Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 42

H OGERE Z EEVAARTSCHOOL A NTWERPEN

S CHEEPSWERKTUIGKUNDE

Basiselektriciteit

Author:
Willem M AES

December 6, 2010
Contents

0.1 I NLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
0.1.1 Voorkennis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
0.1.2 Boek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
0.1.3 Cursus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
0.1.4 Voorvoegsels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
0.2 S TROOM S PANNING EN W EERSTAND . . . . . . . . . . . . . . 7
0.2.1 Lading,Q (Coulomb, C) . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
0.2.2 Stroom, I (Ampère, A) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
0.2.3 Spanning, U of V (Volt,V) . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
0.2.4 Geleidbaarheid, G(Siemens,S) . . . . . . . . . . . . . . . 8
0.2.5 Weerstand, R [Ohm,Ω] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
0.2.6 Vermogen, P [Watt, W] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
0.2.7 oefeningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
0.3 S CHAKELINGEN MET WEERSTANDEN . . . . . . . . . . . . . . 12
0.3.1 Serieschakeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
0.3.2 Parallelschakeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
0.3.3 Spanningsdeler . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
0.4 S TELLINGEN EN THEOREMA’ S . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
0.4.1 De wetten van Kirchoff. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
0.4.2 Het theorema van Thévenin. . . . . . . . . . . . . . . . . 16
0.5 C ONDENSATOREN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
0.5.1 Lading. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
0.5.2 Parallelschakeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
0.5.3 Serieschakeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
0.6 M AGNETISME . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
0.6.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
0.6.2 Krachtwerking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
0.6.3 Elektromagnetische inductie . . . . . . . . . . . . . . . . 27
0.6.4 Wervelstromen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
0.6.5 Enkele toepassingen van magnetisme . . . . . . . . . . . 30
0.6.6 Schakelen van spoelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32

1
0.7 OVERGANGSVERSCHIJNSELEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
0.7.1 De RL keten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
0.7.2 De RC keten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37

2
List of Figures

1 Een schakeling van weerstanden in serie. . . . . . . . . . . . . . . 12


2 Twee weerstanden in een parallelschakeling. . . . . . . . . . . . . 13
3 Stromen in een parallelschakeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
4 Som van stromen in een knooppunt is nul. i1 + i4 = i2 + i3 . . . 15
5 Som van spanningen in een gesloten lus is nul. v1 + v2 + v3 = v4. 16
6 equivalent netwerk volgens Thévenin. . . . . . . . . . . . . . . . 16
7 stap 0: Oorspronkelijk netwerk. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
8 stap 1: De open-klemspanning bedraagt 7,5 Volt. . . . . . . . . . 18
9 stap 3: De inwendige weerstand bedraagt 2 KΩ. . . . . . . . . . . 18
10 Het Thevenin equivalent. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
11 Ladingen op een condensator. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
12 Condensatoren parallelgeschakeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
13 Condensatoren in serie geschakeld. . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
14 magnetische veldlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
15 veldlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
16 magnetiseringskarakteristiek voor (links) para-en diamagnetisch
materiaal en (rechts) ferromagnetisch materiaal . . . . . . . . . . 26
17 hysteresislus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
18 inductiespanning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
19 zelfinductie in een winding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29
20 wervelstromen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
21 rechterhandregel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
22 linkerhandregel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31

3
List of Tables

4
0.1 I NLEIDING
0.1.1 Voorkennis
De leerstof in deze module sluit aan op de leerstof uit het secundair onderwijs.
Studenten uit het ASO zullen aansluiting vinden bij bepaalde hoofdstukken uit
het vak fysica. Studenten met een industrieel technische vooropleiding zullen deze
leerstof mischien al volledig hebben behandeld. Studenten waarvoor deze leerstof
nieuw is worden sterk aangemoedigd om deze leerstof goed te doorgronden. Dit
is een voorwaarde om de volgende modules succesvol te kunnen volgen.

0.1.2 Boek
Volgend boek wordt gedurende de volgende drie jaar gebruikt tijdens de lessen
elektriciteit [Wildi, 2006] Electrical Machines, Drives, and Power Systems van
Theodore Wildi ISBN 0-13-196918-8. Het boek kan besteld worden bij alle grote
online uitgeverijen, er zijn ook een aantal exemplaren voor inzage beschikbaar in
de biblotheek.

0.1.3 Cursus
De cursus en alle bijkomende informatie over de cursus elektriciteit kan u terugvin-
den via deze link. http://magelhaes.hzs.be/willem

0.1.4 Voorvoegsels
Terra T x109
Giga G x109
Mega M x106
Kilo K x103
- - -
milli m x10−3
micro µ x10−6
nano η x10−9
pico p x10−12
In de elektriciteit en electronica verkiezen we het weergeven van getallen met be-
hulp van deze voorvoegsels. De wetenschappelijke notitie die bijvoorbeeld in de
fysica wordt gebruikt komen we in ons vakdomein zelden tegen. Bij een stroom
van 0,012A spreken we dus van 12mA (=12 x 10−3 A) in plaats van 1,2 x 10−2 A

5
zoals in de natuurkunde gebruikelijk is. We schrijven ook nooit 0, 15mV . In
plaats schrijven we 150µV.

6
0.2 S TROOM S PANNING EN W EERSTAND
0.2.1 Lading,Q (Coulomb, C)
Een lichaam is negatief elektrisch geladen als het teveel electronen heeft. Een
lichaam is positief elektrisch geladen als het te weinig electronen heeft. De lad-
ing die ontstaat door het teveel of te weinig van 1 electron is 1,60217653x10..19
C. Elektrische lading kan door direct contact, worden overgebracht van het ene
lichaam naar het andere lichaam. De coulomb is de grootte van de elektrische
lading die, in het vaccuum, op een identieke lading geplaatst op 1 meter af-
stand, een afstotingskracht uitoefent van 9 Gnewton. Op deze manier is een
coulomb natuurlijk zeer moeilijk te bepalen, daarom gaan we de coulomb aflei-
den van de eenheid van stroomsterkte, nl. de Ampère (A). De definitie van de
coulomb is dan: De coulomb is de grootte van de elektrische lading welke ver-
plaatst wordt in de dwarsdoorsnede van een geleider in de tijd van 1 seconde
als een constante stroom van 1 ampère er doorheen vloeit (1C = 1A.1s).

0.2.2 Stroom, I (Ampère, A)


Wanneer electronen zich verplaatsen in een elektrische kringloop spreekt men van
elektrische stroom. De elektrische stroom geeft weer hoeveel elektrische lading
zich in een bepaalde tijd verplaatst.
dq C
I= [ = A]
dt s

De richting waarin de elektronen zich verplaatsen noemen we de elektronen-


stroomzin. Tegengesteld hieraan is de conventionele stroomzin.

0.2.3 Spanning, U of V (Volt,V)


Elektrische spanning is het verschil in elektrisch potentiaal tussen twee punten.
Een spanning van 1V treedt op tussen twee punten wanneer 1 joule energie wordt
uitgewisseld bij het verplaatsen van een lading van 1 Coulomb.
W
U=
Q

Elektrische bronnen hebben aan hun plusklem een hoger potentiaal dan aan hun
minklem. Wanneer we nu een verbinding maken tussen de beide polen zal er ten

7
gevolge van het potentiaalverschil een verplaatsing van elektrische lading op gang
komen. Er zal met andere woorden een elektrische stroom vloeien.

0.2.4 Geleidbaarheid, G(Siemens,S)


De grootte van de elektrische stroom die er gaat vloeien ten gevolge van een
verbinding tussen twee polen met een elektrisch potentiaalverschil is afhanke-
lijk van de kwaliteit van de stof van de verbinding. Sommige stoffen zoals goud,
koper, alluminium,... geleiden elektrische stroom goed (geleiders) andere stoffen
rubber, pvc, glas,... geleiden de stroom slecht (isolatoren). De geleidbaarheid
geeft aan in welke mate een component de elektrische stroom kan geleiden. We
spreken van een betere geleidbaarheid wanneer er voor eenzelfde spanning (ver-
schil van potentiaal) meer stroom vloeit.
I A
G= [ = S]
U V

0.2.5 Weerstand, R [Ohm,Ω]


Tegengesteld aan de geleidbaarheid geeft de weerstand aan in welke mate een
component het vloeien van een elektrische stroom bemoeilijkt. Of met andere
woorden, in welke mate het component een weerstand vormt voor de stroom die
er vloeit bij een bepaalde spanning. De verhouding van de elektrisch aangelegde
spanning op de bijhorende stroom blijkt een lineair gedrag te vertonen. Deze wet-
matigheid noemen we de wet van Ohm.
U V
I= [A = ]
I Ω
Het quotient van spanning op stroom is dus een constante. Deze constante noe-
men we de ohmse weerstand.
U 1 1
R= = [Ω = ]
I G S

De formule van Pouillet en de factoren die de weerstand van een draad bepalen.
• De factoren
Men kan experimenteel vaststellen dat de weerstand

– evenredig is met de lengte l van de geleider.

8
– omgekeerd evenredig is met het oppervlak A van de doorsnede van de
geleider.
– afhankelijk is van de aard van het metaal.

• Formule van Pouillet en de specifieke weerstand of de resistiviteit. Voor-


gaande analyse leidt tot de formule
l
R=ρ
A
Om rekening te houden met de aard van het metaal wordt gebruik gemaakt
van een evenredigheidsfactor ρ, die functie is van het metaal.
ρ stelt bijgevolg de weerstand voor van een draad van 1m lengte en met een
doorsnede van 1 m2 . ρ wordt de resistiviteit of de specifieke weerstand van
het metaal genoemd, en wordt uitgedrukt in Ω.m.

0.2.6 Vermogen, P [Watt, W]


Vermogen is de grootheid die de geleverde arbeid per tijdseenheid voorstelt. In het
geval waarbij een spanningsbron wordt aangesloten over een weerstand en waar-
door er dus een elektrische stroom zal vloeien kunnen we het geleverde vermogen
berekenen door de aangelegde spanning te vermenigvuldigen met de bekomen
stroom.

P = U.I [W = V.A]

Wanneer we de vermogenswet combineren met de wet van ohm krijgen we een


aantal afgeleide formules.

U U2
P = U.I = U. =
R R

P = U.I = I.R.I = I 2 .R

Bij een dergelijke weerstand zal het geleverde vermogen worden omgezet in warmte.
Dit proces noemen we dissiperen. Daarom spreken we hier over het gedissipeerde
vermogen.

9
0.2.7 oefeningen
1. Een lamp wordt aangesloten aan een gelijkspanning van 220V. Ze neemt
een stroom op van een halve ampère.

• Teken het schema van het circuit.


• Bepaal het vermogen van de lamp.(110W)
• Bepaal de energie ontvangen in 5 uren.(1980 kJ)
• Hoeveel coulomb zijn er door de lamp gegaan gedurende deze 5 uren
? (9000C)

2. Een elektrische motor van 7,5 kW wordt gekoppeld aan een gelijkspanning
van 380V.

• Wat is de stroom opgenomen door de motor ? (19,74A)


• Welke lading gaat er doorheen, uitgedrukt in coulomb en Ah, als hij
draait gedurende twee uren ? (142.000 C=39,47 Ah)

3. Een elektrisch apparaat is gekoppeld aan een gelijkspanning van 5 kV. Het
verbruikt 0,72MJ in 2 uur.

• Bereken de stroom door het apparaat in mA. (20 mA)


• Teken het schema van het circuit.

4. Een elektrische radiator is gekoppeld aan een gelijkspanning van 220 V. Hij
ontwikkelt een vermogen van 1,1 kW. Bepaal

• de weerstand van het toestel.(44Ω)


• de stroom door het toestel.(5A)
• wat er gebeurt met het vermogen als het toestel werkt.

5. Bereken de weerstand van een koperdraad van 1 km lengte en een diameter


van 1 mm, ρ = 1, 652.10−8 Ω.m. (Antwoord: R=21Ω)

6. Een lange kabel bestaande uit 2 koperen geleiders wordt aan het einde ko-
rtgesloten. Aan de andere uiteinden meet men een totale weerstand van
100Ω. De diameter van de geleiders bedraagt 1mm. Bereken de lengte van
de kabel. (Antwoord: l=2,377 km).

7. Om een weerstand te maken van 2Ω wordt gebruik gemaakt van een draad
van manganine waarvan ρ = 0, 42.10− 6Ω.m. Zijn diameter bedraagt d=0,5mm.
Hoelang moet deze draad zijn ? (93,5m)

10
8. Een hoogspanningslijn van 1200 km lengte is samengesteld uit 2 koperen
geleiders, elk met een doorsnede van 2cm2 . (ρ = 1, 652.10−8 Ω.m). De
generator levert 200 MW bij een spanning van 400 kV. Bereken

• De stroom door de geleiders.(500A)


• de spanningsval op de geleiders (99.120V)
• de beschikbare spanning op het einde van de lijn.(300,880 kV)
• het vermogenverlies op de lijn, evenals het energieverlies per uur.(49,46
MW)
• het rendement van het energietransport. (75%)
• indien de generator dezelfde energie zou leveren, maar aan een span-
ning van 200 kV, wat zou dan het rendement zijn ? (2%)
• Welke besluiten moeten gekoppeld worden aan de antwoorden e) en
f)?

11
0.3 S CHAKELINGEN MET WEERSTANDEN
0.3.1 Serieschakeling.
Een serieschakeling is een elektronische configuratie van componenten of deelschake-
lingen waarbij de stroom door de individuele componenten of deelschakelingen
gelijk is, en de spanning over alle deelcomponenten wordt verdeeld.

Analyse
In een schakeling zijn elementen in serie als en alleen als ze door dezelfde stroom
worden doorlopen. De stroom in elk van de elementen is dus gelijk aan I = I1 =
I2 = ... = In

Figure 1: Een schakeling van weerstanden in serie.

Bij serieschakeling van bijvoorbeeld drie gelijke weerstanden wordt de span-


ning over de weerstanden gelijk verdeeld. De spanning over de vervangingsweer-
stand is dus driemaal zo groot als die door de individuele componenten. De stroom
door de vervangingsweerstand is gelijk aan die door de individuele componenten.
De weerstand van de vervangingsschakeling is dus driemaal van die van de indi-
viduele componenten.
Algemeen geldt:
Rtotal = R1 + R2 + .... + Rn
Deze vergelijking kan bewezen worden gebruik makend van de eigenschappen
van de schakeling:
Utotal = U1 + U2 + .... + Un
Itotal = I1 = I2 = ...In
Door gebruik te maken van de wet van Ohm en de twee bovenstaande vergeki-
jkingen kunnen we schrijven dat:

Utotal = R1 .I + R2 .I + .... + Rn .I
Utotal
= R1 + R2 + .... + Rn
I
Rtotal = R1 + R2 + .... + Rn

12
Figure 2: Twee weerstanden in een parallelschakeling.

0.3.2 Parallelschakeling
Een parallelschakeling is een elektronische configuratie van componenten of deelschake-
lingen waarbij de stroom over de individuele componenten -of deelschakelingen-
wordt verdeeld, en de spanning op alle deelcomponenten gelijk is.

Analyse

Figure 3: Stromen in een parallelschakeling.

Door componenten parallel te schakelen, ontstaat een analoog van een nieuw
component die wordt voorgesteld door de vervangingsschakeling. Van deze ver-
vangingsschakeling kunnen de eigenschappen worden afgeleid uit de individuele
componentwaarden. De totale stroom in een parallelschakeling is gelijk aan de
stroom door de verschillende takken van de schakeling heen.

Itotaal = I1 + I2 + .... + In

De spanning is over ieder deel van de parallelschakeling gelijk.

Utotal = U1 = U2 = .... = Un

Bij parallelschakeling van bijvoorbeeld drie gelijke weerstanden verdeelt de stroom


zich gelijkelijk. De stroom door de vervangingsweerstand is dus driemaal zo groot

13
als die door de individuele componenten. De spanning over de vervangingsweer-
stand is gelijk aan die van de individuele componenten. De weerstand van de
vervangingsschakeling is dus een derde van die van de individuele componenten.
Algemeen geldt:
1 1 1 1
= + + ....
Rtotal R1 R2 Rn
De vervangweerstand van een parallelschakeling is dus altijd kleiner dan elk
van de individuele weerstanden. We kunnen deze formule bewijzen door gebruik
te maken van de eigenschappen van de schakeling:

Utotal = U1 = U2 = .... = Un

Itotal = I1 + I2 + .... + In
Door gebruik te maken van de wet van Ohm en de twee bovenstaande formules
kunnen we schrijven dat:
U U U U
Itotal = + + .... + =
R1 R2 Rn Rtotal
Na vereenvoudigen naar U:
1 1 1 1
= + + .... +
Rtotal R1 R2 Rn
Indien we slechts twee weerstanden in parallel hebben kunnen we ook schri-
jven dat:
1
Rtotaal = 1
R1
+ R11
Vaak wordt de volgende schrijfwijze gebruikt voor parallelschakeling van twee
weerstanden:
R1 .R2
Rtotaal =
R1 + R2

0.3.3 Spanningsdeler
Een spanningsdeler is een schakeling die een elektrische spanning in delen splitst.
Het doel is om van een beschikbare spanningsbron, bijvoorbeeld een batterij, een
lagere spanning af te leiden. Dit gebeurt door de spanningsbron over twee of meer
in serie geschakelde weerstanden te zetten.

14
0.4 S TELLINGEN EN THEOREMA’ S
0.4.1 De wetten van Kirchoff.
In de elektrotechniek wordt onder de wetten van Kirchhoff een tweetal veel-
gebruikte regels verstaan die voortkomen uit de principes van behoud van en-
ergie en lading in elektrische kringen. De wetten zijn vernoemd naar de natu-
urkundige Gustav Robert Kirchhoff. Deze twee regels werden voor het eerst in
1845 beschreven en kunnen worden afgeleid uit de Maxwellvergelijkingen.

Stroomwet van Kirchhoff

Figure 4: Som van stromen in een knooppunt is nul. i1 + i4 = i2 + i3

Uit het principe van behoud van elektrische lading volgt de eerste wet van
Kirchhoff, ook wel de Stroomwet van Kirchhoff genoemd. In elk knooppunt in
een elektrische kring is de som van de stromen die in dat punt samenkomen gelijk
aan de som van de stromen die vanuit dat punt vertrekken, we krijgen dus i1+i4 =
i2 + i3. Hierbij is de afspraak dat inkomende stromen positief worden geteld en
uitgaande stromen negatief. Het knooppunt kan stroom opslaan noch afgeven.

Spanningswet van Kirchhoff


Uit het principe van behoud van energie volgt de tweede wet van Kirchhoff, ook
wel de Spanningswet van Kirchhoff genoemd. De som van de elektrische potenti-
aalverschillen (rekening houdend met de richting) in elke gesloten lus in een kring
is gelijk aan nul. Hier dus U = V b − V a. Tekenconventie: Een spanningsbron
wordt negatief gerekend als ze de stroom wil laten vloeien in tegengestelde richt-
ing van de lus. Een spanningsval wordt positief gerekend als ze optreedt in de

15
Figure 5: Som van spanningen in een gesloten lus is nul. v1 + v2 + v3 = v4.

richting van de rondgangspijl. De richting in een lus wordt bij conventie gekozen
en staat los van de lusonderdelen. Het is praktischer om steeds dezelfde richting
(bijvoorbeeld rechtsom) te kiezen binnen een lus. De tekens worden dan positief
of negatief bepaald per spanningsbron.

0.4.2 Het theorema van Thévenin.


Volgens de Stelling van Thevenin is in een lineair elektrisch netwerk elke combi-
natie van spannings- en stroombronnen met weerstanden op twee aansluitpunten
elektrisch equivalent aan één (ideale) spanningsbron met één weerstand in serie.
Dit theorema was eerder in 1853 ontdekt door de Duitse onderzoeker Hermann
von Helmholtz, maar werd in 1883 herontdekt door de Franse ingenieur Léon
Charles Thévenin (1857-1926).
Elk lineair netwerk met spanningsbronnen, stroombronnen en weerstanden

Figure 6: equivalent netwerk volgens Thévenin.

of impedanties is equivalent aan een spanningsbron ter waarde van de open


klemspanning in serie met een weerstand of impedantie ter waarde van de
inwendige weerstand of impedantie.

16
Berekening
De grootte van de vervangende spanningsbron en zijn serieweerstand worden als
volgt bepaald:

1. de waarde van de spanningsbron is de spanning op de aansluitpunten zonder


verbinding. In praktijk gebeurt dat met toepassing van de spanningsdeler.

2. de vervangende serieweerstand is de open klemspanning gedeeld door de


kortsluitstroom. In praktijk gebeurt dat met opeenvolgende toepassing van
serieschakeling en parallelschakeling van weerstanden of impedanties.

Voorbeeld
Om het gebruik van de stelling te verduidelijken volgt een voorbeeld. Om de
schakeling hieronder te analyseren, bestaat de eerste stap erin om de open klemspan-
ning te bepalen. De volgende stap is om de inwendige weerstand te bepalen.
Daaruit volgt het Thévenin equivalent.

Figure 7: stap 0: Oorspronkelijk netwerk.

• In het voorbeeld bepalen we de open klemspanning VAB of Ut h:


R2 + R3
VAB = V1 .
(R2 + R3 ) + R4

1KΩ + 1KΩ
VAB = 15V.
(1KΩ + 1KΩ) + 2KΩ
1
VAB = 15V. = 7.5V
2

17
Figure 8: stap 1: De open-klemspanning bedraagt 7,5 Volt.

(R1 wordt hierbij natuurlijk niet meegenomen omdat we over A en B de


’open-klem’ spanning uitrekenen, waardoor er geen stroom door de weer-
stand R1 zal lopen)

• Vervolgens bepalen we de inwendige weerstand RAB of Rt h:


1 1
RAB = R1 + [ + ]
R2 + R3 R4
1 1
RAB = 1KΩ + [ +
1KΩ + 1KΩ 2KΩ
RAB = 2KΩ

Figure 9: stap 3: De inwendige weerstand bedraagt 2 KΩ.

18
Figure 10: Het Thevenin equivalent.

0.5 C ONDENSATOREN
0.5.1 Lading.

Figure 11: Ladingen op een condensator.

Een condensator kan elektrische lading opslaan. Dit vermogen wordt de ca-
paciteit van de condensator genoemd en uitgedrukt in de eenheid farad (symbool
F). Een condensator die een lading bevat van 1 coulomb terwijl er een spanning
van 1 volt over de platen staat, heeft een capaciteit van 1 farad.
Het verband tussen de capaciteit C van de condensator in farad, de lading Q
in coulomb op de condensator, de spanning U in volt over de condensator wordt
gegeven door
Q
C=
U
of
C
Q=
U
De energie in Joule van de opgeladen condensator is te berekenen met de definitie
van spanning als energie per lading (1V = 1J/1C). Energie is dan spanning maal
lading. Als we een optelling doen over alle lading met een integraal vinden we

19
Z Q
Eopgeslagen = U dq
q=0
Z Q
Q
= dq
q=0 C

1 Q2
= .
2 C
1
= CU 2
2
1
= UQ
2

0.5.2 Parallelschakeling
Voor de vervangingscapaciteit Cp bij parallelle schakeling (naast elkaar) van n
condensatoren met capaciteiten C1, ..., Cn worden de afzonderlijke capaciteiten
opgeteld omdat de spanningen over de condensatoren gelijk zijn maar de lading
zich verdeelt. De formule wordt als volgt afgeleid. Voor de afzonderlijke conden-
satoren geldt in het algemeen

Figure 12: Condensatoren parallelgeschakeld.

Q1 Q2 Qn
C1 = , , .., ,
U1 U2 Un
over alle condensatoren staat dezelfde spanning

U 1 = U 2 = ... = U n = U
zodat de totale capaciteit Cp van de parallele condensatoren samen geldt
Pn
Qtot Qtot i=1 Q1
Cp = = =
Utot U U
of

Cp = C1 + C2 + .... + Cn

20
0.5.3 Serieschakeling

Figure 13: Condensatoren in serie geschakeld.

Bij de serieschakeling is de lading Q bij elke condensator in serie hetzelfde,


de spanningen U daarentegen moeten worden opgeteld:

Qtot = Q1 = Q2 = ... = Qn

maar
Utot = U1 + U2 + ... + Un
De vervangingscapaciteit Cs bij serieschakeling (achter elkaar) van n conden-
satoren met capaciteiten C1,C2,..,Cn, wordt analoog aan parallelle weerstanden
berekend als de inverse van de som van de inversen van de afzonderlijke ca-
paciteiten. Dit is een gevolg van het optellen van de spanningen U van iedere
condensator. We krijgen
n
1 X 1
=
Cs i=1 Ci
Uitgewerkt voor twee in serie geschakelde condensators geeft dit
C1 .C2
Cs =
C1 + C2

0.6 M AGNETISME
0.6.1 Inleiding
Magnetisme is een eigenschap die bepaalde stoffen bezitten om andere lichamen
aan te trekken en die duidelijk verschillend zijn van cohesie-,adhesie-, elektro-
statische en gravitatiekrachten.
We hebben duidelijk weer te maken met een krachtwerking zoals in het geval
van elektrische ladingen. In het geval van ladingen hadden we te maken met een
elektrisch veld, nu hebben we te maken met een magnetisch veld. In het geval van
gelijknamige polen stoten deze mekaar af en verschillende polen trekken mekaar
aan,zoals het geval was met elektrische ladingen. Wat daarentegen duidelijk ver-
schilt met de elektrische lading is dat men twee verschillende elektrische ladingen

21
steeds duidelijk kan aanwijzen en deze dus afzonderlijk kan terugvinden, maar in
het geval van magnetische polen zal men steeds beide tesamen terugvinden en dus
bestaan afzonderlijke polen niet. Men heeft steeds een zuidpool en een noordpool.

0.6.2 Krachtwerking
In het geval van magnetische polen hebben we te maken met een krachtwerking
en weerom heeft men deze krachtwerking in een formule gegoten. Deze formule
is, niet verwonderlijk, sterk gelijkend op deze van de elektrische krachtwerking.
m1 m2
F =
4πµr2
mi : magnetische poolsterkte
µ: magnetische permeabiliteit
r: onderlinge afstand
De magnetisch permeabiliteit is gelijk aan het produkt van de permeabiliteit
van het vacuum µ0 en de relatieve permeabiliteit µr . De relatieve permeabiliteit
is een stofconstante en hangt dus af van het gekozen materiaal, de permeabiliteit
van het vacuum is een constante gelijk aan 4π10−7 H/m.
De éénheid van poolsterkte is de Weber (Wb).

De Weber is de sterkte van een magneetpool, die in het vacuum, op een


andere magneetpool, geplaatst op één meter afstand, een kracht uitoefent van
107 /16π 2 newton.

Magnetisch veld
We hebben reeds gezien dat er een krachtveld bestaat tussen magnetische polen.
Dus moet in de nabijheid van een pool een krachtenveld heersen. Dit veld noemt
men het magnetisch veld. Dit veld kan aanschouwelijk gemaakt worden door
zogenaamde veldlijnen welke steeds van noord naar zuid lopen.

Magnetische veldsterkte
De kracht die een magneetpool in een magnetisch veld ondervindt is niet overal
even groot en hangt dus af van de plaats.
De magnetische veldsterkte in een punt van een magnetisch veld is de kracht
uitgeoefend op een elementaire magnetische pool geplaatst in dat punt.
Indien we het magnetisch veld van één enkele magneetpool, met sterkte m,
beschouwen wordt de veldsterkte voorgesteld volgens

22
Figure 14: magnetische veldlijnen

m
H=
4πµr2
H wordt weergegeven door A/m en is een vectoriele grootheid.

Magnetische inductie
De magnetische inductie is het verschijnsel van het magnetiseren van magnetische
materialen onder invloed van externe magnetische velden.
Deze inductie wordt voorgesteld door B = µH met als éénheid Tesla (T) of
weber per vierkante meter (Wb/m2 ).

Magnetische flux
We beschouwen een oppervlak loodrecht op de veldlijnen van een uniform mag-
netisch veld met veldsterkte M. De magnetische flux is het aantal veldlijnen doorheen
dat oppervlak. Φ = B.A met als éénheid de weber.

Elektromagnetisme
Iedere stroom wekt een magnetisch veld op en zoals we later zullen zien zal een
veranderend magnetisch veld een spanning opwekken. Deze verschijnselen vallen
onder de studie van het elektromagnetisme. Dit wil zeggen dat als een stroom een
magnetisch veld opwekt er ook een verband moet zijn tussen beide. Dit verband
wordt weergegeven door Fm = w.I. Fm is de magnetomotorische kracht en w is
het aantal windingen van de spoel waar de stroom doorloopt. De veldsterkte H die
uit deze magnetomotorische kracht voortvloeit wordt voorgesteld door H = dFdlm .

23
Magnetische weerstand
Tussen oorzaak (Fm ) van het magnetisch veld en gevolg ( krachtlijnen of een
flux) bestaat er steeds een verband. Dit verband is de magnetische weerstand of
reluktantie Rm en wordt weergegeven door de wet van Hopkinson.
Fm
Rm =
Φ

24
Vorm van de veldlijnen rond een stroomvoerende geleider
De magnetische veldlijnen rond een rechte stroomvoerende geleider zijn concen-
trische cirkels. De draairichting op de cirkel wordt gegeven door de geleider in
de rechterhand te nemen en de duim in de richting van de stroom te houden. De
vingers die de geleider vasthouden geven de draairichting aan van het veld.

Figure 15: veldlijnen

Magnetisch gedrag
De studie van magnetisch gedrag zou ons te ver leiden in de moderne fysica en
is trouwens voorwerp van onderzoek in tal van domeinen in de fysica. Het komt
erop neer dat de draai- en tolbeweging (elektronspin)van elektronen rond de kern
hiervoor mee verantwoordelijk zijn. Wat voor ons echter wel van belang is, is dat
er verschillende soorten magnetisch gedrag bestaan afhankelijk van het materiaal.
Op gebied van magnetische materialen onderscheiden we drie types.

• Diamagnetische materialen, die zich magnetiseren in tegengestelde zin van


het extern veld en waarbij µr iets kleiner is dan 1.

25
• Paramagnetische materialen, die zich magnetiseren in dezelfde zin als het
extern veld en waarbij µr iets groter is dan 1.

• Ferromagnetische materialen, die in dezelfde zin magnetiseren als het ex-


tern veld en waarbij µr veel groter is dan 1 en waar de magnetisering zich
niet lineair gedraagt.

Bovendien vertonen de ferromagnetische materialen zich ook nog eens in ver-


schillende klassen

• Hardmagnetische materialen:Deze zijn moeilijk te magnetiseren en te de-


magnetiseren en worden toegepast voor de vervaardiging van permanente
magneten.

• Zachtmagnetische materialen:Deze worden relatief gemakkelijk gemagne-


tiseerd en gedemagnetiseerd en worden toegepast als kernmateriaal in spoe-
len en elektrische machines.

Magnetisering
Zoals gezegd zal ferromagnetisch materiaal zich niet lineair gedragen als het ge-
magnetiseerd wordt. Magnetisatie wordt weergegeven in een magnetisatiecurve
die de inductie B weergeeft in functie van het veld H. Deze curve wordt ook wel
eens de BH karakteristiek genoemd.

Figure 16: magnetiseringskarakteristiek voor (links) para-en diamagnetisch mate-


riaal en (rechts) ferromagnetisch materiaal

Als we de veldsterkte vermeerderen en verminderen als we de magnetiser-


ingskarakteristiek voor ferromagnetisch materiaal opnemen en we drijven het ma-
teriaal steeds sterk in verzadiging krijgen we onderstaande grafiek. Deze grafiek
is duidelijk gesloten en noemt men ook de hysteresislus.
We drijven het materiaal tot in punt d en we keren terug door de stroomzin
om te keren, dan zien we dat de curve niet terugkeert volgens de oorspronkelijke

26
Figure 17: hysteresislus

curve maar een hogere inductie bezit voor eenzelfde veld.Blijven we de stroom in
dezelfde zin vergroten tot in punt d0 en keren de stroom daarna terug om zien we
dat hetzelfde verschijnsel zich voordoet maar in tegengestelde zin. Er ontstaat dus
een gesloten kromme, die men hysteresislus noemt. De oppervlakte is evenredig
met wat men het hysteresisverlies noemt. Dit is het verlies te wijten aan op-
warming van het materiaal als het een volledige magnetisering en demagnetisering
doorloopt in de twee mogelijke stroomzinnen in een geleider.
Wat opvalt is dat er een inductie blijft bestaan als het veld gelijk is aan nul.
Dit noemt men remanente inductie.Deze inductie is belangrijk bij het opstarten
van elektrische machines.
Analoog blijft er een veld bestaan als de inductie gelijk is aan nul. Dit noemt
men het coërcitief veld.

0.6.3 Elektromagnetische inductie


Zoals reeds gezegd zal een verandering van magnetisch veld een spanning op-
wekken. Deze spanning noemt men inductiespanning. Dit verschijnsel werd ont-
dekt door Faraday in 1831.

27
Inductieverschijnsel
We nemen één winding en we brengen een magneet naar de winding toe.De
fluxverandering door het naderen van de de magneet zal een inductiespanning
in de winding teweeg brengen. Deze inductiespanning zal zo gericht zijn dat
de fluxverandering teniet gedaan wordt,met andere woorden de flux in de
winding zal zijn oorspronkelijke waarde proberen te behouden.
Tweede kurketrekkerregel van Maxwell: De schroef van een kurketrekker
wordt gericht in de zin van de flux, wanneer de flux stijgt, schroeft men de kur-
ketrekker uit, wanneer de flux daalt, schroeft men de kurketrekker in.De beweg-
ingszin van het handvat levert de zin van de opgewekte induktie-emk.
OPGELET:DE WINDING REAGEERT ALS BRON .

Figure 18: inductiespanning

De grootte van die spanning wordt berekend met de wet van Lenz.

e = −N
dt
N: aantal windingen
dΦ: verandering van magnetisch veld
dt: verandering van tijd

Zelfinductieverschijnsel
Een stroom doorheen een spoel, geheel vrij van magnetische interactie, zal zelf
een veld, dus flux, opwekken als de stroom doorheen die spoel verandert. Hier
zal men moeten rekening houden met de toestand van de spoel. Deze zal mee in
rekening moeten worden gebracht bij het berekenen van de zelfinductiespanning.
di
e = −L
dt

28
Dus nu is niet een verandering van veld maar een verandering van stroom oorzaak
van inductiespanning.
De zelfinductiecoefficient wordt als volgt berekend

e = −N
dt
d(SB)
= −N
dt
d(SµH)
= −N
dt
d(SµN I/l)
= −N
dt
di
= (−N 2 Sµ/l)
dt
Dus de zelfinductiecoefficient wordt voorgesteld door
N 2 Sµ
L=
l
N: aantal windingen
µ : magnetische permeabiliteit
S: oppervlakte van de doorsnede van de spoel
l: lengte van de spoel

Figure 19: zelfinductie in een winding

0.6.4 Wervelstromen
Wervelstromen zijn stromen die ontstaan in geleidende materialen waarin mag-
netische fluxveranderingen optreden.

29
Deze stromen zullen zoals bij het hysteresisverschijnsel het materiaal opwar-
men en dienen ze zoveel mogelijk vermeden te worden.Dit probleem stelt zich
expliciet in de bouw van transformatoren die daarom gelamelleerd worden.
Het verschijnsel werkt als volgt,men heeft een gesloten keten vermits men in
vol materiaal werkt. Als men een wisselend veld opwekt zullen er zich induc-
tiespanningen voordoen. Vermits men in vol materiaal een gesloten keten kan
creëren zullen deze spanningen stromen opwekken die dit materiaal opwarmen en
dus ongewenst zijn.

Figure 20: wervelstromen

0.6.5 Enkele toepassingen van magnetisme


Elektrische generator
Als we een geleider in een magnetisch veld bewegen of we veranderen een mag-
netisch veld rond een geleider, er wordt steeds een inductiespanning opgewekt.
Stel nu dat men een draad legt op een rotor en deze draait rond in het magnetisch
veld dan zal door het veranderend magnetisch veld in deze draad een inducties-
panning opgewekt worden. Dit is nu het basisprincipe van een elektrische gen-
erator. De zin van de spanning bekomt men met behulp van de rechterhandregel,
de grootte door een kleine berekening.We doen de berekening voor één winding
in een constant veld. We bewegen de winding loodrecht op het veld.

d(BS) d(Blx) dx
E=− =− = −Bl = −Blv
dt dt dt

palm veldlijnen (B)


duim snelheid (v)
vingers geinduceerd EMK (E)

Opgelet: de drie componenten moeten loodrecht op elkaar staan.

30
Figure 21: rechterhandregel

Elektrische motor
Als een geleider stroom voert, zal er ten gevolge van deze stroom een magnetisch
veld opgewekt worden. Als we dus een stroomvoerende geleider in een mag-
netisch veld aanbrengen zal er ook een krachtwerking optreden. Stel nu dat
men een stroomvoerende geleider op een rotor aanbrengt en deze rotor in een
magnetisch veld plaatst dan zal ten gevolge van deze krachtwerking de rotor
draaien.Dit is de basiswerking van een elektrische motor.
Deze kracht noemt men de Lorentzkracht en de grootte ervan is F = Bli. De
zin ervan wordt gegeven door de linkerhandregel.
Ook in dit geval moeten enkel de loodrechte componenten in rekening ge-
bracht worden.

Figure 22: linkerhandregel

31
palm veldlijnen (B)
vingers stroom (i)
duim kracht(F)

0.6.6 Schakelen van spoelen


Serieschakeling
Als we elementen serie schakelen in een elektrisch circuit blijft de stroom doorheen
de elementen gelijk en de spanningen worden over de elementen verdeeld.
di di di
U =L = L1 + L2
dt dt dt
Dus
di di
L = (L1 + L2 )
dt dt
Hieruit volgt dat L = L1 + L2 of meer algemeen
n
X
Ls = Lk
k=1

Parallelschakeling
In het geval dat we n spoelen parallel schakelen wordt de stroom verdeeld en de
spanning over elke component is dezelfde.
di
U = L
dt
di1
U1 = L1
dt
di2
U2 = L2
dt
di1 di2 di
+ =
dt dt dt
U1 U2 U
+ =
L1 L2 L
Vermits U = U1 = U2 geldt dat
1 1 1
= +
L L1 L2
Meer algemeen wordt dit
n
1 X 1
=
Lp k=1 Lk

32
0.7 OVERGANGSVERSCHIJNSELEN
Als we een condensator of een spoel in een elektrisch circuit schakelen zullen deze
bij in- of uitschakelen hoge stromen of spanningen veroorzaken in dit circuit. Na
verloop van tijd zal dit overgangsverschijnsel echter niet meer merkbaar zijn en
reageren ze respectievelijk als een open keten of een kortsluiting. Het is daarom
nuttig om eens te kijken wat er nu eigenlijk gebeurt in zo’n RC of RL circuit.

0.7.1 De RL keten
Inschakelen van een keten met spoel

In dit circuit zien we drie componenten namelijk een bron, een spoel en een
weerstand. We passen hier de spanningswet van Kirchoff op toe, m.a.w de span-
ning geleverd door de bron wordt opgenomen deels door de spoel en deels door
de weerstand.

U = UR + UL
di
= Ri + L
dt

De oplossing van deze differentiaalvergelijking bestaat uit twee delen namelijk


Algemene oplossing: Dit is de oplossing van de differentiaalvergelijking als de
bronspanning gelijk is aan 0. Dit is de homogene oplossing of homogeen
deel. Dit is een oplossing van de vorm eat .

33
Bijzondere oplossing: Dit is de oplossing van de differentiaalvergelijking als de
bronspanning verschillend is van nul en is in ons geval dus een constante
spanning. Dit noemt men de particuliere oplossing of particulier deel. Dit
is een oplossing van de vorm B (constante).
We veronderstellen een oplossing van de vorm

i = Aeat + B

.
We vullen deze oplossing in om de onbekenden A,C en a te vinden. We
bekomen de vergelijking

Aeat (La + R) + RB = U

Opdat dit de oplossing zou zijn van de differentiaalvergelijking moet deze vergeli-
jking voor alle waarden van de tijd opgaan dus moeten de verschillende coefficien-
ten ieder op zich 0 zijn. Zo bekomen we het stelsel vergelijkingen

La + R = 0
RB − U = 0

Daaruit volgt a = R L
en B = UR . Hiermee hebben we slechts twee van de drie
onbekenden. Er onbreekt nog een onbekende namelijk A. Om deze onbekende te
berekenen moeten we wat men noemt een randvoorwaarde invoeren. Hiertoe stelt
men dat in een spoel de stroom niet onmiddellijk kan veranderen. De spoel tracht
de flux zo constant mogelijk te houden, m.a.w. de verandering van flux wordt
tegengewerkt.Wiskundig geformuleerd stelt men i(t=0)=0. Zo verkrijgt men bi-
jkomende vergelijking
U
i = 0 = Ae0 +
R
waaruit volgt
U
A=−
R
Door de gevonden constanten in te vullen krijgt men de vergelijkingen voor
R
stroom en spanning. Voor de stroom krijgt men i = UR (1 − e− L t ) en voor de
R
spanning over de spoel UL = U e− L t
Onderstaande grafiek geeft weer wat er in de tijd gebeurt bij inschakelen van
een RL keten. We zien duidelijk dat na verloop van tijd er geen spanning meer
staat over de spoel en dat de volledige spanning over de weerstand staat. In het
begin echter staat de volle spanning over de spoel.
De factor RL
noemt men de tijdsconstante van het systeem, en geeft weer hoe
L
snel, of hoe traag, dit systeem reageert. τL = R

34
Uitschakelen van een keten met spoel
Onderstaande figuur geeft het schema van het uitschakelen van een RL keten.

Als we een RL keten uitschakelen krijgen we volgende differentiaalvergelijk-


ing.
di
L + Ri = 0
dt
die op dezelfde manier kan worden opgelost als in vorige paragraaf.De rand-
voorwaarde is fysisch dezelfde namelijk de flux blijft constant op tijdstip nul,
wiskundig wordt dit i(t = 0) = UR . Makkelijker is echter de methode van de

35
scheiding der veranderlijken toe te passen. De oplossingen worden
U −Rt
i= e L
R
en
R
UL = −U e− L t
Deze vergelijkingen leveren onderstaande grafieken op.

36
0.7.2 De RC keten
Inschakelen van een keten met condensator
Het inschakelen van een circuit met condensator komt er fysisch op neer dat men
een condensator gaat opladen. Om een RC circuit op te lossen gebruiken we
dezelfde techniek als met een RL circuit.

We hebben een spanning UC over de condensator waarvoor geldt


q
C=
UC
Anders gesteld is q = c.UC .De ogenblikkelijke stroom is
dq duC
i= =C
dt dt
Anders gezegd is de stroom evenredig met de verandering van de spanning.Dit
kan nog anders gesteld worden namelijk
1 Z
uC = i dt.
C
De spanningsvergelijking wordt dan

U = UC + UR

Als we dan de spanningen in functie van de stroom invullen, wordt dit op zijn
beurt
1 Z
U= i dt + Ri
C

37
Dit is een integro-differentiaalvergelijking die niet eenvoudig oplosbaar is.Daarom
zullen we de zaken pragmatisch aanpakken. We nemen de eerste afgeleide naar
de tijd van elke term in de vergelijking en daaruit volgt dan volgende vergelijking
di i dU
R + = =0
dt C dt
Deze differentiaalvergelijking is op te lossen met de methode van de scheiding der
veranderlijken.
di 1
= − dt
i RC
1
lni + A = − t
RC
1
lni + lnK = − t
RC
t
i = Kexp(− )
RC
Het enige probleem dat nog overblijft is de constante K. Hiertoe hebben we
opnieuw een randvoorwaarde nodig. Men stelt dat de spanning over de conden-
sator niet plots kan veranderen dus op tijdstip nul bij het begin van de oplading is
de spanning nul. In wiskundige termen UC (t = 0) = 0. Dus op t=0 hebben we

U − UC = Ri0
U
Met UC = 0 wordt dit U = Ri0 of i0 = R
.Dit alles invullen in de oplossing van
de differentiaalvergelijking levert op
U
i0 = Ke0 =
R
De oplossing voor de stroom wordt dus
U t
i= exp(− )
R RC
Voor de spanning over de condensator bekomen we dan
t
UC = U (1 − exp(− ))
RC
De term RC noemt men de tijdsconstante van de RC keten en geeft weer hoe
snel de condensator opgeladen (of ontladen) wordt.

τC = RC

38
Ontladen van condensator
Het ontladen van een condensator komt erop neer dat we kunnen zeggen dat we de
condensator gaan gebruiken als bron, daar na opladen de condensator vol lading
zit zoals een batterij na opladen. Dit geeft volgende differentiaalvergelijking

−UC = Ri

of
1 Z
Ri + i dt = 0
C
of zoals in vorige paragraaf na afleiden naar de tijd van elke component in de
vergelijking
di i
R + =0
dt C
Dit is dezelfde vergelijking als het laadproces en geeft dan ook dezelfde oploss-
ing, enkel de randvoorwaarde zal verschillen. Nu is op tijdstip t = 0 de con-
densator volgeladen en staat de volledige bronspanning over zijn klemmen, dus
UC (t = 0) = U . Op t = 0 wordt dit in termen van stroom −UC = Ri0 of
i0 = − UR Dit levert volgende oplossing op voor de stroom bij ontladen

U t
i = − exp(− )
R RC
en voor de spanning over de condensator krijgen we dan
t
UC = U exp(− )
RC
Grafisch wordt dit

39
De tijdsconstante
De tijdsconstante drukt in beide gevallen hetzelfde uit namelijk de reactiesnelheid
van het circuit. Als we eens kijken naar het tijdsverloop, met andere woorden
hoever is de keten reeds geevolueerd in zijn overgangsverschijnsel dan stellen we
vast dat voor de stroom in een RL circuit bij inschakelen we na verloop van één
tijdsconstante we vinden
τ
i = I(1 − exp(− ) = I(1 − exp(−1)) = I(0.63)
τ
ofwel de stroom is met 63 procent toegenomen sinds het sluiten van de keten.

40
Bibliography

[Wildi, 2006] Wildi, T. (2006). Electrical Machines, Drives, and Power Systems.
Pearson Prentis Hall, sixth edition. ISBN 0-13-196918-8.

41

You might also like