Professional Documents
Culture Documents
Casus 12 Een Bloedstollend Nieuwsbericht
Casus 12 Een Bloedstollend Nieuwsbericht
nieuwsbericht
1. Hoe werkt de primaire hemostase?
Normaal gesproken stroomt het bloed soepel langs het intacte bloedvat (endotheel). Maar
als een bloedvatwand breekt, wordt een hele reeks reacties in gang gezet om de hemostase
te bereiken, die de bloeding stopt. Zonder deze plug-the-hole defensieve reactie zouden we
al snel ons hele bloedvolume uit de kleinste snijwonden laten bloeden.
De hemostase-reactie is snel, gelokaliseerd en zorgvuldig gecontroleerd. Het gaat om vele
stollingsfactoren die normaal gesproken in het plasma aanwezig zijn en om verschillende
stoffen die door bloedplaatjes en gewonde weefselcellen vrijkomen. Tijdens de hemostase
komen drie stappen in snelle volgorde voor (figuur 17.13). Na de hemostase trekt de stolling
zich terug. Vervolgens lost het op doordat het wordt vervangen door fibreus weefsel dat het
bloedverlies permanent voorkomt.
De tweede strategie die helpt is te herkennen dat de stolling in drie fasen plaatsvindt. Elke
fase heeft een specifiek-eindpunt. Stolling hangt af van een balans tussen procoagulante en
anticoagulante factoren.
1. Afgifte van tissue factor. Beschadigd weefsel geeft een complex van verschillende
factoren af, tissue factor of tissue tromboplastin genaamd. Deze factor bestaat met
name uit fosfolipiden van het membraan van het weefsels en een lipoproteine
complex dat vooral funciotneert als een proteolytisch enzym.
2. Activatie van factor X – rol van factor VII en tissue factor. Het lipoproteine complex
van weefselfactor vormt een complex met factor VII en werkt, in aanwezigheid van
calciumionen, als een enzym voor factor X om
geactiveerde factor X te vormen.
3. Effect van geactiveerd factor X(Xa) om protrombine
activator te vormen – rol van factor V. Het geactiveerde
factor X combineert gelijk met fosfolipiden van het
weefsel die een onderdeel zijn van tissue factor of met
additionele fosfolipiden afgegeven door bloedplaatjes,
maar ook met factor 5 om een complex, protrombine
activator, te vormen. Binnen een paar seconden, in
aanwezigheid van calciumionen, splitst protrombine om
trombine te vormen waarna de stolling verder gaat.
Factor V is eerst inactief in het protrombine activator
complex, maar zodra het stollen begint, wordt het
geactiveerd en acceleert het daarmee de activatie van
protrombine.
Als de lever deze stollingsfactoren in verminderde mate maakt, dan stolt het bloed niet zo
goed en is dus ‘dunner’. Deze antistollingsmiddelen hebben bepaalde nadelen. Zo duurt het
een aantal dagen voordat ze werken en varieert de dosis per persoon en ook nog eens in de
tijd.
Cumarines werken door competitie met vitamine K voor de reactieve plaatsen in het
enzymatische proces om protrombine en de andere 3 stollingsfactoren te maken. Daardoor
blokkeren ze de actie van vitamine K, dat nodig is voor de activatie van factor II, VII, IX en X
en proteïne C
Ze kunnen niet meer gecarboxyleerd worden
Worden niet negatiever en kunnen hierdoor niet op het membraan binden. De
stollingsfactoren die zorgen voor de stollingsneiging zijn afhankelijk van vitamine K.
Coumarinederivaten zoals acenocoumarol (Sintrom) en fenprocoumon (Marcoumar) zorgen
voor een remming van de vitamine-K-afhankelijke aanmaak van een van de factoren.
d. NOAC, DOAC
Directe Orale Anticoagulantia (DOAC), voorheen ook wel Nieuwe Orale Anticoagulantie
(NOAC) genoemd, behoren tot de nieuwe generatie antistollingsmiddelen. In tegenstelling
tot vitamine K remmers stoppen DOAC’s de werking van één specifiek stollingseiwit.
DOAC’s verminderen het samenklonteren van het bloed. Ze remmen de vorming van
bloedstolsels en verminderen de kans op afsluiting van een bloedvat. Ze doen dit door
remming van een stollingseiwit (stollingsfactor II of X) in het bloed (antioagulantia betekent
antistollingsmiddelen).
De verwijzend arts of specialist bepaalt in welke groep de patiënt terechtkomt. Als de INR-
waarde lager is dan de streefwaarde, dan is er een grotere kans op trombose. Is de INR-
waarde hoger dan de streefwaarde, dan is er een verhoogde kans op een bloeding
complicatie. Binnen de vaststelling van de streefwaarden is rekening gehouden met marges.
Het is niet zo dat bij een te lage INR-waarde altijd en direct trombose optreedt, of dat bij een
te hoge INR-waarde altijd en direct een bloeding ontstaat. Toch is het belangrijk om de INR-
waarde zo goed mogelijk binnen de streefwaarden te houden.
De D-dimeer test meet de hoeveelheid D-dimeer in het bloed. D-dimeer is een verbinding
afkomstig van een bloedstolsel en is uitsluitend in het bloed aanwezig als er ook een stolsel
aanwezig is, of is geweest. D-dimeer komt vrij als het bloedstolsel wordt afgebroken. Een
bloedstolsel bestaat uit een netwerk van fibrinedraden (stollingseiwitten). Het
fibrinenetwerk wordt met behulp van plasmine (een eiwit) afgebroken waarbij het stolsel
oplost en wordt verwijderd. Een van de afbraakproducten is het D-dimeer, dat alleen
ontstaat als een fibrinenetwerk wordt afgebroken. De hoeveelheid D-dimeer in bloed is altijd
heel erg laag, behalve als er een stolsel in het bloed aanwezig is dat, op dat moment, wordt
afgebroken.
Met de APTT-test meten we hoe lang het duurt voordat uw bloed stolt na toevoeging van
een stollingsactivator. Uw arts vraagt de test aan om te kijken of er problemen met de
bloedstolling zijn. Zowel een te snelle als een te langzame stolling kunnen problemen geven.
Vaak wordt de test in combinatie met andere testen voor de bloedstolling gedaan om de
oorzaak te kunnen achterhalen.