Professional Documents
Culture Documents
De Fazantenmoordenaars - Adler - Olsen, J
De Fazantenmoordenaars - Adler - Olsen, J
De Fazantenmoordenaars - Adler - Olsen, J
Titelpagina
Opdracht
Proloog
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
Epiloog
Dankwoord
Colofon
Jussi Adler-Olsen
De
fazantenmoordenaars
Vertaald door Kor de Vries
Prometheus
Opgedragen aan de drie gratiën en
ijzeren lady’s:
Anne, Lene en Charlotte.
Proloog
Herfst1986
Bjarne Thøgersen?
Een of meerdere personen uit de
kostschoolgroep?
Johan Jacobsen?
Toevalsmoord?
Iemand verbonden aan de
kostschoolgroep?
Opdrachten:
Hardy.
Rose zien te lozen.
Mona Ibsen eens goed uitwonen.
Hij keek een paar keer naar de laatste
regel en voelde zich als een ondeugende
puber die namen van meisjes in het
tafelblad zat te krassen. Ze moest eens
weten hoe zwaar zijn ballen werden als
hij zich haar kont en haar wiegende
borsten voorstelde. Hij haalde een paar
keer diep adem, pakte daarna het
gummetje uit de la en begon de laatste
twee regels uit te wissen.
‘Carl Mørck, stoor ik?’ klonk vanuit
de deuropening een stem die zijn bloed
aan de kook bracht en tegelijkertijd deed
bevriezen. Vijf commando’s werden
vanuit het ruggenmerg naar Carls
infrastructuur gestuurd: laat het
gummetje vallen, bedek laatste regel, leg
je sigaret weg, haal die grijns van je
gezicht, doe je mond dicht.
‘Stoor ik?’ zei ze terwijl hij met grote
ogen zat te staren en probeerde haar
recht in de ogen te kijken.
Ze waren nog steeds bruin. Mona
Ibsen was terug. Hij ging bijna dood van
angst.
Ze parkeerden de auto op de Ny
Mårumvej bij het stationnetje Duemose
en liepen van de Gribskov-spoorbaan
langs de paden aan de rand van het bos
tot ze bij de brandlaan kwamen. Vanaf
de plek waar zij stonden, konden ze
recht over het moeras en langs een deel
van het bos van Torsten Florin kijken.
Dat was dicht en weelderig. Achter in
het landschap boven aan de heuvel zagen
ze de getraliede poort, en daar moesten
ze in ieder geval niet naartoe. Ze hadden
de hoeveelheid bewakingscamera’s
gezien.
Interessanter was het erf, waar de
twee grote fourwheeldrives geparkeerd
stonden en van waaraf in alle richtingen
vrij zicht was.
‘Volgens mij zijn er overal in de
brandlaan camera’s, Carl,’ zei Assad.
‘Als we erover willen, dan moeten we
daarlangs.’
Hij wees naar het moeras, waar het
hek zo ver naar beneden was gezakt, dat
het bijna niet meer zichtbaar was. Alleen
daar konden ze er zonder bewaking
overheen komen.
Niet erg bemoedigend.
Daarna moesten ze een halfuur met
kletsnatte, besmeurde broek en
waakzame ogen op de grond liggen
wachten, voor de drie mannen op het erf
tevoorschijn kwamen. Achter hen liepen
een paar dunne, zwarte mannen die iets
droegen wat handbogen konden zijn. Je
voelde het gesprek van de drie mannen
helemaal tot aan de houtwal waar Carl
en Assad zaten. Toonloze stemmen die
gedeeltelijk werden opgeslokt door de
afstand en de zwakke wind die koel om
hen heen opstak.
Daarna verdwenen de mannen in het
hoofdgebouw en de zwarte mannen naar
de kleine rode huizen.
Tien minuten later doken nog meer
zwarte mannen op, die in de grote hal
verdwenen. Een paar minuten later
kwamen ze weer naar buiten met een
kooi die ze op een pick-up tilden.
Daarna stapten ze in de auto en op de
laadklep naast de kooi en verdween de
wagen in het bos.
‘Dan is nu het moment,’ zei Carl en
hij trok een licht protesterende Assad
met zich mee langs de houtwal
rechtstreeks naar de kleine huizen. Ze
hoorden dat er mensen binnen waren.
Gebabbel in een vreemde taal. Het
huilen van een baby en geschreeuw van
oudere kinderen. Het was een complete,
kleine samenleving op zichzelf.
Ze slopen langs het eerste huis en
zagen een naamplaatje met veel
exotische namen erop.
‘Daar ook,’ fluisterde Assad en hij
wees op het naamplaatje van het
volgende huis. ‘Denk je dat hij slaven
heeft, zeg maar?’ vroeg hij.
Vast niet, maar het had er opvallend
veel van weg. Het was alsof er midden
in het park een Afrikaans dorp stond.
Zoals de barakken die voor de
burgeroorlog bij de grote mansions in de
zuidelijke staten van de vs stonden.
Toen hoorden ze niet zo heel ver weg
een hond blaffen.
‘Zouden ze op het terrein honden los
hebben lopen?’ fluisterde Assad
bezorgd, alsof ze hem al hadden
gehoord.
Carl keek naar zijn collega. ‘Maak je
niet druk,’ zei zijn gezicht. Als er iets
was wat je op de bouwlanden in
Vendsyssel leerde, dan was het dat het,
tenzij er tien happende vechthonden voor
je stonden, de mens was die besliste.
Een op het juiste moment gegeven schop
bracht in de regel alles weer op orde.
Als ze maar niet zo’n verrekte lawaai
maakten.
Ze renden over het open stuk bij het
erf en zagen dat er daarlangs een goede
mogelijkheid was om aan de achterkant
van het huis te komen.
Twintig seconden later stonden ze met
hun gezichten platgedrukt tegen de
paleisramen, waarachter absoluut niets
gebeurde. Het leek een klassiek kantoor
met mahoniehouten meubels. Er hingen
rijen jachttrofeeën aan de muren. Niets
waar ze iets aan hadden.
Ze draaiden zich om. Als er iets
ongewoons was, dan konden ze dat maar
beter zo snel mogelijk ontdekken.
‘Heb je dat daar gezien?’ fluisterde
Assad en hij wees naar een cilinder die
in het verlengde van de grote glazen hal
een heel eind het bos in stak. Minstens
veertig meter lang.
Wat is dat in godsnaam? dacht Carl.
‘Kom,’ zei hij, ‘we gaan het
onderzoeken.’