Tut M

You might also like

Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 8

TutM

12-9:
Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt wat
a) mono-, bi- en polyarticulaire spieren zijn,
- een mono-articulaire spier is een spier die zijn functie uitoefent over 1 gewricht, 'mono’
staat ook voor 1. waar bij bi staat voor 2 en dus deze spier zichzelf over 2 gewrichten
loopt. Poly staat voor meer dan 2, dus deze spier loopt over meerdere gewrichten,
bijvoorbeeld het strekken van de vingers.
b) wat er bedoeld wordt met agonisten, antagonisten en synergisten,
- een agonist (Prime mover) zorgt voor een samentrekking, een beweging dus.
- Een antagonist zorgt dus voor het tegenovergestelde.
- een synergist zorgt ervoor dat een spier stabiel blijft op een bepaald punt, terwijl
een spier 1 gewricht verder kan bewegen.
c) wat een concentrische, excentrische, statische, dynamische, isometrische, isokinetische
en isotone contractie inhoudt. Zoek er voorbeelden en/of afbeeldingen bij.
- een concentrische beweging verkort een spier
- een excentrische beweging verlengt de spierweefsels
- een statische beweging waarbij de spier een vaste positie behoud.
-
- bij een isometrische contractie worden de myosin
filaments geblokkeerd en word blijft spanning zich opbouwen
- isokinetisch is niet mogelijk met een losse spier alleen met aparaten, het is een
contractie met contstante snelheid -
bij een isotone contractie zijn de myofilaments succesvol en komt er beweging vrij.

2. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt hoe een spier is
opgebouwd. Begin op macroscopisch niveau en werk dit uit tot op microscopisch niveau.
Geef hierbij ook aandacht aan de bindweefsellagen, sarcolemma, T-tubules,
sarcoplasmatisch reticulum en alle onderdelen (banden, lijnen en eiwitten) van het
sarcomeer.
20-9:
1. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt hoe de contractie van een
spier tot stand komt. Geef hierbij ook aandacht aan een motorische eenheid (motorunit),
motorisch eindplaatje (motor endplate) en de sliding filaments theory met de rol van
Calcium en ATP.
-Het myosine-ADP-complex wordt geactiveerd. Myosinekoppen binden zich aan de G-
actine en wordt samen actomyosine. De myosinekoppen maken een knik en daarbij
komt de (ADP) vrij uit de contractie. De spier wordt korter en daardoor neemt de
spierspanning toe.

2. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt welke drie energiesystemen
er zijn om ATP (energie) te genereren. Geef hierbij ook aandacht aan welke voedingsstoffen
hierbij kunnen worden afgebroken (suikers of vetten), hoeveel ATP ze opleveren en voor
welke activiteiten ze gebruikt worden.
1. het atp-cp systeem, dit systeem word gebruikt voor kortere en explosievere
inspanningen. Na 10-20 seconden is het uitgeput en heeft het zuurstof nodig om weer bij
te komen. Bij dit proces worden geen voedingsstoffen verbruikt.

2. het Glycolytische systeem, dit systeem breekt glucose af in een proces genaamd glycolyse. Dat
is de eerste stap om glycogeen of glycerol ATP te creëren

3. Krebscyclus, eiwitten, vetten en koolhydraten leveren de energie

3. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt welke drie verschillende
spiervezeltypen er zijn, wat de onderlinge overeenkomsten en verschillen zijn en voor welke
activiteiten deze vezels het meest geschikt zijn.
1. type I:
- hoog myoglobine gehalte
- hoog aerobe capaciteit
- zijn rood van kleur
- lang uithoudingsvermogen
- bevatten veel mitochondriën

2. type IIA:
- gekenmerkt door een combinatie van kracht en intermediair uithoudingsvermogen
3. type IIx:
- hoge anaerobe capaciteit
- zijn wit van kleur
- kort uithoudingsvermogen
- bij mensen is type IIx de snelste soort spiervezel, bij sommige andere dieren is dit
type II.

26-9:
Uithoudingsvermogen
1. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt wat er met het aerobe
uithoudingsvermogen en het maximale aeroob vermogen (VO2max) bedoeld wordt en hoe
hoog de VO2max is bij jongere en oudere mensen en bij ongetrainde en getrainde mensen.
- het aerobe uithoudingsvermogen is het vermogen van het hele lichaam om
langdurige arbeid vol te houden.
- het maximale aerobe vermogen is de hoogste waarde van de zuurstofopname
uitgedrukt in liters per minuut.
- voor jongeren ligt het hoger, man 20: 44-50 ml o2/kg/min
vrouw: 38-42 ml o2/kg/min
- ouderen ligt lager 1% daling vanaf je 30ste levensjaar.
man 60: 24 ml o2/kg/min
vrouw 60: 19 ml o2/kg/min
Bij ongetrainde ligt het ook lager, maar dat verschilt per persoon hoe getraind je bent.

2. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt wat er met het anaerobe
uithoudingsvermogen, de anaerobe drempel, de ventilatiedrempel en de lactaatdrempel
bedoeld wordt. Leg uit waarom wandelen voor een persoon met COPD een inspanning is
waar deze al spoedig mee moet stoppen.
- het anaerobe uithoudingsvermogen is de prestatie die iemand neer kan zetten
zonder extra lucht bij bijvoorbeeld een korte sprint.
- het vermogen waarbij tijdens een duurprestatie het aerobe systeem gebruikt word en
de anaerobe glycose komt meehelpen om de gevraagde hoeveelheid energie te
leveren.
- het moment dat je dieper gaat ademen en je lichaam zo snel mogelijk het overschot
aan koolzuur je lichaam uit wilt krijgen.
- het moment waarop melkzuur zich sneller ophoopt in je bloed dan het tempo waarin
het kan worden afgevoerd.
- een persoon met copd( Chronic Obstructive Pulmonary Disease.) heeft last van
kortademigheid en dyspneu bij matige tot intensieve belastingen. Dus van wandelen
kan zo'n persoon al kortademig worden.

3. Onder invloed van training treden er veranderingen op in de skeletspieren en de


aansturing daarvan (perifeer musculair mechanisme), maar ook in het hart en de bloedvaten
(centraal cardiovasculair mechanisme) en de longen. Maak een korte presentatie of
samenvatting waarin je de centrale en perifere trainingseffecten uitlegt. Neem hierin ook de
effecten van krachttraining mee.
-centrale trainingseffecten:
1. verlaagde hartfrequentie ( n rust bij submaximale inspanning)
2. toegenomen slagvolume van het hart.
3. toename van het hartminuutvolume tijdens maximale inspanning
4. toename van het bloedvolume en hemoglobinegehalte
5. toename van het a-vo2-verschil
6. daling van de bloeddruk
7. toename van de vo2 max
8. verhoging van de anaerobe drempel
9. toename van het maximale ademminuutvolume
10. Toename van de effectiviteit van de ventilatie
11. Vergroting van de diffusiecapiciteit van de longen
12. Vergroting van longvolumina en –capaciteiten

-Perifere trainingseffecten:

4. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je de trainingsvormen long slow


distance (extensieve duurtraining), tempoduurtraining (intensieve duurtraining),
intervaltraining en fartlek uitlegt, met daarbij de effecten op het duuruithoudingsvermogen
(cardiovasculair O2- transport en musculair O2-gebruik).
- LSD:

- tempoduurtraing: je traint de extra toename van de maximale zuurstofopname en de


wedstrijdhardheid.

Intervaltraining: het is een soort krachttraining van de hartspier en levert daarvoor


een bijdrage aan de verbetering van de vo2 max

Fartlek: je bepaalt alles voor jezelf en zegt hoelang je wilt herstellen en hoe snel je wilt
lopen op dat punt, het verbeterd de conditie

6-10:
Training
1. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je de grondmotorische eigenschappen
en de trainingsprincipes uitlegt. Zoek ook informatie op over het fenomeen overtraining: wat
is het, hoe ontstaat het en noem een aantal symptomen.
- grondmotorische eigenschappen
1. snelhed
2. kracht
3. lenigheid
4. coordinatie
5. uithoudingsvermogen

Trainingsprincipes:
-overload: je lichaam overbelasten, je vraagt meer van je lichaam dan dat het gewend is en
zo verbeterd die zichzelf
-supercompensatie: je hebt jezelf overbelast, maar dat moet ook rust gegeven worden.
Dus na je trainig geef je je lichaam genoeg rust om het de volgende keer wel aan te kunnen.
-specificiteit: het woord zegt het al, focus leggen op 1 punt in je lichaam.
-reversibiliteit: wanneer het net nieuw bijgetrainde spiermassa niet word gebruikt valt het
ook weer terug in de oude wending
-afnemenende meeropbrengst: hoe verder je komt hoe moeilijker het word om beter te
worden.

Overtraining: overtraining is een verstoring op hoge mate van de balans tussen belasting
en belastbaarheid. Symptomen zijn:
- Vermoeidheid.
- Afname prestatievermogen.
- Slapeloosheid (m.n. inslapen kost moeite)
- Onrustig gevoel.
- Snel geïrriteerd.
- Verminderd concentratievermogen.
- Verhoogde rusthartslag.
- Verminderde eetlust.

2. Als je sterker wilt worden of je duuruithoudingsvermogen wilt verbeteren dan zul je


moeten gaan trainen. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je de
trainingsvariabelen en de trainingsmethoden beschrijft en toelicht.
Trainingsvariabelen:
1. intensiteit: hoe hard of hoe zwaar de oefening is.
2. frequentie: het aantal trainingen dat er in een week worden gedaan
3. duur: de inspanningsduur, hoe lang wordt er getraind.
4. omvang: de duur maal de frequentie, bijv.: 9x 7 min lopen.

Trainingsmethoden:
1. duurtraining: het langdurig en zonder onderbreking arbeid verrichten, vaak ook over
langere afstanden, kan met een laag tempo (extensieve) of een hoger tempo (intensieve).
Waarbij laag is gericht op verbranding van vet en hoog op de totale omvang van de training
2. intervaltraining: relatieve korte perioden van lichamelijke belastingen die worden
afgewisseld met korte herstelperiodes. Met deze manier van trainen heb je minder last van
spiervermoeidheid.

3. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt welke energievoorraden (CP,
ATP, glycogeen, vet) uitgeput kunnen raken tijdens lichamelijke belasting en op welke wijze
deze voorraden weer worden aangevuld. Geef hierbij de verschillen aan tussen kortdurende
en langdurende belastingen.
CP:
ATP:
Glycogeen:
Vet:

4. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt wat centrale vermoeidheid
en perifere vermoeidheid inhoudt en waarin je vervolgens uitlegt welke hypotheses er zijn
ten aanzien van het ontstaan van perifere en centrale vermoeidheid.
Centrale vermoeidheid: Wanneer het centrale zenuwstelsel tijdens het activeren van
spieren onderhevig is aan vermoeidheid, kunnen spieren geen optimale kracht leveren,
hoewel zij daartoe nog wel in staat zouden zijn.

Perifere vermoeidheid:

5. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt welk drie verschillende typen
gewrichten er zijn volgens de structurele classificatie en werk daarbij de vijf specifieke
kenmerken en de zes verschillende typen van het synoviale gewricht verder uit.
De 3 types:
1. fibrious joints
2. cartilaginous joints
3. synovial joints.

25-10:
1.Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je a) de veranderingen van de intrapulmonale
druk en de intrapleurale druk tijdens inspiratie en expiratie toelicht, b) de begrippen perfusie,
ventilatie en ventilatie-perfusie verhouding uitlegt, en c) de invloed van inspanning op de ventilatie-
perfusieverhouding uitlegt.
-

2. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt a) op welke manieren zuurstof door
het bloed getransporteerd wordt, b) wat de zuurstof-dissociatie curve ons allemaal vertelt, en c) wat
er met deze curve gebeurt tijdens inspanning. Beschouw bij dat laatste o.a. het effect van
temperatuur, pH en partiele CO2 druk.
-het bind zich tijdens het inademen in het hemaglobine van de rode bloedcel die zich door het
lichaam verplaatst
- het verteld ons over de verhoging van de co2concentratie, afname van het ph, stijging van de
temperatuur, bij de verschuiving laat het makkelijker ze zuurstof vrij(voornamelijk bij een hoger
temperatuur, inspanning) , bij een verschuiving naar links houd hij het langer vast.
-er komt een vermindering van kooldioxide waardoor het hemaglobine minder zuurstof af kan
staan aan de cellen.
3. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt a) op welke manieren CO2 door het
bloed getransporteerd wordt, b) op welke wijze de pCO2 de pH beïnvloedt, c) op welke wijze de
pCO2 de ademhaling beïnvloedt, en d) wat er bij een ernstige COPD-patiënt mis kan gaan.
- het bind zich aan hemaglobine nadat het opgelost is in het bloedplasma en word het zo
teruggevoerd naar de longen om het uitte ademen.
- hoe hoger het co2 niveau in het lichaam hoe lager de ph waarde, dus hoe zuurder je bloed.
-we kunnen het bewust uitademen door sneller te gaan ademen, of het expres vasthouden
- de uitwisseling tussen co2 en o2 is slechter, dus meer co2 in het lichaam en minder o2 in het
lichaam waardoor duizeligheid of kortademigheid toeneemt.

4. Zoek op internet een afbeelding van het Model van Wasserman en leg uit hoe we hier als
fysiotherapeut gebruik van kunnen maken. Zoek in het college MB informatie op over spierpijn.

Als 1 van de tandwieltjes niet goed functioneert, geeft dat gevolgen voor de rest van de
tandwieltjes.

5. Welke vormen zijn er? Welke typen contracties geven de grootste kans op spierpijn? Wat zijn de
mogelijke oorzaken? Op welke manieren kunnen we spierpijn voorkomen
- vroeg: vroege ontstaat tijdens of vlak na inspanning door verzuring van de spieren
-verlate: verlate spierpijn komt pas na 24 tot 48 uur door kleine spierscheurtjes

- Excentrische contracties geven de hoogste kans op spierpijn, doordat de spier dan volledig word
verlengt wat kan zorgen voor spierschade.

-Mogelijk oorzaken zijn overbelastingsletsels, sporttrauma, ongeval, verkeerde


houding

Week 7:
1. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je de bouw en functie uitlegt van 2) de
borstkas, b) ademhalingsspieren, c) de bovenste luchtwegen, d) de onderste luchtwegen, en e) de
alveoli.
2. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt a) wat er met externe respiratie en
interne respiratie bedoeld wordt, b) waarom de partiële drukgradiënt voor O2 groter moet zijn dan
die voor CO2, c) waarom factoren als diffusie-afstand, het aantal erythrocyten, de hemoglobine
concentratie en het beschikbare diffusie-oppervlak van belang zijn voor een efficiënte gaswisseling.

3. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt wat de effecten zijn van inspanning
op de ventilatie en gaswisseling. Gebruik in je uitleg o.a. de begrippen ademminuutvolume,
ademfrequentie, ademvolume en VO2max.

4. Maak een korte presentatie of samenvatting waarin je uitlegt a) hoe de ademhaling door het
zenuwstelsel wordt gereguleerd, b) hoe inspanning via het zenuwstelsel de ademhaling kan
beïnvloeden, en c) hoe het kan dat Japanse parelduikers zo lang onder water kunnen blijven zonder
adem te halen.

5. Maak een korte presentatie of samenvatting waarbij je uitlegt wat EPOC is en waardoor dat wordt
veroorzaakt. Bij welke type inspanning (kort, middel of langdurige inspanning met lage, middel of
hoge intensiteit) hebben sporters het meest last van EPOC? Leg uit waarom dat zo is. Hoe uit EPOC
zich bij deze sporters?

You might also like