in*.


Hans Hé, dat _____ is ___________ Michel! Hallo Michel!

Michel Hans! Wat ______ leuk ________ !

Hans Hoe ____________________ het met je?

Michel Goed! En met jou?

Hans: Ook ____________________

Mag ik je even ____________________stellen?

Dit is Hanneke, mijn ____________________

Michel Michel.

Hanneke Hanneke.

Hans En dit is mijn ____________________

Mevrouw Visser Mevrouw Visser.

Hoe ____________________ u het?

Michel Goed, dank u.

Hans Leuk je te ____________________ , Michel.

Ga je mee wat ____________________ ?

8 Nederlands voor zelfstudie


Mevrouw Visser Ik ga nu naar ____________________

les 1
Veel plezier en tot ____________________

Michel Dag mevrouw.

Hans/Hanneke Dag moeder.

1.2 *Geef antwoord*.

1 Hoe gaat het met Michel? __ Goed. ___________________ ______________________

2 En hoe gaat het met Hans? _______________________________ _______________________

3 Hoe gaat het met mevrouw Visser? _______________________________ _______________________

4 Gaat mevrouw Visser mee wat drinken? __ Nee, Mevrouw Visser gaat ________________

1.3 Vul in.


moeder | vrouw | vriend

1 Hanneke is de ____________________ van Hans Visser.

2 Michel is de ____________________ van Hans Visser.

3 Mevrouw Visser is de ____________________ van Hans Visser.

1.4 Vul in.


Mag ik je even voorstellen?

1 Dit is mevrouw Visser, de ____________________ van Hans.

Hoe maakt u het, mevrouw Visser?

Goed, dank u.

Mag ik je even voorstellen?

2 Dit is Hanneke Visser, de ____________________ van Hans.

Wat leuk!

9
3 Vul in.
Goedemorgen | Goedemiddag | Goedenavond

7.00 : _ Goedemorgen _

14.00: ____________________

20.00: ____________________

4 Vul in.
Visser | Hanneke | Hans | Lecomte | Michel | Stroop

voornaam achternaam

____________________ ____________________

____________________ ____________________

____________________ ____________________

8 2 Een feestje • Vul in.


Hoe gaat ____________________ met u, meneer Dikkers?

Uitstekend, en met jou, Johan?

Goedenavond Kees, hoe is ____________________ ?

Goed, en met jou?

Dag mevrouw Kortrijk, hoe maakt u ____________________?

Prima, Teun, en hoe is ____________________ met jou?

11 Vul in: u | je
1 Meneer Dikkers: Hoe gaat het met ____________________ , Johan?

2 Johan: Prima, meneer Dikkers, en hoe gaat het met ____________________ ?

3 Meneer Dikkers: Ook goed. Johan, mag ik ____________________ even voorstellen?

Dit is mijn vrouw.

4 Johan: Hoe maakt ____________________ het, mevrouw Dikkers?

5 Mevrouw Dikkers: Goed, dank ____________________ , Johan.

10 Nederlands voor zelfstudie


17 Grammatica 1: drinken.

les 1
ik / …. jij jij / u / hij / zij / het wij / jullie / zij
drink drinkt drinken

17.1
Ga je mee wat drinken?

Ik ___ drink _____ wat.

Dr____________________ jij ook wat?

Mijn man dr____________________ ook mee.

Leuk, wij dr____________________ wat!

18 Grammatica 2 en 3.
*geen nadruk* nadruk geen nadruk nadruk

ik me mij
je jij je jou
ie hij ‘m hem
ze zij ‘r / d’r haar
‘t het ‘t het
we wij ons
jullie jullie
ze zij ze (hen)

18.1 Vul in.


nadruk geen nadruk

Jij ziet hem. Jij ziet __ ‘m ___________

Hij ziet jou. Hij ziet ____________________

Henk ziet mij. Hij ziet ____________________

Hans ziet haar. Hij ziet ____________________

Michel ziet hen. Michel ziet ____________________

Zij zien het. Zij zien ____________________

Wij zien hem. Wij zien ____________________

Ik zie haar. Ik zie ____________________

11
18.2 Nadruk. Vul in.
1 Ik zie hem. Maar ____ hij ___________ ziet _____ mij __________ niet.

2 Wij zien haar. Maar ____________________ ziet ____________________ niet.

3 Hij ziet ze. Maar ____________________ zien ____________________ niet.

4 Zij ziet jou. Maar ____________________ ziet ____________________ niet.

5 Jullie zien me. Maar ____________________ zie ____________________ niet.

18.3 Geen nadruk. Vul in.


1 Ziet hij jou? Nee, hij ziet ____ me ____________ niet.

2 Zien ze haar? Nee, ze zien ____________________ niet.

3 Zien ze jullie? Nee, ze zien ____________________ niet.

4 Zien jullie me? Nee, we zien ____________________ niet.

5 Zie je hem? Nee, ik zie ____________________ niet.

6 Ziet ze ons? Nee, ze ziet ____________________ niet.

21.1 3 Vul in.


1 Hoe gaat ____________________ ____________________ ____________________ ?

2 Mag ____________________ ____________________ even voorstellen?

3 En ____________________ ____________________ mijn moeder.

4 Hoe maakt ____________________ ____________________ ?

5 Veel plezier ____________________ ____________________ ziens.

6 Dag moeder.

21.2 3 *Woordaccent. Lees en luister.*


Hallo Michel.
Hoe gaat het met je?
Mag ik je even voorstellen?
En dit is mijn moeder.
Hoe maakt u het?
Veel plezier en tot ziens.

12 Nederlands voor zelfstudie


22 4 Vul in.

les 1
Hoe gaat het ____________________ ____________________ ?

1 Goed. En ____________________ ____________________ ?

2 Mag ik je even ____________________ ?

3 Dit is Hanneke, ____________________ ____________________

23 5 *Welke woorden hoor je? Schrijf op.*


1 ___ dank ________ 5 ____________________

2 ____________________ 6 ____________________

3 ____________________ 7 ____________________

4 ____________________ 8 ____________________

25.1 7 Drie jaar geleden • Vul in.


Hans: Dat ____________________ lang geleden, zeg.

Michel: Ja, drie jaar, denk ____________________

Waar woon ____________________ ?

Hans: Hier, ____________________ Amsterdam.

Michel: Waar precies?

Hans: ____________________ de Beethovenstraat.

Michel: Welk nummer?

Hans: Achttien.

Michel: O, daar woon ____________________ vlakbij!

Ik ____________________ op de Mozartkade.

Hans: Werk je ____________________ in Amsterdam?

Ja, ik ____________________ hier bij een bank.

Hanneke: Jij komt ____________________ uit Nederland, hè?

Waar kom ____________________ vandaan?

Michel: Nee, ____________________ kom uit Frankrijk.

____________________ ik woon al vijf jaar in Nederland.

13
Hanneke: Je spreekt ____________________ Nederlands!

Michel: Dank ____________________ wel.

25.2 7 Geef antwoord.

1 Waar woont Hans? _______________________________ _______________________

2 Waar precies? _______________________________ _______________________

3 Welk nummer? _______________________________ _______________________

4 Waar woont Michel? _______________________________ _______________________

5 Waar werkt Michel? _______________________________ _______________________

6 Komt Michel uit Nederland? _______________________________ _______________________

7 Woont Michel lang in Nederland? _______________________________ _______________________

25.3 7 Woordaccenten: Luister naar het woord. *Waar ligt het accent?*
Onderstreep het woorddeel met het accent.

geleden Beethovenstraat vlakbij vandaan


Amsterdam nummer Mozartkade Frankrijk
precies achttien Nederland Nederlands

30 7 *Ja of nee?*

1 Denkt Michel dat het een jaar geleden is? __ Nee, ______________________ ______________________

2 Wonen Hans en Michel in Frankrijk? _______________________________ _______________________

3 Werkt Michel bij zijn moeder? _______________________________ _______________________

4 Woont Michel al een jaar in Nederland? _______________________________ _______________________

36 8 Vul in.
1 Dat is ____________________ ____________________ , zeg!

2 Waar ____________________ ____________________ ?

3 Daar ____________________ ____________________ vlakbij.

4 Hij woont drie jaar ____________________ ____________________

5 U ____________________ ____________________ uit Nederland, hè?

14 Nederlands voor zelfstudie


37 Grammatica 4: mijn moeder gaat gaat mijn moeder

les 1
Mijn moeder gaat naar huis.
Gaat mijn moeder naar huis?
Nu gaat mijn moeder naar huis.
Hans woont in Amsterdam.
Woont Hans in Amsterdam?
Hier woont Hans.
Michel spreekt goed Nederlands.
Spreekt Michel goed Nederlands?
Nu spreekt Michel goed Nederlands.

37.1 Vul in.


Werk je in Amsterdam?

ik werk / werk ik Ja, __ ik werk _____ in de Beethovenstraat.

Kom je uit Amsterdam?

ik kom / kom ik Nee, ____________________ uit Frankrijk.

Ga je nu naar huis.

ik ga / ga ik Nee, ____________________ niet naar huis.

Woon je hier vlakbij?

ik woon / woon ik Nee, ____________________ op de Mozartkade.

Woon je al lang in Nederland?

ik woon / woon ik Ja, ____________________ hier al vijf jaar.

Is dit Hanneke?

dit is / is dit Ja, ____________________ mijn vrouw.

37.2 Vul in.


Jij werkt / Werk jij __ Jij werkt _____ in Amsterdam, hè?

ik werk / werk ik Ja, in de Beethovenstraat ____________________

Jij komt / Kom jij ____________________ niet uit Amsterdam, hè?

ik kom / kom ik Nee, uit Frankrijk. Daar ____________________ vandaan.

Jij gaat / Ga jij ____________________ nu niet naar huis, hè?

ik ga / ga ik Nee, nu ____________________ nog niet naar huis.

15
Jij woont / Woon jij ____________________ hier vlakbij, hè?

ik woon / woon ik Nee, niet vlakbij. Op de Mozartkade ____________________

Jij woont / Woon jij ____________________ al lang in Nederland, hè?

woon ik / ik woon Ja, al vijf jaar ____________________ hier.

Dat is / Is dat ____________________ Hanneke, hè?

dat is / is dat Ja, ____________________ mijn vrouw.

44 10 *Omcirkel het woord dat je hoort.*

spreekt drie dertien


precies even
drinken met
niet zien plezier

Extra oEfEninGEn

*sprEkEn* 1
1 Waar kom je vandaan? Ik kom uit …
2 Woon je al lang in Nederland?
3 Woon je in Amsterdam?
4 Waar woon je precies? (straat)
5 Werk je? (bank, Schiphol)
6 Je spreekt al goed Nederlands! Dank …

sprEkEn 2

1 Dat is lang geleden, hè? _______________________________ _______________________

2 Jij woont nu in Amsterdam, hè? _______________________________ _______________________

3 Jij komt uit Frankrijk, hè? _______________________________ _______________________

4 Jij woont in de Beethovenstraat, hè? _______________________________ _______________________

5 Je woont vlakbij mij, hè? _______________________________ _______________________

*praktijk*
Stel je *aan iemand* voor. Zeg je naam.
Zeg waar je vandaan komt.
Zeg waar je woont.

16 Nederlands voor zelfstudie


*Woorden leren*

les 1
*Lees de woorden van oefening 6 en van oefening 29 in het basisboek.
Doe het boek dicht. Schrijf de woorden op die je nog weet.*

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

Schrijven
Schrijf vijf zinnen over jezelf.

*Voorbeeld:*

Mijn naam is Ruben de Winter.


Ik woon op de Bloemgracht, op nummer 54 in Amsterdam.
Ik woon met mijn vrouw.
Ik kom uit België.
Ik woon hier al twee jaar.

_______________________________ ___________

_______________________________ ___________

_______________________________ ___________

_______________________________ ___________

_______________________________ ___________

17
lEs 2

1 11 Mailen en bellen • Vul in.


Tom Kunt u me helpen, ____________________ ? Waar kan ik internetten?

Mevrouw Precies achter u is een internetcafé.

Rianne O, wat dom van ons. Dank u ____________________

Mevrouw Geen ____________________

Rianne Weet je het e-mailadres ____________________ Iris?

Tom Ja, ____________________ staat in mijn agenda.

O jee, en ____________________ ligt thuis.

Rianne We kunnen haar moeder ____________________

Zij weet het e-mailadres van Iris.

Tom Ja, maar dat telefoonnummer staat ____________________ in mijn agenda.

Rianne Je kunt Inlichtingen bellen. Dat ____________________ 0900 – 8008.

Tom Goed.

Telefoniste KPN Inlichtingen, goede____________________

Tom Kunt u ____________________ een telefoonnummer in Arnhem geven?

Van mevrouw de Cruif, Kruisstraat 7.

Telefoniste Kunt u die ____________________ spellen?

18 Nederlands voor zelfstudie


Tom C, R, U, I, F.

les 2
Telefoniste Ogenblikje.

Dat is 026 – 562 60 96.

Tom Dank ____________________ wel.

Tom Nou, die is in gesprek.

Rianne Dan bel je haar straks ____________________

Of je ____________________ een sms’je.

3 Geef antwoord.
Graag | Dank u wel | Dank je wel | Geen dank

1 Ga je mee wat drinken? _______________________________ _______________________

2 Hier is je agenda, Tom! _______________________________ _______________________

3 Ik breng u even naar het internetcafé. _______________________________ _______________________

4 Dank u wel! _______________________________ _______________________

6 11 Geef antwoord.

1 Waar is het internetcafé? _______________________________ _______________________

2 Weet Tom het e-mailadres van Iris? _______________________________ _______________________

3 Waar is de agenda van Tom? _______________________________ _______________________

4 Spreekt Tom met de moeder van Iris? _______________________________ _______________________

10.1 12 Vul in.


1 Kunt u ____________________ ____________________ , mevrouw?

2 Waar ____________________ ____________________ internetten?

3 We kunnen ____________________ ____________________ bellen.

4 KPN Inlichtingen, goede ____________________

5 Kunt u ____________________ ____________________ spellen?

6 Dank ____________________ wel.

7 Dan bel ____________________ ____________________ straks maar.

19
10.2 12 Woordaccenten: Luister. Waar ligt het accent?
Onderstreep het woorddeel met het accent.

helpen internetten inlichtingen spellen


mevrouw bellen goedemiddag

13.1 15 Letters en klanken • Geef antwoord.


1 Uit hoeveel letters bestaat het woord ‘spel’? ____________________

2 Hoeveel letters heeft het Nederlandse alfabet? ____________________

3 Heeft de letter ij drie puntjes? ____________________

13.2 15 Woordaccenten: Luister en onderstreep.


bestaat Nederlandse
letters alfabet

16 Geef antwoord.
1 Uit hoeveel letters bestaat het woord ‘dom’? ____________________

2 Een alfabet? Wat is dat? ____________________

3 Op welke letters staat een punt? ____________________

4 Weet jij een woord met een ‘c’? ____________________

17 16 Welke woorden hoor je? Schrijf op.


1 __ dit ___________ 6 ____________________

2 ____________________ 7 ____________________

3 ____________________ 8 ____________________

4 ____________________ 9 ____________________

5 ____________________ 10 ____________________

19 Vul in: bel bellen spreekt spreken


1 Hoe maakt u het? __ maken _________

2 Waar woon je? ____________________

3 Ik tel tot twintig. ____________________

20 Nederlands voor zelfstudie


20.1 17 Naar huis • Vul in.

les 2
Mevrouw Moritz Hallo, ____________________ heet je?

Paul Paul.

Mevrouw Moritz En hoe oud ____________________ je?

Paul Vijf. Bijna zes.

Mevrouw Moritz En ____________________ woon je?

Paul Bij mijn vader en ____________________ Mijn zus woont daar ook.

Mevrouw Moritz Zo, gezellig. Maar ____________________ bedoel eigenlijk: wat is je adres?

In welke ____________________ woon je?

Paul Venenlaan.

Mevrouw Moritz Welk nummer?

Paul 88.

Mevrouw Moritz Welk nummer? Wil je ____________________ langzamer praten, alsjeblieft?

Paul 88.

Mevrouw Moritz Kom, ik zal je even – hoe zeg je dat? – ____________________ thuis brengen.

Paul Naar huis brengen. ____________________ mevrouw.

20.2 17 Woordaccenten: Luister en onderstreep.


gezellig eigenlijk langzamer even
ik bedoel adres alsjeblieft mevrouw

22 Vul in: alsjeblieft | alstublieft


1 Kunt u wat langzamer praten, ____________________ ?

2 Wil je wat langzamer praten, ____________________ ?

3 Kun je wat langzamer praten, ____________________ ?

4 Wilt u wat langzamer praten, ____________________ ?

21
24 17 Geef antwoord.

1 Hoe heet de mevrouw? _______________________________ _______________________

2 Praat zij met Michel? _______________________________ _______________________

3 Hoe oud is Paul? _______________________________ _______________________

4 Wat is het adres van Paul? _______________________________ _______________________

26.1 *Maak vragen. Gebruik* je.

1 (18 jaar?) ____ Hoe oud ben je? _________ ______________

2 (naam?) _______________________________ _______________________

3 (adres?) _______________________________ _______________________

4 (telefoonnummer?) _______________________________ _______________________

5 (langzamer praten?) _______________________________ _______________________

6 (iets drinken?) _______________________________ _______________________

26.2 Maak vragen. Gebruik u.

1 (mij helpen?) _____ Kunt u mij helpen? _________ ________

2 (e-mailadres van Iris?) _______________________________ _______________________

3 (naam spellen?) _______________________________ _______________________

4 (waar internetten?) _______________________________ _______________________

5 (langzamer praten?) _______________________________ _______________________

22 Nederlands voor zelfstudie


27 Geef antwoord.

les 2
Heb je zijn adres niet? Nee, twee jaar. Uitstekend. Ja, hij spreekt goed Frans.
O, ik in Amsterdam. Nee, wil je wat langzamer praten?

1 Hoe gaat het met je? – ___ Uitstekend. ___________ ____________________

2 Ik woon in Rotterdam. – _______________________________ _______________________

3 Ik heb het telefoonnummer van Hans. – _______________________________ _______________________

4 Kees woont al vijf jaar in Utrecht, hè? – _______________________________ _______________________

5 Hans woont in Frankrijk, denk ik. – _______________________________ _______________________

6 Jij komt niet uit Nederland, hè? – _______________________________ _______________________

29 18 Luister en vul in.


1 Hallo, ____________________ ____________________ ____________________ ?

2 En hoe ____________________ ____________________ ____________________ ?

3 En waar ____________________ ____________________ ?

4 Zo ____________________ !

5 Maar ____________________ ____________________ eigenlijk…

6 Wat is ____________________ ____________________ ?

30 19 Welke woorden hoor je? Schrijf op.


1 ___ je ____________ 6 ____________________

2 __ ben ____________ 7 ____________________

3 ____________________ 8 ____________________

4 ____________________ 9 ____________________

5 ____________________ 10 ____________________

23
33 Vul in: de | het | een
1 Is dat ____________________ moeder van Hans Visser?

2 Waar woon je? In ____________________ Beethovenstraat.

3 Kees is niet thuis. Hij gaat naar ____________________ feestje.

4 Hij woont in ____________________ leuke straat.

5 Waar kan ik internetten? Precies achter u is ____________________ internetcafé.

6 Weet jij ____________________ e-mailadres van Iris?

7 Kunt u mij ____________________ telefoonnummer in Arnhem geven?

8 Bel de moeder van Iris maar. Of je stuurt ____________________ sms’je.

9 Wat is ____________________ nummer van Inlichtingen?

10 ____________________ e-mailadres van Iris staat in ____________________ agenda van Tom Kalf.

11 Hier ligt ____________________ agenda. Is die van jou?

12 Dit is ____________________ nummer van Sonja.

13 Mijn agenda ligt daar, bij ____________________ telefoon.

14 ____________________ woord ‘spel’ bestaat uit vier letters.

15 ____________________ Nederlandse alfabet heeft 26 letters.

16 Op ____________________ letter ij staan twee punten.

Extra oEfEninGEn

sprEkEn
1 Kun je je naam spellen?
2 Waar woon je?
3 Woon je bij je vader en moeder?
4 Heb je een zus? Ja? Hoeveel zussen?
5 En hoe oud ben je?

schrijvEn 1 *maak EEn GEsprEk. lEEs dE ZinnEn daarna hardop.*


Maar we kunnen het aan Michel vragen. Dat nummer zit in mijn telefoon. Wat wil je vragen?
Ja, hij komt uit Parijs.

A: Spreek jij goed Frans?

1 B: Nee, niet goed. _______________________________ _______________________

A: Hoe zeg je ‘veel plezier’ in het Frans?

24 Nederlands voor zelfstudie


2 B: Ik weet het niet. _______________________________ _______________________

les 2
A: Die komt uit Frankrijk, hè?

3 B: _______________________________ _______________________

A: Wat is het telefoonnummer van Michel?

4 B: O jee, ik weet het niet. _______________________________ _______________________

Maar mijn telefoon ligt thuis.

Schrijven 2

Wat is je naam? _______________________________ _______________________

Wat is je adres? _______________________________ _______________________

Praktijk
1 Vraag een vriend of hij je kan helpen.
2 Vraag waar een internetcafé is.
3 Vraag of die vriend wat langzamer kan praten.
4 Spel je achternaam voor die vriend.

Woorden leren
Lees de woorden van oefening 5 en van oefening 23 in het basisboek.
Doe het boek dicht. Schrijf de woorden op die je nog weet.

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

_______________________________ ___________ _______________________________ ___________

25

You might also like