Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 29

FACULTEIT INDUSTRIËLE

INGENIEURSWETENSCHAPPEN

CAMPUS BRUGE

Laboverslag voor
Lab mechatronica 3
Labo: Ventilatorproef

30/10/2022

Jordy Aneca
Barend Azou
Laurens De Bel
Axel Dejaghere
Jari Dewaele
Jonas Vanthournoudt

Laboverantwoordelijke:
Dhr. Johan Derdaele

Academiejaar 2022-2023
Inhoud

1 Inleiding......................................................................................................5
1.1 Doelstelling........................................................................................5
1.2 Achtergrond/theorie............................................................................5
1.2.1 Ventilatorkarakteristiek..............................................................6
1.2.2 Leidingkarakteristiek + werkpunt...............................................7
1.2.3 Vermogens................................................................................8
2 Methode & Materialen................................................................................9
2.1 Proefopstelling...................................................................................9
2.1.1 Motor.......................................................................................10
2.1.2 Frequentieomvormer...............................................................10
2.1.3 Ventilator.................................................................................11
2.2 Meettechnieken................................................................................11
2.2.1 Luchtsnelheid..........................................................................11
2.2.2 Koppel.....................................................................................12
2.2.3 Toerental.................................................................................13
2.2.4 Statisch drukverschil...............................................................14
2.2.5 Debiet......................................................................................15
2.3 Werkwijze.........................................................................................18
2.3.1 Karakteristieken.......................................................................18
2.3.2 Vermogens en rendement.......................................................18
3 Resultaten................................................................................................19
3.1 Metingen..........................................................................................19
3.2 Berekeningen...................................................................................20
3.2.1 Statisch drukverschil...............................................................20
3.2.2 Debiet......................................................................................20
3.2.3 Nuttig vermogen......................................................................21
3.2.4 Resultaten...............................................................................22
3.3 Grafieken.........................................................................................23
4 Besluit......................................................................................................24
5 Bibliografie...............................................................................................25
6 Bijlagen......................................................................................................1
A. Ventilatorkarakteristiek.......................................................................1
B. α-waardes voor gebruik van een meetflens........................................2

3
4
1 INLEIDING

1.1 Doelstelling
Het doel van deze proef is het opstellen en analyseren van de ventilator- en
weerstandskarakteristieken van de ventilator en leiding aanwezig in het labo. De ventilator
wordt aangedreven door een motor waarvan het toerental bepaald wordt door een frequentie
omvormer. De weerstand van de leiding kan worden aangepast doormiddel van een
vlinderklep die meer open of dicht kan gezet worden. Om de nodige karakteristieken te
kunnen opstellen wordt het statische drukverschil veroorzaakt door de ventilator en het
debiet in de leiding gemeten bij verschillende frequenties en kleppenstanden.

1.2 Achtergrond/theorie
In het labo wordt gebruik gemaakt van een centrifugaalventilator. Bij dergelijke ventilatoren
stroomt de lucht het looprad axiaal binnen en wordt het in radiale richting naar buiten
geslingerd. De uitstroomrichting staat loodrecht op de instroomrichting.

Figuur 1: Centrifugaalventilator [1]

Door het draaien van de rotor wordt de lucht naar buiten geslingerd en geeft de rotor zijn
energie als het ware af aan de lucht. De energietoename in de lucht kan gemeten worden
onder de vorm van en druktoename. De totale druktoename kan ontbonden worden in een
toename in statische druk (Δps), dynamische druk (Δpd) en gravimetrische druk (Δpg). De
gravimetrische druk is hier verwaarloosbaar.

∆ pt =∆ p s +∆ pd + ∆ p g

5
2 2
c 2−c1
∆ pt =( p2 −p 1) + + ρ∗g∗(z 2−z 1)
2

1.2.1 Ventilatorkarakteristiek
De totale druktoename is afhankelijk van het ventilatordebiet. Wanneer de druktoename in
functie van het debiet uitgezet wordt in een grafiek, wordt de ventilatorkarakteristiek
bekomen. Iedere ventilator kan gekarakteriseerd worden door zijn ventilatorkarakteristiek.
∆ pt =f (V̇ )
Er kan aangetoond worden dat het verband tussen druk en debiet in theorie lineair is volgens
onderstaande formule.
ρ∗u2
Δ pth , ∞=ρ∗u22 + ∗V̇ R
2∗π∗e2∗r 2∗tan ( β 2 )
Met:

 Δ pth , ∞ = theoretische druktoename


 ρ = dichtheid van het medium
 u2 = omtreksnelheid van de rotor
 e 2 = doorsnedeverlies door schoepen
 r 2 = buitenstraal van de rotor
 β 2 = uittrede schoephoek
 V̇ R = volumedebiet door het schoepenrad
Figuur 2 verduidelijkt een aantal van bovenstaande grootheden.

6
Figuur 2: Snelheidsdriehoeken bij de ideale doorstroming van een ventilator [1]

In werkelijkheid treden een aantal verliezen op wat er toe zal leiden dat de druk en het debiet
kleiner zijn dan theoretisch verwacht zou worden.
 Eindig aantal schoepen: in theorie veronderstellen we een oneindig aantal schoepen.
In werkelijkheid is dit uiteraard niet het geval, met als gevolg dat er een minder goede
geleiding is van het fluïdum. Dit leidt tot een lagere opvoerdruk ( Δ p th, ∞ → Δ pth ).
 Wrijvingsverliezen: in de rotor treden wrijvingsverliezen op die kwadratisch toenemen
met de snelheid en dus het debiet (Δ p1 ).
 Botsingsverliezen: de botsingsverliezen zijn nul voor het debiet waarvoor de ventilator
ontworpen is en nemen daarbuiten kwadratisch toe met het verschil in debiet (Δ p 2).
 Lekverliezen: een gedeelte van het debiet stroomt tussen rotor en huis van de
uitgang van de rotor terug naar de ingang.
 Voor en na de rotor: voor en na de rotor treden ook nog botsingverliezen,
wrijvingsverliezen… op. Deze zorgen ook voor een drukverlies (Δ p3 + Δ p 4 ).

7
Figuur 3: Ventilatorkarakteristieken voor en na verliezen in rekening gebracht zijn [1]

Het is duidelijk dat het opstellen van de ventilatorkarakteristiek best proefondervindelijk


gebeurt in plaats van theoretisch door de verschillende verliezen die theoretisch moeilijk te
bepalen zijn. Hoe dit gebeurt wordt verder besproken in 2.3.

1.2.2 Leidingkarakteristiek + werkpunt


Naast de ventilatorkarakteristiek is er ook nog de leidingkarakteristiek of
weerstandkarakteristiek. Waar de ventilatorkarakteristiek weergeeft hoeveel druk de
ventilator kan leveren bij een bepaald debiet, zal de leidingkarakteristiek aangeven hoeveel
druk nodig is bij een bepaald debiet. Dit is afhankelijk van de weerstand die de lucht
ondervindt voor en na de ventilator. Vandaar ook de naam weerstandkarakteristiek. Hoe
groter de weerstand, hoe meer druk nodig is om een bepaal debiet te leveren.
Waar de ventilatorkarakteristiek en leidingkarakteristiek elkaar snijden wordt het
werkingspunt genoemd. Bij die druk en dat debiet zal de installatie werken. Figuur 4 geeft
weer wat het werkingspunt zou kunnen zijn als de lucht een grote of kleine weerstand
ondervindt.

8
Figuur 4: Leidingkarakteristiek + werkingspunt [1]

1.2.3 Vermogens
Naast de druk en het debiet is ook het vermogen een belangrijke grootheid. Bij ventilatoren
spreken we over twee vermogens: het mechanisch vermogen en het nuttig vermogen.
 Het mechanisch vermogen wordt geleverd door de motor en is afhankelijk van het
geleverde koppel M en het toerental n .
Pm=ω∗M =2∗π∗n∗M
 Het nuttig vermogen kan herleidt worden tot het product van de totale druktoename
∆ pt en het geleverde debiet V̇ .
Pn=∆ p t∗V̇
De verhouden van deze twee vermogens is het rendement η . Het rendement is afhankelijk
van de verliezen besproken in 1.2.1 en dus van het debiet.

Figuur 5: vermogen, rendement en druk i.f.v. debiet [2]

9
2 METHODE & MATERIALEN

2.1 Proefopstelling

Figuur 6: Proefopstelling [1]

De meetopstelling bestaat uit een motor (1) die via een koppeling (2) de ventilator (3)
aandrijft. De koppeling doet ook dienst als koppelmeter, maar kon tijdens deze proef niet
gebruikt worden aangezien deze foute waarden weergaf. Na de ventilator volgt een buis met
rechthoekige doorsnede van 1,2 m om te zorgen voor een uniforme luchtstroom vooraleer
het statisch drukverschil opgemeten wordt (4). Verder moet ook het debiet bepaald worden
en dit gebeurt met behulp van een meetflens (5). Als laatste moet de lucht de buis nog

10
kunnen verlaten. Hiervoor is een vierkant opening (6) voorzien waarin een vlinderklep
gemonteerd is.

2.1.1 Motor
Volgende asynchrone motor werd gebruikt:
 Merk: Siemens
 Type: 1 LA 5096 - 2 AAO
 Kenmerken:
o Werkfrequentie: 50Hz
o Nominale spanning: 220V/380V ∆/Y
o Nominale stroom: 8,3A/4,8V ∆/Y
o Nominaal vermogen: 2,2kW
o Arbeidsfactor: cos φ = 0,85
o Nominaal toerental: nnom = 2860tr/min

Figuur 7: Ventilatorbehuizing met motor om ventilator aan te drijven

11
2.1.2 Frequentieomvormer
Om het motortoerental te regelen wordt een frequentieomvormer gebruikt. Deze kan op twee
manieren bedient worden. Enerzijds via een potentiometer en anderzijds door de
ingangsspanning te wijzigen.
 Merk: Siemens
 Type: 6 SE 1107 – 2 AB – 00

Figuur 8: Frequentieomvormer en koppel + toerentalmeter

2.1.3 Ventilator
De ventilatorkarakteristiek kan teruggevonden worden in bijlage A.
 Merk: Siemens
 Type: 2CF6 351-1FFO z
 Kenmerken:
o Buitendiameter rotor: d2 = 350mm
o Breedte rotor: b2 = 102mm
o Intrede schoephoek: β1 = 157°
o Uittrede schoephoek: β2 = 139°
o Intrede arbeidshoek: α1 = 90°
o Doorsnedeverlies door schoepen: e2 = 0.956
o Aantal schoepen: z = 9

12
2.2 Meettechnieken

2.2.1 Luchtsnelheid
Het meten van de luchtsnelheid gebeurd met de testo 410-2 anemometer. Met dit toestel kan
ook de temperatuur gemeten worden.
 Merk: Testo
 Meetbereik temperatuur: -10 tot 50°C
 Meetbereik windsnelheid: 0,4 tot 20 m/s
 Resolutie windsnelheid: 0,1 m/s
 Nauwkeurigheid: 2%
 Meetsnelheid: 0,5 s
In onderstaande foto is te zien dat een van de schoepen van de anemometer afgebroken is.
Dit geeft tot gevolg dat de weergegeven waarden niet correct zijn. Om die reden zullen
verder ook geen luchtsnelheden opgemeten worden.

Figuur 9: Anemometer

2.2.2 Koppel
Het geleverde motorkoppel wordt gemeten met een roterende koppelmeter van VibroMeter.
De interne werking hiervan is weergegeven op figuur 10.

13
Op de ene zijde van de meter zit de kerndrager, met daarop vier spoelkernen gemonteerd.
Op de andere zijde bevinden zich vier meetspoelen. Beide zijden zijn verbonden door een
dunne meetas. Door het aangelegde koppel ontstaat een kleine, herhaalbare
hoekverdraaiing tussen beide zijden van de koppelmeter. Hierdoor worden twee spoelhelften
verder in de meetspoelen gebracht, terwijl twee kernen terug getrokken worden. De
zelfinductie van de spoelen wijzigt hierdoor, waardoor de impedantie van de spoelen
varieert. Via een Brug van Wheatstone kan deze impedantieverandering gemeten worden
als een spanningsverandering. De spanning varieert lineair met het koppel.
De meetspoelen zijn gemonteerd op de draaiende as. Om de voedingsspanning en
signaalspanning te kunnen meten dienen deze van de stilstaande omgeving overgebracht te
worden op de roterende as. Sleepringen zijn hiervoor niet wenselijk, gezien het risico op
vervuiling. Bovendien wordt de motor via een frequentie omvormer aangestuurd, waardoor
elektromagnetische storingen ontstaan die kunnen worden opgepikt door de sleepringen.
Om dit effect te beperken, wordt gebruik gemaakt van twee axiale transformatoren. Eén
transformator voorziet de voedingsspanning van de meetbrug (P1/S1), terwijl de andere de
signaalspanning overbrengt naar het stilstaande meetsysteem (P2/S2).

Figuur 10: Vibro-meter koppelmeter [1]

2.2.3 Toerental
Het toerental wordt fotoëlektrisch gemeten. De opnemer bestaat uit een lichtbron en een
fototransistor. De lichtbron zendt een lichtbundel naar een tandenkrans waarop 60 tanden
staan. De tand is helder en weerkaatst licht, de tandholte is donker en mat. Het
teruggekaatste licht wordt gedetecteerd door de fototransistor. Het aantal opgemeten pulsen
per tijdseenheid is een maat voor het toerental. De toerentalmeter wordt onder schematisch
afgebeeld.

14
Figuur 11: Toerentalmeter [1]

2.2.4 Statisch drukverschil


Het statisch drukverschil ∆ p s veroorzaakt door de ventilator kan als volgt bepaald worden:
∆ p s = ps 2 − p s 1
Met:

 ps 1 = statische druk voor de ventilator


 ps 2 = statische druk na de ventilator
Het opmeten van de statische druk voor de ventilator is echter niet mogelijk. Omdat de
ventilator lucht aanzuigt vanuit het lokaal is de atmosferische luchtdruk hiervoor een goeie
benadering.
Het meten van de statische luchtdruk na de ventilator gebeurt niet vlak na de ventilator
aangezien de stroming hier niet uniform is. Volgens de norm is een meting op een afstand
van 1,2m na de ventilator wel geschikt. Aangezien de stroming nooit volledig uniform zal zijn,
zijn acht meetpunten voorzien rondom de omtrek van de leiding om een goed gemiddelde te
bekomen.
Het opmeten van het effectieve drukverschil kan op twee manieren gebeuren:
 Met waterkolom in een u-buis manometer.
De ene kant van de buis staat in contact met de atmosfeer, de andere kant met de te
meten druk. In dit geval is dit met de acht meetpunten rondom de leiding. Het
hoogteverschil die ontstaat in de vloeistof is een maat voor het drukverschil.
∆ p s=ρ vl∗g∗∆ h

15
Figuur 12: U-buis manometer [3]

Om de gevoeligheid te vergroten wordt de waterkolom onder een hoek van 14,47755°


ten opzichte van de horizontale geplaatst.
 Met een drukopnemer.
In het labo is een JUMO type 4 ADI-55 verschildrukopnemer geplaatst. Hierin zit een
membraam die vervormt wordt door het aangelegde drukverschil. Deze vervorming
wordt gemeten via een inductieve verplaatsingsopnemer en omgezet in een
stroomsignaal. Het verband tussen druk en stroom is lineair met een druk tussen 0 tot
25mbar die zorgt voor een stroom tussen 4 en 20mA.

Uitgang verschildrukopnemer
30

25
f(x) = 1.5625 x − 6.25
Verschildruk [mbar]

20

15

10

0
2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22

Stroom [mA]

Grafiek 1: Uitgang verschildrukopnemer

16
2.2.5 Debiet
Voor het opmeten van het debiet is een cirkelvormige meetflens (diameter d) voorzien in de
leiding nadat de lucht drie meter onverstoord door het ronde kanaal (diameter D) is gegaan.

Figuur 13: Doorsnede meetflens

17
Figuur 14: Werking meetflens

Met behulp van Figuur 14 kan de werking van de meetflens aangetoond worden. De
turbulente, stationaire stroming stroomt van links naar rechts door het kanaal. In dit kanaal
vormt de meetflens een plotse vernauwing waardoor de luchtstroom moet versnellen.
Volgens de wet van Bernoulli wordt deze snelheidstoename gecompenseerd met een
drukafname. De druk voor de meetflens is dus groter dan de druk na de meetflens. Dit
drukverschil wordt opgemeten en kan worden omgerekend naar het debiet.

V̇ =
4


α∗ε∗β 2∗π∗D 2 2∗∆ pflens
ρ
Met:
 α = de doorstromingscoëfficiënt (zie bijlage B)
 ε = de expantiecoëfficiënt (mag hier één verondersteld worden)
d
 β = de diameterverhouding,
D

18
 D = de diameter van het aanvoerkanaal, hier 327mm
 ∆ p flens = het drukverschil over de meetflens
 ρ = de dichtheid van de lucht in het kanaal
Net zoals voor het meten van het statisch drukverschil zijn ook hier twee meetmethodes
beschikbaar om het drukverschil rond de flens te meten:
 Met waterkolom in een u-buis manometer.
Om de gevoeligheid te vergroten wordt de waterkolom onder een hoek van 7,1808°
ten opzichte van de horizontale geplaatst.
 Met een drukopnemer.
Ook hier wordt een JUMO verschildrukopnemer gebruikt. Deze keer met een
meetbereik tussen 0 en 10mbar en met als uitgangsgrootheid een spanning. Het
verband tussen spanning en druk is hier echter niet lineair. Om het verband te weten
te komen werd de spanning genoteerd bij enkele kleppenstanden en de verschildruk
bepaald via de u-buis manometer.
Tabel 1: Verband spanning en druk

klepstand Δh [m] Δp [Pa] U [V]


1 0,0362 354,68 6,21
3 0,0356 349,35 6,15
5 0,0341 334,68 5,94
7 0,0251 246,68 5,41
9 0,0163 160,01 4,47
10 0,0099 97,34 3,69
11 0,0065 64,00 2,85

400.00 Verschildruk in functie van de spanning


350.00 f(x) = 17.714823305463 x² − 71.9817117066286 x + 124.363711534174
R² = 0.996873819343156
300.00

250.00
Druk (Pa)

200.00

150.00

100.00

50.00

0.00
2.50 3.00 3.50 4.00 4.50 5.00 5.50 6.00 6.50

Spanning (V)

Grafiek 2: Verband spanning en druk

Op die manier werd volgend verband bekomen:

19
2
∆ p=17,715∗U −71,982∗U +124,36
Voor het bepalen van de verschildruk over de flens voor het debiet voor de
ventilatorkarakteristiek zal bovenstaand verband gebruikt worden en niet meer de u-
buis manometer.

2.3 Werkwijze

2.3.1 Karakteristieken
Om de ventilatorkarakteristiek en leidingkarakteristiek te kunnen opstellen is de druktoename
en het debiet nodig. De statische druktoename kan bepaal worden met de drukopnemer
zoals besproken in 2.2.4. Het debiet kan bepaald worden via de methode besproken in 2.2.5.
Beide grootheden zullen opgemeten worden bij verschillende voedingsfrequenties voor de
motor om op die manier verschillende ventilatoren te simuleren. Zo kan de
leidingkarakteristiek opgesteld worden. Om de ventilatorkarakteristiek op te stellen zal bij een
vaste frequentie de kleppenstand gewijzigd worden om zo verschillende leidingen te
simuleren.

2.3.2 Vermogens en rendement


Het bepalen van het nuttig vermogen gebeurt via de formule uitgelegd in 1.2.3. Het
mechanische vermogen, en bijgevolg ook het rendement, kunnen niet bepaald worden
aangezien hiervoor het koppel vereist is en de koppelmeting niet werkt.

20
3 RESULTATEN

3.1 Metingen
In tabel twee is de stroom te zien die nodig is voor het bepalen van het statisch drukverschil
en de spanning nodig voor het drukverschil rond de meetflens bij verschillende frequenties
en klepstanden.
Tabel 2: Meetresultaten

Frequentie f [Hz] Klepstand Toerental n [Hz] Stroom I [mA] Spanning U [V]


20 1 1210 4,57895 4,05444
20 2 1210 4,59143 4,04188
20 4 1210 4,65206 3,95846
20 6 1210 4,84943 3,70469
20 8 1210 5,13517 3,32174
20 10 1210 5,59865 2,45478
 
25 1 1510 4,89987 5,12841
25 2 1510 4,90701 5,10416
25 4 1510 4,99501 5,0073
25 6 1512 5,31475 4,67738
25 8 1510 5,75596 4,19091
25 10 1510 6,48069 3,12581
 
30 1 1810 5,27711 6,20323
30 2 1810 5,29553 6,16906
30 4 1812 5,43204 6,05121
30 6 1810 5,85093 5,67221
30 8 1810 6,52357 5,08072
30 10 1810 7,56399 3,78019
 
35 1 2110 5,73454 7,25436
35 2 2113 5,75107 7,25545
35 4 2115 5,94868 7,11631
35 6 2115 6,55088 6,66201
35 8 2113 7,45945 5,96468
35 10 2113 8,87618 4,44
 
40 1 2418 6,25431 8,35079
40 2 2415 6,29195 8,35591
40 4 2419 6,53039 8,16805
40 6 2410 7,35491 7,662
40 8 2415 8,54586 6,86703
40 10 2410 10,42629 5,09956

21
3.2 Berekeningen

3.2.1 Statisch drukverschil


Het verband tussen stroom en drukverschil wordt berekend via de formule uit 2.2.4:
∆ p s [mbar]=1,5625∗I −6,25
Door dit resultaat te vermenigvuldigen met 100 wordt een druk in Pascal [Pa] bekomen.

3.2.2 Debiet
Voor het berekenen van het debiet is eerst het drukverschil over de meetflens nodig. Dit
verschil kan berekend worden via de gemeten spanning:
2
∆ p flens=17,715∗U −71,982∗U +124,36
Bij een gemeten spanning van 4V wordt het drukverschil:
2
∆ p flens=17,715∗4 −71,982∗4+ 124,36=119,8 Pa
Het debiet wordt dan als volgt berekend:

V̇ =
4


α∗ε∗β 2∗π∗D 2 2∗∆ pflens
ρ
Met:
3
 ρ=1,188 kg/m
 D=0,327 m
d 0,260
 β= = =0,795
D 0,327
 ε =1
 α wordt bepaald via Tabel 4:
4
β=0,79 5 → β =0,40 0
v∗D v∗0,327
ℜ= =
ν lucht 1,543∗10−5
Hierin ontbreekt nog de luchtsnelheid. Deze kan berekend worden uit het debiet:
V̇ V̇
v= =
A π∗D ²
4
Ook het debiet is echter niet gekend dus zal een schatting moeten gemaakt worden.
Voor de voorbeeldberekening wordt een debiet van 0,5m3/s verondersteld.
V̇ V̇ 0,5 5,95 m
v= = = =
A π∗D 2
π∗0,327
2
s
4 4
v∗D 5,95∗0,327
ℜ= = =126173
ν lucht 1,543∗10−5
Uit tabel 4 wordt volgende α gevonden:

22
0,757−0,767
∗( 126173−10 ) +0,767=0,7 66 7
5
α= 6 5
10 −10
Met α = 0,7667 blijkt:


2 2
7∗1∗0,795 ∗π∗0,327 2∗119,8 3
V̇ =0,766 ∗ =0,577 9 m / s
4 1,188
Het berekend debiet stemt niet overeen met het veronderstelde debiet. α zal opnieuw
moeten bepaald worden met het nieuwe berekende debiet.
V̇ V̇ 0,5 77 6,87 m
v= = = =
A π∗D 2
π∗0,327 2
s
4 4
v∗D 6,87∗0,327
ℜ= = =145604
ν lucht 1,543∗10−5
0,757−0,767
∗( 145604−10 ) + 0,767=0,766 5
5
α= 6 5
10 −10


2 2
5∗1∗0,795 ∗π∗0,327 2∗119,8 3
V̇ =0,766 ∗ =0,57 7 8 m / s
4 1,188
Het nieuwe debiet ligt zeer dicht bij het origineel berekende debiet. Een nieuwe
iteratie is niet nodig. Indien het nieuwe debiet wel veel zou verschillen van het
origineel berekende debiet, dan moeten bovenstaande berekeningen opnieuw
uitgevoerd worden tot het debiet nauwelijks nog veranderd.

3.2.3 Nuttig vermogen


Het nuttig vermogen wordt via onderstaande formule berekend en net zoals de verschildruk
voorgesteld in functie van het debiet.
Pn=∆ p∗V̇

23
3.2.4 Resultaten
Tabel 3: Berekende resultaten

Frequentie f [Hz] Klepstand ∆p statisch [Pa] ∆p flens [Pa] Debiet [m³/s] Vermogen [W]
20 1 90,46 123,72 0,59 53,13
20 2 92,41 122,82 0,59 54,08
20 4 101,88 117,01 0,57 58,19
20 6 132,72 100,82 0,53 70,38
20 8 177,37 80,72 0,47 84,18
20 10 249,79 54,41 0,39 97,39
 
25 1 140,60 221,12 0,78 110,32
25 2 141,72 218,47 0,78 110,52
25 4 155,47 208,09 0,76 118,34
25 6 205,43 175,24 0,70 143,53
25 8 274,37 133,83 0,61 167,58
25 10 387,61 72,45 0,45 174,28
 
30 1 199,55 359,51 1,00 199,47
30 2 202,43 354,48 0,99 200,94
30 4 223,76 337,45 0,97 216,73
30 6 289,21 286,02 0,89 257,97
30 8 394,31 215,93 0,78 305,72
30 10 556,87 105,40 0,54 301,91
 
35 1 271,02 534,44 1,22 330,06
35 2 273,60 534,64 1,22 333,26
35 4 304,48 509,23 1,19 361,99
35 6 398,58 431,05 1,09 436,12
35 8 540,54 325,26 0,95 514,05
35 10 761,90 153,99 0,66 499,08
 
40 1 352,24 758,62 1,45 510,63
40 2 358,12 759,77 1,45 519,55
40 4 395,37 718,30 1,41 557,81
40 6 524,20 612,82 1,30 683,38
40 8 710,29 465,43 1,14 807,46
40 10 1004,11 217,97 0,78 782,19

24
3.3 Grafieken

Ventilatorkarakteristieken + leidingskarakteristieken
1200

1000
20Hz
25Hz
800 30Hz
35Hz
40Hz
Statisch drukverschil [Pa]

600 Stand 1
Stand 2
Stand 4
400
Stand 6
Stand 8
Stand 10
200

0
0.2 0.4 0.6 0.8 1 1.2 1.4 1.6

Debiet [m³/s]

Grafiek 3: ventilatorkarakteristieken en leidingkarakteristieken

Vermogen in functie van het debiet


900

800

700

600
Nuttig vermogen [W]

20Hz
500 25Hz
30Hz
400 35Hz
40Hz
300

200

100

0
0.2 0.4 0.6 0.8 1 1.2 1.4 1.6

Debiet [m³/s]

Grafiek 4: Nuttig vermogen in functie van het debiet

25
4 BESLUIT

Grafiek 3 geeft de ventilator- en leidingkarakteristieken weer zoals die verwacht worden


volgens de theorie uit 1.2.1. Bij een toenemende weerstand (vlinderklep meer toe, hogere
stand) stijgt de statische druk en daalt het debiet bij eenzelfde frequentie. Wanneer de
frequentie stijgt bij een gelijkblijvende weerstand, stijgt ook het debiet en het statisch
drukverschil aangezien de motor sneller draait en dus een grotere hoeveelheid energie in de
lucht steekt.
Als het nuttig vermogen in functie van het debiet bekeken wordt in grafiek 4, dan is te zien
dat het vermogen daalt bij een stijgend debiet. Er zijn dus meer verliezen. Bij een hoger
debiet is er namelijk een grotere luchtsnelheid met als gevolg dat er meer wrijvingsverliezen,
botsingsverliezen… zijn.

26
5 BIBLIOGRAFIE

[1] K. V. Massenhove, „Labtekst Ventilatorproef,” 17 September 2018. [Online]. Available:


https://p.cygnus.cc.kuleuven.be/bbcswebdav/pid-33786011-dt-content-rid-
329141853_2/courses/B-KUL-B5119J-2223/LabtekstVentilatorproef.pdf. [Geopend 29
Oktober 2022].

[2] B. Beernaert en J. Clinckemaillie, „ONTWERP VAN EEN TESTSTAND VOOR


AXIAALVENTILATOREN VOLGENS DE ISO NORM,” 2009. [Online]. Available:
https://adoc.pub/ontwerp-van-een-teststand-voor-axiaalventilatoren-volgens-de.html.
[Geopend 31 Oktober 2022].

[3] MADe, „Manometer,” 16 Augustus 2005. [Online]. Available:


https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Manometer.PNG. [Geopend 1 November 2022].

[4] E. Debrabandere en M. Hongerloot, „Ventilatorproef,” 30 Augustus 2007. [Online].


Available: https://p.cygnus.cc.kuleuven.be/bbcswebdav/pid-33786011-dt-content-rid-
329142009_2/courses/B-KUL-B5119J-2223/Leermateriaal/Labteksten/Ventilatorproef
%20%28V%29/Ventilatorproef1.pdf. [Geopend 29 Oktober 2022].

27
6 BIJLAGEN

A. Ventilatorkarakteristiek

Figuur 15: Ventilatorkarakteristieken [1]

A. 1
B. α-waardes voor gebruik van een meetflens
Tabel 4: Doorstromingscoëfficiënt voor meetflenzen

A. 2
FACULTEIT INDUSTRIËLE INGENIEURSWETENSCHAPPEN
CAMPUS GROEP T LEUVEN
Andreas Vesaliusstraat 13
3000 LEUVEN, België
tel. + 32 16 30 10 30
iiw.groept@kuleuven.be
www.iiw.kuleuven.be

You might also like