Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 151

Tot op het bot: volledige

samenvatting

geschreven door

rdecock

www.stuvia.com

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

1. De studie van het menselijk lichaam

1.1. De begrippen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Anatomie = De studie van een gezond, volwassen lichaam


Fysiologie = Hoe dit lichaam exact werkt en hoe de verschillende structuren hun functies
uitvoeren

Cytologie of celbiologie = De studie van de opbouw van de cel, de kleinste levende


bouwsteen van het menselijk lichaam.

Histologie of weefselleer = De studie van het weefsel, een weefsel is de som van
omliggende cellen en de tussenliggende stof

1.1.1. Anatomie

Volgens de volledige definitie = Is de beschrijvende wetenschap die zich bezighoudt met


vorm, structuur, bouw, samenstelling en ligging van de onderdelen van levende wezens.
• Grondlegger: Andreas Vesalius

Microscopische versus macroscopische anatomie


Macroscopische = Wat men met het blote oog ziet

Microscopische = Waarbij we met beeld-vergrotende toestellen inzoomen op het menselijk


lichaam.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Systematische versus topografische anatomie


Systematische anatomie = gaat uit van de onderverdeling van het lichaam in elf
orgaanstelsels of systemen. Een stelsel is een groepering organen die samen éénzelfde
functie vervullen (zenuwstelsel, cardiovasculaire stelsel,..)

Topografische anatomie = gaat uit van streken of gebieden op het lichaam en beschrijft de
onderlinge verhoudingen en de ligging van verschillende structuren die in hetzelfde gebied
liggen. (hand, voet,..)

1.1.2. Fysiologie

= De wetenschap die de functies van levende organismen bestudeert. Speelt zich vooral af
op moleculair niveau

Veel fysiologische processen die in het lichaam plaatsvinden hebben een homeostase als
doel.
• Homeostase = Behoudt van dezelfde toestand binnen het lichaam

1.2. Fundamentele begrippen binnen de anatomie

We beschrijven de bouw van het menselijk lichaam telkens vertrekkende vanuit een lichaam
dat in de anatomische positie of de anatomische uitgangshouding staat:
• Het lichaam staat rechtop, met het aangezicht naar voren gericht en de armen die
langs het lichaam hangen.

We kunnen het menselijk lichaam opdelen in een aantal grote gebieden:


• Het hoofdgebied of cefaal gebied
• Het nekgebied of cervicaal gebied
• De truncus ( thorax of borst, abdomen of buik, pelvis of bekken)
• De bovenste ledenmaten of armen
• De onderste ledenmaten of benen

• Gluteaal gebied of billen


• Perineaal gebied (gebied tussen anus en geslachtsorganen)
• Umbilicaal gebied of gebied rond de navel
• Axillair gebied of gebied onder de oksels
• Carpaal gebied of gebied van de pols
• Lumbaal gebied of gebied van de onderrug
• Oraal gebied of gebied rond de mond
• Linguinaal gebied of liesstreek
• Pedaal gebied of gebied van de voet
• Mammaal gebied of borsttreek
• Sternaal gebied of gebied rond de borstbeen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Dorsaal gebied of gebied van de rug


• Vertrebraal gebied of gebied rond de wervelkolom
• Sacraal gebied of gebied rond het heiligbeen
• Tarsaal gebied of enkelgebied
• Brachiaal gebied of gebied van de arm

1.2.1. Aanzichten

We kunnen het lichaam vanuit verschillende posities bekijken


Positie Synonymen
Anterior zicht Vooraanzicht of ventraal
zicht
Posterior zicht Achteraanzicht of dorsaal
zicht
Inferior zicht Onderaanzicht
Superior zicht bovenaanzicht
Lateraal zicht Zijaanzicht (links en rechts

1.2.2. Vlakken van doorsnede

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Frontaal vlak • Elk vlak evenwijdig met je voorhoofd


• Verdeelt het lichaam in een voorste
en achterste gedeelte
Sagittaal vlak • Elke vlak evenwijdig met het vlak dat
tussen je ogen loopt
• Verdeelt het lichaam in linker en
rechter kant
Transversaal vlak • Elk vlak evenwijdig met de grond
• Verdeelt het lichaam in bovenste en
onderste gedeelte

Midsagittale of mediane vlak = Dit vlak loopt perfect doorheen het midden van ons lichaam.
(tussen de ogen)

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

EXTRA RICHTINGSAANWIJZINGEN; NIET IN BOEK

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

1.3. Niveaus van organisatie van het lichaam

Voorkennis

Om de verschillende grootordes te verduidelijken, bespreken we hier verschillende


lichaamsniveaus van klein naar groot.
• Atomair niveau = Wanneer verschillende atomen zich aan elkaar binden, spreken we
van een molecule. Atomen zijn de kleinste bouwstenen in het menselijk lichaam.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Moleculair niveau = Een organel is opgebouwd uit moleculen.


• Celniveau = De cellen zijn de kleinste functionerende eenheden van het lichaam. Een
cel is opgebouwd uit moleculen.
• Weefselniveau = Elk orgaan is opgebouwd uit twee of meer verschillende weefsels.
Een weefsel is de som van de cellen in dat weefsel en de stoffen tussen deze cellen.
(Microscopisch)
• Orgaanniveau = Elk orgaanstelsel delen we verder op in verschillende organen
waaruit dit stelsel bestaat
• Orgaanstelselniveau = Het menselijk lichaam delen we op in elf orgaanstelsels.
• Organismeniveau = Op dit niveau bestuderen we het hele organisme

De kleinste lichaamscellen zijn rode bloedcellen en de kleinste moleculen in het lichaam is


water.

1.4. Chemische basis van het leven

Chemie = Het studiegebied van de natuurwetenschappen waarin samenstellingen, bouw en


eigenschappen van de materie en de veranderingen ervan worden bestudeerd.
• Biochemie = De som van alle chemische processen die in een levend organisme
plaatsvinden.

1.4.1. Basiskennis chemie

A. Atomen (=ondeelbaar)
Elk atoom behoort tot een atoomsoort of element. Het tabel van Mendeljev geeft ze alle 118
weer.
• In de natuur zijn er 92

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• In het menselijk lichaam 26

ELEMENT CHEMISCHE WAAR IN HET LICHAAM % TOTALE


NOTATIE LICHAAMSMASSA
Zuurstof O Bouwsteen van water, bevindt zich in de 65
cellen, bloed,..
Koolstof C Belangrijkste bouwsteen van organische 18.5
moleculen zoals vetten en suikers
Waterstof H Bouwsteen van water, bouwsteen van 9.5
vele organische moleculen
Stikstof N Bouwsteen van aminozuur 3
Calcium Ca 99 % in botten, speelt een rol in 1.5
bloedstolling, spierconcentratie
Fosfor P 80% zit in onze tanden en boten. Fosfaten 1
spelen ook een rol in het bufferen van pH
van het bloed
Kalium K Komt in de vorm van kation voor in het 0.4
intracellulaire vocht
Zwavel S Bouwsteen van vele eiwitten, zoals 0.3
insuline en keratine
Natrium Na Komt in de vorm van een kation voor in 0.3
het extracellulaire vocht. Belangrijk voor
de verdeling van water over het lichaam.
Heeft een grote invloed op de
kristalloïden osmotische waarde van het
bloed
Chloor Cl Komt in de vorm van een anion voor in 0.2
het extracellulaire vocht. Component van
het maagzuur
Magnesium Mg Belangrijk voor het functioneren van 0.1
spier- en zenuwstelsel

Naast de bovenste elementen, komen ook nog fluor, chroom, mangaan, ijzer, kobalt, koper,
zink, selenium, jood en molybdeen voor in het lichaam. We noemen dit de spoorelementen.

Bouw van een atoom


We kunnen atomen verder verdelen in nog kleinere partikels = de subatomaire deeltjes

Model van Bohr

Subatomaire deeltjes

ELEKTION PROTON NEURON


Positie Op schillen rond In de kern In de kern
de kern

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Lading -1 +1 0

Elektronenwolkmodel

Een atoom heeft steeds evenveel protonen als elektronen, waardoor de nettolading van een
atoom altijd nul is. Bv; een atoom Natrium heeft 11 elektronen, 11 protonen en 11
neuronen. Hierdoor is de nettolading van natrium 0.
• ION = Soms is het echter mogelijk dat een atoom elektronen opneemt of afstaat.
Hierdoor ontstaat er wel een lading en spreken we niet meer over atoom maar ion.

B. Chemische bindingen

Een atoom heeft altijd de neiging om chemische bindingen te maken met andere atomen. Er
zijn 2 soorten chemische bindingen.

IONBINDING = ‘GEVEN EN NEMEN’


COVALENTE BINDING
‘BROEDERLIJKDELEN’

IONBINDING (leidt tot ionen)


De ionbinding ontstaat wanneer één atoom één of meerdere elektronen afgeeft aan een
ander atoom. Beiden atomen hebben nu een nettolading verworven en noemen we nu
ionen.
• Kation = het atoom dat een elektron heeft afgestaan, en wordt dan ook positief.
• Anion = het atoom dat een elektron opneemt, en wordt dan ook negatief

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

IONBINDING = Anionen en kationen hebben nu een tegengestelde lading waardoor ze


aangetrokken worden tot mekaar.

COVALENTE BINDING (leidt tot moleculen)


Bij de covalente binding delen te atomen hun elektronen van de buitenste schil. Één
covalente binding wordt gemaakt door één gedeelde elektronen paar.
• Molecule = Wanneer twee of meerdere atomen met een covalente binding
verbonden zijn.
• Waarom ontstaan deze bindingen tussen atomen = Ze willen chemische stabiliteit;
ze willen in een toestand waar weinig verandering in zit

Twee soorten = Polaire covalente binding, apolaire covalente binding


• apolaire covalente binding = De gedeelde elektronen zijn perfect verdeeld tussen de
twee atomen. (bv; twee dezelfde atomen)
• polaire covalente binding = Wanneer de elektronen meer worden aangetrokken tot
één atoom, waardoor de verdeling en de lading niet gelijk zijn. Atoom die elektronen
aantrekt noemen we negatief polair en omgekeerd positief polair.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

1.4.2. Organische chemie


Boek + pp

1.5. Het menselijk genoom

1 chromosoom = 1 DNA streng


→ DNA zit niet altijd in de vorm van
chromosomen
→ DNA rolt enkel op tot chromosomen wanneer
de cel wilt delen.

Chromosomen = zijn structuren in de cel die de


genetische informatie dragen in de vorm van DNA

DUS in elke celkern zitten 46 DNA moleculen en


wanneer die cel wilt delen, rollen die 46 DNA
moleculen zich op tot 46 chromosomen

Een mens heeft 46 chromosomen = 23 paar


→ altijd in paar omdat je één van u vader en één van u moeder krijgt, daarom is het altijd
even.

Homologe chromosomen = ze lijken op elkaar en krijgen hetzelfde nummer.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

= 1 van u moeder en 1 van u vader → homologe paar

Geslachtschromosomen
X Y → man (niet homoloog)
X X → vrouw (homoloog)

Autosoom = chromosoom dat geen geslachtschromosoom is! (22 paar)


Diploid = 23 paar
→ Alle cellen in ons lichaam, met 1
uitzondering

Haploid = 23 chromosomen
→ Geslachtscellen (zaad en eicellen)

Bevruchting = zaadcel (23) + eicel (23) → embryonale stamcel (46)

2. Cytologie en histologie

2.1. Cytologie

2.1.1. Wat is een cel

De cel-theorie zegt het volgende over cellen:


• Cellen zijn de kleinste zelfstandige werkende bouwstenen en
stofwisselingseenheden.
• Alles wat leeft bestaat uit één of meerdere cellen, een menselijk lichaam heeft
ongeveer 1013-1014 cellen, waarvan 200 verschillende soorten.
• Elke cel ontstaat uit een deling (=mitose) van een eerder bestaande cel

Een cel is opgebouwd uit moleculen, die allemaal onderling samenwerken om die cel in
leven te houden. Alle processen in de cel hebben namelijk als doel de samenstelling van die
cel te behouden; → Homeostase

Afbeelding pagina 41

2.1.2. Bouw van een cel

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Elke menselijke cel bestaat uit een celmembraan of plasmamembraan.


Binnen deze plasmembraan zitten het cytoplasma en de celkern.
Cytoplasma bestaat uit twee delen:
• Het cytosol = vloeibaar deel
• De organellen = vast deel

2.1.3. Plasmamembraan

Het plasmamembraan kun je zien als het jasje van de cel. Deze omhulling vormt de scheiding
tussen het intracellulaire milieu en het extracellulaire milieu.

Het plasmamembraan bestaan uit een dubbele fosfolipiden-laag. Waarvan de kop polair is
en de staart apolair. In deze laag bevinden zich ook belangrijke eiwitten met verschillende
functies:
• Transporteiwitten
• Receptoren eiwitten

Het plasmamembraan is semi-permeabel:


• Wat kan er door = alle apolaire moleculen, zoals gassen en alle kleine polaire
moleculen, zoals water
• Wat kan er niet door = grote polaire moleculen en ionen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

A. TRANSPORTEIWITTEN
= Zijn eiwitten die ingebed zitten in het plasmamembraan en in staat zijn om een specifieke
molecule doorheen het plasmamembraan te transporten.
• Een transporteiwit kan binden op extracellulaire glucose, en het vervolgens in de cel
te transporten. (vb)

Een specifieke vorm van transporteiwitten zijn de ion-kanalen:


• = Dit zijn eiwitten die als het ware een porie vormen in het celmembraan. Een ion-
kanaal kan steeds één ion doorlaten.

B. RECEPTOREN
= zijn eiwitten die ook in de celmembraan ingebed zitten & een soort van slot vormen voor
specifieke structuren van een molecule.
• Enkel moleculen met die specifieke structuur gaan binden op die receptoren. We
noemen de moleculen die op deze receptor past een liganden.

Anders dan de transporteiwitten transporten de receptoren dus geen moleculen in of uit de


zelf, maar openen of sluiten ze de deur voor specifieke processen in de cel.
2.1.4. Celkern

Elke cel, met uitzondering van de rode bloedcellen, heeft een nucleus. De menselijke
nucleus (celkern) heeft 46 chromosomen.
• De celkern bestaat uit een nucleo-plasma dat omgeven is door een fijn membraan,
de kernmembraan.

Kernmembraan
Op verschillende plaatsen heeft de kernmembraan kleine openingen, nucleaire poriën,
waardoor uitwisseling kan plaatsvinden tussen het nucleoplasma en het cytoplasma.

Nucleoplasma
Het waterige nucleoplasma bevat een groot aantal draderige structuren, de
chromatinedraden, die bestaan uit een bepaalde eiwit (histonen) en DNA.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Chromosomen
Als de cel zich voorbereidt op een celdeling, gaan de draden spiraliseren. De gespiraliseerde
chromatinedraden worden chromosomen genoemd.

Het DNA draagt een code die de cel nodig heeft om eiwitten aan te maken.

Hoe zit DNA opgeslagen in een cel? → In een niet delende cel: chromatine. Wanneer de cel
wilt delen, condenseren de chromatinedraden tot chromosomen

Hoe kunnen grote moleculen de celkern verlaten? → Via poriën in de celmembraan

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

2.1.5. Cytoplasma

A. CYTOSOL
Het cytosol kun je om omschrijven als een soort van chemische soep waar alle celorganellen
in opgelost zitten. Daarnaast bevat het cytosol ook veel organische moleculen.
(koolhydraten, eiwitten en lipiden.

Andere benaming = intracellulaire vocht

B. RIBOSOMEN
= Een celorganel dat is opgebouwd uit een grote en kleine subeenheid. Ze spelen een
belangrijke rol in eiwitsynthese.

Sommige ribosomen dobberen vrij rond in het cytosol en andere zijn gebonden aan het ruw
endoplasmatisch reticulum (ER)

Het endoplasmatisch reticulum is op te delen in twee onderdelen:


• Het rum endoplasmatisch reticulum = Dit bevat ribosomen en bevindt zich dichter
bij de celkern. Deze ribosomen helpen met de aanmaak van eiwitten voor gebruik in
of buiten de cel
• Het glad endoplasmatisch reticulum = Dit bevat geen ribosomen en bevindt zicht
verder van de celkern. Het glad endoplasmatisch reticulum speelt een rol in de
aanmaak van vetten en koolhydraten.

C. endoplasmatisch reticulum
= Rond de celkern zit een netwerk van membranen gewikkeld.

D. GOLGI-APPARAAT
Het golgi-apparaat bestaat, net zoals het ER, uit een netwerk van membranen. De
membranen liggen als afgeplatte blaasjes op elkaar.

Functie: Het golgi-apparaat zorgt voor de verdere afwerking van eiwitten die losgekoppeld
worden van ribosomen op het ruw endoplasmatisch reticulum en van de lipiden die
aangemaakt werden door het glad endoplasmatisch reticulum.

exocytose
De lipiden en eiwitten zowel voor intra- als voor extracellulair gebruikt bestemd zijn. Het
Golgi-apparaat zorgt ervoor dat deze moleculen buiten de cel worden gebruikt. Dit proces
noemen we exocytose.

E. LYSOSOMEN
Je kunt ze zien als de afvalmannen van de cel

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het zijn piepkleine blaasjes of vesikels die vrij in in het cytosol zitten. Ze bevatten een breed
gamma aan afbreekenzymen.

Autofagie
deze enzymen breken oude en versleten onderdelen van de cel af. Dit proces heeft autofagie

F. MITOCHONDRIËN
De mitochondriën zijn de krachtcentrales van onze cel. Ze produceren namelijk ATP uit ADP.
Om ATP te vormen, moeten suiker, vetten of eiwitten verbrand worden. Het deel van de
verbranding dat gebruikt in de mitochondriën noemen we celademhaling. De mitochondriën
hebben zuurstof nodig om efficiënt te kunnen functioneren. Dit is de reden waarom we
longen hebben.

2.1.6. Transport binnen en buiten de cel

A. DIFFUSIE

diffusie is belangrijk bij lichaamsvloeistoffen omdat hierdoor plaatselijke


concentratieverschillen worden opgeheven

B. OSMOSE
Osmose is de diffusie van water(=oplosmiddel) van lage naar hoge concentratie opgeloste
stof.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Dankzij osmose is de totale concentratie aan opgeloste stoffen (ionen en moleculen) binnen
en buiten de cel steeds gelijk aan elkaar!

Anders geformuleerd: indien de concentraties aan opgeloste stoffen binnen en buiten de cel
NIET aan elkaar gelijk zijn, dan zal er osmose plaatsvinden tot het evenwicht hersteld is.

Een voorwaarde om aan osmose te kunnen doen is dat het celmembraan vrij doorlaatbaar is
voor water

C. ENDO-EXOCYTOSE
Endocytose = een stof wordt naar binnen geplaatst
Exocytose = een stof verlaat de cel

2.2. Histologie

Een weefsel = een groep van cellen en extracellulaire stoffen (matrix) die zich hebben
samengevoegd en gespecialiseerd zijn in het verrichten van één bepaalde functie

Histologen onderscheiden vier soorten weefsels:


• Epitheelweefsel
• Bindweefsel of steunweefsel
• Spierweefsel
• Zenuwweefsel

pg 51 afbeelding

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

2.2.1. Epitheelweefsel

Epitheelweefsel of dekweefsel = is afdekkend weefsel en bestaat uit dicht tegen elkaar


liggende cellen zonder matrix, die zo een aangesloten laag vormen.
• Bedekken uitwendige oppervlaktes = bv de huid
• Bedekken inwendige oppervlaktes = bv de maagwand

Valkuil
De huid op zich bestaat niet
volledig uit epitheelweefsel.
De huid is een orgaan, dat is
opgebouwd uit drie
verschillende weefsels, die in
lagen op elkaar liggen. De
bovenste laag bestaat uit
epitheelweefsel de middelste
en diepste laag bestaan beide
uit bindweefsel

Epitheelweefsels hebben vier belangrijke eigenschappen:


1. Er is zo goed als geen matrix (tussenstof). De epitheelcellen liggen als dakpannen
zeer dicht bij elkaar.
2. Epitheelcellen zijn bevestigd op het onderliggende weefsel door een
basaalmembraan.
3. Epitheelweefsels bevatten geen bloedvaten. Ze krijgen hun voedingsstoffen van
andere weefsels
4. Ze genereren zichzelf voortdurend. (vernieuwen zichzelf)

Soorten dekweefsel

Eenlagig Plaveisel (platte cellen)

Kubisch (vierkante
cellen)

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Dekweefsel Cilindrisch (hoge


cellen)
Meerlagig Plaveisel (platte cellen)

A. EENLAGIG DEKWEEFSEL
Deze zijn héél dun, wat ze ideaal maakt voor hun transportfunctie.

Endotheel = het eenlagig plaveiselepitheel ter hoogte van de holtes in het hart en de
binnenwand van de bloedvaten.

WEEFSEL PLAATS
eenlagig plaveiselepitheel Longblaasjes, hart en bloedvaten
Eenlagig kubisch epitheel Nierbuizen
Eenlagig cilindrisch epitheel Maagwand, wand van dunne en dikke darm

B. MEERLAGIG DEKWEEFSEL

Het meerlagig plaveiselepitheel = hier liggen tientallen cellagen op elkaar gestapeld. We


vinden het meerlagig plaveiselepitheel terug op het huidoppervlak, in de mond, de keel, de
slokdarm, het rectum, de anus en de vagina.

Het meerlagig plaveiselepitheel van het huidoppervlakte heeft een unieke functie: de
bovenste cellen zijn dood. We noemen ze verhoornde of gekeratiniseerde cellen. Deze
schilferen constant af en worden dus vaak vernieuwd. Ze bevatten veel keratine en zijn
daardoor zeer waterafstotend.

C. KLIERCELLEN

Kliercellen = sommige epitheelcellen hebben een specifieke functie, ze geven bepaalde


stoffen af. Cellen die instaat zijn stoffen af te geven noemen we kliercellen. Er bestaan twee
soorten

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Exocriene cellen; speekselklier, talgklier, borstklier, zweetklier, traanklier, lever,


pancreas en prostaat
• Endocriene cellen; schildklier, hypofyse, bijnier, teelballen, eierstokken en pancreas

EXOCRIENE CELLEN ENDOCRIENE CELLEN


KLIERPRODUCT Slijm, enzymen, zuren
PLAATS WAAR HET Aan het vrije oppervlak van In bloedvaten onder het
PRODUCT TERECHT KOMT het dekweefsel dekweefsel

Pancreas is een dubbele klier; het bevat zowel exocriene als endocriene cellen.

2.2.2. Bindweefsel

Figuur pagina 55

= Bindweefsel is zeer divers en komt in heel het lichaam voor, maar wordt nooit aan
uitwendig milieu blootgesteld. Bindweefsels zijn vaak ster doorbloed en bevatten vaak
zenuwcellen, fibroblasten en macrofagen.
Functie:
• Bescherming
• Ondersteuning
• Isolatie
• Transport

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De matrix speelt een belangrijke rol in het bepalen van de functie van het bindweefsel. De
matrix bestaat enerzijds uit vloeibare grondsubstantie en anderzijds de vezels. Drie soorten
vezels:
• Collageen = zeer sterk en flexibel, maar niet elastisch
• Elastine = zeer elastisch
• Reticulaire vezels = gelijkt op collageen, maar net iets dunner.

De volgende cellen vinden we vaak in bindweefsels terug


CEL FUNCTIE VOORAL TE VINDEN IN
Vetweefsel Opslag van vetten Vetweefsel en los
bindweefsel
Mestcel Specifieke afweer Los bindweefsel
Fibroblast Aanmaak van matrix Vast bindweefsel
Macrofagen Aspecifieke afweer Los bindweefsel

Vloeibare bindweefsel = de matrix bestaat uit water en opgeloste bestandsdelen, geen


vezels

A. BLOED
De matrix van bloed noemen we het bloedplasma. Dit bestaat voor 97% uit water met
daarin opgeloste ionen. Drie soorten in het bloed; witte bloedcellen, rode bloedcellen en
bloedplaatjes.

B. LYMFE
Lymfe heeft als matrix lymfevocht. Lymfe ontstaat vanuit weefselvocht en wordt
gedraineerd in de bloedbaan.

C. KRAAKBEENWEEFSEL
Het bestaat uit cellen (chondrocyten, rijk aan water, glycogeen en vet) en matrix (70% water
met eiwitten en vetten, geen bloedvatten of zenuwen)

We onderscheiden drie soorten:


• Hyalien
• Elastische kraakbeen
• Vezelig kraakbeen

Hyalien kraakbeen
= is het meest voorkomende kraakbeen. Het is taai en buigzaam. De chondrocyten liggen
samen in rijen of zuilen, chondronen genaamd.

Hyalien kraakbeen bevat glycosaminoglycaan. Hoe meer hyalien kraakbeen er wordt belast
hoe meer glycosaminoglycaan dat aanwezig is.

Komt voor bij; gewrichtskraakbeen, ribkraakbeen, kraakbeenringen, in de luchtpijp,


groeischijven,..

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Vezelig of fibreus kraakbeen


= bevat veel collagene vezels. Deze vezels zijn onderling nauw gebonden waardoor het heel
sterk en duurzaam is. Het komt voor op de plaatsen die veel gewrichten moeten dragen.

Elastisch kraakbeen
De matrix van elastisch kraakbeen bevat meer elastische vezels en minder collageen dan
hyalien. Daarom is dit kraakbeen zeer buigzaam en gemakkelijk vervormbaar. Het komt voor
in de oorschelp, de inwendige gehoorgang en de epiglottis.

D. BEENWEEFSEL
Beenweefsel bestaat uit beencellen (=osteocyten) en liggen in een matrix van anorganische
zouten en organische vezels.
• Anorganische zouten = zorgen voor de hardheid en stevigheid van het been
• Organische vezels = geven het bot flexibiliteit en schokbestendigheid

Macroscopische herken je duidelijk twee soorten beenweefsels:


• Compact beenweefsel of substantia compacta ossium = Is dicht en solide, het zit
vaak aan de buitenkant van je been. Het is opgebouwd uit parallel lopende osteonen
die allemaal vlak naast elkaar liggen
• Spongieus beenweefsel of substantia spongiosa ossium = is heel sponzig. De
osteonen lopen hier kriskas door elkaar, met grote holtes tussen. We spreken hier
vaak van trabeculaire osteonen. De opening tussen de trabekels zijn gevuld met rood
beenmerg. (afbeelding pagina 58)
Het menselijk lichaam bestaat voor 80% uit compact beenweefsel en 20% uit spongieus
beenweefsel.

Osteoblasten = zorgen voor de opbouw van beenweefsel


Osteoclasten = zorgen voor de afbraak van beenweefsel

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

E. VAST BEENWEEFSEL
Het vast beenweefsel bestaat voor een groot deel uit collagene vezels. Het weefsel is
daardoor uitzonderlijk trek vast en kan gemakkelijk uit geroken worden. We vinden vast
beenweefsel terug op volgende plaatsen:
• Het beenvlies of periost
• Pezen (verbinden een bot met een spier)
• Ligamenten (verbind een bot met een ander bot)
• Buitenste beschermlaag van sommige organen, zoals nieren en hersenen
• Dermis (tweede laag van de huid)

F. ELASTISCH BEENWEEFSEL
Dit weefsel bevat meer elastine dat collageen. Hierdoor is het zeer goed bestand tegen
vervormingen. Er zit elastisch beenweefsel in de binnenbekleding van de meeste
bloedvaten.

G. LOS BINDWEEFFSEL
Dit weefsel is niet solide en dus gemakkelijk vervormbaar. Het wordt ruim voorzien van
bloed. Het bevat weinig cellen en de matrix bevat relatief weinig vezels en veel
grondsubstantie. Het kan functies hebben als schokdemper, ondersteunend weefsel en
opvulweefsel.

H. VETWEEFSEL
Vetweefsel bevat bijna uitsluitend adipocyten als cellen en relatief weinig matrix.
Adipocyten dragen grote vetdruppels in hun cytoplasma, waardoor de celkern naar de
buitenkant wordt geduwd. We onderscheiden naar plaats en functie:
• Depotvetweefsel = is afhankelijk van de voedingstoestand en wordt onderhuids
opgeslagen. We vinden dit vooral rond de abdomen, de billen en de borsten.
• Opbouwvetweefsel = komt voor in het beenmerg, de oogkassen, rond de nieren en
gewrichten. Dit zorgt vooral voor stevigheid.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Tabel
pagina 59

2.2.3. Spierweefsel

Spierweefsel is weefsel dat gespecialiseerd is in het samentrekken. Het bevat weinig matrix
en veel cellen. We onderscheiden drie soorten
• Hartspierweefsel
• Skeletspierweefsel of dwarsgestreept spierweefsel
• Glas spierweefsel

Pagina 60

A. SKELETSPIERWEEFSEL
De skeletspiercellen kunnen heel groot worden, tot wel 30cm lang en dragen meerdere
celkernen. Omdat skeletspiercellen lang en dun zijn, worden ze meestal spiervezels
genoemd. Het cytoplasma van spiercellen zit vol met tientallen myofibrillen.

Myofibrillen = cilindervormige structuren die gevuld zijn met eiwitdraden.


Myofilamenten = deze eiwitdraden.

Skeletspiervezels kunnen zich niet delen, maar nieuwe spiervezels worden gevormd door de
deling van stamcellen. Het is een willekeurig spierweefsel, we kunnen ze zelf besturen, denk
maar aan u tong of arm.

Spiervezels zijn cellen, eiwitvezels zijn grote organische moleculen.

B. GLAD SPIERWEEFSEL

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Glad spierweefsel of visceraal spierweefsel wordt aangetroffen in de wanden van


bloedvaten, rond hole organen, zoals de urineblaas en in lagen rond luchtwegen,
bloedvaten, spijsverteringkanaal en voortplantingsorganen.
Elke gladde spiercel heeft één centrale celkern

Het glad spierweefsel is een onwillekeurig spierweefsel, omdat dit niet bewust aangestuurd
kan worden.

C. HARTSPIERWEEFSEL
Hartspierweefsel bevindt zich uitsluitend in het hart. Hartspiercellen vertakken zich en zijn
met elkaar verbonden via de intercalaire schijven. Hartspiercellen vormen zo een netwerk
dat de kracht en prikkel voor de samentrekking van het hart efficiënt van het ene gedeelte
van het hart naar het andere gedeelte kan worden overgebracht.

Hartspiefweefsel heeft een zeer beperkt vermogen om zich te herstellen, aangezien er geen
stamcellen zijn.

Tabel pagina 62

2.2.4. Zenuwweefsel

De overgrote meerderheid van het zenuwweefsel ligt in de hersenen, het ruggenmerg. Het
unieke aan zenuwweefsel is de prikkelgeleidende eigenschap van de zenuwcellen of
neuronen. Deze zijn in staat prikkels te geleiden aan een hoge snelheid.

Neuronen vormen een complex netwerk van onderlinge vertakkingen, waardoor ontelbaar
veel connecties gemaakt kunnen worden.

Neuronen hebben twee soorten uitlopers.


• Meerdere dendrieten
• Één axon

Naast de zenuwcellen bevat het zenuwweefsel ook helpercellen, gliacellen.

3. Het beenderenstelsel

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.1. Inleiding tot het beenderenstelsel

3.1.1. Functies van het beenderenstelsel

Het skelet heeft vijf verschillende belangrijke functies:


• Beenderen ondersteunen het lichaamsgewicht. Dit is de belangrijkste functie. De
sterkte van het bot wordt geregeld door het evenwicht tussen botaanmaak en
botafbraak.
• Beenderen zijn ankerplaatsen voor spieren en fungeren als hefbomen. Dankzij deze
samentrekking van spieren kunnen we bewegen.
• Beenderen beschermen vitale organen (de schedel bv de hersenen)
• De beenmatrix is een reservoir voor calcium en fosfaationen. Ook bevat het
botmatrix collagene vezels
• In beenderen rijpen bloedcellen. Dit gebeurt ter hoogte van het rode beenmerg.in dit
weefsel kunnen bloedstamcellen uitrijpen tot rode bloedcellen, witte bloedcellen en
bloedplaatjes. Dit proces noemen we hematopoëse.

3.1.2. Overzicht van de beenderen

(Afbeelding pagina 66)

Het skelet bestaat uit 206 beenderen. We kunnen ze indelen in twee grote groepen; het
axiale en het appendiculaire skelet.
• Axiale skelet = schedel, wervelkolom, de ribben en het borstbeen → 80 beenderen in
totaal
• Appendiculaire skelet = beenderen van de schoudergordel, armen, bekkengordel en
benen → 126 beenderen.

3.2. Macroscopische bouw van een bot

Afhankelijk van de vorm delen we de beenderen op in vier categorieën:


• De lange beenderen of pijpbeenderen = zoals het opperarmbeen en het dijbeen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• De korte beenderen = zoals de beenderen in de pols


• De platte beenderen = zoals de beenderen van de hersenschedel of het
schouderblad
• De onregelmatige beenderen = behoren niet tot één van bovenste drie. Bv u wervels
of mandibula.

Ten slotte onderscheiden we naar functie nog een speciale groep; de sesambeenderen = zijn
beenderen die in een pees of ligament liggen. Vaak hebben ze een hefboomfunctie of
dienen ze om de pees of ligament de beschermen. Bv; knieschijf

3.2.1. Bouw van lange beenderen

(Afbeelding pagina 70)

Elk lang bot heeft volgende kenmerken:


• Elke lang bot heeft één lange schacht of diafyse. De schacht bestaat uit compact
beenweefsel. Deze holte bevat geel beenmerg, met daarin vetweefsel (enige functie
kan energiereservoir zijn)
• De verbrede uiteinden langs beide zijden zijn de epifysen. Elke epifyse is door middel
van een gewricht verbonden met een ander bot. Is vooral opgebouwd uit spongieus
beenweefsel en omringd door een dunne laag compact beenweefsel.
• Tussen de schacht en de epifyse zit de metafyse.

Bij kinderen zit tussen de epifyse en metafyse een groeischijf. Deze bestaat uit hyalien
kraakbeen en zorgt voor de groei van het lidmaat. De kraakbeencellen gaan delen en
geleidelijk verkalken. Hierna worden ze in het beenweefsel omgezet tijdens de groeiperiode
onder invloed van het groeihormoon. De groeiperiode stopt wanneer al het
kraakbeenweefsel in de epifyse schrijf verbeend is. De schrijf is dan gesloten maar de
restanten zijn nog zichtbaar in de vorm van de epifysaire lijn. Op dat moment is het voor het
bot onmogelijk om nog verder te groeien.

De botten zijn volledig omgeven door beenvlies of periost, behalve op de plaatsen waar
botten met elkaar in verbinding staan ter hoogte van gewrichten.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Kraakbeenschade → (osteo) arthrose: vaak leeftijdsgebonden maar kan ook door


overmatige belasting, overgewicht of een beschadiging van de gewrichten.

3.2.2. Botmarkeringen

LATIJNSE TERM VORM VAN MARKERING


Caput Bolvormig uiteinde van een lang bot
Collum Smalle deel van een lang bot onder het
caput
Condylus Knobbel, de plaats waar het bot in
verbinding staat met een ander bot
Epicondylus Ruw oppervlak rondom een condylus
Facies articularis Een glad stukje botoppervlak
Foramen Opening
Fossa Kuiltje
Processus Uitsteeksel
Spina Scherpe rand, puntig botuitsteeksel
Tuberculum Klein knobbeltje
Tuberositas Ruw oppervlak

3.3. De schedel

(Afbeelding pagina 73)

De schedel beschermt onze hersenen, maar dient ook als aangrijpingsplaats voor de spieren
van de tong, de nek, de keel en de spieren in ons aangezicht die voor de mimiek zorgen.

De beenderen van de schedel delen we op in twee grote groepen:


• Aangezichtsschedel = de 14 beenderen die deel uitmaken van het gezicht, en die
vooral dienen als aanhechtingsplaats voor de spieren van onze mimiek.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Hersenschedel = de 8 beenderen die rond de hersenen liggen en vooral een


beschermingsfunctie hebben.

Hiernaast hebben we nog 7 beenderen die niet in deze groepen behoren:


• De 6 gehoorbeentjes = hamer, aambeeld en stijgbeugel
• Het tongbeen of os hyoideum = dit is het enige been samen met onze knieschijf die
met geen enkel ander been contact maakt.

Om het hoofd ligt te maken zijn sommige beenderen gevuld met lucht
• Os frontale
• Os sphenoidale
• Os ethmoidale
• Maxilla

→ deze holtes noemen we sinussen

3.3.1. De hersenschedel

De hersenschedel bestaat uit 8 beenderen, die onderling verbonden zijn en beweegbaar


door de schedelnaden.

De groei vanuit de naden is voltooid rond de leeftijd van 8 jaar.

Bij pasgeboren zijn nog niet alle schedelbeenderen volgroeid. Tussen sommige
schedelbeenderen zitten nog tijdelijke membranen die opgebouwd zijn uit beenweefsel =

fontanellen.

De meest pasgeboren kinderen hebben 2 fontanellen:


• De grote = boven het voorhoofd
• De kleine = ter hoogte van de kruin

Na ongeveer 1 jaar worden de fontanellen vervangen door beenweefsel en groeit de schedel


toe.

LATIJNSE NAAM NEDERLANDSE NAAM AANTAL


Os ethmoidale Zeefbeen 1
Os occipitale Achterhoofdsbeen 1
Os parietale Wandbeen 2
Os temporale Slaapbeen 2
Os sphenoidale Wiggenbeen 1

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Os frontale Voorhoofdsbeen 1

3.3.2. De aangezichtsschedel

→ Bepalend voor je identiteit, hoe je eruit ziet.

De aangezichtsschedel bestaat uit 14 beenderen; 12 gepaarde en 2 ongepaarde

LATIJNSE NAAM NEDERLANDSE NAAM AANTAL


Os lacrimale Traanbeen 2
Os nasale Neusbeen 2
Maxilla Bovenkaak 2
Os zygomaticus Jukbeen 2
Os palatinum Gehemeltebeen 2
Concha nasalis inferior Onderste neusschelp 2
Mandibula Onderkaak 1
vomer Ploegschaarbeen 1

3.4. Wervelkolom en borstkas

3.4.1. De wervelkolom

(Afbeelding pagina 78)

De wervelkolom is gemiddeld 72-75 cm lang en bestaat uit:


• 7 nekwervels (C1 t.e.m. C7) of vertebrae cervicales
▪ C1 = Atlas
▪ C2 = Axis
▪ C7 = vertebrae prominens
• 12 borstwervels of vertebrae thoracicae
• 5 lendenwervels of vertebrae lumbales
• 1 heiligbeen of os sacrum
▪ Bestaat uit 5 wervels die rond de leeftijd van 25 aan elkaar groeien
• 1 staartbeen of os coccygis
▪ Bestaat uit 3 tot 5 wervels die niet aan elkaar gegroeid zijn.

Op anterior zicht is de wervelkolom recht, maar op zijaanzicht zien we vier krommingen.


• Cervicale lordose
• Thoracale kyfose
• Lumbale lordose
• Sacrale kyfose

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

DE WERVELS GELIJKENISSEN
• Wervellichaam of corpus vertebrae = dit is het grootste deel van de wervel en draagt
het lichaamsgewicht
• Een wervelgat of foramen vertebrae = hierin loopt het ruggenmerg
• Een wervelboog of arcus vertebrae
• Twee dwarsuitsteeksels of processus transversus = hier hechten de spieren van de
rug aan, elk dwarsuitsteeksel is met een rib verbonden.
• Een doornuitsteeksel of processus spinosus = aanhechtingsplaats voor rugspieren

DE WERVELS VERSCHILLEN
• De halswervels hebben een opening in hun dwarsuitsteeksels = het foramen
transversarium. Dit is een opening waardoor een bloedvat loopt. Dit bloedvat brengt
bloed van de aorta naar de hersenen.
• De borstwervels hebben een hartvormig wervellichaam. Ze hebben grote
dwarsuitsteeksels waarop de ribben vasthechten.
• De lendenwervels hebben een groot wervellichaam en een relatief kleine
wervelboog. De dwarsuitsteeksels zijn klein en plat en zijn niet met ribben
verbonden. De lendenwervels zijn de grootste, en vormen het minst beweeglijke deel
van de wervelkolom.

Tussen twee wervellichamen bevindt zich de discus intervertrebralis. Deze bestaat uit een
fibreuze kraakbeenring (= annulus fibrosus) met een geleiachtige vulling (= nucleus
pulposus)

De wervels hebben openingen aan de zijkant, de foramina intervertebrale, waardoor de


ruggenmergzenuwen de wervelkolom verlaten en verder naar de periferie gaan.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

HET HEILIGBEEN
(Afbeelding pagina 81)

• Het Os Sacrum beschermt de voorplantingsorganen, spijsverteringstelsel en


uitscheidingsorganen.
• Het verbindt het axiale skelet met de bekkengordel
• Het heeft een breedoppervlakte, waardoor het ideaal is als aangrijpingspunt voor de
vele heupspieren.

3.4.2. Borstkas

(Afbeelding pagina 82)

RIBBEN
De borstkas bestaat uit 1 borstbeen en of sternum en 12 paar ribben of costae, elk
verbonden aan een thoracale wervel. Afhankelijk van hun verbinding met het borstbeen,
delen we de ribben verder op in;
• 7 paar ware ribben = deze zijn rechtstreeks met het sternum verbonden door
midden van het ribkraakbeen, dat is opgebouwd uit hyalien kraakbeenweefsel
• 5 paar valse ribben = die zijn niet rechtstreeks met het sternum verbonden.
▪ Ribbenpaar 8,9 en 10 zijn verbonden met het ribbenkraakbeen van rib 7
▪ Ribbenpaar 11 en 12 zijn helemaal niet met het sternum verbonden. We
noemen ze zwevende ribben.

BORSTBEEN

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

(Afbeelding pagina 82)


3.5. Bovenste lidmaten en schoudergordel

De schoudergordel bestaat uit twee schouderbladen en twee sleutelbeenderen.

De pols bevat acht verschillendere handwortelbeentjes. De hand bestaat uit vijf


handwortelbeentjes en veertien vingerkootjes.

Bovenste lidmaten

3.5.1. Schouderblad

Acromion
Acromionofofschouderdak
schouderdak= =ditditis ishet
hetlateraal
lateraalenensuperior
superioruitstekend
uitstekenddeel
deel
van het schouderblad en fungeert als dak van het schoudergewicht.
van het schouderblad en fungeert als dak van het schoudergewicht.

Spina scapula of schouderkam = niet met spieren


bedekt

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Cavitas glendoidalis of schouderkom = de plaats waar


de schouder articuleert met de humerus.

Processus coracoideus

3.5.2. Sleutelbeen
De clavicula zorgt voor de verbinding tussen het borstbeen en het schouderblad.

3.5.3. Opperarmbeen
(Afbeelding pagina 87)

Caput of proxiame epifyse = wijst naar


mediaal, waar het contact maakt met het
schouderblad en schouderkom.

Tuberculum = aanhechtingspunten voor


spieren.

Collum chirurgicum = plaats waar veel


botfracturen voorkomen.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Capitulum = articuleert met het spaakbeen

Trochlea = articuleert met de ellepijp

Fossa olecrani = plaats waar de ellepijp inklikt

3.5.4. De onderarm

Een ligament, de membrana interossea antebrachii, verbindt de ulna en de radius.

De ellepijp en het spaakbeen liggen parallel ten opzichte van elkaar wanneer de arm in
anatomische positie is. Dit noemen we de supinatiestand.

Wanneer de onderarm in pronatie gebracht wordt, rolt het spaakbeen als het ware over de
ellepijp ter hoogte van de proximale epifyse. De ellepijp en het spaakbeen kruisen elkaar
dan.

SPAAKBEEN

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

tuberositas radii = de aanhechting van de musculus


biceps brachii.

ELLEPIJP

(Afbeelding pagina 89)

Gemakkelijk te herkennen aan het haakje aan de kop.


Dit haakje noemen we het 'olecranon.

3.5.5. De hand

De hand bestaat uit 27 verschillende beenderen;


• De carpus of handwortel bestaat uit 8 handwortelbeetjes of ossa carpi. Deze vormen 2
rijen van telkens 4 beentjes:
PROXIMALE HANDWORTELTIJ (VAN DISTALE HANDWORTELRIJ (VAN
LATERAAL NAAR MEDIAAL) LATERAAL NAAR MEDIAAL)
Os scaphoideum Os trapezium
Os lunatum Os trapezoideum
Os triquetrum Os capitatum
Os pisiforme (enkel zichtbaar van Os hamatum
palmair zicht)

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Metacarpus of middenhand = bestaat uit 5 ossa metacarpi of middenhandbeetjes.


Tussen deze beenderen zitten korte spieren die de vingers bewegen. Het eerste
metacarpale bot, het bot dat naar de duim gaat, maakt geen contact met de andere
vier metacarpale beenderen.
• Digiti manus of vingers = bestaat uit 14 ossa digitorum manus of vingerkootjes. Elke
vinger heeft 3 vingerkootjes, behalve de duim, die heeft er maar 2. Een andere
latijnse benaming voor vingers is phalanges.

Duim is plananx I en pink phalanx V enz…

3.6. Bekkengordel en onderste lidmaat

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Onderste lidmaten + 3 van de voet

3.6.1. Bekkengordel

De bekkengordel of pelvis = bestaat uit het linker en rechter os coxae.


• Het pelvis draagt het lichaamsgewicht, beschermt de voorplantingsorganen en
uitscheidingsorganen en is de aanhechtingsplaats voor de benen.

Het heupbeen bestaat uit drie afzonderlijke beenderen die vanaf de puberteit vergroeien tot
1 groot bot;

Os pubis of schaambeen

Os ilium of darmbeen = het grootste onderdeel

Os ischium of zitbeen = draagt het gewicht als


we zitten

Het oriënteren van het heupbeen is niet altijd even eenvoudig. De volgende botmarkeringen
kunnen hierbij helpen;

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het tuberculum pubicum of schaambeenknobbeltje = wijst altijd naar anterior. Het is de plaats
waar de rechte buikspieren aanhechten.

De spina ischiadica = wijst altijd naar posterior.

De acetabulum of heupkom = staat steeds lateraal, hierin is het dijbeen vastgehecht

Facies auricularis ossis illi of oorvlak naar mediaal = de plaats waar het heuligbeen aan het
heupbeen verbonden is.

Het crista iliaca of darmbeenkam

,,; ;,
Ter hoogte van het schaambeen zijn beide ossa coxae verbonden met elkaar met een fibreus
kraakbeen, de symphysis pubica of schaambeenvoeg.

Het pelvis van een man en een vrouw zijn sterk verschillend;
• De ala ossis illi van de vrouw wijzen meer naar buiten en die van de man meer naar
boven. De hoek is ook groter bij vrouwen, dit helpt tijdens de zwangerschap en de
bevallig.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.6.2. Dijbeen

Het dijbeen of de fermur is het grootste en sterkste bot van het menselijk lichaam. De druk
die dit bot te verduren krijgt tijdens het springen kan oplopen tot 3 ton per cm3.

Caput fermoris = articuleert met de heupkom

Linea aspera = aanhechtingspunt voor de musculus quadriceps. Bestaat uit twee


lijnen;
• Labium laterale
• Labium mediale

Trochanter major en minor = aangrijpingspunt voor de heupspieren

Tuberositas glutea = hierin bevindt de labium laterale zich en dit is een


aangrijpingspunt voor de m. Gluteus maximus.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Op de distale epifyse vinden we de condylus medialis, condylus lateralis, de epicondylus


medialis en de epicondylus lateralis. → veel spieren kunnen zich hier aanhechten die de
knie kunnen plooien.

Tussen beide condyli aan de ventrale zijde vinden we een glad oppervlakt, de facies
patellaris, voor articulatie met de knieschijf.

DE PATELLA
De patella heeft een driezijdig afgeplatte vorm. Het is zo goed als het grootste sesambeen
van het menselijk lichaam. Een sesambeen is per definitie een beentje dat ingebed ligt in een
pees of een ligament. In dit geval ligt de patella in de patellapees.

3.6.3. Onderbeen

SCHEENBEEN/TIBIA
Het scheenbeen articuleert proximaal met het dijbeen en distaal met de voetwortelbeentjes.
Het is dikker en sterker dan het kuitbeen en draagt het lichaamsgewicht.

Tuberositas tibiae = dient als aanhechtingsplaats voor


de patellapees

Facies medialis =de mediale zijde van het scheenbeen,


is bijna over heel de lengte voelbaar en is enkel bedekt
met huid, terwijl de andere zijden verstopt zitten achter
grote spieren.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

KUITBEEN/ FIBULA
Het kuitbeen articuleert proximaal enkel met het scheenbeen en niet met het kuitbeen. Het
kuitbeen maakt dus geen deel uit van het kniegewricht. Distaal articuleert het kuitbeen wel
met de talus.

Het kuitbeen draagt geen lichaamsgewicht en dient enkel als aangrijpingsplaats voor
sommige onderbeenspieren.

Het kuitbeen is stokvormig, slanker en elastischer dan het scheenbeen. De onderste delen
van het kuitbeen en scheenbeen vormen samen de enkelvork die het sprongbeen als het
ware omvat.

Het kuitbeen ligt lateraal en dorsaal ten opzichte van het


scheenbeen.

Beide beenderen zijn onderling verbonden met elkaar door het membrana interossea cruris.
Onderling zijn ze door dit ligament zodanig verbonden dat ze niet apart kunnen bewegen.

In de enkel kan je mediaal de malleolus medialis van het scheenbeen zien en voelen, en
lateraal de malleolus lateralis van het kuitbeen.

3.6.4. Voet
De voet heeft twee belangrijke functies:
• Draagt hij ons lichaamgewicht
• Werkt als hefboom die kracht verplaatst wanneer we wandelen of lopen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De voet bestaat uit 26


verschillende
beenderen;

7 ossa tarsi of voetwortelbeentjes;


• Talus of sprongbeen = dit bot articuleert met het scheenbeen en het kuitbeen en vormt zo het
enkelgewricht.
• Calcanus of hielbeen = grootste en sterkste bot in de voet. Het ondersteunt de talus. Steekt
sterk uit naar achter en vormt zo de hiel van de voet. Het is een belangrijp aangrijpingspunt
voor spieren.
• Os naviculare
• Os cuboideum
• 3 ossa cuneiformia

5 ossa metatarsi of middenvoetsbeentjes = dikke teen is os metatarsus I en de kleine teen is


metatarsus V enz

14 ossa digitorum pedis of teenkootjes of phalanges = Elke teen heeft 3 kootjes behalve de grote teen

Grote teen of hallux = slechts 2 kootjes

Van de voetwortelbeentjes zijn de talus en calcaneus de belangrijkste omdat ze het lichaamsgewicht


dragen. De tibia draagt het gewicht over naar de talus die het gewicht over brengt naar de calcaneus.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

3.7. Beenverbindingen

3.7.1. Soorten beenverbindingen

Beenverbindingen of articulaties bestaan op alle plaatsen waar twee beenderen tegen elkaar
liggen. De structuur van een botverbinding is bepalend voor het type beweging dat er kan
plaatsvinden. We delen de beenverbindingen op in drie groepen;

TYPE ARTICULATIE BEWEEGLIJKHEID VOORBEELDEN


Diatrose Veel De synoviale gewrichten;
ellebooggewricht,
schoudergewricht,
kniegewricht
Amfiatrose matig Tussen spaakbeen en
ellepijp, tussen scheenbeen
en kuitbeen
Synatrose geen Schedelnaden, symphysis
pubica,
kraakbeenverbindingen
tussen ribben en borstbeen

3.7.2. Het synoviale gewricht

Tekst pagina 100 → maak er een tekening bij

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4. Het spierstelsel

4.1. Skeletspierweefsel

Opfrissing = omdat skeletspiercellen betrekkelijk lang en dun zijn, worden ze meestal


spiervezels genoemd.

Skeletspierweefsel = van binnen naar buiten zien we drie laagjes bindweefsel die voor de
bescherming van het spierweefsel zorgen;
• Het endomysium
• Het perimysium
• Het epimysium
→ De drie lagen bindweefsel van een spier

• Elk spiervezel wordt individueel beschermd door één endomysium


• Tientallen spiervezels worden samengebundeld in een spierbundel. Elke spierbundel
wordt beschermd door een bindweefsellaag, het perimysium
• Verschillende spierbundels zitten samen in één spier, dat in zijn geheel beschermd
wordt door het epimysium

Rond elke spier en dus rond elk epimysium bevindt zich nog een laatste bindweefselblad: de
spierfascia of het spiervlies. Dit voorkomt wrijving tussen de spier en de omliggende
organen.

4.1.1. Bouw van een spiervezel

De plasmamembraan van een spiervezel noemen we het sarcolemma. Het sarcolemma van
elke spiervezel wordt individueel door een flinterdun bindweefsel omringd, het
endomysium.

In het sarcoplasme van de spiervezels liggen myofibrillen; dit zijn grote draadvormige
elementen die opgebouwd zijn uit twee soorten myofilamenten:
• Myosine = dikke filamenten
• Actine = dunne filamenten

M-lijnen = houden de dikke filamenten op het plaats.


Z-lijnen = houden de dunne filamenten op het plaats.

Sarcomeer = het gebeid tussen twee Z-lijnen.


• Dit is de kleinste structuur in de dwarsgestreepte spiervezel, waarbinnen verkorting
mogelijk is, en noemen we soms dus ook een contractiele eenheid.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

In het sarcoplasma loopt ook het sarcoplasmatisch reticulum = dit is een netwerk van
openingen dat ervoor zorgt dat aan het begin van de contractie pijlsnel Ca2 over de spiercel
verspreid kan worden.

Het aantal spiercellen neemt niet toe tijdens een mensenleven, in getrainde spieren worden
cellen wel groter. Dit komt omdat elke cel meer en grotere myofibrillen krijgt door training.

TERMINOLOGIE VOLGENS ALGEMEEN SPECIFIEKE TERMINOLOGIE


CELMODEL
Spiercel Spiervezel
Plasmamembraan Sarcolemma
Cytoplasma Sarcoplasma
Endoplasmatisch reticulum Sarcoplasmatisch reticulum

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4.1.2. De neuromusculaire functie

Zoals eerder gezegd kunnen we onze skeletspieren zelf aansturen;

Het idee van beweging in de hersenschors → Via dalende banen in de ruggenmerg →


bereiken dan zenuwen die spieren aansturen.

Deze zenuw eindigt in meerdere synaptische knoppen. De plaats waar de synaptische


knoppen dicht bij elkaar staan noemen we het neuromusculaire junctie of motorische
eindplaat.

De neuromusculaire junctie bestaat uit de synaptische knop = dit is het uiteinde van de
motorische zenuwcel, een synaptische spleet en het sarcolemma van de spiervezel.
• Op het sarcolemma zitten acetylcholine-receptoren, dit zijn receptoren waar de
molecule acetylcholine op kan binden, met een effect in de spiercel als gevolg.
• De synaptische knop komt niet rechtstreeks in contact met de spiervezel, maar kan
er toch signalen aan doorgeven. Net zoals twee mensen die communiceren via e-
mail, kunnen deze cellen met behulp van neurotransmitters een signaal doorgeven.

→ de zenuwcel is de verzenden en de spiercel is de ontvanger.

• Een neurotransmitter is een molecule die de zenuwcel kan aanmaken en die hij in
zijn synaptisch knop opslaat in blaasjes of vesikel.
• Neuronen die spiercellen aansturen doen dit via de neurotransmitter acetylcholine

(Afbeelding pagina 109 + filmpje leerpad)

Synaps =
• Synaptische knop
• Synaptische speel
• Sarcolemma van spiervezel

Eens het signaal om te bewegen de synaptische knop bereikt heeft, treedt de synaps in
werking:
1. Het vesikel smelt samen met de celmembraan van de zenuwcel en geeft
acetylcholine af aan de de synaptische spleet
2. Acetylcholine drijft rond in de synaptische speelt tot het bindt op een receptor op het
sarcolemma
3. Een binding tussen acetylcholine en een receptor zal er voor zorgen dat het
sarcoplasmatisch reticulum opent. De Ca2 die oorspronkelijk in het sarcoplasmatisch
reticulum opgeslagen zat, komt nu in hoge hoeveelheid vrij in het cytosol van de
spiervezel. Dit kan leiden tot contractie van de spiervezel
4. Acetylcholine wordt in de synaptische speet afgebroken.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4.1.3. Contractie van een spiervezel

Onthoud;
• Ontspannen spiervezels en spieren = lang
• Actieve spiervezels en spieren = kort

In een ontspannen sarcomeer raken de dikke en de dunne myofilamenten elkaar niet en


zitten ze redelijk ver van elkaar verwijdert. Hierdoor is het sarcomeer lang. Wanneer alle
sarcomeren in een spier ontspannen zijn, heeft de spier dus zijn maximale lengte. De dunne
filamenten hebben een bindingsplaats voor de dikke filamenten. Deze bindingsplaats is
echter bezet door blokkerende eiwitten.

Wanneer Ca2 wordt vrijgesteld in het cytosol van de spiercel, zal Ca2 deze blokkerende
eiwitten wegtrekken van de bindingplaats op het dunne filament. Nu zal het
myosinefilament en het actinefilament kunnen binden. Deze binding noemen we een
kruisbrug. Na het vormen van de kruisbrug schuiven de actinefilament in de
myosinefilamenten. De Z-lijnen gaan dus naar elkaar toe bewegen.
Hierdoor verkort het sarcomeer. Een spier in actie is dus een korte spier.

Een spier in actie verbruikt ATP, en dat is nodig om de kruisbruggen te verbreken. Waardoor
het sarcomeer weer langer wordt.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

4.2. Algemene werking en bouw van een spier

INSERTIE EN ORGIO

De meeste spieren bestaat uit één spierbuik, waarvan elk uiteinde aan een ander bot
bevestigd is. Contractie van de spierbuik zal ervoor zorgen dat deze twee botten dichter naar
elkaar toe bewegen. Vaak is het zo dat bij contractie van een individuele spier het ene bot
statisch blijft en dat het andere bot naar dit statisch bot toegetrokken wordt.

Origo of oorsprong van spier = de plaats op het statisch bot waaraan de spier verbonden is.
→ proximaal

Insertie of aanhechting van de spier = de plaats op het dynamisch bot waaraan de spier
verbonden is.
→ distaal

→ Wanneer een spier samentrekt, beweegt de insertie naar de origo.

De caput van de spier = het deel van de spierbuik dat het dichts bij de origo ligt. Soms zien
we dat spieren tweehoofdig zijn, twee caputs hebben.

Aponeurose = een platte pees

Agonisten = spieren met één zelfde werking

Antagonisten = spieren met een tegenovergestelde werking

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

OPDELING VAN SPIEREN VOLGENS HUN VERLOOP


We kunnen de spieren in 3 groepen indelen aan de hand van het aantal gewrichten dat ze
bewegen;

• Monoarticulair = overspannen één gewricht en bewegen bij contractie van dat


gewricht
• Biarticulair = lopen over twee gewrichten en kunnen tegenovergestelde bewegingen
veroorzaken op deze gewrichten
• Polyarticulair = lopen over drie of meer gewrichten

We kunnen spieren ook opdelen nargelang de oriëntatie van de spiervezels ten opzichte van
de vezels. We onderscheiden vijf verschillende spiervormen;

SPIERVORM OMSCHRIJVING VOORBEELD


Parallel Spiervezels lopen evenwijdig m. sartorius
met pezen
Convergent/driehoekig Een brede origo, de m. deltoideus
spiervezels in de spierbuik
convergeren tot een
kleinere insertie
Fusiformis/spoel vormig De spierbuik is breder dan m. biceps brachii
insertie en origo. Het
onderscheid tussen
convergent en fusiform is
niet altijd duidelijk
Sfincter of kringspier De origo en insertie liggen m. oribicularis oris
naast elkaar en de
spiervezels lopen circulair
Pennatus of veervormig Één van de pezen loopt door m. extensor digitorum
tot in een deel van de longus
spierbuik. Soms loopt de
pees zelf helemaal door
over de spierbuik, tot aan de
andere pees

4.3. Bewegingen

ALGEMENE BEWEGINGEN
1. De meeste bewegingen die in het sagittale vlak lopen noemen we flexies en
extensies.

Flexie = gebruiken we bij een buiging, wanneer dus de hoek tussen twee beenderen
verkleint;

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Buiging elleboog op knie


• En flexie van de schouder en de heup is de beweging waarbij we de arm of het been
naar ventraal bewegen
• Een flexie van de wervelkolom is het maken van een buiging naar voren

Extensies = zien we verstrekkingen, de hoek tussen twee beenderen vergroot;


• Het strekken van de knie of ellenboog
• Bij de heup en schouder zien we een beweging van de arm of been naar achteren
• Bij de wervelkolom maken we onze rug zo hol mogelijk.

2. De meeste bewegingen die in het frontaal vlak lopen noemen we adducties en


abducties.

Adductie = een beweging in de richting van de middellijn van het lichaam


• Bij de schouder bewegen we de bovenarm naar het lichaam toe
• Bij de vingers bewegen we de vingers naar de richting van de middelvinger

Abductie = beweging weg van de middellijn van het lichaam


• Spreid je de vingers
• Bij de schouder bewegen we de bovenarm weg van het lichaam

3. Bij een rotatie draai je een gewricht rond zijn as;


• Endorotatie = draai je naar de buikzijde van het lichaam
• Exorotatie = draai je naar de rugzijde van het lichaam

SPECIFIEKE BEWEGINGEN
1. Pronatie en supinatie van de onderarm;
• Pronatie = hierbij wijst de handpalm omhoog
• Supinatie = hierbij wijst de handpalm naar beneden

2. Dorsiflexie en palmaire flexie van de pols


• Dorsiflexie = beweeg je je hand naar de dorsale zijde van je arm (extensie)
• Palmaire flexie = beweeg je je hand naar de ventrale zijde van je arm (flexie)

3. Inversie en eversie van de pols


• Inversie = buigen we de enkel naar lateraal
• Eversie = buigen we de enkel naar mediaal

4. Dorsiflexie en plantaire flexie van de enkel


• Dorsiflexie = beweeg je je voet naar de ventrale zijde van je been
• Plantaire flexie = beweeg je je voet naar de dorsale zijde van je been

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5. Elevatie en depressie
• Elevatie = trek je een bot naar de bovenzijde; bv je schouders ophalen
• Depressie = duw je een bot naar de onderzijde; bv je schouders laten hangen

6. Ulnaire abductie en radiale abductie


• Ulnaire abductie = wanneer je je pols beweegt in de richting van je pink
• radiale abductie = wanneer je je pols beweegt in de richting van je duim

7. Lateroflexie van de wervelkolom = de regel zegt dat flexies enkel plaatsvinden in het
sagittale vlak. De lateroflexie is een uitzondering hierop, want deze vindt plaats in het
frontale vlak. Bij een lateroflexie buig je je wervelkolom naar de zijkant.

5. De huid

5.1. Bouw en functies van de huid

Het integumentum = De naam voor het stelsel dat bestaat uit huid, haar, nagels, zweet- en
talgklieren en sensorische cellen.

FUNCTIE INTEGUMENTUM
=De belangrijkste functie is homeostase (behoud van intern milieu), maar daarnaast heeft
het nog veel andere functies;
• Thermoregulatie = regulatie lichaamstemperatuur
• Bescherming van het lichaam tegen externe omgeving
• Aanmaak van vitamine D
• Bescherming tegen uitdroging door vochtverlies
• Sensatie van pijn, druk en temperatuur

De huid is flexibel en heel sterk. De huid bestaat uit drie aparte weefsellagen;
• De epidermis = opgebouwd uit dekweefsel
• De dermis = opgebouwd uit bindweefsel
• De hypodermis = opgebouwd uit vooral vetweefsel
De huid bestaat uit 2 lagen; de epidermis en de dermis. Daaronder ligt de hypodermis

EPIDERMIS Is de barrière met de buitenwereld en is afgeschermd van de dermis, die een


stuk dikker is, door een basaalmembraan.

Volgens de formule van Mosteller kan je zelf je huidoppervlakte berekenen.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

5.2. Epidermis

De epidermis is de buitenste laag van de huid en is met het blote oog zichtbaar. Het is
volledig opgebouwd uit dekweefsel; gekeratiniseerd meerlagig plaveiselepitheel. Er zitten
geen bloedvaten in, dus bloeden ervan is niet mogelijk.

De huid bestaat uit verschillende celtypes;


• Keratinocyten
• Melanocyten

KERATINOCYTEN
90% van de cellen in de epidermis zijn keratinocyten. Die produceten het eiwit keratine.
Functie;
• Blijft in het cytosol van de cellen zitten en maakt de cellen zo harder en steviger
• Maakt de huid waterafstotend

MELANOCYTEN
8% van de cellen in de epidermis zijn melanocyten. Het zijn cellen met lange uitlopers en
produceren het pigment melanine.
Functie;
• Geven melanine af aan de keratinocyten
• Melanine is een geelrood of bruinzwart pigment dat het DNA van de keratinocyten
beschermt tegen Uv-licht. → hoe donker de huid hoe meer melanine

De keratinocyten rangschikken zich in vijf verschillende lagen met een verschillende


opbouw. Van diep naar oppervlakkig zijn dat de verschillende lagen;
• Stratum basale

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Stratum spinosum
• Stratim granulosum
• (stratum lucidum)
• Stratum corneum

STRATUM BASALE
= deze laag bevat stamcellen die constant celdeling ondergaan en zo nieuwe keratinocyten
vormen, waardoor oude cellen het huidoppervlak bereiken, zijn ze te ver van de bloedafvoer
in de dermis verwijdert en sterven ze af.
→ Op deze manier vernieuwt de huid zich

STRATUM GRANULOSUM
= In deze laag ondergaan de keratinocyten een celdood. De cel verliest veel van zijn cytosol,
maar behoudt zijn keratine. Hierdoor zijn deze cellen hard, taai en waterafstotend.

STRATUM LUCIDUM
= Enkel aanwezig ter hoogte van de voetzolen en de handpalmen.

STRATUM CORNEUM
= Deze laag bestaat uit 25 tot 50 lagen extreem dunne dode keratinocyten. De keratinocyten
in deze laag hebben geen celkern meer. In deze laag sterven cellen constant af en worden ze
vervangen door jongere cellen uit onderliggende lagen. Een cel bereikt het stratum corneum
vanuit het stratum basale in 7 tot 10 dagen. Cellen blijven hier gemiddeld twee weken.
→ De huid vernieuwt zich eenmaal per maand

5.3. Dermis

De dermis of lederhuid is opgebouwd uit vast bindweefsel gevuld met collageen en


elastinevezels. Hierdoor is hij heel trekvast en elastisch. Er zijn buiten enkele fibroblasten,
macrofagen en adipocyten, weinig cellen aanwezig in de dermis.

De lederhuid bestaat uit twee lagen;


• De diepe dikke netvormige laag of stratum reticulare
• De dunne oppervlakkige papillaire laag of stratum papillaire

BLOEDVATEN
= De dermis bevat in tegenstelling tot de epidermis veel bloedvaten. Deze spelen een rol bij
het reguleren van de lichaamstemperatuur.
• Lichaamstemperatuur te hoog = de bloedvaten gaan uitzetten (vasodilatatie).
Hierdoor kan het bloed zijn warmte afgeven aan het lichaamsoppervlak.
• Lichaamstemperatuur te laag = de bloedvaten gaan vernauwen (vasoconstrictie).
Hierdoor kan het bloed zijn warmte behouden. De huid krijgt hierdoor een blekere
kleur.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

ZENUWCELLEN
= De dermis is ook rijk aan zenuwcellen. Deze zijn gevoelig voor druk, fijne tast, temperatuur
en pijn. Zo heeft onze huid een grote sensorfunctie.

STRIEMEN
= zien we vaak bij zwangere vrouwen, gewichtsheffers of mensen met obesitas. Striemen
zijn een vorm van inwendige littekens als gevolg van uittrekking van de dermis. Wanneer de
huid te strak staat, worden collageenvezels in de dermis permanent beschadigd en gaan
kleine bloedvaten scheuren.

5.4. Hypodermis

De hypodermis ligt onder huid en maakt dus strikt gezien geen deel uit van de huid. De
hypodermis verankert de huid met de onderliggende botten en spieren.

De hypodermis bestaat uit een combinatie van los bindweefsel en vetweefsel en bevat veel
bloedvaten. In het vetweefsel liggen adipocyten, waar vetten worden opgeslagen. Dit
vetweefsel heeft drie belangrijke functies;
• Thermische isolatie = lichaamswarmte beter behouden
• Energieopslag
• Mechanische bescherming = stootkussentje om onze inwendige organen te
beschermen tegen uitwendige trauma

ANOREXIA
= mensen met anorexia hebben vaak weinig vetweefsel, en dus een zeer dunne hypodermis.
Om toch voldoende lichaamswarmte te kunnen vasthouden, ontwikkelen deze mensen soms
extra lichaamsbeharing, een lanugo benoemd.

5.5. Huidskleur

Er zijn drie belangrijke pigmenten die de huid zijn kleur geven; melanine, caroteen en
hemoglobine.

MELANINE
= Is een bruinzwart pigment die de huid donker kleurt. Onze huidskleur wordt bepaald door
de hoeveelheid melanine er geproduceerd wordt de melanocyten. Zowel donkere als lichte
huid hebben allebei een voordeel
• Donkere huid = beter beschermt tegen uv-licht. Melanine beschermt namelijk het
DNA in de keratinocyten tegen de schadelijke stoffen.
• Lichte huid = de straling kan er beter door, waardoor we meer vitamine D hebben

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Type 1 = zeer licht of Keltische typen = verbrand meestal, bruint zelden. Heeft vaak
sproetjes, rood of blond haar en blauwe of groene ogen.
• Type 2 = licht type of Noors type = verbrand vaak, bruint soms, blond haar en blauwe
of bruine ogen.
• Type 3 = tussentype = verbrand soms, bruint meestal, bruin haar en bruine ogen.
• Type 4 = Mediterraans type = verbrand soms, bruint vaak, donkere bruine ogen en
haar
• Type 5 = donker type = natuurlijk donkerbruine huid, vaak donkerbruine ogen en
haar.
• Type 6 = zwart type = natuurlijk bruinzwarte huid, vaak zwartbruine ogen en haar

CAROTEEN
= Een geeloranje pigment dat kleur geeft aan eigeel en wortelen. Het wordt in ons lichaam
uit voeding gehaald en omgezet in vitamine A. Overmaat aan caroteen wordt in de huid
opgeslagen in het stratum corneum en de dermis. Grote hoeveelheid kan ervoor zorgen dat
de huid oranje kleurt.

HEMOGLOBINE
= Het eiwit in de rode bloedcellen dat we nodig hebben voor zuurstoftransport. Wanneer
hemoglobine zuurstof bevat heeft het een felrode kleur, wat de huid rozig kleurt. Wanneer
er weinig zuurstof is kleurt de stof donkerrood, wat de huid een blauwe schijn geeft. Dan
spreken we van cyanose.

Bij de aandoening geelzucht of icterus kan de huid geelgroen kleuren. Dit is het gevolg van
de opstapeling van bilirubine, het afvalproduct van hemoglobine. De lever is
verantwoordelijk voor het uitscheiden hiervan via de gal. Daarom is geelzucht vaak het
gevolg van een leveraandoening.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6. Het zenuwstelsel

6.1. Overzicht van de functie en de structuur

6.1.1. De anatomische opdeling van het zenuwstelsel

Het zenuwstelsel kunnen we opdelen in twee grote delen; het perifeer en het centraal
zenuwstelsel.
• Het centraal zenuwstelsel = bestaat uit de hersenen (encephalon) en het
ruggenmerg (medulla spinalis)
▪ Functie = is het integratiecentrum van het lichaam. Het bestuurt zo goed als
alle lichaamsprocessen.
• Het perifeer zenuwstelsel = bestaat uit zenuwen. Deze zenuwen kunnen verder
worden opgedeeld in 12 paar hersenzenuwen (nervi craniales) en 31 paar
ruggenmergzenuwen (nervi spinalis).
▪ Functie = deze zenuwen zorgen voor de informatiestroom tussen het periferie
en het centraal zenuwstelsel

6.1.2. De drie algemene functies van het zenuwstelsel

ONDERDEEL VAN HET BESTAAT UIT FUNCTIE


ZENUWSTELSEL
Hersenzenuwen en Sensoriek (sensorische banen)
Perifeer zenuwstelsel ruggenmergzenuwen
Motoriek (motorische banen)

Integratie
Centraal zenuwstelsel Hersenen en
ruggenmerg

SENSORISCHE BANEN/AFFERENTE BANEN


= Het zenuwstelsel heeft miljoenen receptoren om veranderingen te registreren zowel
binnen als buiten het lichaam. Deze informatie wordt via onze zenuwen naar de hersenen en
het ruggenmerg gebracht. Via deze banen.

INTEGRATIE
= Het zenuwstelsel kan informatie verwerken en interpreteren, en een gepast antwoord
genereren op de informatie die het ontvangt.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

MOTORISCHE BANEN/EFFERENTE BANEN


= Het zenuwstelsel zorgt er ook voor dat het antwoord effectief wordt uitgevoerd. Het
zenuwstelsel stuurt hiervoor informatie naar de effectoren (spieren en klieren). Deze banen
die informatie van het centraal naar de effectoren geleiden noemen we motorische banen.
Er bestaan twee soorten motorische banen;
• Somatische motorische banen
• Autonome motorische banen

Somatische motorische banen/willekeurige banen = De efferente banen die naar de


skeletspieren gaan. We controleren deze namelijk met ons bewustzijn. We kunnen zelf
kiezen als we onze arm bewegen.

Autonome motorische banen/onwillekeurige banen = De efferente banen die naar de gladde


spiercellen, naar het hart en naar de klieren gaan. Deze prikkels worden onbewust verstuurd
en hier hebben we geen controle over.

6.2. Zenuwweefsel

Het zenuwweefsel bestaat uit twee cel soorten;


• De zenuwcellen of neuronen = deze geleiden zenuwimpulsen en worden
ondersteund door de steuncellen
• De steuncellen of neuroglia = ondersteunen de neuronen, maar kunnen zelf geen
zenuwimpulsen doorgeven. Hoewel de neuroglia veel kleiner zijn dan de neuronen,
zijn ze veel talrijker

6.2.1. Neuronen

Neuron = de functionele eenheid van het zenuwweefsel

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

HET SOMA OF CELLICHAAM


= bevat de normale celorganellen en een grote ronde celkern. Het cellichaam draagt ook
lichaampjes van Nissl. Dit zijn onderdelen van het endoplasmatisch reticulum die nodig zijn
voor de productie van eiwit en ze zijn ook verantwoordelijk voor de grijze keur van het
cellichaam.

DENDRIETEN
= zijn vertrakkingen die gevoelig zijn voor prikkels. Deze prikkels leiden tot het ontstaan van
een actiepotentiaal, een impuls die zo sterk is dat hij via het neuron wordt doorgegeven.

HET AXON
= kan de actiepotentiaal zeer snel geleiden. Het axon kan zeer lang zijn en is bedekt met
myelineschedes. De gebieden tussen de myelineschedes noemen we de knopen van Ranvier

SYNAPSKNOP
= het axon eindigt in verschillende vertrakkingen. Aan het uiteinde van elke vertakking
bevindt zich een synapsknop. Hier kan de neuron ter hoogte van de synaps zijn signaal
doorgeven aan de volgende neuron. Een actiepotentiaal kan reizen over de lengte van een
neuron maar telkens in één richting; vanaf de dendrieten via het axon naar de
synapsknoppen.

Afhankelijk van de ligging in het zenuwstelsel, onderscheiden we drie groepen neuronen;


• Sensorische/afferente neuronen = verplaatsen informatie van de sensoren naar het
centraal zenuwstelsel
• Schakelneuronen = liggen in het centraal zenuwstelsel
• Motorische/efferente neuronen = verplaatsen informatie van het centraal
zenuwstelsel naar de effectoren

Zenuwweefsel wordt onderverdeeld in witte en grijze stof;


• grijze stof = bestaat uit een bundeling van cellichamen en dendrieten. Deze
groepering noemen we kernen of nuclei als ze zich in het centraal zenuwstelsel
bevinden en ganglia als ze zich in het perifeer zenuwstelsel bevinden.
• Witte stof = bestaat uit axonen die vaak samen liggen in banen. Banen kunnen we
beschrijven als bundels axonen en/of dendrieten die dezelfde oorsprong,
bestemming en functie hebben.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.2.2. Neuroglia

Neuroglia = zijn steuncellen die verschillende functies uitoefenen ter ondersteuning van de
neuronen. Neuroglia zijn in tegenstelling tot zenuwcellen, niet prikkelbaar en kunnen dus
geen zenuwimpulsen doorgeven. Ze worden zowel in het GZA als het PZS aangetroffen. Er
zijn twee soorten;
• Astrocyten
• Oligodendrocyten
• Cellen van schwann

ASTROCYTEN
= Zijn de grootste en meest talrijke neurogliacellen.
• Ze vormen een belangrijk steunweefsel voor neuronen en zijn stervormig
• Ze bevinden zich in grote aantallen rond de capillairen die doorheen het CZS lopen.
Daardoor beschermen ze neuronen tegen rechtstreeks contact met het bloed. Ze
maken zo deel uit van de bloed-hersenbarrière, die het CZS tegen giftige stoffen en
chemische schommelingen in het bloed beschermt
• Transporteren voedingsstoffen van het bloed naar de neuronen
• Transporteren afval stoffen van de neuronen naar het bloed.

OLIGODENDROCYTEN
= Zijn cellen die lange dikke uitlopers hebben, die rond axonen gewikkels ziijn.
• Ze hebben een schede van isolatiemateriaal die uit myeline bestaat. Elke
oligondendrocyt voorziet een segment van een axon van zo’n myelineschede
• Een axon met een oligondendrocyt noemen we een gemyeliniseerd axon

Myeline = is rijk aan vetten en heeft een witte kleur. Dit zorgt ervoor dat gebieden van het
CZS waar veel axonen zitten wit gekleurs is. De myeline kun je zien als een soort geleider.
Deze stof verhoogdt de snelheid waarmee een prikkel langs het axon geleid wordt.

CELLEN VAN SCHWANN


= Deze cellen vinden zich in het PZS en zijn als het ware tegenhangers van de
oligondredocyten in het CZS, ook al zijn ze veel kleiner. Één zo een cel wikkelt zich volledig
zong één segment van één axon.

6.3. Actiepotentialen

Neuronen zijn prikkelbaar. Wanneer de dendrieten een bepaalde stimulus waarnemen,


zetten ze die om in een actiepotentiaal. Een actiepotentiaal kan je omschrijven als een
tijdelijke verandering in membraanpotentiaal. Een actiepotentiaal verloopt in drie fases;

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Deporalisatie
• Repolarisatie
• Hyperpolarisatie

Membraanpotentiaal = de grootheid die het ladingsverschil tussen beide zijde van de


membraan uitdrukt. De membraanpotentiaal drukt dus de landing van de buitenkant uit ten
opzichte van de lading van de binnenkant van de celmembraan
• Meer positieve lading buiten de cel, dan binnen de cel.

Elke neuron heeft in rust meer NA+-ionen buiten de celmembraan dan K+-ionen aan de
binnenkant van de celmembraan. De rustpotentiaal van een neuron is dus negatief.

Negatief membraanpotentiaal = de binnenkant is negatief ten opzichte van de buitenkant


Positief membraanpotentiaal = de binnenkant is positief ten opzichte van de buitenkant

6.3.1. Het verloop van de actiepotentiaal

DEPOLARISATIE
= binnen een neuron kan een stimulus waar dat neuron voor gevoelig is ervoor zorgen dat
natriumkanalen die ingebed zitten in de celmembraan spontaan openen.
• Hierdoor stromen Na-ionen de cel binnen
• Als gevolg zal daarvan zal de membraanpotentiaal lichtjes stijgen van de
rustpotentiaal tot de drempelwaarde
• Eens deze drempelwaarde bereikt is, gaan er direct erna massaal meer
natriumkanalen open gaan, met een explosieve stijging van het membraanpotentiaal
tot gevolg.

HYPERPOLARISATIE EN REPOLARISATIE
= eens de maximale membraanpotentiaal bereikt is, openen er kalium-kanalen in de
celmembraan.
• K-ionen gaan vervolgens de cel verlaten door deze kanalen
• Hierdoor zal de membraanpotentiaal opnieuw dalen
• De repolarisatie gaat door tot even onder de rustpotentiaal. Dit noemen we
hyperpolarisatie
• Nadien wordt de membraanpotentiaal hersteld door de natrium-kaliumpomp. Deze
pomp gaat de Na-ionen terug naar buiten pompen en de K-ionen terug naar binnen.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Zo worden alle spelers opnieuw op hun oorspronkelijke positite gezet en kan er een
nieuw actiepotentiaal gevormd worden.

6.3.2. Alles-of-niets-fenomeen

Enkel als de stimulus sterk genoef is om voldoende natrium-kanalen te openen tot aan de
drempelwaarde, zal de actiepotentiaal plaatsvinden. Als dit niet het geval is, zal er geen
actiepotentiaal zijn.

Refractaire periode = gedurende deze periode na de actiepotentiaal zal een nieuwe stimulus
geen nieuwe actiepotentiaal vormen. Het neuron is gedurende deze korte periode
ongevoelig voor nieuwe stimuli.

6.3.3. Propagatie van de actiepotentiaal over het neuron

Tijdens de deporalisatiefase van de actiepotentiaal zien we een grote influx van Na-ionen.
Deze ionen bewegen intracellulair voort volgens een lokale stroom. Hierbij bereiken ze het
volgende segment van de celmembraan die zich nog in rusttoestand bevindt. De Na-ionen
zullen op het volgende stuk van de celmembraan een depolarisatie veroorzaken. De
actiepotentiaal gaat nu ook door in dit volgend segment, terwijl het vorige segment meer in
rusttoestand is. = kettingreactie

MYELINE
= zorgt ervoor dat de inwendige stroom van Na-ionen wat verder kan doorgaan. Bij
gemyeliniseerde axonen zal de actiepotentiaal enkel gevormd worden ter hoogte van de
knopen van Ranvier. Hierdoor kunnen dus stukjes membraan worden overgeslagen. Hierbij
spreken we van een springende conductie van de actiepotentiaal. ongemyeliniseerde
axonen, kunnen wel impulsen doorgeven.

6.4. De synaps

6.4.1. Bouw van de synaps

Tussen de neuronen is er geen fysiek contact. Het punt waar de zenuwprikkel van het ene
neuron naar het andere neuron gaat noemen we de synaps. De knoppen van de synaps
bevinden zich dicht bij de dendrieten en het cellichaam van het postsynaptische neuron.

Synaptische spleet = de ruimte tussen de synaptische knoppen en het postsynaptische


neuron.

In de synaptische knop bevinden zich blaasjes, die neurotransmitters bevatten.


• Neurotransmitters = moleculen die zijn aangemaakt door de zenuwcellen en die in
staat zijn een boodschap door te geven aan de volgende cel.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Er bestaan drie soorten synapsen;


• De neuromusculaire synaps = tussen zenuwcel en spiercel
• De neuroglandulaire synaps = tussen zenuwcel en kliercel
• De neuroneurale synaps = tussen zenuwcel en zenuwcel

6.4.2. Werking van de synaps

De werking van de synaps verloopt in verschillende stappen;


1. Het actiepotentiaal bereikt het presynaptische neuron
2. De synaptische blaasjes geven hun neurotransmitters af aan de synaptische speel via
het proces exocytose
3. De neurotransmitters zweven nu rond in de synaptische spleet. Ze komen zo in
contact met de postsynaptische membreen. De neurotransmitters zullen binden op
de receptoren.
4. Het binden van de neurotransmitters en de receptoren zal een effect in de
postsynaptische cel teweegbrengen.

Na enige tijd komen de neurotransmitters weer los van de receptoren. Dan zijn er twee
mogelijkheden die zullen plaatsvinden;
• Ze worden in de synaptische spleet afgebroken door enzymen
• Ze worden opnieuw opgenomen in de presynaptisch element.

6.4.3. De neurotransmitters

De neurotransmitters die bij de synaps worden afgegeven kunnen een impuls stimuleren
(exciterend) of een impuls afremmen (inhiberend)

6.5. Meninges
De menings of hersenmergvliezen en ruggenmergvliezen = zijn drie beschermende vliezen,
die bestaan uit vast bindweefsel met veel collageen. Ze beschermen de weke hersenen en
het ruggenmerg tegen het harde beenweefsel van de schedel en de wervels.

De menings bestaat uit drie lagen;


• Dura mater of het harde hersenvlies = vergroeid met het botweefsel
• Arachnoidea of spinnenwebvlies
• Pia mater of het zachte hersenvlies = vergroeid met zenuwweefsel

6.5.1. Dura mater

= is de buitenste laag en bestaat uit vast bindweefsel. Het is de stevigste van alle meninges.
Er zijn twee grote verschillen tussen de dura mater rond de hersenen en de dura mater rond
de ruggenmerg

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

AANTAL LAGEN VERGOEIING MET BEENWEEFSEL


HERSENEN Ter hoogte van de hersenen bestaat de De dura mater is vergroeid met de
dura mater uit twee lagen. Er is een durale binnenkant van de schedel
ruimte tussen deze twee lagen ter hoogte
van de plaats waar de twee hersenhelften
tegen elkaar liggen. De durale ruimte bevat
veneus bloed waarom het cerebrospinaal
vocht wordt afgevoerd. Dit bloed gaat
vervolgens via de veneuze bloedsomloop
terug naar het hart
RUGGENMERG De dura mater bestaat slechts uit één laag Is niet volgroeid met de binnenkant van
de wervels. Er is een ruimte tussen de
wervelkolom en de dura mater, de
epidurale ruimte, en bevat veel
bloedvaten.

6.5.2. Arachnoidea

De webachtige structuren (trabakels) ontspringen uit de arachnoidea en creën zo een


ruimte. Deze ruimte noemt de anarchnoidale ruimte.

ANARCHNOIDALE RUIMTE
= is gevuld met cerebrospinaal vocht en bloedvaten.
• cerebrospinaal vocht = de arachnoidea heeft kleine uitsteeksels; arachnoidale
vlokken, die door de dura mater lopen en de durale ruimtes binnendringt. In de
arachnoidale vlokken wordt het cerebrospinaal vocht afgevoerd naar de veneuze
bloedbaan.
• Bloedvaten = brengt zuurstofrijk bloed naar de hersenen. Het spinnenwegvlies is niet
zo stevig en behoorlijk dun, hierdoor liggen de bloedvaten bloot en is het gemakkelijk
om een hersenbloeding op te lopen.

6.5.3. Pia mater

= is filterdun en ligt als een vlies op de hersenschors. Het bindweefsel waar de pia mater uit
bestaat is delicater dan andere hersenvliezen. Het volgt de groeven van de hersenen en de
ruggenmerg helemaal. Kleine bloedvaten die de hersenen bevloeien dringen door de pia
mater binnen.

6.6. Cerebrospinaal vocht

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het cerebrospinaal vocht of liquor = een vocht dat rondomm en in het centraal
zenuwstelsel circuleert.

Het heeft twee functies;


• Mechanische bescherming
• Circulatie = staat voortdurend in verbinden met het zenuwweefsel en wordt
voortdurend vernieuwd, waardoor afvalstoffen verwijderd kunnen worden.

Het CSV wordt continu gevormd ter hoogte van een gespecialiseerd netwerk van fijne
bloedvaten → choroïdale plexussen

6.7. Hersenen
6.7.1. De vier grote hersengebieden
De algemen functie van de hersenen is de integratie van de sensorische input en de
motorische output. De verschillende delen van de hersenen doet dit op een verschillende
manier en hebben elk hun karakteristieke bouw. We kunnen de hersenen dan ook in 4
gebieden opdelen
• De hersenstam (truncus cerebri)
• De kleine hersenen (cerebellum)
• De tussenhersenen (diencephalon)
• De grote hersenen (cerebrum)
6.7.2. De hersenventrikels

Ventrikel = vier openingen in de hersenen die gevuld zijn met cerebrospinaal vocht;
• Twee laterale ventrikels van de grote hersenen = elk apart in verbinding met het
derde ventrikel door het interventriculair foramen
• Derde ventrikel bij de tussenhersenen = in verbinding met het vierde via het
aqueductus cerebri of aqueductus Sylvii
• Vierde ventrikel bij de pons en de medulla oblongata

6.7.3. Hersenstam

De hersenstam bevat opstijgende en afdalende banen en enkele vitale kernen die volgens
ligging kunnen onderverdeeld worden in;
• De middenhersenen
• De pons
• Het verlengde merg (Medulla oblongata)

Banen = bundels axonen en/of dendrieten die éénzelfde oorsprong, bestemming en functie
hebben.
• Opstijgende banen = sensorische banen
• Afdalende banen = motorische banen

MIDDENHERSENEN/MESENCEPHALON

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Tectum = het dorsaal gebied van de middenhersenen, hier vinden we twee belangrijke
kernen;
• De colliculi superior = speelt een belangrijke rol bij het besturen van orgen, hoofd en
romp als reactie op visuele informatie
• De colliculi inferior = speelt een belangrijke rol binnen het auditieve systeem. Zij
ontvangen auditivie informatie en zijn in staat om de spieren van hoofd, ogen en
romp te bewegen als reactie hierop. Zij zorgen voor een schrikreflex

Substania nigra = twee diepe kernen van de middenhersenen. Ze maken dopamine vrij voor
de extrapiramidale banen. Deze banen zijn verantwoordelijk voor de onderbewuste
spieractiviteit. Dopamine reguleert de informatiestromen doorheen de extrapiramidale
banen.

Ziekte van Parkinson = gevolg verminderde aanmaak dopamine, hierdoor hapert de


controle over de onderbewuste spieractiviteit.

PONS
De pons ligt anterior ten opzichte van de kleine hersenen. Hij bestaat voornamelijk uit vezels
die tussen de bovengelegen gebieden en het ruggenmerg lopen. Vanuit de pons vertrekken
9 van de 12 paar hersenenzenuwen. Het vierde ventrikel bevindt zich in de pons.

VERLENGD MERG
Ligt superior op het ruggenmerg. De buitenkant bestaat uit witte stof, die tussen de
hersenen en het ruggenmerg loopt, terwijl de grijze stof meer centraal ligt. Het bevat het
reflexcentra voor de regeling van drie vitale functies (hartcentrum, aldemcentrum,
vasomotorische centrum. Het bevat ook het centrum voor de regeling van mechanismen die
veel coördinatie vereisen, zoals; hikken, slikken, hoesten en braken. Het bevat ook veel
kernen van het hersenzenuwen.

6.7.4. De kleinde hersenen/cerebellum

Ze bestaat uit twee helften/hemisferen en bevatten folia, zeer fijn groeven. Ook hier ligt, net
zoals in de grote hersenen, de witte stof centraal omgeven door grijze stof.

De kleine hersenen spelen een grote rol in de intergratie en schakeling van de motorische
functies;
• Ze ontvangen informatie via opstijgende banen over de stand van ons lichaam en de
oriëntatie in de ruimte gemeten door het evenwichtsorgaan in het oor.
• Ze krijgen informatie van de hersenschors over de aard van onze willekeurige
beweingen, ze integreren deze informatie en zorgen ervoor dat onze bedoelde
bewegingen correct verlopen

→ zonder de kleine hersenen zouden alle bewegingen slecht gebeuren.

6.7.5. De tussenhersenen/diencephalon

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De tussenhersenen zijn gelegen in het centrale deel van de hersenen onder de hersenbalk of
corpus callosum. De tussenhersenen worden onderverdeeld in de epithalamus, de thalamus
en de hypothalamus.

THALAMUS
Bestaat uit twee verzamelingen van celkernen. De rechter en de linker thalamus worden van
elkaar gescheiden door het derde ventrikel.
De thalamus bestaat uit grijze en witte stof. De grijze stof bestaat uit kerngebieden, die van
elkaar worden gescheiden door de witte stof. Elke kerngebied heeft een specifieke functie.
Het betreft hier gehoor, visus, pijn, temperatuurzin, druk en vibratie.
Bijna alle opstijgende banen passeren doorheen de thalamus en maken hier een synaps. De
thalamus verzend deze binnengekomen afferente informatie vervolgens naar de grote
hersenen.

EPITHALAMUS
Het deel van de tussenhersenen dat boven de thalamus ligt. Het staat in verbinding met de
pijnappelklier/epifyse/glandula pinealis.

pijnappelklier/epifyse/glandula pinealis = kleine endocriene klier die


melatonine/slaaphormoon produceert, deze productie wordt geactiveert als het donker
wordt. Dit hormoon komt vervolgens in de bloedbaan en zorgt ervoor dat we ons slaperig
voelen.

HYPOTHALAMUS
Net zoals de thalamus bevat de hypothalamus verschillende kernen met verschillende
functies. Het vormt het knooppunt tussen het zenuwstelsel en het hormonaal stelsel. Er zijn
zeven belangrijke functies;
• Het regelcentrum voor het autonoom zenuwstelsel = regelt de activiteit van
levensbelangrijke organen.
• Kernen spelen een rol in emotionele toestanden en reacties
• Maakt twee effect hormonen aan = antidiuretisch hormoon en oxytocine. Deze
hormonen geeft hij door aan het achterste deel van de hypofyse, die ze op zijn beurt
in het bloed afgeeft
• Controleert de activiteit van het voorste deel van de hypofyse
• Regelcentrum voor inname voedsel en drank = bevat het verzadigingscentrum en
het dorscentrum
• Regelt onze lichaamstemperatuur
• Verantwoordelijk voor de regeling van het circadiaans of 24-uursritme van ons
lichaam

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

HET LIMBISCH SYSTEEM/EMOTIONELE HERSENEN


Bevat een functioneel netwerk van neuronen. Het limbisch systeem bevat onder andere de
amygdala, de hippocampus, kernen van de thalamus en kernen van de hypothalamus.
Het limbisch systeem staat in voor de beleving van emoties en vitale psychische instincten
(libido, honger, verzadigingsgevoel). Ook onze herinneringen, onze persoonlijkheid en onze
gedachten worden er bepaald.
• Amygdala (angs-centrum) = wordt geactiveerd als we bang zijn en regelt hoe we
erop reageren
• Hippocampus = belangrijk voor ons episodisch geheugen. Dit is het geheugen
waarmee we specifieke evenementen onthouden. Het is minder betrokken met het
semantisch geheugen, dit slaat meer op algemen feiten van de wereld.

Alzheimer = probleem hippocampus

6.7.6. Grote hersenen

De grote hersenen bestaan uit twee hersenhelften, de hemisferen, verdeeld door een diepe
groeve, de longitudinale fissuur. Diep in de hersenen zijn beide helften met elkaar
verbonden door het witte stof, bestaande corpus callosum of de hersenbalk. In de
hersenbalk lopen banen van de ene hemisfeer naar de andere.

Functies grote hersenen = motoriek en sensoriek komt tot stand, bewustzijn, dromen,
emotionaliteit, verstand, artisticiteit en geheugen.

De fissuren en sulci verdelen elke hermisfeer in vier paar hersenkwabben;


• De frontalke kwab = dit is de grootste hersenkwab en zijn belangrijkste functies zijn
concentratie, logisch redeneren, abstract denken en bewuste motoriek.
• De temporale kwab = ligt onder de laterale sulcus. Is belangrijk voor de interpretatie
van geluiden
• De pariëtale kwab = ligt onder de centrale sulcus en is van belang voor de
bewustwording van ruimtelijke oriëntatie
• Occipitale kwab = is belangrijk voor de interpretatie van visuele signalen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Elke hemisfeer is het controlecentrum van het tegenovergestelde lichaamshelft.

Wanneer je kijkt naar een frontale doorsnede van de grote hersenen, zie je duidelijk
volgende gebieden;
• Hersenschors, bestaande uit grijze stof
• Basale kernen, bestaande uit grijze stof
• Centraal gelegen witte stof, onder de hersenschors en rond de basale kernen

HERSENSCHORS/CEREBRALE CORTEX
De hersenschors kunnen we zien als het centrum van ons bewustzijn. Alle bewuste
sensorische informatie komt hier toe en alle bewuste motoriek wordt van hieruit verzonden.

Het oppervlak van de hersenschors vertoont een grillig patroon van windingen, gescheiden
door groeven. De vele gyrus en sulcus zorgen ervoor dat de cortex een groot oppervlak
heeft.
• Fissuur = diepe groeve
• Gyrus = windingen
• Sulcus = ondiepe groeve

Schorsgebied = een afgeleinde schorsgedeelde met een specifieke functie, er zijn er vijf;
• Precentrale gyrus = de cellichamen zijn piramidevormig en controlere de bewuste
activiteit van de skeletspieren. De banen die vanuit hier vertrekken noemen we de
piramidale banen. De besturing gebeurt contralateraal. (meest frontale kwab)
• Postcentrale gyrus = hier komt de sensorische informatie uit de opstijgende banen
vanuit de zintuigen van de huid toe. De bewuste gewaarwording van pijn, warmte,
koude, aanraking, druk, trillingen en bewegingsgevoel gebeurt hier. (meest ventrale
kwab)
• Visuele cortex = hier komen opstijgende banen vanuit de oogzenuw toe en worden
visuele signalen geïnterpreteerd.
• Auditieve cortex = verwerkt de geluidsprikkels, die door het trommelvlies worden
opgevangen. Deze cortex speelt ook een rol bij het identificeren van de locatie van de
geluidsbron
• Insula = dit is het deel van de hersenschors dat diep in de laterale sulcus ligt en
bedekt wordt door delen van de frontale, pariëtale en temporale kwabben. Speelt
een belangrijke rol bij subjectieve gevoelstoestanden zoals zelfbewustzijn en
identiteit.

BASALE KERNEN/BASALE GANGLIA


Ze bestaan uit;
• De nucleus caudatus = ziet eruit als een dunne, gebogen staart die de kromming
van het lateraal ventrikel volgt
• De nucleus lentiformis = bestaat uit een mediale globus pallidus en een lateraal
putamen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De basale kernen maken deel uit van het extrapiramidaal systeem, dit systeem zorgt samen
met de piramidebanen voor de motoriek. De basale kernen zorgen voor de onbewuste
regulatie van de tonus van de skeletspieren en coördineren aangeleerde
bewegingspatronen.

Hypokinesie = afname spontane motoriek


Hyperkinesie = optreden onwillekeurige bewegingen

WITTE STOF
Deze witte stof neemt het grootste volume van de grote hersenen in. Deze massa bevat
bundels gemyeliniseerde axonen die cellichamen van de cortex verbindenmet andere delen
van het zenuwstelsel. Sommige axonen verbinden de ene hersenhelft met de andere ter
hoogte van de hersenbalk. Andere verplaatsen motorische en sensorische impulsen van en
naar het ruggenmerg.

6.8. Ruggenmerg/medulla spinalis

Ruggenmerg = kun je zien als een soort autosnelweg voor informatiestromen tussen de
hersenen en de rest van het lichaam. In het ruggenmerg lopen opstijgende en afdalende
banen die sensorische en motorische informatie transporteren van en naar de hersenen.

Het ruggenmerg loopt vanaf de hersenen in de wervelkolom tot op het niveau L1-L2. Vanaf
dan gaat het ruggenmerg over in aparte spinale zenuwen. Deze verzameling van zenuwen in
de wervelkolom noemen we de cauda equina (paardenstaart) `

Het ruggenmerg bestaat uit 31 segmenten, die we kunnen onderverdelen in vijf groepen;
• 8 cervicale segmenten
• 12 thoracale segmenten
• 5 lumbale segmenten
• 5 sacrale segmenten
• 1 coccygeaal segment

Er zijn 31 paar ruggenmergzenuwen. Elke ruggenmerg zenuw verlaat de beschermende


wervelkolom via een opening tussen opeenvolgende wervels, die we het tussenwervelgat of
foramen intervertebrale noemen.

Het ruggenmerg is het breedst ter hoogte van de cervicale en lumbale segmenten. Deze
verbreding is niet toevallig. Vanuit de cervicale verbreding lopen ruggenmergzenuwen naar
de schoudergordel en armen, en vanuit de lumbale verbreding lopen zenuwen naar het
bekken en de benen

6.8.1. Anatomie van de doorsnede van het ruggenmerg

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het ruggenmerg is omringd door drie ruggenmergvliezen en het cerebrospinale vocht in de


arachnoïdale ruimte.

Op de doorsnede herkennen we centraal de grijze stof, omringd door witte stof. Belanrijke
gebieden binnen de grijze stof zijn;
• De dorsale hoorns = lopen tot de rand van het ruggenmerg. Bevat cellichamen van
sensorische neuronen
• Ventrale hoorns = zijn omringd door witte stof. Bevat cellichamen van motorische
neuronen

Elke ruggenmergzenuw splitst in twee wortels wanneer hij contact maakt met het
ruggenmerg;
• Dorsale wortel = sensorische neuronen volgen deze wortel
• Ventrale wortel = motorische neuronen volgen deze wortel

Centraal kanaal = gevuld met cerebrospinale vocht.

6.8.2. Spinale reflexen

Het ruggenmerg is in staat om zelfstandig informatie te integreren en zo reflexen op te


wekken.
Reflex = snelle, onwillekeurige, ongeplande acties als antwoord op een specifieke stimulus
• Spinaal reflex = aangeboren
• Craniaal reflex = aangeleerd

Reflexboog = de route de een spinaal reflex volgt doorheen het zenuwstelsel. Het bestaat uit
vijf componenten;
• Activatie zintuig = Een sensorische receptor neemt een prikkel waar
• Actiepotentiotiaal = Het sensorisch neuron transporteert de prikkel naar het
ruggenmerg
• Schakelneuron = Ter hoogte van het ruggenmerg synapteert het sensorische neuron
met een schakelneuron. Dit schakelneuron is direct verbonden met een motorisch
neuron en geeft het signaal door aan dat motorische neuron
• Efferent neuron = Het motorische neuron geleidt de actiepotentiaal naar een
effector, een spier
• Effector = De effector wordt geprikkeld en zal een actie ondernemen

6.9. Perifeer zenuwstelsel

Perifeer zenuwstelsel = bestaat uit zenuwen en ganglia. Het perifeer zenuwstelsel verbindt
het centraal zenuwstelsel met het interne en externe milieu van het lichaam. De zenuwen
kunnen worden ingedeeld volgens de plaats waar ze in het centraal zenuwstelsel contact
maken;

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Ruggenmerg zenuwen/spinale zenuwen = 31 paar ruggenmergzenuwen die


verbonden zijn met het ruggenmerg. Bestaat uit zowel sensorische als motorische
zenuwen, daarom worden ze gemengde zenuwen genoemd.
• Hersenzenuwen/craniale zenuwen = 12 paar hersenzenuwen die verbonden zijn met
de hersenen. Ze zijn ofwel gemengd, ofwel puur motorisch, ofwel puur sensorisch.

Ganglia = groepering van cellichamen buiten het centraal zenuwstelsel

6.9.1. Algemene bouw van een zenuw

In de zenuw zien we drie veschillende lagen bindweefsel die een beschermende functie
hebben. Zo is elk axon beschermd door het endoneurium. Verschillende axonen liggen
samen gebundeld in een zenuwbundel. Deze bundel is vervolgens omringd door een
perineurium. Verschillende zenuwbindels samen maken de zenuw, die op zich beschermd is
door het epineurium.

Spiervezel = een volledige spiercel


Zenuwvezel = enkel een axon, dat slecht een onderdeel is van een zenuwcel.

Axon = lange uitloper van een neuron, dat eindigt in meerdere synapsknoppen

6.9.2. Spinale zenuwen

Ieder ruggenmergzenuw is verbonden met een paar spinale zenuwen. Deze


ruggenmergzenuwen worden ingedeeld aan de hand van het segment waar ze vertrekken.
Ze worden onderverdeeld in;
• 8 paar cervicale zenuwen
• 12 paar thoracale zenuwen
• 5 paar lumbale zenuwen
• 5 paar sacrale zenuwen
• 1 paar staartbeenzenuwen of nervi coccygeales

Plexussen = Als spinale zenuwen verbonden zijn complexe netwerken, waar de verschillende
zenuwen in elkaar overlopen. We zijn vijf paar plexussen;
• Plexus cervicalis = staat in voor de bezenuwing van de hals en een deel van de
schouders
• Plexus brachialis = staat in voor de bezenuwing van de schouders en armen
• Plexus lumbalis = staat in voor de bezenuwing van de buikwand, de externe
genitaliën en een gedeelte van de onderste ledematen
• Plexus sacralis = staat in voor de bezenuwing van de bekkengordel en de onderste
ledematen
• Plexus coccygeus = een zeer kleine plexus die instaat voor de bezenuwing van de
huid rond het stuitbeen en het anale gebied

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

6.9.3. Hersenzenuwen

De hersenzenuwen bezenuwen verschillende delen van het hoofd; ogen, oren, neus, gezicht,
tong en keel.

Er is één uitzondering op de regel; de hersenzenuw nervus accessorius is verbonden met het


ruggenmerg en niet met de hersenen.

Nervus vagus (N X) = een gemengde zenuw


• Geleidt sensorische informatie van de gehoorgangen, het diafragma, de
smaakreceptoren in de keelholte, de luchtwegen en de ingewanden tot ver in de
dikke darm. Deze sensorische informatie is heel belangrijk voor de autonome
regeling van de ademhaling en de darmwerking.
• De somatische motorische onderdelen sturen skeletspieren van de keel en de larynx
aan die betrokken zijn bij het spreken en het slikken
• Heeft ook autonome vezels die een invloed hebben op de hartspier, de longen, de
klieren en de spieren van de organen van het gastro-intestinaal systeem. Het is de
belangrijkste zenuw van de parasympathicus.

Activatie van de N. Vagus zal dus volgende effecten veroorzaken;


• Vertraging van de hartslag
• Activatie van de spieren en klieren van het spijsverteringstelsel
• Vernauwing van de luchtwegen.

6.10. Autonoom zenuwstelsel

Autonoom zenuwstelsel = een functioneel onderdeel van het perifere zenuwstelsel. Het
bestaat uit alle motorische banen die naar de gladde spiercellen, kliercellen en
hartspiercellen gaan. Het regelt allemaal functies die we niet met ons bewustzijn kunnen
controleren.

Het somatisch en autonoom zenuwstelsel zorgen beiden voor het versturen van motorische
signalen naar effectoren, maar ze doen dit allebei op een andere manier;
SOMATISCHE AUTONOOM
ZENUWSTELSEL ZENUWSTELSEL
EFFECTOREN Skeletspieren Glad spierweefsel,
klierweefsel,
hartspierweefsel
AANTAL MOTORISCHE 1 2: een preganglionair
NEURONEN neuron en een
postganglionair neuron.
Deze neuronen maken een
synaps ter hoogte van een

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

autonoom ganglion in een


zenuw
NEUROTRANSMITTERS Ter hoogte van de Ter hoogte van de
neuromusculaire junctie; ganglionaire synsaps;
acetylcholine acetylcholine

Ter hoogte van de


neuromusculare en
neuroglandulaire junctie:
noradrenaline voor de
sympathicus en
acetylcholine voor de
parasympathicus
EFFECT VAN Exiterend Exiterend of inhiberend
NEUROTRANSMITTERS

Het autonoom zenuwstelsel bestaat uit twee grote tegenpolen; de sympathicus en de


parasympathicus. Beide besturen dezelfde effectoren, maar het effect dat ze op de
effectoren uitoefenen is vaak tegenovergesteld;

EFFECTOR EFFECT PARASYMPATHICUS EFFECT SYMPATHICUS


Pupillen Vernauwen van pupillen (miose) Verwijden van pupillen
(mydriase)
Vetweefsel / afbraak
Bloedvaten / Huid en
spijsverteringstelsel:
vasoconstrictie
Bijniermerg / Vrijstelling adrenaline en
noradrenaline
Maag Meer aanmaak maagsap, meer Minder aanmaak
motiliteit en onspanning pylorus maagsap,minder motiliteit
en contractie pylorus
Speekselklieren Meer aanmaak speeksel Minder aanmaak speeksel
Zweet / Meer zweetsecretie
Hart Daling hartfrequentie Stijging hartfrequentie
Lever / Afgifte glucose aan bloed
Luchtwegen vernauwing Dilatatie
Metabolisme / Verhoogd
Voortplantingstelsel Erectie Erectie en ejaculatie
Skeletspierweefsel / Afbraak glycogeen en
glucose
Blaas Blaaswand; contractie, interne en Blaaswand; relaxatie,
externe kringspier: relaxatie interne en externe
kringspier: contractie

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

EFFECT SYMPATHICUS = maakt ons klaar om fysieke inspanningen te leveren

EFFECT SYMPATHICUS = wordt geactiveerd wanneer het lichaam geen fysieke activiteiten
uitvoert en niet onder psychische stress staat. Het zorgt voor de behoud van lichaamsfunctie
en maakt dat de vertering optimaal verloopt.

7. Het hormonale stelsel

Hormonaal stelsel/endocrien stelsel = een stelsel dat met behulp van hormonen
verschillende processen in het lichaam reguleert.
• Hormonale klieren = klieren die hormonen produceren en die afgeven aan de
bloedbaan
• Hormonen = chemische stoffen, aangemaakt door lichaamscellen, die boodschappen
via de bloedbaan doorgeven aan andere cellen

7.1. Het werkingsmechanisme van het hormoon stelsel

Endocriene cellen = cellen die een hormoon kunnen aanmaken. (verzender)


Doelcellen = cellen die een hormoon kunnen ontvangen (ontvanger)
→ het hormoon kan enkel binden of een cel die ook een receptop draagt voor dit hormoon.
En enkel deze cellen zullen een effect ondervinden

De endocriene cel stuurt een hormoon via de bloedbaan naar een doelcel

VERSCHILLENDE STAPPEN WERKING HORMONAAL STELSEL


STAP 1 Endocriene klier produceert hormoon
STAP 2 Klier geeft hormoon af aan de bloedbaan
STAP 3 Hormoon gaat rond in het lichaam via de bloedbaan
STAP 4 Hormonen bereiken hun doelcel en binden daar op een receptor
STAP 5 In de cel zal nu een specifieke reactie plaatsvinden
Niet elk hormoon wordt aangemaakt door een hormonale klier. Andere cellen kunnen ook
hormonen aanmaken.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Prostaglandine = kan aangemaakt worden door elke cel die beschadigd is, behalve de
rode bloedcellen
• Leptine = kunnen vetcellen aamaken, zorgt voor een verzadegingsgevoel

Kliercellen = hoofdtaak is hormoon aanmaken.

Samen met het zenuwstelsel is het hormoonstelsel een stelsel met een regulerende functie.
ZENUWSTELSEL HORMOONSTELSEL
SNELHEID VAN EFFECT Snel (duizenden van seconden) Trager (seconden, uren of dagen)
DUUR EFFECT Kort, milliseconden (tenzij Lang, seconden, dagen of jaren
neutrale stimulatie blijft duren)
SIGNALEN Actiepotentiaal en hormonen
neurotransmitters
ROUTE WAARLANGS SIGNALEN REIZEN Celmembranen en neuronen Bloedbaan

7.2. Basiskennis over hormonale klieren en hun hormonen

7.2.1. Controle over hormoonafgifte

De mate waarin een hormonale klier zijn hormoon aan het bloed afgeeft, moet nauwkeurig
geregeld worden. Deze controle gebeurt via het principe van positieve en negatieve
feedback.
• Negatieve feedback = Grote hoeveelheden van het hormoon in het bloed de afgifte
van dit hormoon aan het bloed zullen afremmen. → komt het meeste voor
• Positieve feedback = Wanneer een bepaald hormoon in het bloed zit, zal het de
afgifte van dit hormoon in het bloed nog meer triggeren tot een grotere productie.
→ komt zelden voor

Hormoonsecretie wordt geregeld op drie verschillende manieren;

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Door het zenuwstelsel = het zenuwstelsel bestuurt rechtstreeks sommige klieren via
zenuwimpulsen. Zo kan het de afgifte van een hormoon activeren of afremmen.
• Door een andere hormonale klier = zoals de adenohypofyse. Zo maakt de
adenohypofyse (hormonale klier 1) het TSH aan (hormoon 1), dat op zijn beurt de
schildklier (hormonale klier 2) zal activeren tot het aanmaak van schildklierhormoon
(hormoon 2). Hoge niveau’s schildklierhormoon remmen het vrijkomen van TSH via
negatieve feedback
• Door een bepaalde verandering van chemische stof = een stijging van de
hoeveelheid glucose in het bloed zal de pancreas stimuleren tot het afgeven van
insuline. Insuline zal als effect hebben dat glucose de bloedbaan verlaat en in de
lichaamscellen wordt opgenomen. Bijgevolg daalt de bloedglucosespiegel, wat
volgens het principe van negatieve feedback de pancreas zal afremmen en waardoor
er geen insuline meer zal vrijkomen.

Glandotrope hormonen = hormonen die andere hormonale klieren activeren om hormonen


aan de maken. Doelcel → hormonale klier

Effecthormonen = hormonen die zelf een effect hebben. Doelcel → elke cel, behalve doelcel

HORMONALE KLIER HORMOON


Epifyse Melatonine
Hypothalamus Oxytocine
ADH
Adenohypofyse TSH
ACTH
FSH
LH
Prolactine
Groeihormoon
schildklier Schildklierhormoon (T4 en T3)
Calcitonine
bijschildklier Parathormoon

pancreas Insuline
Glucagon
bijnierschors Mineralocorticoïden
Glucocorticoïden
bijniermerg Adrenaline en noradrenaline

Nieren Renine
EPO
Ovaria Oestradiol
Progesteron
testes Testosteron

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

7.3. De hypothalamus

De hypothalamus maakt twee effecthormonen aan;


• Antidiuretisch hormoon = het effect van het ADH is het concentreren van urine
• Oxytocine = zorgt voor weeën tijdens de bevalling en melkjectie tijdens de periode
van lactatie na de bevaling
Ook maakt de hyptohalamus een hele reeks glandotrope hormonen aan.
• Releasing hormones
• Inhibiting hormones

Oxytocine en antidiuretisch hormoon worden aangemaakt in verschillende kernen in de


hypothalamus en worden vervolgens afgegeven aan de neurohypofyse, die ze naar het bloed
transporteert.

De zever releasing en inhibiting hormones die de hypthalamus aanmaakt, gaan via een
capillairennetwerk naar de adenohypofyse, waar ze direct invloed hebben op de activiteit
van de adenohypofyse.
• Releasing hormones = zorgen ervoor dat de adenohypofyse meer hormonen
vrijmaakt
• Inhibiting hormones = remmen de endocriene activiteit van de adenohypofyse af

7.4. De hypofyse

De hypofyse/glandula pituitaria = bestaat uit twee onderdelen; de adenohypofyse en de


neurohypofyse. Het is via de hypofysesteel of infundibulum verbonden aan de hypothalamus.
De hypofyse ligt in de schedel, boven de neusholte.
• Adenohypofyse/hypofysevoorkwab = enkel hij produceert zelf hormonen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Neurohypofyse/hypofyseachterkwab = een doorgeefluik voor ADH en oxytocine


aangemaakt door de hypothalamus

7.4.1. De adenohypofyse

De adenohypofyse produceert zelf zeven verschillende hormonen;


- 4 glandotrope hormonen
• 2 gonadotrope hormonen(FSH en LH) = hebben een effect op de gonaden (organen
die de geslachtcellen produceren, testes bij de man en ovaria bij de vrouw)
• 2 niet-gonadotrope hormonen

- 3 effect hormonen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

7.5. De schildklier

De schildklier/thyroïd/grandula thyroidea = Is een vlindervormig orgaan dat zijn naam


gekregen heeft van het stuk kraakbeen waar het bovenop ligt: het schildkraakbeen
(ademsappel bij mannen). Het bestaat uit een linker- en een rechterkwab, die ventraal dwars
met elkaar verbinden is door de istmus.

Struma = een vergrote schildklier (opgezwollen)

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

In de schildklier zijn twee soorten cellen die drie hormonen kunnen aanmaken;
• De folliculaire cellen = Thyroxine (T4) en tri-jodothyronine (T3)
• De C-cellen = calcitonine

7.5.1. De schildklierhomen

De schildklier maakt meer T4 dan T3 aan, maar T3 is vijf keer meer werkzaam dan T4.

De belangrijkste effecten van de schildklierhormonen;


• Verhogen het basaal metabolisme (teveel schildklierhormoon → vermageren, te
weinig → verdikken)
• Stimuleren de eiwitaanmaak en verhogen de afbraak van glucose en vetzuren
• Versterken de effecten van adrenaline en noradrenaline (neurotransmitters
sympathicus)
• Belangrijk voor de ontwikkeling van het zenuwstelsel en het beenderenstelsel
• Verhogen de lichaamstemperatuur

Basaal metabolisme = de celactiviteit los van lichaamsbeweging

Zoals je merkt aan de structuren van T4 en T3, is voldoende jodium in het lichaam nodig om
dit hormoon te kunnen aanmaken. Bij jodiumtekorten zuller schildklierproblemen ontstaan

7.5.2. Calcitonine

Calcitonine wordt door de shildklier aangemaakt wanneer de calciëmie te hoog is. Calcitonine
heeft de volgende effecten;
• Het stimuleert de opslag van calium door de osteoblasten in het beenweefsel
• Het remt de afbraak van calcium door de osteoclasten in het beenweefsel
• Het verhoogt de hoeveelheid calcium die de nieren via de urine afvoert

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Calciëmie = de concentratie calcium in het bloed

7.6. Bijschildklieren/glandulae parathyroidea

= op de dorsale zijde van de schildklier, tegen de slokdarm. De meeste mensen hebben vier
kleine bijschildklieren: één bovenaan en één onderaan op elke schildklierkwab. De
bijschildklieren maken het parathyroïdhormoon (PTH, parathormoon) aan wanneer de
calciëmie verlaagd is, het is de antagonist van calcitonine.
• Remt de activiteit van de osteoblasten, waardoor er minder botweefsel wordt
opgebouwd
• Het parathormoon stimuleert de activiteit van de osteoclasten, waardoor er meer
botweefsel wordt afgebroken en er bijgevolg calcium in de bloedbaan komt
• Zorgt ervoor dat de nieren minder calcium afvoeren in de urine
• Zorgt ervoor dat er meer calcium via de dunne darm geabsorbeerd wordt uit de
voeding

7.7. Pancreas/alvleesklier

= Langerekt orgaan dat dwars in de buik ligt. Het hoofd van de pancreas ligt in de bocht van
het twaalfvingerige darm, de staart ligt tegen de milt in de linkerflank van het lichaam. Het
heeft twee verschillende functies;
• Voor het hormonale stelsel (endocriene functie)
• Voor het spijsverteringstelsel (exocriene functie)

De eilandjes van Langerhans liggen als het ware verspreid in een zee van exocrien weefsel.
Deze eilandjes dragen de endocriene cellen van de pancreas;
• De A-cellen = produceren glucagon (laat de glycemie stijgen)
• De B-cellen = produceren insuline (laat de glycemie dalen)

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

→ Beide hormonen zijn antagonisten van elkaar en zorgen voor de homeostase van de
bloedsuikerspiegel (glycemie)

De homeostase van de glycemie is zeer belangrijk voor het goed functioneren van
verschillende weefsels. Vooral het zenuwstelsel is afhankelijk van deze vrije glucosemoleculen
in de bloedbaan.
• Hersenen teveel glucose = overgeprikkels
• Hersenen te weining glucose = suf voelen
→ best 5mmol/L glycemie in het bloed

7.7.1. Insuline

Insuline is een anabool (=opbouwend) hormoon dat aangemaakt wordt door de pancreas na
het eten. Na het eten stijgt de glycemie. Dit induceert de pancreas om insuline af te geven aan
het bloed. Insuline opent een glucosekanaal in de celmembraan van de meeste cellen,
waardoor glucose intracellulair kan worden opgenomen. Glucose verplaatst zich vanuit de
bloedbaan naar de cellen. De bloedsuikerspiegel zal dus snel dalen. In sommige cellen heeft
insuline nog andere anabole effecten;
• Verhoogt de verbranding van glucose in de cellen (glycolyse)
• Stimuleert de omzetten van glucose tot glycogeen in de lever en spiercellen
(glycogenese)
• Stimuleert de aanmaak van vetweefsel (lipogenese)
• Stimuleert de aanmaak van eiwitten

Al deze effecten samen zorgen er netto voor dat de bloedsuikerspiegel terug zal normaliseren.
De suikerpiek na de maaltijd wordt verwerkt en terug naar de normale waarde van 90mg/dl
gebracht.

7.7.2. Glucagon

= Maken we aan tijdens het vasten, en doet de bloedsuikerspiegel stijgen en wordt


aangemaakt door de A-cellen van de pancreas

7.8. Bijnier

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De nieren zijn anatomische verbonden met de bijnieren, maar hebben opzich niks met elkaar
te maken. Elke bijnier is sterk doobloed en bestaat uit twee gebieden die een volledig
verschillende endocriene functie hebben;
• Het bijniermerg
• De bijnierschors

7.8.1. Bijnierschors/cortex glandulae suprarenalis

De bijnierschors maakt in totaal 30 verschillende hormonen aan, die we indelen in twee grote
groepen;
• Mineralcorticoïden
• Glucocorticoïden
Daarnaast maakt het zowel bij mannen als vrouwen androgenen aan (=mannelijke
geslachtshormonen)

MINERALCORTICOÏDEN
= Hebben een belangrijke invloed op de elektrolyten balans. Het belangrijkste
mineralcorticoïde is aldosteron en deze heeft volgende effecten;
• Meer kalium wordt uitgeplast
• Minder natrium wordt uitgeplast
• Minder water wordt via de urine afgevoerd, en er dus meer water door het lichaam
wordt vastgehouden.

elektrolyten balans = mineralen in ons lichaam (natrium, kalium, calcium, magnesium)

GLUCOCORTICOÏDEN
= Hebben een belangrijke invloed op de hoeveelheid glucose in ons lichaam (= glycemie). Het
belangrijkste glucocorticoïde is cortisol of hydrocortison. Dit wordt constant door ons lichaam
aangemaakt en volgt een 24-uurs ritme (=vooral in de ochtend). Het heeft volgende effecten;
• Afremmen van de witte bloedcellen betrokken bij ontstekingsreaties
• Onderdrukken van activiteit van B- en T-cellen (belangrijk bij afweer)
• Houdt veel vocht vast

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

→ Het gaat ontstekingssymptomen tegen. Hierdoor is cortisol nuttig in geneesmiddelen, in


hoge niveau’s kan dit heel je imuunsysteem platleggen.

= Cortisol kan ons imuunsysteem een beetje afremmen als we chronische stress hebben. Ons
lichaam maakt dan meer hydrocoritsone aanmaken, dit ondermijnt ons imuunsysteem een
beetje.

7.8.2. Bijniermerg/ Medulla glandulae suprarenalis

= Bestaat uit onregelmatig gevormde cellen die verbonden zijn met de neuronen van de
sympathicus. Activatie van de sympathicus bij stresssituaties zal er dus voor zorgen dat het
bijniermerg zijn hormonen afgeeft aan de bloedbaan. Het bijniermerg maakt twee hormonen
aan;
• Adrenaline
• Noradrenaline

In stresssituaties gaat de sympathicus zelf noradrenaline afgeven en tegelijkertijd het


bijniermerg activeren met afgifte van adrenaline en noradrenaline tot gevolg. Beide zullen
dezelfde effecten hebben, en versterken dus elkaar. Je kan het zien alsof het zenuwstelsel de
hulp van het endocriene stelsel inroept om de weefsels zeer sterk te reguleren naar de fight-
or-flight respons.

Noradrenaline aangemaakt door bijniermerg = hormoon


Noradrenaline aangemaakt door een neuron = neurotransmitter

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

8. Het hart- en bloedvatenstelsel

8.1. De bloedsomloop

Het hart-en bloedvatenstelsel/cardiovasculaire stelsel = het stelsel dat bestaat uit het hart,
de bloedvaten en het bloed zelf.

Bloedsomloop = de route die het bloed volgt doorheen het lichaam. Elke rode bloedcel
passeert het hart 2x in één volledige omloop. De bloedsomloop bestaat namelijk uit twee aan
elkaar gelinkte routes;
• de grote bloedsomloop
• de kleine bloedomloop

Belangrijke termen;
LATIJN NEDERLANDS
Bradys Langzaam
Diastole Uitzetting
-gram Vastleggen
Semi- Half
Septum Wand
Systole Samentrekking
Tachys Snel

Slagaders (arteriën) = Voeren bloed weg van het hart


Aders (venen) = voeren het bloed naar het hart

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

8.1.1. De grote en kleine bloedsomloop

DE KLEINE BLOEDOMLOOP/PULMONALE CIRCULATIE


= Start ter hoogte van het rechteratrium met zuurstofarmbloed. Dit bloed gaat vervolgens
naar het rechterventrikel, en van hieruit naar de longslagaders. Vanuit de longslagaders
bereikt het de longblaasjes in de longen. Hier wordt het bloed zuurtstofrijk gemaakt door
opname van zuurstof. Dit bloed gaat vervolgens via de longaders terug naar het linkeratrium.

→ longslagaders = zuurstofarm bloed


→ longaders = zuurstofrijk bloed

DE GROTE BLOEDSOMLOOP/LICHAAMCIRCULATIE/SYSTEEMCIRCULATIE
= Start ter hoogte van het linkeratrium met zuurstofrijk bloed. Dit bloed gaat vervolgens naar
het linkerventrikel en van hieruit naar de aorta. Vanuit de aorta bereikt het bloed de weefsels.

→ Slagaders = zuurstofrijk bloed


→ Aders = zuurstofarm bloed

8.1.2. Bloedgassen

Zuurstofrijk bloed heeft weinig koolstofdioxide en zuurstofarm bloed heeft veel


koolstofdioxide. Wanneer bloed veel zuurstof bevat zal het een grote zuurstofdruk hebben
(Po2).

8.2. De bouw van het hart

Het hart ligt in de medias tinum. Het grootste deel van het volume van het hart ligt centraal
in de borstholte, achter het borstbeen. Enkel het hartpunt of apex van het hart steekt links
onder het borstbeen uit, waardoor we het hart linkt voelen kloppen.

medias tinum = de ruimte tussen de twee longen

Het hart is een hol orgaan dat uit vier ruimtes bestaat;
• Twee boezems/voorkamers/artia = kleiner dan de ventrikels
• Twee kamers/ventrikels

GROEVEN
Er lopen verschillende groeven op het hartoppervlak. Waarin vetweefsel zit dat een
beschermende en schok dempende functie heeft;
• Atrioventriculaire groeve = op de grens tussen de atria en de ventrikels
• Twee interventriculaire groeves = tussen beide ventrikels. Er is een ventrale en een
dorsale.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

→ In deze laatste groeven lopen de coronaire of kransslagaders = bloedvaten die de


hartspier zelf van zuurstof voorzien

TUSSENSCHOT
• Interatriale septum = tussenschot tussen beide atria
• Interventriculaire septum = tussenschot tussen de ventrikels

ATRIA
Beide atria ontvangen bloed van verschillende aders;
• Het rechteratrium = ontvangt zuurstofarm bloed uit de grote bloedsomloop via de
bovenste holle ader of vena cava superior en de onderste holle ader of vena cava
inferior
• Het linkeratrium = ontvangt bloed uit de kleine bloedsomloop via de longaders of
venea pulmonales. Er zijn zo 4 longaders;
▪ 2 afkomstig van de linkerlong
▪ 2 afkomstig van de rechterlong

VENTRIKEL
= Beide ventrikels hebben een volume van 60 à 70 ml en brengen het bloed naar
verschillende slagaders;
• Het rechterventrikel = pompt het zuurstofarm bloed in de longslagaders of truncus
pulmonalis. Die splitst direct in 2 vertakkingen die naar de linkerlong gaan, en 3
vertakkingen die naar de rechterlong gaan. De linkerlong bestaat uit namelijk uit 2
kwabben en de rechterlong uit 3 kwabben.
• Het linkerventrikel = pompt zuurstofrijk bloed in de hoofdslagaders of aorta. Die
maakt onmiddellijk een boog, de aortaboog of arcus aotae.

8.2.1. De wand van het hart

De wand van het hart bestaat uit drie lagen van binnen naar buiten;
• Endocard of endocardium (binnenwand) = Is opgebouwd uit éénlagig
plaveiselepitheel.
• Myocard of myocardium (middelste laag) = bestaat uit spierweefsel. Dit is het
weefsel dat kan samentrekken, en zo dus het volume van de atria en de ventrikels
kan verkleinen.
• Epicard of epicardium (buitenste laag) = Dit is de viscerale laag van het pericard of
pericardium of hartzakje dat met het myocard vergroeid is.

PERICARD
= een zakvormig dubbelwandig weefsel dat het hart volledig omsluit en beschermt. De
binnenste laag van dit hartzakje is het pariëtaal pericard. Tussen het viscerale en het
pariëtaal pericard zit een ruimte die we de pericardiale ruimte noemen. Dit is gevuld met
vocht om de wrijvingskrachten met omliggende organen te verminderen.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De myocard laag van het linkerventrikel is veel dikker dan die van het rechterventrikel. De
reden hiervoor is het drukverschil tussen de grote en de kleine bloedsomloop. De bloeddruk
in de grote bloedsomloop is veel hoger, dit bloed moet namelijk tot de tip van je voeten, en
de kruin van je hoofd!

8.2.2. Hartkleppen

In het hart vinden we vier kleppen;


LIGGING RECHTERHART LINKERHART
AV-KLEP/ARTIOVENTRICULAIRE Tussen beide atria Tricuspidaalklep of valva Mitralisklep of valva
KLEP en ventrikels artioventricularis dextra artioventriculair sinistra
ARTERIËLE KLEP Tussen de ventrikels Pulmonalisklep of valva Aortaklep of valva aortae
en de slagaders trunci pulmonalis

Elke klep bestaat uit verschillende slippen van cuspis = dit zijn bindweefselvliezen die, net
als een dubbele deur, kunnen openen en sluiten. De meeste kleppen bestaan uit 3 slippen,
behalve de mitralisklep, die heeft er slechts 2.

De AV-kleppen zijn met peesdraden of chordae tendineae bevestigd aan papillaire spiertjes
of musculi papillares in de ventrikelwand. Deze peesdraden zorgen ervoor dat de slippen
van de kleppen niet overslaan naar het atrium wanneer de klep gesloten is.

Het bloed stroomt als volgt door het hart en de aansluitende bloedvaten; (tekening)

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

8.3. De werking van het hart

Het hart pompt bloed in de slagaders, en zuigt bloed uit de aders.

8.3.1. Prikkelgeleiding door het hart

Principe autoritmiciteit van het hart = het hart blijft, zonder signalen van het zenuwstelsel of
het hormonale stelsel, volledig autonoom kloppen.

Het hart genegeerd zelf actiepotentiaal en geleidt die vervolgens over het hele myocard,
met een hartcontractie tot gevolg. Het genereren van actiepotentialen gebeurt door
gespecialiseerde cellen in het dak van het rechteratrium. Deze cellen vormen samen de
sinusknoop of sino-atriale knoop.

Het ontstaan en de geleiding van de actiepotentiaal die tot samentrekking van de


hartspiercellen leidt, verloopt in verschillende fasen.
• De sinusknoop genereert een actiepotentiaal
• De actiepotentiaal wordt direct verspreidt over de beide atria. Wanneer de
actiepotentiaal de spiervezels bereikt, gaan deze automatisch contraheren. Op dat
moment gaan beide atria dus gelijktijdig samentrekken.
• Vervolgens bereikt de actiepotentiaal de atrioventriculaire knoop of de AV-knoop.
Deze AV-knoop vertraagt de actiepotentiaal
• De AV-knoop geleidt de actiepotentiaal naar de bundel van His in het
interventriculaire septum. Via de bundel van His loopt dit signaal over in de beide
bundeltakken en vertakt zo verder in de vezels van Purkinje.
• Eens de actiepotentiaal de apex van het hart bereikt heeft, verspreidt deze zich over
beide ventrikels, met een contractie van de ventrikels tot gevolg.

AV-knoop = een bundel zenuwcellen in het onderste deel van het interatriale septum, ter
hoogte van het rechteratrium.

8.3.2. Hartcyclus

SYSTOLE
= Wanneer de hartspiercellen samentrekken. De druk in de ventrikels of atrium stijgt en het
bloed wordt weggepompt

DIASTOLE
= Wanneer de hartspiercellen ontspannen. De druk in de ventrikels of atrium daalt en het
bloed wordt aangezogen.

→ Bloed verplaatst zich staan van hoge naar lage druk

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

DE HARTCYCLUS;

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Er zijn drie verschillende toestanden waarin je hart zich kan bevinden;


• De atriale systole
• De ventriculaire systole
• De volledige cardiale systole

DE ATRIALE SYSTOLE
= Beide atria zijn volledig gevuld met bloed. De SA-knoop genereert een prikkel die zorgt
voor de atriale systole, en de druk in de atria verhoogt. Doordat de AV-kleppen open zijn,
verplaatst het bloed zich vanuit de atria naar de ventrikels. Aan het einde van de atriale
systole zijn beide ventrikels volledig gevuld met bloed.

DE VENTRICULAIRE SYSTOLE
= Het atrium gaat in diastole, terwijl de druk in het ventrikel verhoogt. De ventriculaire
systole bestaat uit;
• De isovolumetrische contractie = de druk in het ventrikel begint te verhogen. De
druk duwt het bloed tegen de onderkant van de AV-kleppen, waardoor ze sluiten.
Het volume van het ventrikel kan hierdoor niet veranderen.
• Ejectiefase = de ventrikelwand blijft samentrekken en duwt het bloed tegen de
arteriële kleppen, waardoor die opengaan. Op dat moment injecteert het ventrikel
bloed in beide arteriën.

Slagvolume = beide ventrikels injecteren 70 ml bloed in elke arterie.

VOLLEDIGE CORDIALE DIASTOLE


= Wanneer de hartfrequentie verhoogt, zal vooral deze fase korter worden, terwijl de atriale
en ventriculaire systole even lang blijven duren.
• Isovolumetrische relaxatie = wanneer de prikkel wegtrekt van de ventrikels,
beginnen ze te ontspannen. Wanneer het druk in het hart lager is dan de die van de
slagaders, sluiten de arteriële kleppen. Opnieuw zijn in deze fase de vier kleppen
gesloten.
• Ventriculaire vulling = de ventrikels blijven ontspannen en de druk blijft dalen.
Wanneer de ventriculaire druk onder de atriale druk zakt, gaan de AV-kleppen open
en begint het ventrikel zich te vullen met bloed vanuit de atria. Aan het einde van
deze fase is het ventrikel met 70% gevuld met bloed en begint de atriasystole
opnieuw.

8.3.3. Harttonen

De harttonen zijn het gevolg van het dichtslaan van de kleppen;


• De eerste harttoon = het luidst en duurt het langst. Is het geluid van de
bloedturbulentie, veroorzaakt door het sluiten van de AV-klep bij de start van de
ventriculaire systole
• De tweede harttoon = is het geluid van de bloedturbulentie, veroorzaakt door het
sluiten van de arteriële kleppen bij de start van de ventriculaire systole

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

8.3.4. Hartminuutvolume

Hartminuutvolume = de hoeveelheid bloed die één ventrikel van het hart per minuut
uitpompt. Kan je berekenen door de hartfrequentie te vermenigvuldigen met het
slagvolume.
• Hartslag van 75sl/min x slagvolume van 70 ml per slag = 5,25l/min

8.4. Bloedvaten
Er bestaan vijf soorten bloedvaten;
• Slagaders of arteriën = zij voeren bloed weg van het hart. Ze vangen de slag van het
hart constant op.
• Arteriolen = dit zijn kleine slagaders, die al verder van het hart verwijderd zijn en
waar de bloeddruk lager is. Zij brengen het bloed van de slagaders naar de capillairen
• Capillairen of haarvaten = de wand ervan is één cellaag dik. Hierdoor kunnen
bepaalde gassen erdoorheen.
• Venulen = dit zijn kleine aders die het bloed vanuit de capillairen naar de venen
brengt.
• Venen of aders = de bloeddruk is hier het laagst van alle bloedvaten. Zij hebben een
groot lumen en kleppen, en bloed kabbelt als het ware op een traag tempo doorheen
de venen.

8.4.1. Bouw van de bloedvaten

De wand van bloedvaten bestaan uit drie lagen;


▪ Tunica intima = de buitenste laag, opgebouwd uit epitheelweefsel
▪ Tunica media = de middelste laag, opgebouwd uit gladde spiercellen, en mogelijk ook
een variabele hoeveelheid collageen en elastine vezels
▪ Vasoconstrictie = wanneer de gladde spiercellen samentrekken
▪ Vasodilatatie = wanneer de gladde spiercellen ontspannen.
▪ Tunica adventitia = de buitenste laag opgebouwd uit bindweefsel

Tabel; eigenschappen bloedvaten

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

MUSCULAIRE ARTERIEN/DISTRIBUTIEVE ARTERIËN


= Ze hebben een dikke spierlaag en zijn hierdoor zeer goed om aan vasoconstrictie en
vasodilatatie te doen. Hierdoor hebben ze controle over de distributie van het bloed over de
verschillende weefsels.

VENEN
= bloeddruk in de venen is lager, en bloed verplaatst zich aan een lagere snelheid. Venen
met een diameter breder dan 2 mm hebben inwendige kleppen, opgebouwd uit
bindweefsel. Deze voorkomen dat het bloed in de verkeerde richting zou stromen, namelijk
weg van het hart.

ARTERIOLEN
= brengen bloed in een netwerk van capillairen. Deze bloeddoorstroming doorheen die
capillairennet wordt gecontroleerd door kleine kringspieren aan het begin ervan, die we pre-
capillaire sfincter noemen.

ARTERIOVENEUZE ANASTOMOSEN
= brengt het bloed van de arteriolen naar de venulen zonder doorheen het capillairennet te
gaan. Zij helpen bij het regelen van de lichaamstemperatuur door de doorbloeding aan te
passen.

8.4.2. Bloeddruk

Bloeddruk = druk die bloed uitoefent op de want van een bloedvat.


→ Gevolg van de ventriculaire systole (contractie van de ventrikels)

Bloedmetingen;
▪ Bovendruk = systolische druk: 120 mm Hg
▪ Onderdruk = diastolische druk: 80 mm Hg

Linkerventrikel pompt het bloed eerst in de aorta (dichts bij het


hart) en zo verder.
→ Hoe verder in het schema hoe kleiner het verschil tussen de
bovendruk en de onderdruk en hoe lager de druk ook is in het
algemeen.

Factoren die een invloed hebben op de bloeddruk;


• Het totale bloedvolume =hoe groter bloedvolume, hoe groter bloeddruk
• De vasculaire weerstand = hoe nauwer de diameter, hoe hoger de bloeddruk
• Het hartminuutvolume = hoe meer bloed/min, hoe hoger de bloeddruk

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

8.5. Het bloed

Gemiddeld heeft een mens 5l bloed. Bloed bestaat uit zowel een cellulaire als een vloeibare
component. Dit wordt vooral duidelijk na het centrifugeren van bloed na het toedienen van
antistollingsmiddelen, er ontstaan dan drie niveaus;
▪ Rode bloedcellen of erytrocyten = 45% van het totale volume, bovenaan het
proefbuisje
▪ Witte bloedcellen of leukocyten en bloedplaatsjes of trombocyten = 1% van het
totale volume, in het midden van het proefbuisje
▪ Plasma = helemaal bovenaan, heeft dus de laagste dichtheid

Tabel pagina 246;

8.5.1. Functie van het bloed

Het bloed heeft verschillende diverse functies;


▪ Distributie
▪ Van voedingsstoffen naar alle lichaamscellen
▪ Van afvalstoffen naar excretieorganen
▪ Van hormonen naar de doelorganen
▪ Regulatie
▪ Van de lichaamstemperatuur
▪ Behoud van normale pH van het bloed
▪ Bescherming
▪ Voorkomen bloedverlies door vorming bloedklonters
▪ Voorkomen infecties door bescherming door de witte bloedcellen in het
plasma

8.5.2. Plasma

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het bloedplasma bestaat voor 91% uit water en 8% uit eiwitten.


▪ Plasma-eiwitten = worden aangemaakt door de lever, en ze dragen allemaal bij aan
de osmotische druk van het bloed.
▪ Albumine = Bijdrage colloïde osmotische waarde van het bloed
▪ Globuline = belangrijke rol immuniteit
▪ Fibrinogeen = oplosbaar stollingseitwit, wordt omgezet in onoplosbare vorm
wanneer de bloedvaten beschadigd zijn.
• Andere opgeloste stoffen;
▪ Elektrolyten = bijdrage kristalloïde osmotische waarde kationen en anionen
▪ Voedingsstoffen
▪ Afvalstoffen
▪ Hormonen
• Water = Transportmiddel en oplosmiddel

OSMOTISCHE WAARDE VAN PLASMA


= de som van de kristalloïde osmotische waarde en de colloïde osmotische waarde
• Colloïde osmotische waarde = gevolg aantal plasma-eiwitten (ALBUMINE)
• Kristalloïde osmotische waarde = gevolg aantal kristalloïden (ELEKTROLYTEN)
→ Hoe meer albumine of elektrolyten in het bloed, hoe hoger de osmotische waarde.

Osmotische waarde bloed moet ongeveer gelijk zijn aan osmotische waarde weefsel. Er mag
geen osmotische druk zijn tussen de twee. Ze zijn isotoon (zelfde druk)

OSMOTISCHE DRUK TUSSEN PLASMA EN WEEFSELVOCHT


Osmotische druk = verschil in osmotische waarde tussen twee vloeistoffen.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

In dit voorbeeld is er een elektrolyten lek;


• Te weinig elektrolyten in het weefsel
• Te veel elektrolyten in het bloed
→ Er is in dit geval wel een osmotische druk

→ Plasma is hypertoon ten opzichte van


weefsel of weefsel is hypotoon ten opzichte
van plasma
→ Water zal zich verplaatsen om ze weer
isotoon te maken. = altijd van hypotoon naar
hypertoon

In dit voorbeeld is er in het bloed te weinig


osmotische waarde, en in het weefsel is te hoog.
→ Water zal zich verplaatsen om ze weer isotoon
te maken. = altijd van hypotoon naar hypertoon.
→ Meer vocht in de weefsels = oedeem

Ondervoede kinderen (kwashiorkor) = Ze krijgen te weinig eiwitten binnen, de COW van


hun bloed is tot gevolg heel laag, waardoor de totale OWplasma lager is dan de
OWweefsel. Hierdoor zal water de bloedbaan verlaten en massaal in het weefsel
terechtkomen.

8.5.3. Rode bloedcellen

De rode bloedcellen of erytrocyten zijn qua opbouw de meest eenvoudige cellen van het
menselijk lichaam. Ze hebben weinig organellen, hebben geen celkern en dragen geen DNA.
Daardoor kunnen ze geen eiwitten produceren en leven ze niet lang.

Hematocrietwaarde = het volume rode bloedcellen op het totale volume van het bloed.

BLOEDGROEPEN
De bekendste bloedgroepsystemen zijn het ABO-systeem en het resussysteem.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

HET ABO-SYSTEEM
Binnen het ABO-systeem zijn er 4 verschillende bloedgroepen. De bloedgroepen zijn
afhankelijk van de oppervlakte-eiwitten van de rode bloedcel. Aangezien deze oppervlakte-
eiwitten het immuunsysteem kunnen activeren, noemen we het antigenen.

Naast antigenen (rode bloedcellen) heb je ook antilichamen (bloedplasma) tegen alle
antigenen die niet op jouw rode bloedcel aanwezig zijn. De lever begint de productie van
deze antilichamen enkele maanden na de geboorte. Deze antilichamen passeren niet
doorheen de placenta.

Bij bloedtransfusie kunnen er echter wel problemen zijn. Een antilichaam-A kan namelijk
binden op een antigeen A en een ongewenste kruisreactie starten die zal eindigen in het
vernietigen van de rode bloedcellen.

Wanneer je bloed geeft, zal het plasma van de cellen gesplitst worden. De cellen worden
dan apart bewaard en noemen we packed cells. Zo worden de antilichamen van de donor
dus verwijderd en kunnen ze geen negatieve reacties veroorzaken.

Samengevat = om te controleren of er kruisreacties zijn bij bloedtransfusies, moeten we dus


enkel controleren dat er geen bindingen zijn tussen de antigenen van de donor en de
antilichamen van de receptor.

→ Bv; antilichaam B dient om antigeen B kapot te maken.

O = Universele donor
AB = Universele acceptor

(Je snapt dit, bekijk video nog eens eventueel)

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

HET RESUSSYTEEM
Het resus-antigeen wordt soms ook het D-antigeen genoemd. Er zijn drie genen gekend die
verantwoordelijk zijn voor de aanmaak van het D-antigeen. Mensen die één van deze drie
genen draagt is dus resuspositief.

Er zijn twee grote verschillen tussen het ABO-systeem en het resussysteem;


• Mensen zonder resusantigenen maken niet automatisch resusantilichamen aan. Een
persoon maakt enkel de resusantilichamen aan als het al ooit in contact is geweest
met een resusantigeen (bloedtransfusie, zwangerschap)
• Resusantilichamen zijn kleiner dan A- en B-antilichamen, en kunnen doorheen de
placenta passeren

Dit vormt problemen voor resusnegatieve vrouwen die voor de tweede keer zwanger zijn
van een resuspositieve foetus. Tijdens de bevalling van het eerste resuspositieve kind komt
namelijk bloed van de foetus in de omloop van de moeder. Dit start de productie van
resusanti-lichamen bij de moeder. Tijdens de tweede zwangerschap van een resuspositief
kind zullen deze resusantilichamen doorheen de placenta naar de bloedomloop van het kind
gaan en daar afbraak van de rode bloedcellen veroorzaken. Dit kan tot gevolg hebben dat
het kindje geboren wordt met weinig rode bloedcellen of geelzucht.

8.5.4. Witte bloedcellen

De witte bloedcellen hebben wel een celkern maar bevatten geen hemoglobine. Ze zijn de
enige bloedcellen die uit verschillende soorten bestaan, vijf om exact te zijn;
• De neutrofielen = Meest voorkomende. Ze blijven gedurende 10 tot 12 uur in de
circulatie en verplaatsen zich dan naar de weefsels, waar ze vreemde of afwijkende
partikels fagocyteren. Nadat ze de bloedbaan verlaten, leven zo nog 1 tot 2 dagen.
• De eosinofielen = Ze spelen een belangrijke rol bij allergische reacties
• De basofielen = Dragen histamine in hun granules, die ze vrijstellen tijdens een
ontstekingsreactie. Daarnaast maken ze heparine vrij, dat bloedstolling kan
afremmen.
• De lymfocyten = De belangrijkste zijn de B-lymfocyten en de T-lymfocyten.
• De monocyten = Blijven ongeveer 3 dagen in de bloedbaan en migreren daarna naar
de weefsels waar ze veranderen naar macrofagen.
▪ Gefixeerde macrofagen = Blijven op één plaats
▪ Migrerende macrofagen = zwerven rond

Doel witte bloedcellen;


• Zorgen voor onze afweer tegen vreemde partikels
• Breken afwijkende cellen af
• Kunnen verouderde cellen of beschadigde cellen opruimen

Diapedese = proces waarbij de witte bloedcellen de bloedbaan verlaten door via kleine
openingen tussen de endotheelcellen van het capillair naar buiten glippen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

We classificeren ze op basis van de zichtbaarheid van korrels (granules) in hun cytoplasma


onder de lichtmicroscoop;
• Granulocyten (neutrofielen, eosinofielen, basofielen) = na kleuring goed zichtbaar
• Agranulocyten (monocyten en lymfocyten) = amper zichtbaar na kleuring

Leukocytose = Bij een infectie, stijgen de witte bloedcellen in het lichaam.

8.5.5. Bloedplaatjes

Bloedplaatjes of trombocyten = zijn verantwoordelijk voor de stelping van een bloeding.

BLOEDSTELPING
Als een bloedvat beschadigd is, is het belangrijk dat de bloedstolsel snel gevormd wordt om
het bloedvat te sluiten. Het proces waarbij zo een bloedstolsel gevormd wordt, noemen we
bloedstelping of hemostase, en verloopt in 3 fasen;
• Vaatspasme = Tijdens deze fase contraheren de gladde spiercellen in de wand van de
bloedvaten. Hierdoor wordt de diameter van de bloedvaten kleiner en kan er minder
bloed verloren gaan. Deze fase duurt enkele minuten tot uren.
• Trombocytenaggregatie = Tijdens deze fase veranderen de bloedplaatjes van vorm.
Waar de oorspronkelijk een afgeronde vorm hebben, krijgen ze nu uitstulpingen
waardoor ze zich op elkaar en op de beschadigingen in de wand kunnen vasthechten.
Er wordt een bloedprop gevormd die nog niet volledig stabiel is.
• Bloedstolling of coagulatie = Stabiliseert de bloedprop door die te verstevigen met
fibrinedraden. Fibrine wordt gevormd uit fibrinogeen, dat dankzij trombine wordt
geactiveerd. Trombine wordt op zijn beurt aangemaakt door het samenspel van
twaalf verschillende stoffen in het bloed, die we stollingsstoffen noemen.

In het plasma zit een oplosbaar eiwit fibrinogeen → Bij bloedstelpping wordt dit omgezet
naar onoplosbaar fibrinedraden.
→ Dankzij trombine
→ Trombine wordt geactiveerd door de stolling stoffen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Serum = Plasma zonder fibrinogeen en stollingsfactoren

Voor de productie van vier stollingsfactoren is vitamine K nodig. Dit is de reden waarom
mensen met leverproblemen of vitamine K-tekorten vaker bloedingen hebben.

9. Het lymfatisch systeem en het immuunsysteem

9.1. Het lymfestelsel

Het lymfestelsel of het lymfatisch systeem = is het stelsel dat bestaat uit lymfe, lymfevaten,
lymfocyten, lymfoïden, organen en weefsels zoals de milt, het rode beenmerg, de tonsillen
en de thymus.

Het lymfestelsel heeft twee functies buiten het regelen van de immuniteit;
• Het regelen van de vochtbalans in de weefsels
• Absorptie van vet uit het spijsverteringsstelsel. In tegenstelling tot eiwitten en
koolhydraten, worden vetten niet rechtstreeks in de bloedbaan geabsorbeerd.
Vetten worden in de darmcellen zelf ingebouwd in wateroplosbare complexe
(=chylomicronen), die vervolgens naar het lymfevat gaan. Via de lymfe bereiken deze
dan uiteindelijk de bloedbaan.

9.2. Lymfevaten en lymfe

9.2.1. Lymfevorming

Per dag loopt er dankzij de grote bloedsomloop 30L bloed de capillairen binnen. De
bloeddruk is redelijk hoog in de capillairen waardoor er slechts 27L de venulen bereikt. De
overige 3L bloed bereikt het weefselvocht. Mocht deze 3L blijven staan in het weefselvocht
zou het lichaam opzwellen en zouden we sterven. Gelukkig verzamelen de lymfecapillairen
dit weefselvocht en brengen ze het via het lymfevatenstelsel terug naar de bloedbaan.

Lymfe of lymfevloeistof ontstaat dus deels uit plasma en deels uit stoffen die het uit de
weefsels heeft meegesleurd, zoals hormonen, enzymen en afvalstoffen

9.2.2. Lymfecirculatie

De lymfecapillairen beginnen blind en zitten ingebed in de meeste weefsels. Ze absorberen


daar het weefselvocht. Lymfe stroomt vanuit de lymfecapillairen in lymfevaten. Geleidelijk
aan worden de lymfevaten steeds groter en monden zij uit in twee grote verzamelvaten;
• De ductus lymfaticus dexter = sluit aan op de rechter vena subclavia
• De ductus thoracicus (is veel groter, draineert meer lymfe) = sluit aan op de linker
vena subclavia
→ De gezuiverde lymfe wordt zo weer in de bloedbaan opgenomen. De cirkel is rond

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Lymfe wordt niet actief rondgepompt door het hart, bloed wel. Er zijn twee grote
gelijkenissen tussen de lymfecirculatie en de bloedcirculatie;
• Lymfe verplaatst zich net zoals bloed door spiercontracties van omliggende
skeletspieren, waardoor de lymfevaten druk ondervinden en zo de lymfe voortduwen
• Net zoals in de wand van de venen vinden we in de wand van lymfevaten kleppen.
Die kleppen voorkomen de terugstroming van lymfe.

9.3. Lymfoïde organen

De lymfoïde organen bestaan uit lymfeweefsel. Dit weefsel bevat drie belangrijke
celsoorten;
• Macrofagen = Zijn fagocyterende cellen, die deel uitmaken van de aangeboren
immuniteit
• Reticulaire cellen = maken reticulaire vezels aan
• Lymfocyten = nestelen zijn in de reticulaire vezels, het zijn afweercellen die
afweerreacties starten.
→ Zo ontstaat er dus een lymfocytenvangnet dat vreemde stoffen uit lymfe kan filteren

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

9.3.1. Lymfeklieren of lymfeknoppen

Ter hoogte van de lymfeklieren wordt lymfe gefilterd en rijpen lymfocyten. In het hele
lichaam liggen 450 lymfeklieren.
• Lymfeklieren zijn niet echt klieren. Ze produceren geen klierproduct, maar zijn een
filterstation voor lymfe.

Lymfeklieren liggen over in de lymfevaten verspreid, maar we vinden drie plaatsen met
regionale lymfeknopen. Dit zijn plaatsen waar lymfeknoppen voorkomen in grote
concentraties en redelijk oppervlakkig aanwezig zijn;
• De lies
• De oksel
• De halsstreek

Lymfeklieren zijn omringd door een kapsel van vast bindweefsel. Dit kapsel heeft stevige
uitlopers, die we trabekels noemen. In de lymfeklier zit vooral reticulair bindweefsel of
mergweefsel.
• Trabekels = vormen het delicaat skelet van de lymfeknoop
• Mergweefsel = bevat netwerken reticulaire vezels met daarin lymfocyten
vastgehecht.

Filterstations van lymfe;


• Via afferente lymfevaten wordt lymfe aangevoerd
• In lymfeklier wordt lymfe gecontroleerd door residente macrofagen
• Gezuiverde lymfe verlaat lymfeklier via efferente lymfevat
• Indien vreemde partikels worden waargenomen in lymfe door residente macrofagen
→ lymfocyten activeren → lymfe klieren gaan opzwellen
• Lymfocyten kunnen na activatie celdelingen ondergaan → lymfeklier verlaten en via
lymfestroming naar bloedbaan

9.3.2. Tonsillen of amandelen

Tonsillen of amandelen = Vormen een grote groep lymfeweefsel die diep in het slijmvlies van
de mondholte en de nasopharynx liggen. Zo vormen ze een beschermende ring van
Waldeyer.

ring van Waldeyer = Zorgt voor de zuivering van alle lucht en voeding die via deze weg het
lichaam binnengaan.

Amandelen hebben geen bindweefselkapsel → hierdoor kunnen ze ongeremd opzwellen en


heel groot worden tijdens een actieve infectie.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

We hebben 4 tonsillen;
• 2 keelamandelen = tonsillen palatinae
▪ Liggen in het gehemelte, achterin de mondholte
• 1 neusamandel = tonsilla pharyngea of adenoïd
▪ Gelgegen in de achterwand van de keel, net achter de neusholte
▪ Verdwijnt na de pubertijd
• 1 tongamandel = tonsilla lingualis
▪ Achter op de tong

9.3.3. Thymus of zwezerik

De thymus of zwezerik = is een orgaan dat uit 2 lobben bestaat en tussen het sternum en de
aorta ligt.
• Omringd door een stevig bindweefselkapsel
• De schors is het uitrijpingscentrum voor onvolgroeide T-cellen, die ontstaat zijn in het
rode beenmerg.
• Naast T-cellen vinden we ook epitheliale cellen, die de T-cellen helpen met rijpen.

Slechts 2% van de T-cellen overleeft het uitrijpingsproces. De overige cellen worden gedood
door middel van apoptose.
• Enkel de cellen die vreemde deeltjes aanvallen en niet onze eigen cellen, overleven
de procedure
• Na de procedure in de schors van de thymus bereiken ze het merg van de thymus
• Vanuit het merg kunnen ze thymus verlaten en in de bloedbaan komen.
• Vanuit de bloedbaan gaan ze naar de lymfeklieren, de milt en andere lymfoïde
organen

Apoptose = geprogrammeerde celdood

Tijdens het verouderen wordt het lymfoïde weefsel geleidelijk omgezet in vetweefsel. Dit
geeft niet aangezien er op een oudere leeftijd al genoeg T-cellen zijn.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

9.3.4. Milt of lien of splen

De functie van de milt komt in grote lijnen overeen met de functie van lymfeklieren, ookal is
er één groot verschil
• Lymfeklieren = filteren lymfe
• Milt = filteren bloed

De milt bestaat uit twee verschillende soorten weefsels;


• Rode pulp = bestaat uit kleine holtes die gevuld zijn met bloed. 1/3 van de
bloedvoorraad zit hierin. In de rode pulp gaan macrofagen ook actief opzoek naar
versleten, oude rode bloedcellen. Die worden hier gefagocyteerd en zo uit het bloed
gehaald.
• Witte pulp = is het lymfatisch weefsel met vooral lymfocyten en macrofagen.

→ Zowel in de rode pulp als in de witte pulp zitten T-cellen en B-cellen.


• Oefenen hun immuniteit uit

9.4. Immuunsysteem
Micro-organismen = virussen, bacteriën en schimmels

Immuunsysteem = Is het geheel van cellen en factoren die de mogelijkheid hebben een
onderscheidt te maken tussen lichaamseigen en lichaamsvreemde deeltjes.
• Ze verdedigen het lichaam door een afweersysteem tegen lichaamsvreemde deeltjes.
• Zorgt voor weefselherstel
• Homeostase
• Ontwikkeling van verschillende weefsels, zoals beenderenweefsel
• Speelt een rol in de voortplanting en vruchtbaarheid
Pathogeen = een ziekteverwekker
Antigeen = een bepaald eiwit op dat pathogeen dat ons immuunsysteem herkent

Het immuunsysteem bestaat uit twee grote takken; het aangeboren en verworven
immuunsysteem.
AANGEBOREN IMMUUNSYSTEEM VERWORVEN IMMUUNSYSTEEM
Snel, eerste aanval Traag bij eerste contact met pathogeen,
tweede aanval
Geen geheugen Geheugen
Specifiek en niet-specifiek Specifiek
Zelfde respons tegen elke pathogeen Respons afhankelijk van pathogeen en
frequentie van blootstelling
Fysieke barrière, fagocyten, NK-cellen, T-cellen en B-cellen
complementsysteem, ontstekingen
Miljoenen jaren oud, overgeërfd van onze Zelf aangemaakt en individueel uniek
voorvaderen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

9.5. Aangeboren immuunsysteem

Aangeboren immuunsysteem = Is het geheel van algemene afweermechanisme die effectief


zijn tegen elke binnengedrongen schadelijke stof. Het bestrijdt over in het lichaam
pathologische stoffen vrijwel direct.

9.5.1. Fysieke barrières

Fysieke barrières = Alle mechanische afsluitingen van ons lichaam tegen de buitenwereld.
Hiertoe behoort;
• De huid
• De verschillende slijmvliezen

De fysieke barrières hebben gespecialiseerde eigenschappen;


• De hoornlaag van de huid = Is ondoordringbaar voor pathogenen. De huid heeft een
lage vochtigheidsgraad en een zure pH.
▪ Commensalen flora = de aanwezigheid van deze goede bacteriën zorgt ervoor
dat er geen plaats meer is op de huid voor mogelijke pathogenen
▪ In de huid worden antimicrobiële stoffen afgegeven; melkzuur en vetzuren
• Het speeksel = spoelt en wast de mond
• De urinaire flow = voorkomt de kolonisatie van de ureter door bacteriën
• Traanvocht = reinigt onze ogen
• Het maagsap = zuurste plaats van ons lichaam en dus zeer vijandig voor pathogenen
• De eikel, de balzak, de vulva, de vagina, de perineum, het rectum en de anus =
volledig gekolonialiseerd door een commensalen flora.
▪ Commensalen flora = bestaat uit micro-organismen die ons immuunsysteem
niet-activeren en ons geen schade brengen
▪ Vagina produceert veel melkzuur
• De dikke darm
▪ Darmflora (commensalen flora) = gigantische hoeveelheid goede bacteriën

9.5.2. Fagocyten

Fagocyten = Cellen die aan fagocytose kunnen doen.


• Fagocytose = Een vorm van blaasjes transport waarbij de cel een blaasje vormt rond
een extracellulair deeltje en dit vervolgens intracellulair brengt, hier worden ze
blootgesteld aan toxische moleculen en worden als bijgevolg vernietigd in de
blaasjes.

Meest belangrijkste fagocyten;


• Monocyten = Circuleren in het bloed
• Macrofagen = Eens monocyten de bloedbaan verlaten en in het weefsel blijven
zitten, worden ze macrofagen.
• Neutrofielen = Circuleren in het bloed

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Cytokines = Wanneer macrofagen een pathogeen herkennen, produceren ze verschillende


signaalstoffen, cytokines genaamd. Dat zijn eiwitten die een cel vrijstelt om zijn omringde
cellen te mobiliseren voor een specifieke actie

9.5.3. NK-cellen

NK-cellen = Zijn een soort van lymfocyten, geproduceerd door het rood beenmerg. Ze
bevinden zich in kleine hoeveelheden in het bloed, de milt en andere lymfoïde organen.
• Ze hebben geen antigeen-specifiek receptor, maar herkennen wel bepaalde klassen
van cellen (tumor, cellen met virussen)
• Wanneer ze een ontregeld lichaamscel tegenkomen, vernietigen ze die door een
arsenaal aan toxische stoffen op af te vuren

Licence to kill = Zij mogen beslissen wanneer lichaamseigen cellen beschadigd zijn en
uitgeschakeld moeten worden.

9.5.4. Complementsysteem

Complementsysteem = bestaat uit 16 verschillende plasma-eiwitten, die we


complementfactoren noemen.

Complementfactoren = in normale omstandigheden zijn ze inactief, wanneer ze een vreemd


deeltje opmerken activeren ze elkaar.
• Bij bacteriële infecties kunnen ze in de wand van de bacterie kruipen en zo een porie
in de celwand creëren, hierdoor zal hij openbarsten
• Het vergroot de doorlaatbaarheid van capillaire
• Activeert fagocytose
• Trekt monocyten, macrofagen en neutrofielen aan op de plaats waar het pathogeen
is binnengedrongen

9.5.5. Ontsteking of inflammatie

Ontsteking = Zijn nuttige fysiologische processen als reactie op weefselschade die de


afweerreacties van je lichaam ondersteunen en versnellen.

Bij een ontsteking vinden ongelofelijk veel verschillende reacties plaats. Deze reacties
worden aangestuurd door chemische stoffen, die we ontstekingsmediatoren noemen.
• Worden aangemaakt door de lever, de cellen of zitten vrij in het bloedplasma

Een infectie kan plaatsvinden zonder inflammatie

ONTSTEKINGSMEDIATOR OMSCHRIJVING EFFECT

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Histamine Vrijgesteld door mestcellen Contracties van gladde spiercellen,


chemotaxis, vasodilatatie en verhoogd
permeabiliteit
CRP Geproduceerd door de lever. Komt snel Activatie van complementsysteem en
vrij fagocytose
Prostaglandines Kunnen aangemaakt worden door elke Vasodilatatie, pijn en koorts
lichaamscel
Pyrogenen Chemische stoffen die vrijgesteld worden Koorts
door neutrofielen en monocyten

Tijdens een ontsteking gaan volgende processen door;


• De vasodilatatie = Hierdoor kan meer bloed stromen door het gebied, waardoor
meer voedingsstoffen en zuurstof naar het aangetaste weefsel worden aangevoerd
en toxische cellen of dode cellen worden weggevoerd
• De chemotaxis = Witte bloedcellen hebben geen ogen maar kunnen pathogenen
toch goed opsporen en er vanuit de lymfeknoppen recht op af gaan. Dit komt omdat
ze chemisch worden aangetrokken door vreemde stoffen.
• De vergrote permeabiliteit of doorlaatbaarheid van capillairen = Tijdens een
ontstekingsreactie gaan de ontstekingsmediatoren of cytokines de afstand tussen de
epitheelcellen in de wand van de capillairen vergroten. Zo komen er openingen en
kunnen grote moleculen samen met het plasma de bloedbaan verlaten.

→ Deze drie processen geven aanleiding tot; Pijn, opzwelling, roodheid en warmte.
• De vasodilatatie zorgt voor meer bloed in de weefsels, waardoor het weefsel warmer
wordt en rood kleurt.
• Als gevolg van de verhoogde permeabiliteit verlaten veel eiwitten en plasma de
bloedbaan en stapelen zich op de in het weefsel, waardoor het weefsel opzwelt.
• Pijn = Hierdoor komt er ook druk op de weefsels, wat voor pijn zorgt.

De chemotaxis = Chemische aantrekking

9.6. Verworven immuunsysteem

De lymfocyten van het verworven immuunsysteem hebben een veelzijdige manier van
aanvallen en door hun geheugen beschermen ze ons ook tegen latere infecties met
hetzelfde pathogeen.

Het verworven immuunsysteem heeft twee verschillende hoofdrolspelers;


• De B-cellen of B-lymfocyten = Produceren antilichamen die in het plasma
terechtkomen. De B-cellen en hun gevormde antilichamen, zorgen samen voor de
antilichaam gemedieerde immuniteit
• De T-cellen of T-lymfocyten = Spelen een belangrijke rol bij het vernietigen van
vreemde of geïnfecteerde cellen. Ze maken deel uit van de celgemedieerde
immuniteit.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

B-cellen en T-cellen communiceren onderling met elkaar, maar ook met cellen van het
aangeboren immuunsysteem met behulp met cytokines;
CYTOKINE FUNCTIE
Interferonen Zijn betrokken bij antivirale processen
Interleukinen Hebben veel diverse functies, maar de meeste worden
aangemaakt door T-cellen en zorgen voor de stimulatie van B-
cellen
Tumornecrosefactor Is verwant met interleukinen en speelt een rol in de
ontstekingsreactie

9.6.1. De rijping van lymfocyten

De lymfocyten ontstaan net zoals andere bloedcellen uit deling en rijping van stamcellen in
het rode beenmerg;
• T-lymfocyten = sommige lymfocyten verlaten het beenmerg en rijpen verder in de
thymus tot T-lymfocyten
• B-lymfocyten = De lymfocyten die in het beenmerg blijven en door groeien tot B-
lymfocyten

Één van de belangrijkste processen die lymfocyten doormaken is negatieve selectie = tijdens
deze vorm van selectie wordt gecontroleerd of ze al dan niet reageren op lichaamseigen
stoffen.
• Na het uitrijpen komen deze naïeve cellen vrij in het lymfeweefsel. Naïef omdat ze
nog niet in contact zijn gekomen met een antigeen.
• Pas nadat het aangeboren immuunsysteem vreemde deeltjes opmerkt, activeren ze
de naïeve cellen.

9.6.2. Rol van het aangeboren immuunsysteem bij de activering van de


lymfocyten

• Wanneer de fagocyten van het aangeboren immuunsysteem een pathogeen


opmerken zullen ze dat in eerste instantie fagocyteren.
• Vervolgens trekken de fagocyten aan de alarmbel.
• Deze fagocyten zullen na hun proces van fagocytose, antigenen dat ze op de wand
van het virus hebben gevonden, presenteren op hun celoppervlak aan de hand van
een specifiek molecule; MHC II-molecule
• Hiermee gaan ze naar de dichtstbijzijnde lymfeknoop en presenteren ze deze
antigaan aan de T-cellen
• In de eerste instantie worden de T-cellen geactiveerd, later ook de B-cellen

→ We noemen deze fagocyten dan ook antigeenpresenterende cellen of APC

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

9.6.3. T-lymfocyten zorgen voor de celgemedieerde immuniteit

Sensibilisatie = De naïeve T-cellen die met hun receptor kunnen binden op het
gepresenteerde antigeen van de macrofaag zullen in werking treden.
→ Daarom noemen we het verworven immuunsysteem specifiek, enkel de T-cellen met de
juiste receptor kunnen erop binden.

• Eens gestabiliseerd gaat de T-cel cytokines produceren en deze zullen op hun beurt
cytotoxische T-cellen en B-cellen activeren.
• De cytotoxische T-cellen of killer T-cellen gaan direct in aanval, door het
viruspartikel uit de roeien in heel het lichaam met cytokines
• Een deel van de cytotoxische T-cellen blijft in de lymfeknopen en veranderen in T-
geheugencellen

9.6.4. B-Lymfocyten zorgen voor de antilichaamgemedieerde immuniteit

• De T-cellen gaan bij de actieve fase vertrekking zoeken bij de B-cellen.


• Door de cytokines van de T-cellen gaan de B-cellen die met hun receptor specifiek op
het antigeen kunnen binden, in actie treden
• Vervolgens zullen ook B-cellen veranderen in volgende cellen;
▪ Plasma-cellen = Dit zijn cellen met een groot endoplasmatisch reticulum,
waardoor ze veel antilichamen kunnen aanmaken. Deze antilichamen worden
vrijgegeven aan het plasma en reizen zo de bloedbaan rond.
▪ B-geheugencellen = Blijven in het lymfoïde weefsel zitten

De antilichamen, vrijgemaakt door de plasmacellen, zijn nu verantwoordelijk voor de


antilichaamgemedieerde immuniteit. Ze zullen namelijk over in het lichaam op antigeen
binden. Zo ontstaat er een antigeen-antilichaamcomplex die onmiddellijk wordt herkend
door fagocyten en gefagocyteerd.

10. Het ademhalingsstelsel

De verbranding van energierijke verbindingen gebeurt in de cel ter hoogte van de


mitochondriën. Deze verbranding vraagt zuurstof en vormt koolstofdioxide.
• De cellen in de weefsels nemen dus voortdurend zuurstof op uit het bloed en geven
tegelijkertijd koolstofdioxide af.
• Het hart pompt vervolgens het bloed terug naar de longen.
• In de longcapillairen wordt koolstofdioxide uit het bloed gehaald en wordt zuurstof
aan het bloed gegeven.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het ademhalingsstelsel is opgebouwd uit een aantal organen die allemaal een specifieke
functie hebben;
ORGAAN NL ORGAAN LATIJNS FUNCTIE
Neusholte Cavum nasi • Gasttransport
• Bevochtigen en
opwarmen van de
ingeademde lucht
• Zuiveren van de
ingeademde lucht
• Waarnemen van de
geur
Keel of farynx Pharynx Gastransport
Strottenhoofd Larynx Gasttransport en
stemvorming
Luchtpijp Trachea Gastransport en zuiveren
van de ingeademde lucht
Bronchiën Bronchi Gastransport
Bronchiolen Bronchioli Gastransport
Longblaasjes Alveoli Gasuitwisseling

De belangrijkste functies van de longen zijn het gastransport en de gasuitwisseling;


• Gasttransport = Het verplaatsen van lucht in zijn geheel.
• Gasuitwisseling = Het uitwisselen van zuurstof en koolstofdioxide via een
celmembraan door diffusie. Hierbij bewegen gassen passief over een celmembraan
van hoge naar lage concentratie.
▪ In de alveolus is de zuurstofdruk hoger dan in de longcapillairen. Als bijgevolg
dat zuurstof zich zal verplaatsen van uit de alveolus naar de longcapillairen
▪ Het omgekeerde gebeurt voor koolstofdioxide, aangezien koolstofdioxidedruk
groter is in de longcapillairen dan in de alveolus.

Alveolus = longblaasjes. Het membraan is eenlagig plaveiopitheel, waardoor gassen er heel


gemakkelijk door kunnen.

10.1. Bovenste luchtwegen

10.1.1. De neus

ONDERDELEN FUNCTIE/LIGGING
De neusholte Heeft als belangrijke functie de ingeademde lucht te zuiveren, te
bevochtigen en te verwarmen. Dit gebeurt dankzij het grote oppervlak
aan neusslijmvliezen, trilhaartjes, slijmvormende kliertjes en haarvaatjes.
Het vestibulum nasi Het onmiddellijk achter de uitwendige neusopening gelegen deel. Mond
uit in de neusholte

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Het benig gehemelte of Scheidt de neusholte deels van de mondholte;


palatum durum
Het zachte gehemelte of Ligt onder de nasopharynx en eindigt in de uvula of huig.
palatum molle
De drie neusschelpen of Zorgen voor turbulentie van de lucht
conchae
Buis van Eustachius of de De andere kant van de buis komt uit in het middenoor, waardoor het
tuba auditivia middenoor onrechtstreeks in contact staat met de buitenwereld en de
druk gelijkgesteld kan worden met de omgeving. Hierdoor komt het
trommelvlies niet onder spanning te staan

10.1.2. De keel of farynx of pharynx

De keelholte bestaat uit 3 gebieden;


• De nasopharynx = het deel van de keel dat achter de neusholte zit. Hierin bevinden
zich de neusamandelen
• De oropharynx = het deel van de keel dat achter de mondholte zit. Hierin bevinden
zich de keelamandelen
• De laryngopharynx = het deel van de keel dat zich achter het strottenhoofd bevindt.

10.1.3. Het strottenhoofd of de larynx

Het strottenhoofd = Is een holle structuur die de verbinding vormt tussen de oropharynx en
de luchtpijp. Het bestaat uit 9 kraakbeenstructuren. Dit zijn de belangrijkste;
• Het strottenklepje of epiglottis
• Het schildkraakbeen of cartilago thyroidea (bij mannen ademsappel)
• Het stelkraakbeen of cartilago arytenoidea
• Het ringkraakbeen of cartilago cricoidea

Wanneer je tijdens het eten slikt, buigt het strottenklepje naar beneden. Zou dit niet
gebeuren zou je je verslikken.

In het midden van de larynx liggen de ware stembanden of ligamenta vocales. Ze beginnen
te trillen door de aangeblazen lucht uit de longen doorheen de stemspleet of glottis en
daardoor onstaat er een toon. Hoe langer de stembanden, hoe lager de stem.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

10.1.4. De luchtpijp of trachea

De luchtpijp = loopt van het onderste deel van het strottenhoofd recht naar beneden door
de borstkas. De luchtpijp begint bij de onderkant van het ringkraakbeen en loopt vervolgens
recht naar beneden, tot hij zich splitst in 2 hoofdbronchi, die elk een long binnengaan.

De luchtpijp is opgebouwd uit C-vormig kraakbeenringen die onderling met ligamenten zijn
verbonden. Deze houden de luchtpijp constant open.

10.1.5. Bronchiën

→ Linker kant (leestekst pagina 286)

In de wand van de bronchiolen zitten gladde spiercellen. Deze worden gecontroleerd door
het autonoom zenuwstelsel;
• De parasympathicus = zorgt ervoor dat gladde spiercellen in de bronchiolen
samentrekken. Zo gaat er minder lucht naar de alveoli.
→ Dit proces noemen we bronchoconstrictie
• De sympathicus = zorgt ervoor dat de gladde spiercellen in de bronchiolen
ontspannen. Zo gaat er meer lucht naar de alveoli.
→ Dit proces noemen we bronchodilatatie

10.2. De longen

De longen = Zijn gepaarde organen die in de borstholte liggen. De ruimte tussen de twee
longen heet het mediastinum.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De longen zijn breder aan de onderkant dan aan de bovenkant;


• Onderkant longen = Basis
• Bovenkant longen = Apex of punt

De linkerlong bestaat uit 2 kwabben en de rechterlong bestaat uit 3 kwabben.

10.2.1. Longvlies of pleura

Longvlies = elke long is beschermd door een dubbel membraan, het longvlies.
• Pariëtale pleura = vergroeid met de binnenkant van de borstkas.
• Viscerale pleura = Bedekt het longweefsel
• Pleuraholte = gebied tussen de pariëtale pleura en de viscerale pleura. Gevuld met
pleuravocht

Pleuravocht = Een waterachtige substantie die de wrijvingskrachten tussen de twee


membranen vermindert. En is een soort lijm die de twee membranen op elkaar houdt.

10.2.2. De alveoli of longblaasjes

• De respiratoire bronchiolen eindigen in de longblaasjes of alveoli.


• De wand van een alveoli wordt gevormd door eenlagig plaveiselepitheel en grenst
direct aan een rijk netwerk van longhaarvaten.
▪ Hier vindt de gasuitwisseling plaatst tussen de in de haarvaten aanwezige
koolstofdioxide en de in de alveolaire lucht aanwezige zuurstof.

• Op een doorsnede van een alveolus vinden we de factant-producerende


epitheelcellen = Surfactant
▪ Surfactant = Is een fosfolipide vloeistof die voorkomt dat de alveolus
uitdroogt. Het vermindert ook de oppervlaktespanning, zodat de alveolaire
wanden niet dichtklappen tijdens het uitademen.

10.2.3. De bloedvaten van de longen

De longen krijgen zuurstofrijk bloed via de aorta (grote bloedsomloop), maar ook
zuurstofarm bloed via de truncus pulmonalis uit het rechterventrikel (kleine bloedskomloop)

De kleine bloedsomloop = De 5 longslagaders en de 4 longaders en hun vertakkingen,


samen met de rechtervoorkamer en de rechterkamer van het hart.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• De truncus pulmonalis ontspringt in de rechterkamer en splitst zich in 2 grote takken,


die naar de linker- en rechterlong lopen
▪ In de long vertakt de longslagader zich verder. Één tak naar elke kwab en
vervolgens één tak naar elk segment
▪ Uiteindelijk ontstaan er in elke long 2 longaders, die uitmonden in de
linkerkamer van het hart.

10.3. Gastransport of ventilatie

Ventilatie = Is het transport van lucht van de buitenwereld naar de alveoli en terug. De
normale ademhalingsfrequentie is tussen de 8 en 20 keer per minuut. Hoe kleiner het
lichaam hoe hoger de ademhalingsfrequentie

Ventilatie delen we op in;


• Inspiratie of inademing
• Expiratie of uitademing

10.3.1. Inspiratie

De inspiratie verloopt in verschillende stappen;


• De inspiratie start met een contractie van de externe tussenribspieren en het
diafragma;
▪ Wanneer het diafragma samentrekt, komt hij plat te staan en zet het uit in de
richting van de buikholte
▪ De externe tussenribspieren trekken tijdens de contractie de ribben naar
voren en naar boven
▪ Door een combinatie van deze bewegingen vergroot het thoraxvolume
doordat het diafragma naar beneden uitzet en de ribben naar boven
getrokken worden.
• Wanneer de borstkas uitzet, volgt de partiële pleura die beweging. Aangezien de
pleuraholte luchtdicht is, trekt de partiële pleura de viscerale pleura mee in haar
beweging.
• Volume vergroting brengt drukverlaging met zich mee en dus zal er een onderdruk
ontstaan in de alveolen. De alveolaire druk is nu lager dan de atmosferische druk.
• Bijgevolg zal de lucht zich verplaatsen van de buitenwereld naar het longweefsel.
→ Dit is een actief proces dat energie kost, want het start met de contractie van 2 spieren
(de hulpademhalingsspieren)

Diafragma of middenrif = grote platte koepelvormige spier met een centraal peesblad die de
scheiding vormt tussen borst- en buikholte

10.3.2. Expiratie

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Dit is een passief proces aangezien de spieren mogen ontspannen; De belangrijkste factoren
zijn;
▪ Relaxatie van de inademingsspieren
▪ Elasticiteit van het longweefsel
▪ Teruggeven van et ribkraakbeen naar de rustpositie

Wanneer het thoraxvolume draait doordat de ribben opnieuw zakken en het diafragma weer
naar boven uitbolt, zal de alveolaire druk verhogen.
→ Wanneer de alveolaire druk de atmosferische druk overstijgt, zal de lucht vanuit het
longweefsel terug naar de buitenwereld stromen.

GEFORCEERDE UITADEMING
Hierbij spelen de rechte buikspieren actief mee.
→ Deze spannen aan en drukken de ingewanden omhoog en persen zo de longen leeg. En
kunnen de interne tussenribspieren verder omhoogtrekken.

BELANGRIJKSTE ADEMHALINGSSPIEREN
Hoe krachtiger er wordt ingeademd, hoe meer de externe tussenribspieren meewerken. Bij
een zeer krachtige inademing zien we ook de;
• M. Serratus posterior superior
• M. Pectoralis minor
• M. serratus anterior
• M. Sternocleidomastoideus

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11. Het spijsverteringstelsel

Het spijsverteringstelsel in constant actief.

Het spijsverteringstelsel heeft twee hoofdfuncties;


• Het zorgt voor de vertering van nutriënten
• Het zorgt voor de absorptie van voedingsstoffen in onze bloedbaan.

→ Op die manier levert het spijsverteringstelsel brandstoffen aan de bloedbaan die we


gebruiken om te bewegen, te groeien, cellulaire processen te laten doorgaan en onze
lichaamstemperatuur op peil te houden.

11.1. De algemene bouw van het spijsverteringsstelsel

Het spijsverteringskanaal = een lange buis van mond tot anus.


• Tijdens deze reis worden de voedingsmiddelen verteerd en de voedingsstoffen
geabsorbeerd, tot enkel de onverteerbare resten overblijven.

De onderdelen van het spijsverteringskanaal zijn achtereenvolgens;


• Mond of mondholte = worden voedingsmiddelen vermalen tot een halfvaste bolus
• Keel of farynx = bolus wordt doorgeslikt
• Slokdarm of oesophagus = bolus wordt doorgeslikt
• Maag = mengt de bolus met maagsap tot zeer vloeibare halfverteerde chymus
• Dunne darm = chymus wordt gemengd met gal en pancreassap
• Dikke darm = veel water wordt onttrekken, met de vorming van feces tot gevolg
• Anus

Dikke darm = colon + endeldarm

Accessoire organen = Aan het spijsverteringskanaal zitten nog vier andere organen
verbonden, die niet in contact komen met voedsel;
• Speekselklieren
• Lever
• Galblaas
• Alvleesklier of pancreas

11.2. De functies van het spijsverteringsstelsel


FUNCTIE BETEKENIS ORGAAN
Ingestie Het innemen van voedsel of drank. Ingestie Mond
is opeten of opdringen
Mechanische Het fysisch verkleinen of vermalen van Tanden en maag
verwerking voedsel door mechanische kracht

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Vertering of Het chemisch verkleinen of afbreken van Mond, maag en dunne


digestie voedingsstoffen. De vertering gebeurt darm
inwendig door inwerking van enzymen
Peristaltiek Wormachtige beweging van spieren in de Van mond tot anus, door de
wand van het spijsverteringskanaal, die de gladde spiercellen in het
inhoud voor zich uitdrijft en zo de passage spijsverteringskanaal
van voedsel mogelijk maakt
Secretie Het afgeven van klierproducten, zoals Speekselklieren, maag,
enzymen of slijm aan het lumen van het pancreas, lever en dunne
spijsverteringskanaal darm
Absorptie Is de vorm van opname waarbij de Bijna uitsluitend ter hoogte
voedingsstoffen de bloedbaan of lymfebaan van de dunne darm
bereiken
Eliminatie of Is het proces waarbij de afvalproducten, in Anus
uitscheiding de vorm van feces, uit het lichaam
verwijderd worden

11.3. Histologie van het spijsverteringskanaal

De opbouw van de wand van het kanaal en de weefsels die we erin terugvinden. Per orgaan
is dit verschillend, maar er zijn 4 gemeenschappelijke karakteristieke lagen, van binnen naar
buiten;
• Mucosa of slijmvlies
• Submucosa
• Muscularis externa
• Serosa

Lumen = De inwendige holte van het spijsverteringskanaal

11.3.1. Slijmvlies of mucosa

Slijmvlies = De binnenste laag van het spijsverteringskanaal. We kunnen dit verder opdelen
in 3 lagen van binnen naar buiten;
• Een epitheellaag
• Een laag los bindweefsel of lamina propria
• Flinterdunne laag spierweefsel of muscularis mucosea
→ Ondersteund de afgifte van klierproducten van de kleine kliertjes in de lamina
propria

De bouw van epitheellaag is orgaan-specifiek. We onderscheiden twee soorten;

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.3.2. Submucosa

De submucosa bestaat uit los bindweefsel dat bloedvaten, zenuwen en kleine klieren bevat.
• De Meissner plexus of plexus submucosus = De zenuwen behoren hier allemaal tot
hetzelfde netwerk. Het is een parasympatisch zenuwnetwerk, dat bij activatie de
klierafgifte stimuleert, ter hoogte van de darm en de maag

11.3.3. Muscularis externa

Bestaat uit 2 lagen glad spierweefsel;


• Binnenste laag = bevat cirkelvormige spiercellen (circulaire spierlaag)
• Buitenste laag = liggen parallel met de lengterichting (longitudinale spierlaag)

Er zijn echter twee uitzonderingen;


• De bovenste laag van de slokdarm = bevat dwarsgestreepte spierweefsel
• De wand van de maag = is zeer sterk omdat de muscularis externa van de maag niet
2 maar 3 lagen glad spierweefsel bevat. De maag heeft naast een circulaire en
longitudinale laag ook een schuine laag.

De gladde spiercellen in de muscularis externa worden bestuurd door de plexus myentericus


of plexus van Auerbach;
• Dit netwerk bevindt zich tussen de circulaire en longitudinale spierlaag

11.3.4. De serosa

De serosa = bestaat uit een dunne laag bindweefsel met daarop een eenlagig
plaveiselepitheel

11.4. De mond

De mond bestaat uit twee gebieden; (bestaat uit meerlagig niet-verhoornd plaveiselepitheel)
• De mondholte of de cavitas oris = ligt achter de tanden en wordt begrensd door het
gehemelte en de tong.
• Het vestibulum = het gebied achter de lippen en wangen maar voor de tanden

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

In de wang (bucca) bevindt zich de musculus buccinator. Daarboven ligt het buccaal vet. Bij
baby’s is dit groter dan bij volwassenen.

11.4.1. De tong of lingua

De tong = een grote dwarsgestreepte spier, die de volledige mondholte inneemt.


• Dorsaal verbonden met het tongbeen of os hyoideum
• De tongriem of frenulum verbindt het ventrale deel van de tong met mondholte

De functies van de tong zijn;


• Het voedsel op zijn plaats houden tijdens het kouwen
• Het keuren van voedsel door tast en smaaksensoren
• Helpen bij orale fase van het slikken
• Het vormen van verschillende klanken

11.4.2. Tanden

In een volwassen mond zitten 32 tanden.


• Secundaire tanden = van volwassenen
• Primaire tanden = 20 melktanden

Een tand zit via een peridontaal ligament verankerd in botweefsel;


• Wortel = het deel van de tand in het botweefsel
• Kroon = het zichtbare deel van de tand
• De hals van de tand = markeert de overgang tussen de wortel en kroon en is bedekt
door tandvlees of gingiva

11.4.3. Gehemelte

Gehemelte = vormt een gedeeltelijke afsluiting van de mondholte en de neusholte


• Harde gehemelte of palatum durum = bevindt zich vooraan en wordt gevormd door
het bot Os palatinum
• Het zachte gehemelte of palatum molle = gevormd door spierweefsel en
bindweefsel. Speelt een belangrijke rol bij het slikken

11.4.4. Speekselklieren

Speeksel wordt geproduceerd door 3 speekselklieren;


• Oorspeekselklier of glandula parotis
• Ondertongspeekselklier of glandula sublingualis
• Onderkaakspeekselklier of glandula submandibularis

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Speeksel bevat IgA-antilichamen en het enzym peroxidase = dat de groei van bacteriën en
schimmels en virussen afremt

VERTERINGSFUNCTIE
Bevat amylase breekt zetmeel af tot glycosidische bindingen, de vertering van suiker begint
dus al in de mond

De afgifte van speeksel wordt gestimuleerd door de parasympathicus.


• Dit begint wanneer je al denkt aan eten, of wanneer er voedsel tegen je wang drukt.
• De speekselafgifte wordt afgeremd door de sympathicus

11.5. De keel

De keel = de holte achter de neus en mondholte die de verbinding vormt naar zowel de
luchtpijp als de slokdarm. De keel wordt in 3 gebieden onderverdeeld;
• Nasofarynx = Het gebied van de keel dorsaal ten opzichte van de neusholte
• Orofarynx = Het gebied van de keel dorsaal ten opzichte van de mondholte
• Laryngofarnx = Het gebied van de keel dorsaal ten opzichte van het strottenhoofd of
larynx

De keel functioneert als schakelstation;


• Ter hoogte van de orofarynx en de larygofarynx passeren zowel voedingsstoffen als
ingeademde lucht; het is de taak van de keel om dit te scheiden naar de slokdarm en
luchtpijp of trachea

Verplaatsen van lucht is een passief proces voor de keel;


• Wanneer de keel ontspannen is, is de slokdarm gesloten
• De luchtpijp wordt door ringvormige stukken kraakbeen constant opengehouden.

Het verplaatsen van voedsel of vloeistof is een actief proces voor de keel, wat slikken vereist;
• Wanneer we slikken wordt de luchtpijp afgesloten
• Slikmechanisme waarbij de luchtpijp wordt afgesloten door het strottenklepje

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.5.1. Slikken of deglutitie

Slikken = Is het proces waarbij de bolus van de mondholte naar de maag wordt verplaatst.
Het slikken verloopt in 3 opeenvolgende fasen;

11.6. De slokdarm of oesophagus

Slokdarm = Is een buisvormig orgaan die de mond verbindt met de maag. Hij loopt voor het
grootste deel binnenin de thoraxruimte en verlaat deze door een opening in het diafragma.
Het is opgebouwd uit meerlagig plaveiselepitheel.

Hiatus oesophageus = opening in het diafragma

Functie;
• Transportfunctie
• Geen vertering
• Geen absorptie

Inferior loopt de slokdarm over in de maag. Dit gebied heet de gastro-oesofageale junctie,
het heeft geen kringspier, maar wordt soms ook het gastro-oesofageale sfincter spier
genoemtd.

11.7. De maag of gaster


Belangrijkste functie maag = Het vasthouden van voedsel voor het verder kan doorlopen
naar de dunne darm.
• pH = 1 à 2 (heel laag, is het gevolg van de vele protonen in het maagsap zelf.

11.7.1. Anatomie van de maag


De maag = Verbindt de slokdarm met het duodenum.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De maag wordt onderverdeeld in 4 gebieden;


• De cardia of maagingang = Het gebied rond de aansluiting van de slokdarm
• De fundus of maagkoepel = Het gebied dat uitsteekt boven het de cardia. Dit gebied
stapelt tijdelijke gassen op die het lichaam verlaten als boeren.
• Het corpus of maaglichaam = Het grote centraal gebied van de maag.
• Het pylorusgebied = Dit gebied wordt onderverdeeld in 2 gebieden;
▪ Het antrum = Dit is het wijdere, meer superieure deel van het pylorusgebied
▪ Het pyloruskanaal = Dit is het smalle deel van het pylorusgebied.

De maag eindigt in de pylorus of maagpoort. Deze kringspier controleert de mate waarin


chymus aan het duodenum wordt afgegeven.

Duodenum = Het eerste deel van de dunne darm

11.7.2. Maagsap

Slijmlaag van de maag = Is bekleed met eenlagig cilindrisch epitheel. Deze cilindrische cellen
geven slijm of mucus af dat bicarbonaat, alkanische stoffen bevat.
• Deze slijmlaag is van cruciaal belang om de epitheelcellen te beschermen tegen het
zure lumen.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Crypten = Zijn kleine buisvormige holten in de mucosa. Op de bodem van deze crypten
vinden we drie soorten kliercellen, die elke een ander product aanmaken;

11.7.3. Functies van de maag

De functies van de maag;


• Reservoir = De maag geeft kleine stukken chymus af aan de dunne darm. Zo krijgt de
dunne darm voldoende tijd om alle voedingsstoffen uit onze maaltijd te absorberen.
• Vermengfunctie = Naast de reguliere longitudinale spierlaag en de circulaire
spierlaag, zit in de wand van de maag ook een schuine spierlaag. Door de
aanwezigheid van deze drie spierlagen werkt de maag als een knedende betonmolen.
• Vertering = Het zure maagsap en de enzymen zorgen voor een gedeeltelijke vertering
van de chymus.
• Afweerfunctie = Door de aanwezigheid van het zure maagsap, overleven bacteriën
niet in dit gebied.

11.8. Dunne darm

Dunne darm = Is het orgaan dat 90% van de meest cruciale functie van het
spijsverteringstelsel uitvoert;
• De absorptie

Daarnaast is de dunne darm belangrijk als aanhechtingsplaats van de twee belangrijke


exocriene klieren;
• De lever
• De pancreas

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.8.1. De dunne darm wordt opgedeeld in drie delen

Het duodenum = maakt een grote bocht onder de maag. In deze bocht ligt de kop van de
pancreas. In de darmwand ter hoogte van deze bocht ligt een kleine opening;
• De papil van Vater of ampulla hepatopencreatica = is verbonden met de afvoergang
van de gal en het pancreas sap. Deze opening kan afgesloten worden door een
kringpspier; de sfincter van Oddi
▪ In rust = is deze kringspier gesloten
▪ Als er chymus aanwezig is = Is hij openen en het gal en het pancreas sap het
spijsverteringskanaal binnen, waar ze hun verteringsfunctie uitvoeren.

11.8.2. Histologie van de wand van de dunne darm

Plicea circulares = De wand van de dunne darm is sterk geplooid, zo worden deze plooien
genoemd.
• Villi intestinales of darmvlokken = bevinden zich bovenop deze plooien

Enterocyten = Het darmepitheel bestaat uit eenlagig cilindrisch epitheel, zo wordt dit
epitheel genoemd. Deze bekleden de villi.

Slijmbekercellen = Tussen de enterocyten vinden we slijmbekercellen. Deze geven slijm of


mucus af, dat functioneert als een beschermende laag op de borstelzoom.

Microvilli = De kleine uitstulpingen op de enterocyten.

Microvilli + Villi = zorgen samen voor de immense vergroting van het darmoppervlak.
Hierdoor is er een groot contactoppervlak tussen de chymus en de borstelzoom en kunnen
voedingsstoffen gemakkelijk opgenomen worden. De borstelzoom draagt daarnaast een
breed gamma aan verteringsenzymen, die de darminhoud verteren.

Crypten van Lieberkühn of de glandulae instentinales = Uitstulpingen tussen de Villi in de


mucosa. Ze zorgen voor de aanmaak van nieuwe enterocyten. In deze crypten zitten ook
exocriene cellen het die darmsap aanmaken.

Darmsap = Een heldergeel vocht, is licht alkalisch en isotoon met bloedplasma. Het bestaat
vooral uit water, maar bevat ook slijm. Het bevochtigt de chymus. Het vrijkomen van
darmsap wordt gestimuleerd door de parasympathicus. De stimulus voor afgifte van het
darmsap is de aanwezigheid van zure chymus in de dunne darm.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Tussen de exocriene cellen zitten in de crypten ook enkele entero-endocriene cellen.


• Deze maken belangrijke hormonen aan;

→ Worden geactiveerd wanneer er voedsel in de dunne darm zitten en hebben dezelfde


effect op de maag.

11.8.3. Vertering

De meeste vertering vindt plaats in de dunne darm.

De enterocyten van de borstelzoom hebben op hun celoppervlak verschillende


verteringsenzymen;
• Carbohydrasen = suiker verterende enzymen
• Peptidasen = eiwit verterende enzymen
• Nucleasen = nucleotide verterende enzymen

→ Op deze manier worden suikers, eiwitten en nucleotiden gesplist in kleinere bouwstenen.

Pancreassap bevat naast carbohydrasen, peptidasen en nucleasen ook lipasen.

Lipasen = Zorgt voor de afbraak van voedingsvetten in kleinere bouwstenen;


• Het is moeilijk voor lipasen om aan deze vetten te geraken omdat ze heel dicht bij de
voedingsvetten moeten komen.
• Om dit probleem op te lossen is er gal nodig, in gal zitten galzouten.
• Galzouten kunnen vetten in kleine druppeltjes opdelen in een waterige omgeving.
• Door de vorming van deze kleine druppels komen lipasen dichter bij de vetten en
kunnen ze hun verteringsfunctie uitvoeren.

Emulsfiëren = Het proces waarbij galzouten, vetten in kleine druppels opsplitsen.

11.8.4. Absorptie

Zo goed als alle eiwitten, vetten en suikers die de dunne darm binnenkomen worden
verteerd;
• Eiwitten = worden verteerd tot aminozuren, die via de enterocyten naar de
bloedbaan (vena porta) gebracht worden.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Suikers = worden verteerd tot monosachariden, die via enterocyten naar de


bloedbaan (vena porta) gebracht worden.
• Vetzuren, cholesterol en monoglyceriden = komen via diffusie enteroyts binnen.
Daar worden ze intracellulair verwerkt tot chylomicronen. Deze worden
geabsorbeerd in de lymfecapillairen. Via het lymfevatenstelsel bereiken ze de vena
cava.

Chylomicronen = kleine vettransportvesikels

Voedingsvezels = voeding dat niet verteerbaar is, maar ze zijn wel belangrijk want ze houden
vocht vast. Het bulking effect, waardoor de stoelgang minder hard wordt en dus een grotere
motiliteit geeft.

11.9. De pancreas of alvleesklier

De pancreas = Ligt dwars in de buikholte, met een hoofd in de binnenbocht van het
duodenum, een lichaam en een staart lateraal die tot aan de milt reikt.

De pancreas bestaat uit endocrien en exocrien weefsel;


• Exocrien = De exocriene cellen liggen samen in een cluster die we acini noemen.

Acini = Hier wordt het pancreassap aangemaakt. Het pancreassap wordt vanuit de acini
verzameld in afvoergangetjes die samenvloeien in de dunctus pancreaticus. Deze komt
samen met de afvoergangen van de lever en beide monden samen uit in het duodenum ter
hoogte van de papil van Vater.

Pancreassap = Is een waterige oplossing, rijk aan bicarbonaat en enzymen.


• Bicarbonaat = neutraliseert de zure chymus in het duodenum, afkomstig van de
maag.
• De pH in de dunne darm verhoogt zo tot 8. Dit is belangrijk voor de activiteit van de
enzymen in het pancreassap en de enzymen aangemaakt door de borstelzoom in de
dunne darm.
• De hoge pH beschermt ook de wand van de dunne darm tegen inwerking van het
zuur in het maagsap.

11.10. Lever en galblaas

11.10.1. Anatomie van de lever

De lever bestaat uit twee grote kwabben; de rechterleverkwab en de linkerleverkwab, deze


worden gescheiden door het ligamentum falciforme. Op de dorsale zijden zijn er ook nog 2
kleine kwabben te zien;
• De lobus caudatus en de lobus quadratus

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

De lever krijgt bloed vanuit twee bloedvaten;


• De arteria hepatica = voert zuurstofrijk bloed aan vanuit de aorta
• De vena porta = vervoert zuurstofarm bloed vanuit de spijsverteringsorganen via de
vena porta. Dit bloed zit vol met voedingsstoffen die ter hoogte van de dunne darm
geabsorbeerd worden.

Het zuurstofarme bloed verlaat de lever en wordt verzameld in de vena hepatica. De vena
hepatica zit vervolgens aangesloten op de vena cava inferior. Van daaruit gaat dit
zuurstofarme bloed terug naar het hart.

De levercellen of hepatocyten liggen gegroepeerd in leverlobjes;


• Het bloed van beide bovenste bloedvaten loopt over de hepatocyten binnen een
leverlobje naar een centrale vene
• Het bloed komt in nauw contact met de levercellen
• De levercellen halen afvalstoffen, voedingsstoffen, vitamine, hormonen uit het bloed
• De nuttige stoffen metaboliseren ze intracellulair
• De afvalstoffen worden verwerkt onder de vorm van gal uit de levercellen
afgescheiden. De gal wordt afgegeven aan smalle kanaaltjes die tussen de levercellen
lopen, de intralobulaire galcapillairen
▪ Zij voeren de gal af via steeds grotere galafvoerwegen
▪ De linker- en de rechtergalafvoerwegen komen samen tot 1 ductus hepaticus
communis
▪ De ductus cysticus van de galblaas knoopt aan op de ductus hepaticus
communis onder lever
▪ De gal stroom nu via de ductus choledochus naar de papil van Vater, waar de
gal het duodenum kan bereiken.

11.10.2. Anatomie van de galblaas of vesica fellea

Bevind zich onder de lever. De gal wordt hier opgeslagen voor dat het in de dunne darm
geloosd wordt.

De wand bestaat uit gladde spiercellen die samentrekken onder invloed van de
parasympathicus stimulatie door de nervus vagus of als gevolg van de werking van
cholecystokinine.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.10.3. Functies van de lever

De lever is het metabole centrum van het lichaam. De levercellen maken enzymen aan.
Levercellen hebben 5 belangrijke functies;

11.11. Dikke darm

De dikke darm is het terminale deel van het spijsverteringsstelsel.


• Het heeft een minimale absorptie functie
• Het produceert vitamine
• Het slaat feces op voor de ontlasting

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

11.11.1. Anatomie van de dikke darm

De dikke darm loop vanaf het ileum tot en met de anus. Het buikvlies verbindt de dikke darm
met de achterkant van de buikwand en houdt de dikke darm op zijn plaats.

De dikke darm bestaat uit de volgende delen;


• Blindedarm of caecum
• Karteldarm of colon
▪ Colon ascendens of opstijgende deel
▪ Colon transversum of transversale deel
▪ Colon descendens of afdelende deel
▪ Colon sigmoideum, het deel dat een S-vormige lus maakt
• Endeldarm of rectum
• Aars of anus

De mucosa = Bevat veel slijmbekercellen.


• Deze cellen maken veel slijm aan dat functioneert als een lubrificatiemiddel en de
passage van de darminhoud vergemakkelijkt.

De muscularis externa = Heeft naast een longitudinale en circulaire spierlaag, ook nog drie
extra longitudinale banden spierweefsel. Zij lopen over de volledige lengte van de dikke
darm.
• Samen noemen we ze de taeni coli.

Haustra = boogvormige uitstulppingen in de dikke darm door insnoeringen van de


darmwand.

Valva ileocecaelis of klep van Bauhin = Een musculaire plooi die de opening van het ileum in
de dikke darm afschermt. Deze plooi voorkomt dat de inhoud van de dikke darm terug naar
de dunne darm zou vloeien.

Appendix vermiformis = Een uitsteeksel op de blindedarm.

De anus wordt omringd door 2 kringspieren;


• De interne anale sfincter = Is opgebouwd uit glad spierweefsel en wordt dus
onwillekeurig bestuurt
• De externe anale sfincter = Is opgebouwd uit dwarsgestreept spierweefsel en wordt
dus willekeurig bestuurt.

11.11.2. Functie van de dikke darm

De aanvoer van chymus in de dikke darm wordt geregeld door de valva ileocaecalis;
• Direct na een maaltijd zorgt de gastro-ileale-reflex voor meer peristaltiek van het
ileum, waardoor meer chymus via de valva ileocaecalis de dikke darm binnenkomt.
• Eens de chymus de dikke darm binnenkomt, begint de motiliteit van de dikke darm.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• De chymus beweegt aan een relatief constante trage snelheid doorheen de dikke
darm.
• De gastro-clinische-reflex = Het colon trekt zich samen één tot enkele keren per dag,
meestal kort na de maaltijd.

Het laatste stadium van de vertering gebeurt door de darmflora;


• Dit zijn commensale bacteriën die leven in het lumen van de dikke darm.
• Deze bacteriën fermenteren de overgebleven suikers tot zuren en methaangas.
• Deze gassen dragen bij tot winderigheid of flatulentie

11.11.3. Defecatie

Defecatie of ontlasting = gebeurt deels reflexmatig en deels bewust.


• De peristaltische bewegingen van de dikke darm bewegen de feces in het rectum
• Hierdoor worden de rekreceptoren in de wand van het rectum geprikkeld
• Het defecatiereflex start op

12. Het urinaire stelsel

Het urinaire stelsel kan zijn complexe functie uitoefenen door de samenwerking van vier
verschillende organen;
• Nieren of renes = elke nier is verbonden met een urineleider
• De urineleider of ureter = lozen urine in de blaas
• De blaas of vesica urinae = staat in verbinding met de urinebuis
• De urinebuis of urethra = via hier kan de urine het lichaam verlaten.

Er stroomt constant arterieel bloed de nieren binnen;


• Het geklaarde zuurstofarm bloed gaat via de venen terug naar het hart
• De urine vloeit via de urineleider naar de blaas, vanwaaruit ze via de urethra het
lichaam verlaat.

FUNCTIES VAN DE NIEREN


• Vorming urine
• Uitscheiding van afvalstoffen en lichaamsvreemde stoffen = De urine zot vol met
afvalstoffen.
• Regulatie van het bloedvolume = De nieren zorgen voor een constant bloedvolume.
Dit heeft een invloed op de bloeddruk.
• Aanmaak van renine bij een lage bloeddruk = De nieren gaan renine, een enzym,
vrijstellen als de bloeddruk te laag is.
• Regulatie van ion concentraties in het bloed = De nieren regelen de
plasmaconcentratie van de meeste ionen in het bloed.
• Behoud van osmolariteit van het bloed = Wanneer de osmolariteit van het bloed
daalt, dan gaan de nieren meer water uitscheiden en omgekeerd.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Regulatie van bloed pH = De nieren spelen een belangrijke rol bij het behoud van de
pH van het bloed tussen de 7,35 en 7,45.
• Productie van erytropoëtine (EPO) = EPO is een hormoon, aangemaakt door de nier,
dat de uitrijping van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert.

Osmolariteit = Is het totaalaantal opgeloste deeltjes in een liter bloed.

12.1. Anatomie van de nier

12.1.1. Positie van de nier

Ze liggen achterin de abdominale holte, achter het buikvlies, aan beide zijden van de
wervelkolom. De bovenkant van de nieren wordt beschermd door de elfde en twaalfde rib.
De linkernier ligt iets hoger dan rechternier, die plaats moet maken voor de lever.

De nieren worden goed beschermd door drie verschillende lagen bindweefsel;


• Het nierkapsel of de capsula fibrosa renis (vast bindweefsel) = Omringd beide
nieren. Het is vergroeid met het nieroppervlak en zorgt voor stevigheid en behoudt
de vorm van de nier.
• Het perineaal vet of capsula adiposa renis (vetweefsel) = Zit rond het nierkapsel en
beschermt de nieren tegen schokken.
• De renale fascia of fascia renalis (bindweefsel) = Zit rond het vetweefsel. Het
verankert de nieren aan de binnenkant van de buikwand. Het zorgt ervoor dat de
nieren op hun plaats blijven.

Boven elke nier ligt de bijnier.

Nierhilum = Ligt aan de holle zijde van de nier. Dit is de plaats waar de bloedvaten, zenuwen,
lymfevaten en de ureter de nier binnenkomen en verlaten.

12.1.2. Anatomie van de nier op doorsnede

Beide nieren zijn opgebouwd uit;


• Een nierschors of cortex renalis = buitenkant
• Een niermerg of medulla renalis = centraal

DE CORTEX
De cortex loopt van het nierkapsel tot aan de basissen van de nierpiramiden, maar ook
tussen de nierpiramiden.
• Nierkolom = deel van de cortex die tussen de verschillende nierpiramiden loopt.

NEFRONEN
Liggen in de cortex en de nierpiramiden.
• Hier wordt de urine aangemaakt.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Elke nefron is verbonden met een bloedvaatje, vormt uit dit bloed de urine en brengt
die naar een nierpapil.
• Vanaf het moment dat de urine de nierpapil verlaat, is de urine afgewerkt.
• Elke nierpapil mondt uit in een kleine kelk

KLEINE KELK OF CALIX MINOR


Elke nierpapil mondt uit in een kleine kelk

GROTE KELK OF CALIX MAJOR


Verschillende kleine kelken komen samen tot een grote kelk.
• Elke nier heeft 2 of 3 grote kelken.
• Deze versmelten samen tot de nierbekken of nierpyelum.

DE NIERBEKKEN
Via het nierbekken bereikt de urine de urineleider, die op zijn beurt verbonden is met de
blaas.

Renale sinus = De centrale holte in de nier waarin de grote kelken, het nierbekken,
bloedvaten, zenuwen en vet in liggen.

12.1.3. Doorbloeding van de nier

DE NIERSLAGADER OF ARTERIA RENALIS


Zorgt voor de aanvoer van zuurstofrijk bloed naar de nieren, die via het nierhilum de nier
binnenkomt. De nierslagaders zijn rechtstreekse aftakkingen van de aorta abdominalis.

Zodra de nierslagader de nierhilum bereikt, begint hij zich verder te vertakken tot steeds
kleinere arteriolen. Vandaaruit kent de bloedbaan een complex verloop;
• Interlobulaire arteriën = De nierslagader vertakt zich steeds kleiner en kleiner hierin,
ter hoogte van de nierschors.
• Afferente arteriolen = Interlobulaire arteriën vertakken zich hierin.
• Glomerulus = elke afferente arteriole mondt in een netwerk hiervan uit. Op elke
glomerulus zit één nefron verbonden. Op deze plaats gebeurt de filtratie van het
bloed.
• Efferente arteriolen = hierin wordt het gefilterd bloed verzameld.
• Pertibulaire capillairen = Waarin de efferente arteriolen zich vertakken. Hier
gebeuren verschillende uitwisselingsprocessen tussen het nierweefsel en het bloed.
Het bloed wordt hier ook zuurstofarm.
• Interlobulaire vene = waar de pertibulaire capillairen zich verzamelen. Dit brengt het
bloed naar de nierader.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

12.1.4. Het nefron

Het nefron = Zorgt voor de vorming van urine. Elk nefron is opgebouwd uit twee delen, die
we verder kunnen opsplitsen;
• Het nierlichaampje of lichaampje van Malpighi
• De niertubulus

HET NIERLICHAAMPJE
Het nierlichaampje bestaat uit 2 delen;
• De glomerulus = een kluwen van opgewonden capillairen, en maakt dus ook een deel
van een bloedbaan
• Het kapsel van Bowman = heeft de vorm van een liggend cognacglas waarin de
glomerulus opgevouwen zit.

DE NIERTUBULUS
• Proximale tubulus
• Lis van Henle
• Distale tubulus

Schors van de nier = zitten het nierlichaampje, de proximale tubulus en de distale tubulus.

De lis van Henle = maakt zijn bocht in het merg, om dan terug op te stijgen in de schors.
Wanneer de lis van Henle terug opstijgt, krijgt hij opnieuw een kronkelig verloop, en noemen
we het de distale tubulus.

Verzamelbuis = de distale tibuli van verschillende nefronen zitten verbonden op een


verzamelbuis. De verzamelbuis loopt uit in de nierpapil. Urine wordt over de hele lengte van
het nefron en de verzamelbuis aangepast en verfijnd. Pas wanneer het de nierpapil verlaat,
is de urine afgewerkt.

12.2. Urinevorming

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Om urine te vormen, voeren de nefronen en de verzamelbuis drie verschillende processen


uit op verschillende plaatsen;
• Filtratie (de glomerulaire filtratie) = Gebeurt ter hoogte van de glomerulus in het
nierlichaampje. Het is een scheidingsproces op basis van grootte. Hierbij gaan de
grote moleculen van het bloed in de glomerulus blijven, terwijl de kleine moleculen
in het nefron opgevangen worden en daar de voorurine vormen.
• Secretie = Vindt plaats in de niertubulus en de verzamelbuis. Secretie is het transport
van afvalstoffen vanuit de pertibulaire capillairen naar de vooruine in het nefron.
• Reabsorptie = Vindt plaats in de niertubulus en de verzamelbuis. Bij reabsorptie
worden nuttige stoffen uit de voorurine in het nefron gehaald en terug naar het
bloed gebracht.

12.2.1. De glomerulaire filtratie

Het nierlichaampje is de plaats waar het bloed gefilterd wordt. De wand van de glomerulus
bevat kleine openingen, waardoor het functioneert als een filtratiemembraan.

Dit filtratieproces is niet selectief = het verloopt puur op basis van grootte. Daarom zitten er
soms stoffen in de voorurine die het lichaam nog kan gebruiken.
→ Hierdoor zijn reabsorptie en secretie zo belangrijk. Deze processen zijn wel selectief
• Reabsorptie = nuttige stoffen kunnen terug in het bloed
• Secretie = grote afvalstoffen kunnen toch nog uitgescheiden worden.

Glomerulaire filtersnelheid = De hoeveelheid voorurine die per tijdseenheid gevormd wordt


door beide nieren samen. (180L/dag)

12.2.2. Reabsorptie

In de voorurine zitten nog veel nuttige stoffen die door reabsorptie ‘gered worden’.
• Water, elektrolyten en glucose = worden bijna volledig gered
• Ureum, urinezuur en creatine worden minder tot niet gered.

Reabsorptie gebeurt vaak door actief transport, bijvoorbeeld bij de meeste elektrolyten.
Sommige substanties zoals ureum worden door passief transport geabsorbeerd.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

ACTIEF TRANSPORT
= Transporteiwit nodig en ATP nodig
De wand van niertubulus is opgebouwd uit eenlagig plaveiselepitheel. In deze tubuluscellen
zitten transporteiwitten die onder invloed van ATP-moleculen vanuit het lumen van het
nefron naar het extracellulaire vocht in het nierweefsel pompen.

PASSIEF TRANSPORT
= Geen transporteiwit nodig en geen ATP nodig.
Zij kunnen diffunderen doorheen de celmembraan van de tubuluscellen, en bewegen passief
van hoge naar lage concentraties.

Dit zijn de belangrijkste reabsorptieprocessen;


• De reabsorptie van Ca ter hoogte van de distale tubulus wordt gestimuleerd door het
parathormoon
• Alle glucose en aminozuren worden geabsorbeerd
• Aldosteron
• Antidiuretisch hormoon

ALDOSTERON (sponshormoon → meer water in lichaam en minder in urine)


= Is een mineralocorticoïde dat door de bijnier wordt aangemaakt.
Het activeert een transportpomp en dat pompje doet 3 dingen;
• Kalium van de weefsels naar de voorurine pompen
• Natrium opnemen
• Water opnemen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

HET ANTIDIURETISCH HORMOON (sponshormoon → meer water in lichaam en minder in


urine)
Zonder dit hormoon ziet de urine er heel licht uit, waar veel water in zit. Het concentreert de
urine dus. Het wordt aangemaakt door de hypothalamus.

Als je slaapt, wordt dit hormoon meer aangemaakt waardoor men minder naar het toilet
moet in de nacht.

12.2.3. Secretie

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

12.3. Overige functies

12.3.1. Homeostase van de pH

Alkalose = Wanneer er te weinig protonen in het bloed zijn, is de pH te hoog.


Acidose = Wanneer er te veel protonen in het bloed zijn, is de pH te laag.

De nier heeft enkele slimme compensatiemechanismen om acidose en alkalose tegen te


gaan;
• Rol van de nieren bij acidose
• Rol van de nieren bij alkalose

ROL VAN DE NIEREN BIJ ACIDOSE


De nier zal in dit geval meer protonen in de urine secreteren. Hierdoor zal de pH van de
urine dalen, en de acidose weggewerkt worden tot de pH weer normaal is.

DE ROL VAN DE NIEREN BIJ ALKALOSE


Tijdens alkalose zal het CO2-bicarbonaarbuffersysteem extra protonen afstaan aan het
bloed, in een poging om de pH te doen dalen. Dit gebeurt volgens volgende reactie, die
doorgaat in het bloed;

H2O + CO2 (reagens) -> H2CO2 (tussenstap) -> H+ + HCO3- (product)

→ We plassen meer HCO3 (bicarbonaat) uit, waardoor er extra protonen aan het bloed
worden afgegeven.

De nier kan het CO2-bicarbonaarbuffersysteem een handje toesteken, door de


reactiesnelheid van deze reactie te doen stijgen. Want hoe sneller deze reactie kan
doorgaan, hoe meer protonen worden vrijgesteld in het bloed en hoe sneller de alkalose
gecompenseerd kan worden.

12.3.2. Homeostase van de bloeddruk

De nieren spelen een belangrijke rol in de regeling van bloeddruk. Wanneer de bloeddruk
daalt, start het renine-angiotensinesysteem (RAS) ter hoogte van de nieren. Dit systeem zal
ervoor zorgen dat minder urine wordt uitgeplast waardoor het bloedvolume en de
bloeddruk zal stijgen. Het RAS werkt in verschillende stappen;
• Wanneer het bloedvolume daalt, zal er minder bloed stromen doorheen de afferente
arteriolen. In de wand van deze arteriolen zitten juxtaglomerulaire cellen. Wanneer
deze cellen de drukvermindering opmerken, secreteren ze het enzym renine in het
bloed.
• Renine zet angiotensinogeen, een inactief eiwit in het bloed, om tot angiotensine I,
een ander inactief eiwit.
• Hierna zal het ACE (angiotensine-converterende-enzym) angiotensine I omzetten
naar angiotensine II

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Angiotensine II is wel actief, en heeft verschillende effecten;


▪ Angiotensine II stimuleert de aanmaak van aldosteron door de bijnier.
Hierdoor zal meer Na en water geabsorbeerd worden, en dus minder urine
aangemaakt worden.
▪ Angiotensine II stimuleert de aanmaak van ADH. Hierdoor zal meer water
geabsorbeerd worden ter hoogte van de verzamelbuis, en zal dus minder
urine aangemaakt worden
▪ Angiotensine II veroorzaakt vasoconstrictie ter hoogte van de afferente en
efferente arteriolen. Hierdoor zal de glomerulaire filtratiesnelheid dalen, en
zal er dus minder urine aangemaakt worden.

12.3.3. Aanmaak van erytropoëtine (EPO)

Door de productie van EPO speelt de nier ook een rol in het zuurstoftransport;
• Het hormoon wordt geproduceerd in de nieren als reactie op te lage
zuurstofspanning in het bloed.
• Het bindt op receptoren ter hoogte van het rode beenmerg en stimuleert de
uitrijping van rode bloedcellen
• Hierdoor komen meer rode bloedcellen in het bloed, en stijgt de hematocrietwaarde.
• Hoe meer rode bloedcellen, hoe groter de transportcapaciteit voor zuurstof.

12.4. Urinetransport

12.4.1. Urineleiders

Ze starten vanuit het nierbekken, lopen inde buikholte naar beneden, en hechten vervolgens
aan op de blaas.
• In de wand van de urineleiders zitten gladde spiercellen, die enkele keren per minuut
via peristaltische golven samentrekken, om zo urine naar de blaas te voeren
• Deze golven worden versneld door de parasympathicus en vertraagt door de
sympathicus.

12.4.2. Blaas

De blaas is een hol orgaan dat bestaat uit een gespierde wand;
• Bij mannen = ligt de blaas ventraal ten opzichte van het rectum
• Bij vrouwen = ligt de blaas ventraal en onder de baarmoeder. De blaas is iets kleiner
bij de vrouwen.

Blaasspier of musculus detrusor = Een gladde spier in de wand van de blaas. Deze kan
samentrekken om ervoor te zorgen dat de blaas ledigt tijdens het plassen.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

12.4.3. Urethra of urinebuis of plasbuis

De blaas staat in verbinding met de buitenwereld via de urinebuis. Bij mannen is deze langer
dan bij vrouwen.
• Bij de vrouw = de enige functie is om urine te transporteren
• Bij mannen = Speelt het ook een belangrijke rol binnen het voortplanting stelsel; het
transporteert sperma.
▪ Prostatica urethrae = het deel dat doorheen de prostaat loopt
▪ Pars spongiosa urethrae = het deel dat in het zwellichaam van de penis loopt

Rond de opening onderaan de blaas die naar de urethra loopt, zitten twee lagen circulaire
spiervezels;
• De binnenste blaaskringspier of musculus sphincter internus vesicae = is
opgebouwd uit gladde spiercellen en wordt dus onwillekeurig bestuurd
• De buitenste blaaskringspier of musculus sphincter externus vesicae = bestaat uit
skeletspiercellen en maakt deel uit van de bekkenbodemspieren. Deze kringspier
staat onder controle van onze wil.

12.4.4. Mictie

Plassen, blaaslediging of mictie is een reflex waarbij de urine in de blaas geledigd wordt. Het
is een complex proces dat neutraal geregeld wordt, deels autonoom en deel somatisch;
• Wanneer de blaas gevuld is met urine, worden stretchreceptoren in de wand van de
blaas geactiveerd. Zij zenden een signaal naar het onderste deel van het ruggenmerg.
• Ter hoogte van het ruggenmerg vertrekken nu parasympatische banen naar de
gladde spiercellen in de wand van de blaas en de binnenste blaaskringspier. De
gladde spiecellen gaan samentrekken en de binnenste blaaskringspier zal ontspannen
• Ondertussen vertrekken vanuit het ruggenmerg ook opstijgende banen naar de
hersenstam en de grote hersenen. Hierdoor worden we bewust dat we moeten
plassen.
• Vanuit de hersenstam en grote hersenen starten nu afdalende banen naar het
ruggenmerg, die verder lopen via somatische vezels naar de uitwendige kringspier.
Deze banen kunnen met onze wil aansturen.

13. Het voortplantingsstelsel

13.1. Enkele basisbegrippen

We overlopen enkele belangrijke basisbegrippen; `


• Geslacht of sekse = Wordt bepaald door de geslachtschromosomen. XY is een man,
XX is een vrouw.
• Gender = Verwijst naar de psychologische en sociale aspecten van het man of vrouw
zijn. Zo kan iemand met het geslacht man het gender vrouw hebben en omgekeerd.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• Gonaden of geslachtsklieren = zijn de organen die de gameten en de


geslachtshormonen aanmaken.
• Gameten of geslachtscellen = zijn de haploïde voortplantingscellen. Haploïd
betekent dat zij in hun celkern slechts de helft van het normale aantal chromosomen
hebben.
• Geslachtshormonen = zijn de hormonen die bepaalde functies in het
voortplantingsstelsel activeren.
• Bevruchting = de versmelting van de gameten (zaadcel en eicel). Hieruit ontstaat een
zygote, wat een diploïde cel is. Diploïd betekent dat de cel het volledige aantal
chromosomen heeft (46). Deze zygote begint in de baarmoeder met zijn celdeling.

Oöcyt = een onrijpe eicel

13.2. Het mannelijke voortplantingsstelsel of tractus genitalis

Het mannelijke voortplantingsstelsel kun je zien als een lange, kronkelende buis waarin de
gameten gevormd worden, uitrijpen en naar buiten geëjaculeerd worden. De buis begint bij
de teelballen en eindigt aan het uiteinde van de urinebuis ter hoogte van de eikel.

De tractus bestaat uit volgende organen;


• 2 teelballen of testes
• 2 bijballen of epididymides
• 2 zaadleiders of ductus deferentes of vas deferentes
• 2 ejaculatiekanalen
• 1 urinebuis of urethra

Beide ejaculatiekanalen komen samen aan het begin van de urinebuis. Aan deze tractus
zitten nog verschillende accessoire organen verbonden, die het vloeibare deel van het
sperma aanmaken;
• 2 zaadblaasjes of vesiculae seminales
• 1 prostaat
• 2 cowperklieren op glandulae bulbourethrales

Uitwendige geslachtsorganen = de penis en het scrotum

13.2.1. Tractus genitalis

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

TEELBALLEN
Inwendig is de teelbal door tussenschotten opgedeeld in 250 lobben. In elke lob zitten één
tot vier sterk opgerolde kanaaltjes die we de testisbuisjes of tubuli seminiferi contori
noemen.

In de teelballen zijn drie belangrijke celsoorten;


• De spermatogonia (in de wand van de testisbuisjes) = Dit zijn stamcellen die
onafgebroken aan celdeling of mitose doen. De gevormde dochtercellen rijpen hier
verder uit tot rijpe spermacellen. Dit rijpingsproces van de spermacellen noemen we
de spermatogenese
• De cellen van sertoli (in de wand van de testisbuisjes) = Ze helpen en ondersteunen
de spermatogenese. Ze voorzien de groeiende spermacellen van voedingsstoffen, en
vernietigen overtollige spermacellen.
• De intersitiële cellen of cellen van Leydig (in de ruimte tussen de testisbuisjes) =
Deze cellen produceren testosteron, het meest voorkomende androgeen.

Androgeen = Is een hormoon dat de ontwikkeling van mannelijke geslachtskenmerken


promoot.

Wanneer de spermacellen rijp zijn, worden ze losgelaten door de wand van de testisbuisjes,
en komen ze vrij in het lumen. Op dit moment kunnen de spermacellen nog niet zwemmen.

BIJBALLEN
= Zit verankert op de achterkant van de teelbal. In de bijbal zit een hele lange, sterk
opgerolde buis, de ductus epididymidis.
• De spermacellen spenderen 14 dagen tijdens het uitrijpingsproces in deze buis.
• Tijdens deze periode worden ze gemobiliseerd, waardoor ze kunnen zwemmen nadat
ze geëjaculeerd kunnen worden.
• De uitgerijpte spermacellen kunnen hier verschillende maanden in blijven zitten, de
bijballen hebben dus een opslagfunctie.

ZAADLEIDER EN EJACULATIEKANAAL
De ductus epididymidis loopt uit in de zaadleider.

De zaadleider loopt doorheen de prostaat, waar hij overgaat in het ejaculatiekanaal.


• Ontvangt vocht vanuit de zaadblaasjes en is verbonden met de urinebuis.
• Het zaad bereikt pas het kanaal tijdens de ejaculatiefase
• In de wand van de zaadleider zitten drie lager glad spierweefsel. Wanneer een man
klaarkomt, verplaatsen ritmische contracties van deze lagen spierweefsel de
zaadcellen die in de bijbal opgeslagen zijn via peristaltiek naar de urinebuis.

URINEBUIS
= Is het terminale deel van de tractus genitalis. Het brengt zowel urine als zaad naar buiten.
Het bestaat uit 2 delen;
• De pars prostatica = Het deel van de urinebuis dat door de prostaat loopt

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

• De pars spongiosa = Het deel van de urinebuis dat door de penis loopt.

13.2.2. Accessoire klieren

ZAADBLAASJES
Zijn verbonden met het ejaculatiekanaal.
• Produceren een licht alkalisch vocht, dat helpt bij het neutraliseren van het zure
milieu in de vagina.
• Het secreet bevat ook fructose, een suiker dat de spermacellen energie geeft om te
zwemmen.
• Produceert ook prostaglandine, die spiercontracties van de vrouwelijke
voortplantingsorganen stimuleert. Helpt de spermacellen om dichter bij de oöcyt te
komen.

PROSTAAT OF VOORSTANDER
Het is de plaats waar het ejaculatiekanaal uitmondt in de urethra. De prostaat produceert
een dun, melkachtig vocht. Dit licht zure vocht bevat citaat, een voedingsstof voor de
spermacellen en SPA, een enzym dat de vloeibaarheid van sperma verhoogt.

COWPERKLIER
Twee klieren aan de basis van de zwellichamen van de penis. Ze produceren voorvocht.
Voorvocht is vocht dat vrijkomt wanneer een man seksueel geprikkeld wordt. Het
functioneert als soort glijmiddel, en het neutraliseert mogelijke sporen van urinezuur in de
urinebuis.

13.2.3. Uitwendige geslachtsorganen

PENIS
De schacht van de penis bestaat uit drie zwellichamen;
• 2 corpora cavernosa
• 1 corpus spongiosum

Tijdens de erectie;
• Corpora cavernosa = vult zich met bloed
• Corpus spongiosum = vult zich ook met bloed, maar in mindere maten. Anders zou
de urinebuis afgekneld worden.

Bij seksuele opwinding gebeuren verschillende stappen waardoor een erectie mogelijk is;
• Ten eerste zullen de parasympatische banen naar de penis geactiveerd worden. Zij
zorgen voor vasodilatatie in de arteriolen van de penis
• Daarnaast ontspannen, ook door parasympatische banen, de gladde spiercellen in de
zwellichamen van de penis
• Bovendien zal de veneuze terugstroom van bloed uit de penis verminderd worden
• De activatie van parasympatische banen naar het zal de hartslag versnellen,
waardoor er meer bloed rondgepompt wordt.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Eikel of glanspenis = Hierin eindigt de schacht. Hierover ligt de voorhuid of preputium.

SCROTUM OF DE BALZAK
= De ruime huidplooi waar de teelballen en de bijballen zich bevinden. Het bevindt zich
buiten het lichaam, omdat de temperatuur 37°C te hoog is.
• Musculus cremaster = spier dat samentrekt wanneer het te koud is, zodat het
scrotum dichter bij het lichaam komt en omgekeerd als het te warm is.

13.2.4. Ejaculatie

De ejaculatie bestaat uit twee, opeenvolgende fasen;


• Emissie = de secretie van de componenten van sperma door de zaadblaasjes en
prostaat in de pars prostatica van de urinebuis
• Expulsie = de krachtige propulsie van sperma vanuit de pars prostatica naar de
opening van de urethra, veroorzaakt door ritmische contracties van de musculus
bulbospongiosus. Tijdens deze fase trekt de nek van de blaas samen zodat er geen
urine met het sperma vermengd kan worden.

Refractaire periode = periode waarbij nieuwe erecties of ejaculaties niet mogelijk zijn.

13.2.5. Sperma

Één tot drie procent van sperma, zaad of semen bestaat uit spermacellen, maar daarnaast
zitten er nog heel wat andere stoffen in;

Spermacel = Bevat verschillende structuren, waardoor het zeer geschikt is om de wand van
de oöcyt te doordringen;
• Het hoofd van een spermacel bevat verteringsenzymen, die de celmembraan van de
oöcyt kunnen verteren.
• Flagellum of zweepstaartje = de naam van het lange staartje, enige mannelijk cel die
dit heeft.
• Het hoofd bevat ook 23 chromosomen, waarvan 1 geslachtschromosoom (X of Y)
• De spermacel die als eerst de oöcyt bereikt, bepaalt het geslacht van het kind.
• Spermacellen kunnen 48u leven in het vrouwelijke voortplantingsstelsel

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

13.3. Het vrouwelijke voortplantingsstelsel

Het vrouwelijke voortplantingsstelsel is veel complexer;


• Produceert één gameet per maand
• De gonade zijn de eierstokken of ovaria = zij produceren de gameten en hormonen.
• Accessoir organen = twee eileiders of tubae, de baarmoeder of uterus, de vagina en
de vulva

13.3.1. Oestrogenen

Oestrogeen = omvat een klasse hormonen die het lichaam zelf aanmaken.
• Oestradiol = het belangrijkste oestrogeen voor geslachtsrijpe vrouwen.
• Oestriol = vooral aangemaakt tijdens de zwangerschap
• Oestron = vooral aangemaakt tijdens de menopauze

Oestrogenen hebben verschillende effecten;


• Groei van borsten, vagina en uterus
• Soepel houden van vaginawand
• Opbouw van endometrium
• Remmen van botafbraak
• Remmen van werking androgenen
• Bescherming voor hart- en vaatziekten

13.3.2. De oögenese: van oöcyt tot eicel

Om vanuit een diploïde moedercel (46 chromosomen) een haploïde gameet (23
chromosomen) te maken, moet meiose gebeuren. Meiose is een deling die in twee stappen
gebeurt;
• Een eerste meiose deling waarbij homologe chromosomen gescheiden worden
• Een tweede deling die de scheiding van de zusterchromatiden veroorzaakt.

Oögenese = de vorming van gameten in de eierstokken.


• We spreken pas van een eicel wanneer de tweede miotische deling afgerond is.

De omzetting van oöcyt tot eicel verloopt in verschillende fasen;

De eerste fase vindt plaats tijdens de foetale ontwikkeling;


1. Tijdens de foetale ontwikkeling ontstaan primaire oöcyten. Deze cellen zijn diploïd.
Ze kunnen zichzelf niet meer delen, het aantal primaire oöcyten kan niet meer stijgen
zodra ze gevormd zijn.
2. Voor de geboorte komt er een laagje follikelcellen rond de primaire oöcyten. De
primaire oöcyten en omliggende follikelcellen noemen we samen primordiale
follikel.

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Tot aan de puberteit verandert er niets, en blijven de primordiale follikelcellen


onveranderlijk in de eierstokken zitten, op het moment van de geboorte zitten er 200 000
tot 2 miljoen primordiale follikels in elke eierstok.

De volgende fasen vinden plaats vanaf de puberteit en gaan door tot de menopauze
3. Na de puberteit zijn er nog zo’n 40 000 primordiale follikels in elk ovarium, de rest is
afgestorven. De follikelcellen in de overgebleven follikels worden groter en stijgen in
aantal we noemen de follikel nu een primaire follikel
4. In de primaire follikels ontstaan er nu kleine zakjes met vocht, die we de secundaire
follikels noemen. De oöcyt in deze follikel is nog steeds niet verder gedifferentieerd,
en bevindt zich nog steeds in het stadium van de primaire oöcyt
5. 1 keer per maand rijpt in 1 eierstok 1 secundaire follikel volledig uit tot een Graafse
follikel onder invloed van het follikelstimulerend hormoon (FSH)
6. Net voordat de Graafse follikel het ovarium verlaat om de reis naar de baarmoeder te
beginnen (dit proces heet de eisprong of ovulatie), ondergaat de primaire oöcyt de
eerste meiotische deling, waardoor een secundaire oöcyt vormt. hij is nu haploïd.
Nog steeds voor de ovulatie begint de secundaire oöcyt aan zijn 2de meiotische
deling, maar werkt deze niet af en pauzeert halverwege
7. De ovulatie vindt plaats, wat betekend dat de secundaire oöcyt de eierstok verlaat.
Nog steeds is de 2de meiotische deling niet volledig afgerond
8. Nu zijn er 2 mogelijkheden;

o Er vindt een bevruchting plaats: de secundaire oöcyt smelt samen met een
zaadcel. In dat geval zal de secundaire oöcyt zijn 2e meiotische deling
afronden. Pas op dit moment is de gameet volledig afgewerkt, en het
resultaat hiervan mogen we pas voor het eerst een eicel noemen. Zodra de
celkern van de spermacel en de eicel met elkaar versmolten zijn, spreken we
van een diploïde zygote
o er vindt geen bevruchting plaats: de secundaire oöcyt zal na 24 uur in de
eileider sterven, en zijn 2e meiotische deling zal nooit afgewerkt worden. Het
stadium van de eicel zal nooit bewerkt worden

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen

Gedownload door: simeondewinter1 | simeondw@hotmail.com


Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.
Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)

You might also like