Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 7

Filosofie samenvattingen kenleer S.O.

Brits empirisme:
Locke (1632-1704)

Anti-descartes. Tegen de opvatting van de aangeboren ideeën en dualisme.


Tabula Rasa. Kennis door ervaring. Uiterlijke ervaring en innerlijke ervaring via
introspectie.
Tabula Rasa
Indrukken vormen het kind ( zoals het indrukken van een was bordje). Door indrukken
krijgt het kind langzaam ideeën en voorstellingen(perceptions). Waarnemingen worden
steeds complexer. Eenvoudige indrukken worden gecombineerd tot samengestelde
ideeën. Vervolgens ontwikkelt er een bewustzijn en het vermogen externe objecten te
schijden. Het blad raakt beschreven maar alles is te herleiden tot ervaringen/indrukken,
sensations en reflection.. Uiterlijke waarneming is de meest oorspronkelijke. Het begin
van kennis ontstaat wanneer de verworven ideeën zelf object van onze aandacht en
overdenking worden. Kennis is kennis van ideeën.
Primaire en secundaire eigenschappen
De dingen in de werkelijkheid kennen we alleen als drager va kwaliteiten of
eigenschappen. De ervaring doet ons denken dat er een materiële substantie als drager
van de waargenomen eigenschappen is, maar van de substantie zelf kunnen we niets
weten.
De kwaliteiten waarvan we aannemen dat ze ook aan de dingen toekomen als we ze niet
waarnemen zijn primaire eigenschappen (vorm en aantal). Overige zijn secundair.
Onopgeloste problemen
Vraag blijft hoe we van enkelvoudige ideeën tot ideeën van dingen komen. Om dit
probleem optelossen neemt Locke het bestaan van een materiële substantie aan. We
moeten dit volgens hem vooronderstellen maar kunnen het niet kennen.

George Berkeley (1685-1753)

Niets meer in de werkelijkheid voor ons gegeven dan de waarnemingsinhoud. Geen


argumenten om te concluderen dat daarbuiten materiële wereld bestaat. De
werkelijkheid is een verzameling gewaarwordingen en bestaat daarom slechts in de
geest. Theorieën over visuele waarneming brengen Berkeley tot de conclusie: Esse est
percipi.
Immaterialist
Hij wijst Locke zijn aanname van een materiële werkelijkheid af (onwaarneembare
drager van waarneembare eigenschappen). De dingen zijn volgens hem niets anders
dan combinaties van ideeën en die ideeën vinden hun bestaan in het subject, de geest die
ze waarneemt. De geest is een ding dat volledig verschilt van de rest van de
werkelijkheid, het is datgene waarin die ideeën bestaan of waardoor ze worden
waargenomen, want het zijn van een idee bestaat erin te worden waargenomen.
Probleem bij Berkeley is hoe we de continuïteit van de dingen kunnen verklaren of
houden ze op zodra ze niet meer waargenomen worden. Zijn antwoord is god.
David Hume (1711-1776)

Radicaal. Naast scepsis rond materiële substantie ook rond ‘oorzaak’ en ‘subject’.
Problemen met causaliteit + Biljartballen
Oorzakelijkheid is een idee. En volgens Hume moeten alle ideeën herleidbaar zijn tot
indrukken. Strikt genomen is er geen directe indrukken waar oorzaak op is gebaseerd.
Beroemd voorbeeld is van de biljartballen. We zien de ballen elkaar wegketsen maar
geen implicatie of wet, alleen een regelmaat. Er is geen noodzakelijk verband.
Wilsdaden
Zelfde probleem doet zich voor bij de oorzakelijke relatie tussen een geestelijke
gebeurtenis en een lichamelijke handeling. Net zoals de biljart bal is er geen wetmatige
relatie te ervaren tussen lichaam en wil. We zien niet een soort energie overspringen.
Het is gewenning.(redenen: organen niet allemaal kunnen bewegen, energie zien we
niet)
Het Inductieprobleem
Inductieprobleem: als een bepaalde regelmaat zich in het verleden altijd heeft
voorgedaan, garandeert dat feit niet dat hetzelfde zich ook in de toekomst zal voordoen.
Er is verschil tussen regelmatigheid en wet (zwaartekracht vs. Gewoonte).
De vork van Hume: analytische en synthetische uitspraken
Uitspraken over een feitelijke stand van zaken waarbij een beroep kan worden gedaan
op onmiddellijke ervaring zijn synthetisch. De waarheid of onwaarheid is altijd
afhankelijk van de ervaring: a posteriori.
Uitspraken over relaties tussen ideeën zijn analytisch. (vrijgezellen zijn ongehuwd). Ze
zijn niet afhankelijk van de ervaring: a priori. Maar ze geven ook geen informatie over
de ervaring. Ontkenning van een analytisch oordeel leidt tot tegenspraak.
Een oordeel volgens Hume dat niet in een van beide categorieën te plaatsen is, dat niet
te herleiden is tot impressies en evenmin noodzakelijk is, draagt niet bij tot onze kennis
en is dus niet cognitief.
Kant (1724-1804)
Grote vraag voor kant: Wat is betrouwbare kennis en wat kunnen we weten en waar
liggen de grenzen ervan? Kant stemt in met Hum zijn indeling van cognitieve uitspraken
maar maakt een grote wijziging. Volgens kan zijn wiskundige uitspraken, door Hume
ingedeeld bij de analytische oordelen, wel degelijk synthetisch. Naast wiskunde zijn er
volgens Kant synthetische oordelen a priori die een onontbeerlijk component vormen
voor al onze kennisoordelen.
Kants weergave van het kenproces: verstandige zintuigen
Volgens Kant zijn er 2 grondvermogens van het kennen. Zintuiglijkheid en het verstand
 aanschouwing en begrippen.
Door zintuiglijkheid hebben wij receptiviteit: ze levert ons het ruwe materiaal voor de
kennis. Door aanschouwing hebben wij een voorstelling van dit ruwe materiaal (de
chaos). Het verstand zorgt voor een zekere samenhang tussen de voorstellingen. Het
bewerkt de chaos met begrippen. Het enige wat we echt kunnen weten is de
werkelijkheid zoals ze aan ons verschijnt, niet de chaos.
Trancedentaal filosofie
= onderzoek naar de grenzen en de mogelijkheidsvoorwaarden a priori van ons kennen.
De werkelijkheid kunnen we alleen kennen zoals die zich aan ons voor doet. Kants
onderzoek zoekt uit HOE de werkelijkheid zich aan ons voordoet. Hij onderzoekt via een
regressieve beweging. Hij zoekt noodzakelijke elementen van het kennen, die de
mogelijkheid a priori ervan uitmaken. Hij scheidt daarvoor de trancedentaalfilosofie in
twee onderdelen:
Transcendentale esthetica: deze heeft de zintuiglijkheid en haar aanschouwing tot
voorwerp
Transcendentale logica: verstand en zijn begrippen
Transcendentale esthetica
Hij onderzoekt waar geen enkele aanschouwing zonder kan. Zijn antwoord: ruimte en
tijd. Dit gaat principieel aan alle empirische aanschouwingen vooraf en zijn dus a priori.
Ruimte is de vorm van de uiterlijke aanschouwing. Tijd van zowel de uiterlijke als de
innerlijke. De kennis ervan is trancedentaal: ze zijn a priori en maken noodzakelijke deel
uit van de wijze waarop we dingen kennen. Ze behoren tot het menselijk kensubject.
Kants kensubject is een transcendentaal subject. Als mogelijkheidsvoorwaarde van de
kennis ligt dit subject juist ten grondslag aan elke vorm van objectiviteit in de zin van
object-zijn van de kenobjecten.
Transcendentale logica
Hij onderscheidt 2 dingen. Analyse en Analytica. Analyse analyseert de inhoud. Analytica
verwijdert zich van alle inhoudelijkheid om het verstandsvermogen zelf te ontleden.
Welke grondbegrippen gaan vooraf aan ieder denken? Het verstand is het vermogen om
predicaten met subjecten te verbinden. Het verstand ordent op basis van
oordeelvormen. Kant probeert een analytica te maken van ons vermogen tot
synthetische oordelen, met als speerpunt om de grondvormen van deze oordelen bloot
te leggen. (de vorm waarin alle synthetische oordelen gegoten zijn). Kant onderscheid 4
groepen van oordeelvormen en elke groep heeft een driedeling. Dit zijn de cathegorieen
die aan elke ervaring vooraf gaan. Het zijn verstands begrippen en zijn dus niet terug te
vinden in de werkelijkheid.
De copernicaanse wending
Volgens de filosoof Immanuel Kant bestaat de Copernicaanse wending daaruit dat de te
kennen objecten zich moeten conformeren naar de voorwaarden van het subject dat de
kennis vergaart. Anders geformuleerd: wij bekijken alles als het ware door een roze bril,
gekleurd door ons eigen kenvermogen dat werkt met zijn eigen aangeboren concepten
van ruimte en tijd, en oorzakelijke verbanden. Het ding an sich, de werkelijkheid zoals ze
voor zichzelf is, onbewerkt door ons kenvermogen, is voor ons dus niet kenbaar.
Objectiviteit
Kant verdedigt dat kennis mogelijk is. Hoewel de grenzen worden bepaald door de
structuur van onze kenvermogens, zorgt de universaliteit van de structuur dat we van
kennis kunnen spreken en dat de objectiviteit van kennis gewaarborgd is.
Bezwaren
1. Doordat hij schreef onder de tijd van de newtoniaanse mechanica zijn de
definities van tijd en ruimte gewijzigd dat veel van Kant niet langer waar is.
2. Kants opvatting van subject als onlichamelijk en anoniem schiet ernstig te kort
volgens velen ( oa Merlaeu- Ponty) !!
3. Het ervaringsbegrip technisch-rationele ervaring is te beperkt.
4. Te technische benadering van onze wereld
5. Kant theorie laat geen ruimte voorevolutie. Het brein is niet een vast proces.

Merleau-Ponty (1906-1961)
Kern is het bestrijden van het dualisme.
Husserl
P leert fenomenologie van Husserl. Hij neemt over diens begrip van intentionaliteit.
Intentionaliteit is een kenmerk van het bewustzijn. Het bewust zijn is altijd betrokken
op iets. Intentionaliteit heeft niets te maken met intenties of bedoelingen, maar slaat op
de betrokkenheid van het bewustzijn op het object.
Het vooroordeel over de wereld
Volgens P is er een vooroordeel over de wereld: de wetenschappenlijke opvatting van de
wereld als een geheel van fysische dingen die causaal op elkaar en op ons inwerken. Het
gaat uit van het waargenomen object, om vervolgens het kenproces causaal te
reconstrueren. Aan de basis hiervan light het principe van constantie, dat elke fysische
stimulus een specifieke psychische sensatie beantwoord. Wat blijkt: sense data zijn niet
te vinden.
Volgens alle voorgangers was waarnemen een bewustzijn act. Waarnemen blijk geleid te
worden door selectieve aandacht voor zinvolle structuren. Waarnemen is dus niet
indrukken krijgen maar bewust velden selecteren.

Geen waarnemingsobjecten, maar waarnemingsvelden


Het iets van de waarneming ligt altijd in iets anders ingebed, het maakt altijd deel uit van
een veld. Een iets is een element van een ruimtelijke configuratie. Eerdere filosofen
gingen er van uit dat de waarneming een veld van stimuli vertaalt in een betekenisvolle
reconstructie. Een puur feitelijke/fysische beschrijving van de gewaarworden blijkt niet
mogelijk. De zintuigelijke ervaring is een levensproces, niet een vaststaand principe
waar je gewaar van moet worden. Het idee van een externe wereld op zichzelf moet los
worden gelaten. De feiten suggereren om het idee van het lichaam als
overdrachtsapparaat van boodschappen te zien, maar uit psychologisch onderzoek is dat
niet zo gebleken.
Terug naar de zaken zelf: het lichaam-subject
P wilt dat we de zaken niet meer opvatten als een fenomeen van het bewustzijn, maar
als het levensproces waarin de waarneming gestalte krijgt.
Kennen is niet slechts een act van een bewustzijn maar een act van een geïncarneerd
subject, een lichaam-subject dat leeft in de wereld. Het subject van de waarneming is
niet het bewustzijn, maar het lichaam.
Lichaamsschema
Het lichaamsschema is een soort innerlijke landkaart, ontleed aan de twintigste-eeuwse
psychologie. In onze handelingen blijkt dat we en impliciet besef hebben van ons eigen
lichaam, van onze houding, van zijn plaats in de ruimte en de relatie tot dingen in die
ruimte. Niet zoals een subject bewust is van een object maar op een dynamische manier.
Het subject staat niet als een bewustzijn, een cogito, tegenover de wereld maar is
lichamelijk voortdurend verbonden met de dingen die deel uitmaken van de wereld en
van het leven. Deze verhouding is a priori aan het bewustzijn.
L’être brut
P plaatst het bewustzijn terug in het lichaam en in de wereld. Voordat de wereld zich
opdeelt in enerzijds een subject dat kent en een object dat gekend is, is er een wereld
waarin ‘ik’ ben, voel etc. Dit noemt P: l’être brut. Het ruwe zijn gaat vooraf aan het
bewust zijn en aan de taal.
De onkenbaarheid van het lichaam dat ik ben
De ervaring van het eigen lichaam laat zich niet vatten in de verhouding van een
kennend subject tegenover een gekend object, zodat het lichaam in die zin onkenbaar is.
Waarnemen als activiteit van het lichaam
Lichamelijk zijn betekent dat je op een bepaalde manier in de wereld gesitueerd bent. Je
kan waarnemen omdat je een lichaam bent dat in directe verbinding staat met de wereld
waarin je bent. Het lichaam wordt niet ervaren als een object maar als en dynamisch
vermogen om iets te kunnen. Het lichaam anticipeert op het resultaat van een handeling
zonder dat er een bewuste voorsteling van dat resultaat wordt gemaakt ( probleem
cartesiaans dualisme geest-lichaam verhouding)

Waarnemen is gedrag
Conclusie van analyse: Ik neem waar omdat ik lichamelijk ben en mijn lichaam is op deze
natuurlijke wijze verbonden met de wereld. Waarnemen is dus geen act van een
bewustzijn maar een vermogen van het lichaam dat niet een machine is, een geheel die
zich richt op de wereld waarin het zich bevindt. Waarnemen is gedrag omdat het
lichaam een prereflexief systeem is.

3.6.1
Beperking in deze paragraven over waarheid als kenmerk van beweringen.
2 soorten waarheden
Toevallige of contingente waarheden: we kunnen er alleen achter komen of ze waar zijn
door na te gaan wat in de wereld het geval is. Alle ervaringskennis is contingent.
Noodzakelijke waarheden: Deze waarheden kom je met jezelf in tegenspraak als je ze
ontkent. Ze voegen niets toe aan de werkelijkheid maar komen hier noodzakelijk uit
voort.
Quine brengt in tegen dit dat noodzakelijke waarheden alleen waar zijn door hun
taalgebruik. Het vertelt hooguit iets over een bepaald woordgebruik en is waar in
zoverre dat wat ze vertelt inderdaad met dit woordgebruik overeenstemt.
Over waarheid zijn grofweg 3 opvattingen:
De correspondentieopvatting
De coherentieopvatting
De pragmatische waarheidsopvatting

De klassieke definitie: waarheid als overeenstemming


Een bewering is waar als hij overeenstemt met de werkelijkheid. Het is dus een
overeenstemming van het oordeel met de feiten. Veritas est adaequatio rei et intellectus.
De paradox van de leugenaar + de oplossing van Tarski
Er zijn paradoxen waarin de correspondentie theorie niet mogelijk is. Bijvoorbeeld als
een Amsterdammer zou zeggen dat alle Amsterdammers liegen.
Tarski kwam met de oplossing. Volgens hem kan het wel maar je moet metataal en
objecttaal scheiden. Zolang ze niet doorelkaar worden gehaald is er geen probleem.

3.6.2
Relatieproblemen
Hoewel we zeker zijn van het feit dat we gewaarwording en ideeën hebben, en daarmee
van het oordeel dat ons denken en de bijbehorende gedachten bestaan, wat
rechtvaardigt ons om die gewaarwordingen als telkens iets ander te zien.
Het probleem van de realist
Het bestaan van een werkelijkheid onafhankelijk van onze kennis ervan is de
vooronderstelling van de correspondentietheorie. Deze theorie wordt het realisme
genoemd. Maar hoe weten we zeker dat die werkelijkheid bestaat.
Het cartesiaanse antwoord op de twee problemen
Descartes meent dat kennis niet gelegen is in plaatjes of voorstellingen van de
werkelijkheid, maar in het begrip ervan. Hij hanteert een waarheidscriterium dat zegt
dat alles wat ik helder en welonderscheiden inzie, is waar, en alles wat waar is, is iets.
Waar een berg is moet een dal zijn.
Empiristische twijfel: het idealisme
Tegenover Descartes komt Berkeley met esse est percipi. Zeker zijn we slechts van
ideeën in de geest, van datgene wat op de een of andere manier wordt waargenomen,
hetzij via introspectie, hetzij via uiterlijke waarneming. De aaname van een
werkelijkheid buiten de geest berust op speculatie. De bouwstenen van onze
waarnemingskennis zijn de sense data. We kennen slechts de sense data en niets
daarbuiten, dus kunnen we alleen van de sense data zeggen dat ze bestaan. WE kennen
niets dan ideeën en relaties tussen ideeën.
Empiristische twijfels: het scepticisme
We zullen nooit kunnen weten of onze ideeën over de buitenwereld of dan wel over
onszelf enige waarheid bevatten. Zoeken naar waarheid in de zin van overeenstemming
is een zinloze onderneming.

De coherentie theorie
Een uitspraak is waar als hij deel uitmaakt van een set van onderling samenhangende
(coherente) uitspraken. De coherentieopvatting betreft dus niet afzonderlijke
uitspraken: coherentie is niet een eigenschap van uitspraken maar alleen van een
systeem van uitspraken.

De pragmatische waarheidsopvatting
Pragmatisme: Charles Sanders Peirce (1839-1914)
Wil je te weten komen wat een overtuiging, idee of begrip precies betekent, trek er dan
empirische consequenties uit, handel er naar en kijk wat het resultaat is. Kortweg
analyse van experimentele implicaties. Overtuigingen worden bezien en beoordeeld in
relatie tot het handelen. Een overtuiging biedt een handelings regel.
De vrucht van twijfel
In het proces van kennisverwerving speelt twijfel een sleutelrol. Echte twijfel ontstaat
niet in een abstract denkproces, maar tijdens het handelen.
William James (1842-1910’
De betekenis van een uitspraak hangt af van de concrete handelingspraktijk waarin die
uitspraak wordt gedaan. Het is dus een betekenis criterium. Volgens James is het ook
een waarheidscriterium. Kennis en waarheid vormen geen doel op zich maar zijn
middelen die mensen in staat stellen te overleven. Ze dienen te bevordering van
gezondheid en welzijn. Daarom is datgene waar, wat nuttig en bruikbaar is gebleven.
Waar is wat werkt.

Waarheid van de zintuigen+ waarheid al onverborgenheid


Waarheid in de bovenstaande 3 beperkt zich tot oordelen. Er zijn ook andere
betekenissen van waarheid. Heidegger wijst er op dat aletheia een ruimere betekenis
heeft. Het betekent onverborgenheid. Waarnemingen zijn altijd waar omdat ze niet
onwaar kunnen zijn. Onze waarnemingen zijn eenvoudig gegeven en onbetwijfelbaar.
Ze kunnen niet onwaar zijn, hooguit er niet zijn. In deze gevallen is er geen spraken van
een oordeel. Over waarheid of onwaarheid kunnen we pas spreken als we op basis van
onze waarnemingen oordelen vormen over het waargenomen zelf. De waarnemingen
tonen zich aan ons en het feit dat ze dat doen is onomstotelijk. Het is een logische
waarheid.

You might also like