Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 2

BASISOEFENING : de o.t.t.

(de onvoltooid tegenwoordige tijd), het presens

Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd

01) GAAN ➛ ............... je zondag naar zee ?


02) KOMEN ➛ Misschien ............... Jan nog op tijd.
03) DRINKEN ➛ Annie ............... graag een kopje koffie.
04) RIJDEN➛ Wanneer ............... u naar Nederland ?
05) ZIJN ➛ ............... Jan en Piet op school ?
06) WACHTEN ➛ Hij ............... al een kwartier op de trein.
07) HEBBEN ➛ ............... je wat kleingeld ?
08) WONEN ➛ Mijn zus ............... in een mooi huis.
09) WERKEN ➛ Ik ............... op mijn kamer.
10) BLIJVEN ➛ Hij ............... in d klas.
11) LEZEN ➛ Ze ............... veel boeken.
12) ETEN ➛ Ik ............... zeer vlug;
13) LIGGEN ➛ Onze school ............... in het centrum.
14) REIZEN ➛ Je ............... graag met je vrienden.
15) REGENEN ➛ Het ............... heel hard.
16) ZITTEN ➛ Kijk ! Hugo ............... aan tafel.
17) SPELEN ➛ Waar ............... Els ?
18) VERTELLEN ➛ Wat ............... je ?
19) SCHRIJVEN ➛ Hoe ............... je dat woord ?
20) LUISTEREN ➛ Moeder ............... naar de radio.
21) BELLEN ➛ Opa ............... de dokter.
22) HUREN ➛ We ............... een grote flat.
23) HETEN ➛ Hoe ............... zij ?
24) NEMEN ➛ Ze ............... elke dag de bus.
25) VRAGEN ➛ Wat ............... u ?

---------------
SOLUTIONS / OPLOSSINGEN
01) Ga je zondag naar zee ?
02) Misschien komt Jan nog op tijd.
03) Annie drinkt graag een kopje koffie.
04) Wanneer rijdt u naar Nederland ?
05) Zijn Jan en Piet op school ?
06) Hij wacht al een kwartier op de trein.
07) Heb je wat kleingeld ?
08) Mijn zus woont in een mooi huis.
09) Ik werk op mijn kantoor.
10) Hij blijft in de klas.
11) Ze leest/lezen veel boeken.
12) Ik eet zeer vlug.
13) Onze school ligt in het centrum.
14) Je reist graag met je vrienden.
15) Het regent heel hard.
16) Kijk ! Hugo zit aan tafel.
17) Waar speelt Els ?
18) Wat vertel je?
19) Hoe schrijf je dat woord ?
20) Moeder luistert naar de radio.
21) Opa belt de dokter.
22) We huren een grote flat.
23) Hoe heet zij ?
24) Ze neemt/nemen elke dag de bus.
25) Wat vraagt u ?

You might also like