Over The Generic City

You might also like

Download as pdf or txt
Download as pdf or txt
You are on page 1of 3

OVER THE GENERIC CITY

Harmen van der Wilt, Interieurarchitectuur 2, deeltijd

Koolhaas beschrijft in The generic city, een essay uit zijn boek
S,M,L,XL, de steeds verder uitdijende, centrumloze stad,
waarop planners geen vat meer hebben. Hij doet dit
fenomenologisch en beschrijft dus de stad zoals hij ze ziet, niet
zoals ze zou moeten zijn. Nu bestaat het centrum uiteraard nog
wel degelijk, maar enkel in fysiek opzicht. Het vervult niet meer
de rol die het ooit had. Wat dat betreft zouden we wellicht
inderdaad zonder centrum kunnen en is het niet raar te spreken
over de centrumloze stad, en is het op te vatten als een last. The
generic city is een tekst waar je iets van kunt vinden. Dan weer
iets beschrijvend waar je het moeilijk mee oneens kunt zijn, dan
weer een totaal absurde realiteit voorstellend, is het als lezer
niet makkelijk een eenduidig oordeel te vellen, dit mede door
vele contratictio in terminis.

Bij het lezen van deze tekst is het goed om in het achterhoofd te houden
wat de ambitie van Koolhaas met dit schrijven is. Het is een onderzoek, in
de eerste plaats voor hem zelf, naar wat er aan het veranderen is en wat dat
betekent. Tegelijkertijd is het een polemiek met de architectuur en
stedenbouw, een elitaire lezing van wat er gebeurt met de stad. De tekst is
mede ontstaan doordat er volgens Koolhaas een permanent gevoel van
teleurstelling is naar eerdere condities, voor hem een kwalijke zaak omdat
er al lang een punt bereikt zou zijn dat wat er de afgelopen vijftig jaar is
toegevoegd aan materie, numeriek groter is dan wat er al was. Het centrum
is dan ook vol en af, waardoor de meeste operaties van de architect en
planner in nieuwe gebieden liggen. Toch is er volgens hem een oermythe
in ons onderbewustzijn dat we weerkeren in het centrum. Dat krachtige
verlangen naar wat was maakt het vervolgens onmogelijk nieuwe
toevoegingen te interpreteren en waarde te geven. Generic city gaat dan
ook over 'de complete dictatoriale blindheid van het vak, dat zo moralistisch
is, dat altijd aan het oordelen is, maar dus tevens hele stukken aarde
negeert. Een uitermate steriele houding'. Tot slot over het interpreten van
The generic city zegt koolhaas het volgende: 'Wat we (OMA, hvdw) maken
staat los van wat ik schrijf. Het heeft er mee te maken maar is niet hetzelfde.'

Al direct in de inleiding is er sprake van een constructie die vraagtekens


oproept. Koolhaas vraagt zich af of het mogelijk is een theorie op te
bouwen over de convergentie die volgens hem de hedendaagse stad
kenmerkt. Hiermee lijkt de hele tekst te berusten op een theorie van
convergentie (alle steden overal hetzelfde). De vraag is of een dergelijke
theorie, die niet veel meer lijkt dan een waarneming, een zodanige
onderneming helemaal rechtvaardigt. Ik denk het niet, in ieder geval niet
voor de mate waarin Koolhaas in de verdere tekst het beeld van de
generische stad schets. Al maakt het voor de kwaliteit van de tekst weinig
uit. Er lijkt hier sprake van een drogreden dan wel drogbeeld, waarbij de
argumentatie misschien wel klopt, maar ongeldig is. Zo wordt in Oase,
Journal for Architecture, nummer 54, 2001, met als thema Generic city in
het artikel Shifting Gears. Western to Asian or Asian to Global? het idee van
de generic city weerlegd vanuit een analyse voor hedendaagse metropolen
van Zuidoost-Azië. "Puur pragmatisme en economische noodzaak hebben
deze steden ertoe gedwongen een stedelijk concept te ontwikkelen dat
inherent flexibel en plooibaar is. Tegelijkertijd echter zijn het Aziatische
normen en waarden die dit zich voortdurend veranderende ruimtelijke en
sociale landschap bepalen." Koolhaas verzuimt dus de soms aanwezige
kapitalistische logica achter het proces van de generische stad in beeld te
brengen.

Identiteit vormt een vormt een scharnierpunt naar het denken over de
generische stad, die bevrijd uit haar gijzeling door het centrum en de
dwangbuis van identiteit, niets meer is dan de weerspiegeling van
behoeften en capaciteiten. Ze is als een studioterrein in Hollywood dat zich
aanpast naar wat men op dat moment nodig heeft. Tot formuleringen als
gijzeling en dwangbuis komt Koolhaas nadat hij heeft betoogt dat de
identiteit die steden zouden bezitten wordt uitgeput door de mensen die
er wonen en die identiteit delen. Hij spreekt hier over identiteit als betrof
het een product dat op een gegeven moment niet meer voorradig is. Hij
duidt het in termen van kwantiteit. Wellicht is het te lezen als dat het aantal
mensen die daadwerkelijk wonen in het gebied dat een stad identiteit
verschaft te groot wordt. Maar dan nog steeds raakt identiteit niet op, te
meer omdat er in de stadscentra juist steeds minder mensen wonen, en
juist meer in de wijken buiten het centrum. Hoe hij het ook gedacht heeft,
zijn scherpe veroordeling van het gebruiken -Koolhaas spreekt van
misbruik- van de identiteit van een stad lijkt me terecht. Steeds meer wordt
de stad, en dus haar identiteit, geëxploiteerd, waardoor hij inderdaad
minder relevant wordt en er weinig verschil meer lijkt te zijn tussen het
daadwerkelijk bezoeken van een stad of daar slecht foto's van te zien.

Hoewel The generic city soms de vorm van een pleidooi lijkt te hebben
door zich af te zetten tegen de klassieke stad lijkt er ook een cynische, zo
niet ironische Koolhaas te zijn. Zo beschrijft hij luchthavens als elementen
van de generische stad die het meeste karakter bevatten. Daar waar in de
klassieke stad de luchthavens juist (weliswaar oppervlakkige)
overeenkomsten hebben zijn ze in de generische stad een kenmerk van die
stad. Hyperlokaal en hyperglobaal ontmoet er elkaar: lokaal in de zin dat je
er goederen verkrijgbaar zijn die je nergens anders vindt, globaal in de zin
dat je er dingen kunt kopen die je zelf in de stad niet kunt krijgen. In het
doorvoeren van personenverkeer van stad naar stad zijn het deze plekken
die identiteit hebben en ook lijken te genereren. Hier lijkt Koolhaas weer
contradictoir te zijn: hoewel misschien van meer belang dan de stad zelf
behoort een luchthaven wel tot een bepaalde generische stad.
En terwijl de generische stad geen identiteit meer zou bevatten, zijn er op
het vliegveld goederen te krijgen die juist de identiteit van de generische
stad waartoe ze behoort in zich herbergen, en moet er dus ergens een
identiteit van de generische stad bestaan.

Het is interessant om het essay Event Architecture van Bernard Tschumi


naast The generic city te leggen. Er zitten gedeeltelijke overeenkomsten in
over de visie op hoe de stad en luchthavens zich zouden kunnen
ontwikkelen. Alleen is de uitkomst van die analyse een totaal andere.
Tschumi heeft het in zijn schrijven over dat spoorwegstations museums
worden en kerken nachtclubs. Hier lijkt dus sprake te zijn van een
inwisselbare identiteit. Over luchthavens zegt hij dat deze in de toekomst
naast vliegveld ook amusementscentra zullen zijn, met sportfaciliteiten,
bioscopen, winkelcentra, enzovoort. Dit ongeacht de vraag of ze zijn
ontstaan door toevallige combinaties (niet door planners uitgedacht) of
onder druk van constant stijgende grondprijzen. Tschumi pleit voor het
leren omgaan met de onderlinge inwisselbaarheid van vorm en functie en
het verdwijnen van traditionele, of algemeen aanvaarde, oorzaak-
gevolgrelaties, zoals door het modernisme heilig verklaard. Waar Koolhaas
een nieuw type stad signaleert, kijkt Tschumi naar de bestaande stad om te
kijken hoe die voor de toekomst geschikt kan worden gemaakt. Hij doet dat
onder meer door te zoeken naar schokeffecten, die ontstaan door het op
elkaar inwerken van vorm en functie, ontdaan van hun hiërarchische
oorzaak-gevolgrelatie, die tot nu toe de architectuur kenmerkt. "Als de
'schok' niet meer teweeggebracht kan worden door een opeenvolging of
een naast elkaar plaatsen van gevels en portalen, dan kan dat misschien nog
wel door het naast elkaar plaatsen van gebeurtenissen die plaats vinden
achter die gevels, in deze ruimten." Als architectuur zowel concept als
ervaring is, zowel ruimte als gebruik, zowel structuur als oppervlakkig beeld,
dan zou de architectuur moeten ophouden de categorieën te scheiden en
ze te laten samensmelten tot ongekende combinaties van programma's en
ruimten: 'gecombineerd programmeren', 'transprogrammeren',
'disprogrammeren'. Ondanks dat de gedachten van Tschumi wellicht ook
niet heel concreet voor te stellen zijn, lijken zijn ideeën over hoe je een stad
geschikt kunt maken voor de toekomst dichterbij de werkelijkheid te liggen
dan die van Koolhaas. Dat maakt het een niet beter of slechter maar
relativeert The generic city tot een bepaalde voorstelling.

Want het blijft lastig bij het lezen van The generic city waar Koolhaas serieus
is, waar kritisch, waar visionair, waar frivool. Dat maakt de tekst ongrijpbaar
en fascinerend tegelijk. Zo schets hij bijvoorbeeld zowel de vorm van de
telefoonnummers als dat de enige activiteit bestaat uit winkelen -we
hebben niets beters te doen bedacht en strafpunten voor terugspringende
gevels (te nostalgisch). Het gevoel dat blijft hangen na het lezen is een
wrange.

You might also like