Professional Documents
Culture Documents
Antwoorden Hoofdstuk 2 Eigenschappen Van Zuivere Stoffen en Mengsel
Antwoorden Hoofdstuk 2 Eigenschappen Van Zuivere Stoffen en Mengsel
Antwoorden hoofdstuk 2
Hier vind je de antwoorden van hoofdstuk 2. Kijk zorgvuldig je antwoorden na en
verbeter je fouten.
Schrijf geen antwoorden over als je nog niet over de vraag hebt nagedacht of de
vraag niet begrijpt.
Vraag je docent om uitleg als je een antwoord niet snapt.
1. Voorbeelden van eigenschappen die rubber moet hebben: het moet niet te snel
slijten, het moet veerkrachtig zijn en makkelijk te verwerken.
5. Vijf eigenschappen die polyester plamuur moet hebben zijn: niet te snel
uitharden, in het begin goed vervormbaar, bestand zijn tegen bepaalde
temperaturen, relatief lange levensduur hebben, overschilderbaar.
6. Water met isotoop O-16 heeft dezelfde eigenschappen dan water met isotoop
O-18 omdat de moleculen uitsluitend verschillen in massa maar niet in
chemische eigenschappen.
7.
Omschrijving Stofeigenschap omschrijving stofeigenschap
vorm nee oplosbaarheid ja
brandbaarheid ja geur ja
kleur ja temperatuur nee
hoeveelheid nee dichtheid ja
viscositeit ja volume nee
smaak ja
fase bij 25oC ja
glans ja
warmtegeleiding ja
1
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
11. Hoe groter het contactoppervlak is, des te meer moleculen elkaar kunnen
aantrekken en meer contact ze hebben. De vanderwaalskrachten zullen
hierdoor groter zijn.
12. Jood is een groter molecuul met een grotere massa, de vanderwaalskrachten in
de stof jood zijn daarom groter dan in de stof fluor. Als de vanderwaalskrachten
groter zijn is het kook- en smeltpunt ook groter.
13. Zouten hebben geen vanderwaalskrachten omdat ze niet uit moleculen bestaan.
15. Een molecuul ozon heeft een grotere massa dan een molecuul zuurstof. Ozon
heeft ook een grotere elektronendichtheid en daarom heeft ozon grotere
vanderwaalskrachten tussen de moleculen. Het kookpunt is daarom hoger.
16. a. Koolstofdioxide bestaat uit kleine moleculen en hebben dus een kleine massa
en lage elektronendichtheid. Daarom zijn de vanderwaalskrachten in koolstof-
dioxide klein en is het kookpunt laag. Gevolg is dat koolstofdioxide bij
kamertemperatuur een gas is.
b. Het brooddeeg gaat rijzen omdat het koolstofdioxidegas in het deeg wordt
vastgehouden (waardoor het deeg in volume toeneemt).
17. Water is een zuivere stof omdat het een kookpunt heeft, dat wil zeggen dat het
bij één specifieke temperatuur kookt.
18. Vier voorbeelden van een zuivere stof: natrium, waterstof, ammoniak en
(zuiver!) water.
19. Natriumchloride is een zuivere stof; het gaat hier om een verbinding van
natriumionen en chlorideionen.
20. Vier voorbeelden van een mengsel; limonade, verf, cosmetica, bier.
21. Je hebt te maken met een smelttraject als een stof geen smeltpunt heeft maar
bij meerdere temperaturen smelt. Je hebt dan te maken met een mengsel.
2
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
23. Het metaal met het laagste smeltpunt zal het langste vloeibaar blijven. Als je bij
2000oC start en langzaam afkoelt, zal chroom als eerste vast worden, dat is het
metaal met het hoogste smeltpunt in de tabel.
26. Bewering 1 is onjuist. Tussen moleculen bevindt zich een lege ruimte, deze
ruimte is niet gevuld met lucht maar is leeg.
Bewering 4 is onjuist. De bindingen tussen de atomen blijven intact, ze worden
dus niet verbroken. De moleculen vallen dus niet uit elkaar.
Bewering 5 is onjuist, moleculen zelf hebben geen fase en kunnen dus niet
gasvormig zijn.
Bewering 6 is onjuist, de stof blijft dezelfde stof maar verkeert in een andere
fase.
27. Hout zal uit elkaar vallen (ontleden) als het te warm wordt.
3
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
34. Het stolpunt van gesmolten natrium en het smeltpunt van vast natrium is
precies dezelfde temperatuur.
36. Je kunt water aantonen met wit kopersulfaat. Als wit kopersulfaat blauw wordt
is water aangetoond. Wit kopersulfaat is een reagens voor water.
37. Kristalwater is water dat door een zout in het kristalrooster is opgenomen.
39. Je kunt een hoeveelheid soda afwegen en dit vervolgens verhitten. Na afkoelen
kun je de hoeveelheid zout opnieuw wegen. Als de massa is afgenomen kun je
concluderen dat het zout kristalwater bevatte. Soda heeft een hoog smeltpunt,
dus het is niet waarschijnlijk dat als er een massaverlies is, dit veroorzaakt zou
zijn door een afname van de hoeveelheid zout (door verdamping).
40. Als het beeldje roze is gekleurd, is de luchtvochtigheid groot en bevat het zout
dus veel kristalwater.
41. Een stof met een dipool heeft een ladingsverdeling, maar het ladingsverschil is
klein.
42.
δ+ δ+
2δ- 2δ-
δ+ δ+
43. Nee, die regel klopt niet helemaal. Er is bijvoorbeeld minder ‘lood’ in de
aardkorst aanwezig dan koper maar toch is de prijs per ton lood lager.
4
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
45. Magnesium is een metaal en zal daarom elektrische stroom goed geleiden.
Het metaalrooster bevat namelijk vrije elektronen die kunnen bewegen.
46. Gedestilleerd water geleidt geen elektrische stroom omdat er geen zouten (of
zuren) in zijn opgelost.
47. In het bad bevindt zich water met zeep. Dit water geleidt elektrische stroom
goed en dus is een elektrisch apparaat bij een bad gevaarlijk.
49. Gesmolten kaliumchloride bestaat uit (geladen) ionen die kunnen bewegen en
dus zal de stof elektrische stroom geleiden.
51. a. vast cesium geleidt elektrische stroom omdat het een metaal is.
b. vast koolstofdioxide geleidt geen elektrische stroom omdat het een
moleculaire stof is.
c. vloeibaar koolstofdioxide geleidt geen elektrische stroom omdat het een
moleculaire stof is.
d. vloeibaar natriumbromide geleidt elektrische stroom omdat de stof ionen
bevat die kunnen bewegen. Zouten geleiden elektrische stroom als ze
opgelost of gesmolten zijn.
e. vast natriumbromide geleidt geen elektrische stroom omdat de ionen niet
kunnen bewegen (ze kunnen trillen, maar niet echt bewegen). Zouten
geleiden elektrische stroom als ze opgelost of gesmolten zijn.
52. a. Informatie over silica: het geleidt de elektrische stroom niet/ is een
moleculaire stof.
Uitleg: mischmetaal geleidt de elektrische stroom wel en silica niet.
b. Een tekening van een opstelling waarmee je kunt onderzoeken of het
vuursteentje elektrische stroom geleidt:
5
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
c. Ze hadden het kunnen schuren. Dan was het oxidelaagje verdwenen en zou
het steentje eventueel wel elektrische stroom kunnen geleiden
53. Een oplossing kan een kleur hebben, als deze maar helder is.
54. Een suspensie is een slecht oplosbare vaste stof in een vloeistof.
56. Een emulgator houdt een emulsie goed gemengd. Er zullen zich geen twee
lagen vormen.
57. a. De stof is een apolaire stof, de stof is namelijk slecht oplosbaar in water.
b. Het mengsel is een suspensie.
58. Je kunt niet concluderen dat het kaarsvet volledig onoplosbaar is. Je zou meer
water kunnen toevoegen of de temperatuur kunnen verhogen en goed roeren.
Je zou dan de hoeveelheid kaarsvet dat niet oplost kunnen bepalen. Hoe dat
gaat kun je eigenlijk pas weten als je hoofdstuk 4 (scheidingsmethoden) hebt
doorgewerkt.
59. Edwin kan vier reageerbuizen vullen met water. Vervolgens kan hij in elke
reageerbuis een zeer kleine hoeveelheid brengen van elke stof (suiker, cacao,
carrageen en guargom). Vervolgens moet hij elke reageerbuis schudden en
kijken of er een suspensie ontstaat. Als er een suspensie ontstaat, dan is de
stof slecht oplosbaar in water.
64. a. De oplosbaarheid van keukenzout is 360 g/L. Dat betekent dat er in 0,8 L
maximaal 288 g zout oplost. Er is dan in totaal 300 g – 288 g = 12 g zout niet
opgelost. Het percentage zout dat niet is opgelost is dan
12 g/300 g x 100% = 4%.
6
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
66. a. Het zijn oliën die met water kunnen mengen door toevoeging van een
emulgator.
b. Omdat het hier om vloeistoffen gaat spreken van een emulsie.
c. Je kunt een beetje wit kopersulfaat toevoegen. Als het mengsel blauw kleurt
is er water aanwezig.
68. De pH is 10 geworden.
69. De pH is 7 geworden. De pH kan niet lager dan 7 worden als je met water
verdunt.
74. Bloed heeft een rode kleur, het is daarom niet goed te zien wat de kleur wordt
na toevoeging van een indicator. Met indicatoren is niet goed te bepalen wat de
pH van bloed is.
75. Dat betekent dat de shampoo op je huid een pH ongeveer 7 zal hebben.
77. Argument voor: minder kans op een open ruggetje en argument tegen: kosten
zijn hoger of godsdienstige redenen.
7
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
81. Een kristalrooster is een regelmatig patroon (rooster) van moleculaire, atomaire
of ionaire structuureenheden, die de bouwsteen van een kristal vormt
82. Een amorfe stof heeft geen kristalrooster en daarom zijn de deeltjes van een
amorfe stof niet met een regelmaat gerangschikt.
83. Tijdens het vormen van de draden verliest suiker de regelmatige rangschikking
van de suikermoleculen.
84. Je spreekt van een zout als er een verbinding is van een metaal met een niet-
metaal.
86.
naam metaalion naam niet metaalion naam van het zout
calcium oxide calciumoxide
natrium jodide natriumjodide
magnesium broom magnesiumbromide
aluminium sulfide aluminiumsulfide
8
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
90. Moleculaire stoffen bevatten geen geladen deeltjes die kunnen bewegen.
Oplossingen van zouten of gesmolten zouten bevatten ionen die kunnen
bewegen. Ionen zijn geladen deeltjes en daarom geleiden opgeloste zouten en
gesmolten zouten elektrische stroom. Metalen geleiden elektrische stroom door
de vrije elektronen in het rooster.
91. Als een atoomrooster uit elkaar valt, zijn de koolstofatomen niet meer allemaal
met elkaar verbonden. Daarom kunnen elektronen soms niet met elkaar
worden gedeeld en hebben koolstof atomen geen edelgasconfiguratie. Bij een
ionrooster geldt dat de afzonderlijke ionen al een edelgasconfiguratie hebben.
92. Koolstof heeft vier valentie-elektronen en kan daarom vier elektronen opnemen
of afstaan. Daarom kunnen er veel atomen aan een koolstofatoom koppelen.
93. Beide stoffen bestaan uit niet-metalen en zijn daarom moleculaire stoffen. Ze
hebben dus beiden een molecuulrooster.
94. Roesten geldt alleen voor de stof ijzer, bij andere metalen spreek je van
oxideren.
95. Een stof moet geladen deeltjes hebben die moeten kunnen bewegen.
96. De juiste volgorde van laag naar hoog smeltpunt: fluor – natriumchloride –
grafiet.
99. Fatima moet dan een opstelling bouwen waarin een stukje staal en een stukje
verzinkt staal in een stroomkring met een ampèremeter en spanningsbron wordt
kortgesloten. Daar waar de ampèremeter de grootste stroomsterkte geeft
geleidt het metaal het beste. Is de stroomsterkte gelijk dan geleiden beide
metalen de elektrische stroom even goed.
100. Een nadeel van metalen met een amorfe structuur is dat ze vaak bros zijn.
101. a. Bij een zout komen dan de positieve ionen tegenover elkaar en de negatieve
9
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
103.
formule van de stof metaal zout moleculaire
stof
NaCl x
Br2 x
KBr x
MgO x
H2O x
NH3 x
P2O5 x
H3PO4 x
Ag x
W x
10
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
Test je kennis
3. Vanderwaalskrachten zijn groter in stoffen die bestaan uit moleculen met een
grote massa. Als de massa van een molecuul groot is, is de elektronendichtheid
ook groot. Een grote elektronendichtheid zorgt voor grote vanderwaalskrachten.
5.
Uitspraak waar niet waar
De deeltjes in een stuk ijzer staan bij 0 oC stil ×
Tussen de moleculen van een zuivere vloeistof ×
bevindt zich een andere vloeistof.
Olie is bij 0 oC dik en stroperig omdat de moleculen ×
afzonderlijk dik en stroperig zijn.
Moleculen van een vaste stof hebben een vaste ×
plaats ten opzichte van elkaar.
Tussen de moleculen van een zuiver gas bevindt ×
zich lucht.
Bij het koken van een stof worden de moleculen ×
gasvormig.
6. Een kristallijne stof is een stof waarvan de deeltjes (atomen, moleculen of ionen)
regelmatig gerangschikt zijn in een kristalrooster. Bij een amorfe stof zijn de
deeltjes onregelmatig gerangschikt; ze zitten niet in een kristalrooster.
8.
Stof Smeltpunt hoog of laag
keukenzout hoog
grafiet (extreem) hoog
broom laag
calcium hoog
9. Bij het koken van water gaan de moleculen sneller bewegen. De moleculen
bewegen zo snel dat de vanderwaalskrachten veel kleiner worden.
Waterstofbruggen worden verbroken. Moleculen krijgen zoveel energie dat ze
loskomen van alle andere moleculen. De bindingen tussen de atomen blijven
11
Antwoorden hoofdstuk 2 Chemie op school Eigenschappen van zuivere stoffen en mengsels
intakt.
11. a. Bij 0 oC is zuurstof gasvormig omdat deze temperatuur boven het kookpunt zit.
b. Volgorde van 20oC tot -260 oC: ammoniak – ozon – zuurstof – stikstof.
12. Als thymolblauw met 7-up geel kleurt zal de pH tussen 2,8 en 8 zitten.
Als lakmoes rood kleurt zal de pH lager zijn dan 5,5.
De pH waarde zit dan tussen 2,8 en 5,5 (kleinst mogelijke traject).
13. Overduidelijk bevat Vittel de meeste ionen en zal dus het beste elektrische
stroom geleiden.
14. Bleekwater krijgt een blauwe kleur met lakmoes, dan zou de pH hoger dan 8
moeten zijn. In de tabel is vermeld dat de pH 7 is. Bij melk staat dat de kleur
paars wordt met lakmoes, dat zou pH 7 moeten zijn. De resultaten van melk en
bleekwater zijn dus omgewisseld.
15. a. In 50 mL water lost maximaal 1430 g x 0,050 L = 71,5 gram kaliumjodide op.
Het aantal gram kaliumjodide dat niet oplost: 80 g – 71,5 g = 8,5 gram.
b. Het percentage kaliumjodide dat wel goed oplost in water:
71,5 g/80g x 100% = 89%.
c. Ze kan meer oplosmiddel toevoegen of het oplosmiddel verwarmen en goed
roeren.
12