Professional Documents
Culture Documents
Handels en Financiele Verrichtingen SV 1
Handels en Financiele Verrichtingen SV 1
HANDELS- EN
FINANCIËLE
VERRICHTING
EN
Maury Meessens
MODULE 1: HANDELSVERRICHTINGEN 2
1 WAAROM HANDEL? 2
1.1 HOE BEREIK JE DIT DOEL? 2
1.2 COMPARATIEVE KOSTENVOORDEEL 2
2 INCOTERMS 2
3 HANDELSDOCUMENTEN 3
3.1 COGNOSSEMENT OF CONNOSSEMENT 3
3.2 FACTUUR 3
4 BETALINGSTECHNIEKEN 3
4.1 DOCUMENTAIR INCASSO 3
4.2 DOCUMENTAIR KREDIET 3
5 FINANCIERINGSTECHNIEKEN 4
5.1 DISCONTOKREDIET 4
5.2 ACCEPTKREDIET 5
5.3 FACTORING 6
6 TECHNIEKEN VAN RISICO-INDEKKING 6
6.1 VALUTA 6
6.2 RENTE 11
1 FINANCIËLE MARKTEN 15
1.1 ALGEMEEN 15
1.2 PRIMAIRE EN SECUNDAIRE MARKTEN 15
1.3 GELD- EN KAPITAALMARKTEN 16
1.4 CONCRETE EN ABSTRACTE MARKTEN 16
1.5 PRIJSGEDREVEN EN ORDERGEDREVEN MARKTEN 16
2 OBLIGATIES 17
2.1 DEFINITIE 17
2.2 TECHNISCHE PARAMETERS 17
2.3 SOORTEN OBLIGATIES 18
2.4 PRIMAIRE MARKT 19
2.5 SECUNDAIRE MARKT 20
2.6 BEREKENING RENDEMENT 20
2.7 DETERMINANTEN RENDEMENT 22
2.8 GEWOGEN GEMIDDELDE LOOPTIJD OF DURATION 23
3 AANDELEN 25
3.1 BEPALING PRIJS AANDEEL 25
3.2 KAPITAALVERHOGING 26
3.3 DETERMINANTEN PRIJS AANDEEL 27
3.4 BEURSINDEXEN 29
3.5 WAARDERING VAN AANDELEN 31
3.6 RENDEMENT EN RISICO 32
Module 1: Handelsverrichtingen
1 Waarom handel?
Elke maatschappij kent de tegenstelling tussen de oneindigheid van behoeften enerzijds en de eindigheid
(= beperktheid) van de beschikbare middelen anderzijds
o Behoeften (= voedsel, kleding, woningen...): onbeperkt
Keuzes maken!
o Middelen (= arbeidskracht, kapitaal...): beperkt
→ DOEL: maximale hoeveelheid goederen bekomen
2 Incoterms
3 Handelsdocumenten
3.1 Cognossement of connossement
o De voorwaarden voor het vervoer over zee worden vastgelegd in deze vervoersovereenkomst
o Dit geeft de koper zekerheid dat de goederen onderweg zijn
o Het connossement heeft drie belangrijke functies
1. Het is een ontvangstbewijs: de kapitein verklaart dat hij de goederen heeft ontvangen aan boord
2. Het is een bewijs van een vervoersovereenkomst: de kapitein verklaart zich akkoord om de goederen
te vervoeren naar de loshaven binnen een bepaalde termijn
3. Het is een waardepapier: het geeft recht op aflevering van de erin vermelde goederen
3.2 Factuur
Een document dat een betalingsverplichting van een klant aan een leverancier weergeeft. Dit bevat ook een
omschrijving van goederen naar soort, hoeveelheid, gewicht, kwaliteit, prijs,... Het geeft de koper zekerheid omtrent
wat er wordt geleverd tegen welke prijs
4 Betalingstechnieken
Bij internationale handel is er vaak een gebrek aan vertrouwen tussen koper en verkoper
o De verkoper wenst een voorafbetaling (= zekerheid omtrent de betaling voor hij goederen verzendt)
o De koper wenst een achterafbetaling (= zekerheid dat de goederen conform zijn aan zijn bestelling)
Oplossing: Er zijn een aantal technieken ontwikkeld die proberen beide verlangens maximaal in te vullen. Deze
technieken maken gebruik van virtuele levering: de goederen worden nog niet
geleverd, maar wel de documenten die de goederen vertegenwoordigen
o CONNOSSEMENT
o FACTUUR
→ Voordeel voor de verkoper: de verkoper krijgt geld vooraleer goederen bij koper worden geleverd
→ Voordeel voor de koper: de koper weet zeker dat verkoper zijn verplichtingen is nagekomen
→ Nadeel voor de verkoper: de koper kan de goederen (documenten) weigeren, maar de goederen zijn op dat
....moment al verzonden dit wordt duur voor de verkoper, want die moet zijn goederen terughalen (maar kan
....opgelost worden door een documentair krediet)
5 Financieringstechnieken
Het tijdstip van de betaling heeft niet alleen impact op hoeveel risico men loopt, maar ook op nood aan financiering
o Voorafbetaling: Koper komt potentieel in problemen doordat hij geld moet betalen waarvan hij pas later de
opbrengsten van krijgt. Daardoor kan hij nood hebben aan krediet.
o Achterafbetaling: Verkoper komt potentieel in problemen omdat hij nog lang moet wachten op geld dat hij
misschien al nodig heeft om bv. leveranciers te betalen. Daardoor kan krediet nodig zijn.
Er zijn een aantal financieringstechnieken ontwikkeld die proberen in beide gevallen het probleem op te vangen...
5.1 Discontokrediet
Er wordt gebruik gemaakt van een discontoverrichting. Dit wordt gekenmerkt door het verdisconteren (= verkopen)
van een wissel voor zijn vervaldag aan de bank. Er bestaan 2 soorten discontokrediet.
Cedentendiscontokrediet (= cliëntendiscontokrediet = klantendiscontokrediet)
Krediet aangevraagd door de leverancier (= verkoper) bij zijn bank.
o De leverancier gaf dus uitstel van betaling aan de koper
o De leverancier draagt kredietkosten
Leveranciersdiscontokrediet
Krediet aangevraagd door de koper bij zijn bank
o De koper moet onmiddellijk betalen
4
5.2 Acceptkrediet
Het is niet altijd mogelijk om in het internationale handelsverkeer gebruik te maken van een discontokrediet
Verklaring: De koper en verkoper moeten bereid zijn een wissel te gebruiken bij de handelstransactie. Bij een
cedentendiscontokrediet loopt de bank een risico op de buitenlandse koper, die geen klant is.
OPLOSSING: ACCEPTKREDIET!
o De bank verbindt zich ertoe om voor een maximaal bedrag en voor een bepaalde periode wisselbrieven of
bankaccepten die de kredietnemer (= de klant) op haar trekt, te accepteren en deze vervolgens te
verdisconteren. De kredietnemer verbindt zich ertoe de bank terug te betalen op de vervaldag.
o Verschil met discontokrediet: de bank is hier de betrokkene van de wissel en accepteert de wissel. Bij een
discontokrediet is het de koper die de betrokkene is en accepteert.
Bankaccept (= wisselbrief) Wissel getrokken op en geaccepteerd door bank, mits voorafgaand kredietakkoord.
Het is een wissel getrokken op basis van een handelstransactie met het buitenland.
Acceptkrediet Voorschot van bank op basis van verdiscontering van bankaccept
koper wissel
Importeurs-acceptkrediet
o Gebaseerd op een importverrichting
o Koper betaalt contant aan leverancier
o Importeur is kredietnemer en draagt kosten krediet
o Verkoper heeft de macht
koper wissel
5.3 Factoring
Dit is eveneens een korte termijn financieringsvorm en kan gedefinieerd worden als een overeenkomst waarbij een
leverancier zich ertoe verbindt aan een factor (= gespecialiseerde vennootschap) schuldvorderingen (= facturen) op
zijn debiteuren over te dragen en het geheel of een deel te betalen waarvan hij de overdracht heeft aanvaard.
Functies
1. Overname van de debiteurenadministratie
2. Overname van het kredietrisico
3. Financiering van de handelsvordering
Kenmerken
o Leverancier geeft betalingsuitstel
o Leverancier verkoopt facturen aan factor
o Niet specifiek voor export
o Twee varianten: zonder en met verhaal
5.3.1.1 Factoring zonder verhaal
Het voorschot dat de factor betaalt aan de leverancier is het
bedrag van de factuur – alle kosten. De leverancier is 100%
zeker dat hij zijn geld terugkrijgt, de factor kan zijn geld niet
meer terugeisen. Dit is positief voor de leverancier, maar is
heel duur om aan te gaan.
5.3.1.2 Factoring met verhaal
Hierbij kan de factor proberen het verlies te recupereren (van
puntje 4) bij de leverancier als er wanbetaling plaatsvindt van de koper (geen betaling). Dit is nadelig voor de
leverancier, maar word het vaakst aangegaan.
6.1 Valuta
Termijncontract
o Volledige bescherming tegen ongunstige koersontwikkeling
o Een hoeveelheid valuta wordt tegen een nu al afgesproken koers (= termijnkoers) gekocht
BEREKENING TERMIJNKOERS
o X import koopt bij de bank op 01/04 100 000 $ te leveren en betalen op 01/07 op de 01/04 afgesproken prijs
o Bank koopt contact 100 000 $ en betaalt in € tegen de koers 1 $ = € 1,10 (contantkoers)
o Bank betaalt dus €110 000 voor 100 000 $
o Bank moet € lenen voor 3 maand om $ te kunnen kopen tegen bv. 3%
o Bank belegt $ voor 3 maanden tegen bv. 5% want moet deze maar opleveren op 01/07
→ Per gekochte $ wint de bank dus 2% (5% - 3%)
→ Bank zal per $ op termijn dus minder vragen dan de contantkoers
→ Termijnkoers per $ zal lager zijn dan de contantkoers want i $ > i €
→ Disagio van $ t.o.v. € = contantkoers $/€ 1.10 x 2% x 3/12 maand = $/€ O,0055
BEREKENING TERMIJNKOERS
o Z export verkoopt aan de bank op 01/04 100 000 $ te leveren en betalen op 01/07 tegen de 01/04
afgesproken prijs
o Bank verkoopt contact 100 000 $ en ontvangt in € tegen de koers 1 $ = € 1,10 (contantkoers)
o Bank ontvangt dus €110 000 voor 100 000 $
o Bank moet de contant verkochte $ voor 3 maand lenen tegen bv. 5%
Optie
Dit is een contract tussen een koper en schrijver (= verkoper), waarbij ...
o De koper het recht koopt om op een bepaalde datum (expiratiedatum) een bepaalde hoeveelheid vreemde
valuta’s te kopen (call-optie) of te verkopen (put-optie) tegen een nu al vastgestelde koers (uitoefenprijs)
o De schrijver de plicht op zich neemt om op de expiratiedatum de afgesproken hoeveelheid vreemde valuta’s
te verkopen (call-optie) of te kopen (put-optie)
De koper beschermt zich tegen een ongunstige koersontwikkeling en betaalt daarvoor een premie aan de schrijver.
Een optie is niet gratis (in tegenstelling tot een termijncontract). De premie wordt opgebouwd a.d.h.v. 3 waarden
Uitoefenprijs Hoe aantrekkelijker de uitoefenprijs, hoe hoger de premie. Een aantrekkelijke uitoefenprijs is een
lage prijs voor een call-optie en een hoge prijs voor een put-optie
Looptijd Een langere periode geeft meer mogelijkheden tot risico. De premie neemt dus toe wanneer de
looptijd stijgt.
Volatiliteit Hoe beweeglijker de koers is, hoe een hogere volatiliteit. De premie zal oplopen naarmate de
volatiliteit groter is, omdat het risico dan groter is.
6.1.1.3 Call-optie (= recht om een valuta te kopen tegen een bepaalde uitoefenprijs)
6.1.1.3.1 Voorbeeld Belgische importeur = X import
o Een call-optie is een recht (en dus geen plicht)
o Daarom is het interessanter dan een termijncontract (is wel een plicht)
o Daarom is call-optie niet gratis – X import betaalt een premie, bv. €1000
10
6.2 Rente
Ondernemingen die in de toekomst geld te kort hebben, willen zich indekken tegen een mogelijke rentestijging.
Ondernemingen met geld op overschot, willen zich indekken tegen een mogelijke rentedaling. We bespreken dus 2
technieken: een termijncontract en een optie.
Termijncontract
6.2.1.1 Voorbeeld Belgische onderneming = X Leen
Handelscontract: → Datum: 01/04
→ Leverancier te betalen op 01/07
→ Klant betaalt op 01/10 = kastekort tussen 01/07 en 01/10
= banklening tussen 01/07 en 01/10
Risico
o Stijging rente tussen 01/04 en 01/07
o Bijvoorbeeld: rente stijgt van 1% tot 2% = te betalen rente stijgt van 100 000 x 1% x ¼ tot
100 000 x 2% x ¼ = stijging met €250
Oplossing
11
6.2.1.2 Voorbeeld
Belgische onderneming = X Beleg
Handelscontract: → Datum: 01/04
→ Leverancier te betalen op 01/10
→ Klant betaalt op 01/07 = kasoverschot tussen 01/07 en 01/10
= belegging tussen 01/07 en 01/10
Risico
o Daling rente tussen 01/04 en 01/07
o Bijvoorbeeld: rente daalt van 1% tot 0,5% = te ontvangen rente daalt van 100 000 x 1% x ¼ tot
100 000 x 0,5% x ¼ = stijging met €125
Oplossing
o Termijncontract afsluiten om je te beschermen tegen daling van de rente
o FORWARD RATE AGREEMENT (FRA)
Voordeel rente-termijncontract
o Risico-indekking = X Leen: stijging rente van 1% naar 2%
= X Beleg: daling rente van 1% naar 0,5%
Nadeel rente-termijncontract
o Niet kunnen profiteren van gunstige rente = X Leen: daling rente van 1% naar 0,5%
= X Beleg: stijging rente van 1% naar 2%
OPLOSSING: optie
Optie
Dit is een contract tussen een koper en schrijver (= verkoper), waarbij ...
o De koper het recht koopt op een maximaal te betalen rente (= rentecap) of minimaal te ontvangen rente
(= rentefloor) op een afgesproken datum. De koper betaalt hiervoor een premie aan de schrijver.
o De schrijver heeft de plicht op de afgesproken datum het verschil tussen de afgesproken rente en de
vastgestelde marktrente (meestal Euribor) uit te keren aan de koper.
o De koper van een rentecap is meestal een onderneming die geld wil lenen tegen zo laag mogelijke rente. Wil
zich beschermen tegen een rentestijging
o De koper van een rentefloor is meestal een onderneming die geld wil investeren tegen een zo hoog
mogelijke rente. Wil zich beschermen tegen een rentedaling
o De schrijver van een renteoptie is meestal de bank
13
6.2.1.3 Call-optie (= recht om een som geld te lenen tegen een bepaalde rente)
6.2.1.3.1 Voorbeeld Belgische onderneming = X Leen
o Een call-optie is een recht (en dus geen plicht)
o Daarom is het interessanter dan een termijncontract (is wel een plicht)
o Daarom is call-optie niet gratis – X import betaalt een premie, bv. €50
6.2.1.4 Put-optie
6.2.1.4.1 Voorbeeld Belgische onderneming = X Beleg
o Een put-optie is een recht (en dus geen plicht)
o Daarom is het interessanter dan een termijncontract (is wel een plicht)
o Daarom is call-optie niet gratis – Z export betaalt een premie, bv. €50
14
1. Rente-put-optie is in-the-money bij een rente (dd. 01/07) van bv. 0,5%
→ X Beleg zal recht uitoefenen om € 100 000 te beleggen tegen de uitoefenrente 1%
→ 100 000 € x 1% x ¼ = €250
→ Indien geen optie: 100 000 € x 0,5% x ¼ = €125
15
1 Financiële markten
1.1 Algemeen
Financiële markten (of beurzen) zijn markten waar financiële activa worden verhandeld. Financiële activa zijn activa
die een waardereserve vertegenwoordigen.
o Geld, aandelen, obligaties, deelbewijzen van ICB’s, bankaccepten, schatkistcertificaten, ...
o Alle financiële activa (behalve geld) zijn onderhevig aan een koersrisico
Spaaroverschotten
Institutionele en particuliere → BELEGGEN
beleggers
FINANCIËLE MARKT
OBLIGATIES AANDELEN
De overheid financiert zich enkel via vreemd vermogen. Een bedrijf ofwel via vreemd of eigen vermogen
o Het gebruik van vreemd vermogen = schulden aangaan bij derden
o Als deze schulden worden aangegaan bij financiële instellingen, dan is er sprake van intermediatie
Als banken investeringen financieren via investeringskrediet
Als banken bedrijfskapitaal voorschieten via kaskredieten of vaste voorschotten
o Financiële instellingen zullen vaak middelgrote en grote ondernemingen begeleiden die obligaties willen
uitgeven (langlopend schuldpapier) of commercieel papier willen plaatsen (kortlopend schuldpapier)
Het gebruik van eigen vermogen refereert niet naar het aangaan van schulden
o Het dient niet tegen een bepaalde datum terug te worden betaald
o Investeringsprojecten kunnen gefinancierd worden door
Extra aandelen uit te geven (kapitaalverhoging)
Reserves aan te wenden (autofinanciering)
o Niet-beursgenoteerde KMO’s kunnen kapitaal uitbreiden door aandelen te slijten aan hun bestaande
aandeelhouders, vennoten, klanten, werknemers, ...
o Beursgenoteerde ondernemingen kunnen via de beurs op zoek gaan
emissie
16
t=0 verhandeling
o Primaire markt o Secundaire markt
o Gebeurt op 1 dag o Blijft hier tot de eindvervaldag van de (hier in
voorbeeld obligatie) bereikt is
1.3 Geld- en kapitaalmarkten
Geldmarkt Kapitaalmarkt
Alle transacties die betrekking hebben op financiële vaste Alle transacties die betrekking hebben op financiële
activa met een restlooptijd korter/ gelijk aan 1 jaar activa met een restlooptijd langer dan 1 jaar
o Termijnbeleggingen o Verhandeling van obligaties bij emissie
o Zichttegoeden (gelden op zichtrekening) o Verhandeling van kasbons met loopduur van
o Spaartegoeden meer dan 1 jaar
o Obligaties zullen altijd verhuizen van de o Aankoop van aandelen
kapitaalmarkt naar de geldmarkt wanneer de
restlooptijd kleiner wordt dan 1 jaar
CONCLUSIE
o De marktmaker heeft verlies gemaakt van 366,5 want uitgaven > inkomsten
o Hij maakt verlies doordat hij 20 aandelen heeft verworven
o Inzake cash geld is hij achteruitgegaan
o Zolang hij later zijn aandelen kan verkopen tegen min. 18,325 (366,5 / 20) gaat hij winst maken
17
2 Obligaties
2.1 Definitie
Een obligatie is een lange termijn schuldvordering op een emittent die de belegger een ‘vooraf vastgelegde’ (je
weet nooit wat er kan gebeuren) opbrengst garandeert
18
2. BINNENLANDSE OBLIGATIE
Een obligatie die een emittent uitgeeft in zijn eigen land
Buitenlandse obligatie
o Obligaties die emittent uitgeeft aan een ander land dan zijn thuisland
Euro-obligatie
o Obligaties die worden uitgegeven in twee of meer landen tegelijk
o De term euro-obligatie wordt ook gebruikt voor obligaties die nu nog niet bestaan, maar die in de toekomst
misschien wel zouden kunnen gecreëerd worden door alle eurolanden
Ze zouden een obligatie kunnen uitbrengen
Opbrengst verdelen over landen volgens afgesproken verdeelsleutel
Terugbetaling volgens afgesproken verdeelsleutel
Zou als oplossing moeten fungeren voor eurocrisis
19
20
Coupondatum + aantal dagen tussen vandaag en coupondatum uit verleden + vandaag + 4 transactiedagen
7,25 %
CY: = 6,6955%
108,12 %+0,1611%
21
Het actuarieel rendement (r) kan op basis van de volgende formule worden berekend
o n = aantal nog te lopen volle jaren (geheel getal)
o f = nog te lopen resterende deel van het jaar (decimaal getal)
investering opbrengst
Voor onvolledige jaren:
coupont + f NW n +f
Koers x NW + verlopenrente=∑ t+f
+ n+f
t (1+ r) (1+ r )
Investering opbrengst
7,25 %
CY: = 6,6955%
108,12 %+0,1611%
Er zijn een aantal emittenten / obligaties die als minder kredietwaardig worden geklasseerd
o Achtergestelde obligaties
o Obligaties van een aantal ontwikkelingslanden of
landen die in hervormingen verwikkeld zijn
o Junk bonds (= rommelobligaties, risicovol + hoog
rendement)
23
CF
V= ∑ (1+rt)t waarbij CF (Cashflow) = i . C of i . C + c
24
CF
o dV / dr = d / dr ∑ (1+rt)t
o dV / dr = ∑ (d / dr ( )
CF t
( 1+r )
t
)
2.8.3 Eigenschappen
o Bij zero-coupons: duration = looptijd
o Duration altijd korter dan of gelijk aan looptijd
o Duration hoger bij langere resterende looptijd (ceteris paribus)
want coupons blijven gelijk, looptijd stijgt dus duration stijgt ook.
o Duration hoger bij lagere coupons (ceteris paribus)
want looptijd blijft gelijk, coupons dalen dus duration stijgt.
25
3 Aandelen
3.1 Bepaling prijs aandeel
3.1.1 Handel / trading
o De prijs van een aandeel volgt uit handel (kopen en verkopen)
o Handel ontstaat door beursorders. We onderscheiden twee categorieën beursorders:
Orders zonder limiet (= marktorder)
Voorbeeld: verkoop 300 keer aandeel X tegen gelijk welke prijs
Orders met limiet (= limietorder)
Voorbeeld: verkoop 300 keer aandeel X indien p > 150 EUR
Voordeel: je hebt controle over de prijs
Nadeel: het order wordt misschien nooit uitgevoerd
3.1.2 Orderboek (overzicht van uitstaande orders voor een bepaald aandeel)
= MARKTORDERS
Minst
streng
= LIMIETORDERS
Meest
streng
26
De evenwichtsprijs ligt waar de cumulatieve aantallen het hoogst liggen. Dit is duidelijk bij 61,10
o De vraag is groter dan het aanbod
o We zullen dus 50 aandelen moeten wegnemen bij de vraag
o Het aankooporder beperken we dus tot 800 i.p.v. 850
3.2 Kapitaalverhoging
Beursgenoteerde ondernemingen kunnen hun eigen vermogen (= kapitaal) uitbreiden door nieuwe aandelen te
koop aan te bieden via de beurs
Op deze manier kunnen aandeelhouders benadeeld worden. Om ze te beschermen, werd het voorkeurrecht
gecreëerd. Ze kunnen nog voor de kapitaalverhoging tegen een vastgestelde prijs intekenen om zo het procentuele
belang van het aandeel in hun portefeuille constant te kunnen houden
27
Voor bestaande aandeelhouders bedraagt de theoretische waarde van hun aandeel na de kapitaalverhoging en
exclusief het voorkeurrecht:
(O. K +N .U )
W aandeel na kapitaalverhoging excl .voorkeurrecht =
(O+N )
N
De theoretische waarde van een voorkeurrecht kan als volgt berekend worden: W voorkeurrecht =( K −U ) .
(O+N )
Voorbeeld:
K = 125 EUR
U = 120 EUR
O = 2 aandelen
N = 1 aandeel
In dit voorbeeld zijn de waarden niet gelijk aan elkaar. Als je de laatste vermenigvuldigt met 2 kom je wel een gelijke
uitkomst uit.
de koers daalt)
Hij verdedigt zijn stelling als volgt:
o Meeste beleggers handelen rationeel en intelligent (beleggen met verstand)
o Sommige beleggers handelen ook irrationeel en niet-intelligent (buikgevoel)
Optimisten (50%)
Pessimisten (50%)
o Irrationele beleggers verdwijnen op termijn vanzelf: door onverstandige
keuzes zien zij de waarde van hun aandelenportefeuille snel dalen en zijn ze
niet meer geneigd om verder te beleggen
Behavioural finance theorie o Ontstaan door Thaler, De Bondt en Shiller in de jaren ‘80
o Zij stelden dat koersen niet alle beschikbare informatie weerspiegelen
o Ze zeggen dat de koers niet de correcte koers is (te hoog / te laag)
o Koersen volgen dus geen lukraak pad
29
3.3.2 Prijsdeterminanten
Formule voor de prijs van een aandeel:
∞
D D = dividend
∑ (1+rt )t Dt = schatting
t =1
r = actuarieel rendement = marktrente + risicopremie
3.4 Beursindexen
3.4.1 Definitie
Een beursindex bevat volgende kenmerken
o Vat in één cijfer de evolutie van de beurs samen
30
Voorbeeld:
V = 10 000 EUR
# aandelen = 100 => Paandeel = 100 EUR
V = 9 000 EUR
# aandelen = 100 => Paandeel = 90 EUR
De gewichten worden berekend op basis van:
P
(¿ ¿ it Qit )
Mathematisch: ∑ P it Qit (= deel van teller formule delen door volledige teller van formule)
i
Gewicht it =¿
P
∑ (¿ ¿it Qit )
Gewichten sommeren: ∑ Pit Qit = 1 (teller en noemer zijn gelijk)
i
∑ Gewicht it =¿
Niet-mathematisch: zie 3.4.3 – samenstelling van de index
31
3.4.4 Beursindexen
Belangrijkste indexen Euronext Brussel (= brusselse beurs)
o BAS-index
Bevat alle aandelen van Euronext Brussel
BAS = Belgian All Shares
o Bel-20 index
Bevat enkel de 20 grootste aandelen van Euronext Brussel
Twee economen vonden een model dat toch toelaat r te berekenen: Gordon-Shapiro
Stel dat de groeivoet 5% is. Hierdoor zal je dividend elk jaar met dezelfde groeivoet toenemen. Dit zorgt ervoor dat:
D 2=D 1 (1+g)
D 3=D2 (1+g) DUS = D1 (1+ g)2
D 4 =D3 (1+g) DUS = D1 (1+ g)3
...
Algemeen stellen we dat P = D1 / ( 1+r ) + D2 / ( 1+ r )2+D 3 / (1+r )3+…
= meetkundige reeks
Kenmerken:
o Eerste element = a (hier: 1)
o Reden = b (hier: (1+g)/(1+r ) )
(waar we het vorige element met vermenigvuldigen om het nieuwe element te verkrijgen)
o Som van alle elementen = a / (1-b)
Hier is dat dus: 1/⌊ 1−(1+g)/(1+r ) ⌋
Vereenvoudigd: ( 1+r ¿/( r−g)
Wanneer men het rendement R moet berekenen zal men dit doen: R=[ ( P1−P0 ) + D ] /P0
R=[ ( P1−P0 ) +D ] /P0
R . P0 =[ ( P1−P0 ) +D ]
R . P0 +P0 =P1+ D
33
P0 (1+ R)=P1 +D
P 1+ D
P 0=
1+R
R = actuarieel rendement
Stel: een aandeel daalt gedurende een bepaald jaar van P 0 naar P1 met 50%. Met welk percentage moet dit aandeel
het daaropvolgende jaar stijgen opdat de prijs terug naar zijn oorspronkelijk niveau P 0 zou terugkeren?
Veronderstelling: dividend = 0
Voorbeeld: P0 = 100 en P1 = 50 (daling van 50%)
R = (50 – 100) / 100 = -50 / 100 = -50%
Begin tweede jaar: P1 = 50 en P2 = 100 (einde 2e jaar, aandeel moet terug gelijk zijn aan P 0)
R = (100 – 50) / 50 = 50 / 50 = 100%
CONCLUSIE: rendement is asymmetrisch (een daling met 50% en stijging met 50% is niet genoeg, we moeten terug
stijgen met 100%)
DALEND
= toename in nut van
extra 10 000 daalt
naarmate rijkdom stijgt
= wet van het afnemend
marginaal nut
Uit de wet van het afnemend marginaal nut volgt dat beleggers niet houden van risico
Bewijs: zie volgende pagina
Hieruit kunnen we snel afleiden dat de eerste belegging beter is dan de tweede belegging. Daarmee bewijzen we
ook dat beleggers risico-afwerend zijn. Maar nu moeten we nog de eerste en de derde vergelijken:
o Risico in 3 is groter dan in 1
o Het verwacht rendement in 3 is groter dan in 1
Financiële les: meer risicovolle beleggingen (bv. aandelen) hebben een hoger (verwacht) rendement dan minder
risicovolle beleggingen (bv. obligaties)
Inflatie:
1 dollar in 1926 is 84 dollar in 2006
Treasury bills:
Overheidsobligaties
Korte looptijd (3 maand)
Risicovrij: overheid kan niet failliet gaan
Government bonds:
Overheidsobligaties
Lange termijn (10 jaar)
Risicovrij
1 dollar wordt 84 dollar
Large stocks:
Aandelen van grote bedrijven
1 dollar wordt 2592 dollar
Small stocks
Aandelen van kleine bedrijven
1 dollar wordt 12 231 dollar
Renderen meer dan grote bedrijven doordat ze meer risico hebben
De percentages in het kader duiden het gemiddeld jaarlijks rendement aan:
o Rendement large stocks < 2x government bonds
o Eindwaarde large stocks > 30x eindwaarde government bonds
o Reden: kracht van de samengestelde interest
Voorbeeld samengestelde interest
o Investering = 100; rendement = 10%
o Investering na 1 jaar: 100 + 10% = 110
o Investering na 2 jaar: 110 + 10% = 121 (= 120 + 1) => de
1 is de samengestelde interest
35
3.6.3 Risico-beperking
Er zijn 2 methodes om het risico te beperken zonder beperking van het rendement
3.6.3.1 METHODE 1: Diversificatie
Diversificatie = spreiding
36