Overdenking Richteren 6-8

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 5

[1] Het dilemma van Gideon

Vanmorgen wil ik met u nadenken over het verhaal van Gideon, zoals dat wordt beschreven in
Richteren 6.

Het boek Richteren vertelt ons over de periode nadat het volk Israël door God uit het land Egypte
was geleid en zich opnieuw in Israël heeft gevestigd tot aan het moment dat zij zich een koning in
hun midden aanstelden.

[2] Deze periode wordt gekenmerkt doordat zich iedere keer dezelfde cyclus voordoet:

- het volk doet wat kwaad is in de ogen des Heren,


- het volk wordt getroffen door het oordeel van God,
- het volk komt tot bekering,
- het volk wordt verlost door tussenkomst van een Richter,
- het volk beleeft een periode van rust en vrede.

Helaas blijkt keer op keer dat het volk niets van de geschiedenis heeft geleerd en belandt zij na een
periode van rust telkens opnieuw in een situatie waarin het kwaad de overhand krijgt, waarmee men
in de cyclus weer terug is bij AF.

[3] Ook Gideon was zo’n richter en zijn verhaal begint met de vaststelling dat het volk in zonde
leefde. Lezen 6:1.

[4] In dit ene vers worden de eerste twee bolletjes van een nieuwe cyclus doorlopen. Het volk verviel
in zonde en de Here bracht hen onder het oordeel.

[5] Dit oordeel werd voltrokken doordat de Here hen in handen gaf van de Midianieten. Dit volk
stamde af van Abraham (en Ketura) en was dan ook nauw verwant aan Israël. Maar hiervan was in
hun handelswijze weinig te merken. De verschrikkingen die zij aanrichtten, begonnen rond 1170
v.Chr. en duurden zeven jaar.

[6-7] Wat er gebeurde, kunnen we lezen in vers 3-6.

De manier waarop de Midianieten te werk gingen was voor de Israëlieten zeer vernederend. Zij
hielden het land niet voortdurend bezet, zodat er een nieuwe situatie van evenwicht kon ontstaan,
maar kwamen ieder jaar terug voor een korte bliksemactie: Telkens wanneer er gezaaid was en de
oogsttijd naderde, kwamen zij het land binnenvallen en vernietigden al het voedsel dat op het
vruchtbare land was verbouwd en opgegroeid. Voor de Israëlieten betekende dit, dat zij niet konden
beschikken over het voedsel dat - zo leek het - overvloedig in hun midden aanwezig was en zij
dreigden van honger om te komen.

Begrijpt u hoe pijnlijk dit moet zijn geweest? Een groot deel van het jaar kan het sociale en
maatschappelijk leven gewoon voortgang vinden, maar net op het moment dat er geoogst gaat
worden, dringt de vijand het land binnen en vernielt alles waarvoor men zo hard heeft gewerkt. En
daardoor worden zij teruggeworpen op het absolute minimum, of - wat waarschijnlijker is - een
niveau dat daar ver onder ligt. En ieder jaar weer zakken zij daar dieper in weg. Zeven jaar lang.

[8] Dit moet hen tot op het bot hebben uitgeput. In vers 2 hebben we gelezen dat ‘de Israëlieten zich
uit vrees voor de Midianieten schuilplaatsen inrichtten, die in het gebergte liggen, de holen en
burchten’. Zij hadden hun belangrijkste kostbaarheden in de gaten en spelonken van het gebergte
verstopt. Alles dat maar enigszins van waarde was, durfden zij niet meer in het openbaar te
vertonen, uit angst dat de Midianieten dit op hun rooftocht kwamen opeisen. En wanneer zij
kwamen, dan vluchtten zij ook zelf daarheen. Dan dachten zij alleen maar aan hun eigen hachje en
was de eenheid die zij als volk toch zouden moeten vormen, ver te zoeken. Het was ieder voor zich.

Wat heel erg opvalt, is dat zij zich niet verdedigden. De Israëlieten lijken geen enkele weerstand te
bieden tegen de rovers en plunderaars van hun land. Zij hadden hun belangrijkste bezittingen in
veiligheid gebracht en wanneer de vijand zich aandiende, zochten zij voor zichzelf een veilig
heenkomen en lieten hen begaan. De vijandelijke legers hadden volkomen vrij spel. Zeven jaar lang.

[9] Wanneer wij deze toestand op ons laten inwerken, dan mogen wij dankbaar zijn dat wij –
ondanks de economische crisis – nog steeds leven in een land van vrede en voorspoed. Dan mogen
wij ons gelukkig prijzen dat wij niet gebukt gaan onder een politieke en militaire macht die
voortdurend van ons afneemt wat wij met veel moeite en inspanning hebben opgebouwd.

[10] Maar hebben deze gebeurtenissen uit Richteren 6 ons dan niets te zeggen? Het is maar hoe je
hiernaar kijkt. Toen ik met geestelijke ogen naar onze situatie ging kijken, vormde zich een beeld
waarin de overeenkomsten met Richteren 6 mij om de oren vlogen. Want hoe ziet ons leven er dan
uit? Ik wil u vragen om hiervan voor uzelf een beeld te vormen aan de hand van de volgende vragen:

- Bevinden wij ons ook niet in een situatie waarin ons geestelijk voedsel wordt weggeroofd,
zodat wij honger lijden? (wetenschap-geloof, BEEPS)
- In het misschien zo, dat wij uit frustratie hierover het beste van onszelf achterhouden,
verstopt achter een masker van gelatenheid en passiviteit?
- Zijn ook wij misschien hoofdzakelijk met onszelf bezig in plaats van het belang van de ander
te dienen, telkens overwegend of wij de plat gebrande akkers niet moeten ontvluchten?
- Hebben ook wij het niet afgeleerd om te strijden voor hetgeen God ons heeft toevertrouwd?

Wanneer ik deze vragen op mij laat inwerken, dan word ik stil. Omdat er herkenning is en er heel
indringend een vinger wordt gelegd op de plek waar in onze tijd en in ons leven de pijn zit. En zo kan
de situatie waarin het volk Israël zich 3000 jaar geleden bevond, een boodschap bevatten voor de
situatie waarin wij ons nu bevinden.

[11] In vers 6 lezen wij dan de veelzeggende woorden: Toen riepen de Israëlieten tot de Here. Zij
waren tot het besef gekomen van de uitzichtloosheid van hun situatie en erkenden met hun roep om
hulp dat zij geen kans meer zagen om hierin een keer te brengen. Zij erkenden dat alleen God hen
nog uitkomst kon bieden. Is dit het derde bolletje van de cyclus?

Er staat niet geschreven wát het volk tot God heeft geroepen, maar uit het verloop van het verhaal
wordt duidelijk dat dit te maken moest hebben met de vraag waarom Hij niets deed aan het leed van
het volk.

[12] We vermoeden dit omdat God een profeet stuurde, die van stad naar stad trok met een
tweeledige boodschap:

1. [13] God heeft veel gedaan voor zijn volk: Hij heeft hen uit Egypte gevoerd en uit het
diensthuis geleid; Hij heeft hen verlost uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van
allen die hen verdrukten; Hij heeft de verdrukkers verdreven en zijn volk het land gegeven
dat Hij hen had beloofd.
2. [14] God wil heel graag de Heer van zijn volk zijn. Hij heeft zich van het begin af aan dit volk
verbonden, maar het is zijn volk dat heeft verkozen om andere goden te dienen. En deze
twee dingen kunnen niet samengaan.
Wij zien hier dat God zijn volk best wilde helpen. Toch zond Hij de Israëlieten geen oplossing voor de
problemen waarin zij verkeerden. Er daalde geen bliksemschicht uit de hemel neer om alle vijanden
te verteren. Ook schonk Hij hen niet het hemelse manna om hun hongerige magen te vullen.

In plaats daarvan gaf Hij hen het antwoord op de vraag die zij Hem hadden gesteld. Hij wilde er wel
degelijk voor hen zijn, en als zodanig had Hij Zichzelf ook in het verleden aan hen betoond, maar de
Israëlieten hadden zichzelf door te zondigen buiten zijn zorg geplaats. HIJ wilde wel, maar het was de
zonde die scheiding bracht.

Wij mogen hieruit concluderen dat roepen tot God niet hetzelfde is als bekering. Het volk besefte
nog steeds niet wat het échte probleem was en dit moest hen eerst door de naamloze profeet
duidelijk gemaakt worden.

[15] Als ik de rijen langs zou gaan en u in de gelegenheid zou stellen om úw vraag aan God te stellen,
hoe zou deze dan luiden? Welke vraag zou u aan God willen stellen? Welke kreet leeft er in uw hart
die u naar God zou willen uitschreeuwen?

Klinkt er in uw vraag misschien wanhoop door over de situatie waarin u verkeert? Of honger naar
geestelijk voedsel, vanwege de dreiging van de boze machten om ons heen? Of is het eenzaamheid
omdat u zich door niemand gesteund voelt?

Of realiseert u zich dat al deze problemen ten diepste te maken hebben met onze relatie met God?
Dat wij NIET hongerig zijn, ons bedreigd en alleen voelen VANWEGE ONZE OMSTANDIGHEDEN,
MAAR vanwege het feit dat wij Hem uit het oog verloren zijn en niet meer weten wat het is om Hem
te dienen? Dan is dit misschien wat wij vandaag van de naamloze profeet mogen leren en roept hij
ook ONS op om te onderscheiden waarop het aankomt. Willen wij ons leven en ons lot écht aan Hem
toevertrouwen?

[16/17] Gelukkig heeft God het niet bij de naamloze profeet gelaten. Waar de mens in gebreke blijft,
komt Hij ons tegemoet, zoals Hij dat ook later doet in de persoon van de Here Jezus. Vanaf vers 11
lezen we over de roeping van Gideon. Lezen 11-14.

[18] In onze verbeelding is Gideon voor velen van ons een held. Maar daarvan zien we hier niet veel
terug. Want waar is hij mee bezig? Hij is bezig met het dorsen van de tarwe. Maar hij doet dit niet op
de dorsvloer, zoals gebruikelijk is, maar op een onverwachte plaats: in de wijnpers. En heel
veelzeggend staat er in de tekst dat hij dit deed “om ervoor te zorgen dat de Midjanieten de tarwe
niet zouden zien.” Gideon wilde niet dat zijn vijanden hem zouden zien en had zich daarom voor hen
verborgen.

Ook van het antwoord dat hij aan de Engel des Heren geeft, worden we niet erg vrolijk. “Als de Heer
ons werkelijk bijstaat, waarom overkomt ons dit dan allemaal?” Zo op het eerste oog komt deze
reactie exact overeen met de roep van het volk. Ook bij hem klinkt namelijk de vraag door waarom
dit alles heeft moeten gebeuren. Hij gedraagt zich niet anders dan de rest van het volk. Deze Gideon
is helemaal geen held!

[19] Wat moeten de woorden van de Engel hem merkwaardig in de oren hebben geklonken: ‘De
HERE zij met je, dappere krijgsman.’ En even verderop zegt de Engel: ‘Toon je moed en bevrijd Israël,
dat is mijn opdracht.’ Gideon kan niet begrijpen dat dit zo is en dat hij daarvoor de aangewezen
persoon zou zijn. Hij is helemaal geen held en is ook niet in de positie om een held te zijn.
[20]  Maar in vers 16 wordt duidelijk dat de aanspreektitel en de opdracht waarmee de Engel zich tot
hem richt, helemaal niets te maken hebben met wie hij is en wat hij kan: “Dat kun je omdat ik je
bijsta.” Het gaat er helemaal niet om of hij een held is, maar dat God een held is!

[21] Hoe zitten wij hier eigenlijk in? Hoe beoordelen wij een situatie waarin wij zijn terechtgekomen?

Zijn wij mensen die, net als Gideon hier, vooral op de vijand ziet en stiekem in de wijnpers zijn tarwe
staat te dorsen? Als de man die zijn talenten in de grond begraaft, omdat hij niet het risico wil lopen
dat hij kwijtraakt wat hij heeft.

Of zijn wij mensen die, zoals Gideon hier ook laat zien, vooral op zichzelf zien en vinden dat zij niet bij
machte zijn om verandering in de situatie te brengen? Als de man die de honderd drachme in een
doek bewaart uit angst voor zijn Heer die terugvordert wat hij niet heeft gegeven.

Zijn hier misschien mensen die zo’n hoge dunk van zichzelf hebben en denken dat zij wel degelijk in
staat zijn om Gods opdracht te volbrengen? Hoewel zij hier niet worden genoemd, worden zij hier
wel aangesproken. Want uiteindelijk blijkt het maar om één ding te gaan.

Het doet er niet toe hoe machtig onze vijand is. Het doet er niet toe hoe bekwaam wij al dan niet zijn.
Waar het om gaat, is dat de Here met ons is. Dan zijn wij dappere krijgslieden. Helden!

Gaat de Here met u? Gaat de Here met mij?

[22] Weet u, ook voor Gideon was dit de hamvraag: “Als de Here ons bijstaat…” ALS. Want misschien
kon dit wel eens niet zo zijn. Hier zien we iets in de houding van Gideon dat hem anders maakt dan
de rest van het volk. Het volk was boos op God omdat Hij niets deed, maar hij hield er rekening mee
dat God niets deed omdat Hij niet met hen was. Waarschijnlijk kon hij heel goed begrijpen dat God
het volk links had laten liggen en besefte hij heel goed dat men dit allemaal aan zichzelf te wijten
had.

En toen deed Gideon iets dat ons heel merkwaardig voorkomt.

[23] Gideon ging naar huis en maakte ondanks de grote schaarste een overvloedige maaltijd klaar en
bracht die aan de Engel. Wij kunnen alleen maar begrijpen wat er hier gebeurt, als we weten dat het
in het Oosten gebruikelijk was om alleen met vrienden en familie de maaltijd te nuttigen. Eten doe je
niet met iedereen. Daarvoor moet je een band hebben. Een band, een bond, een VERBOND. Gideon
wist dat als God de maaltijd met Hem zou willen gebruiken, Hij ook het verbond zou erkennen dat Hij
met zijn volk had gesloten. Eigenlijk stelde Gideon God met deze maaltijd op de proef.

Toen hij met de gerechten bij de Engel terugkeerde, vroeg deze hem om alles op een grote steen te
leggen, waarmee deze spijze eigenlijk tot een offer werd. Nadat Gideon het vleesnat erover
uitgegoten had, strekte de Engel zijn arm uit en raakte het vlees en de broden met zijn staf aan.
Plotseling schoot er een steekvlam uit de steen die al het voedsel verteerde. Gideon keek verschrikt
op en zag dat de Engel was verdwenen.

Hiermee had de Engel Gideon een bevestiging gegeven. God wilde de gemeenschap met zijn volk
herstellen. Hij had de maaltijd van Gideon genuttigd. Hij had zijn offer aanvaard. God wilde zich met
zijn volk verzoenen.

[24] Natuurlijk doet dit offer ons denken aan het offer van de Here Jezus. Hij heeft door zijn dood aan
het kruis het oordeel ondergaan en door Zijn opstanding kan God opnieuw maaltijd met ons houden.
In Christus wil Hij ónze God zijn. Hij wil ook óns bijstaan. Niet omdat wij dit verdienen of zelf mogelijk
maken, maar omdat Hij ons tegemoet is gekomen. In Openbaring 3 zegt de Here Jezus:  “Ik sta voor
de deur en klop aan. Als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal ik binnenkomen, en we zullen
samen eten, ik met hem en hij met mij.” Deze uitspraak is niet gericht tot ongelovigen, maar tot de
gemeente. Kennelijk waren er in deze gemeente nog vele deuren gesloten. Zijn wij bereid om de
deur van ons hart voor Hem te openen?

[25] Als we denken dat Gideon nu meteen de opdracht krijgt om de Midianieten te verslaan en het
volk te bevrijden, komen we bedrogen uit. Lezen 25-26.

Gideon’s eerste opdracht was het omverhalen van een altaar voor de Baäl en het omhouwen van een
gewijde paal. Deze opdracht laat duidelijk zien dat het God er niet om te doen was om de Israëlieten
van de Midianieten te bevrijden, maar dat de relatie met Zijn volk werd hersteld. Zij moesten alles uit
hun leven wegdoen wat deze relatie in de weg stond.

[26] Wat we hier ook zien, is dat God met Gideon een weg ging van groei, want zijn vertrouwen in
God was nog niet erg groot. Hij was nog steeds geen held. Schoorvoetend voldeed hij aan zijn
opdracht, maar uit angst om betrapt te worden, deed hij het niet overdag, maar ‘s nachts.

[27] Uiteindelijk werd Gideon als leider erkend en wist hij 32.000 man op de been te brengen om
tegen de Midianieten te strijden. Maar toch durfde Gideon de strijd niet met hen aan te gaan. Hij
bleef de Here om tekenen vragen.

[28] God ging met Gideon een weg van groei, waarin hij leerde om alleen op Hem te vertrouwen. Hij
moest bijna al zijn manschappen heenzenden. Uiteindelijk bleven er slechts 300 mannen over, die
mochten laten zien hoe God zijn volk van de Midianieten verloste. Niet op eigen kracht, maar alleen
omdat Hij erbij was!

[29] Afronding.

You might also like