Download as docx, pdf, or txt
Download as docx, pdf, or txt
You are on page 1of 9

Er zijn verschillende manieren om de welvaart (= alle zaken die betrekking

hebben op materiële zaken zoals, werk, inkomen enz.) en het welzijn (=alle
zaken die betrekking hebben op immateriële zaken zoals vrijheid,
levensomstandigheden enz.) in een land te meten.
Manier 1 om verschillen tussen gebieden te meten:
BNP = bruto nationaal product = alle door een land geproduceerde goederen
en diensten + de inkomsten uit het buitenland (in $ per jaar). In plaats van BNP
wordt ook vaak gebruik gemaakt van het BPP = bruto binnenlands product
BNP/hoofd = BNP: aantal inwoners. BPP/hoofd is hetzelfde als BNP/hoofd, min
de inkomsten uit het buitenland (bij BNP/hoofd).
De nadelen van het BNP:
1. De dollar heeft in elk land een andere waarde.
De oplossing voor dit probleem is de koopkrachtpariteit (=hoeveel goederen of
diensten kun je in 1 land kopen voor 1 $).
2. De informele sector, de zelfvoorziening en de ruilhandel zitten niet in het BNP.
3. Het BNP laat geen sociale ongelijkheid (= de inkomensverschillen tussen
mensen in een land) zien. (dit zie je niet omdat het een gemiddelde is.)
4. Het BNP laat geen regionale/ruimtelijke ongelijkheid (=inkomensverschillen
tussen gebieden in een land) zien (dit zie je niet omdat het een gemiddelde is).
Dit kun je oplossen door te kijken naar het bruto regionaal product/hoofd (=
het BNP van een regio minus de inkomsten uit het buitenland per hoofd, kun je
deze regionale verschillen laten zien.)

Manier 2 om verschillen tussen gebieden te meten:


VN-welzijnsindex = maat tussen de 0 (=laag) en 1 (=hoog) die aangeeft hoe de
levensomstandigheden in een land zijn.
De VN-welzijnsindex meet je door te kijken naar 3 indicatoren:
1. Analfabetisme/analfabetiseringsgraad = hoeveel procent van de bevolking kan
lezen en schrijven.
2. Levensverwachting = hoeveel jaren men gemiddeld te leven heeft.
3. Koopkracht = wat je kunt kopen in een land met 1 $.

Bevolkingsdichtheid en spreiding.
Bevolkingsdichtheid = het gemiddeld aantal inwoners per km².
Bevolkingsspreiding = hoe is de bevolking over een land verdeeld => waar
wonen de mensen. De bevolkingsspreiding kun je ook afleiden aan de
bevolkingsdichtheid.

Culturen veranderen steeds door diffusie


Diffusie = de ruimtelijke verspreiding van een cultuurelement uit een
kerngebied/brongebied naar een ander gebied
Cultuurvermenging/acculturatie = een nieuw cultuurelement wordt
opgenomen/aangepast aan de bestaande cultuur.
Oorzaken van diffusie:
1. Media
2. Handel/vervoer
3. Migratie
4. Kolonialisme
5. Toerisme

Tijdsdiffusie = het kost tijd voordat een nieuwe cultuurelement voet aan de
grond krijgt in een ander gebied.
Kenmerken van vernieuwers:
1. Jonge mensen
2. Welvarend
3. Centrum-landen
4. Hoogopgeleid
5. Stadsmensen
De achterblijvers hebben de tegenovergestelde kenmerken.

Ruimtelijke dimensie = de verspreiding van het cultuurelement over een


gebied.
Een cultuurelement kwam aan in de haven en een paar maanden later pas in
het binnenland, maar de ruimtelijke dimensie spreekt nauwelijks meer een rol
door internet.

Leven in vrijheid.
Soevereine staat = land dat macht uitoefent over het eigen grondgebied + de
inwoners én internationaal wordt erkend.
Een soevereine staat kan op 3 manieren worden bestuurt. We kijken dan naar
het democratisch gehalte = de mate waarin het politiek stelstel van een land
democratisch is.
1. Democratisch: burgers hebben via verkiezingen invloed op de regering (bv.
Nederland)
2. Beperkt-democratisch: burgers hebben beperkte rechten/sterke controle van
de overheid (bv. Wit-Rusland, Rusland, China)
3. Dictatoriaal: een partij/persoon heeft de macht en leidt het land autoritair (bv.
Noord-Korea)
Van bipolair naar multipolair.
Tot ongeveer 1990 was de wereld bipolair = er waren 2 grootmachten (de VS
en SU) die de rest van de wereld onder hun invloed hadden.
Na 1990 werd de wereld multipolair = meerdere grootmachten
De belangrijkste grootmachten op dit moment:
1. VS
2. Rusland
3. China
4. EU
5. India
Om tegengewicht te bieden tegen deze grootmachten gaan kleinere landen
vaan samenwerken => regionale samenwerkingsverbanden = samenwerking
op economisch of politiek terrein tussen een groep van landen vaak binnen een
regio. (bv. Zuid-Amerika en Europa). Op lager schaalniveau strijden landen ook
om invloed in de eigen regio (bv. Iran, Turkije, Israël, Zuid-Afrika, Nigeria)
Onderwijs en ontwikkeling
Veel kinderen gaan niet naar school om 3 redenen:
1. Armoede
2. Politieke onrust/burgeroorlogen
3. Natuurrampen
Het grootste verschil tussen jongens en meisjes komt door: culture verschillen
tussen mannen en vrouwen. Er is een positief verband tussen een goed
opgeleide bevolking en de ontwikkeling, omdat: hoe hoger opgeleid, hoe meer
innovatie.
- Later neemt de secundaire sector af door:
1. Mechanisatie
2. Automatisering
3. Uitschuiven naar de LLL (life long learning)
De tertiaire sector groeit door: de welvaartsgroei

Bevolkingsgroei
Tendens :
1. Groei gaat steeds sneller
2. Snelste groei in de (semi) periferie / langzame groei in het centrum
3. Relatieve afname/ absolute groei blijft
4. Vervangingscijfer is 2,1 d.w.z. : het aantal kinderen dat een vrouw moet krijgen
om haar generatie te vervangen => de bevolking blijft dan hetzelfde. Doordat er
ook vrouwen zijn die geen kinderen kunnen krijgen. In het centrum ligt het
vervangingscijfer = aantal kinderen dat een vrouw moet baren om de oude
generatie te kunnen vervangen door nieuwe generatie.
De bevolking in een land kan in een jaar groeien of afnemen
Bevolkingsloop = de verandering van het aantal inwoners van een gebied in 1
jaar.
Om de bevolkingsloop te kunnen bepalen moet je 2 factoren meenemen:
1. Natuurlijke groei = het aantal mensen dat geboren wordt – het aantal mensen
dat overlijdt.
2. Sociale groei = het verschil tussen vesteging en vertrek (immigratie en
emigratie)
De berekening van de bevolkingsgloop over een jaar komt er dan als volgt uit te
zien. 1/1 +/- (geboorte – sterfte) +/- (vestiging – vertrek) = 31/12
Natuurlijke groei
Positief = geboorteoverschot
Negatief = sterfteoverschot
0 = geboorte = sterfte
Sociale groei/migratie:
Positief: vestigingsoverschot/immigratieoverschot
Negatief: vertrekoverschot/emigratieoverschot
0 = vestiging = vertrek
De bevolkingsloop kan worden berekent met absolute en relatieve getallen.
Absolute getallen zijn het aantal geboortes een nadeel hiervan is dat je landen
niet met elkaar kunt vergelijken.
Relatieve getallen zijn procenten, voordeel hiervan is dat je landen wel met
elkaar kunt vergelijken.
Als een land bijvoorbeeld een geboortecijfer van 16,8% heeft betekent dat, dat
per 1000 inwoners 16,9 kinderen geboren.
Bij migratie kun je onderscheidt maken tussen:
1. Binnenlandse migratie => heeft geen gevolgen voor de bevolkingsloop van een
land.
2. Buitenlandse migratie => heeft wel gevolgen voor de bevolkingsloop van een
land.
Wat is het gevolg van buitenlandse migratie op de
Bevolkingsdichtheid: wordt kleiner
Bevolkingsspreiding: onregelmatig
Buitenlandse migratie met immigratie = mensen gaan zich vestigen in een land
(bv. Polen vestigen zich in Nederland)
En emigratie = mensen vertrekken uit een land (bv. Nederlanders vertrekken
naar Australië) (heeft wel invloed op de bevolkingsdichtheid en spreiding)
Een bijzondere vorm van migratie is remigratie = mensen keren terug naar het
land van herkomst => retourmigratie
De relatieve groei= in %o of % neemt af, maar de absolute groei= in aantallen
blijft wel toenemen.
Het vruchtbaarheidscijfer= het aantal kinderen dat geboren wordt op de 1000
vrouwen in de leeftijd 15-45 (in %o) daalt wereldwijd.

Bevolkingsgroei en welvaart
Er is een negatief verband tussen de welvaart en de natuurlijke groei d.w.z. :
hoe hoger de welvaart hoe lager de natuurlijke groei.
Als je kijkt naar de ontwikkeling van geboorte- en sterftecijfers in landen dan
valt een bepaald patroon te ontdekken.
Demografische transitietheorie
Demografie: studie met betrekking tot de bevolking.
Transitie: overgang/verandering; hier van fase 1 met een kleine natuurlijke
groei naar fase 4 met een opnieuw kleine natuurlijke groei => fase 2 + 3
vormen de transitie.
Theorie: algemene regel / wetmatigheid (geldt voor veel landen =>
generalisatie.
Veel landen maken dezelfde ontwikkeling door. Je kunt hierdoor een
voorspelling maken hoe een land zich demografisch in de toekomst
waarschijnlijk zal ontwikkelen.
Bij bevolkingsgroei worden 6 factoren genoemd, die ook terugkomen in een
schema.
1. Jonge leeftijdsopbouw
2. Scholing
3. Religie
4. Cultuur
5. Gezondheidssituatie
6. Armoede
Fase Kenmerken Verklaring
1 = geïsoleerde * Hoog * economische noodzaak/armoede
indianenstammen geboortecijfer * invloed van godsdienst en traditie
    * de hoge sterfte vervangen
  * geen anticonceptie
   
- Hoog en - oorlogen/epidemieën/hongersnoden
schommelend - onvoldoende medische voorzieningen
sterftecijfer - onvoldoende hygiënische en sanitaire
  omstandigheden
kleine geïsoleerde indianenstammen
natuurlijke
groei
2: periferie * * zie de oorzaken bij fase 1
Geboortecijfer * langzame reactie op het dalend
blijft hoog sterftecijfer
   
  - de oorzaken (zie 1) worden geleidelijk
- Sterftecijfer weggenomen
gaat dalen - jonge bevolking door de snelle
  natuurlijke groei
   
  periferie
grote
natuurlijke
groei =>
toenemend
3: semi-periferie * * toename welvaart
(BIC-landen) Geboortecijfer * emancipatie vrouw (onderwijs + werk)
gaat dalen * afnemende invloed religie
  * economische "last" van kinderen
  * goede anticonceptie mogelijkheden
   
  - medische/hygiënische verbeteringen
- Sterftecijfer gaan verder
blijft verder - toename van de voedselproductie
dalen (wel  
minder snel) semi-periferie (BIC-landen)
   
grote  
natuurlijke
groei =>
afnemend
4: centrumlanden * * zie de oorzaken bij fase 3
Geboortecijfer * toename echtscheidingen
daalt nog even * toename samenwonen
en  
blijft dan laag  
  - zie de oorzaken bij fase 2+3 (de
- Sterftecijfer verbeteringen gaan door)
blijft laag en - lichte toename door:
gaat licht * vergrijzing
toenemen * milieuverslechtering
  * welvaartsziekten
   
  centrumlanden
kleine
natuurlijke
groei naar een
0-groei of een
negatieve
groei
Een aantal centrumlanden zitten in fase 5 met een sterfteoverschot. Om de
bevolkingsafname te voorkomen kan er een ‘soepeler’ immigratiebeleid (bv
Duitsland) worden gevoerd.
Semi-periferie zitten in fase 3 met een afnemende natuurlijke groei, maar nog
wel een erg jonge bevolking = ‘jeugdbubbel’ (uit de fase 2)
2 opties:
1. Goed onderwijs en groei werkgelegenheid => economische groei
2. Geen goed onderwijs en geen groei werkgelegenheid => massale emigratie.

De leeftijdsopbouw kun je verdelen in:


- Basis: 0 t/m 19
- Middenstuk: 20 t/m 65
- Top: 65+
Basisbegrippen die je moet kennen met betrekking op de leeftijdsopbouw:
Vergrijzing = % toename van de top ten opzichte van de totale bevolking
Ontgroening = % afname van de basis ten opzichte van de totale bevolking
Grijze druk = de verhouding tussen de top en het middenstuk
Groene druk = de verhouding tussen de basis en het middenstuk
Demografische druk = de verhouding tussen de economisch niet-actieven (basis
+ top) en de actieve bevolking (middenstuk)
Een wereld van steden
Verstedelijking = de toename van de stedelijke bevolking en de stedelijke
oppervlakte.
De 3 oorzaken van verstedelijking zijn:
1. Ruraal-urbane migratie
2. Urbane natuurlijke groei
3. Annexatie van randgemeenten
Verstedelijkingsgraad = % van de totale bevolking dat in een stad woont (laag
in periferie, hoog in centrum)
Verstedelijkingstempo = jaarlijkse % toename van de stedelijke bevolking
(hoog in periferie, laag in centrum de megasteden groeien daardoor nauwelijks
of krimpen zelfs.)

Soms hebben landen een negatief verstedelijkingstempo. Dit komt door:


1. Suburbanisatie
2. Emigratie
Ontwikkeling en verstedelijking
Oorzaken van de groei van de steden in de (semi) periferie:
1. Trek van het platteland naar de stad/ruraal urbane migratie (ruraal betekent
platteland, urbaan betekent stad)
Het verschil tussen de centrumlanden en de (semi) periferie landen nu is
- Toen: mechanisatie in de landbouw + industrialisatie => trek naar de stad
- Nu: rurale bevolking kan geen bestaan meer opbouwen
Potentiële rurale migratie hebben een te positieve perceptie van de stad, d.w.z.
: men ziet de ‘glitter van glamour’ + de hoge welvaart van de stad => vertekend
‘beeld’
2. Uitbreiding van de stad/annexatie
Steden slokken kleinere plaatsen in de directe omgeving op.
3. De natuurlijke bevolkingsgroei
(geboorte-sterfte)
Suburbanisatie = mensen trekken weg uit de stad en gaan wonen in de
omgeving van de stad. Oorzaken voor de centrumlanden zijn: ruimte en rust,
huizen zijn goedkoper, jonge gezinnen met kinderen.
Ook in (s)PL ontstaat suburbanisatie door opkomst rijken + middenklasse,
lawaai, stank, onveiligheid.
Er zijn 3 soorten steden:
1. Megastad = stad met meer dan 10 miljoen inwoners (bv. Tokyo, semiperiferie)
2. Primate city = stad die que inwoneraantal + politieke/economische functies
met kop en schouder boven de andere steden uitsteekt (bv Thailand met
Bangkok als primate city, semiperiferie)
3. Wereldstad = stad die belangrijke rol speelt in de globalisering = wereldspeler
met betrekking tot de economische (een stad is economisch als er veel
hoofdkantoren van mno’s zitten)/politieke (als de regering daar zit)/ culturele
(als er musea en bezienswaardigheden zijn) functies (bv. New York en London,
centrumlanden)

You might also like