Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 38

lOMoARcPSD|8713296

Handels en financiële verrichtingen SV 1

Handels- en financiële verrichtingen (Universiteit Gent)

Studocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit


Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)
lOMoARcPSD|8713296

HANDELS- EN
FINANCIËLE
VERRICHTING
EN
Maury Meessens

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

MODULE 1: HANDELSVERRICHTINGEN 2

1 WAAROM HANDEL? 2
1.1 HOE BEREIK JE DIT DOEL? 2
1.2 COMPARATIEVE KOSTENVOORDEEL 2
2 INCOTERMS 2
3 HANDELSDOCUMENTEN 3
3.1 COGNOSSEMENT OF CONNOSSEMENT 3
3.2 FACTUUR 3
4 BETALINGSTECHNIEKEN 3
4.1 DOCUMENTAIR INCASSO 3
4.2 DOCUMENTAIR KREDIET 3
5 FINANCIERINGSTECHNIEKEN 4
5.1 DISCONTOKREDIET 4
5.2 ACCEPTKREDIET 5
5.3 FACTORING 6
6 TECHNIEKEN VAN RISICO-INDEKKING 6
6.1 VALUTA 6
6.2 RENTE 11

MODULE 2: FINANCIËLE VERRICHTINGEN 15

1 FINANCIËLE MARKTEN 15
1.1 ALGEMEEN 15
1.2 PRIMAIRE EN SECUNDAIRE MARKTEN 15
1.3 GELD- EN KAPITAALMARKTEN 16
1.4 CONCRETE EN ABSTRACTE MARKTEN 16
1.5 PRIJSGEDREVEN EN ORDERGEDREVEN MARKTEN 16
2 OBLIGATIES 17
2.1 DEFINITIE 17
2.2 TECHNISCHE PARAMETERS 17
2.3 SOORTEN OBLIGATIES 18
2.4 PRIMAIRE MARKT 19
2.5 SECUNDAIRE MARKT 20
2.6 BEREKENING RENDEMENT 20
2.7 DETERMINANTEN RENDEMENT 22
2.8 GEWOGEN GEMIDDELDE LOOPTIJD OF DURATION 23
3 AANDELEN 25
3.1 BEPALING PRIJS AANDEEL 25
3.2 KAPITAALVERHOGING 26
3.3 DETERMINANTEN PRIJS AANDEEL 27
3.4 BEURSINDEXEN 29
3.5 WAARDERING VAN AANDELEN 31
3.6 RENDEMENT EN RISICO 32

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

Module 1: Handelsverrichtingen

Handelsverrichtingen = Verrichtingen van een onderneming die (buitenlandse) handel voert

1 Waarom handel?
Elke maatschappij kent de tegenstelling tussen de oneindigheid van behoeften enerzijds en de eindigheid
(= beperktheid) van de beschikbare middelen anderzijds
o Behoeften (= voedsel, kleding, woningen...): onbeperkt
Keuzes maken!
o Middelen (= arbeidskracht, kapitaal...): beperkt
→ DOEL: maximale hoeveelheid goederen bekomen

1.1 Hoe bereik je dit doel?


o Meer productiemiddelen (immigratie?)
o Technologische vooruitgang (betere machines)
o Arbeidsorganisatie wijzigen: arbeidsverdeling en specialisatie
Arbeidsverdeling en specialisatie
o Arbeidsverdeling en specialisatie betekent dat iedereen zich bekommert om één welbepaalde taak
o Arbeidsverdeling en specialisatie op basis van talenten
o Dit leidt tot productie van meer goederen
o AUTARKIE: gemeenschap waarbij iedereen in eigen behoeften voorziet
→ Door arbeidsverdeling en specialisatie hebben de individuele producenten een overschot van goederen die
ze ....produceren en een tekort aan andere goederen
→ Arbeidsverdeling leidt daarom tot de noodzaak om goederen te verhandelen (= nadeel)

1.2 Comparatieve kostenvoordeel


Een land kan een bepaald product goedkoper produceren dan een handelspartner (David Ricardo). Het principe dat
men op een bepaalde plaats beter is in de productie van een goed dan op een andere plaats, wordt het absoluut
kostenvoordeel genoemd (Adam Smith)
Het comparatieve kostenvoordeel kan toegepast worden op
o Individuen
o Bedrijven
o Landen
Voorbeeld
Brood Stoelen
Koen 4 2
Karen 8 1
Totaal (autarkie) 12 3
Totaal (specialisatie) 16 4
Als Karen zich specialiseert in brood, kan ze 16 broden per dag maken
Als Koen zich specialiseert in stoelen, kan hij 4 stoelen per dag maken
→ SPECIALISATIE LOONT
Nadeel
o Hoewel de principes van comparatief en absoluut kostenvoordeel betekenen dat het gehele land erop
vooruitgaat bij vrijhandel, geldt dit niet noodzakelijk voor groepen binnen een land
o Indien men werkt in een bedrijfstak die internationale concurrentie niet aankan en niet omgeschoold kan
worden, dan is er sprake van lokale nadelen

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

2 Incoterms

3 Handelsdocumenten
3.1 Cognossement of connossement
o De voorwaarden voor het vervoer over zee worden vastgelegd in deze vervoersovereenkomst
o Dit geeft de koper zekerheid dat de goederen onderweg zijn
o Het connossement heeft drie belangrijke functies
1. Het is een ontvangstbewijs: de kapitein verklaart dat hij de goederen heeft ontvangen aan boord
2. Het is een bewijs van een vervoersovereenkomst: de kapitein verklaart zich akkoord om de goederen
te vervoeren naar de loshaven binnen een bepaalde termijn
3. Het is een waardepapier: het geeft recht op aflevering van de erin vermelde goederen

3.2 Factuur
Een document dat een betalingsverplichting van een klant aan een leverancier weergeeft. Dit bevat ook een
omschrijving van goederen naar soort, hoeveelheid, gewicht, kwaliteit, prijs,... Het geeft de koper zekerheid omtrent
wat er wordt geleverd tegen welke prijs

4 Betalingstechnieken
Bij internationale handel is er vaak een gebrek aan vertrouwen tussen koper en verkoper
o De verkoper wenst een voorafbetaling (= zekerheid omtrent de betaling voor hij goederen verzendt)
o De koper wenst een achterafbetaling (= zekerheid dat de goederen conform zijn aan zijn bestelling)

Oplossing: Er zijn een aantal technieken ontwikkeld die proberen beide verlangens maximaal in te vullen. Deze
technieken maken gebruik van virtuele levering: de goederen worden nog niet
geleverd, maar wel de documenten die de goederen vertegenwoordigen
o CONNOSSEMENT
o FACTUUR

4.1 Documentair incasso


Iedere exportzending gaat gepaard met een aantal documenten. Deze vertegenwoordigen vaak de
beschikkingsmacht over de goederen. Deze kunnen het risico verkleinen als de exporteur en de importeur niet
geregeld zaken met elkaar doen. Hij zendt de documenten naar zijn bank, die het bedrag moeten incasseren
1. De importeur en de exporteur zullen een handelscontract afsluiten
2. De goederen worden verzonden
3. Een connossement wordt opgesteld
4. De exporteur verzamelt alle documenten en stuurt deze met een opdracht tot incassering aan zijn bank
5. De bank van de exporteur geeft dit door aan de bank van de importeur
6. De bank van de importeur geeft dit door aan de importeur zelf
7. De importeur maakt geld over naar zijn bank
8. De bank van de importeur zal dit geld overmaken naar de bank van
de exporteur
9. De bank van de exporteur geeft dit geld nu aan de exporteur zelf
10. De importeur bezorgt de documenten aan de kapitein
11. De kapitein geeft de goederen aan de importeur

→ Voordeel voor de verkoper: de verkoper krijgt geld vooraleer goederen bij koper worden geleverd
→ Voordeel voor de koper: de koper weet zeker dat verkoper zijn verplichtingen is nagekomen

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

→ Nadeel voor de verkoper: de koper kan de goederen (documenten) weigeren, maar de goederen zijn op dat
....moment al verzonden  dit wordt duur voor de verkoper, want die moet zijn goederen terughalen (maar kan
....opgelost worden door een documentair krediet)

4.2 Documentair krediet


De bank van de koper garandeert dat de verkoper zal betaald worden als hij kan aantonen dat hij al zijn
verplichtingen is nagekomen.
Dit bewijs wordt geleverd door de documenten. Er is dus een betalingsbelofte van de bank van de koper + een blijk
van vertrouwen van de bank.
1. De exporteur sluit een contract af met zijn afnemer, waarin hij overeenkomt dat een documentair krediet als
betalingsmiddel zal worden gebruikt
2. De importeur geeft zijn bank de opdracht om een documentair krediet op te stellen
3. De bank van de afnemer stuurt het documentair krediet naar de bank van de exporteur
4. De exporteur controleert dat het documentair krediet overeenkomt met het contract
5. Levering van de goederen
6. De kapitein stuurt het connossement naar de exporteur
7. De exporteur de voorgeschreven documenten aan zijn bank
8. De bank betaalt de exporteur uit als alle documenten in orde zijn
9. De bank van de exporteur stuurt de documenten naar de bank van de afnemer
10. De bank van de importeur betaald aan de bank van de
exporteur (risico: wat als 12 niet doorgaat?)
11. De bank van de importeur stuurt de documenten op dat
de betaling gebeurd is
12. De importeur betaald aan zijn bank
13. De importeur stuurt de documenten op naar de kapitein
14. De kapitein levert de goederen aan de importeur

5 Financieringstechnieken
Het tijdstip van de betaling heeft niet alleen impact op hoeveel risico men loopt, maar ook op nood aan financiering
o Voorafbetaling: Koper komt potentieel in problemen doordat hij geld moet betalen waarvan hij pas later de
opbrengsten van krijgt. Daardoor kan hij nood hebben aan krediet.
o Achterafbetaling: Verkoper komt potentieel in problemen omdat hij nog lang moet wachten op geld dat hij
misschien al nodig heeft om bv. leveranciers te betalen. Daardoor kan krediet nodig zijn.
Er zijn een aantal financieringstechnieken ontwikkeld die proberen in beide gevallen het probleem op te vangen...

5.1 Discontokrediet
Er wordt gebruik gemaakt van een discontoverrichting. Dit wordt gekenmerkt door het verdisconteren (= verkopen)
van een wissel voor zijn vervaldag aan de bank. Er bestaan 2 soorten discontokrediet.
Cedentendiscontokrediet (= cliëntendiscontokrediet = klantendiscontokrediet)
Krediet aangevraagd door de leverancier (= verkoper) bij zijn bank.
o De leverancier gaf dus uitstel van betaling aan de koper
o De leverancier draagt kredietkosten

De verkoper en koper sluiten een handelstransactie waarbij de


verkoper betalingsuitstel toestaat. Dit uitstel wordt
vertegenwoordigd door een wissel. De verkoper verdisconteert de
wissel en de bank zal de contante waarde (= nominale waarde -
discontokosten) van de wissel uitbetalen aan de verkoper. De
discontokosten vallen dus ten laste van de verkoper.

Leveranciersdiscontokrediet
Krediet aangevraagd door de koper bij zijn bank
o De koper moet onmiddellijk betalen
4

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

o De verkoper heeft de macht


De verkoper en koper sluiten een handelstransactie waarbij de
verkoper onmiddellijke betaling vereist. De verkoper verdisconteert
de wissel en de bank (van de KOPER) zal de nominale waarde
uitbetalen aan de verkoper. De discontokosten vallen dus ten laste
van de koper. De bank zal op de vervaldag van de wissel deze
aanbieden aan de koper die de nominale waarde van de wissel
betaalt aan de bank.

5.2 Acceptkrediet
Het is niet altijd mogelijk om in het internationale handelsverkeer gebruik te maken van een discontokrediet
Verklaring: De koper en verkoper moeten bereid zijn een wissel te gebruiken bij de handelstransactie. Bij een
cedentendiscontokrediet loopt de bank een risico op de buitenlandse koper, die geen klant is.
OPLOSSING: ACCEPTKREDIET!
o De bank verbindt zich ertoe om voor een maximaal bedrag en voor een bepaalde periode wisselbrieven of
bankaccepten die de kredietnemer (= de klant) op haar trekt, te accepteren en deze vervolgens te
verdisconteren. De kredietnemer verbindt zich ertoe de bank terug te betalen op de vervaldag.
o Verschil met discontokrediet: de bank is hier de betrokkene van de wissel en accepteert de wissel. Bij een
discontokrediet is het de koper die de betrokkene is en accepteert.
Bankaccept (= wisselbrief) Wissel getrokken op en geaccepteerd door bank, mits voorafgaand kredietakkoord.
Het is een wissel getrokken op basis van een handelstransactie met het buitenland.
Acceptkrediet Voorschot van bank op basis van verdiscontering van bankaccept

Er bestaan twee soorten acceptkrediet


Exporteurs-acceptkrediet
o Gebaseerd op een exportverrichting
o Exporteur geeft betalingsuitstel
o Exporteur is kredietnemer en draagt kosten krediet
o Looptijd krediet = betalingsuitstel (= looptijd wissel)
o De koper heeft de macht

(1) en (2) gebeuren onmiddellijk. De


kredietnemer heeft de toestemming om
voor een vooraf bepaald bedrag
wisselbrieven te trekken op zijn bankier.
De bankier accepteert de getrokken
wisselbrieven die betrekking hebben op
de geëxporteerde goederen. De
wisselbrieven kunnen gemakkelijk
gemobiliseerd worden (= de bankier kan
ze erna verkopen)

(1) wissel (2) contante waarde (4) nominale waarde

koper wissel

Importeurs-acceptkrediet
o Gebaseerd op een importverrichting
o Koper betaalt contant aan leverancier
o Importeur is kredietnemer en draagt kosten krediet
o Verkoper heeft de macht

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

(1), (2) en (3) gebeuren onmiddelijk, (4) met


uitstel. De kredietnemer heeft de toestemming
om voor een vooraf bepaald bedrag
wisselbrieven te trekken op zijn bankier. Het
verschil met het export-acceptkrediet is dat de
kredietnemer hier de importeur is. De bankier
accepteert de getrokken wisselbrieven die
betrekking hebben op ingevoerde goederen.
Voordeel: makkelijk mobiliseerbaar

(1) wissel (2) contante waarde (4) nominale waarde

koper wissel
5.3 Factoring
Dit is eveneens een korte termijn financieringsvorm en kan gedefinieerd worden als een overeenkomst waarbij een
leverancier zich ertoe verbindt aan een factor (= gespecialiseerde vennootschap) schuldvorderingen (= facturen) op
zijn debiteuren over te dragen en het geheel of een deel te betalen waarvan hij de overdracht heeft aanvaard.
Functies
1. Overname van de debiteurenadministratie
2. Overname van het kredietrisico
3. Financiering van de handelsvordering
Kenmerken
o Leverancier geeft betalingsuitstel
o Leverancier verkoopt facturen aan factor
o Niet specifiek voor export
o Twee varianten: zonder en met verhaal
5.3.1.1 Factoring zonder verhaal
Het voorschot dat de factor betaalt aan de leverancier is het
bedrag van de factuur – alle kosten. De leverancier is 100%
zeker dat hij zijn geld terugkrijgt, de factor kan zijn geld niet
meer terugeisen. Dit is positief voor de leverancier, maar is
heel duur om aan te gaan.
5.3.1.2 Factoring met verhaal
Hierbij kan de factor proberen het verlies te recupereren (van
puntje 4) bij de leverancier als er wanbetaling plaatsvindt van de koper (geen betaling). Dit is nadelig voor de
leverancier, maar word het vaakst aangegaan.

6 Technieken van risico-indekking


Ondernemen is gelijk aan risico nemen
o Verandering van de wisselkoersen
o Risico dat rentevoeten ongunstig ontwikkelen
o Verandering van prijs van de grondstoffen die je gebruikt
Hieronder bespreken we enkele technieken en instrumenten waarmee een onderneming zich kan indekken tegen
wisselkoersschommelingen en dus tegen renteveranderingen

6.1 Valuta
Termijncontract
o Volledige bescherming tegen ongunstige koersontwikkeling
o Een hoeveelheid valuta wordt tegen een nu al afgesproken koers (= termijnkoers) gekocht

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

6.1.1.1 Voorbeeld: Belgische importeur = X import


Handelscontract: → goederen kopen op 01/04
→ 100 000 $
→ $ betalen op 01/07 (= positief: 3 maanden betalingsuitstel)
Risico
o Stijging dollar tussen 01/04 en 01/07 (bv. 1$ stijgt van €1.10 naar €1.20)
o Te betalen bedrag in € stijgt van 110 000 naar 120 000
Oplossing
o 100 000 $ nu al kopen, dan maakt het niet uit of de dollar stijgt of niet
o Nadeel: je zit dan 3 maanden met die 100 000 $

BESTE OPLOSSING = TERMIJNCONTRACT


→ 100 000 $ kopen
→ Aangaan op 01/04
→ Afhandelen op 01/07
→ Koers $/€ vast op 01/04
OPMERKING: TERMIJNKOERS → datum vastlegging koers valt vroeger dan afhandeling
CONTANTKOERS → datum vastlegging koers = datum afhandeling

BEREKENING TERMIJNKOERS
o X import koopt bij de bank op 01/04 100 000 $ te leveren en betalen op 01/07 op de 01/04 afgesproken prijs
o Bank koopt contact 100 000 $ en betaalt in € tegen de koers 1 $ = € 1,10 (contantkoers)
o Bank betaalt dus €110 000 voor 100 000 $
o Bank moet € lenen voor 3 maand om $ te kunnen kopen tegen bv. 3%
o Bank belegt $ voor 3 maanden tegen bv. 5% want moet deze maar opleveren op 01/07
→ Per gekochte $ wint de bank dus 2% (5% - 3%)
→ Bank zal per $ op termijn dus minder vragen dan de contantkoers
→ Termijnkoers per $ zal lager zijn dan de contantkoers want i $ > i €
→ Disagio van $ t.o.v. € = contantkoers $/€ 1.10 x 2% x 3/12 maand = $/€ O,0055

Termijnkoers is dus contantkoers – disagio


o $/€ 1,10 - $/€ 0,0055 = $/€ 1,0945
o Termijnkoers < contantkoers want i vreemde munt $ > i euro
o Op 1/07 ontvangt X import van de bank 100 000 $ tegen betaling van €109 450
→ 100 000 $ x $/€ 1,0945 = €109 450

WAT KAN ER GEBEUREN OP 01/07? (winst / verlies)

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

Stel contantkoers op 01/07: 1 $ = €1,20 Stel contantkoers op 01/07: 1 $ = €1


o Termijncontract: €109 450 betalen o Termijncontract: €109 450 betalen
o Geen termijncontract: €120 000 betalen o Geen termijncontract: €100 000 betalen

6.1.1.2 Voorbeeld Belgische exporteur = Z export


Handelscontract: → goederen verkopen op 01/04
→ 100 000 $
→ $ ontvangen op 01/07 (= geld ontvangen met 3 maand uitstel)
Risico
o Daling dollar tussen 01/04 en 01/07 (bv. 1$ daalt van €1,10 naar €1)
o Te ontvangen bedrag in € daalt van 110 000 naar 100 000

BESTE OPLOSSING = TERMIJNCONTRACT


→ 100 000 $ verkopen
→ Aangaan op 01/04
→ Afhandelen op 01/07
→ Koers $/€ vast op 01/04

BEREKENING TERMIJNKOERS
o Z export verkoopt aan de bank op 01/04 100 000 $ te leveren en betalen op 01/07 tegen de 01/04
afgesproken prijs
o Bank verkoopt contact 100 000 $ en ontvangt in € tegen de koers 1 $ = € 1,10 (contantkoers)
o Bank ontvangt dus €110 000 voor 100 000 $
o Bank moet de contant verkochte $ voor 3 maand lenen tegen bv. 5%

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

→ KOST: rentelast: 100 000 $ x 5% x 3/12 = 1250 $


o Bank belegt $ voor 3 maanden tegen bv. 3% want moet deze maar opleveren op 01/07
→ Per gekochte $ verliest de bank dus 2% (5% - 3%)
→ Bank zal per $ op termijn dus minder betalen dan de contantkoers
→ Termijnkoers per $ zal lager zijn dan de contantkoers want i $ > i €
→ Disagio van $ t.o.v. € = contantkoers $/€ 1.10 x 2% x 3/12 maand = $/€ O,0055

Termijnkoers is dus contantkoers – disagio


o $/€ 1,10 - $/€ 0,0055 = $/€ 1,0945
o Termijnkoers < contantkoers want i vreemde munt $ > i euro
o Op 1/07 betaalt Z export aan de bank 100 000 $ en ontvangt hiervoor €109 450
→ 100 000 $ x $/€ 1,0945 = €109 450

WAT KAN ER GEBEUREN OP 01/07? (winst / verlies)


Stel contantkoers op 01/07: 1 $ = €1,20 Stel contantkoers op 01/07: 1 $ = €1
o Termijncontract: €109 450 ontvangen o Termijncontract: €109 450 ontvangen
o Geen termijncontract: €120 000 ontvangen o Geen termijncontract: €100 000 ontvangen

Optie
Dit is een contract tussen een koper en schrijver (= verkoper), waarbij ...
o De koper het recht koopt om op een bepaalde datum (expiratiedatum) een bepaalde hoeveelheid vreemde
valuta’s te kopen (call-optie) of te verkopen (put-optie) tegen een nu al vastgestelde koers (uitoefenprijs)
o De schrijver de plicht op zich neemt om op de expiratiedatum de afgesproken hoeveelheid vreemde valuta’s
te verkopen (call-optie) of te kopen (put-optie)
De koper beschermt zich tegen een ongunstige koersontwikkeling en betaalt daarvoor een premie aan de schrijver.
Een optie is niet gratis (in tegenstelling tot een termijncontract). De premie wordt opgebouwd a.d.h.v. 3 waarden
Uitoefenprijs Hoe aantrekkelijker de uitoefenprijs, hoe hoger de premie. Een aantrekkelijke uitoefenprijs is een
lage prijs voor een call-optie en een hoge prijs voor een put-optie
Looptijd Een langere periode geeft meer mogelijkheden tot risico. De premie neemt dus toe wanneer de
looptijd stijgt.
Volatiliteit Hoe beweeglijker de koers is, hoe een hogere volatiliteit. De premie zal oplopen naarmate de
volatiliteit groter is, omdat het risico dan groter is.

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

6.1.1.3 Call-optie (= recht om een valuta te kopen tegen een bepaalde uitoefenprijs)
6.1.1.3.1 Voorbeeld Belgische importeur = X import
o Een call-optie is een recht (en dus geen plicht)
o Daarom is het interessanter dan een termijncontract (is wel een plicht)
o Daarom is call-optie niet gratis – X import betaalt een premie, bv. €1000

X import koopt $/€-call-optie


o 100 000 $ kopen (door € te verkopen)
o Uitoefenprijs = bv. $/€1,12

Wat kan gebeuren op 01/07?


1. $/€-call-optie is in-the-money bij een contantkoers (dd. 01/07) van bv. 1 $ = € 1,20
→ Importeur zal recht uitoefenen om $ te kopen tegen € tegen de uitoefenprijs
→ 100 000 $ x 1,12 $/€ = €112 000
→ Indien geen optie: 100 000 $ x 1,20 $/€ = €120 000

RESULTAAT: uitoefenen optie = €112 000


Te betalen premie = + €1 000
-----------------
€113 000

Koers betaald voor een $ is dus $/€ 1,13


2. $/€-call-optie is out-of-the-money bij een contantkoers (dd. 01/07) van bv. 1 $ = € 1,04
→ Importeur zal recht niet uitoefenen en $ aankopen op de contantmarkt (01/07)
→ 100 000 $ x 1,04 $/€ = €104 000
→ Indien geen optie: 100 000 $ x 1,04 $/€ = €104 000

RESULTAAT: niet-uitoefenen optie = €104 000


Te betalen premie = + €1 000
-----------------
€105 000

Koers betaald voor een $ is dus $/€ 1,05

6.1.1.4 Put-optie (= recht om een valuta te


verkopen tegen een bepaalde
uitoefenprijs)
6.1.1.4.1 Voorbeeld Belgische exporteur = Z export
o Een put-optie is een recht (en dus geen plicht)
o Daarom is het interessanter dan een termijncontract (is wel een plicht)
o Daarom is call-optie niet gratis – Z export betaalt een premie, bv. €1000
Z export koopt $/€-put-optie
o 100 000 $ verkopen (en € verkopen)
o Uitoefenprijs = bv. $/€1,12
Wat kan gebeuren op 01/07?
1. $/€-put-optie is in-the-money bij een contantkoers (dd. 01/07) van bv. 1 $ = € 1,04
→ Exporteur zal recht uitoefenen om $ te verkopen tegen € tegen de uitoefenkoers
→ 100 000 $ x 1,12 $/€ = €112 000
→ Indien geen optie: 100 000 $ x 1,04 $/€ = €104 000

10

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

RESULTAAT: uitoefenen optie = €112 000


Te betalen premie = - €1 000
-----------------
€111 000

Koers ontvangen voor een $ is dus $/€ 1,11


2. $/€-call-optie is out-of-the-money bij een contantkoers (dd. 01/07) van bv. 1 $ = € 1,20
→ Exporteur zal recht niet uitoefenen en $ verkopen op de contantmarkt (01/07)
→ 100 000 $ x 1,20 $/€ = €120 000
→ Indien geen optie: 100 000 $ x 1,20 $/€ = €120 000

RESULTAAT: niet-uitoefenen optie = €120 000


Te betalen premie = - €1 000
-----------------
€119 000

Koers ontvangen voor een $ is dus $/€ 1,19

6.2 Rente
Ondernemingen die in de toekomst geld te kort hebben, willen zich indekken tegen een mogelijke rentestijging.
Ondernemingen met geld op overschot, willen zich indekken tegen een mogelijke rentedaling. We bespreken dus 2
technieken: een termijncontract en een optie.
Termijncontract
6.2.1.1 Voorbeeld Belgische onderneming = X Leen
Handelscontract: → Datum: 01/04
→ Leverancier te betalen op 01/07
→ Klant betaalt op 01/10 = kastekort tussen 01/07 en 01/10
= banklening tussen 01/07 en 01/10
Risico
o Stijging rente tussen 01/04 en 01/07
o Bijvoorbeeld: rente stijgt van 1% tot 2% = te betalen rente stijgt van 100 000 x 1% x ¼ tot
100 000 x 2% x ¼ = stijging met €250
Oplossing
11

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

o Termijncontract afsluiten om je te beschermen tegen stijging van de rente


o FORWARD RATE AGREEMENT (FRA)

BESTE OPLOSSING = TERMIJNCONTRACT


→ 100 000 € lenen
→ Aangaan op 01/04
→ Lening opnemen op 01/07
→ Lening terugbetalen op 01/10
→ Rente vast op 01/04 (bijvoorbeeld 1%)

Wat kan er gebeuren op 01/07?


1. Stel rente (dd. 01/07) = 2%
→ Wel termijncontract: te betalen rente = €250 (100 000 x 1% x ¼)
→ Geen termijncontract: te betalen rente = €500 (100 000 x 2% x ¼)
Winst door termijncontract = €250
2. Stel rente (dd. 01/07) = 0,5%
→ Wel termijncontract: te betalen rente = €250 (100 000 x 1% x ¼)
→ Geen termijncontract: te betalen rente = €125 (100 000 x 0,5% x ¼)
Verlies door termijncontract = €125

6.2.1.2 Voorbeeld
Belgische onderneming = X Beleg
Handelscontract: → Datum: 01/04
→ Leverancier te betalen op 01/10
→ Klant betaalt op 01/07 = kasoverschot tussen 01/07 en 01/10
= belegging tussen 01/07 en 01/10
Risico
o Daling rente tussen 01/04 en 01/07
o Bijvoorbeeld: rente daalt van 1% tot 0,5% = te ontvangen rente daalt van 100 000 x 1% x ¼ tot
100 000 x 0,5% x ¼ = stijging met €125
Oplossing
o Termijncontract afsluiten om je te beschermen tegen daling van de rente
o FORWARD RATE AGREEMENT (FRA)

BESTE OPLOSSING = TERMIJNCONTRACT


12

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

→ 100 000 € beleggen


→ Aangaan op 01/04
→ Begin belegging op 01/07
→ Einde belegging op 01/10
→ Rente vast op 01/04 (bijvoorbeeld 1%)

Wat kan er gebeuren op 01/07?


1. Stel rente (dd. 01/07) = 0,5%
→ Wel termijncontract: te ontvangen rente = €250 (100 000 x 1% x ¼)
→ Geen termijncontract: te ontvangen rente = €125 (100 000 x 0,5% x ¼)
Winst door termijncontract = €125
2. Stel rente (dd. 01/07) = 2%
→ Wel termijncontract: te ontvangen rente = €250 (100 000 x 1% x ¼)
→ Geen termijncontract: te ontvangen rente = €500 (100 000 x 2% x ¼)
Verlies door termijncontract = €250

Voordeel rente-termijncontract
o Risico-indekking = X Leen: stijging rente van 1% naar 2%
= X Beleg: daling rente van 1% naar 0,5%
Nadeel rente-termijncontract
o Niet kunnen profiteren van gunstige rente = X Leen: daling rente van 1% naar 0,5%
= X Beleg: stijging rente van 1% naar 2%
 OPLOSSING: optie
Optie
Dit is een contract tussen een koper en schrijver (= verkoper), waarbij ...
o De koper het recht koopt op een maximaal te betalen rente (= rentecap) of minimaal te ontvangen rente
(= rentefloor) op een afgesproken datum. De koper betaalt hiervoor een premie aan de schrijver.
o De schrijver heeft de plicht op de afgesproken datum het verschil tussen de afgesproken rente en de
vastgestelde marktrente (meestal Euribor) uit te keren aan de koper.
o De koper van een rentecap is meestal een onderneming die geld wil lenen tegen zo laag mogelijke rente. Wil
zich beschermen tegen een rentestijging
o De koper van een rentefloor is meestal een onderneming die geld wil investeren tegen een zo hoog
mogelijke rente. Wil zich beschermen tegen een rentedaling
o De schrijver van een renteoptie is meestal de bank

13

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

6.2.1.3 Call-optie (= recht om een som geld te lenen tegen een bepaalde rente)
6.2.1.3.1 Voorbeeld Belgische onderneming = X Leen
o Een call-optie is een recht (en dus geen plicht)
o Daarom is het interessanter dan een termijncontract (is wel een plicht)
o Daarom is call-optie niet gratis – X import betaalt een premie, bv. €50

X Leen koopt rente-call-optie


o 100 000 € lenen
o Uitoefenrente = bv. 1%

Wat kan gebeuren op 01/07?


1. Rente-call-optie is in-the-money bij een rente (dd. 01/07) van bv. 2%
→ X leen zal recht uitoefenen om € 100 000 te lenen tegen de uitoefenrente 1%
→ 100 000 € x 1% x ¼ = €250
→ Indien geen optie: 100 000 € x 2% x ¼ = €50

RESULTAAT: uitoefenen optie = €250


Te betalen premie = + €50
-----------------
€300

Winst door optie: €200


2. Rente-call-optie is out-of-the-money bij een rente (dd. 01/07) van bv. 0,5%
→ X leen zal recht niet uitoefenen om € 100 000 lenen tegen de contantrente 0,5%
→ 100 000 € x 0,5% x ¼ = €125
→ Indien geen optie: 100 000 € x 0,5% x ¼ = €125

RESULTAAT: uitoefenen optie = €125


Te betalen premie = + €50
-----------------
€175

Verlies door optie: €50

6.2.1.4 Put-optie
6.2.1.4.1 Voorbeeld Belgische onderneming = X Beleg
o Een put-optie is een recht (en dus geen plicht)
o Daarom is het interessanter dan een termijncontract (is wel een plicht)
o Daarom is call-optie niet gratis – Z export betaalt een premie, bv. €50

X Beleg koopt rente-put-optie


o 100 000 € beleggen
o Uitoefenrente = bv. 1%

Wat kan gebeuren op 01/07?

14

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

1. Rente-put-optie is in-the-money bij een rente (dd. 01/07) van bv. 0,5%
→ X Beleg zal recht uitoefenen om € 100 000 te beleggen tegen de uitoefenrente 1%
→ 100 000 € x 1% x ¼ = €250
→ Indien geen optie: 100 000 € x 0,5% x ¼ = €125

RESULTAAT: uitoefenen optie = €250


Te betalen premie = - €50
-----------------
€200

Winst door optie: €75


2. Rente-put-optie is out-of-the-money bij een rente (dd. 01/07) van bv. 2%
→ X Beleg zal recht niet uitoefenen om € 100 000 beleggen tegen de contantrente 2%
→ 100 000 € x 2% x ¼ = €500
→ Indien geen optie: 100 000 € x 2% x ¼ = €500

RESULTAAT: uitoefenen optie = €500


Te betalen premie = - €50
-----------------
€450

Verlies door optie: €50

Module 2: Financiële verrichtingen

Financiële verrichtingen = Verrichtingen van een onderneming om zich te financieren

15

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

1 Financiële markten
1.1 Algemeen
Financiële markten (of beurzen) zijn markten waar financiële activa worden verhandeld. Financiële activa zijn activa
die een waardereserve vertegenwoordigen.
o Geld, aandelen, obligaties, deelbewijzen van ICB’s, bankaccepten, schatkistcertificaten, ...
o Alle financiële activa (behalve geld) zijn onderhevig aan een koersrisico

Spaaroverschotten
Institutionele en particuliere → BELEGGEN
beleggers

FINANCIËLE MARKT

OBLIGATIES AANDELEN

Bedrijven + Overheid → FINANCIEREN


Spaartekorten

De overheid financiert zich enkel via vreemd vermogen. Een bedrijf ofwel via vreemd of eigen vermogen
o Het gebruik van vreemd vermogen = schulden aangaan bij derden
o Als deze schulden worden aangegaan bij financiële instellingen, dan is er sprake van intermediatie
 Als banken investeringen financieren via investeringskrediet
 Als banken bedrijfskapitaal voorschieten via kaskredieten of vaste voorschotten
o Financiële instellingen zullen vaak middelgrote en grote ondernemingen begeleiden die obligaties willen
uitgeven (langlopend schuldpapier) of commercieel papier willen plaatsen (kortlopend schuldpapier)
Het gebruik van eigen vermogen refereert niet naar het aangaan van schulden
o Het dient niet tegen een bepaalde datum terug te worden betaald
o Investeringsprojecten kunnen gefinancierd worden door
 Extra aandelen uit te geven (kapitaalverhoging)
 Reserves aan te wenden (autofinanciering)
o Niet-beursgenoteerde KMO’s kunnen kapitaal uitbreiden door aandelen te slijten aan hun bestaande
aandeelhouders, vennoten, klanten, werknemers, ...
o Beursgenoteerde ondernemingen kunnen via de beurs op zoek gaan

1.2 Primaire en secundaire markten


o Primaire markt: hier ontstaat financiële activa en word het in de omloop gebracht (bv. emissies van
obligaties, aandelen en andere activa)
o Secundaire markt: vooraf uitgegeven effecten worden doorverkocht (bv. aandelen of obligaties)
o Typerend: de activa kan verkocht worden voor de voorziene vervaldag tegen de koers die op de
secundaire markt tot stand komt
Op een ruime secundaire markt zal een aankoop of verkoop van een pakket aandelen geen sterke koerswijziging
uitlokken. Nauwe marges tussen de aan- en verkoopprijzen zorgen ervoor dat ze een hoge graad van liquiditeit
hebben.

emissie

16

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

t=0 verhandeling
o Primaire markt o Secundaire markt
o Gebeurt op 1 dag o Blijft hier tot de eindvervaldag van de (hier in
voorbeeld obligatie) bereikt is
1.3 Geld- en kapitaalmarkten
Geldmarkt Kapitaalmarkt
Alle transacties die betrekking hebben op financiële vaste Alle transacties die betrekking hebben op financiële
activa met een restlooptijd korter/ gelijk aan 1 jaar activa met een restlooptijd langer dan 1 jaar
o Termijnbeleggingen o Verhandeling van obligaties bij emissie
o Zichttegoeden (gelden op zichtrekening) o Verhandeling van kasbons met loopduur van
o Spaartegoeden meer dan 1 jaar
o Obligaties zullen altijd verhuizen van de o Aankoop van aandelen
kapitaalmarkt naar de geldmarkt wanneer de
restlooptijd kleiner wordt dan 1 jaar

1.4 Concrete en abstracte markten


Concrete markten Abstracte markten
Verhandelingsplatformen die fysiek waarneembaar zijn. De communicatie loopt volledig virtueel. Vloerhandel
Er vindt nog VLOERHANDEL plaats is al lang verleden tijd
o Ingegeven orders worden doorgeseind naar o Orders worden elektronisch doorgegeven
beeldschermen op de beurs o Het beursgebouw wordt een elektronisch
o Via open outcry worden de transacties tradingsysteem
afgehandeld: handelaars roepen/ maken gebaren

1.5 Prijsgedreven en ordergedreven markten


Prijsgedreven markt Ordergedreven markt
Er is sprake van intermediatie van marktmakers Er komt slechts 1 koers tot stand,
o Gespecialiseerde tussenpersonen die het gevolg is van de toepassing
o Afficheren continu koeren en werken transacties af van het verwerkingsalgoritme van
o Per effect worden 2 koersen genoteerd het elektronisch orderboek. De prijs
 Biedkoers: prijs waartegen marktmaker effecten wil kopen is volledig afhankelijk van de vraag
 Laatkoers: prijs waartegen marktmaker zelf de effecten wil verkopen en het aanbod van effecten op de
Het verschil tussen deze 2 koersen = de spread (= de vergoeding voor de markt. Er is dus geen prijszetting
tussenkomst van de marktmaker) door een marktmaker.

 30 123, 5 = uitgaven van


........marktmaker (400 x
25,10) + ........ (200 x
24,70) + (300 x 24,80)
........+ (310 x 24,85)
 29757 = inkomsten van
........marktmaker (100 x
25,30) + ........ (400 x
24,90) + (350 x 25) + ........
(340 x 25,05)

CONCLUSIE
o De marktmaker heeft verlies gemaakt van 366,5 want uitgaven > inkomsten
o Hij maakt verlies doordat hij 20 aandelen heeft verworven
o Inzake cash geld is hij achteruitgegaan
o Zolang hij later zijn aandelen kan verkopen tegen min. 18,325 (366,5 / 20) gaat hij winst maken

17

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

2 Obligaties
2.1 Definitie
Een obligatie is een lange termijn schuldvordering op een emittent die de belegger een ‘vooraf vastgelegde’ (je
weet nooit wat er kan gebeuren) opbrengst garandeert

2.2 Technische parameters

2.2.1 Naam van de emittent


Dit is het allerbelangrijkste. Aan de emittent zal je geld
uitlenen als belegger.
2.2.2 Bedrag van de emissie
Bijvoorbeeld bij staatbons op 5 jaar:
 Nominale waarde = 1000 EUR
 Totaal aantal beleggers = 500 000
 Bedrag van de emissie = 500 000 000 EUR
2.2.3 Nominale waarde
2.2.4 Nominale rente
De rente die op de obligatie vermeld staat

2.2.5 Looptijd van het effect


o De meerderheid van effecten hebben een beperkte loopduur, afhankelijk van het continent waar ze
uitgegeven worden. In België is dit gemiddeld 5 à 10 jaar
o Effecten die een oneindige looptijd hebben zijn consols of perpetuals (komen vooral voor in VK)
o Obligaties kunnen voorzien zijn van tussentijdse vervaldagen
 Gunstig voor de belegger die zijn inleg sneller kan recupereren
 Als de marktrente gestegen is kan men meer inleggen
 Geeft een bepaalde flexibiliteit
Obligaties kunnen op 3 manieren vroegtijdig afgelost worden
1. Via lottrekking
2. Via het inkopen van de obligaties op de beurs
3. Via het voorzien van een call- of put-clausule op de mantel van het effect
 Call: op verzoek van de emittent bij rentedaling
 Put: op verzoek van de belegger bij rentestijging
2.2.6 Verschijningsvorm
Gedematerialiseerd Gematerialiseerd
o Obligaties worden niet fysiek geleverd o Obligaties worden effectief fysiek geleverd
o Eigendom wordt geregistreerd via een o De belegger krijgt de effecten fysiek in handen
effectenrekening
De wet van 14 december 2005 heeft het bestaan van gematerialiseerde effecten afgeschaft
2.2.7 Coupondatum
2.2.8 Uitgifteprijs
Dit is een % van de nominale waarde
o Boven pari: meer dan 100%
o A pari: 100%
o Onder pari: minder dan 100%

18

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

2.3 Soorten obligaties


Standaard-obligaties
Deze obligaties worden gekenmerkt door een aantal standaard-eigenschappen
1. VASTE EN POSITIEVE RENTE
Ci = Cj en > 0 (i en j mogen alle getalen zijn maar de gelijkheid moet altijd blijven gelden)
 C1 = C2 = C3 = C4 = ...
 Alle coupons moeten dus gelijk zijn

I (= investering) C1 C2 C3 C4 C5 + C (capital = nom. w)


e
aankoop obligatie (= coupon na 1 jaar)

Nul-coupon obligaties of zero bonds


o Deze obligaties worden ver onder pari uitgegeven
o Je moet geen roerende voorheffing betalen en er is geen herbeleggingsrisico
o De vaste rente bedraagt 0%
Variabele-rente obligatie (= FRN: Floating rate notes)
o Obligaties die worden uitgegeven met een variabele rentevoet
o De rentevoet is meestal een functie van de marktrente op korte termijn
Geïndexeerde obligatie
o Obligaties waarbij de rentevoet wordt aangepast aan de inflatie
o Komt vooral voor bij overheidsleningen van staten met een zeer hoge inflatie

2. BINNENLANDSE OBLIGATIE
Een obligatie die een emittent uitgeeft in zijn eigen land
Buitenlandse obligatie
o Obligaties die emittent uitgeeft aan een ander land dan zijn thuisland
Euro-obligatie
o Obligaties die worden uitgegeven in twee of meer landen tegelijk
o De term euro-obligatie wordt ook gebruikt voor obligaties die nu nog niet bestaan, maar die in de toekomst
misschien wel zouden kunnen gecreëerd worden door alle eurolanden
 Ze zouden een obligatie kunnen uitbrengen
 Opbrengst verdelen over landen volgens afgesproken verdeelsleutel
 Terugbetaling volgens afgesproken verdeelsleutel
 Zou als oplossing moeten fungeren voor eurocrisis

3. NIET ACHTERGESTELD OF BEVOORRECHT


Obligaties die niet achtergesteld worden of bevoorrecht worden
Achtergestelde obligatie
o Bij faling van de vennootschap worden beleggers pas uitbetaald nadat de andere schuldeisers voldaan zijn
o Ze krijgen wel voorrang op de aandeelhouders
o Banken kunnen hierdoor hun solvabiliteit verhogen
Bevoorrechte obligatie
Obligaties kunnen bevoorrecht zijn uit twee overwegingen
o De rangorde bij uitbetaling: de beleggers zullen worden uitbetaald voor de andere schuldeisers
o Een waarborg verstrekt door de emittent: bepaalde activa van de emittent doen een dienst als waarborg

ZIE PPT EXTRA VERDUIDELIJKING

19

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

4. NIET CONVERTEERBAAR OF REVERSE CONVERTEERBAAR OF MET WARRANT


Converteerbare obligaties
o Obligaties die de belegger kan omwisselen in aandelen onder bepaalde voorwaarden voor een periode
o De koper heeft in feite een call optie op de aandelen van de emitterende onderneming
o De conversieverhouding geeft aan hoeveel aandelen men krijgt
o De conversieprijs is de prijs waartegen een onderneming de nieuwe aandelen uitgeeft
Voorbeeld: Nominale waarde van obligatie = 1 000 EUR
Conversievoorwaarden: 1 obligatie = 10 aandelen
 Conversieprijs = 1 000/ 10 = 100 EUR (= betaalde prijs per aandeel bij conversie)
 Conversie is interessant wanneer de prijs van het aandeel > conversieprijs
 Bij een emissie is de prijs van het aandeel < conversieprijs
 Een conversiepremie = (conversieprijs – prijs aandeel) / prijs aandeel (procentueel uitdrukken)
Obligaties met warrant
o Een obligatie met het recht voor de belegger om aandelen te kopen, onder bepaalde voorwaarden voor een
bepaalde periode
o Deze kunnen niet omgewisseld worden
o Dit is een recht, geen plicht
o Warranten kunnen ook afzonderlijk behandeld worden, zonder de obligaties (= naakte warranten)
Voorbeeld: Nominale waarde van obligatie = 1 000 EUR
Conversievoorwaarden: 1 warrant + 250 EUR = 1 aandeel
 Conversieprijs = uitoefenprijs = 250 EUR (= betaalde prijs per aandeel bij conversie)
 Conversie is interessant wanneer de prijs van het aandeel > conversieprijs
 BEMERK: de nominale waarde van de obligatie is hier niet relevant bij de berekening, omdat conversie niet
impliceert dat je de obligatie moet afgeven. Je warrant moet je wel afgeven, maar deze heeft geen nominale
waarde
OLO’s (= lineaire obligaties) en staatsbons
OLO’s Staatsbons
 Voldoen aan alle kenmerken van  Overheidsobligaties
standaardobligaties  Gericht op particuliere beleggers
 Ze hebben een vaste einddatum en een vaste  Vier keer per jaar + volgen de marktrente
nominale rente  De overheid treedt hiermee in concurrentie met
 Worden uitgegeven in maandelijkse schijven de kasbons uitgegeven door banken
(meerdere schijven samen: OLO-lijn)  Voldoen aan alle kenmerken van
 Gericht op professionele beleggers standaardobligaties

2.4 Primaire markt


Dit is de markt voor uitgiftes van nieuwe obligaties. Deze worden uitgegeven door twee partijen:
o De overheid (belangrijkste emittent)
 Hebben geld nodig om hun schulden te financieren
 Kunnen geen aandelen uitgeven, dus zullen massaal obligaties uitgeven
o Ondernemingen

We focussen ons op de overheid die OLO’s uitgeeft:


o Dit is veruit de belangrijkste soort obligatie die in België wordt uitgegeven
o Uitgegeven in lijnen
 Vaste einddatum
 Vaste nominale rente
o Iedere lijn bestaat uit verschillende schijven
 De uitgifteprijs is variabel: de marktrente verandert, maar de nominale rente wijzigt niet
 Zakt de marktrente, dan stijgt de uitgifteprijs

20

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

 Stijgt de marktrente, dan zakt de uitgifteprijs

Te betalen bij aankoop obligatie: uitgifteprijs x nominale waarde

2.5 Secundaire markt


Dit is de markt waar beleggers na uitgifteperiode effecten kunnen verhandelen volgens bepaalde regels. Deze
effecten worden verhandeld tegen een bepaalde koers of prijs
De prijs van een obligatie wordt steeds uitgedrukt als een % van de nominale waarde
o Dit is bijzonder, want een prijs wordt normaalgezien nooit uitgedrukt in een percentage maar in euro
o Te betalen bij aankoop: marktprijs x nominale waarde + VERLOPEN RENTE!!!!!!!
Voorbeeld: Obligatie prijs of koers = 102,10%
Nominale waarde = 100 EUR
 Voor de obligatie betaal je 102,10 EUR
aantal verlopen dagen
De prijs wordt berekend exclusief de verlopen rente. Deze wordt als volgt berekend: x coupon
360
o Één maand telt als 30 dagen
o De aantal verlopen dagen worden als volgt berekend

Coupondatum + aantal dagen tussen vandaag en coupondatum uit verleden + vandaag + 4 transactiedagen

Voorbeeld: Aankoop op 5/12/2017 van OLO 2011 – 2012


i = 7,75%
Bedrag = 1 000 000 EUR
Coupondatum = 15/10/2017
Koers = 102,10%
Berekening aantal verlopen dagen: 1 + 49 + 1 + 4 = 55
Te betalen bij aankoop: (1 000 000 EUR x 102,10%) + (7,75% x 1 000 000 EUR x 55/360) = 1 021 000 + 11 840
= 1 032 840 EUR

2.6 Berekening rendement


Er zijn twee belangrijke maatstaven om het rendement van een obligatie te meten
2.6.1 Lopend rendement of Current Yield (CY)
Voordelen:
o Makkelijk te berekenen
Nadelen:
o Houdt geen rekening met mogelijke meerwaarde interest (%)
o Wat met de variabele rente?
koers ( % ) + verlopenrente (% )
o Het is dus alleen interessant als ruwe benadering

Voorbeeld: Aankoop 17/03/2017 van OLO 2009-2019


i = 7,25%
Bedrag = 100 EUR
Coupondatum = 14/03/2017
Koers = 108,12%
Berekening aantal verlopen dagen: 1 + 2 + 1 + 4 = 8
Verlopen rente: 7,25% x 8/360 = 0,1611%

7,25 %
CY: = 6,6955%
108,12 %+0,1611%

21

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

2.6.2 Actuarieel rendement of Yield To Maturity (YTM)


Voordelen:
o Het is de juiste maatstaf om rendement van een obligatie te berekenen
Nadelen:
o Het vraagt meer inspanning om te berekenen
o YTM kan slechts gerealiseerd worden als de obligatie aangehouden wordt tot de vervaldag
Meest gebruikte en meest juiste maatstaf om het rendement van een obligatie te bepalen
o Het betrekt de coupondata en de eindvervaldag in het plaatje
o Het is de oplossing van een disconteringsformule
o De berekening levert het jaarlijks rendement op waarbij de actuele waarde van alle coupons en van de
terugbetalingsprijs gelijk is aan de beurswaarde van de obligatie

Het actuarieel rendement (r) kan op basis van de volgende formule worden berekend
o n = aantal nog te lopen volle jaren (geheel getal)
o f = nog te lopen resterende deel van het jaar (decimaal getal)

Voor volledige jaren:


coupon t NW n
Koers x NW =∑ t
+ n
Investering klein + opbrengst groot = r groot
t (1+ r ) (1+ r) Investering groot + opbrengst klein = r klein

investering opbrengst
Voor onvolledige jaren:

coupont + f NW n +f
Koers x NW + verlopenrente=∑ t+f
+ n+f
t (1+ r) (1+ r )

Investering opbrengst

Voorbeeld: herneem vorig voorbeeld: Aankoop 17/03/2017 van OLO 2009-2019


i = 7,25%
Bedrag = 100 EUR
Coupondatum = 14/03/2017
Koers = 108,12%
Berekening aantal verlopen dagen: 1 + 2 + 1 + 4 = 8
Verlopen rente: 7,25% x 8/360 = 0,1611%

7,25 %
CY: = 6,6955%
108,12 %+0,1611%

DUS OM YTM TE BEREKENEN: YTM is preciezer dan CY. De waarde is


 Coupon = nominale rente x nominale waarde = 7,25% x 100 = 7,25 kleiner omdat het rekening houdt
 We berekenen over 3 jaren: 2017, 2018 en 2019 met de meerwaarde

7,25 7,25 7,25


+ + ≈ 4,3 %
(1+r )352/360 1+ ( )
352
360
2+ ( 352
360 )
(1+r ) (1+r )

2.6.3 Tijdswaarde van geld


o Veronderstel dat de verlopen rente = 0
o Dit is niet volledig correct, want aantal verlopen dagen = 1 + 0 + 4 = 5
22

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

V0 = waarde (value) vandaag (tijdstip 0) – dit bekom je door de berekeningen in V 1, V2 en V3


 V1 / (1 + r)
 V2 / (1 + r)2
 V3 / (1 + r)3
V1 = waarde (value) 1 jaar later (tijdstip 1)
 V 0 + r . V0
 (1 + r) . V0
V2 = waarde (value) 2 jaar later (tijdstip 2)
 V1 + r . V1 = (1 + r) . V1
 (1 + r) . (1 + r) . V0
 (1 + r)2 . V0
V3 = waarde (value) 3 jaar later (tijdstip 3)
 V2 + r . V2 = (1 + r) . V2
 (1 + r) . (1 + r)2 . V0
 (1 + r)3 . V0

2.7 Determinanten rendement


Welke factoren hebben een invloed op het rendement van een obligatie?
2.7.1 Marktrente
o Dit is het actuarieel rendement betaald door de overheid (NIET de nominale rente!)
o Het is een risicovrije rente
o Wanneer de marktrente stijgt, stijgt het rendement

Bedenkingen bij marktrente


1. Ieder land heeft zijn ‘eigen’ marktrente omdat elk land zijn eigen specifieke overheid heeft
2. Ieder land heeft verschillende marktrenten (afhankelijk van de beschouwde looptijd => gem. 10 jaar)
3. Is rente betaald door de overheid risicovrij? (kan de overheid echt nooit failliet gaan?)
 Ja, bv. voor Duitsland => zij zijn zo sterk dat ze risicovrij zijn
 Neen, bv. voor Griekenland => zij hebben bepaalde obligaties niet uitbetaald
 Misschien, bv. voor Portugal => zij hebben heel veel schulden

Misschien is er nood aan een nieuwe definitie voor marktrente

2.7.2 Solvabiliteit of kredietwaardigheid emittent


De mate waarin het emittent waardig is om krediet te krijgen (emittent = bedrijf)
r(bedrijf) = r(overheid) + risicopremie
 Risicopremie = r(bedrijf) – r(overheid)
 De risicopremie is de f(kredietwaardigheid)
 Ze hebben een inverse relatie: kredietwaardigheid stijgt  risicopremie daalt  rendement daalt
Bv. Dieselfraude: stijging risico faling, daling kredietwaardigheid, stijging risico premie, stijging rendement

Er zijn een aantal emittenten / obligaties die als minder kredietwaardig worden geklasseerd
o Achtergestelde obligaties
o Obligaties van een aantal ontwikkelingslanden of
landen die in hervormingen verwikkeld zijn
o Junk bonds (= rommelobligaties, risicovol + hoog
rendement)

Bedenkingen bij de kredietwaardigheid


1. Dit geldt traditioneel voor bedrijfsobligaties
2. Het geldt nu echter ook voor
overheidsobligaties: enkele voorbeelden
 r(Griekenland) = r(Duitsland) + risicopremie

23

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

 r(België) = r(Duitsland) + risicopremie


 r(Spanje) = r(België) + extra risicopremie, want Spanje en België hebben allebei al een risicopremie
2.7.3 Andere factoren
o De graad van bekendheid van de emittent
o De fiscale druk
o Kenmerken van de emissie

2.8 Gewogen gemiddelde looptijd of duration


2.8.1 Definitie
o Dit is een maatstaf voor de effectieve looptijd van een obligatie
o Het houdt rekening met zowel de coupons als met de terugbetaling van de nominale waarde

2.8.2 Berekening – 6 stappen


STAP 1  Er is een omgekeerd verband tussen de koers en het rendement: wanneer het rendement stijgt, zal
de koers dalen en omgekeerd
STAP 2  ∆ rendement → ∆ koers → ∆ waarde
 Het verband tussen koers en waarde: V = K x C (V = waarde, C = nominale waarde, K = koers)
STAP 3  ∆ waarde = f ( ∆ rendement)
STAP 4  ∆ waarde = f ( ∆ rendement ; n)
 n is de looptijd

Voorbeeld: nul coupon obligaties


 Obligatie 1: C = 1000 & n = 5
 Obligatie 2: C = 1000 & n = 10
Stel r = 10% (r = rendement)
 V1 = K1 x C = 1000 / (1 + r)5 = 621
 V2 = K2 x C = 1000 / (1 + r)10 = 385
Stel r = 11% (r = rendement)
 V1 = K1 x C = 1000 / (1,11)5 = 593
o ∆ V1 / V1 = ∆ koers / koers
o (593 – 621) / 621 = -4,5% (waarde is gezakt met deze waarde)
 V2 = K2 x C = 1000 / (1,11)10 = 352
o ∆ V2 / V2 = ∆ koers / koers
o (352 – 385) / 385 = -8,5% (waarde is gezakt met deze waarde)
STAP 5  ∆ waarde) / waarde = f ( ∆ rendement ; n)
¿
STAP 6  Welke concrete vorm heeft de functie f?
 Obligatie: C = nominale waarde
K = koers
i = nominale rente
r = rendement
n = looptijd

V = i . C / (1 + r) + i . C (1 + r) 2 + ... + i . C / (1 + r)n + C + (1 + r)n

CF
V= ∑ (1+rt)t waarbij CF (Cashflow) = i . C of i . C + c

24

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

CF
o dV / dr = d / dr ∑ (1+rt)t
o dV / dr = ∑ (d / dr ( )
CF t
( 1+r )
t
)

o dV / dr = ∑ CF t (d /dr ( 1+r )−t )  wordt -t omdat je het verplaatst naar teller


CF t (−t) ( 1+r )−t −1
o dV / dr =  afgeleide uitrekenen
∑ ¿¿
t +1
t CFt / ( 1+ r )
o dV / dr = -
∑ ¿¿
o dV / dr = - (1/(1+r )) ∑ t CF t / ( 1+r )t
dV = - dr ¿(1+r ) ∑ t CF t / ( 1+ r )
t
o
dV/V = - dr ¿(1+r )∑ t CF t / ( 1+ r ) / V  links en rechts delen door V
t
o
CF
t
o ∆ V/V t( ¿ ¿ t / ( 1+r ) )/V
≈−∆ r /(1+r) ∑ ¿
= DURATION
DUS STAP 6: ∆ waarde / waarde ≈ -D . (( ∆ rend)/(1+rend))
CFt / ( 1+ r )t
DURATION = ∑t V (waarde)
Voorbeeld:
o C = 1000
o n=2
o i = 15%
o r = 10%

V = 150 / 1,1 + 1150 / 1,12 = 136,4 + 950,4 = 1086,8


D = 1 x (136,4 / 1086,8) + 2 x (950,4 / 1086,8) = 1,874

2.8.3 Eigenschappen
o Bij zero-coupons: duration = looptijd
o Duration altijd korter dan of gelijk aan looptijd
o Duration hoger bij langere resterende looptijd (ceteris paribus)
 want coupons blijven gelijk, looptijd stijgt dus duration stijgt ook.
o Duration hoger bij lagere coupons (ceteris paribus)
 want looptijd blijft gelijk, coupons dalen dus duration stijgt.

25

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

3 Aandelen
3.1 Bepaling prijs aandeel
3.1.1 Handel / trading
o De prijs van een aandeel volgt uit handel (kopen en verkopen)
o Handel ontstaat door beursorders. We onderscheiden twee categorieën beursorders:
 Orders zonder limiet (= marktorder)
Voorbeeld: verkoop 300 keer aandeel X tegen gelijk welke prijs
 Orders met limiet (= limietorder)
Voorbeeld: verkoop 300 keer aandeel X indien p > 150 EUR
Voordeel: je hebt controle over de prijs
Nadeel: het order wordt misschien nooit uitgevoerd
3.1.2 Orderboek (overzicht van uitstaande orders voor een bepaald aandeel)

= MARKTORDERS
Minst
streng

= LIMIETORDERS

Meest
streng
26

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

HULPKOLOM Aantal Maximum Minimum Aantal HULPKOLOM


De aandelen aandelen prijzen die prijzen die aandelen De aandelen
worden dat de kopers verkopers dat de worden
cumulatief koper wil willen willen belegger wil cumulatief
opgeteld kopen betalen ontvangen verkopen opgeteld

In dalende volgorde van In stijgende volgorde van


opgegeven limiet opgegeven limiet
= in stijgende volgorde van = in stijgende volgorde van
strengheid (= veeleisendheid) strengheid (= veeleisendheid)
Hoe lager de limiet, hoe strenger de maximale prijs Hoe hoger de limiet, hoe hoger de minimale prijs

BEPALING VAN DE PRIJS


o Wanneer de vraag gelijk is aan het aanbod kunnen we zoveel mogelijk aandelen verhandelen
o We moeten dus zoeken naar de evenwichtsprijs

De evenwichtsprijs ligt waar de cumulatieve aantallen het hoogst liggen. Dit is duidelijk bij 61,10
o De vraag is groter dan het aanbod
o We zullen dus 50 aandelen moeten wegnemen bij de vraag
o Het aankooporder beperken we dus tot 800 i.p.v. 850

Voorbeeld: we krijgen een nieuw order binnen


 Aankoop: aantal = 1000
 Prijs = 61,15 (limiet)
Oplossing: hij kan 1000 aandelen krijgen tegen 61,15.
Hierdoor zitten we wel met 250 aandelen te veel die we
zullen moeten verkopen.
 Verkoop: aantal = 250
 Prijs = 61,20
We zien dat er geen oplossing is. Er is geen passend
tegenorder. Het order zal dus gewoon worden
opgenomen in het orderboek.

3.2 Kapitaalverhoging
Beursgenoteerde ondernemingen kunnen hun eigen vermogen (= kapitaal) uitbreiden door nieuwe aandelen te
koop aan te bieden via de beurs
Op deze manier kunnen aandeelhouders benadeeld worden. Om ze te beschermen, werd het voorkeurrecht
gecreëerd. Ze kunnen nog voor de kapitaalverhoging tegen een vastgestelde prijs intekenen om zo het procentuele
belang van het aandeel in hun portefeuille constant te kunnen houden

De aandeelhouder kan op twee manieren omgaan met dit voorkeurrecht:


1. De belegger oefent het voorkeurrecht uit

27

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

2. De belegger oefent het voorkeurrecht niet uit (= verkopen)

Voor bestaande aandeelhouders bedraagt de theoretische waarde van hun aandeel na de kapitaalverhoging en
exclusief het voorkeurrecht:
(O. K +N .U )
W aandeel na kapitaalverhoging excl .voorkeurrecht =
(O+N )

 O = aantal oude aandelen


 N = nieuwe aandelen
 K = koers van het aandeel (voor kapitaalverhoging)
 U = uitgifte- of inschrijvingsprijs voor nieuwe aandelen

Voorbeeld: Bestaande aandeelhouders: 1000 aandelen => 10 EUR per aandeel


Kapitaalverhoging: 1000 aandelen => 5 EUR per aandeel
= 2000 aandelen

(O. K + N .U ) (1000 . 10+1000 .5) (1 . 10+1. 5)


W= = = =7,5 EUR
(O+ N ) 1000+1000 1+1

N
De theoretische waarde van een voorkeurrecht kan als volgt berekend worden: W voorkeurrecht =( K −U ) .
(O+N )
Voorbeeld:
K = 125 EUR
U = 120 EUR
O = 2 aandelen
N = 1 aandeel

(O. K + N .U ) (2 . 125+1 .120) 370


W= = = =123,3333 … EUR
(O+ N ) 2+1 3

 Belegger oefent voorkeurrecht uit


 Waarde = 123,333... – 120 = 3,333... EUR

 Belegger oefent voorkeurrecht niet uit


N 1 5
 ( K−U ) . =( 125−120 ) . = =1,66 EUR
(O+ N ) 2+1 3

In dit voorbeeld zijn de waarden niet gelijk aan elkaar. Als je de laatste vermenigvuldigt met 2 kom je wel een gelijke
uitkomst uit.

3.3 Determinanten prijs aandeel


We bespreken factoren waarvan verwacht wordt dat ze de koers van een aandeel kunnen beïnvloeden
3.3.1 Inleiding
Er zijn twee theorieën
Efficiënte markten theorie o Ontstaan door Eugène Fama in 1970
o Hij stelde dat koersen alle beschikbare informatie weerspiegelen
o Koersen volgen een lukraak pad (50% kans dat de koers stijgt, 50% kans dat
28

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

de koers daalt)
Hij verdedigt zijn stelling als volgt:
o Meeste beleggers handelen rationeel en intelligent (beleggen met verstand)
o Sommige beleggers handelen ook irrationeel en niet-intelligent (buikgevoel)
 Optimisten (50%)
 Pessimisten (50%)
o Irrationele beleggers verdwijnen op termijn vanzelf: door onverstandige
keuzes zien zij de waarde van hun aandelenportefeuille snel dalen en zijn ze
niet meer geneigd om verder te beleggen

Behavioural finance theorie o Ontstaan door Thaler, De Bondt en Shiller in de jaren ‘80
o Zij stelden dat koersen niet alle beschikbare informatie weerspiegelen
o Ze zeggen dat de koers niet de correcte koers is (te hoog / te laag)
o Koersen volgen dus geen lukraak pad

Ze verdedigden hun stelling als volgt:


o Sommige beleggers zijn rationeel en intelligent
o Meeste beleggers zijn irrationeel en niet-intelligent
 Optimisten (90%) – beleggers kopen, beurzen stijgen => duur
 Pessimisten (10%) – beleggers verkopen, beurzen dalen => goedkoop
o We krijgen te maken met collectief optimisme of collectief pessimisme voor
een bepaalde periode => KUDDEGEDRAG
o Irrationele beleggers blijven

Typisch voor een niet-intelligente belegger


o Hij maakt structureel verlies
o OPLOSSING: tegendraads beleggen (kopen wanneer de meeste beleggers verkopen en vice versa)

29

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

3.3.2 Prijsdeterminanten
Formule voor de prijs van een aandeel:


D D = dividend
∑ (1+rt )t Dt = schatting
t =1
r = actuarieel rendement = marktrente + risicopremie

3.3.2.1 Economische groei


Wanneer de economische groei stijgt
 Verwachte winsten in bedrijven stijgen
 Verwachte dividenden in bedrijven stijgen
 Prijzen van aandelen stijgen
3.3.2.2 Marktrente
1. Marktrente stijgt
 Actuarieel rendement stijgt
 Prijs daalt

2. Marktrente stijgt Uiteindelijk effect: koers en aandelen dalen


 Kost schulden bedrijven stijgen
 Winsten bedrijven dalen
 Dividenden bedrijven dalen
 Prijzen aandelen dalen

3.4 Beursindexen
3.4.1 Definitie
Een beursindex bevat volgende kenmerken
o Vat in één cijfer de evolutie van de beurs samen
30

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

o Is gebaseerd op een beperkte gewogen steekproef van aandelen


o Geeft de nominale evolutie van de beurswaarden weer

We kunnen volgende types van beursindexen onderscheiden: koersindex vs. Returnindex.


 2 verschillende manieren van rekenen
o Koersindex, prijsindex = steunen enkel op de koersevolutie (= prijsindex), geen rekening met dividend.
o Returnindex = houden rekening met de koersevolutie van het aandeel én met de opbrengst van de
herbelegging van het uitgekeerde dividend
3.4.2 Index-formule
∑ Pit Qit = veranderlijk getal, bepaalt het gewicht
It = i
∑P Q = vast getal

 Pit = prijs aandeel i op tijdstip t


 Qit = hoeveelheid aandeel i op tijdstip t (vastgelegd door beheerders index)
 It = waarde index op tijdstip t
 I0 = startwaarde index (vastgelegd door beheerders index)

Voorbeeld:
V = 10 000 EUR
# aandelen = 100 => Paandeel = 100 EUR

D = 1 000 EUR => D aandeel = 10 EUR

V = 9 000 EUR
# aandelen = 100 => Paandeel = 90 EUR
De gewichten worden berekend op basis van:
P
(¿ ¿ it Qit )
 Mathematisch: ∑ P it Qit (= deel van teller formule delen door volledige teller van formule)
i
Gewicht it =¿
P
∑ (¿ ¿it Qit )
 Gewichten sommeren: ∑ Pit Qit = 1 (teller en noemer zijn gelijk)
i

∑ Gewicht it =¿
 Niet-mathematisch: zie 3.4.3 – samenstelling van de index

3.4.3 Samenstelling van de index


Gewichten kunnen ook op basis van diverse criteria berekend worden:
1. De free float
 Dit is het percentage aandelen dat vrij circuleert
 Hoe beperkter de free float, hoe beperkter de liquiditeit
 Voorbeeld: Aantal aandelen van KBC = 419 miljoen
 Vaste aandelen: 168 miljoen
 Vrij verhandelbare: 251 miljoen
 De free float van KBC is dus 60% (251/419)

2. De liquiditeit van het aandeel


 Dit is de omvang van de handel
 Een aandeel is pas representatief als het voldoende verhandeld wordt

31

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

3. De beurskapitalisatie (= marktkapitalisatie) van een aandeel


 # aandelen x prijs aandeel

3.4.4 Beursindexen
Belangrijkste indexen Euronext Brussel (= brusselse beurs)
o BAS-index
 Bevat alle aandelen van Euronext Brussel
 BAS = Belgian All Shares
o Bel-20 index
 Bevat enkel de 20 grootste aandelen van Euronext Brussel

Belangrijkste indexen internationaal


o Dow Jones Industrial Index (DJII)
 30 aandelen van New York Stock Exchange (NYSE)
 Geen gewicht per aandeel gehanteerd
 Voornamelijk industriële bedrijven
o Standard & Poor’s Index
 500 aandelen
 75% van de NYSE
o Nasdaq Composite Index
 3000 aandelen
o (Euro)Stoxx 50
 50 aandelen europa ( stoxx 50)
 50 aandelen euro-zone (eurostoxx 50)
o Euronext 100
 100 aandelen
 Brussel, Amsterdam, Parijs en Lissabon

3.5 Waardering van aandelen


3.5.1 Dividendrendement
dividend
Dividendrendement = x 100 % ( ANDERS IN DE SLIDES !!! )
koers
 Hoe hoger, hoe goedkoper het aandeel
3.5.2 Koers / winst
koers per aandeel
winst per aandeel
 Hoe hoger, hoe duurder het aandeel
3.5.3 Koers / boekwaarde
koers per aandeel
boekwaarde per aandeel
 Hoe hoger, hoe duurder het aandeel
3.5.4 Actuarieel rendement of yield to maturity (YTM)
∞ r = actuarieel rendement (moeilijk te berekenen bij aandelen! D ken je niet)
Dt
32 P=∑ t
t =1 (1+ r)

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

 Hoe hoger, hoe goedkoper het aandeel


 Lage P en hoge D

Twee economen vonden een model dat toch toelaat r te berekenen: Gordon-Shapiro

Veronderstelling: Dt +1=Dt (1+ g) g = groeivoet

Stel dat de groeivoet 5% is. Hierdoor zal je dividend elk jaar met dezelfde groeivoet toenemen. Dit zorgt ervoor dat:
 D 2=D 1 (1+g)
 D 3=D2 (1+g) DUS = D1 (1+ g)2
 D 4 =D3 (1+g) DUS = D1 (1+ g)3
 ...
Algemeen stellen we dat P = D1 / ( 1+r ) + D2 / ( 1+ r )2+D 3 / (1+r )3+…

Als we dit toepassen op Godron-Shapiro:


2 2 3
 P = D 1 / ( 1+r ) + D 1 (1+g)/ ( 1+r ) +D 1 (1+g) / ( 1+ r ) +…
1+ ( 1+ g ) /(1+r )+( ( 1+ g ) / (1+ r )2)
 P=
D 1 / ( 1+r ) [ ¿+ … ]

= meetkundige reeks
Kenmerken:
o Eerste element = a (hier: 1)
o Reden = b (hier: (1+g)/(1+r ) )
(waar we het vorige element met vermenigvuldigen om het nieuwe element te verkrijgen)
o Som van alle elementen = a / (1-b)
 Hier is dat dus: 1/⌊ 1−(1+g)/(1+r ) ⌋
 Vereenvoudigd: ( 1+r ¿/( r−g)

We kunnen de formule nu dus vereenvoudigd schrijven:


 P = D 1 / ( 1+r ) . [ ( 1+ r) /(r−g) ]
 P = D 1 / ( r−g )
r=D 1 /P+ g
Vervormen naar formule voor het actuarieel rendement:
(we gaan er wel vanuit dat D1, P en g gekend of geschat zijn)
 Het actuarieel rendement stijgt dus als
 Het dividendrendement toeneemt
 De groeivoet toeneemt
Deze formule kunnen we ook gebruiken voor de berekening van de faire prijs voor
een aandeel (wat het aandeel dus effectief waard is)

3.6 Rendement en risico


3.6.1 Rendement
Stel: We hebben een aandeel waarvan de prijs = P0
De prijs stijgt volgend jaar naar P1
We zullen ook een dividend D moeten betalen

Wanneer men het rendement R moet berekenen zal men dit doen: R=[ ( P1−P0 ) + D ] /P0
 R=[ ( P1−P0 ) +D ] /P0
 R . P0 =[ ( P1−P0 ) +D ]
 R . P0 +P0 =P1+ D

33

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

 P0 (1+ R)=P1 +D
P 1+ D
 P 0=
1+R
R = actuarieel rendement

Opmerking: P1 en D zijn onzeker => gevolg: R is ook onzeker


Hierdoor kunnen we 2 waardes berekenen
o Verwachte waarde (= verwacht rendement): E(R)
o Risico
 De mate van onzekerheid van het rendement
 De variantie van het rendement
 Hoe groter V, hoe meer onzekerheid

Stel: een aandeel daalt gedurende een bepaald jaar van P 0 naar P1 met 50%. Met welk percentage moet dit aandeel
het daaropvolgende jaar stijgen opdat de prijs terug naar zijn oorspronkelijk niveau P 0 zou terugkeren?
 Veronderstelling: dividend = 0
 Voorbeeld: P0 = 100 en P1 = 50 (daling van 50%)
 R = (50 – 100) / 100 = -50 / 100 = -50%
 Begin tweede jaar: P1 = 50 en P2 = 100 (einde 2e jaar, aandeel moet terug gelijk zijn aan P 0)
 R = (100 – 50) / 50 = 50 / 50 = 100%

CONCLUSIE: rendement is asymmetrisch (een daling met 50% en stijging met 50% is niet genoeg, we moeten terug
stijgen met 100%)

3.6.2 Risico-afkerigheid = geluk = plezier = toename in nut

DALEND
= toename in nut van
extra 10 000 daalt
naarmate rijkdom stijgt
= wet van het afnemend
marginaal nut

Uit de wet van het afnemend marginaal nut volgt dat beleggers niet houden van risico
 Bewijs: zie volgende pagina

Stel: P0 = 20 000 EUR (deze kan je beleggen)


We stappen naar de bankier en vragen wat hij in aanbieding heeft als beleggingen
1. Eerste belegging:
 P1 (prijs volgend jaar) = 30 000 & nut = 100 (zekerheid)
2. Tweede belegging:
 P1 = 10 000 & nut = 50
Gemeenschappelijk nut: 0,5 x 50 + 0,5 x 129 = 89,5
 P1 = 50 000 & nut = 50
3. Derde belegging:
34

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

 P1 = 10 000 & nut = 50


Gemeenschappelijk nut: 0,5 x 50 + 0,5 x 150 = 100
 P1 = 80 000 & nut = 50
DUS:
1. E(R) = 50% en V(R) = 0
2. E(R) = 50% en V(R) > 0
3. E(R) = 125% en V(R) > 0

Hieruit kunnen we snel afleiden dat de eerste belegging beter is dan de tweede belegging. Daarmee bewijzen we
ook dat beleggers risico-afwerend zijn. Maar nu moeten we nog de eerste en de derde vergelijken:
o Risico in 3 is groter dan in 1
o Het verwacht rendement in 3 is groter dan in 1

Financiële les: meer risicovolle beleggingen (bv. aandelen) hebben een hoger (verwacht) rendement dan minder
risicovolle beleggingen (bv. obligaties)

Nut (1) > nut (2)  risico-afkering


Nut (1) = nut (3)  risico stijgt en verwacht rendement stijgt
 De stijging van het risico is dus gecompenseerd door de stijging van het rendement

Inflatie:
 1 dollar in 1926 is 84 dollar in 2006
Treasury bills:
 Overheidsobligaties
 Korte looptijd (3 maand)
 Risicovrij: overheid kan niet failliet gaan
Government bonds:
 Overheidsobligaties
 Lange termijn (10 jaar)
 Risicovrij
 1 dollar wordt 84 dollar
Large stocks:
 Aandelen van grote bedrijven
 1 dollar wordt 2592 dollar
Small stocks
 Aandelen van kleine bedrijven
 1 dollar wordt 12 231 dollar
 Renderen meer dan grote bedrijven doordat ze meer risico hebben
De percentages in het kader duiden het gemiddeld jaarlijks rendement aan:
o Rendement large stocks < 2x government bonds
o Eindwaarde large stocks > 30x eindwaarde government bonds
o Reden: kracht van de samengestelde interest
Voorbeeld samengestelde interest
o Investering = 100; rendement = 10%
o Investering na 1 jaar: 100 + 10% = 110
o Investering na 2 jaar: 110 + 10% = 121 (= 120 + 1) => de
1 is de samengestelde interest

Wat is 1 euro waard na 50 jaar bij verschillende rendementen?


 12% = 2 x 6%
 Eindwaarde tegen 12% (= 289) > 16x tegen 6% (= 18)

35

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)


lOMoARcPSD|8713296

Real return = rendement na inflatie


Risk-free return = rendement Belgische overheidsobligaties KT
Equity return = rendement Belgische aandelen

3.6.3 Risico-beperking
Er zijn 2 methodes om het risico te beperken zonder beperking van het rendement
3.6.3.1 METHODE 1: Diversificatie
Diversificatie = spreiding

Hoe hoger V(R), hoe meer risico

Financiële les: spreiding loont over beleggingen


 Verwacht rendement is gemiddelde
 Risico rendement is lager dan gemiddelde

3.6.3.2 METHODE 2: Lange termijn – ZIE


CURSUS

36

Gedownload door gu ug (gresaujkani30@gmail.com)

You might also like