Naam: ………………………………………… Klas: ……… Datum: ……/……/…………

Verenkelen en verdubbelen
Oefening 1: korte of lange klank?
Kleur de woorden met een korte klank oranje.
Kleur de woorden met een lange klank blauw.

bal hut roos maan

vis teen bos

vuur hek stuk kar

haak rok lek

buur beek mis rook

Oefening 2: kattenwoorden
1 kat  2 katten

Ik hoor een korte Vette vissen

Ik schrijf 1 klinker en
klank. zonnen tussen
2 medeklinkers.
a, e, i, o, u kwallen.

Oefenen maar!

Enkelvoud Meervoud Enkelvoud Meervoud

pot kom

zat bot

bus mik

mot wil

schop tak
Naam: ………………………………………… Klas: ……… Datum: ……/……/…………

kun hak

dik zwem

stop lat

Luister goed naar de juf. Markeer de juiste schrijfwijze.

slak slakken slaken

trap trapen trappen

stap stapen stappen

kast kasten kastten

drop dropen droppen

plas plassen plasen

les lesen lessen

hond honnden honden

klas klassen klasen

koek koekken koeken

bak bakken baken

klap klappen klapen

kop kopen koppen

map mappen mapen

stoel stoelen stoellen

Oefening 3: apenwoorden
1 aap  2 apen

Ik hoor een lange

Ik schrijf 1 klinker en Apen kopen dure
klank.
1 medeklinker. kleren.
aa, ee, oo, uu
Naam: ………………………………………… Klas: ……… Datum: ……/……/…………

Oefenen maar!

Enkelvoud Meervoud Enkelvoud Meervoud

straat raam

slaap baan

peer veer

taak boon

boot taal

muur zaag

vuur uur

haak been

Luister goed naar de juf. Markeer de juiste schrijfwijze.

schaap schapen schaapen

boom boomen bomen

straat straaten straten

oog ogen oogen

school scholen schoolen

paard paarden parden

brood broden brooden

draak draaken draken

schuur schuren schuuren

taak taken taaken

paal paalen palen

poot poten pooten

kool koolen kolen

maat maaten maten

loop lopen loopen

Naam: ………………………………………… Klas: ……… Datum: ……/……/…………

Oefening 4: vul in.

Schrijf de woorden in het meervoud in de juiste kolom.
Moet je verenkelen of verdubbelen?
mus – boom – trap – zak – steen – schat – school – straat – fles – haar – ster – bus – peer – noot – hut
– stuur

Verenkelen Verdubbelen
= ik hoor het kort = ik hoor het lang

Duid het juiste woord aan.

Regen reggen reegen

Weegen wegen weggen
Toffe tofe tooffe
Valen vaalen vallen
Koogel kogel koggel
Spinnen spinen spiinnen

In elke zin staat één fout. Duid de fout aan en schrijf het woord correct op.
Elke middag eet ik booterhammen.
___________________________________________________________________________________
Mijn neef werd voorige week zeventien.
___________________________________________________________________________________
Hoorde jij die waagen aankomen?
___________________________________________________________________________________
Het verkeer moet omrijdden.
___________________________________________________________________________________
Naam: ………………………………………… Klas: ……… Datum: ……/……/…………

We verbouwen de kaamer.
___________________________________________________________________________________
Het gaat morgen reegenen.
___________________________________________________________________________________
Een sporter moet op zijn aadem letten.
___________________________________________________________________________________

Plaats de woorden in het meervoud.

Enkelvoud Meervoud
Naam: ………………………………………… Klas: ……… Datum: ……/……/…………