Professional Documents
Culture Documents
Samenvatting Motivatiepsychologie
Samenvatting Motivatiepsychologie
Samenvatting Motivatiepsychologie
1
1. Wat is leerbereidheid
Leerbereidheid = de bereidheid om te leren. Het is het ‘waarom’ van het leergedrag. Wordt bepaald door:
1.1. Interesse
≠Leermotivatie, maar wel aan elkaar gelinkt.
= Een mentale toestand, waarin positieve gevoelens en waarderingen centraal staan en die leiden tot vrijwillig
engagement, vol overgave, concentratie en goesting.
Interesse stuurt de motivatie en de doelgerichtheid aan vanuit de inhoud van de leertaken, kan de
leerbereidheid aanwakkeren.
Het beïnvloed leren op verschillende manieren en in verschillende opzichten.
Wordt op een positieve manier gekoppeld aan diepgaande verwerkingsstrategieën en leerprestaties, door
de toegenomen aandacht, betere aansluiting bij bestaande voorkennis, het vrijmaken van verstandelijk
vermogen om zich voor een taak te engageren.
Kenmerken:
persoonsgebonden: wat de ene interessant vindt, vindt de andere misschien niet interessant
contextgebonden
dynamisch: interesse kan veranderen, kan ontwikkeld en gestimuleerd worden.
2 soorten interesse:
situationele interesse = interesse wordt uitgelokt door een prikkel uit de omgeving.
grote invloed uit de omgeving
onmiddellijk effect
tijdelijk/kort termijn effect
vb klas: uitgedaagd worden, aansluiten bij de leefwereld, verrassende elementen, boeiend lesgeven, …
persoonlijke interesse = interesse dat intern wordt geactiveerd.
relatief stabiele voorkeur
trage ontwikkeling
lange termijn effect
vb: lln inbreng geven in de selectie van leerinhouden, aanspreken zelfdeterminatie, intrinsieke motivatie
De 2 soorten kunnen naast elkaar bestaan maar ook samengaan!
vb: saaie les maar toch aanwezig blijven wegens persoonlijke interesse, saai thema maar toch geboeid door de
aangename les.
2
Ontwikkeling interesse via 4-fasenmodel (Hidi&Renniger)
Fase 1: uitgelokte situationele interesse: Interesse wordt extern uitgelokt of geprikkeld.
Uitgelokt door een kenmerken leertaak, instructie, leeromgeving.
Kortstondige mentale toestand.
Veranderingen in affectieve en cognitieve verwerking van informatie.
Deze interesse kan een opstap zijn voor de lln om zich verder te verbinden met de leerinhouden.
Fase 2: Onderhouden situationele interesse: Interesse wordt onderhouden door externe factoren.
De aandacht is gefocust en wordt over een langere periode vastgehouden.
vb: betekenisvolle taken, projectwerk, groepswerk, …
Situationele interesse kan dus de basis zijn voor persoonlijke interesse. Wanneer een lkr zich bewust is van de
fase waarin een lln zich bevindt, kan hij op zoek naar creatieve strategieën om de interesse verder te ontwikkelen.
Belangrijke rol van de leeromgeving dus!
Lln gaat naar een opendeurdag en wordt daar getriggerd door een lkr saxofoon (brengt een goed verhaal,
wekt interesse) uitgelokte situationele interesse
Lln schrijft zich in aan de muziekschool, de lkr geeft goed en boeiend les onderhouden situationele inter.
Lln schrijft zich in om in Londen aan een workshop mee te doen ontluikende persoonlijke interesse
Lln speelt in bandje saxofoon doorontwikkelde persoonlijke interesse.
3
1.2. Leermotivatie
Motivatie = beschrijft wat mensen aanzet tot acties, om welke redenen mensen gedrag stellen, het ‘waarom’ van
het gedrag. Het beïnvloedt de … van gedrag en emoties:
Motivatietheorieën
4 modellen van motivatie: 4 verschillende manieren die complementair zijn, beantwoorden de ‘waarom’ vraag
van bepaald gedrag
1. Interesse (inhoud)
2. Zelfdeterminatietheorie (drijfveer)
3. Doelmatigheid (overtuiging)
4. Doeloriëntatietheorie (Intentie)
zie verder
1.3. Zelfinschatting
Als iets mij interesseert, ben ik pas gemotiveerd om actie te ondernemen in een bepaalde context als ik geloof dat ik
daartoe bekwaam ben, en als ik inschat dat mijn inspanningen in een redelijke verhouding staan tov wat het mij zal
opleveren
4
2. Motivatietheorieën
2.1. Zelfdeterminatietheorie (ZDT): drijfveer
2.1.1. Uitgangspunten
Het is een universele theorie: voor iedereen in alle omstandigheden van toepassing (=macro theorie).
Vertrekt vanuit twee vragen: (Waarom doe je iets? + Wat ambieer je?). Deze vragen zijn gelinkt aan de mate
waarin basisbehoeften bevredigd of vervuld zijn.
Vertrekt vanuit een positief mensbeeld: de mens is erop gericht zelf te willen groeien en op een authentieke
manier te functioneren. Mensen hebben een aangeboren actieve groeitendens: mensen willen pro-actief
hun omgeving vormgeven.
Dit gebeurt enkel als mensen zich in een stimulerende omgeving bevinden. Deze omgeving kan motiverend
of demotiverend/contraproductief zijn.
Richt zich op de WAT van de motivatie (de doelen die mensen nastreven) + de WAAROM van motivatie
(waarom zijn mensen op die specifieke manier gemotiveerd) + PROCES van de motivatie (de behoeften)
Er liggen 3 basisbehoeften aan de basis van motivatie: autonomie, sociale verbondenheid en competentie
Richt zich niet alleen op de hoeveelheid motivatie (kwantitatieve benadering) maar ook op hoe goed deze
motivatie is (kwalitatieve benadering). Een sterke motivatie leidt tot beter presteren.
Volgens de ZDT gaat het dus niet enkel om de hoeveelheid motivatie maar ook om de soort motivatie en het
type regulatie. ZDT maakt een onderscheid tussen gecontroleerde en autonome motivatie.
Volgens het ZDT draagt het nastreven van intrinsieke doelen draagt bij tot het optimaal functioneren.
Autonome motivatie wordt gestimuleerd wanneer de drie basisbehoeften zijn voldaan. Effectieve motivatie
bevorderen doe je dus door omstandigheden te scheppen die de basisbehoeften ondersteunen.
ZDT beschouwt de bevrediging van aangeboren psychologische basisbehoeften als cruciale voedingsstoffen voor
persoonlijke ontwikkelingen en optimaal functioneren
Autonomie
5
Competentie
Zelfdeterminatiecontinuüm
LaagKWALITEITHoog
Amotivatie: Lln hebben het gevoel geen controle te hebben over hun leerresultaten, hebben niet het gevoel dat ze
hun eigen leergedrag kunnen reguleren. Er is sprake van non-regulatie. Het gebrek aan motivatie kan het gevoel zijn
van onzekerheid over eigen bekwaamheid (gebrek aan doelmatigheidsbeleving), of omdat men denkt dat het stellen
van het gedrag geen invloed meer zal hebben op de resultaten (gebrek aan resultaatsverwachting).
Extrinsieke motivatie: Iets buiten jezelf motiveert, er is druk (punten, bonus, voor iemand, …)
Motivatieprofielen = gedrag is meervoudig gedetermineerd. Er zijn dus verschillende combinaties mogelijk van de
redenen waarom je een bepaald gedrag stelt. De verschillende soorten van motivatie moeten als een continuüm
gezien worden.
Autonome motivatie
Hoog Laag
Gecontroleerde motivatie Hoog Kwantitatief sterk gemotiveerde Kwalitatief slecht gemotiveerde
leerlingen leerlingen
Laag Kwalitatief sterk gemotiveerde Kwantitatief weinig gemotiveerde
leerlingen leerlingen
Volgens de ZDT hebben niet alle typen doelen dezelfde motivationele impact
Het nastreven van intrinsieke doelen draagt bij tot het optimaal functioneren
gericht op zelfontplooiing (A), bijdragen aan de maatschappij (C) en het opbouwen van sociale relaties (B)
door intrinsieke doelen zullen we beter presteren en het potentieel realiseren
intrinsieke doelen gaan samen met TAAKORIENTATIE
Het nastreven van extrinsieke doelen draagt niet bij tot het optimaal functioneren. We doen dit vooral
wanneer de 3 basisbehoeften niet voldaan kunnen worden, we zoeken dan andere motivatoren die buiten
onszelf liggen.
nastreven van macht, geld, hoge status, … heeft als gevolg dat eigenwaarde afhankelijk wordt van mening
van anderen, dus dat belemmerd de persoonlijke groei
Kan leiden tot conflicten omdat we anderen kunnen misbruiken om doel te halen.
extrinsieke doelen gaan samen met PRESTATIEORIENTATIE
Competentiebehoefte
structuur aanbieden: duidelijke verwachtingen vooropstellen, haalbare uitdagingen bieden, constructieve
feedback geven
lkr moet het goede voorbeeld zijn want lln modelleren
Relationele verbondenheid
betrokken zijn
warmte en zorg bieden
interesse tonen en inleven in het perspectief van de lln
Bevorderen door: structureren, grenzen aangeven, … maar je kan ook lln inspraak geven over de regels. Indien niet
mogelijk, belangrijk om zinvolle uitleg te geven, het waarom van de regels te duiden. Zo volgt men de regels niet als
7
verplichting, maar wel omdat ze begrijpen waarom het nodig is. Autonomie ondersteuning en structuur gaan hand in
hand.
Crossculturele psychologen
autonomie en individualiteit zijn typisch westerse waarden; je moet uniek zijn in wat je doet en de economie
draait op differentiatie (in de markt komen kan enkel met nieuw product). Autonomie wordt zo dus ‘iets doen wat
een ander niet doet’.
ZDT
autonomie is niets van het bovengenoemde
autonomie is geen schuldindicerende manier om verantwoordelijkheid en zelfstandig functioneren op te wekken
(sommigen willen niet zelfstandig werken)
zowel zelfstandigheid als afhankelijkheid zijn autonome keuzes of aanvoelen als een verplichting
Ontwikkelingspsychologie
zelfstandigheid: ontwikkelingsproces waarbij men bij ouder worden sterkere hang naar zelfstandigheid krijgt.
soms gewild, soms onder druk gezet
ook in de leercontext is blijven vragen om ondersteuning of structuur belangrijk
Leerkrachtenstijl
Manier van communiceren heeft invloed op motivatie bij lln.
taal hangt samen met verwachtingen die worden gekoesterd (moeten/mogen)
vertrekken vanuit leerlingenperspectief en niet vanuit eigen agenda/wil
bij slecht taalgebruik: de 3 basisbehoeften worden niet voldaan
- negatieve feedback competentie-ondermijnend
- uitspraak creert kilte tussen jou en de lln verbondenheid daalt
- jij stuurt als lkr, jij geeft de agenda aan autonomie ondermijnend
bij goed taalgebruik wordt wel rekening gehouden met die basisbehoeften
- je plaats je in het perspectief van de lln
- verliest evenveel tijd dan als je ‘slecht’ taalgebruik zou hanteren
- lln voelen zich begrepen, er is een verhoging van de aandacht
Vb: - Ik verwacht dat jullie tegen het einde van de week dit opstel af is Ik vraag jullie om tegen het einde van
de week dit opstel in te dienen.
- Dit had ik niet verwacht. We hadden afgesproken dat je zou stil zijn als je de klas zou binnekomen. Jullie zijn
nu al 15 jaar, dat ik toch wel van jullie verwachten? Wat is er aan de hand?
8
Effect op persoonlijkheid
ZDT=persoonlijkheidstheorie: je geeft door aan kinderen wat je belangrijk vindt, kinderen voelen aan dat wanneer ze
dingen goed doen, ze aandacht krijgen. Dit heeft als gevolg dat ze deze voorwaarden gaan koppelen aan eigenliefde.
ZDT kan inzicht geven in optimaal motiverende persoonseigenschappen en organisatieaspecten en kan helpen om
werknemers optimaal te laten functioneren op het werk in termen van welzijn, positieve attitudes en gedrag.
De ZDT is een omvangrijke theorie die ingaat op ‘wat’ mensen nastreven (doeloriëntaties) en op ‘waarom’ ze dat
doen (gedragsregulaties) binnen één theoretisch kader.
Resultaten op de praktijk
ZDT heeft een meerwaarde voor de praktijk: wetenschappelijke onderbouwing, eenvoud, generiek
karakter
Basisbehoeften zijn drie cruciale hefbomen voor optimaal functioneren. Bij individuele gespreksvoering,
groepsontwikkeling en organisatieveranderingen moeten deze basisbehoeften bewaakt worden.
Autonome typen van extrinsieke motivatie geven aan hoe werknemers meer extrinsiek gemotiveerd
kunnen worden zonder dat hun intrinsieke motivatie ondermijnd wordt. Dit kan door het belang te
benadrukken van weinig interessante taken.
Onderscheid extrinsieke-intrinsieke waarden nodigt uit om financieel succes en status ondergeschikt te
maken aan zelfontwikkeling en het leveren van een bijdrage aan de samenleving bij het formuleren van
doelen voor werknemers en de organisatie als geheel (missie, visie en waarden)
9
2.2. Doelmatigheidsbeleving/zelfeffectiviteit (DMB): overtuiging
2.2.1. Uitgangspunten
Doelmatigheidsbeleving = de perceptie (persoonlijke inschatting) van een persoon over hoe capabel en hoe
bekwaam die persoon zal zijn. Het bepaalt welke doelen de leerling vooropstelt, hoeveel inspanningen hij zal
leveren en hoe groot zijn veerkracht is bij moeilijkheden of mislukkingen
DMB wordt bepaald door persoonlijke ervaringen, fysiologische reacties, sociale rolmodellen en verbale
overtuiging
1. Voorspelt motivatie en leren: als je denkt dat je iets niet goed kan = minder motivatie
2. Bepaalt keuze van gedrag en activiteiten: lln engageren zich voor taken waarin ze zich competent en
vertrouwd voelen, ze bijten zich gemakkelijk vast in een taak en durven risico’s nemen bij uitdagende taken
Leerlingen die zichzelf te hoog inschatten, kunnen zich wagen aan te moeilijke taken met
risico op mislukking en demotivatie.
Leerlingen die zichzelf te laag inschatten, gaan uitdagingen uit de weg en dreigen
ontwikkelingskansen te laten liggen.
3. Bepaalt doorzettingsvermogen en inzet (= de zelfregulatie): als je gelooft in jezelf, ga je langer volhouden
ook bij tegenslag
10
4. Bepaalt emoties en de cognitie:
Cognitie: Als je denkt ergens niet goed in te zijn, zal je veel sneller rampscenario’s bedenken
waardoor je bepaalde vormen van leren vermijdt. Mensen met een zwakke DMB maken
meer fouten in hun cognitieve denkprocessen
Emotie: Een lage DMB zorgt voor faalangst, voelen van spanning, stress en angst. Lln kunnen
zich neerleggen bij de gedachte dat ze zich niet kunnen behelpen en worden apathisch,
krijgen een dalend zelfwaardengevoel en worden moedeloos. Ze hebben het gevoel geen
controle te hebben.
3. Referentiefiguur/sociale rolmodellen: je gaat kijken hoe succesvol deze referentiefiguur was om zo een
inschatting te maken van je eigen kunnen, hoe meer jij je zelf kan vereenzelvigen met de referentiefiguur,
hoe groter de impact de ervaring van de referentiefiguur op jouw doelmatigheidsbeleving heeft
4. Verbale overtuiging: feedback van anderen, boodschappen van anderen, deze hebben een kleinere impact
(want je bent er zelf geen getuige van zoals bij persoonlijke ervaring en vergelijking referentiefiguur.). Ook
de geloofwaardigheid van de feedbackgever is van belang, en de gegeven informatie moet realistisch zijn
Doelmatigheidsverwachting = de overtuiging van een persoon dat hij zelf in staat is dat bepaalde gedrag voor de
gewenste uitkomst te vertonen. Kan ik bepaalde acties stellen die nodig zijn om mijn doel te bereiken?
Resultaatsverwachting = de inschatting van een persoon dat bepaald gedrag in het algemeen tot een gewenste
uitkomst zal leiden. Zullen die acties voor het beoogde resultaat zorgen?
Er zijn 3 soorten resultaatsverwachtingen
Resultaatsverwachting
Zwak Sterk
Sterk protest, weerstand, geklaag Productief engagement
Doelmatigheids- Activisme Aspiraties
verwachting Opzoeken van andere omgevingen Persoonlijke voldoening
Leerbereidheid
Zwak Berusten Zelf-devaluatie
Apathie Moedeloosheid
Zelfbeeld = globale perceptie over jezelf. Alles vertrekt vanuit reacties vanuit het zelfbeeld (vb hoe goed ben je in
Engels) <-> DMB = vertrekt vanuit taakspecifieke prestatieverwachtingen (vb hoe zeker ben je dat je deze zin kan
ontleden?)
11
2.2.6. Verband doelmatigheid en zelfregulatie bij leren
Zelf-effectiviteit zet aan tot zelfregulerende processen zoals:
Goal setting (doelen stellen): hoe meer zelf-effectiviteit, hoe meer men uitdagende doelen stelt voor zichzelf
Self-monitoring (zelfcontrole): doelmatige lln zijn beter in het monitoren van hun studietijd, hebben meer
doorzettingsvermogen, verwerpen minder snel voortijdige hypotheses, zijn beter in het oplossen van
problemen, …
Self-evaluation (zelfevaluatie): zelf-effectiviteit beïnvloede de evaluatiestandaarden die men gebruikt om de
resultaten van hun eigen monitoring te boordelen
Gebruik van leerstrategieën
Voorbeeld klaspraktijk
Invloed van instructie op zelf-effectiviteit
Zelfwaargenomen vaardigheden vergroten door lln te trainen in zelfregulerende technieken door deze te
beschrijven en feedback te voorzien. Door bv de leerlingen een volwassene te laten observeren die gebruik
maakte van een cognitieve strategie
Lln vragen om kortetermijndoelen te stellen ipv van langetermijndoelen
Lln verbaal aanmoedigen om zelf doelen te stellen
Frequentie en directheid van feedback
Goede band tussen leerkracht en leerling (verbale overtuigingen zullen sneller aanvaard worden)
Inzetten op succeservaringen (leerstof op maat aanbieden)
grote doelen opsplitsen in kleinere en meer haalbare doelen
aansluiten bij kennisniveau
belonen/bekrachtigen naar proces en niet enkel naar resultaat
Aanmoediging
Bekrachtigen van dingen die goed gaan, ook buiten testsituaties
Leerlingen in contact brengen met elkaar
…
12
2.3. Prestatiedoeltheorie/doeloriëntatietheorie/goal-theory : intentie
Uitgangspunten
De intentie staat centraal: het doel dat achter het gedrag ligt, sterke gerichtheid op de kwaliteit van de
motivatie.
Doeloriëntatie = mentale voorstellingen over wat je wenst te bereiken, waarmee je bezig bent wanneer je
aan het leren bent, onderscheid tussen leren en presteren. Dit geeft zowel kracht als richting aan het
leergedrag van lln.
Aandacht voor de kwaliteit van motivatie (net zoals ZDT), maar geen overlap tussen
autonome/gecontroleerde motivatie en leerdoelen/prestatiedoelen
Doeloriëntaties hebben een invloed op het leergedrag en dat beïnvloed op zijn beurt de cognitieve en
affectieve uitkomsten
Fase 1
Mensen hebben tijdens het leren verschillende doelen voor ogen. Deze doelen motiveren op een
verschillende manier, waardoor verschillende doelen ook zorgen voor verschillend gedrag tijdens het
leerproces.
Leeroriëntatie Prestatieoriëntatie
Doelen Taakgerichte doelen/beheersingsdoelen Ego-georiënteerde doelen (ego-doelen)
Succes betekent Verbeteren, vooruitgang, iets beheersen Goede cijfers, beter zijn dan anderen,
goed imago hebben
Waarde hechten aan Inspanningen leveren, moeilijke en Vermijden van mislukkingen en fouten,
uitdagende taken verborgen houden van onzekerheid
Basis voor voldoening is Beheersing, vooruitgang De beste zijn
Redenen voor inspanning Competenties verwerven, beheersen, Waarde tonen, beter presteren dan
zich ontwikkelen anderen
Evaluatiecriteria Aanwijzing voor vooruitgang Vergelijking met anderen
Beleving fouten Deel van leerproces ‘hier kan ik uit leren’ Mislukking
‘ik kan het niet’
Inspanning Geen compensatie voor lage capaciteiten Slecht resultaat = te wijten aan gedrag,
slecht presteren, maar ligt niet aan jezelf
Intelligentie zien als Te ontwikkelen door inspanning Vast, aangeboren (eniteitstheorie)
(groeitheorie)
Resultaat - Leidt tot grotere inspanning en meer - Spieken & self-handicapping gebruiken
doorzettingsvermogen - Oppervlakkige verwerking en weinig
- Diepe verwerking dankzij zelfregulatie leerstrategieën (memoriseren, van
(begrijpen, in eigen woorden uitleggen, buiten leren, …)
verbanden leggen, …) - Negatieve attitude tegenover zichzelf en
- Positieve attitude tegenover zichzelf en de school
de school
productief Contraproductief
13
Leerdoelen zorgen voor een productieve motivatie, prestatiedoelen zorgen voor een contraproductieve
motivatie.
Maar hoe meer het onderzoek naar DOT vorderde, hoe meer men opmerkte dat prestatiedoelen niet altijd
geassocieerd kunnen worden met negatieve leeruitkomsten en dat ze soms zelfs gelinkt kunnen worden met
gewenste leeruitkomsten. De onderzoekers hadden gemerkt dat studenten die leerdoelen voorop stellen,
soms zo bezig zijn met het begrijpen van de leerstof dat ze te weinig rekening houden met wat er bij de
evaluatie verwacht wordt. In sommige situaties kunnen prestatiedoelen complementair zijn aan leerdoelen.
Zeker wanneer deze prestatiedoelen gericht zijn op het bereiken van succes in plaats van het vermijden van
een mislukking. Dit inzicht heeft er toe geleid dat er een extra dimensie werd toegevoegd aan de
doeloriëntatietheorie, nl. die van de toenaderings-en vermijdingsdoelen en op die manier kwam het 2 x 2
model tot stand
Fase 2
Prestatiedoelen hoeven op zich niet zo negatief te zijn: niet voor cognitieve prestaties (kennis), objectieve
presteren, maar ook niet voor algemene motivatie, algemene attitude.
In sommige situaties kunnen prestatiedoelen complementair zijn aan leerdoelen, zeker als deze
prestatiedoelen gericht zijn op bereiken van succes ipv vermijden van mislukking
Dit inzicht leidde tot het toevoegen van een extra dimensie: toenaderings– en vermijdingsdoelen = 2x2
model:
Conclusie: iedereen stelt zowel leer-als prestatiedoelen voorop, maar voor motivatie zijn de
toenaderingsdoelen beter dan de vermijdingsdoelen. Binnen de vermijdingsdoelen zijn
leervermijdingsdoelen beter dan de prestatiedoelen.
Twee lln kunnen beide sterk gemotiveerd zijn (kwantitatief), maar beiden kunnen sterk verschillen in de aard
van de doeloriëntaties die ze voorop stellen (kwaliteit).
14
Fase 3
Intussen hebben de onderzoekers hun perspectief nog meer uitgebreid en toont aan dat naast de leer-en
prestatietoenaderingsdoelen en vermijdingsdoelen, leerders ook nog vaak andere doelen hanteren.
Studenten proberen om meerdere doelen en agenda’s simultaan na te streven (bv lkr en ouders tevreden stellen,
maar ook zelfwaarde behouden en vriendschappen onderhouden). Daarom moet men verschillende doelen
coördineren, en ervoor waken dat het nastreven van het ene doel, niet het andere verhindert.
Doelcoördinatie wordt snel ingewikkeld:
Investeren in om het even welk doel impliceert toezeggingen voor alle inspanningen die nodig zijn om het te
bereiken, vaak vergezeld van zorgen over de gevolgen als dit niet wordt gedaan
Sommige doelen sluiten meer aan bij iemands waarden en interesses, waardoor ze hogere prioriteiten
zullen krijgen
Voor studenten die het al moeilijk hebben, maakt deze coördinatie het nog moeilijker, omdat ze harder
moeten werken dan hun peers om de leerdoelen te behalen, en zelfs dan zal hun werk resulteren in minder
beloning als leerkrachten de resultaten op een curve plaatsen of voor iedereen gelijke standaarden
gebruiken. Daardoor krijgen deze studenten het nog moeilijker om te slagen.
15
Voorbeeld klaspraktijk
Best studenten motiveren om zichzelf leerdoelen te stellen, en geen andere doelen die hen kunnen afleiden
van het eigenlijke leren
Richt de klas in als een leergemeenschap
Prestatie-toenaderingsdoelen kunnen als complementaire aanvulling op leerdoelen in een leerklimaat waar
de focus blijft liggen op het leren op zich, en de focus op prestatiedoelen kan ook enkel wanneer de
studenten succesvol zijn in het leren. Ze zijn immers altijd kwetsbaar om als nog over te gaan tot prestatie-
vermijdingsdoelen en eventuele aangeleerde hulpeloosheid als ze beginnen botsen op falen
Prestatie-doelen kunnen wel in specifieke contexten, zoals bv hoog competitieve klassen waar lln worden
beoordeeld op een schaal/curve, en waar studenten sterk competitief zijn. Dit is echter contraproductief in
neutrale klassen en leergeoriënteerde contexten. Dus: een lkr moet weten wanneer hij welke oriëntatie best
kan inzetten.
TARGET-programma
16
3. De tien principes die motiveren, inspireren en werken
2. Zorg voor een veilig leerklimaat door het bieden van duidelijke grenzen en het werken aan een hechte
klasgroep
3. Kies onderwerpen, methodes, activiteiten die zoveel mogelijk de interesse van je leerlingen prikkelen
4. Help leerlingen zich te verbinden met (het belang) van onderwerpen en taken, zeker ook als die niet
spontaan de interesse van leerlingen prikkelen
5. Luister oprecht en erkennend naar weerstanden bij leerlingen naar uitingen van negatieve gevoelens
8. Bied gepaste en haalbare uitdaging voor iedere leerling: leg de lat net hoog genoeg
9. Geef feedback die een verbinding maakt tussen wat leerlingen doen (of niet) en het bereiken van het
beoogde doel
10. Houd voeling met je eigen behoeftes, je eigen interesses, je eigen motivatie, en zorg voor structurele
ondersteuning en inspiratie voor jezelf als leerkracht
17