Professional Documents
Culture Documents
Invloed-Van-Spannings Elektrische-Aandrijvingen PDF
Invloed-Van-Spannings Elektrische-Aandrijvingen PDF
Invloed-Van-Spannings Elektrische-Aandrijvingen PDF
Studiegebied
Industriële Wetenschappen en Technologie
Opleiding
Elektromechanica
Optie
Elektrotechniek
Academiejaar
2006-2007
Tom Wille
Voorwoord
Vanuit het Labo Lemcko werd een opdracht uitgeschreven om een onderzoek te verrichten naar de
invloed van spanningsvervorming op elektrische aandrijfsystemen. Het leek een interessante
opdracht. Na overleg met de docent, besloot ik daarvoor te kiezen.
Vol goede moed ben ik er aan begonnen. Het eindwerk bestaat uit een kennismakende stage,
praktische metingen en een theoretische bespreking. Met het creëren van dit boek geef ik een
overzicht te geven van de bekomen resultaten.
Hopelijk kan ik u hiermee boeien.
De volgende personen zou ik willen bedanken voor het meehelpen realiseren van dit eindwerk.
• De heer Jan Desmet voor een goede begeleiding en het ter beschikking stellen van zijn
team en middelen.
• De medewerkers van Labo Lemcko met in het bijzonder de heer Colin Debruyne voor de
goede opvolging van dit project.
• Mevrouw Isabelle Sweertvaegher en de heer Steve Dereyne, labverantwoordelijken voor
de ondersteuningt tijdens de metingen.
• Mevrouw Annemie Vandenbulcke, bibliothecaris PIH voor het opvragen van artikels.
• De bedrijven die motoren ter beschikking stelden om testen op uit te voeren.
• Mijn collega eindwerkstudent bij Labo Lemcko, de heer Dimitry Vanhove voor het
meehelpen tijdens de labotesten.
• Alle docenten die met hun cursus het mogelijk gemaakt hebben dit eindwerk te realiseren
en in het bijzonder de heer Hugo Walcarius voor de cursussen elektrische machines.
• Mijn ouders en vriendin voor hun steun en medewerking.
Bs: Verzadigingsveld
B
1.1 Inleiding
Dit eindwerk is tot stand gekomen in samenwerking met Labo Lemcko. Het doel ervan is om de
invloed van een vervormde klemspanning op het rendement van aandrijfsystemen te onderzoeken.
Dit onderzoek kadert in een groter geheel van de ‘power quality’ problematiek.
1.2 Inhoud
In hoofdstuk 2 staat de probleem- en doelstelling van het eindwerk geschetst met daarna in
hoofdstuk 3 een bespreking van het Labo Lemcko.
Hoofdstuk 4 legt uit wat spanningsvervormingen zijn en hoe deze kunnen ontstaan. In hoofdstuk 5
wordt een overzicht gegeven van de voornaamste aandrijfsystemen met een bespreking van hun
theoretische verliezen die optreden bij sinusvormige en vervormde spanningen.
Om de thesis af te ronden is in hoofdstuk 12 het besluit terug te vinden die zowel het theoretische
en het praktische gedeelte met elkaar vergelijkt. Afsluitend volgt dan nog de literatuurlijst en de
bijlagen.
2.1 Probleemstelling
Elektrische aandrijvingen zijn overal terug te vinden en dit voornamelijk binnen de industrie (65%
van het verbruik).
Door het gebruik van niet-lineaire verbruikers (zoals gelijkrichters, drives, TL-lampen, IT-
equipment en dergelijke meer) worden harmonische stromen gegenereerd. Deze zullen over de
netimpedantie een harmonische spanningsval over de kabel veroorzaken. Die spanningsval zorgt
voor een harmonisch vervormde spanning aan de aansluitklemmen van de verbruiker.
Bij een niet-symmetrische belasting van de drie fasen kan er een verschillende spanningsval
ontstaan die zorgt voor verschillende spanningwaarden aan de aansluitklemmen. Sommige
toestellen aangesloten op het net, zoals elektrische aandrijvingen, worden hierdoor beïnvloed.
2.2 Doelstelling
Deze thesis heeft als doel een praktische en theoretische bepaling van het totale rendement van
elektrische aandrijvingen bij vervormde spanning weer te geven. Daarnaast is het ook de bedoeling
om de energiewinst bij reductie van deze vervorming te formuleren.
3.1 Activiteiten
• Netanalyses volgens de norm EN 50160
• Thermografische analyses
• Analyse van filter- en UPS-systemen
• Testen van motoren en aandrijfsystemen tot 132 kW
• Uitvoeren van energieaudits
• Netanalyse voor de industrie
• Geven van cursussen warmtekrachtkoppeling, aandrijvingen, transformatoren en power
quality
3.2 Meetapparatuur
Het labo beschikt over een breed gamma van klasse A meettoestellen om correcte analyses te
kunnen maken. Om studies op het gedrag van elektrische apparatuur bij verschillende spanningen
uit te voeren, beschikt het labo over een vrij programmeerbare spanningsbron. Om het rendement
van zware aandrijvingen te bepalen, is het labo uitgerust met een testbank tot een vermogen van
132kW.
3.3 Dienstverlening
Naast onderzoek levert het labo ook dienstverlening aan de industrie. Ze voeren metingen uit rond
de power quality problematiek en laagfrequente EMC storingen. De invloed van de netkwaliteit op
aandrijvingen en elektrische installatieonderdelen wordt bekeken en er worden oplossingen gezocht
om deze problemen te verhelpen.
Het uitvoeren van energieaudits van elektrische installaties, analyse van verbruikspatronen en de
analyse van de energiefactuur, met als doel een optimaal energiebeheer behoort eveneens tot de
dienstverlening.
Door gebruik te maken van Fourier-analyse kan een periodiek signaal ontbonden worden in zijn
harmonische componenten.
∞
1
• Algemeen: f ( x) = a0 + ∑ [a n cos( nx) + bn sin( nx)] (4.1)
2 n =1
• Coëfficiënten:
2π
1
o DC: a0 =
2π ∫ f ( x)dx
0
(4.2)
2π
1
o Even: a n =
2π ∫ f ( x) cos(nx)dx
0
(4.3)
2π
1
o Oneven: bn =
2π ∫ f ( x) sin(nx)dx
0
(4.4)
Interharmonischen zijn harmonische componenten die geen geheel veelvoud zijn van de
grondfrequentie. Subharmonischen zijn harmonischen met een lagere frequentie dan de
fundamentele (veroorzaken meestal flikker).
De meest voorkomende zijn de oneven harmonischen dit om reden dat een sinusgolf een oneven
functie is want ze is symmetrisch ten opzichte van de y-as. F(x)=-F(-x)
Formule fasespanning
Uf1 = ûf1 1 sin (ωt) +ûf1 5 sin 5(ωt) + ûf1 7 sin 7(ωt) +…
Uf2 = ûf2 1 sin (ωt – 2π/3) +ûf2 5 sin 5(ωt – 2π/3) + ûf2 7 sin 7(ωt – 2π/3) +…
Uln12= uf1 – uf2
Uln12 = ûf1 1 sin (ωt) +ûf1 5 sin 5(ωt) + ûf1 7 sin 7(ωt) – ûf2 1 sin (ωt – 2π/3)
-ûf2 5 sin 5(ωt – 2π/3) - ûf2 7 sin 7(ωt – 2π/3)
= ûf1 1 sin (ωt) – ûf2 1 sin (ωt – 2π/3) + ûf1 5 sin 5(ωt) - ûf2 5 sin (5ωt – 10π/3)
+ ûf1 7 sin 7(ωt) - ûf2 7 sin (7ωt – 14π/3)
Algemeen
Gebruikmakend van een rotatiefactor a (factor die initiële vector met 120° verdraait) en omdat het
om symmetrische componenten gaat, kan de vergelijking als volgende matrix worden geschreven.
⎡U1 ⎤ ⎡1 1 1 ⎤ ⎡U h ⎤ 4π
−j
⎢ ⎥ ⎢ ⎥ ⎢ ⎥
⎢U 2 ⎥ = ⎢1 a
2
a ⎥ ⋅ ⎢U d ⎥ met a = e 3 (4.7)
⎢⎣U 3 ⎥⎦ ⎢⎣1 a a 2 ⎥⎦ ⎢⎣U i ⎥⎦
Om de invloed van een invers draaiveld na te gaan op het rendement van een inductiemotor, wordt
de fasespanning en hoek berekend na toevoeging van een percentage inverse component. De
homopolaire component wordt gelijkgesteld aan nul, waardoor U d en U i samenvallen. Volgende
vectoriele voorstelling ontstaat door x (p.u.) invers veld.
U 1 = U i + U d = (1 + x) ⋅ U d
U 2 = U 3 = x² − x + 1 ⋅ U d
ϕ1 = 0 o
ϕ 2 = −ϕ 3 (4.8)
⎛ x ⎞
= boog sin⎜⎜ ⋅ sin(120) ⎟⎟
⎝ x² − x + 1 ⎠
5.1 De inductiemotor
De inductiemotor is buitengewoon interessant voor industrieel gebruik. De motor is robuust,
bedrijfszeker, vergt weinig onderhoud en is niet duur. Het vermogenbereik is tot ongeveer 30MW.
De grote vermogens worden gevoed met hoogspanning tot 6kV. Het toerental is afhankelijk van het
aantal polen, de frequentie, de belastingsgraad en aansturingmethodes. Door hun aanloopgedrag
(hoge aanloopstroom tot ca. 6 à 8 x nominaal) moeten soms wel speciale aanloopschakelingen
worden toegepast (aanlooptransformatoren, frequentieregelaars, ster-driehoekschakelingen).
5.1.1 Opbouw
De motor bestaat uit een stilstaand gedeelte (de stator) en een roterend gedeelte (de rotor). Stator en
rotor zijn van elkaar gescheiden door een dunne luchtspleet.
Stator:
Dit deel is het vaste gedeelte van de motor en valt uit te splitsen in twee delen: het statorhuis en
statorblikpakket. Het statorhuis bestaat, afhankelijk van de grootte van de motor, uit aluminium
spuitgietwerk, gegoten metaal of plaatstaal. Naar gelang de vorm van koeling (direct of indirect)
bezit het statorhuis koelkanalen of koelribben om het koeloppervlak te vergroten. Het
statorblikpakket bestaat uit Si-stalen plaatjes van ongeveer 0,3 à 0,5 mm dikte die van elkaar
geïsoleerd liggen om de wervelstromen te beperken. De plaatjes zijn voorzien van gleuven waarin
de driefasen wikkeling komt te liggen. De fasewikkelingen kunnen in ster of in driehoek worden
aangesloten.
Rotor:
De cilindervormige rotor bestaat eveneens uit gelamelleerd Si-staal voorzien van gleuven waarin de
rotorwikkeling of rotorstaven zijn aangebracht. De uiteinden kunnen verbonden worden met
sleepringen (sleepringanker) of worden kortgesloten ( kooirotor of kortsluitanker).
De weerstand R2 en (1-s)/s*R2 kan ook samen genomen worden tot de weerstand R2/s.
De kortsluitproef
Zorgt voor de bepaling van de serie-elementen van het equivalent schema.
Bij het blokkeren van de rotor is de slip maximaal (s=1). Om in die situatie de nominale stroom te
verkrijgen is de benodigde spanning laag (kortsluitspanning). Een lage spanning zorgt ervoor dat de
ijzerverliezen te verwaarlozen zijn. Uit het opgemeten kortsluitvermogen wordt de weerstand
U 1k
bepaald Pk = 3 ⋅ I 12n ⋅ Rk ⇒ Rk en uit de kortsluitimpedantie z k = = Rk2 + X k2 ⇒ X k de
I 1n
inductiviteit.
De nullastproef
De nullastproef zorgt voor de bepaling van de parallelelementen van het equivalent schema. De
motor wordt aangedreven tot zijn nominaal toerental om de wrijving te compenseren (s=0) en de
stroom I2 is nul. Pfe = P10 − 3 ⋅ I 10 ⋅ R1 . Omdat de nullaststroom sterk na-ijlend is op de spanning
2
⎜⎜ R1 + ⎟⎟ + X k2
⎝ s ⎠
Aanloopkoppel
Het koppel waarmee de motor kan starten, wordt het aanloop- of losbreekkoppel genoemd. Hoe
groter dit koppel, hoe gemakkelijker de motor kan starten.
Pout P
η= = 1 − verlies (5.3)
Pin Pin
Hysteresisverliezen
Deze verliezen ontstaan doordat de kern met een wisselstroom gemagnetiseerd en
gedemagnetiseerd wordt.
B : Magnetische inductie
Br : Remanent veld
B
Bs : Verzadigingsveld
B
Wervelstroomverliezen
Wervelstroomverliezen ontstaan omdat magneetvelden spanningen opwekken in de ijzeren kern en
overige geleiders. Deze spanning veroorzaakt stromen die rondcirkelen in het magnetisch
blikpakket en zo tot warmteverlies leiden (I²R). Deze invloeden kunnen beperkt worden door
hoogwaardig gelamelleerd Si-staal te gebruiken.
Rendementsgrafiek
T[Nm]
Tn
Figuur 5-7 Karakteristiek van een inductiemotor
Typisch is dat de efficiëntie van een inductiemotor het hoogst ligt bij 75% belasting. Het kan
variëren van minder dan 60% voor kleine lage snelheidsmotoren en groter worden dan 92% voor
grote hoge snelheidsmotoren. Het verschil in rendement tussen grote en kleine machines valt te
verklaren doordat er bij grote motoren constructief een relatief kleinere luchtspleet aanwezig is.
Ook de kwaliteit van het blikpakket is van belang. Bij nullast is het rendement gelijk aan nul omdat
alle vermogen dan verlies is.
Het rendement van een inductiemachine is maximaal als de variabele verliezen gelijk zijn aan de
vaste verliezen. Dus op het moment dat de variabele verliezen zoals wrijvingverliezen,
jouleverliezen in I2R1 en I2R2 gelijk zijn aan de magnetisatieverliezen PFe is het rendement
optimaal.
Tabel 5-1 Efficiëntieklassen 2-polige motoren Tabel 5-2 Efficiëntieklassen 4 polige motoren
Asvermogen Grenslijn voor 2 polige Asvermogen Grenslijn voor 2 polige
motoren motoren
kW EFF2/EEF3 EFF1/EFF2 kW EFF2/EEF3 EFF1/EFF2
1.1 76.2 82.8 1.1 76.2 83.8
1.5 78.5 84.1 1.5 78.5 85.0
2.2 81.0 85.6 2.2 81.0 86.4
3 82.6 86.7 3 82.6 87.4
4 84.2 87.6 4 84.2 88.3
5.5 85.7 88.6 5.5 85.7 89.2
7.5 87.0 89.5 7.5 87.0 90.1
11 88.4 90.5 11 88.4 91.0
15 89.4 91.3 15 89.4 91.8
18.5 90.0 91.8 18.5 90.0 92.2
22 90.5 92.2 22 90.5 92.6
30 91.4 92.9 30 91.4 93.2
37 92.0 93.3 37 92.0 93.6
45 92.5 93.7 45 92.5 93.9
55 93.0 94.0 55 93.0 94.2
75 93.6 94.6 75 93.6 94.7
90 93.9 95.0 90 93.9 95.0
Equivalente schema’s
Een niet-sinusoïdale spanning kan opgesplitst worden in een fundamentele en een reeks van
harmonischen. Indien de magnetische verzadiging verwaarloosd wordt, kan een inductiemotor
beschouwd worden als een lineaire verbruiker en zijn de principes van superpositie van toepassing.
Voor iedere harmonische spanningscomponent kan er een equivalent schema worden opgesteld. Dit
is afhankelijk van de frequentie, de slip en van het feit of het een directe, inverse of homopolaire
component is. De algemene responsie op de vervormde voeding reageert als de som van zijn
componenten Hieronder staat een benadering van het equivalent schema die voor meerdere
harmonischen van toepassing is.
Rlsk Rlrk/sk
Rs kXls kXlr
Rrk/sk
Rmk
kXm
Uk
• Stijging van de hysteresisverliezen ~f1.6. De hogere frequentie zorgt voor een toename in de
verliezen zoals ook vermeld op paragraaf 5.1.5.
• Verhoging van de koperverliezen in de statorwindingen. Indien het skinn-effect
verwaarloosd wordt, is het stator ohms verlies van niet sinusvormige spanning evenredig
met het kwadraat van de totale RMS-stroom. Het skinn-effect treedt op bij hoge frequentie
en grote sectie. Het skin-effect is vooral van toepassing in een kooirotor omdat het
stroomverdringseffect daar het meest tot uiting komt.
• De harmonische spanning kan zorgen voor een grotere magnetisatie. Daarvoor is er een
grotere magnetisatiestroom nodig, waardoor de stroomfundamentele groter wordt en de
verliezen toenemen.
• Het kernverlies in de machine wordt ook verhoogd door de aanwezigheid van
harmonischen in de spanning en stroom
• De omvang van het harmonisch verlies hangt af van de harmonische inhoud van de
motorspanning en stroom. Grote harmonische spanningen bij lage harmonische frequenties
veroorzaken verhoogde machineverliezen en verminderen de efficiëntie
• De hogere orde harmonische stromen hebben gewoonlijk een kleine amplitude. Voor
dergelijke golfvormen, is de vermindering van de efficiëntie in vollast gering
Een formule om het harmonisch verliesvermogen van een inductiemotor onder harmonisch
vervormde spanning te bepalen staat hieronder beschreven.
Wk ( pu ) = Rk I ≈ Rk
2
k ( x
) ⎛U ⎞ R
⋅ ⎜ ky ⎟ = 2 U k k (x−2 y ) (5.8)
⎝ Xk ⎠ X
Volgens literatuur [14] is x ongeveer gelijk aan 0.5 en y ongeveer gelijk aan 0.65. Die parameters
kunnen verschillen per machine, idem voor R en X. Die worden bepaald met de methode
beschreven in paragraaf 5.1.3.1.
De aanwezigheid van vijfde en elfde harmonische kan zorgen voor een oververhitting van de rotor.
Ter compensatie volstaat het deraten van de motor.
2,5
Sin1
Sin2
Sin3
0
5de harm
0 450
5de harm
5de harm
-2,5
-5
I[A], T[Nm]
Rotor-
snelheid
Werkingspunt
rotorsnelheid
Het koppel is afhankelijk met het kwadraat van de spanning. Meestal is de harmonische spanning
lager dan 10% van Un wat leidt tot een koppel lager dan 1% Tn. In de meeste gevallen is het koppel
nog niet maximaal vanwege de grote slip. Hieruit blijkt dat de harmonische koppelvorming slechts
een geringe invloed heeft.
Positief
Koppel
Positief toerental
Zoals beschreven in paragraaf 5.1.7 bestaan er twee equivalente schema’s van koppelverliezen die
bij elkaar worden opgeteld. Er is vast te stellen dat het inverse draaiveld het directe draaiveld
probeert tegen te werken. Hier geldt ook dezelfde opmerking als bij harmonische koppelreductie
dat de onbalansspanning zeer laag is en de slip gelijk is aan twee waardoor het tegenwerkend
koppel aan de zeer lage kant is.
5.2.1.1 Basisprincipe
Het basisprincipe van een frequentieregelaar is relatief eenvoudig. Een frequentieregelaar bestaat
aan het net uit een gelijkrichter, gevolgd door een tussenkring met ten slotte aan de kant van de
motor een invertor.
De invertor levert geschakelde spanningsblokken naar de motor. De frequentie en de spanning
worden elektronisch gecontroleerd door het aansturen van de breedte van de spanningspulsen naar
de motor.
De PWM (Pulse Width Modulation) generator, een microprocessor, controleert het patroon van de
spanning dat naar de motor wordt geleverd (geen sinus). De door de motor opgenomen stroom is in
meer of mindere mate sinusoïdaal.
De gelijkrichter is meestal een 6-pulsige diode gelijkrichterbrug maar een dubbele diodebrug, een
thyristorbrug of een ingangsinvertor (actief front end) is ook mogelijk.
Bij een spanningstussenkring wordt gebruik gemaakt van een condensator en in het geval van een
stroomtussenkring een spoel.
Het is mogelijk om de motor te remmen door gebruik te maken van een disipatieweerstand in de
tussenkring (eventueel meerdere motoren aangesloten op eenzelfde tussenkring kan een
energiezuiniger oplossing zijn) of door energie terug te sturen naar het net (niet mogelijke met een
diodebrug).
Indien er een spanning aan een spoel wordt aangelegd, komt de stroom maar langzaam op. Door
gebruik te maken van een geschikt algoritme, ontstaat er een sinusvormige stroom. De afwijking op
die vorm noemt men de hysteresis.
Rotorimpedantie = R + ( sX l )
2 2
Met: N: toerental
ζ: wikkelfactor
U fase
Indien U Fase1 = ⋅ f 1 blijft de flux constant.
nom
f nom
In Figuur 5-18 is de koppel toerental karakteristiek terug te vinden voor verschillende frequenties.
Afhankelijk van die frequentie is er een andere aangelegde spanning waarvoor de U/f verhouding
een constante is (zie onderstaande tabel).
Tabel 5-3 U/f verhouding
Spanning Frequentie U/f verhouding
190 25 7.6
285 37.5 7.6
380 50 7.6
Indien de nominale spanning zijn maximum bereikt heeft (= de netspanning) dan is bij een hogere
frequentie het niet meer mogelijk de U/f ratio constant te houden. In dat geval komen we in het
gebied van veldverzwakking zoals in Figuur 5-19 is weergegeven. Vanuit mechanische
overwegingen mag de maximale voedingsfrequentie niet te hoog worden.
Kiezen voor een hoge schakelfrequentie zorgt voor minder verliezen in de motor en een lagere
geluidsproductie. Het nadeel ervan is dat er dan wel meer schakelverliezen zijn.
5.2.3.2 Omvormerverliezen
Indien gebruik wordt gemaakt van vermogenelektronica bezitten die componenten ook geen ideale
eigenschappen.
De verliezen in de omvormer bedragen 4-6% procent wat op een rendement neer komt van 94% tot
96% rendement (is ook afhankelijk van de belastingsgraad)
Deze verliezen vallen uit te splitsen in:
• 1 tot 2% verlies in de gelijkrichter
• 3 tot 4% schakelverliezen in invertor
Er moet rekening mee gehouden worden dat door die verliezen de omvormer warm krijgt en dus
gekoeld moet worden. Het gebruik van een ventilator op zich zorgt ook voor extra verlies.
5.2.3.5 Onbalans
Als één van de fasespanning kleiner is dan de andere dan zijn er twee van de drie lijnspanningen
kleiner in amplitude. Een gelijkrichter werkt op de lijnspanning dus bij één lagere fasespanning zijn
er 4 van de 6 gelijkgerichte golven (bij een zes pulsige gelijkrichter) lager in waarde. Daardoor
laadt en ontlaadt de tussenkringcondensator niet regelmatig. In sommige omstandigheden wordt
een lijnspanning zelfs niet meer belast zoals in onderstaande figuur te zien is. De zwarte lijn stelt de
waarde van de tussenkringspanning voor, de sinusvormen zijn de gelijkgerichte lijnspanningen.
0
0 100 200 300 400 500 600
5.3.1 Opbouw
De motor bestaat uit een stilstaand gedeelte (de stator) en een roterend gedeelte (het anker). De
stator en de rotor worden gescheiden door een luchtspleet. In die luchtspleet wordt er geprobeerd
een homogeen magnetisch veld te creëren.
Poolkern en poolschoen
Om een grote inductie B te verkrijgen wordt gebruik gemaakt van elektromagneten. Rond de polen
wordt een wikkeling aangebracht en het veld verdeelt zich homogeen langs de poolschoenen. Om
ankerreactie tegen te gaan kunnen er compensatiewikkelingen in de poolschoenen worden
aangebracht. In kleine machines kunnen permanente magneten worden gebruikt. Voor dynamische
machines bestaat de poolkern uit gelamelleerd Si-staal.
Trommelanker en ankerwikkeling
De spoelen waarin de emk (elektro-magnetische koppeling) wordt opgewekt, liggen in gleuven op
de omtrek van het anker. Om de ijzerverliezen te beperken, wordt het anker gelamelleerd
uitgevoerd.
De collector/commutator
De collector dient om de spoelen te verzamelen, om de stroom over te brengen en die van richting
om te polen. De collector bestaat uit koperen lamellen van elkaar en de as geïsoleerd liggen. Tegen
de collector drukken borstels om contact te maken.
De Lorentz-kracht veroorzaakt een koppel en de motor begint te draaien. Het koppel van de DC-
motor is dus op een constante na evenredig met de ankerstroom Ia.
Tijdens het draaien wordt er een tegen-emk opgewekt E = k1 ⋅ n ⋅ φ (omvorming Faraday-Lenz).
E
Hieruit kan het toerental worden bepaald: n = . (5.14)
k1 ⋅ φ
U a − I a⋅Ri
De ankerspanning U a = I a ⋅ Ri + E dus n = en M em = k 2 ⋅ I a ⋅ φ (5.15)
k1 ⋅ φ
Indien de stroom ia niet constant is (bijvoorbeeld bij het veranderen van het koppel) dan moet er
dia
met de zelfinductie rekening gehouden worden. In regime toestand is alleen = 0 . Het
dt
equivalent schema kunnen we uitschrijven in de onderstaande formule.
dia
u a = ia ⋅ Ri + La ⋅ +e (5.16)
dt
Voor de inductiviteit kan met behulp van een digitale scoop, het stroomverloop opnemen bij het
aanlopen of versnellen bij een constant koppelen. De regimewaarde kan gelijk gesteld worden aan
La
5τ en daaruit volgt τ a =
Ra
Indien de motor niet voorzien is van hulppolen en/of compensatiewikkelingen zal de motor ten
gevolge fluxdaling door ankerreactie een toerentalstijging kennen bij toenemende belasting
(toename van de ankerreactie).
5.3.4.2 Shuntbekrachtiging
De magneetwikkeling van een shuntmotor is direct op het net aangesloten. De magneetspoelen zijn
daarom gewikkeld met veel windingen van dunne draad, zodat hun weerstand groot is en de
magneetstroom klein. Daar op de magneetwikkeling een constante spanning heerst, is de sterkte
van het veld constant. Omdat de ankerspanning maar zeer klein is, is de tegen-emk van een
gelijkstroommotor bijna gelijk aan de spanning van het net en dus nagenoeg constant. Daarom zal
de motor met vrijwel constant toerental draaien en het koppel is evenredig met de ankerstroom. Een
twee maal zo grote ankerstroom geeft een twee maal zo groot koppel. Shuntmotoren worden
gebruikt als een vrijwel constant toerental wordt gewenst of voor eenvoudige toerentalregelingen.
Uit de (5.15) blijkt dat er een drietal mogelijkheden bestaan om de snelheid te regelen.
• Veranderen van de ankerspanning U
• Veranderen van de flux Φ
• Vergroten van de ankerweerstand Ri d.m.v. een extra weerstand
U a − I a⋅Ri
Het toerental wordt bepaald door n= en indien de flux constant is:
k1 ⋅ φ
n = k 4 .(U a − I a ⋅ Ri ) = k 4 ⋅ I a en M = k M ⋅ I a . (5.17)
Hieruit volgt dat het koppel onafhankelijk is van het toerental. Alleen de spanningsval over Ri kan
enige invloed hebben.
3⋅ 6
ub = ⋅ u s ⋅ cos(α ) (5.19)
π
ub : De gemiddelde uitgangsspanning
Us : Effectieve sterspanning
α : Ontsteekhoek
U/us 2
1,8
1,6
1,4
ub
1,2 u12
u13
1 u23
u21
u31
0,8
u32
0,6
0,4
0,2
0 wt
50 70 90 110 130 150 170 190
Onderstaande figuren tonen respectievelijk de koppelrimpel bij een zuivere sinusvorm, bij een
vijfde harmonische in fase met de lijnspanning en een vijfde harmonische in tegenfase met de
lijnspanning.
Uitgangsspanning gelijkrichterbrug
U/us 2
1,8
1,6
1,4
ub
1,2 u12
u13
1 u23
u21
u31
0,8
u32
0,6
0,4
0,2
0 wt
0 50 100 150 200 250 300 350 400
U/us 2
1,8
1,6
1,4
ub
1,2 u12
u13
1 u23
u21
u31
0,8
u32
0,6
0,4
0,2
0 wt
0 50 100 150 200 250 300 350 400
U/us 2
1,8
1,6
1,4
ub
1,2 u12
u13
1 u23
u21
u31
0,8
u32
0,6
0,4
0,2
0 wt
0 50 100 150 200 250 300 350 400
Bij niet sinusoïdale spanning is het mogelijk dat de nuldoorgang verkeerd gedetecteerd wordt
waardoor er een verkeerde synchronisatie ontstaat. Dat kan zorgen voor verkeerd geleiden van de
thyristoren of voor een kortsluiting over deze thyristoren. Hierdoor kunnen bijkomende
schakelverliezen ontstaan.
3⋅ 6 ⎛ ⎞
⋅ ⎜ u s ⋅ cos(α ) + h ⋅ cos(5α )⎟
u
ub = (5.21)
π ⎝ 5 ⎠
Met: ub: De gemiddelde uitgangsspanning
us: Effectieve sterspanning
uh: Harmonische spanning
α : Ontsteekhoek
• Verliezen in de motor
o IJzerverliezen
o Joule verliezen
o Ventilatieverliezen
o Supplementaire verliezen
• Extra verliezen door vervormde voedingsspanning
• Jouleverliezen in de kabels
• Verliezen in de omvormers (gebruik van een omvormer kan ook energie besparen.)
o het PWM signaal zorgt voor extra harmonischen in spanning en stroom en die
veroorzaken ongeveer 2% rendementsverlies door:
IJzerverliezen
Joule verliezen.
o De elektronica bezit ongeveer een rendement van 94-96%
Verliezen in gelijkrichterbrug 1 à 2%
Schakelverliezen invertor 3 à 4%
o Koeling van de omvormer
• Verliezen in de overbrenging
• Koppelrimpel
• Koeling van de motor (gemonteerd op de as of onafhankelijke koeling)
• Remmen van de aandrijving (recuperatie van de remenergie verhoogt de energie-
efficiëntie)
CH 3 CH 2 CH 1
HI HI HI
LO LO LO
HI HI HI
LO LO LO
IN
N OUT
L3 L3
L2 L2
L1 L1
6.5 Koppelmeting
In de huidige proefopstelling zijn er drie mogelijkheden om het koppel af te lezen:
• Aflezen van een display rechtstreeks gekoppeld aan de koppelmeter
• Aflezen op het scherm van de computer die de sturing van de DC-machine verzorgt
• De uitgangsspanning van de koppelmeter meten met een nauwkeurige multimeter
4
Gemeten Koppel (Nm)
0
0 1 2 3 4 5 6
-1
-2
Aangelegd Koppel (Nm)
Uitlezing Pc Uitlezing Koppelmeter Koppel spanning ideaal koppel na correctie van 0,7
Tijdens het meten was in hoofdzaak het verschil in koppel belangrijk. In termen van absolute fout,
valt deze fout weg.
6.6 Fluke
Om de tussenkringspanning te meten wordt er gebruik gemaakt van een Fluke 434 Power Analyser
(SN 8840116). Die is in scopemodus aangesloten op de pc. De beelden geven een idee van de vorm
en grootte van de tussenkringspanning. De Fluke wordt ook gebruikt om scoopbeelden en
harmonische spectra op te meten om die visueel te kunnen weergeven.
Toerental
Voltech Drive Voltech ASM DC
T-meter
Fluke
Power
Source Sturing
DC
Het koppel wordt aangestuurd met de pc via Matlab en Dspace. Om de software te initialiseren
moeten volgende stappen gebeuren:
• Matlab en Dspace opstarten
• Matlab
o Init_belasting_dc_drive
Tools Æ Run
o Belasting_dc_drive
Simulation Æ Parameters Æ Build
• Controldesk
o File Æ Open experiment Æ (Matlab R11 Work) belasting_dc_drive
• Run
• DC en AC –drive aanleggen en starten met belasting
7.4 Beveiliging
Lampenbord
Het lampenbord heeft alleen maar een beschermingsfunctie voor de Power Source. Door het
toevoegen van ohmse weerstand in een systeem worden overgangsverschijnselen gedempt (bij
inschakelen, onderbreken ).
di
e = −L (7.1)
dt
Bij snelle stroomveranderingen ontstaan hoge spanningen omwille van de inductiviteit (afkomstig
van de spoelen van de motor). De Power Source kan bovendien geen vermogen disiperen. Op het
moment dat de drive energie terug naar het net stuurt, dient het lampenbord als verbruiker.
Automaat
De automaat (25A) dient om de kabels naar de drive te beveiligen, de drie fasen en nulleider
gelijktijdig te onderbreken in geval van kortsluiting, de Power Source te beschermen en de
opstelling spanningsloos te kunnen plaatsen zonder uitschakelen van het lampenbord.
450
400
Spanning (V)
350
300
250
200
150
1 2 3 4 5 6 7
Magnetisatiestroom Im (A)
Het werkingspunt ligt bij 400V. De machine wordt niet gemagnetiseerd tot in het
verzadigingsgebied.
8.2.1 Belasting
Om de rendementscurven op te nemen wordt als belasting de volgende koppels aangelegd:
115%, 110%, 105%, 100%, 95%, 90%, 85%, 80%, 75%, 70%, 65%, 60%, 55%, 50%, 45%, 35%
en 25% Tn
8.2.3 Meetresultaten
90%
η
Polynoom
(Sinusgolf)
89%
Polynoom (6%
88% vijde in tegenfase)
86%
Polynoom (5%
zevende in fase)
85%
Polynoom (5%
zevende in
tegenfase)
84%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
η
99,9%
99,8%
Polynoom (6%
vijfde in fase)
99,7%
99,6%
99,5%
99,4%
99,2%
99,1%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
90,50%
η
90,00%
89,50%
1,5% Polynoom
(Sinusgolf')
89,00%
88,50%
87,00%
86,50%
Polynoom (15%
86,00% vijde in tegenfase)
85,50%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
8.3.1 Belasting
Om de rendementscurven op te nemen wordt als belasting de volgende koppels aangelegd:
115%, 110%, 105%, 100%, 95%, 90%, 85%, 80%, 75%, 70%, 65%, 60%, 55%, 50% en 45% Tn
8.3.3 Meetresultaten
91,5%
η
91,0%
90,5%
90,0%
Polynoom
89,5% (zuiver
sinusvorm)
89,0%
Polynoom (2%
inverse)
88,5%
Polynoom (4%
87,0% inverse)
86,5%
86,0%
85,5%
2000 2500 3000 3500 4000 4500
Asvermogen (W)
9.1 Doelstelling
De bedoeling is om verschillende inductiemotoren (verschillende merken en verschillende
efficiëntieklassen) die direct on line geschakeld zijn te onderzoeken op een rendementsverschil
tussen sinusoïdale spanning en een vervormde spanning.
9.2 Motoren
De inductiemotoren hebben een asvermogen van 4kW.
Volgende motoren zijn uitgetest:
9.3 Meetapparatuur
• 15kVA AC Power Source
• Voltech EQ01 AL57/5647
• Snelheidsmeter: Monarch Instrument
• Koppelmeter: Torquemaster: (Vibro-meter) 50mV/Nm max. 100Nm
9.4 Werkwijze
Een vervormde spanning wordt aan de motor gelegd. Het ingaande vermogen wordt opgemeten
met de Voltech en het asvermogen wordt berekend aan de hand van koppel en toerental. Daaruit
wordt het rendement bepaald en uitgezet in een grafiek ten opzichte van het asvermogen. De
meetpunten voor sinus en vervormde spanning zijn respectievelijk 120%,110%,100%, 90%, 80%,
70%, 60%, 50%, 40%, 30% van Pas nominaal.
9.6 Meetresultaten
Op de volgende bladzijden is het resultaat van de testen terug te vinden. Het rendement van de
motor hangt af van zijn efficiëntieklasse. Voor elke motor is ook zijn magnetisatiecurve
opgenomen. Zo kan er een beeld gevormd worden hoever de motor in verzadiging aan het werken
is bij 400V lijnspanning.
500
450
400
Spanning (V)
350
300
250
200
150
1 2 3 4 5 6 7
Magnetisatiestroom Im (A)
88,5%
88,0%
87,5%
87,0% Polynoom (sinus )
86,5%
86,0%
85,5%
85,0%
84,5%
Polynoom (6%
84,0%
vijfde in tegenfase
83,5%
en 5% zevende in
83,0% fase)
82,5%
82,0%
81,5%
81,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
Electric motor industie Belgium 230-400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Electric motor industie Belgium 230-400V EFF2
89,5%
89,0%
88,5% Polynoom
(sinusvormige
88,0% spanning)
87,5%
87,0%
86,5% Polynoom
(sinusspanning met
86,0%
6% vijfde in
85,5% tegenfase en 5%
85,0% zevende in fase)
84,5%
84,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
Electric motor industie Belgium D400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7
M agnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Electric motor industie Belgium D400V EFF2
90,0%
89,5%
89,0%
88,5% Polynoom (sinus )
88,0%
87,5%
87,0%
86,5%
86,0% Polynoom (6%
85,5% vijfde in tegenfase
85,0% en 5% zevende in
fase)
84,5%
84,0%
83,5%
83,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
ABB 230-400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6
M agnetisatiestroom (A)
Motorrendement
ABB 230-400V EFF2
88,5%
88,0%
87,5% Polynoom (sinus )
87,0%
86,5%
86,0%
85,5%
Polynoom (6%
85,0% vijfde in tegenfase
en 5% zevende in
84,5%
fase)
84,0%
83,5%
83,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
Vem 230-400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
M agnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Vem 230-400V EFF2
86,5%
86,0%
85,5%
85,0% Polynoom (sinus )
84,5%
84,0%
83,5%
83,0%
82,5% Polynoom (6%
82,0% vijfde in tegenfase
81,5% en 5% zevende in
fase)
81,0%
80,5%
80,0%
79,5%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
Vem D400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
M agnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Vem D400V EFF2
87,0%
86,5%
86,0%
85,5% Polynoom (sinus )
85,0%
84,5%
84,0%
83,5%
83,0%
82,5%
82,0% Polynoom (6%
81,5% vijfde in tegenfase
81,0% en 5% zevende in
80,5% fase)
80,0%
79,5%
79,0%
78,5%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
Delta 230-400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Delta 230-400V EFF2
89,0%
88,5%
Polynoom (sinus )
88,0%
87,5%
87,0%
Polynoom (6%
86,5% vijfde in tegenfase
en 5% zevende in
86,0% fase)
85,5%
85,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
Delta D400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Delta D400V EFF2
89,0%
88,5%
88,0% Polynoom (sinus )
87,5%
87,0%
86,5%
Polynoom (6%
86,0%
vijfde in tegenfase
85,5% en 5% zevende in
fase)
85,0%
84,5%
84,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
WEG 230-400V EFF1
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
WEG 230-400V EFF1
91,0%
90,5%
Polynoom (sinus )
90,0%
89,5%
89,0%
Polynoom (6%
88,5% vijfde in tegenfase
en 5% zevende in
88,0% fase)
87,5%
87,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
WEG 230-400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
WEG 230-400V EFF2
89,0%
88,5%
88,0% Polynoom (sinus )
87,5%
87,0%
86,5% Polynoom (6%
vijfde in tegenfase
86,0%
en 5% zevende in
85,5% fase)
85,0%
84,5%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
WEG D400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
WEG D400V EFF2
88,5%
88,0%
87,5% Polynoom (sinus )
87,0%
86,5%
86,0%
Polynoom (6%
85,5%
vijfde in tegenfase
85,0% en 5% zevende in
fase)
84,5%
84,0%
83,5%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Magnetiseringskarakteristiek
Alfa 230-400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Alfa 230-400V EFF2
88,0%
87,5%
87,0%
Polynoom (sinus )
86,5%
86,0%
85,5%
85,0%
84,5% Polynoom (6%
vijfde in tegenfase
84,0%
en 5% zevende in
83,5% fase)
83,0%
82,5%
82,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Merk Alfa I 8A
Type CET 112M-4 cos φ 0,84
EFF 2 n 1435 tr/min
P 4kW
Magnetiseringskarakteristiek
Alfa D400V EFF2
500
450
400
350
Spanning (V)
300
250
200
150
100
50
0
0 1 2 3 4 5 6 7 8
Magnetisatiestroom (A)
Motorrendement
Alfa D400V EFF2
88,5%
88,0%
87,5% Polynoom (sinus )
87,0%
86,5%
86,0%
85,5% Polynoom (6%
85,0% vijfde in tegenfase
en 5% zevende in
84,5% fase)
84,0%
83,5%
83,0%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Er is vast te stellen dat er slechts een klein verschil waar te nemen is tussen de nullastverliezen bij
een mooie sinusgolf en het nullast verlies bij een harmonische spanning.
9.8 Conclusie
Al de uitgeteste motoren behoren tot standaard motoren die courant in de handel verkrijgbaar zijn
en die dus ook frequent worden gebruikt. Met het uittesten van deze motoren kan er vastgesteld
worden dat geen enkele van de geteste motoren een grote negatieve rendementsdaling ondervinden
bij de aangelegde harmonische vervorming (zie paragraaf 9.5). Systematisch treedt er wel een
daling op van ongeveer een 0.5%.
Het verschil in rendement tussen de verschillende efficiëntieklassen is duidelijk zichtbaar. Bij het
gebruik van EFF1 motoren is er geen trendbreuk vast te stellen en schommelt de rendementsdaling
ook rond de 0.5%. Er is vast te stellen de geteste motoren allemaal ongeveer in hetzelfde
magnetisatie gebied werken, net op het kantelpunt tussen wel en niet magnetische verzadiging. Bij
kleine spanningsveranderingen, door harmonische componenten, zal de stroom niet drastisch toe-
of afnemen.
Opvallend is dat de vorm van de curve sterk verschillend is van motor tot motor. Het optimale
rendement varieert sterk met het asvermogen. Afhankelijk van de belastingsgraad van de
toepassing kan er een energetische winst geboekt worden door te kiezen voor een motor met een
rendementscurve die nauw aansluit bij de toepassing.
10.1.1 Belasting
Het koppel is constant genomen en de snelheid varieert van: 25%, 35%, 45%, 50%, 55%, 60%,
65%, 70%, 75%, 80%, 85%, 90%, 95%, 100%, 105% 110% en 115% nnom.
10.1.3 Rendementscurven
Om het geheel overzichtelijk te houden zijn de onderstaande rendementscurven beperkt tot de
vijfde en zevende harmonische vervorming omdat deze de grootste negatieve invloed hebben op
het rendement. De andere harmonischen vervormingen hebben in rms een beduidend kleinere
waarde en hebben bijgevolg ook een kleinere impact op de verliezen.
78%
Polynoom (6%
vijde in
tegenfase)
76%
Polynoom (6%
74% vijfde in fase)
72%
Polynoom (5%
zevende in
70% fase)
Figuur 10-1 Rendement in functie van het asvermogen met ABB ACS550 drive
Wat opvallend is dat vooral de 6% vijfde in fase met de fasespanning (bijlage 1) en 5% zevende in
fase met de fasespanning iets lager liggen dan de component in tegenfase.
82%
η
80%
76%
74%
72%
70%
Polynoom (3,5%
elfde in fase)
68%
66%
1500 2000 2500 3000 3500 4000 4500 5000
Asvermogen (W)
Figuur 10-2 Rendement in functie van het asvermogen met ABB ACS 550 drive
de
Bij de 11 harmonische is de fasespanning hoger dan de tegenfasespanning.
97,0%
η
96,5%
96,0%
95,5%
95,0%
94,5%
94,0%
Sinusgolf
93,5%
5% derde in fase
93,0% 6% vijfde in fase
92,5% 6% vijfde in tegenfase
92,0%
91,5%
91,0%
90,5%
90,0%
89,5%
89,0%
500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000
Asvermogen
In bovenstaande figuur is er vast te stellen dat het rendement van de drive bij 6% vijfde
harmonische in tegenfase met de fasespanning en dus in fase met de lijnspanning zorgt voor een
rendementsdaling van ongeveer een 0.5%. Bij een zevende harmonische in tegenfase met de
lijnspanning wordt een identieke rendementsdaling vastgesteld (niet weergegeven op de grafiek).
Voor een vijfde harmonische in fase met de lijnspanning (dus een hogere spanningspiek) bij een
lage belastingsgraad is er vast te stellen dat de tussenkring spanning stijgt.
83%
82%
Sinsusgolf
81%
6% vijfde in fase
80%
5% zevende in fase
79%
77%
5% zevende in
tegenfase
76%
75%
1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000
Asvermogen (W)
88,0%
η
87,5%
87,0%
86,5%
sinusgolf
86,0%
6% vijfde in fase
85,5%
6% vijfde in
85,0%
tegenfase
84,5% 5% zevende in
tegenfase
84,0%
5% zevende in fase
83,5%
83,0%
1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000
Asvermogen (W)
Fouten in de meetapparatuur spelen ook een belangrijke rol. De gebruikte meettoestellen behoren
tot de klasse A toestellen maar daar zit ook een meetfout op. Het zwakste meettoestel bepaalt de
nauwkeurigheid van de resultaten. Bij deze metingen is dit element de koppelmeter die een
variërende offsetwaarde bezit. Omdat die koppelmeter in hoofdzaak een onbekend element is in de
nauwkeurigheid wordt er een koppelijking op uitgevoerd. Die koppelijking volstaat echter niet om
een goede foutbepaling uit te voeren. Door het feit dat in hoofdzaak het verschil in koppel tussen
twee kort na elkaar gemeten punten van belang is en dat het koppel constant wordt gehouden door
de gelijkstroombelasting kan er van uitgegaan worden dat de fout daarop niet zo’n belangrijke
invloed heeft.
Omdat er met dergelijke grote rendementen in de metingen gewerkt wordt (meer dan 80%) is een
fout van ongeveer 1% op de metingen een fout op het rendementsverschil van meer dan 100%. Wel
kunnen we in de meeste gevallen vaststellen dat alle meetpunten dezelfde trend volgen waardoor er
geconcludeerd kan worden dat er bij vervormde spanning een rendementsdaling optreedt. Een
goed, nauwkeurig theoretisch model zou dergelijk rendementsverschil beter moeten kunnen
berekenen.
Bij sommige van de opgemeten curven is enkel de best passende rechte weergegeven. Omdat
meetresultaten erg afhankelijk zijn van het moment en er daardoor veel schommelingen te
voorschijn komen, is dat de beste manier om duidelijk het verschil waar te nemen.
De metingen zijn beperkt tot een vermogen van 4kW. Metingen voor zwaarder vermogen zijn
noodzakelijk om een overzicht te krijgen van verschillende toepassingen. Het maximum vermogen
die met de performante power Source gerealiseerd kan worden is maximum 15kVA.
Bij een inductiemachine is het voor iedere harmonische mogelijk om een equivalent schema op te
stellen waarin alle parameters corresponderen met actuele frequentie en stroom (door de
windingen). Deze equivalente schema’s ontwikkelen koppels (direct, invers en homopolair) wat
een nadelige invloed heeft op het rendement. Afhankelijk van hun grootte veroorzaken deze
koppels extra trillingen die kunnen worden doorgegeven aan de rest van de installatie.
Het symmetrisch uitbaten van de installatie kan voorkomen dat er rendementsverliezen optreden
ten gevolge van onbalans. Door het zorgvuldig uitbaten van de installatie kan die verliespost
vermeden worden. De efficiëntie neemt niet drastisch af maar het doet wel extra trillingen (het niet
soepel ronddraaien van de motor) ontstaan.
Bij het gebruik van sturingen is de invloed van spanningsvervorming in hoofdzaak terug te vinden
in de drive zelf. Bij een wisselstroomomvormer wordt de spanning afgevlakt door de aanwezige
condensator en het PWM-signaal zorgt voor een mooie sinusvorm. Door harmonischen in de
spanning kan het regelsysteem in het gedrang komen (door bijvoorbeeld meerdere nuldoorgangen).
Ook het opladen van de condensator kan worden verstoord. De tijd voor het opladen kan langer of
korter worden, de tussenkring spanning kan verhogen of verlagen, waardoor er extra
schakelverliezen en hogere piekstromen kunnen ontstaan.
De schakelfrequentie speelt een cruciale rol. Hoe hoger de frequentie van het aangelegd PWM-
signaal, hoe mooier de sinsusvorm. Er wordt ook minder geluid geproduceerd en de levensduur van
de motor wordt aanzienlijk verhoogd. Bij een hoge schakelfrequentie treden er wel meer
schakelverliezen op. De omvormer moet ook voorzien worden van koeling.
Bij een gelijkstroommotor gevoed uit een wisselstroomnet kunnen harmonische spanningen zorgen
voor meer of minder koppelrimpel op de DC-motor. Die rimpel is ook afhankelijk van de
benodigde gemiddelde spanning (die geregeld kan worden door een instelhoek) en dus van het
benodigde toerental van de DC-machine. Variërend van de situatie kan er dus meer of minder
koppelvariatie optreden. Harmonische kunnen daar soms een positieve invloed op hebben maar ze
kunnen ook het volledige regelsysteem in de war brengen. De gelijkrichterbruggen kunnen meer
last ondervinden van schakelverliezen
Het wegwerken van de vervormde spanning kan dus zorgen voor een rendementsverbetering en dus
zuiniger omspringen met elektrische energie. Het is niet enkel het rendement van de aandrijvingen
die in beschouwing moet worden genomen. Winst kan er geboekt worden op meerdere vlakken. De
invloed van spanningsvervorming beperkt zich niet enkel tot rendementsdalingen in motoren en
schakelapparatuur. De kabels, transformatoren en andere verbruikers ondervinden daar ook
negatieve hinder van. Het wegwerken van de harmonische stromen, wat in de meeste gevallen de
oorzaak is van vervormde spanning, zorgt ervoor dat het rendement in de transformator toeneemt
en de levensduur wordt verlengd. Ook de kabels ontwikkelen een grotere impedantie tegen
harmonische stromen vanwege het skin-effect met een extra opwarming en oververhitting tot
gevolg.
Dit is dan ook een goede basis voor verder onderzoek naar de verschillende invloeden van
spanningsdistortie op aandrijfsystemen. Grote vermogens, grotere vervormingen en de invloed op
DC-machines moeten verder onderzocht worden. Voor een verdere uitbreiding is er een goed
theoretisch model nodig zodat naast de theoretische en praktische benadering het geheel
gesimuleerd kan worden.
De spanningsvormen voor 8%-15% vijfde (in fase met de fasespanning) volgen dezelfde trend.
De spanningsvormen voor 8%-15% vijfde (in tegenfase me de fasespanning) volgen dezelfde trend.
Eerste lijnharmonische
Uln12 1 = ûf1 1 sin (ωt) – ûf2 1 sin (ωt – 2π/3) (ûf1 1 = ûf2 1)
= ûf1 1 (sin (ωt) – sin (ωt – 2π/3))
= ûf1 1 (sin (ωt) – sin(ωt)cos(2π/3) + sin(2π/3)cos(ωt))
= ûf1 1 (1.5*sin (ωt) + 3 / 2 cos(ωt))
= 3 ûf1 1 ( 3 / 2 sin(ωt) + 1/2 cos(ωt))
= 3 ûf1 1 (sin(ωt)cos(π/6) + sin(π/6)cos(ωt))
= 3 ûf1 1 sin(ωt + π/6)
Vijfde lijnharmonische
Uln12 5 = ûf1 5 sin 5(ωt) – ûf2 5 sin (5ωt – 10π/3)
= ûf1 5 sin 5(ωt) – ûf2 5 sin (5ωt – 4π/3) (ûf1 5 = ûf2 5)
= ûf1 5 (sin (5ωt) – sin(5ωt)cos(4π/3) + sin(4π/3)cos(5ωt))
= ûf1 5 (1.5*sin (5ωt) – 3 / 2 cos(5ωt))
= 3 ûf1 5 ( 3 / 2 sin(5ωt) – 1/2 cos(5ωt))
= 3 ûf1 5 (sin(5ωt)cos(π/6) – sin(π/6)cos(5ωt))
= 3 ûf1 5 sin(5ωt – π/6)
Zevende lijnharmonische
Uln12 7 = ûf1 7 sin 7(ωt) – ûf2 7 sin (7ωt – 14π/3)
= ûf1 7 sin 7(ωt) – ûf2 5 sin (7ωt – 2π/3) (ûf1 7 = ûf2 7)
= ûf1 7 (sin (7ωt) – sin(7ωt)cos(2π/3) + sin(2π/3)cos(7ωt))
= ûf1 7 (1.5*sin (7ωt) + 3 / 2 cos(7ωt))
= 3 ûf1 7 ( 3 / 2 sin(7ωt) + 1/2 cos(7ωt))
= 3 ûf1 7 (sin(7ωt)cos(π/6) + sin(π/6)cos(7ωt))
= 3 ûf1 7 sin(7ωt + π/6)
Algemeen
Voor n= 6p+1 harmonische: uln12 n = 3 ûf1 n sin(n*ωt + π/6)
n= 6p–1 harmonische: uln12 n = 3 ûf1 n sin(n*ωt – π/6)
1,5
0,5
u/u f1 1
0
0 1 2 3 4 5 6 7
-0,5
-1
-1,5
-2
wt
Grondgolf lijnspanning Lijnspanning bij THD 8,5% Grondgolf fasespanning Fasespanning bij THD 8,5%
Grafiek fase versus lijnspanning ten opzichte van de grondgolf bij THD van 6%.
1,5
0,5
u/u f1 1
0
0 1 2 3 4 5 6 7
-0,5
-1
-1,5
-2
wt
Grondgolf lijnspanning Lijnspanning bij THD 6% Grondgolf fasespanning Fasespanning bij THD 6%
Hieruit kunnen we besluiten dan door onbalans er geen harmonische componenten aanwezig zijn in
het spectrum.
6 Korte spannings- Bij normale werking kunnen jaarlijks een tiental tot een honderdtal korte
onderbrekingen spanningsonderbrekingen optreden. De duur van ongeveer 70% van de
van het net (tot 3’) onderbrekingen is minder dan 1sec.
7 Lange spannings- Bij normale werking komen afhankelijk van de regio minder dan 10 of
onderbrekingen meer dan 50 lange spanningsonderbrekingen voor. Richtwaarden voor
van het net (3’ en geplande onderbrekingen worden niet gegeven omdat deze aangekondigd
meer) zijn.
8 Tijdelijke Onder bepaalde omstandigheden, een fout die stroomopwaarts van de
overspanningen transformator optreedt, zal tijdelijke overspanningen aan de LS kant
tussen opwekken, dit zolang de foutstroom blijft vloeien. Deze overspanningen
stroomvoerende zullen over het algemeen de 1.5 kV rms niet overschrijden.
geleiders en aarde
Tabel 0-1 Waarden voor de individuele toegelaten harmonische spanningen aan elektriciteitscabines,
uitgedrukt in % van Un voor laagspanning
Oneven harmonischen Even harmonischen
Geen veelvoud van 3 Veelvoud van 3
Orde h Relatieve Orde h Relatieve Orde h Relatieve
spanning spanning spanning
5 6% 3 5% 2 2%
7 5% 9 1,5 % 4 1%
11 3,5 % 15 0,5 % 6...24 0,5 %
13 3% 21 0,5 %
17 2%
19 1,5 %
23 1,5 %
25 1,5 %
Parameterinstellingen
Parameter instellingen