Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 4

Regeling

Basisstof 1: Regeling en homeostase

Je lichaam handhaaft een normwaarde waar factoren een beetje rondom zitten.
Je lichaamstemperatuur schommelt rondom de 37C. Deze temperatuur wordt
beïnvloed door verschillende factoren, er is sprake van een dynamisch
evenwicht die in stand wordt gehouden d.m.v. een regelkring.  Het in stand
houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu noem je
homeostase.

Regelkringen bestaan uit 3 vormen.


1. Een sensor
2. Een controlecentrum
3. Een effector

Negatieve terugkoppeling  als er een toename is van


het resultaat en als gevolg daarvan een remming van het
proces ontstaat.
Positieve terugkoppeling  als er een toename is van
het resultaat en als gevolg daarvan een versterking van
het proces ontstaat.

Cellen hebben niet altijd contact met het uitwendige


milieu (de omgeving) ze worden namelijk omgeven
door andere cellen en daartussen bevindt zich
weefselvloeistof.
Het weefselvloeistof en het bloed vormen samen het inwendige milieu.

Basisstof 2: Hormonale regulatie


Communicatie tussen cellen gebeurd via signaalmoleculen (signaalstoffen). Signaalmoleculen die
komen vanaf hormoonklieren zijn hormonen  deze hormonen worden afgegeven aan het bloed dat
door de hormoonklier stroomt. Hormoonklieren worden daarom ook wel endocriene klieren
genoemd.
De afgeving van hormonen in de hormoonklier heet secretie. Exocriene klieren zijn klieren met een
afvoerbuis

Hormonen zijn alleen werkzaam als de cellen receptoren bezitten waaraan de hormonen zich kunnen
binden  doelwitorganen

De reactie van een doelwitorgaan wordt bepaalt door de hormoonspiegel. Hormonen blijven lang in
het bloed waardoor de effecten lang aanhouden. Hormonen reguleren onder andere geleidelijke
processen die uitwerking hebben op het hele lichaam, zoals de groei en ontwikkeling, stofwisseling en
voortplanting.

Als een hormoon in het cytoplasma terechtkomt bindt het zich meestal aan een receptoreiwit. Hierdoor
ontstaat er een Hormoon-receptorcomplex.
- Door middel van vet komt het de celmembraan door en bindt het zich ook makkelijk aan de
receptor

Second Messenger:
- Geen vetcapsule dus de hormonen binden
aan een receptor aan de buitenkant van het
celmembraan

Er is sprake van een signaalcascade of cascade als er


een signaal via meerdere schakels in de cel wordt
doorgegeven.

Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal


hormoonklieren, voorbeelden hiervan zijn; de
hypofyse, de schildklier, de bijnieren, de eilandjes
van Langerhaus, de teelballen (testes) en de eierstokken (ovaria).

De hypofyse  ligt in het midden van je hoofd, net iets boven de hypofyse ligt de hypothalamus. Je
hebt een hypofyse voor- en achterkwab. Het produceert verschillende hormonen zoals
thyreoïdstimulerend hormoon (TSH), follikelstimulerend hormoon (FSH) en luteïniserend hormoon
(LH) die de werking van andere hormoonklieren beïnvloed.

Het hormoonstelsel en zenuwstelsel zijn via de


hypothalamus verbonden.
Als neuronen hormonen produceren is er sprake van
neurosecretie, de hormonen worden neurohormonen
genoemd.

Er zijn 2 soorten neurohormonen die worden


afgegeven in de hypothalamus. Beide hormonen
komen voor in de voorkwab en de hormonen
worden afgegeven aan haarvaten en komen via het
bloed in de voorkwab terecht.
1. Inhibiting hormonen (IH)
a. Zorgen ervoor dat de endocriene
cellen geen groeihormoon of
prolactine produceert.
2. Releasing hormonen (RH)
a. Stimuleert de endocriene cellen om de juiste hormonen te
produceren (TSH, FSH, LH, groeihormoon, pro)

Hypofysehormonen  adrenocorticotroop hormoon (ACTH) wordt aangemaakt


tijdens stress. Groeihormoon (GH) stimuleert de groei en ontwikkeling.

FSH en LH zijn belangrijk voor de voortplanting, ze beïnvloeden de ovaria en de


testes. Prolactine zorgt ervoor dat de melkklieren vergroten ook stimuleert het de
productie van melk in de melkklieren in de borsten.
Oxytocine stimuleren de weeën vanuit de achterkwab.
Het antidiuretisch hormoon (ADH) regelt in de nieren de opname van water bij de
vorming van urine.

De schildklier  ligt in de hals en produceert o.a. thyroxine


(schildklierhormoon). Het hormoon beïnvloedt de stofwisseling d.m.v. de
verbranding van glucose te stimuleren.
TSH zorgt voor de vorming van schildklierweefsel, de opname van jodium door de schildkliercellen
en de productie en secretie van thyroxine.

Spijsverteringsklieren 

Basisstof 3: Het zenuwstelsel

Zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel.


Centrale zenuwstelsel  grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en hete ruggenmerg
Perifere zenuwstelsel  alle zenuwen die het lichaam met het centrale zenuwstelsel verbinden

Er zijn 2 soorten zenuwstelsels op basis van functies:


1. Animale zenuwstelsel  Regelt de bewuste reacties en de houding en beweging van het
lichaam
2. Autonome zenuwstelsel / vegetatieve zenuwstelsel  Regelt onbewuste reacties of processen,
Regelt de werking van inwendige organen (hartslagfrequentie, ademhalingsfrequentie, de
werking van spijsverteringsorganen en de nieren)

Door middel van prikkels heb je zin in bepaalde dingen; lichtstralen en geuren zijn voorbeelden. Een
prikkel is een invloed uit het milieu op een organisme.
Onder invloed van prikkels ontstaan er impulsen in zintuigcellen.
Impulsen zijn een soort elektrische signalen. Je hersenen zetten deze impulsen om in reacties
(watertanden als je een sinaasappel ziet, armspieren trekken samen waardoor je de sinaasappel kan
pakken)

Receptoren  zintuigcellen, vangen prikkels op uit het milieu en zetten deze om in impulsen
(ontvangers)
Conductoren  neuronen, ze geleiden de impulsen (geleiders)
Effectoren  spiercellen en kliercellen, spieren trekken samen of ontspannen als reactie op impulsen
en klieren reageren door stoffen af te scheiden (uitvoerders)

Neuronen

Het zenuwweefsel bevat 2 soorten zenuwcellen


1. Neuronen
2. Gliacellen
De verhouding is 9:1, Gliacellen kunnen zich delen maar de meeste neuronen kunnen dat niet.

Neuronen die impulsen geleiden en signaalmoleculen afgeven worden neurotransmitters genoemd.


Een neuron bestaat uit een cellichaam met uitlopers.
In het cellichaam bevindt zich de kern en het grootste deel van het cytoplasma met mitochondrien,
ribosomen en

You might also like