Professional Documents
Culture Documents
Biologie Samenvatting Thema 1 (1.2-1.6)
Biologie Samenvatting Thema 1 (1.2-1.6)
Vanuit bloedvaten gaan hormonen via weefselvloeistof naar alle cellen van organismen.
Hormonen alleen werkzaam in doelwitorganen (organen die receptoren, waaraan het hormoon zich kan binden).
De binding stopt of brengt een reactie op gang in de cellen van de organen. Mate van reactie o.a. bepaald door
hormoonspiegel (hormoonconcentratie) in bloed en aantal hormoonreceptoren voor bepaald hormoon op het
doelwitorgaan. De effecten van hormonen houden lang aan (door lang ‘verblijf’).
Andere hormonen binden zich aan receptoreiwit op celmembraan van cellen van een doelwitorgaan.
1. Binnenzijde van celmembraan wordt bepaald signaalmolecuul gevormd/geactiveerd: second messenger
(second messenger geeft het signaal in de cel door, bv enzym activeren)
2. Functie geactiveerde enzym: signaal doorgeven aan volgend signaalmolecuul, specifieke reactie op gang brengen
in cytoplasma of aanzetten tot genregulatie
3. Sommige hormonen die in cel kunnen, oefenen hun invloed uit via second messengers (bv adrenaline)
Signaal van hormoon dat bindt aan receptor op celmembraan, kan in cel worden versterkt.
Signaal binnen cel van molecuul naar molecuul doorgeven → veel signaalmoleculen geactiveerd/grote hoeveelheden
signaalmoleculen geproduceerd → enkel signaal van buiten de cel (extracellulair) kan enorme reactie binnen de cel
(intracellulair) opwekken.
Signaalcascade/cascade: wanneer een signaal via meerdere schakels in de cel wordt doorgegeven
Hormoonklieren
Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal hormoonklieren (zie afb 7): hypofyse, schildklier, bijnieren, eilandjes van
Langerhans in de alvleesklier, man: teelballen (testes), vrouw: eierstokken (ovaria)
Hypofyse
- Plaats: onder je hersenen. Hierboven ligt de hypothalamus
- Het bestaat uit de hypofysevoorkwab en -achterkwab
- Functie: produceren van verschillende hormonen, o.a.
o Thyreoïdstimulerend hormoon (TSH), follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon (LH).
Dezen beïnvloeden de werking van andere hormoonklieren (afb 8)
Zenuw- en hormoonstelsel via hypothalamus en hypofyse verbonden.
Sommige neuronen (zenuwcellen) in hypothalamus produceren hormonen.
Neurosecretie: als hormonen door neuronen worden gevormd.
Neurohormonen: de door neuronen gevormde hormonen.
Oxtocine en antidiuretisch hormoon (ADH): neurohormonen die via vertakkingen (uitlopers) van neuronen naar
hypofyseachterkwab transporteren en worden afgegeven aan bloed.
Neuronen die in hypothalamus 2 type neurohormonen afgeven die endocriene cellen beïnvloeden in hypofysevoorkwab:
- Inhibiting hormonen (IH), functie: endocriene cellen in hypofysevoorkwab geen hormonen (groeihormoon en
prolactine) meer produceren
- Releasing hormonen (RH), functie: endocriene cellen in hypofysevoorkwab stimuleren om bepaalde hormonen
(TSH, FSH, LH, groeihormoon, prolactine en adrenocorticotroop hormoon) te produceren
IH en RH afgegeven aan haarvaten en komen via bloed in hypofysevoorkwab terecht (afb 9.2).
Daar stimuleren ze de productie en afgifte van hypofysehormonen.
Bio sv thema 1
- TSH stimuleert de vorming van de releasing factor (TRF) uit hypothalamus, afgifte van TSH door
hypofysevoorkwab en beïnvloedt de schildklier
Hypofysehormonen
Adrenocorticotroop hormoon (ACTH) uit de hypofysevoorkwab:
- Geproduceerd bij stress en bevordert aanmaak van hormonen door bijnierschors
Groeihormoon (GH)
- Algemeen: regelt de groei en ontwikkeling In puberteit: stimuleren van de groei van de beenderen
Spijsverteringsklieren
Kliercellen in de alvleesklier en maag- en darmwand produceren spijsverteringshormonen (beïnvloedt spijsvertering)
Gastrine uit maagwand stimuleert de maagsapproductie als er voedsel in de maag komt
Wand van twaalfvingerige darm produceert secretine
- Functie secretine: stimuleren van de lever tot het produceren van gal en de alvleesklier tot de secretie van
natriumwaterstofcarbonaat (NaHCo3). Hierdoor stijgt de pH in de twaalfvingerige darm.
Cholecystokinine:
- Afgegeven door twaalfvingerige darm
- Functie: stimuleren van de galblaas tot de afgifte van gal en de alvleesklier tot de secretie van enzymen
Zenuwen: bundel uitlopers van neuronen, omgeven door laag bindweefsel (voor bescherming) (afb 28)
- Myelineschede isoleert de uitlopers in een zenuw
Type zenuwen
1. Gevoelszenuwen: uitlopers van sensorische neuronen
- Hierin komen de uitlopers van de sensorische neuronen aan de rugkant bij elkaar
2. Bewegingszenuwen: uitlopers van motorische neuronen
- Hierin komen de uitlopers van de motorische neuronen aan de buikkant bij elkaar
3. Gemengde zenuwen: uitlopers van sensorische + motorische neuronen (meeste)
Gevoelszenuw en bewegingszenuw komen samen in ruggenmergszenuw (afb 36)
Bio sv thema 1
Hersenen (grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam omgeven door 3 hersenvliezen)
Hersenvocht aangemaakt in de holten van de hersenen, functies:
- Beschermen van de hersenen en ruggenmerg tegen schokken
- Afvalstoffen afscheiden
- Rol bij handhaven van de juiste temperatuur van deze organen
Ruggenmerg
- Bij gewervelden beschermd in wervelkanaal gevormd door de gaten op in elkaar liggende wervels
o Om de ruggenmerg liggen 3 ruggenmergvliezen die bescherming bieden
- Plaats: van bovenste halswervel (atlas) tot tweede lendenwervel
- Van halswervels tot staartbeen verlaten ruggenmergszenuwen het wervelkanaal door openingen tussen de wervels
naar buiten. (afb 35)
Centraal kanaal: holte in het midden van de merg
- Gevuld met vocht en rechtstreeks in verbinding met hersenvocht in hersenholten
Ruggenmergzenuwen: gemengde zenuwen
- Elk zenuw verbindt bepaald gedeelte van romp/ledematen met ruggenmerg
Verdikkingen in gevoelszenuwen gevormd door opeenhoping van cellichamen van sensorische neuronen: spinale
ganglia/ruggenmergszenuwkopen
Buitenste gedeelte van ruggenmerg: witte stof. Hierin liggen veel uitlopers van schakelneuronen
- Functie: het geleiden van impulsen van en naar hersenen
Middelste gedeelte van ruggenmerg: grijze stof. Hierin liggen de cellichamen van schakelneuronen
Aan buikzijde liggen cellichamen van motorische neuronen.
Bio sv thema 1
1.4 Reflexen en het autonome zenuwstelsel
Bewuste en onbewuste reacties
Animale zenuwstelsel:
- Regelt bewuste reacties
o Er ontstaan impulsen in bewegingscentra van grote hersenen → via schakelneuronen naar cellen van kleine
hersenen en dan naar schakelneuronen in hersenstam + ruggenmerg → via motorische neuronen naar spieren
- Is verantwoordelijk van onbewuste reacties
o Zintuigen verwerken allerlei prikkels in de omgeving
Orthosympathische deel:
- Functie: organen beïnvloeden zodat lichaam activiteiten kan verrichten waar energie voor nodig is en het remmen
van de organen van het verteringsstelsel en de nieren in hun werking.
o Verbranding bevorderen: energie vrijgemaakt
- Functie van impulsen vanuit orthosympatische deel: hartslagfrequentie verhogen, bloedvaten naar skeletspieren
verwijden, lever aanzetten om glycogeen om te zetten in glucose, verhogen van ademfrequentie en verwijden van
vertakkingen van bronchiën
Parasympathische deel:
- Functie: beïnvloeden van organen → lichaam in rust en herstel. Bevorderen van stofwisseling
o De daarbij nodige energie, vastgelegd in de gevormde organische stoffen
- Functie impulsen vanuit parasympatische deel: stimuleren van productie van verteringssappen, darmbeweging,
omzetting van glucose in glycogeen in lever, verwijding van bloedvaten naar verteringsstelsel en werking van
nieren, verlagen van hartslag- en ademfrequentie
Innerveren: alle organen in je lichaam zijn verbonden met zenuwen die de organen door impulsen kunnen beïnvloeden
Doelwitorgaan: orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed
- Elke geïnnerveerd door 2 zenuwen van autonome zenuwstelsel: orthosympatische en parasympatische zenuw
(dubbele innervatie) → stimulatie/remming van de werking van een orgaan
Bio sv thema 1
1.5 Neurale regulatie
Zenuwstelsel zorgt voor communicatie door afgifte van neurotransmitters en impulsgeleiding
Buiten cel veel meer Na+ dan binnen. Dezen stromen de cel binnen via natriumkanalen. Echter zijn deze
natriumkanalen moeilijk te passeren en komt er hierdoor een ophoping van Na+. Samen met de naar buitenkomende
K+ zorgt het voor een + lading.
Binnenkant membraan: tekort aan + ionen: - lading. Deze ladingen zorgen voor een kleine spanning over het
membraan.
Natrium-kaliumpompen: transporteren natriumionen de cel uit en kaliumionen de cel in. Het zorgt voor evenwicht en
het in stand houden van de rustpotentiaal. Dit transport kost veel ATP. (B88DE)
Impulsgeleiding (B88F)
Impulsgeleiding: het geleiden van impulsen langs het celmembraan van een axon.
De basis voor impulsgeleiding: + en – deeltjes
Depolarisatie: door binding van neurotransmitter/door prikkeling wordt membraanpotentiaal minder negatief (afb 44)
Actiepotentiaal/impuls: binnenkant van celmembraan krijgt gedurende korte tijd een positieve lading t.o.v. buitenkant
1. Bij -50 mV openen de bewaakte natriumkanalen en grote hoeveelheden Na+-ionen stromen de cel in.
2. De membraanpotentiaal tot +30 mV.
Repolarisatie: na depolarisatie sluiten de bewaakte Na+-kanalen en openen de bewaakte K+-kanalen. K+-ionen
stromen de cel uit
3. De bewaakte natriumkanalen sluiten zich en de bewaakte kaliumkanalen gaan open
4. Grote hoeveelheden K+-ionen stromen de cel in
5. Concentratie +-ionen komen dichtbij het membraan aan binnenkant van cel.
6. Concentratie +-ionen aan binnenkant wordt kleiner dan aan buitenkant
7. Membraanpotentiaal wordt negatief
Hyperpolarisatie: de membraanpotentiaal is tijdelijk lager dan -70 mV. De oorspronkelijke elektrische lading van het
celmembraan wordt hersteld door de natriumkaliumpomp
8. De bewaakte kaliumpoorten blijven open
9. Membraanpotentiaal wordt negatiever dan -70 mV
10. Natrium-kaliumpompen herstellen oorspronkelijk evenwicht
11. Na hyperpolarisatie is de membraanpotentiaal -70 mV
Refractaire periode: periode waarin er geen/minder makkelijk een actiepotentiaal kan ontstaan
- Absolute refractaire periode: er kan geen nieuwe actiepotentiaal ontstaan vanaf het overschrijden van de
drempelwaarde t/m de repolarisatie
- Relatieve refractaire periode: er kan alleen bij een extra grote prikkel een nieuwe actiepotentiaal ontstaan tijdens
de hyperpolarisatie
Impulssterkte en impulsfrequentie
Wanneer de membraanpotentiaal de drempelwaarde (prikkeldrempel) bereikt, kan er volgens het ‘alles-of-
nietsprincipe’ een impuls ontstaan
Impulssterkte: grootte van de verandering in spanning over het celmembraan. (voor alle neuronen gelijk)
Impulsfrequentie: het aantal impulsen dat een neuron per tijdseenheid geleidt
Bio sv thema 1
- Hoe sterker de prikkel van zintuigcel, hoe hoger de impulsfrequentie in de aangesloten sensorische neuron
- Hoe hoger de impulsfrequentie in motorische neuronen, hoe krachtiger de samentrekking van spieren/hoe groter de
afgifte van stoffen door klieren
Saltatoire impulsgeleiding
Saltatoire impulsgeleiding (sprongsgewijze impulsgeleiding): bij neuronuitlopers met een myelineschede ‘springen’
(elektrische lading verandert kort) impulsen van insnoering naar insnoering. Dit vergroot de impulsgeleidingssnelheid.
- Enige manier voor de axon omgeven door myelineschede voor ionentransport.
Impulsoverdracht
Impulsoverdracht vindt plaats in een synaps.
Synaps: cell junction die bestaat uit een presynaptisch membraan en postsynaptisch membraan (B88G)
- Presynaptisch membraan: uiteinde van aanvoerende axon. Het bevat veel mitochondriën + blaasjes met
neurotransmitter
- Postsynaptisch membraan: membraan van doelwitcel
Synaptische spleet: ruimte tussen het presynaptisch membraan van het ene neuron en het postsynaptische membraan
van het volgende neuron (afb 50)
Geen impulsen bij uiteinde van een axon → rustpotentiaal bij presynaptische en postsynaptische membraan
Wel impulsen bij uiteinde van een axon:
1. De blaasjes versmelten met het presynaptische membraan
2. Neurotransmitters komen vrij in de synaptische spleet
3. Neurotransmitters binden zich aan receptoreiwitten op (receptorgestuurde) ionkanalen in het postsynaptische
membraan van de doelwitcel.
4. Hierdoor openen er ionkanalen in het membraan en kunnen ionen de cel in of de cel uit stromen (diffunderen)
Neurotransmitters blijven zeer kort in synaptische spleet aanwezig
- Afgebroken door enzymen & opgenomen door presynaptische membraan
IPSP: kleine hyperpolarisatie van postsynaptische membraan die ontstaat doordat neurotransmitters binden aan
receptoreiwitten. Hierdoor gaan porie-eiwitten voor K+-ionen en/of Cl--ionen open, maar voor Na+-ionen blijven
dicht.
Op postsynaptische membraan verschillende typen receptoreiwitten, hierdoor kunnen EPSP’s en IPSP’s ontstaan.
Summatie: als uit meerdere axonuiteinden tegelijk/kort na elkaar neurotransmitter vrijkomt, ontstaan depolarisaties.
Dezen kunnen samen opgeteld de drempelwaarde overschrijven. Hierdoor kan een actiepotentiaal ontstaan (afb 52)
- EPSP’s en IPSP’s die in een korte tijd een motorisch neuron bereiken, worden opgeteld
- IPSP’s kunnen het effect van EPSP’s neutraliseren
Neurotransmitters (B88I)
Invloed van binding van de neurontransmitters op ionentransport
Bio sv thema 1
- Directe manier: ionkanalen openen/sluiten
- Indirect: via second messengers
o Veroorzaakt direct/indirect via cascade een verandering in permeabiliteit van het celmembraan voor ionen.
o Impulsoverdracht vindt trager plaats en houdt langer aan
2. Dwarsgestreept spierweefsel
- Spiervezels ontstaan door versmelting, met veel celkernen
- Dwarsgestreepte spieren zitten vast aan skeletspieren en sommige uiteinden zitten vast aan huid
- Geïnnerveerd door het animale zenuwstelsel
- Contractie loopt snel
- Spiervezels snel vermoeid
3. Hartspierweefsel
- Spiercellen vormen vertakkingen
- Geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel
Skeletspieren
- Uiteinden spier: bindweefsel van spierschede gaat over naar bindweefsel van pezen
- Omgeven door spierschede van bindweefsel
Verzuring
Bij afbraak van glucose zonder zuurstof ontstaat melkzuur dat een daling van de pH in de spier veroorzaakt
(verzuring).
Bij onvoldoende glucose- + zuurstofaanvoering door het bloed en myoglobine
- Afbraak van glucose zonder zuurstof, waarbij melkzuur ontstaat. Dit zorgt voor verzuring (daling van pH in spier).
Hierdoor wordt er extra zuurstof onttrokken aan bloed en myoglobine en ontstaat een vermoeid gevoel in de spier.
- Als bloed + myoglobine niet voldoende zuurstof meer kunnen leveren → melkzuur niet meer omgezet. Hierdoor
ontstaat spierpijn.
Houding en beweging
Elk motorisch neuron geleidt een impuls, waardoor een aangesloten motorische eenheid samentrekt. Om een beweging
te veroorzaken moet de spier ook de spiertonus (spierspanning) uitoefenen.
Beweging veroorzaken:
- Het geleiden van een impuls door motorische neuron, waardoor aangesloten motorische eenheid samentrekt
- Spier moet de spiertonus (spierspanning) uitoefenen
o Lichte kracht op de aanhechtingsplaatsen van de pezen
o Functie: het handhaven van de lichaamshouding (ook de functie van reflexen)
Reflexen
Spierspoeltjes geven informatie door over de uitrekking van een spiervezel aan het centrale zenuwstelsel.
Bij uitrekking van een spier worden de spierspoeltjes geprikkeld. Hierdoor ontstaan reflexen, waarin spiervezels zich
bevinden. Het uiteinde van uitloper van een sensorisch neuron rondom een spiervezel is gewonden.
Lichaamsbeweging en training
Gevolgen van:
Krachttraining Spieren krijgen meer spiercellen en het aantal filamenten neemt in de myofibrillen toe,
waardoor de spieren zwaarder worden en de skeletspieren betere prestaties leveren.
Duurtraining Doorbloeding van de spieren neemt vooral toe en het uithoudingsvermogen wordt groter.
Warming-up Bloedsomloop, stofwisselingsprocessen en impulsgeleiding worden gestimuleerd
Cooling-down Bloedcirculatie past zich aan, andere lichaamsdelen krijgen weer meer bloed. Het bevordert de
afvoer van afvalstoffen uit de spieren, dit voorkomt stijfheid en spierpijn.
Doping: verboden middelen/methoden die bij sport soms worden gebruikt om prestaties te verhogen
Spierverstekende middelen bevatten vaak anabole steroïden:
- Middelen die het lichaam van een sporter ertoe aanzetten meer spierweefsel te vormen, zodat de spiermassa
toeneemt en de sportprestaties verbeteren.
- Stimuleren de aanmaak van bloedcellen, waardoor het bloed meer zuurstof kan transporteren, wat het
uithoudingsvermogen van een sporter verhoogt
Hormoon epo (erytropoëtine): stimuleren aanmaak van rode bloedcellen en vergroot uithoudingsvermogen van sporter
Onderzoek
Met een statistische toets wordt aangetoond in hoeverre het verschil tussen de onderzochte groepen berust op toeval (de
p-waarde: kans dat er geen verschil s tussen proef- en controlegroep; p < 0,05: significant, geaccepteerd)